A
L
la - bergplaats, bergruimte, lade, schuifbak, schuiftafel
laadbak - bagagerek, container, laadkist, (ver)gaarbak
laadbak (kippende - van een vrachtwagen) - kipper
laadband - transportband
laadboom - blok, giek, kraan, ladingscertificaat, losarm, scheepskraan, spier (van staal), takel,
laadbord - pallet
laadbrief - carga, cognossement, connossement, ladingsbrief, vrachtbrief
laadbrug - brugkraan, transporteur
laadkist - container
laadkraan - bik
laadpaal - laadmast
laadplaats - kade, steiger, wal
laadplaats van schepen - kade, lastage, wal
laadruim - bulk, hol
laadruim van een baggermachine - hopper
laadstation - platvorm
laadstreep van schepen - Plimsollmerk
laadtak - container
laadvermogen - capaciteit, draagkracht, inhoudsvermogen
laadwal - kade
laad- of losplaats - barcadère, debarcadère, embarcadère, havenplaats, ka, kade, laadsteiger, lastage, perron, rede, ree, steiger, wal
laaf - trapvoorkant
laag - abject, arglistig, crapuleus, diep, eerloos, etage, fout, gemeen, gebrek, gering, hinderlaag, ignobel, karakterloos, klein, laaghartig, laf, min, minderwaardig, miniem, misslag, nederig, nietig, onedel, ploertig, schunnig, schurkachtig, serviel, slecht, smerig, stratum, triviaal, vals, valstrik, veil, verachtelijk, vuig, vuil, vulgair, zwak
laag bankje - schemel
laag bij de grond - afgezaagd, alledaags, banaal, gewoon, grof, infaam, laag, min, nederig, ordinair, plat, platvloers, triviaal, vulgair
laag bij de grondse opmerking - platitude
laag - (Eng,) low
laag bouwsel - loods
laag deel van een berg - zadel
laag deel van een land dat bij hoog water onderloopt - dil
laag drassig vet land - marsgrond
laag dijkgedeelte voor overtollig water - overlaat
laag frequent - lf
laag geboomte - hakhout, kreupelbos, kreupelhout, schaarhout
laag gebouw - barak, keet, loods
laag gedeelte van een rivierdijk - overlaat
laag gelegen - diep
laag gelegen land met wilgenhout - goor, griend
laag gelegen tussenverdieping - entresol
laag getij - eb
laag groeiend gewas - heester
laag hangende wolken - nevel, damp, mist
laaghartig - eerloos, gemeen, infaam, min, onedel, slecht
laaghartigheid - gemeenheid
laaghartig mens - doerak
laagheid - gemeenheid
laag houten vat - kuip, tobbe
laag huisje leunend aan hoog huis - pothuis
laag in de bodem - bed
laag in de dampkring op zestig kilometer hoogte - ozonosfeer
laag in prijs - goedkoop
laag kolen tussen het gesteente - koleader
laag kreupelhout - gagel
laag liggend land - dil, oogwaard, laagland, polder, waard
laagliggend land met wilgen - griend
laag of gemen persoon - loeder, ploert
laag ontwikkeld dier - oerdier
laag op oud zink etc. - patina
laag paneermeel - panade
laag persoon - loeder
laag schoven op de dorsvloer - leg
laag schuim op bier - manchet
laag uitgesneden - decolleté
laag uitspringend plafond - kalf
laag van de dampkring - ionosfeer, ozonosfeer, stratosfeer, troposfeer
laag verf - paté
laag voor laag - laagsgewijs
laag uitgesneden hals - decolleté
laag uitspringend plafond - kalf
laag water - eb, I.w.
laag werkwagentje op rails - lorrie
laag water - eb
laag water, dubbel – agger
laagwielig voertuig - sleperskar
laag wolken - stratus
laag zoldertje - hilt(e)
laagconjunctuur - depressie, crisis
laaggelegen drassig gebied - broek
laaggelegen land - beemd, broek, dal, del, goor, gors, griend, ham, kom, kwelder, laagland, laagvlakte, moeras, pan, uiterwaard,
waard, zenk, zink
laaggroeiend gewas - heester
laaghangend grijsachtig wolkendek - stratus
laaghartig - doortrapt, eerloos, eervergeten, gemeen, gewetenloos, harteloos, ignobel, infaam, laag, laagstaand, min, minderwaardig, naar, onedel, oneerlijk, onfatsoenlijk, onguur, onwaardig, ordinair, schandelijk, slecht, snood, unfair, vals, veil, verachtelijk
laagheid - abjectie, eerloosheid, infamie, valsheid, verwerping, vuigheid
laagland - dal, vallei
laagliggend land - dil, griend, laagland, polder, uiterwaard, waard
laagsgewijs gesteente - gneis
laagsgewijze ligging - stratificatie
laagstaand - minderwaardig, slecht
laagstbetaalde - minima
laagste - del, onderste
laagste academische graad - baccalaureaat
laagste adellijke titel - baronet
laagste bas - brombas
laagste bassnaar - bourdon
laagste deel - ondereind
laagste deel van een huis - kelder
laagste Engelse academische graad - B.A.
laagste orde der zoogdieren - cloacadieren
laagste punt aan de hemelbol - nadir
laagste punt in Afrika - Quattara
laagste punt in Amerika - Death Valley
laagste punt in Australië - Lake Eyre
laagste punt in Azië - Dode Zee
laagste punt in Europa - Kaspische Zee
laagste punt ter wereld - Dode Zee
laagste toon - grondtoon
laagte - canyon, dal, del, delling, diepte, duinpan, inzinking, onderste, pas, ravijn, vallei
laagte in duinen - del, pan
laagte in een kalksteengebied - doline, polje, uvala,
laagte tussen twee bergen - dal, pas, vallei
laag van atmosfeer - niveau
laag vliegen - strietsen
laagwaterverklikker - alarmvlotter
laagwielig voertuig - sleperskar
laag ijs - ijskorst
laai - vuurtong
laaien - branden, vlammen
laaiend - furie, furieus, kwaad, woedend, vlammend
laak - afkeuring, beek, berisping, blaam, grensscheiding, poel, sloot, wetering
laakbaar - afkeurenswaardig, berispelijk, blamabel
laakbare daad - oneerlijkheid, streek
laakbare gewoonte - drankzucht, misbruik
laakbare handelwijze - laakbaarheid
laakziek - bedilzuchtig, kwaadsprekend, vitlustig
laakzucht - vitlust
laan - allee, avenue, boulevard, dreef, lei, straat, wandelweg, weg
laan met bomen beplant - allee, dreef
laan van weg naar woning - dreef, oprij, oprijlaan
laan voor voetgangers - wandelpad, wandelweg
laar - dorpsplein, plein, tra
laars - bottine, hoos, kaplaars, klomplaars (rietsnijders), kuitlaars, rijlaars, schoen, stapper, stevel, stievel, waterlaars
laarzenknecht - schoenhoorn, schoenlepel
laarzenmaker - bottier
laat - horige, liet, ontijdig, overlijd, spa, spade, vertraagd
laat ons bidden - oremus
laatbloeier - aster, chrysant, herfstbloem
laatdunkend - aanmatigend, arrogant, eigendunk, hautain, hooghartig, hoogmoedig, pedant, pedanterie, trots, verwaand
laatdunkendheid - aanmatiging, arrogantie, hooghartigheid, overmoed, pedanterie, suffisantie, trots, verwaandheid
laatijzer - laatmes, lancet, vlijm
Iaatkerk - laatmis
laatmes - flebotoom, laatijzer, lancet, snap, vlijm
laatrijpe kers - kriek
laatst - jongst, kortgeleden, kortelings, laatstelijk, lest, onlangs, pas, recent, uiterst, ultiem
laatste - achterste, besluit, dernier, einde, ende, lest, letste, slot, uiterste, ultimo, ultimus
laatste aanmaning - renovatie
laatste baken - uiterton
laatste bladzijde in een boek - colofon, colofoon
laatste compositie, gedicht of gezang van een kunstenaar voor zijn sterven - ultimo, zwanezang
laatste dag van de maand - ultimo
laatste deel van de nacht -nanach
laatste deel van de winter - nawinter
laatste deel van de zomer - nazomer
laatste deel van een insectenpoot - lars
laatste der Richteren - Samuel
laatste dingen, leer van de - eschatologie
laatste eis, bij onderhandelingen - ultimatum
laatste gedeelte van iets (of dier) - staart
laatste gedicht van een dichter - zwanenzang
laatste hand leggen - afmaken
laatste koning van Albanië - Zog
laatste koning van Babyion - Belsazsar
laatste koning van Rome - Tarquinius
laatste koning van Sparta - Nabis
laatste koning van Troje - Priamus
laatste kwartier - l.k.
laatste laag verf - afdekverf
laatste letter van het Griekse alfabet - omega
laatste maal - onlangs
laatste middel - ratio, redmiddel, ultima, ultiratio
laatste mode - dernier
laatste modenieuws - nouveauté
laatste periode - nadagen
laatste periode van de steentijd - neolithicum
laatste periode van het primaire tijdvak - perm
laatste persoon - hekkesluiter
laatste poot van een insect - tarm
laatste produkt bij distillatie (stroop, jenever) - naloop
laatste profeet van Oude Testament - Maleachi
laatste proef - (eind)examen
laatste rapport - eindverslag
laatste redactie - eindredactie
laatste redmiddel - behoud, plechtanker, strohalm, toeverlaat
laatste rapport - eindverslag
laatste regel - slotregel
laatste rustplaats - graf, groeve, tombe
laatste sacramenten aan een zieke in gevaar van sterven toegediend - viaticum
laatste snede klaver - etgroen, nagras, nasnede
laatste spoorwegstation - eindstation, grensstation, terminus
laatste stroop uit suiker - naloop
laatste stuk - end, eind, einde, finish, loodje (overdr.), peuk, slot, sluitstuk, stomp, stompje, uiteinde
laatste stukje - stompje
laatste stuk sigaar - peuk
laatste snede van klaver - etgroen, nasnede
laatste test op school - eindexamen
laatste toevluchtsoord - reduit
laatste ton op weg naar open zee - uiterton
laatste uitkomende van een broedsel - kakkernestje
laatste uur - uiteinde
laatste van de maand - ultimo
laatste van de werkweek of maand - betaaldag
laatste van een groep - hekkensluiter, lantaarndrager
laatste van een zekere categorie - hek(ke)sluiter
laatste verklaring - ultimatum
laatste vier weken voor Kerstmis - advent
laatste voorwaarde - ultimatum
laatste voorschrift - slotbepaling
laatste voorstel - ultimatum
laatste voorwaarden - ultimatum
laatste wagen in een wielerwedstrijd - bezemwagen
laatste weken voor Aswoensdag - voorvasten
laatste weken voor Kerst - advent
laatste weken voor Pasen - vasten
laatste werk van een dichter - zwanezang
laatste wil - testament, uiterst,
laatste wilsbeschikking - testament
laatst geboren jong - kakkernestje
laatstgenoemde - deze, lg.
laatstleden - jl., ll., jongste, jongstleden, laatst, kortelings, onlangs, pas, recent
laatstmaal - onlangs
laatstverlopen - laatstleden
laatstgenoemde - l.g.
laattijdig - achterlijk, laatuitkomend, tardief
laatstelijk - recentelijk
laatverband - ligatuur
laatvlijm - flebotoom, laatmes, laatijzer, lancet, snap, snapper
laatijzer - laatmes, lancet, snap, vlijm
labaar - halsdoek, jas
labadist - polsmouwtje
Laban’s dochter - Lea, Rachel
labarum - krijgsstandaard, processievaandel
labbeien - babbelen ,klappen, snappen
labbekak - babbelaar, flauwerd, flauwerik, kwaadspreker, lummel, slappeling, sul, sufferd
labbekakken - kletsen, kwaadspreken
labbekakkerij - achterklap, geklets
labbel - babbelaarster
labberdaan - zoutevis
labberdoedas - klap, oorvijg
laberkoelte - windje
labberlot - kruiper, prul, stumper
labberlotten - lichtmissen, zwieren
labberlottig - beroerd, flauw, lamlendig
labei - babbelaarster, snapster
label - adresbriefje, adreskaartje, etiket, kaartje, kofferetiket, lipje,
labeurpaard - ploegpaard, landbouwpaard
labiaal - lipklank, lipletter
labiaat -
4 munt, raai, thijm
5 ajuga, polei, salie
6 btunel, hyssop, lamium, menthanepeta, ocimum, salvia,
thymus
7 andoorn, ballota, ballote, betonie, lycopus, malrove,
melissa, melisse, monarda, stachys
8 bergamot, gamander, glechoma, hysoppus, lavendel,
prunella, satureja
9 akkermunt, dovenetel, drakenkop, galeopsis, gildkruit,
hertsmunthondsdrar, lavendula, marjolein, pepermunt,
watermunt, wolfspootijzerkruid, zenegroen
10 bonenkruid, draaibloem, hartgespan, lipbloemig
11 bazielkruid, borstelkrans, hoenderbeet, kattenkruid
labiel - onstabiel, onstandvastig, onvast, wankelbaar, wisselvallig, wankel
laborant - analist, scheikundige, witjas
laboratorium - lab, proefstation, werkplaats
laboratoriumbediende - amanuensis, helper
laboratoriumbuisje - pipet, zuigbuisje
laboratorium instrument - kolf, kolfglas, microscoop, pipet, retort
laboreren - lijden, sukkelen
laborieus - arbeidzaam, bedrijvig
labroïden - lipvissen
labyrint - doolhof, dwaaltuin, verwarde
labyrintspin - kruisspin
labyrintvissen - beenvissen
Lacedaemon (Gr.) - Sparta
lacet - rijgsnoer, rijgveter
lacetwerk - kantwerk
lach - risus
lachduif - tortel, tortelduif
lachebek - giechel
lachen - giecgelen, glimlachen, grijnzen, grinneken, proesten, ricaneren, schateren, stralen
lachen uit leedvermaak - gnuiven, verkneukelen
lachend - riant
lachenderwijs - gekscherend, spottend
lacherij - bespotting
lachesis - lotbedeelster
lachfilm - kolderfilm, slapstick
lachgas - stikstofoxydule
lachje - lonk
lachlust - gelach, hilariteit
lachlust wekkend - belachelijk, geestig, grappig, grotesk, komiek, komisch, lachwekkend
lachmeeuw - kapmeeuw, kokmeeuw
lachspel - gekheid, jokkernij
lachspiegel - toverspiegel
lachstuip - lachbui
lachwekkend - belachelijk, burlesk, dwaas, geestig, grappig, grotesk, kluchtig, koddig, kolderiek, komiek, komisch, potsierlijk, ridicuul
lachwekkend geschrift - paskwil
lachwekkend persoon - risee
lachwekkend zonderling - grotesk
lachwekkende aangelegenheid - giller
lachwekkende verkleding - travestie
lachwekkende voorstelling - burlesk
laconiek - bondig, doodkalm, doodleuk, kalm, kernspreukig, kort(af), nuchter, onverschillig, pittig, rustig
lactometer - melkmeter
lactose - melksuiker
lacune - hiaat, holte, gaping, leegte, leemte, onvolledig, weglating
ladde - drijftil, klomp, krag, sliert
ladder - escalade, klimtoestel, leer, scala, toonschaal, trap, trapleer
ladder in breiwerk – gaa-
ladderstijl - schalier
laddersport - tree, trede
laddertje - leertje
laddertrede - sport
Iade - schuifbak
ladekast - chiffonnière, commode
ladelichter - dief, rover
Iaden - belasten, bevrachten, innemen, tanken, vullen
Iaden (scheppen) - stuwen
ladenkast - commode, chiffonnière, kabinet
lader - bevrachter, cargadoor, stuwadoor
lading - ballast, last, vracht, vulling, wagenvracht
lading stuwen - trimmen
lading of vracht - last
lading stuwen - tremmen
lading van een schip - last
ladingsbrief - chertepartij, cognossement, vrachtbrief
ladingsfactuur - carga
ladingmeester - stuwadoor, walbaas
Ladronen - Marianen
lady - dame, mevrouw
ladykiller - Don Juan, vrouwenjager
laederen - benadelen, kwetsen, schaden, schenden, verwonden
laesie - benadeling, beschadiging, kwetsing, verwonding
laf - blo(de), bang, bedeesd, beschroomd, beu, blood, dwaas, flauw, enghartig, fade, flauw, geesteloos, gek, infaam, kinderachtig, kleinhartig, kleintjes, lafhartig, melig, ongezouten, slap, smakeloos, vreesachtig, wee, zoetsappig, zouteloos, zwoel
lafaard - bangerd, bangerik, bloodaard, durfniet, haas, koet (Z.N.), lafbek, melkmuil, platbroek, poltron, wezel
lafbek - bangerik, bloodaard, flauwerd, durfniet, lafaard,
lafenis - bemoediging, leniging, troost, verfrissing, verkwikking
laf en min - laag
laffe daad - lafheid
laffe woordspeling - quodlibet
lafhartig - bang(elijk), beschroomd, blode, blohartig, flauw, flauwhartig, sullig, vreesachtig
lafhartigheid - lafheid, poltronnerie
lafhartig iemand - lafaard
lafheid - bloheid, weekheid
lage bloeddruk - hypotensie
lage diersoort - spons
lagedrukgebied - drukminimum
lage grond in het rivierkleigebied - komgrond
lage hartstocht - minnedrift
lage herenschoen - moliere
lage houten wagen - kor
lage inkomens - minima
lage kamer - insteek
lage kandelaar - blaker
lage kant - blaker, lij
lage koersen - baisse
lage luchtdruk - depressie
lage mannenstem - bas
lage muur - schrans, stichel
lage rivierstand - l.r.
lage schoenen - molières
lage slootkant - del
lage sofa zonder leuning - ottomane
lage temperatuur - fris, kou(de), vorst
lage uitdrukking - platheid, platitude, smerigheid, vulgariteit
lage vleierij - hielenlikker, konkelarij, kuiperij, ogendienst, panegyriek
lage vrouwenstem - alt
lage waterstand - eb
lage zijde van een zeilend schip - lij
lagen - strata
lagenbeschrijving - stratigrafie
lager - beneden, bier, draagpot, inferieur, kussenblok, legerkamp
lager dan - onder
lager dan b - bes
lagerbier - lager
lagere - mindere
lagere deel van een land - dil
lagere kaart spelen om de slag gewild niet te maken - duiken
lagere overheid - gemeente, provincie, waterschap
lagere plant - alg, mos, wier
lagermaken - verlagen
lagune - etang, haf, kustmeer, strandmeer
lagune langs de Franse kust - etang
laguneachtige riviermonding - liman
lahar - modderstroom, slijkstroom
Laibach - Ljubliana
laïcisering - beheersonttrekking
laisser-passer - vervoerbiljet, vrijbrief
laissez-faire - liberaal, vrijhandel
lak - beschuldiging (valse), blaam, emanel, fopperij, glansverf, gom, kwaad, laster, lastering, maling, nonsens, verf, vernis, vernislak, zegellak, zegelstof
lak om fotonegatieven te beschermen - fixeer
lakboom - rhus
lakei - bediende, livreiknecht, nestellakei
Lake District, meer in het - Thirlmere, Ullswater, Windermere
laken - afkeuren, beddelaken, bedillen, berispen, blameren, censureren, gispen, katoen, lap, lijkwade, misprijzen, tafellaken wade
lakenbereider - drapenier, droogscheerder, lakenkramer, lakenperser, volder, voller, wolkrasser
lakenbereidersgerei - noopijzer, nopijzer, wolborstel, wolkaarde, wolkam
lakenreder - drapenier
Lakenpoets, een der - Coleridge, Southey, Wordsworth
lakens en dekens - dek
lakensoort - buckskin
lakenstempel - plombeermerk
lakenswaardig - reprehensibel
lakenvelder - rundsoort, sierhoen
Lake Superior - Bovenmeer
laker - afkeurder
laking - afkeuring, berisping, reprehensie, reprimande, standje
Lakkadiven, een der - Minicoy
lakken - bedriegen, moffelen, schilderen, vernissen
lakmerk - zegel
lakmoes - verfstof
lakmoespapier - filtreerpapier, indicator
Lakonië, bewoners van - heloten, peioiken
Lakonië, centrum van - Sparta
lakoniek - kalm
lakooi - violier
lakris - zoethout
laks - apathisch, drukkend, indolent, inert, initiatief, langzaam, lauw, log, lui, nalatig, onverschillig, slof, sloom, traag, zorgeloos, zwoel
laksheid - onverschilligheid, slofheid, traagheid
lakstempel - lakzegel
lakverf - ripolin
lakvogel - pestvogel
lakwerk - zegel
lala - dunnetjes, middelmatig
lam - akelig, bar, beroerd, bewegingloos, eng, ellendig,
geparalyseerd, jong dier, krachteloos, naar, onguur, schaap, slap, verlamd, vervelend
lam dat met de fles wordt grootgebracht - paplam
lam dat nog zuigt - zooglam
Lam Gods - A.D. (Agnus Dei)
lam mens - lamme
lam worden - verlammen
lama - kameelschaap, schaapkameel
lama, kleine - alpaca
lama, soort - goeanaco, vicoenja
lamantijn - manati, zeekoe
lambdacisme - stamelgebrek
lambel - barensteel
lambrizering - beschot, wandbekleding
lambrizering onder een raam - kniebeschotje
lameer - babbelaarster, babbelkous, klappei
lamel - lamet
lamentabel - erbarmelijk, verschrikkelijk
lamentatie - elegie jeremiade, klaaglied, weeklacht
lamenteren - jammeren, jeremiëren, weeklagen
lamento - klaagzang
lamentoso - klagend
lamfer - rouwsluier
lamgat - luiaard
lamlendig - akelig, beroerd, ellendig, embetant, flauw, futloos, hangerig, inert, labberlottig, lammelottig, lammenadig, lamzakkig, lui, miserabel, naar, onlekker, slap, slordig, traag, uitgeput, wee, zwak
lamlendigheid - flegma
lammekezoet - bokking
lammeling - lamstraal
lammelot - luiaard
lammenadig - akelig, beroerd, ellendig, vervelend
lammergang - telgang
lammergier - baardgier, griffioen
lammerstaart - timotheegras
lammerwolkjes - schapewolkjes
lammetje - daalder (barg.)
lammycoat - bontjas
lamoen - berrie, burrie, dissel(boom), disselraam, gareel, inspan, lemoen, limoen
lamp - achterlamp, bureaulamp, daviaan, fietslamp, ganglamp, gaslamp, gloeilamp, hanglamp, kaarslamp, kandelaber, koplamp, kous, kroon, lantaarn, lantaren, leeslamp, licht(bol), luchter, muurlamp, nachtlamp, natriumlamp, olielamp, peertje, petroleumlamp, pit, plafondlamp, plafonnière, radiolamp, seinlamp, stormlamp, straatlantaren, televisielamp, voorlamp, zaklantaren,
lamp die ultraviolette stralen uit straalt - hoogtezon
lamp met veel armen - kroon, kroonluchter
lamp voor gebruik in mijnen - mijnlamp
lamp voor raapolie - lante
lamp voor reclame - neon
lampekap - abatjour, bovenlicht, vallicht, zonneblind
lampekous - gloeikousje, gloeipit, lemmet
lampenhok - lampisterie, lampisterij
lampenhouder - fitting
lampenkoorts - plankenkoorts
lampenkousje - lampenpit, lemmet
lampenpit - lampenkousje, lemmet, pit, sufferd, wiek
lampenpoetser - lisdodde (gew.)
lampet - oliekan, waskom, waterkan
lampetkan - waskan, waterkom
lamphouder - fitting
lampion - feestverlichting, jodenkers, kaarslantaren (van papier), lantaarn
lampionplant - jodenkers, physalis
lampionvrucht - jodenkriek, kers, physalis
lampje (Indisch) - pelita
lamp of luchter - kroon
lampongaap - laponderaap
lampoot - luiaard, luilak
lamprei - konijnenjong, lampreelnegenoog, prik, windel
lampschijnsel – licht
lamp van en , fiet - koplamo
lamp voor raapolie - lante
lamp voor reclame - neon
lampzwart - olieroet
lamshuid - lamsvel
lamsoren - limonium, zeeaster, zulte
lamstraal - beroerling, lammeling, secreet
lamsvel - lamshuid
lamsvlees - amnoin
lamswolimitatie - agnella
lanceerinrichting - raletbasis
lanceren - afschieten, afvuren, slingeren, torpederen, uitbrengen, verbreiden, werpen
lancet - bistouri, laatijzer, laatmes , laatvlijm, snepper, vlijm
lancetvisje - amphioxus
land - aarde, akker, grond(gebied), koninkrijk, mogendheid, natie, oord, rijk, staat; streek, veld
land aan de Amazone - Brazilië
land aan de Middellandse -Zee - Albanië, Algerije, Egypte, Frankrijk, Griekenland, Israël, Italië, Libanon, Libië, Marokko, Spanje, Tunesië ,Turkije
land aan de Nijl - Egypte, Soedan
land aan de oostkust van Sumatra - Deli
land aan de Rh6ne - Frankrijk Zwitserland
land aan de Rijn - Duitsland, Nederland, Zwitserland
landaanwinning - drooglegging, inpoldering, polder
landaard - volkskarakter
landarbeider - boerenknecht, dagloner
landauer - koets
land behorende tot de Gemenebest - Dominion
landbeschrijver - chorograaf
landbeweiden - etten
landbewerken - eggen, maaien, ploegen
landbewerker - bemester, egger, maaier, ploeger, spitter, wieder
landbezitter - grondeigenaar
landbewerking - bemesten, eggen, oogsten, planten, ploegen, poten, spitten, zaaien
land bij een boerderij - heerd
land bij riviermond - delta
landbouw - agricultuur, akkerbouw
landbouwbedrijf - boerderij
landbouw betreffend - agrarisch
landbouwcooperatie in Israël - kibboets
landbouwer - agrariër, akkerman, boer, bouwman, farmer, heerboer, hereboer, landman
landbouwer (Ar.) - fellah
landbouwersvrouw - boerin
landbouwgereedschap - beer, combine, dorsmachine, dorsvlegel, eg(ge), graaf, griep, frees, haarijzer, hak, hark, heep, hekel, hooigaffel, hooispade, hooivork, kafmolen, ploeg, reek, repel, riek, riester, rister, rijf, schoffel, schop, sikkel, spa, spade, tractor, trekker, vork, wan, zeis
landbouwgerei - eg, egge
landbouwgerief - eg
landbouwgrond - akker, es, eng, enk, veld
landbouwhogeschool - L.H.S.
landbouwkolonie (Hebr.) - kibboets
landbouwkunde - agronomie
landbouwkundig - agrarisch
landbouwkundig ingenieur - (afk.) l.i.
landbouwkundige - agroloog, agronoom
landbouwkundige aardrijkskunde - agrogeologie
landbouwmachine - combine, dorsmaaimachine, dorsmachine, extirpateut, hooimachine, maaimachine, rooimachine, schovenbinder, tractor, zaaimachine
landbouwmotorvoertuig - tractor
landbouwproduct - aardappel, biet, bieten, boerenkool, gerst, graan, haver, kool(zaad), koren, mais, peen, rogge, spruiten, suikerbiet, tarwe, vlas, wortel
landbouwtractor - trekker
landbouwwerk - eggen, maaien, oogsten, ploegen, wieden, zaaien
landbouwwerktuig - bats, dorsmachine, dorsvlegel, eg, egge, egeleg(ge), gaffel, greep, hark, hekel, hooihark, hooischudder, hooivork, krauwel, kruiwagen, mestkar, mestvork, mestwagen, ploeg, reek, riek, rijf, schop, sikkel, spa, spade, tractor, vlegel, vork, wan, wanmolen, welhaak, zeis
landbouwwerktuig tegen onkruid - extirpator
landdag - jaarbijeenkomst, landsvergadering
land dat boven zee is uitgekomen - kustterras
land dat bij hoge vloed overstroomt - gors, kwelder, schor
land dat bij vloed overstroomt - plaat, wad
land dat door water is ingesloten - eiland
land der Edomieten - Idumea
land der meren - Finland, Suomi
land der oudheid - Assyrië, Athene, China, Egypte,
Mesopotamië, Perzië, Sparta
land der verdoemden - gehenna
land door water ingesloten - eiland
landdrost - ambtenaar, baljuw, landbestuurder
landeigenaar - galande, grondbezitter, ingeland
landeigenaar binnen een polder - ingeland
landeigenaar in een polder - gelande
landeigenaar in polder - ingeland
landelijk - agrarisch, arcadisch, boers, champètre, dorps, eenvoudig, idyllisch, lomp, onbeschaafd, pastoraal, ruraal, rustiek, rusticando (muz.), rustoco, ruw, nationaal
landelijk eenvoudig - boers, rustiek
landelijk gebied - campagne, platteland
landelijk gedicht - idylle
landelijk gelegen herenhuis - buiten, bungalow, landhuis, patiobungalow, state, villa
landelijk liedje - villanelle
landelijk toneelspel - pastorale
landelijke eenvoud - rusticiteit
landelijke plaats - dorp
landelijkheid - rusticiteit
landen - aankomen, dalen, neerkomen
landengemeenschap - EEG
landengemeenschap in Europa - Benelux, E.E.G.
landengte - Isthmus (Gr.),Kola(RusL), Kra (Malakka), nes, Perekop, (Krim)
landengte in Corinthe - Istmus
landengte in Griekenland - isthmus
landengte in Rusland - Perekop
landengte op Malakka - Kra
landenstrijd - oorlog
landerig - duf, futloos, gemelig, lusteloos, melig, mierig, onlustig, ontstemd, onwel, pagadetterig, slechtgeluimd, verveeld, vervelend, zeurderig
landerigheid - spleen
landerijen - akkers, kavels, weiden
landgebied - territorialiteit
landgedicht - veldzang
landgemeente - kerspel
landgenoot - compatriot
landgoed - bezitting, boerenbezit, buitengoed, buitenplaats, domein, estate, hoeve, manor (Eng.), possessie, staal, state, werf, zate, zetel,
landgrens - rijksgrens
landhaai - kroegbaas, ronselaar
land hebben aan - pee, moor
landherberg - venta
landhonger - annexatiezucht
landhoofd - pier
landhuis - borg, buiten, buitenplaats, bungalow, state, villa, zate
landhuis van één verdieping - bungalow, patiobungalow
landhuishoudkunde - agronomie
landhuishoudkundige - econoom
landhuisje - cottage
landhuisstof - gordijnweefsel
landhuur - pacht
landhuurder - pachter
landing - debarkatie, ontscheping
landingsplaats - embarcadère, haven, hoofd, steiger
landingsplaats van Noach - Ararat
landingsplaats voor schepen - aanlegplaats, debarcadère, kade,
landingssteiger, pier
ladingsplaats voor vliegtuigen - aërodroom, airport, landingsbaan, luchthaven, vliegveld
land in Afrika - Algerije, Angola, Benin, Botswana, Burundi, Dahomey, Egypte, Eritrea, Ethiopië, Gabon, Gambia, Ghana, Guinee, Ivoorkust, Kameroen, Kenia, Kongo, Lesoto, Liberia, Libië, Malagasië, Malawi, Mali, Marokko, Mauretanië, Mozambique, Namibië, Nigeria, Rhodesia, Ruanda, Sebegal, Sierraleone, Soedan, Somalië, Swaziland, Tanzania, Togo, Tsjaad, Tunesië, Uganda, Zaire, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Afrika
land in Amerika -
land in Arabië - Aden, Egypte, Ethiopië, Jemen, Oman, Soedan, Saoedi-Arabië
land in Azië – Afghanistan, Arabië, Azerbeidzjan, Birma, Cambodja, Cylon, China, Filipijnen, Georgië, India, Indonesië, Irak, Iran, Israël, Japan, Kazachstan, Kirgizië, Laos, Maleisië, Mongolië, Nepal, Oezbekistan, Pakistan, Syrië, Tadzjikistan, Thailand, Taiwan, Tibet, Turkije, Turkmenistan, Viëtman
landgoed in Centraal-Amerika - hacienda
land in Europa – Albanië, België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Engeland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, IJsland, Italië, JoegoslaviëKroatië, Letland, Litouwen, Luxenburg, Macedonië, Montenegro, Nederland, Noorwegen, Oekraine, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Rusland, Schotland, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Zweden, Zwitserland
land in Griekenland - Arcadië, Ells, Epirus, Thessalië
land in Midden-Amerika - Canada, Costarica, Cuba, Elsalvador, Guatemala, Haïti, Honduras, Jamaica, Mexico, Nicaragua, Panama, Salvador
Land in Midden-Oosten – Irak, Iran, Jemen, Katar, Libië, Oman,
land in Noord-Amerika – Alaska, Canada.
land in Oost-Azië - Annam, Bahrein, Birma, Cambodja, Egypte, Israël, Kuweit, Laos, Libanon, Jordanie, Maleysië, Sudan, Syrië, Thailand, Vietnam
land in zee - eiland
land in zee uitstekend - kaap, schiereiland
land in Zuid-Afrika – Botswana, Lesotho, Mozambique, Namibië, Natal, Swaziland, Transvaal
land in Zuid-Amerika - Argentinië, Bolivia, Brazilië, Chili, Colombia, Ecuador, Guyana, Paraguay, Peru, Suriname, Uruguay, Venezuela
land in de oudheid - Assyrië, Babylonië, Juda, Medië, Phoenicië
land in de Peloponnesus - Arcadië, Elis
land, ingesloten door armen van riviermonding – delta
land langs de zee - kust
land met riet begroeid - rietland
land om boerderij - erf
land omringd door water - eiland
land tussen dijken - polder
land tussen riviermondingen - delta
land uit de oudheid - Assyrië, Babylonië, Carthago, Egypte, Kreta, Medië, Pergamum, Phoenicië
land van belofte - Dorado, Eldorado Kanaän, Utopia,
land van de duizend meren - Finland, Suomi
land van de Inca's - Peru
land van de Nijl - Egypte
land van geboorte - moederland, vaderland, (Lat.) patria
landdag - vergadering
landdrost - baljuw
landeigenaar - gelande, ingeland
landeigenaar in polder - ingeland
landelijk - agrarisch, agrest, campêtre, ruraal, rustiek
landelijk (muz.) - rustic(and)o
landelijk gebied - campagne, platteland
landelijk gedicht - idylle
landelijk liedje - villanelle
landelijk gelegen herenhuis - landhuis, villa
landelijke plaats - dorp
landen - dalen, neerkomen
landengte - istmus, nes
landengte in Griekenland - Isthmus
landengte op Malakka - Kra
landerig - futloos, gemelijk, ontstemd, verveeld, vervelend
landerijen - akkers, kavels, weiden
landgedicht - veldzang
landgemeente - kerspel
landgenoot - compatriot, landsman
landgoed - domein, estate, hoeve, state, werf, zate
landhoofd - strekdam, pier
landhuis - borg, buiten, buitenplaats, bungalow, pendoppo, state, villa, zate
landhuisje - cottage
landhuis van één verdieping - bungalow
landhuur - pacht
landing - debarkatie, ontscheping
landingsplaats - embarcadère, haven, hoofd, pier, steiger, vliegbasis, vliegveld
landingsplaats van Noach - Ararat
landjebloem - madeliefje
landjonker - landedelman
landjuweel - rederijkersfeest
landkaartenboek - atlas
landkaartendruk - typometrie
landkaartkunde - kartografie
landkaartkundige - kartograaf
landkaarttekenaar - cartograaf
landkaartvervaardiger - topograaf
landkost - boerenspijs
landler - volksdans, walsmuziek
landleven - buitengebeuren, buitenleven
landloopster - zwerfster
landlopen - dolen, schooien, zwerven
landloper - bedelaar, bedelman, dalver, dolaard (Z.N.), gyrovaag, guit, hobo, kalis, nomade, pruis, rabauw, tramp, savayard, scharluin, schelm, scharluin, scherluin, schooier, schuimer, vagebond, zwerver
landloper (zigeunertaai) - kalis
landmaat - acre, are, bahoe (Indon.), bouw, bunder, ca, deimt, gars, gemet, ha, hectare, juk, mad, morgen, mud, roe(de), snees
landmaat in Indonesië - bouw
landmaat in Zeeland - gemet, met, tijm
landmacht - leger, militie
landman - agrariër, akkerman, boer, bouwman, buitenman, dorpeling, egger, landbouwer, ploeger
landmassa - vasteland
landbouwer - ploeger
landmeetkunde - geodesie
landmeetkundig instrument om hoeken te meten - grafometer
landmeetkundige - geodeet
landmeetinstrument - boussole, meetketting, meetlat, richtlat, teodoliet, waterpas
landmeter - geodeet, spanner, spanrups
landmetersinstrument - teodoliet, theodoliet
landmetersstok - baak
landmeting - geodesie
land of grond - aarde
land of staat - rijk
landontginning - exploitatie
landouw - beemd, dreef, laan, landstreek, streek, veld, weiland,
landpaal - grens, grenspaal, limiet, limietpaal
landpunt - kaap
landpunt in zee - kaap, voorgebergte
landpunt tussen twee rivieren - plei
landpijler - brugpijler
landranonkel - boterbloem
landrechter - baljuw, politierechter, sheriff
landrook - veenrook
landrover - terreinwagen
landsadvocaat - raadpensionaris
landsafdeling - provincie
landsalamander - vuurhagedis
landsambt - staatsambt
landsbestuur - regering
landschap - bioom, gouw, gebied, gewest, natuur, oord, polder, rayon, scenerie, schilderstuk, stede, streek
landschap aan de oostkust van Sumatra - Deli
landschap in de Peloponnesus - Arcadië, Elis
landschap in Griekenland - Arcadië, Boeotia, Elis, Epirus, Thessalië
landschap in Hellas - Attica
landschap van Midden van Italië waarvan de 30 steden een verbond vormden - Latium
landschapsbeschrijving - chorografie landschapsontwikkeling - geomorfologie
landschapsontwikkeling - geomorfologie
landscheiding - gebergte, grens, grenslijn, laak, rivier
landsgewoonte - gebruik, zede
landsgrens - rijksgrens, staatsgrens
landsheer - gebieder, koning, soeverein, vorst
landsheerlijk - vorstelijk
landsheerlijke rechten - egali, regalia, regaliën
landskind - vageborene
landsknecht - soldaat
landsman - landgenoot
landsmoeder - koningin
landspraak - patois
landstreek - contrei, distrikt, gebied, gewest, gouw, kontrei, kwartier, mark, oord, provincie, rayon, regio(n), streek
landstreek bij Andesgebergte - Patagonië
landstreek in Azië - Mandsjoerije, Mesopotamië, Mongolië, Tibet, Turkestan
landstreek in Brabant - Langstraat, Peel
landstreek in Gelderland - Achterhoek, Betuwe, Graafschap, Lijmers ,Veluwe
landstreek in Groningen - Oldambt
landstreek in Nederland - Achterhoek, Betuwe, Gooi, Kennemerland, Peel, Streek, Twente, Veluwe, Westland
landstreek in Overijssel - Salland, Twente
landstrook - grens
landstrook langs de zee - kust, strand
landsverdediger - militair, soldaat
landsverdediging - defensie
landsverordening - decreet, edict, edikt, irade, oekase
landsvloot - marine
landsvorst - souverein
landsvrouwe - gravin, koningin, vorstin
landtong - arm, hoek, hom, kaap, nehrung, nes, punt, tong, uitham, uithoek, schiereiland, voorgebergte
land tussen dijken - polder
land tussen riviermonden - delta
land van belofte - dorado, droomland, eden, eldorado, heilstaat, Kanaän, Palestina, paradijs, utopia
land van duizend meren - Finland, Suomi,
land van de Inca’s - Peru
land van geboorte - moederland, (Lat.)patria, vaderland
land van oorsprong - bakermat, heimat, moederland, origine, patria, vaderland
landvast - meertouw, tros
landverhuizer - emigrant, migrant, uitwijkeling
landverhuizing - emigratie, migratie
landverrad - hoogverraad
landvolk - boeren
landvoogd - Alva, ban, drost, gouverneur, Parma, prefect, podesta, podestaat, praetor, pretor, Requeens, ruwaard, satraap, sirdar, stadhouder, starost
landvoogdes - gouvernante, lang, macro, regentes, slepend,
landvoogdij - ban, prefectuur
landvoogd over Palestina - Pilatus
land vruchtbaarmaken - mesten
land waarop herendiensten rustten - vroon
landwantsen - geocoridae
landweer - defensie, verdediging
landweg - dreef, menne
landzaat - inboorling
landziek - heimwee, landerig, misnoegd, nostalgie, wrevelig
landziekte - epidemie
lanen - dreven
lang - dun, gerekt, geruim, groot, langdradig, langdurig, langgerektmacro, maxi, rijzig, slank, slap, uitgestrekt, uitvoerig
lang aangehouden - gerekt
lang aanhoudend gelach - lachbui
lang aanhangsel bij vele lagere dieren - tentakel
lang afhangende jas - kuitendekker
lang beddenkussen - peluw
lang dik hout - balk, lat, paal, staak, stengel, stok
lang dun hout - lat, staak, stengel, stok
lang dun mens - bonestaak, lat, slungel, staak
lang dun penseel - sleper
lang dun voorwerp - els, naald, priem
lang dun ijskristal - pegel, ijsnaald, ijspegel
lang en broodmager mens - geraamte, scharminkel
lang en druk praten - dazen, ijlen, zwammen
lang en dun - slank
lang en dun gekronkeld eind - slier
lang en flink - rijzig
lang en mager - bonenstaak
lang en recht - slank
lang en slank - rijzig
lang en smal - dun, rank, rijzig, slank
lang en smal stuk hout - lat
lang en smal tapijt - loper
lang en vervelend - langwijlig
lang en zeer smal vertrek - pijpenlade, pijpenla
lang ergens blijven - plakken
lang gebonden houdend werk - sessie
lang geleden (Ind.) - tempodoeloe
lang gelegen hebbend - belegen
lang gerekt - gestrekt, slepend, traag
lang gewaad - samaar
lang halssnoer - bajadere
lang heen en weer praten - onderhandelen, palaveren, parlementeren
lang houterig persoon - bonestaak, lat, staak
lang jachtmes - hartsvanger, kortelas
lang kleed - stola, talaar
lang kleed voor vorsten in het Midden-Oosten - talaar
lang kruisgewelf - xystus
lang leve - iovivat
lang lijden - lijdensweg
lang mager houterig persoon - bonenstaak, lat, prikkebeen, slungel, staak
lang mager mens - bezemsteel, bekfluit (Z.N.), bonestaak, ellestok, garnaal, pier, pierlala, scharminkel, schlemiel, skelet, sladood, slamier, sliert, slingeraap, slungel, smient(tje), spillebeen, sprinkhaan, staak, talhout, zwiep, zwikzwak (Z.N.)
lang maken - rekken, strekken
lang mens - bonestaak, kolos, kolossus, lummel, reus, slungel
lang mogelijk duren - rekken
lang neerhangend iets - sliert
lang neerhangend oor - loboor
lang niet - allesbehalve
lang niet allen - enkelen, weinigen
lang niet iedereen - enkelen, sommigen, weinigen
lang niet slecht - behoorlijk, fatsoenlijk, redelijk
lang niet vers - oudbakken
lang ogenblik - poos
lang oosters gewaad - samaar, talaar, tartaar
lang oosters staatsiekleed - talaar
lang opperkleed - kaftan, stola, stool
lang overgordijn - mystere
lang overkleed - kazak
lang overkleed (R.K.) - soutane
lang pandige herenrok - frak
lang plat rechthoekig stuk hout - plank
lang plat vrachtschip - aak, keulenaar, rijnaak, samoreus
lang priestergewaad - talaar
lang rond hout - spriet
lang rond hout aan een mast - ra
lang schraal houterig mens - bonestaak
lang sleepnet - kor, korre, treil, schrobnet, wade (met zak), wonderkuil
lang smal landhoofd - pier
lang smal tapijt - loper
lang smal vaartuig - galei, kano
lang staand haringnet - vleet
lang statiekleed van vorsten - Tataar
lang stuk brandstof - briket
lang stuk hol ijzer - buis
lang stuk hout - balk, lat, paal
lang stuk ijzer - rail, staaf, stang
lang Turks opperkleed - kaftan
lang touw - lijn
lang van duur - slepend
lang van gestalte - rijzig
lang van vorm - langwerpig
lang verhaal - relaas, verslag
lang verslag - relaas
lang vervlogen - grijs
lang vorstengewaad - samaar (hist.)
lang vrouwen kleed (hist) - samaar
lang windjack - anorak
lang windjack met capuchon - anorak
lang zicht (op wissels) - lz
lang zijvlak van een steen - strek
langademig - vervelend
pangarmaap - gibbon
langbeen - ooievaar, steekmug
langbenig - dolichopode
langdradig - breedvoerig, gerekt, langstijlig, omslachtig, uitgesponnen, vervelend, uitgerekt, wijdlopig
langdurende bespreking - onderhandeling, palaver
langdurende ziekte - kwaal
langdurig - chronisch, lang, langgerekt, langwijlig, langzaam, slepend, soeperig, steeds
langdurig geklets - geouwehoer, gewauwel, gezwam
langdurig gepraat - gemeier, gezeur
langdurig gezang - oremus
langdurig heen en weer praten - parlementeren
langdurig vragen - melken, zaniken, zeuren
langdurige onderhandeling - palaver
langdurige pijniging - marteling, tortuur
langdurige ziekte - kwaal
lange afhangende jas - kuitendekker
lange afhangende pandjesjas - kuitenprikker
lange afstandsbommenwerper - lancaster
lange auto - pansterwagen, slee
lange bandstrook - stool
lange blaar - blein
lange blokschaaf - voorloper
lange boor - avegaar
lange brede sjaal - stola, stool
lange brede weg - boulevard
lange broek - jeans, pantalon
lange buigzame paal - sliet
lange buigzame pop - lijs
lange damesblouse - kazak, tuniek
lange damesmantel (ronde) - rotonde
lange degen - braadspit (fig.), floret, rapier, schermdegen, slakkensteker
lange dennehouten heipaal - perkoen
lange deurstijl - impost
lange dikke overjas - pool, ulster
lange dolk voor doodsteek - misericorde
lange dracht - maxi
lange dunne paal - spier
lange dunne stok - lat, spier, staak
lange eentonige opsomming - litanie
lange en brede straat - avenue, boulevard
lange en smalle strook - reep
lange gedichtenuithaal - tirade
lange geklede jas - labaar
lange golf - l.g.
lange Goudse pijp - cabaal
lange grasstengel - smeel, smele
lange grote peer - luit
lange haal - trek
lange herenwinterjas - ulster
lange jongen - slungel
lange kabeljauw - leng
lange kapmantel - burnoe, caban, cape, huik
lange lat - ski, staak
lange levensduur - bejaardheid, levenslengte, longeviteit, ouderdom
lange krulpruik - schier (Z.N.)
lange ligstoel - luierstoel
lange lijn om kabeljauw te vangen - beug, kol
lange man - bonestaak, lat
lange mantel almaviva, almavia
lange mantel met kap - huik
lange nekharen - manen
lange of korte beklemtoonde lettergrepen - versmaat
lange of smalle groeven - ril
lange officiersmantel - boernoes
lange omhaal van woorden - preambule
lange opsomming - enumeratie, litanie, reeks, rij, serie, waslijst
lange overjas - kazak
lange overjas met ceintuur - pool
lange paal - mast, sliet, staak, stelt, juffer
lange pop - lijs
lange puntige boot - gondel
lange puntige degen - rapier
lange pijpekrul in het haar - kurketrekker
lange rechte spade - boor
lange reeks - file, litanie, rij, ris, sleep, sliert
lange reeks auto’s - file
lange reeks gebeden - litanie
lange reeks van woorden - tirade
lange rol rijshout - wiep
lange ronde damesmantel - rotonde
lange ronde spier (scheepst.) - ra
lange ruitersabel - sarras
lange rij - file, haag, keu, linie, litanie, queue, reeks, resem, ris, rits, serie, sleep, sliert, slinger, stoet
lange rij voertuigen - file
lange sabel - huzarensabel, sarras, sleepsabel
lange schar - aalboerbot, aalbot
lange schop - ruifel
lange sjaal - stola
lange slee - bob
lange sliert - ris
lange sluier (Ar.) - haïk
lange slungel - lijs, sladood, slierft, slingeraap, staak
lange smalle band over de schouders gedragen - stool
lange smalle insnijding - gleuf, spleet
lange smalle roeiboot - giek
lange smalle sloep - giek
lange smalle vaan - wimpel
lange smalle zijde van een baksteen - strek
lange smalle zijden strook - lint
lange snuit - slurf
lange spijker - sluiper
lange springstok - pols, polsstok
lange staak - geslachtlinie, paal, rijs, slat, liet,
lange stoet - gevolg, kolonne, optocht, sleep, processie
lange stok - paal, polsstok, rekke, rijs, sliet, staak, stelt
lange stok van vogelaar - rekke
lange straf - levenslang
lange strook - reep
lange tanden - tegenzin
lange tijd - duur, langdurig, poos
lange tijd achtereen - langdurig
lange tijdsduur - aeon, eeuw, eeuwigheid, langdurigheid, poos, tijdperk
lange uithaal van woorden - tirade
lange uitweiding - preambule
lange vervelende berisping - bedsermoen, boetepreek, terechtwijzing
lange vislijn - beug, kol
lange vrouwenfiguur - lijs
lange wandeling - tippel
lange wijde mantel - almaviva, samaar
lange winterjas - ulster
lange wollen halsdas - bouffante
lange wijde mantel - almaviva, samaar
lange zeemansjas - schansloper
lange zijde van een metselsteen - strek
lange zwarte mantel - domino
Langeland, plaats op het Deense eiland - Rudkobing
langedijker - bloemkool
langer doen duren - verlengen
langer leven dan - overleven, overtroeven
langer maken - langen, lengen, rekken, verlengen
langen - aangeven, aanreiken, halen, krijgen, nemen, toesteken
langer duren - uitlopen
langer laten duren - rekken
langer maken - langen, lengen, rekken, verlengen
langer worden - aanlengen, groeien, langen, lengen, rekken, wassen
langer, wijder worden - rekken
langere route - omweg
langerhand (Z.N.) - langzamerhand
langet - mutsenkant
langgeleden - aloud, her, oeroud, voorbijgegaan
langgerekt - langdurig, langvormig, gerekt, slepend, smal, traag, uitgerekt
langgerekt en vervelend - wijdlopig, zie 'langdradig'
langgerekte blaar - blein
langharig - beatle, hippie
langharig doek - kalmuk, kaloek
langharige borstel - raagbol, ragebol
langharige Engelse hond - setter
langharige hond - bernhardhond, bouvier, briard, collie, fik, pekinees, poedel, setter, spaniel, teckel,
langharige jachthond - patrijshond (zn), sinjoen
langhoofdig - dolichocefaal
langjarig - veeljarig
langnat - watersoep
langneuzige aap - neusaap
Langobardische koning - Alduin
langoest - kreeft
langoor - dwaas, ezel, haas, konijn
langoureus - kwijnend, smachten
langpandige herenjas - frak
langpoot - hooiwagen
langpootmuggen - tipulidae
langpootmuglarve - emelt, hamel
langs - bezijden, door, ernaast, naast, opzij, over, para,terzijde, via, voorbij
langs boven - over
langs dat - rem
langs de grond slepen - sleuren
langs de grond slieren - slepen
langs de grond voorttrekken - slepen
langs de huizen verkopen - venten
langs de zijde van een schip - langszij
langs een omweg - indirect, middellijk, zijdelings
langs elektrische weg verkregen cliché - galvano
langsheen - voorbij
langs het genoemde gaan - volgen
langs huizen venten - leuren
langs iets komen - passeren, voorbijgaan
langs per - via
langschedelig - dolichocefaal , longicefaal
langscheepse helling van een schip - trim
langsgordel - longeron
langsgording - longeron
langshelling - standhoek
langs of naast - terzijde
langspeelplaat - l.p.
langst - hoogstens, uiterlijk,
langstaartig kruipsier - hagedis
langste gletsjer van IJsland - Vatnajökull
langste gletsjer van Noord-Amerika - Kenai
langste gletsjer van Noorwegen - Jostedalsbreen
langstelig gewas - rabarber
langste rivier - Amazone
langste rivier van Afrika - Nijl
langste rivier van Australië - Murray
langste rivier van Azië - Jangtse (kiang)
langste rivier van Europa - Wolga
langste rivier van Noord-Amerika - Mississippi
langstrekken - reizen, voorbijtrekken
langtand - kieskauwer, lekkerbek
langverbeid - langverwacht
langvingerig - marodactyle
langvoer - stro
langwijlig - langdradig, vervelend, wijdlopig
langwerpig - oblong, ovaal, rechthoekig,romboidaal, ruitvormig, uitgerekt
langwerpig bedkussen - peluw
langwerpig broodje - kadetje puntje, timp
langwerpig gesloten kromme lijn. - ellips
langwerpig plat lichaam - lamet
langwerpig rechthoekig - oblong
langwerpig rond - ellips, ovaal, sferoïde
langwerpig smalle opening - sleng
langwerpig stuk brandstof - briket
langwerpig vierkant - oblong
langwerpig zandgebakje - kano
langwerpig zwaar stuk hout - paal
langwerpige blauwe pruim - kwets
langwerpige kraal - git
langwerpige smalle opening - kier, reet, sleng, sleuf, spleet
langwerpige steen - menhir
langwerpige strook - reep
langwerpige strook stof - band
langwerpige zeer diepe plaats in zee - kil
langwijlige opsomming - litanie
langzaam - adagio, bedaard, inert, kalmpjes, laks, langdurig, largo, lento, loden, log, loom, lui, lijzig, moderato, neutelig, rustig, saai, slepend, slof, sloom, stapvoets, stil, stroef, suf, talmend, temerig, teuterig, traag, treuzelig, zacht
langzaam (muz.) - adagio, andante, largo, lento, rallentando, retenuto, statarisch
langzaam aan - successief
langzaam afdruipen - sijbelen
langzaam afnemend - perdendo
langzaam doen gaan - (af)remmen, vertragen
langzaam en langdurig – chronisch
langzaam lopen - slenteren
langzaam voortgaand dier - schildpad, slak, worm
langzaamaan - allengs, gaandeweg, geleidelijk, gestaag,
langzamerhand, stapvoets, traag
langzame dans - passacaglia
langzame foxtrot – blues, slowfox
langzame hartslag - brachycardie
langzame rustige muziek - andante
langzame verbranding - oxydatie
langzamer - gestaag, gestadig, retenuto, ritenuto, trager
langzamer dan presto (muz.) - allegro
langzamer doen gaan - dralen, matigen, retarderen, stremmen, talmen, verlangzamen, vertragen
langzamer ingetogen (muz.) - retenuto
langzamer wordend - rall., rallentando
langzamerhand - aanstonds, allengs, allengskens, altemet, bijna, eventueel, gaandeweg, geleidelijk, gestadig, lieverlede, meteen, mettertijd, misschien, mogelijk, stilaan, stillekens, successief, temee, temet, weldra, wellicht, zachtjesaan, zoetjesaan
langzeefmachine - papiermachine
lanital - melkwol
lankmoedig - barmhartig, clement, edelmoedig, geduldig, groothartig, indulgent, inschikkelijk, longaniem, toegevend, tolerant, verdraagzaam
lankmoedigheid - longanimiteit
lanoline - wolvet, zalf
lanquido (muz.) - slepend
lans - assegaai, harpoen, hellebaard, piek, speer, spies, spiets
lansdrager - lansier
lansier - lansdrager, lansruiter, ulaan
lansknecht - kopliet
lansmesje - lancet, entmes
lansruiter - lansier, ulaan
lansspel - toernooi
lansvaantje - banderol, fanion, gonfalon, pennoen , wimpel
lansvechter te paard - picador
lanswimpel - pennoen
lantaarn - lampion, luchter
lantaarnpaal - lichtmast, reverbère
lantaarnplaatje - dia
lantaarnvissen - myctophoidei
lante - raapolielamp
lanteren - leeglopen
lanterfant - doeniet, leegloper, luiaard, nietsnut, slungel, straatslijper
lanterfanten - laveien, leeglopen, luieren, lummelen, slieren,
lanterfanter - baliekluiver, dagdief, doeniet, doodeter, flaneur, ledigganger, leegloper, lijntrekker, luiaard, luibak, luilak, lunderaar, nietsdoener, nietsnut, slampamper, straatslijper
lanthaan - La.
lanugo - nesthaar, wolhaar
Laos, berg in - Phoe-Bia
Laos, bevolkingsgroep in - Akha, Ho, Jao, Kha-kho, Lao, Miao, Meo, Thai
Laos, hoofdstad van - Vientiane
Laos, munteenheid in - kip
Laos, rivier in - Mekong
Lap - Sa(b)me, Sapme
lap - bankbiljet, biljet, coupon, doek, dronkaard, flard, flenter, grondstuk, klap, lor, poetslap, reep, servet, slab(betje), smeerlap, tod, vleeslap, vod, zeil, zuiplap
lap bij wielrennen - baanronde
lapel - kraagomslag
lap grond - terrein, veld
lap stof - coupon
lap vlees achter nierbed - haas
lap weefsel - coupon
lapidatie - steniging
lapidair schrift - steenschrift
lapis infernalis - zilvernitraat
lapis lazuli - lazuursteen
Lapithen, een der - Flegyas, lxion, Kameus
Lapithen, vorst der - Peiritjoös
lapje - doekje, lor, moot, plakje, tod, vod
lapje leer - blek
lapje onder de oksel - sousbras
lapje onder de snavel - lel
lapje stof - staal
lapje varkensvlees met been - karbonade, kotelet, krabbetje
lapje vlees - bieflap, biefstuk, hamlap, kalfslap, krip, krippe, runderlap, schnitzel
lapjes - manufacturen
Lapland, berg in - Abisko
laplander - bedrieger, schelm, ijsgors
laplanding - landingsproef
Laplands - Samisch
Laplandse berg - Abisko
Laplandse boot - eka
lapleer - zemelap, zoolleer
lapmiddel - hulpmiddel (ontoereikend), hulpverband,
palliatief (pijnstillend)
laponderaap - lampongaap
lappen - boeten, drinken, flikken, herstellen, klaarspelen, opflikken, opknappen, reinigen, repareren, samenflanzen, slaan, verstellen, volbrengen, zemen
Lappendichter - Gutthorn, Larsen, Saban,
Lappenhut - kota
lappenjacht - hazejacht
lappenmarkt - voddenmarkt
Lappenmelodie - joiku, juogol
lappenmos - longkruid, pulmonaire
Lappenslede - pulka
lapper - dronkaard, hersteller, knoeier, schoenmaker, snip, versteller
lapperij - flikkerij, knoeierij, werkplaats
lappershuisje - Laplands, schoenlapperspothuis, schoenlappershuis
lapsus - abuis, erratum, fout, vergissing
lapsus calami - schrijffout
lapsus linguae - verspreking
lapsus memoriae - geheugenfout
lapwerk - knoeiwerk, prutswerk, verstelwerk
lapzak - bedelaar, dronkelap
lapzalven - kwakzalven, vergoelijken
lapzwans - klungel, kluns, luilak
lar - gibbon, rongo
larderen - doorspekken
largo (muz.) - breed, ernstig, statig
larie - apekool, beuzel(ing), dwaasheid, flauwekul, (ge)klets, kletskoek, kletspraat, kul, larie, mallepraat, nonsens, onzin, wartaal, zotteklap
lariekoek - flauwekul, klets, nonsens, onzin, zotteklap
lariemoer - kletskous
lariën - kletsen
larie of onzin - lulkoek
lariks - lerk, lork, lorkeboom
lark - zeilboot
larmoyant - huilerig, klagend, klagerig
larp - gesel, klap, oorvijg, zweep
Larsa - Senkereh
larve (kniptor) - dikkop (kikvors), donderkop, donderpad, emelt, engerling, hamel, hardworm, imago, kniptor, kokerjuffrouw, koperworm, kwelgeest (Rom. myth.), larf, maai, maan (aasvlieg), made, masker, meeltor, meelworm, mineerder, mijt, pop, ritnaald, rups, schietmot, spanrups, stokaas
larve van de horzel - dauwworm
larve van de kniptor - ritnaald, ritworm
larve van de langpootmug - emelt, grauwe worm, hamel
larve van de meikever - engerling
larve van schaaldieren - nauplius
larve van sommige insekten - maai, made
larve van de schietmot - kokerjuffer
larve van de vlinder - rups
larve van sommige insecten - maai, made
laryngoscoop - keelspiegel
larynx (Gr.) - strottehoofd
las - naad, tussenstuk, tussenzet, verbinding, voeg
lascief - dartel, frivool, wellustig, wulps
lashaak - borghaak
lasix - fursemide
laskaar - kerel, matroos
lasmes - keepmes
lasmetaal - electrode, lasdraad, soldeer
lasnagel - spijker
lassen - aaneensmelten, aaneensolderen, aaneenvoegen, hechten, invoegen, verbinden, voegen
lasser - felzer
lassingsvlak - stuik
lasso - band, bola, riem, vangtouw, werpkoord, werpstrik, werptouw
lasso met kogels - bolas
last - belasting, beschuldiging, bevel, bezwaring, boodschap, dol, driest, druk, drukte, gebod, gedoe, gewicht, hinder, lading, mal, mandaat, moeilijkheid, moeite, modes, moeite, molest, nood, obsessie, obstakel, omslag , onaangenaamheid, ongemak, ongerief, onlust, opdracht, opschudding, order, overlast, plaag, oesa, staak, stremming, taak, verplichting, voorschrift, vracht, zorg, zwaarte
last bezorgen - duiveljagen
last geven - opdragen
last onder in een schip geladen - onderlast
last ondervinden - lijden
last veroorzaken - duiveljagen, letten
last veroorzakend - lastig
last zonder waarde - ballast
lastage - laadplaats, losplaats, werf
lastbepaling - modus
lastbrief - bevelschrift, irade (Arab.), lastgeving, mandaat, oekase(Russ.), volmacht, ukase, ukaze
lastdier - drommedaris, ezel, kameel, kemel, knol, lama, muildier, muilezel, olifant, onager, paard, pakezel, pakos, pakpaard
lastdier in het oosten - dromedaris, kameel, kemel
lastdier met bult - kameel
lastdrager - koelie, pakjesdrager, sjouwer, witkiel
laste (ten) leggen - beschuldigen, verwijten
lasten - belastingen, bevelen, bezwaren, onera, passiva
lastenhijser - dragline, katrol, lier
laster - aantijging, achterklap, achterklep, belastering, blaam, blamage, calummie, calomnie, diffamatie, eerroof, hoon, kwaadsprekerij, lak, lastering, lasterpraat, naamroof, oneer, roddel, smaad, venijn
laster bevattende - lasterlijk
lasteraar - diffamator, eerdief, eerrover, kletskous, kwaadspreker, naamrover, roddelaar
lasteraarster - lastertong, slangetong
lastercampagne - hetze
lasteren - beledigen, honen, kletsen, kwaadspreken, roddelen
lasterend - venijnig
lastering - lak, roddel, smaad
lasterlijk - eerrovend, honend, infamant, schandalig, schandelijk, schendend, schendig, slecht
lasterlijk beledigen - beschimpen, uitschelden
lastermond - kwaadspreker
lasterpraat - achterklap, kwaadsprekerij, roddel
lasterpraatjes verspreiden - roddelen
lasterschrift - paskwil
lastertaal - herroeping, palinodie
lastex - rubberdraad
lastezel - pakezel
lastgever - committent, machtgever, mandant, mandator, opdrachtgever, principaal, rekwirant, requirant, volmachtgever
lastgeving - commissie, bevel, cedel, ceel, lastbrief, mandaat, missie, opdracht, order
lasthebber - afgevaardigde, agent, gecommitteerde, mandataris, trustee
lastig - bedenkelijk, belemmerend, bezwaarlijk, brutaal, desolant, difficiel, doornig, drukkend, epineus, genant, grillig, hachelijk, hevig, hinderlijk, importuum, ingewikkeld, irriterend, korzelig, krachtig, kribbig, kwaad, kwastig, kwellen, last, lelijk, lichtgeraakt, mierig, moeilijk, naar, narrig, nauwgezet, netelig, nukkig, onaangenaam, ondeugend, ongelegen, ongemakkelijk, ongerieflijk, onereus, ongemakkelijk, opportuun, penibel, plagen, rot, stekelig, stout, strabant, temerig, veeleisend, vervelend, vexatoir, zeurend
lastig insect - bromvlieg, bij, luis, mier, mot, mug, muskiet,
rajap, steekvlieg, vlieg, vlo, wesp
lastig kind - blaag, kwakongenlastpost, ondeugd, plaag, snotneus
lastig meisje - nest, serpent
lastig onkruid - hermoes, kattenstaartnetel, weegbree
lastig vallen - bemoeilijken, hinderen, moeien, molesteren, plagen, storen
lastig bij het viseten - graat
lastig werk - corvee, sjouw, toer
lastig zijn - hinderen, plagen
lastige bakvis - nest
lastige drukte - gedoe, gehaspel, herrie, moeite, omhaal, omslag
lastigheid - embarras, importuniteit, moeilijkheid, obsessie, ongemak, turbulentie, vervelendheid
lastige keuze - dilemma
lastige nauwte - bottleneck
lastige taak - wespennest
last of lading - vracht
lastoestel - lasapparaat, soldeerbout, soldeerlamp
lastpak - lastpost, muskiet
lastschip - aak, aakschuit, bak, lastschuit, rijnaak
laststeun - rong
last ter verzwaring - ballast
lat - goalpaal, liniaal, plank, stok, tengel
lat van hekwerk - tengel
lat waarop hoenders slapen - roest, stok
lataanboom - waaierpalm
latafel - commode
latboom - leiboom
late kers - volger
late vrucht - spadeling
latei - draagbalk, draagstuk, toog
laten - afstaan, opgeven, stoppen
laten aflopen - aflaten
laten afzakken - aflaten
laten begaan - betijen
laten blijken - beseffen, getuigen, tonen, uiten
laten blijven - aanhouden
laten circuleren - rondzenden
laten doorzijgen - filteren, filtreren
laten drinken - drenken, laven
laten gaan - loslaten, vrijlaten
laten gelden - aanwenden, tellen
laten houden - schenken
laten komen - bestellen, ontbieden
laten lopen lozen
laten schieten - afzien, laslaoen, vieren
laten staan - achterlaten
laten varen - afzien, opgeven
laten vloeien - gieten
laten zakken - neerlaten
laten zien - aantonen, etaleren, tonen, showen, weergeven
latent - onzichtbaar, rustend, sluimerend, verborgen, verholen
later - achteraf, achterna, daarna, dan, erna, (hier)namaals, juister, mettertijd, nader, naderhand, nadien, nauwkeuriger, ooit, post(erieur), straks, toekomstig, ulterieur, verder, vervolgens
later bezorgen - naleveren
later worden - uitlopen
later geven - nageven
later te gebeuren - toekomst
later zijn - posterioriteit
lateraal - geleden,, zijdelings
lateriet - eluvium
late vrucht - spadeling
latex - melksap
Latham’s loophoen - boskalkoen
Latijns-Amerikaan - zie Zuid-Amerikaans
Latijns getinte uitdrukking - latinisme
Latijns maken - latiniseren
Latijns schrijver - Cicero, Pomponius, scribent, Tacitus, Vergilius
Latijns vaandel - vlle
Latijns voegwoord - et, sed, si
Latijns voorvoegsel - ab, ad, agri ambi, ante, anti, aqua, astro, bi, co, con, contra, cum, de, ex, intra, inter, lacto, loco, mille, multi, per, pre, pro, re, retro, semi, sub, super, trans, tri, semi, ultra
Latijns voorzetsel - ab, cum, ex, in, inter, sine, super
Latijns woord voor bad - balneum
Latijns woord voor boven - supra
Latijns woord voor doos - scatuia
Latijns woord voor drank - potio
Latijns woord voor droog - siccus
Latijns woord voor geest - spiritus
Latijns woord voor gesloten - clausus
Latijns woord voor gewicht - pondus
Latijns woord voor groot - magnus
Latijns woord voor gropt - magnus
Latijns woord voor half - demi, semi
Latijns woord voor heet - fervida
Latijns woord voor koud - frigida
Latijns woord voor licht - lumen
Latijns woord voor lijm - gelatina
Latijns woord voor melk - lactus
Latijns woord voor met - cum
Latijns woord voor nacht - noctem, nox
Latijns woord voor nauwkeurig - exacte
Latijns woord voor omhoog - sursum
Latijns woord voor onmiddellijk - continuo, statim
Latijns woord voor ons - nos
Latijns woord voor oog - oculus
Latijns woord voor oplossing - solutio
Latijns woord voor spiritus - Spiritus
Latijns woord voor spoedig - cito
Latijns woord voor stroop - sirupus
Latijns woord voor tot - ad
Latijns woord voor uur - hora
Latijns woord voor vloeibaar - liquidus
Latijns woord voor vloeistof - liquor
Latijns woord voor voortdurend - continue
Latijns woord voor vorm - forma
Latijns woord voor water - aqua
Latijns woord voor wijn - vinum
Latijns woord voor zwaar - ponderosus
Latijnse Bijbelvertaling - Itala, Vulgaat, Vulgata
Latijnse blijspeldichter - Plautus
Latijnse groet - vale
Latijnse letter met loodrechte halen - romein, romeinletter
Latijnse lettersoort - romeinletter
Latijnse naam voor berk - betuia
Latijnse naam voor beuk - fagus
Latijnse naam voor boer - agricola
Latijnse naam voor den - pinus
Latijnse naam voor eik - quercus
Latijnse naam voor els - alnus
Latijnse naam voor esdoorn - acer
Latijnse naam voor hulst - ilex
Latijnse naam voor kat - felix
Latijnse naam voor linde - tilia
Latijnse naam voor olm - ulmus
Latijnse naam voor spar - picea
Latijnse naam voor westenwind - zephyrus
Latijnse naam voor wilg - salix
Latijnse school - gymnasium
Latijnse taal - latiniteit
Latijns woord voor traan - lacrima
Latijnse wet - lex
Latijnse zegswijze - latinisme
Lathyrus - pronkerwt, siererwt
latierboom - draagstoel, ligstro, stalboom
latierboor - sliet
lating - bloedaftapping
latitude - poolshoogte
lat met opstap - stelt
Iatoen - geelkoper, messing
latoenkoper - bladkoper
latoer - haringhaai
latrine - privaat, plee, toilet
lattenkist - krat verpakking
latuw - sla
lat waarop hoenders slapen - roest, stok
lattenpik - zaagmolen
latuw - sla
latwerk - espalier, glind, glint, heining, hek, leiboom, raster, rek, spalier, staketsel, tralie,
latwerk voor heiningen - glint
latwerk voor leibomen - spalier
laudanum - slaapmiddel
lauracee - laurier, laurus
laurier - laurus
laurierachtige boom - kamfer, kaneel, laurier, muskaat, sassefras
laurierboom - sassafras
laurierkers - laurocerasus, sierheester
laurierkrans - lauwer
laurierroos - oleander
Laus Deo - L.D.
lauw - drukkend, halfwarm, inert, kalm, koel, laks, los, luw, onaandoenlijk, onaangedaan, ongevoelig, onverschillig,
slof, traag, zacht, zoel, zwoel
lauwe - Laodiceeër
lauwe kamer - tepidarium
lauwe wind - zoelte
lauwen - ijverlozen
lauweren - kransen, loven, prijzen, verheerlijken
lauwerkrans - lofkrans, zegekrans
lauwertak - erepalm
lauwe wind - zoelte
lauwgelovig - indifferent
lauwheid - indifferentisme
lava - magma
lavabo - wasbekken, wastafel
lavaglas - hyaliet, obsidiaan
lavas - likeur, lubbestok
lavatory - w.c.
lava uitstoting - eruptie
lavazand - bimszand
lavei - rust, stroperij, vrijaf
laveien - lanterfanten, leeglopen, straatslijpen, stropen
laveloos - (stom)dronken, starnakel, zat
lavement - clisma, darmspoeling, klisma, klister, klisteer, klysma
laven - lessen, sterken, stillen, troosten, verfrissen, verkwikken
lavendel - lavandula, spijk
laveren - kruisen, opzeilen, schipperenwassen, zwalken
lavet - wasbak, waskuipzitbad
lawaai - beweging, bombarie, donder, drukte, geblaf, gedaver, gedruis, gegil, gejoel, gekef, geknal, gekijf, gekraak, geraas, gerammel, geratel, geroffel, gerommel, geschreeuw, getier, getinkel, getoeter, geweld, heibel, herrie, kabaal, keet, ketelmuziek, lawijt, leven, matschudding, misbaar, nachtrumoer, omslag, ophef, opschudding, riboet, rumoer, ruzie, schudding, spektakel, stampei, tamtam, trammelant, tumult, volksoploop
lawaai (Ind.) - bombarie, ophef, riboet
lawaai maken - aangaan, bonken, dreunen, gillen, kelderen, krijsen, piepen, ratelen, razen, roezemoezen, rommelen, schallen, schreeuwen, tieren, toeteren, trammelanten
lawaai maken met klompen - saboteren
lawaai makend voorwerp - beiaard, drum, hoorn, klepper, ratel, sirene, toeter, trom
lawaaierig - luidruchtig, rumoerig, tapageus, tumulteus
lawaaierig beweren - schetteren
lawaaierig praten - kwetteren, schetteren
lawaaierig sprekend - schreeuwerig
lawaaiig - rumoerig
lawaaiige kerel - poen
lawaaiige onbeschaamde kerel - patser, poen
lawaaiinstrument - drum, klepper, ratel, trom, rommelpot, toeter, trommel
lawaaimakend voorwerp - drum, klepper, ratel, sirene, toeter,
trom
lawaai maker - druktemaker, drukteschopper, herriemaker, herrieschopper, keetmaker, keetschopper, lawaaischopper, raasbol
lawaaiwerktuig - ratel, sirene, toeter
laweit - kabaal, lawaai, lawk, opsmuk, pocher, schittering, snoever
lawine - neerstorting, stortvloed
laxans - bitterwater, castorolie, laxeermiddel, purgeerdrank, purgeermiddel, salep
laxatief - purgerend
laxeermiddel - agar-agar, bitterzout, glauberzout, inanna, istizin, jalappewortel, seneblad, tamarinde, wonderolie
laxeermiddelen - laxantia
laxeervis - zeebrasem
laxeren - purgeren
lay-out van een krant - opmaak
lazaret - (oorspronkelijk) leprozenhuis, veldhospitaal, ziekenhuis
lazzarone - bedelaar
lazerij - leprozenhuis, melaatsheid
lazarus - aangeschoten, beschonken, melaatse , (stom)dronken
lazeren - gooien, mieteren, smijten, vallen, zaniken, zeuren
lazerstraal - ellendeling, lammeling
lazuren - diepblauw
lazurushuis - leprozenhuis
lazuur - hemelsblauw
lazuurkleur - ultramarijn
lazzarone - bedelaar
lease - verhuur
Lea's vader - Laban
leb - enzym, maag, paling, runsel, stremsel
lebaal - paling
lebberen - slobberen, zuigen
lebbig - bits, zuur
lebferment - chymase, pegnine, rennine
lebfermentstof - pepsine
lebmaag (Lat.) - abomasus
Le Corbusier - Jeaneret
lector - docent, leraar, leerkracht
lectori salutem - L.S.
lectrice - voorlezeres
lectuur - blad, boek, brochure, dagblad, feuilleton, krant, magazine, pamflet, periodiek, studieboek, tijdschrift, weekblad
ledemaat - arm, been, gewricht, pols, teen, vinger
ledemaat van een dier - poot
ledeman - ledenpop, leeman, marionet
ledematen - armen, benen, extremiteiten, tenen, vingers
leden van een nonnenorde - ursulinen
leden van het gezin - familie
leden van hofpersoneel - hofdames, kamerheren
ledenpop - androïde, ledeman, leeman, mandemie, mannequin, marionet, toneelpop
leder - leer
leder borststuk bij het schermen - plastron
leder korrelig maken - granuleren
leder uit Noord -Afrika – marokijn
lederbewerker - touwer
lederbok - looier
lederboom - ptelea
lederdoek - kunstleer
lederhuid - corium
lederen borststuk bij het schermen - plastron
lederen halsriem - halster
lederen halster met touw of ketting - gaim
lederen harnas - kolder, wanbuis
lederen lap - zeem(leer), zemenlap
lederen voorschoot - schootsvel
lederhuid - corium
ledersoort - kalfsleer, marokijn, nappa, pigskin, rundleer, saffiaan, segrijn, slangenleer, suède, vetleer
ledersurrogaat - skai, vulkanvibre
ledesteen - kalkzandsteen
ledig - braak, flets, hol, iel, leeg, lens, loos, los, mager, nietsdoend, onbeduidend, onbeladen, onbelast, onbewoond, onbezet, ongebruikt, ongevuld, ontruimd, onvervuld, op, open, openstaand, quitte, vacant, voos, vrij, wepel (Z.N.), ijdel, ijl, zinloos
ledig en vrij - onbezet
ledig glazen vat - lensfles
ledig grafmonument - cenotaaf
ledig omhulsel - cocon, dop
ledige ruimte - holte, leegte, vacuüm, ijl
ledigen - leegmaken, legen, lediggaan, ruimen, uitdrinken, uitgieten
lediggang - luieren, luiheid, nietsdoen, werkeloosheid
ledigheid - holheid, lediggang, leegloperij, luiheid, nietsdoen, ijdelheid, otium, rust
lediging van brievenbus - lichting
ledig, zonder vocht - lens, uitgedroogd
ledikant - alkoof, bed(stee), krib, kubbe, legerstede, slaapste(d)e, sponde, twijfelaar
lee - gouw, hengsel, lende scharnier, watering, wetering,
leebraken - radbraken, verknoeien, verminken
leed - deer (Z.N.), dere, droefenis, droefheid, grief, hartzeer, jammer, kommer, kruis, kwaad, letsel, pijn, rouw, schade, smart, spijt, verdriet, wee, zeer
leedaanzegger - aanspreker, doodbidder, huilebalk, kraai
leed doen - deren, kwetsen, raken
leed hebben - spijten
leedgevoel - (be)rauw, smart
leedgras - tarwe
leedvermaak (Duits) - Schadenfreude
leedwezen - berouw, pijn, spijt, verdriet
leefgemeenschap - commune, woongroep
leefklimaat - milieu
leefregel - dieet, regiem, regime
leefregel of dieet - kuur
leeft van diefstal - dief, heler, rover
leeftijd - ouderdom,(Fr., Eng.) age
leeftijdsgroep - pubers, tieners, twens
leeftocht - eten, proviand, rantsoen, spijs, victualiën, voorraad, voeding, voedsel
leeftijdsgroep - bejaarden, kleuters, peuters, pubers, tieners, twenners, twens
leefwijze - dieet
leeg - blanco, gust, hol, ijl, ledig, lens, loos, onbedrukt, onbelast, onbezet, ongeladen, ongevuld, ontruimd, open, uitgeput, vacant, verlaten, voos, vrij
leegdrinken - legen, ledigen
leeg en hol - loos
leeg en vrij - onbezet
leeg grafmonument - cenotaaf
leeg maken - hozen, ledigen, legen, lenzen, lossen, ontdoen
leeggieten - legen, ledigen, uitgooien
leegheid - doelloosheid, ledigheid, leegte, pronkzucht, vanitas, waardeloosheid, ijdelheid
leeghoofd - domkop, kwast, onbenul; windbuil
leeghoofdig - dom, hersenloos
leegkuip - hameremmer
leeglopen - lanteren
leegloper - baliekluiver, dagdief, doeniet, faineant, lanterfant, lanterfanter, ledigganger, leuningbijter, lijntrekker, luiaard, luilak, nietsnut, slampamper, straatslijper,
leegloperij - dagdieverij, lediggang, luiheid
leegmaken - hozen, ledigen, legen, lenzen, lozen, ontdoen, (ont)ruimen
leegmalen - droogmaken, inpolderen
leg omhulsel - dop
leeg praatje - smoesje
leegroven - plunderen
leegscheppen - hozen, uithozen
leegte - gaping, gat, gemis, hiaat, holte, lacune, leegheid, leemte, vacuüm
leegte zonder vocht - lens
leek - beunhaas, buitenstaander, dilettant, knoeier, meeprater, onbevoegde, ondeskundige, oningewijde, outsider
leem - grondsoort, klei, kleem
leem met grote stenen - grondmorene, keileem
leemaarde - aluinaarde
leemachtige grondsoort - kalk (Z.Limb.), löss, mergel
leeman - ledenman, ledenpop, marionet
leembestanddeel - lutum, silt, stof
leemkuil - leemgroeve, leemput
leemlei - daklei
leemte - bres, fout, gat, gaping, gebrek, gemis, glop, hiaat, holte, interval, kloft, lacune, leegte, manco, mangel, mankement, omissie, onderbreking, ontbreking, opening, tekort(koming), tussenruimte, uitlating, weglating
leen - feudum, leengoed, verlei, vruchtgebruik
leen in de tweede graad - achterleen, naleen
leen uit de tweede hand - naleen
leenbank - lommerd
leenbedrag - lening, leensom
leenbreuk - felonie
leendienst - servituut
leeneed - hulde
leengoed - beneficium, feudum
leenheer - leenvorst
leenhouder - leenman, vazal
leenkamer - leenhof
leenman - vazal
leenplichtschending - felonie
leenroerig - allodiaal(eigengeërfd), collodiaal (niet vrij), feodaal
leenroerig zijn - releveren
leenroerigheid - feodaliteit, leenstelsel
leenspreuk - allegorie, devies, metafoor, zinspreuk
leenspreukig - allegorisch, metaforisch, zinspreukig
leenstelsel - feodalisme, feodaliteit, feudalisme
leenstelsel betreffende - feodaal
leenverheffing - investituur
leenwezen - leenstelsel
leep - berekend, betjoegd, bijdehand, doortrapt, druipend, gehaaid, geslepen, gis, goochem, keep, kien, link, listig, loos, schuin, slim, sluw, uitgekookt, uitgerekend, uitgeslapen
leep en listig - link
leepheid - loosheid, slimheid
leepoog - druipoog, traanoog
leer - buffel, buffelleer, doctrine, dogma, geloof, glacé, ideologie, instructie, juchtleer, karmoes, ladder, Ieder, lering, les, nappa, regime, religie, saffiaan, stelregel, stelsel, systeem, theorie, trap, trapje, zeem, zeemleer
leer aangaande de goden - mythologie
leer aangaande internationaal privaatrecht - statutenleer
leer betreffend - leerstellig
leer betreffende Christus als Zaligmaker - soteriologie
leer bewerken - looien
leer dat alle stoffen uit atomen bestaan - atomisme
leer dat de natuur het beginsel van alles is - naturalisme
leer dat ervaring de enige bron van kennis is - empirisme
leer dat genot het hoogste goed is - hedonisme
leer der aardbevingen - seismologie
leer der aardlagen - geognosie, stratigrafie
leer der aardvorming - geogenie
leer der accenten - agogiek
leer der afstamming - evolutieleer
leer der ambtsgewaden - paramentiek
leer der atomaire en nucleaire verschijnselen - atomie, atomistiek
leer der beenderen - osteologie
leer der behandeling van de micrografie - micrografie
leer der betekenisontwikkeling der woorden - semantiek
leer der beweging van vloeistoffen - hydrodynamica
leer der bewegingskrachten (van gasmoleculen) - kinetiek
leer der breking van de lichtstralen - dioptrica
leer der cellen - cytologie
leer der criminaliteit - criminologie
leer der cijfergroepering - semasiologie, statistiek
leer der deugd - religie
leer der dichtkunst - poëtica, poëtiec, poëtiek
leer der dieren - zoölogie
leer der doelmatigheid in de schepping - teleologie
leer der eerbaarheid - zedenleer
leer der eilanden - nesologie
leer der enzymen - enzymologie
leer der erfelijkheid - eugenetiek, genetica,
leer der ervaring - empirisme
leer der feestdagen - heortologie
leer der fossiele dieren en planten - pal(a)eontologie
leer der gebergten - orologie
leer der gedragingen en van de zeden - ethologie
leer der gemeenplaatsen - topica, topoi
leer der geneeskrachtige baden - balneologie
leer der geneeskunde - medicina, therapie
leer der geneesmiddelen - acognosie, acologie, farmacologie, lamotologie
leer der genres - genologie
leer der geschriften van de kerkvaders - patristiek, patrologie
leer der getallen - rekenkunde
leer der gezonde voeding - diëtetiek
leer der gezondheid - hygiëne
leer der gezondheid en levensduur - biostatiek
leer der gnostieken - gnosticisme
leer der grondregels - ideologie, theorie
leer der grotten en holen - speleologie
leer der heiligen - hagiologie
leer der herkomst der geneesmiddelen - farmacie
leer der hervormden - protestanisme
leer der hormonen - hormonologie
leer der huidziekten - dermatologie
leer der inschriften - epigrafie
leer der insecten - entomologie
leer der interne secretie - ionendocrinologie
leer der kanselwelsprekendheid - homoletica
leer der kerk - evangelie
leer der kinderziekten - p(a)ediatrie
leer der klanken - acoustiek, fonetiek
leer der kleuren - chromatiek
leer der kogelbanen - ballistiek
leer der krachten - dynamica
leer der laatste dingen - eschatologi
leer der levensverschijnselen - biologie, zoölogie
leer der liberalen - liberalisme
leer der lichamelijke eigenschappen - somatologie
leer der luchtbeweging - pneumatiek
leer der maatschappelijke veranderingen - evolutieleer, metabletica, mutatieleer
leer der maatschappij - sociologie
leer der maten en gewichten - metrologie
leer der metaalsmelting - metallurgie
leer der methoden voor het onderwijs - methodiek
leer der meting in de ruimte - steriometrie
leer der misvormingen - teratologie
leer der muzikale opvoeding - muziekpedagogiek
leer der mystiek - mysticisme
leer der niet christenen - paganisme
leer der onderaardse lichamen - nerterologie
leer der ondercultuur - folklore
leer der ontwikkeling - evolutieleer
leer der oogziekten - otologie
leer der oorlogvoering - krijgskunst, strategie
leer der oorzaken - actiologie, aetiologie, etiologie
leer der op-, inschriften - epigrafie
leer der ouderdomsver schijnselen - gerontologie
leer der ouderdomsziekten - geriatrie
leer der radio-activiteit - radiologie
leer der rasverbetering - eugenese, eugenetica, eugenetiek
leer der relatie van mensen en groepen - sociologie
leer der riekende stoffen - osmologie
leer der ritmen - ritmiek
leer der samenleving - sociologie
leer der scheikundige werking van het licht - fotochemie
leer der schimmels - mycologie
leer der schoonheid - esthetica
leer der sexualiteit - sexuologie
leer der spieren - myologie
leer der spraakklanken - fonetiek
leer der spreekwoorden - paremiologie
leer der sprongsgewijze soortverandering - mutatieleer
leer der staathuishoudkunde - economie
leer der stedenbouw - planologie
leer der stofwisseling - metabolisme
leer der straalbreking - dioptriek
leer der stroomverschijnselen - reologie
leer der taal (talen en letterkunde) - linguïstiek, philologie
leer der tanden - odontologie
leer der tijdmaatvariaties - agogiek (muz.)
leer der veranderingen - metabletica
leer der vergiften - toxicologie
leer der versmaten - metriek
leer der vorming van de spraakklanken - fonetiek
leer der waterkracht - hydraulica
leer der wedergeboorte - reïncarnatie
leer der woordbetekenis - semantiek
leer der woordschikking - syntaxis
leer der wijzigingen in het tempo - agogiek (muz.)
leer der zenuwziekten - neurologie
leer der ziekten - nosologie, pathologie, patologie
leer des levens - fysiologie
leer en toepassing van het dierlijk magnetisme - mesmerisme
leer over de mens - antropologie
leer uit Noord -Afrika - marokijn
leer van de aangeboren begrippen - innatisme, inneïsme, nativisme
leer van de aardbeving - seismologie
leer van de aardkorstvorming - geomorfologie
leer van de aardlagen - stratigrafie
leer van de afgoderij - pantheïsme
leer van de afstamming - genealogie, darwinisme
leer van de alligatie - metallogie, metaalmengkunde
leer van de artsenijvergiften - dosiologie
leer van de bacteriën - bacteriologie
leer van de beenderen - osteologie
leer van de bepaalde energie - elektriciteitsleer
leer van de beschrijving der beenderen - osteologie
leer van de betekenis van woorden - semantiek
leer van de betekenisverandering van woorden - semasiologie, semasiologie
leer van de beweging - dynamica, kinematica, kinetica, pneumatica(ka)
leer van de beweging van gassen - aërodynamica
leer van de beweging van vloeistoften - hydraulica
leer van de beweging en druk van luchtsoorten - pneumatiek
leer van de bewegingen der hemellichamen - kosmografie
leer van de bladmossen - bryologie
leer van bloed-en lymfevaten - angiologie
leer van de bloedverwantschap - afstammingstheorie
leer van de bodemontwikkeling - pedologie
leer van de bouw van de aardkorst - geologie
leer van de bouw van het heelal - kosmologie
leer van de breking der lichtstralen - dioptrica
leer van de buiging (taalk.) - morfologie
leer van de bijbel - biblistiek
leer van de Chinese taal - sinologie
leer van de dauw- en ringwormen - herpetologie
leer van de delfstoffen - mineralogie
leer van de denkwetten - logica
leer van de druivencultuur - oenologie
leer van de eilanden - nosologie
leer van de elektrische stromen - elektrodynamica
leer van de erfelijkheid - genetica, eugenetiek
leer van de ertsen - metallurgie
leer van de ervaring - empirie, empirisme
leer van de geboorte en afstamming van de goden - theogonie
leer van de geloofsstellingen - dogmatologi
leeer van de evenwicht - statica
leer van de geneesmiddelen - farmacologie
leer van de geslachtswapens - heraldiek
leer van de getallen - rekenkunde
leer van de geuren - osmologie
leer van de gevechtsvoering - tactiek
leer van de gisting - zymologie
leer van de gletsjers - glaciologie
leer van de goden - deïsme
leer van de hartziekten - cardiologie
leer van de hemellichamen en hun bewegingen - kosmografie
leer van de houtachtige gewassen - dendrografie, dendrologie
leer van de houtsoorten - xylogie
leer van de grondregels - theorie
leer van de huidziekten - dermatologie
leer van de ideeën - ideologie
leer van de ingewanden - splanchnologie
leer van de insekten - insektologie, entomologie
leer van de juiste uitspraak - orthoëpie, ortoëpie
leer van de kaakafwijking - orthodentologie
leer van de kanselwelsprekendheid - homiletiek
leer van de kerk - catechismus
leer van de kerkelijke feesten - heortologie
leer van de kerkgezangen - hymnologie
leer van de kinderen - pedagogie
lleer van de klankensystemen - fonetiek, fonologie
leer van de kleinste taaleenheden op zichzelf beschouwd – glossematica
leer van de kinderziekten - pediatrie
leer van de kleuren - chromatiek
leer van de klieren met inwendige afscheiding - endocrinologie
leer van de kogelbaan - ballistiek
leer van de kraakbeenderen - chrondrologie
leer van de krachten - dynamica
leer van de kramppijnen - spasmologie
leer van de kristallen en hun vorming - kristalkunde, kristallografie
leer van de laatste dingen - eschatologie
leer van de leerwijze - methode, methodiek
leer van de levende organismen - biologie, levensleer
leer van de levende wezens - biontoiogie
leer van de levenloze dingen - abiologie, anorgologie
leer van de levensverschijnselen - biologie, zoölogie
leer van de lichaamsbouw - anatomie
leer van de lichtstraalbreking - dioptrica
leer van de loopbaan van een geworpen lichaam - ballistiekleer leer van de levenswetten - bionomie
leer van de luchtbeweging - pneumatiek
leer van de luchtgesteldheid en weergesteldheid - klimaatleer, klimatologie
leer van de maatschappij - sociologie
leer van de maatsoorten - ritmiek
leer van de machteloosheid van de mens - fatalisme
leer van de maten en gewichten - metrologie
leer van de medicijnen - farmacologie
leer van de mensachtigen - antromorfinisme
leer van de menselijke samenleving - sociologie
leer van de metaalsmelting - metallurgie
leer van de methoden - methodiek, methodologie
leer van de meting in de ruimte - stereometrie
leer van de meting van vaste lichamen - stereometrie
leer van de misdaad - criminologie
leer van de misgeboorte - teratologie
leer van de missie - missiologie
leer van de misvormingen in flora en fauna - terutologie
leer van de modificatie in het tempo - agogiek
leer van de munten - numismatiek
leer van de mystiek - mysticisme
leer van de narcose - anestesiologie
leer van de natuur - biologie, fysiologie
leer van de natuurkrachten - fysiocratie
leer van de nieren en urinewegen - urologie
leer van de onderaardse lichamen - nerterologie
leer van de onvrije wil - determinisme
leer van de oogziekten - oftalmologie
leer van de oorheling - otografie
leer van de oorlogvoering - krijgskunde, krijgskunst, strategie, tactiek
leer van de oorzakelijkheid - casualistiek
leer van de oorzaken - (a)etiologie
leer van de oorzaken van ziekten - etiologie, nosogonie
leer van de oorziekten - otologie
leer van de opbouw van elementen - atoomtheorie
leer van de opvoeding - pedagogie(k)
leer van de opvoeding van zwakzinnigen - orthopedagogie
leer van de oude schriftsoorten - palaeografie
leer van de ouderdom - geriatrie, gerontologie
leer van de ouderdomsverschijnselen - gerontologie
leer van de ouderdomszorg - geriatrie
leer van de overerving - gêneanomie
leer van de paardenziekten - hippologie
leer van de paddenstoelen - mycetologie, mycologie
leer van de physische eigenschappen van de aarde - geodynamica
leer van de planten - botanologie
leer van de plantenfossielen - paleobotanie
leer van de plantenwortels - rhizologie
leer van de plantenziekten – fytopathologie
leer van de plichten en deugden - moraal
leer van de psyche - psychologie
leer van de radioactiviteit - radiologie
leer van de rassenverbeteringen - eugenese, eugenetiek
leer van de regelmatig afwisselende bewegingen - ritmiek
leer van de relaties van mensen en groepen - sociologie
leer van de reptielen en amfibieën - herpetologie
leer van de ritmen - ritmiek
leer van de runen - runologie
leer van de schedelbeschrijving - craniografie
leer van de schedelmeting - craniometrie
leer van de schedels - frenologie
leer van de schelpen - conchyliologie
leer van de Rooms Katholieke feesten - heortologie
leer van de schepping - kosmogenie
leer van de schimmels - mycologie
leer van de schoonheid - esthetica
leer van de sera - seralogie
leer van de serums - serologie
leer van de sexualiteit - sexuologie
leer van de slangen - ofiologie
leer van de spieren - myologie
leer van de spraakklanken - fonetiek, fenologie
leer van de staatshuishouding - economie
leer van de straalbreking - perioptrica
leer van de stuifmeelkorrels - palynologie
leer van de stijl - stilistiek
leer van de tanden - odontologie
leer van de temponuancering - agogiek
leer van de tragedie - tragiek
leer van de toekomst - futurologie
leer van de typen - typologie
leer van de vaktermen - terminologie
leer van de versbouw - versleer
leer van de verdamping van het water - atmologie
leer van de vergiften - toxicologie
leer van de verschijnselen in de dampkring - meteorologie
leer van de verschijnselen van het licht - optica
leer van de versieringen - ornamentiek
leer van de versbouw - metriek
leer van de verschijnselen - fenomologie
leer van de verschijnselen in de dampkring - meteorologie
leer van de verschijnselen in het licht - optica
leer van de versieringen - ornamentiek
leer van de versmaat - metriek
leer van de versteningen - paleontologie
leer van de vingerafdrukken - dactyloscopie
leer van de vissen - ichthyologie
leer van de vochtigheid van de lucht - hydrologie
leer van de voedingsmiddelen - bromatologie
leer van de vogeleieren - oölogie
leer van de vogelnesten - nidologie
leer van de vogels - ornithologie
leer van de voorwereldlijke planten - fytopalaeontologie
leer van de vorm - morfologie
leer van de vrouwenziekten - gynaecologie
leer van de vruchten - pomologie
leer van de weefsels - histologie
leer van de weekdieren - malacologie
leer van de waterkracht - hydraulica
leer van de welsprekendheid - redekunde, retorica, retoriek
leer van de wereldschepping - cosmogonie
leer van de werkelijkheid - realisme
leer van de werkwijze - metodiek
leer van de wetmatigheid van het leven - bionomie
leer van de wieren - fycologie
leer van de winden - anemologie
leer van de woordbetekenis - semantiek
leer van de woordschikking - syntaxis
leer van de woordvervoeging - grammatica
leer van de woordvorming - morfologie
leer van de wording der talen en taalverschijnselen - glottogonie
leer van de zaligheid - soteriologie
leer van de zeeën - thalassologie
leer van de zenuwziekten - neurologie
leer van de ziektekentekenen - pathognomie, semiologie, semiotiek
leer van de ziekten - nosologie
leer van de ziekteverschijnselen - pat(h)ologie
leer van de ziektesymptomen - diagnostiek
leer van de ziel - psychologie
leer van de zinnebeelden - symboliek
leer van de zinsbouw - syntaxis .
leer van de zonden - hamartologie
leer van de zwammen - mycologie, mycetologie
leer van het behoud en de omzetting van het arbeidsvermogen - energetica, energetiek
leer van het beheer van boekerijen - bibliotheconomie
leer van het bestaande (alg. eigenschappen der dingen) - ontologie
leer van het bloed - hematologie
leer van het dieet - diëtetiek
leer van het dierlijk gedrag - enthologie
leer van het dierlijk magnetisme - mesmerisme
leer van het drama - dramatiek
leer van het evenwicht - statica, statiek
leer van het evenwicht der gassen - aërostatica, pneumatiek
leer van het gebruik der woorden en lettergrepen en de verbouw van een taal - prosodie
leer van het geheimschrift - cryptologie
leer van het gelaat - prosopologie
leer van het geluid - akoestiek
leer van het gesteente - petrografie
leer van het gevoelen - sensualisme
leer van het heldendicht - epiek
leer van het heelal - kosmologie
leer van het hoogste goed - agatologie
leer van het juiste stemgeluid - fonetiek
leer van het lamsvel - nappa
leer van het leven - fysiologie
leer van het leven der voorwereldlijke dieren - paleobiologie
leer van het leven in water - hydrobiologie
leer van het lichaam - somatologie
leer van het licht - optica
leer van het menselijk lichaam - somatologie
leer van het onderwijs - didactiek
leer van het ontstaan der ziekten - pat(h)olegie
leer van het ontstaan en de verhoudingen van kleuren - chromatiek
leer van het ontstaan van het aardoppervlak - geomorfologie
leer van het ontstaan van het heelal - kosmogonie
leer van het ontstaan van ziekten - nosogonie
leer van het perspectief - doorzichtkunde
leer van het reliëf der aardoppervlakte - geoplastiek
leer van het seksuele leven - seksuologie
leer van het staatsbestuur - staatkunde
leer van het tempo (muz.) - agogiek
leer van het treurspel - tragiek
leer van het verband tussen plant en dier en hun omgeving - oecologie
leer van het vuur - pyrologie
leer van het waterleven - hydrobiologie
leer van het wekken van een ruimtelijke geluidsindruk - stereofonie
leer van het zich ontwikkelen van een eigen toon - ontogonie
leer van het zien en licht - optiek
leer van het zijn - existentialisme, ontologie
leer van in cijfers uitgedrukte onderdelen der economie - econometrie
leer van Arius - arianisme
leer van Augustinus - augustinisme
leer van Boeddha - boeddhisme
leer van Christus - christendom, Evangelie
leer van lamsvel - nappa
leer van licht en van het zien - optiek
leer van maatsoorten - metriek
leer van Marx - marxisme
leer van maten en gewichten - metrologie
leer van Mohammed – Islam
leer van op zichzelf beschouwde bewegingen - kinetica
leer van Plato - platonisme
leer van Zeno - stoïcisme
leer der slangen - ofiologie
leer der sterren - astrologie
leer der vloeistoffen - hydraulica
leerbereider - (leer)looier, touwer
leerbereiding - touwerij
leerbewerken - looien
leerbewerker - lapper, looier, schoenmaker, taander, touwer
leerbewerking - looien
leerboek - handboek, leidraad, studieboek
leerboek der Rooms-Katholieke feesten - heortologie
leercursus - handleiding, leerboek
leerdichter - didacticus
leerdoek - zeildoek
leerfabel - apoloog
leergang - cursus, methode
laargang volgen - studeren
leergeld - minerval
leergestoelte - katheder
leergezel - leerling
leergierig - dociel, ijverig, leergraag, leerrijk, leerzaam, studieus, vlijtig, weetgierig, weetgraag
leergraag - studieus
leerhoofd - bolleboos
leerjaar - cursus, klas
leerjongen - bijloper
leerkamer - leskamer
leerknecht - gezel
leerkracht - docent(e), juffrouw, lector, lera(a)res, leermeester, meester, onderwijzer, onderwijzeres, professor,
leerkunst - didactiek
leerling - aanhanger, adelborst, adept, aspirant, beginneling, bijloper, cadet, cursist, discipel, élève, gezel, halfwas, kwekeling, laver (visser), normalist, pupil, scholier, student, studiosus, volgeling
leerling aan een zekere onderwijsinstelling - adelborst, gymnasiast,
hbs'er, hts'er, kwekeling, lts'er, lyceïst, kwekeling, student,
seminarist
leerling-matroos op een vissersschip - afhouder
leerling-officier - adelborst, cadet, vaandrig
leerling die doubleert - zittenblijver
leerling die niet bevorderd is - zittenblijver
leerling die niet overgegaan is - zittenblijver
leerling van Boeddha - Ananda
leerling van Christus - apostel
leerling van Diogenes - Crates
leerling van de apostel Johannes - Polucarp
leerling van de Koran - santri
leerling van een bepaalde school - adelborst, cadet
leerling van een hogeschool - student
leerling' van militaire school - adelborst, cadet
leerling van een semenarie - seminarist
leerling van koranschool - santri, softa
leerling van militair opleidingsinstituut - adelborst, cadet,
hoofdcursiaan, kadet
leerling van Rembrandt - Fabritius
leerling van Socrates - Alcibiades, Anthistenes, Isocrates, Xenophon
leerling van Zeno - stoïcijn
leerlingdiplomaat - attaché
leerlingen van een betrekking - aspirant, aspirante
leerlingmatroos (vissersschip) - afhouder
leerling-officier - adelborst, cadet, vaandrig
leerlooien - runnen
leerlooier - vellenploter
leermeester - docent, dydacticus, goeroe (guru), instructeur, Jezus, leraar, leerkracht, leidsman, magister, meester, oefenmeester, onderwijzer, preceptor, professor, repetitor, tutor, voorganger
leermeester van Achilles - Chiron
leermester van Alexander de Grote - Aristoteles
leermeester van Aristoteles - Plato
leermeester van de oude christelijke kerk - kerkvader
leermeester van een scheepsjongen - zeevader
leermeester van Frege - Lotze, Lotzke
leermeester van Gerard Dou - Rembrandt
leermeester van Heidegger - Husserl
leermeester van Husserl - Brentano
leermeester van Nero - Seneca
leermeester van Paulus - Gamaliël
leermeester van Plato - socrates
leermeester van Raffael - Perugino
leermeester van Zenoon - Permenides
leermeesterplaats - preceptoraat
leermiddel - atlas, boek, bord, globe, kaart, landkaart, leesplank, liniaal, passer, schoolboek, schooltelevisie, tekengerei, telraam
leermiddel bij aardrijkskunde - atlas, globe, landkaart
leermiddel voor handwerken - merklapje
leermiddelen - atlas, boek, bord, kaart, leesplank, lesmateriaal, liniaal, passer, schoolbehoeften, schrijfpapier,
leermos - korstmos
leer of trap - ladder
leerplaats van Zeno - Stoa(Oud-Athene)
leerplan - lesrooster, methode, onderwijsprogram
leerrede - oratie, predicatie, preek
leerregel - grondregel, principe
leerrijk - bondig, informatief, leerzaam, lerend, nuttig, opvoedend, pittig, sententieus
leerrijke oplossing gevend - pragmatisch
leers (Z.N.) - laars, leergraag
leersoort - chagrijn, kalfsleer, marokijn, nappa, pigskin, rundleer, saffiaan, segrijn, slangenleer, suède, vetleer
leerspreuk - grondstelling, maatstaf, maxime
leerspreuken - gnomen
leerstellig - doctrinair, dogmatisch, theorama
leerstelling - doctrine, dogma, geloofspunt, theorema
leerstelsel - dogma, leerstuk
leerstoel - hoogleraarsambt, hoogleraarschap, kateder, katheder, lectoraat, ordinariaat, preekstoel, professoraat
leerstof van examen doornemen - repeteren
leerstoornis op taalgebied - leeszwakte, woordblindheid
leerstuk van het boeddhisme - karma
leertaak - lectie
leertoon - leertrant
leertouwer - looier
leertraag - lui, traag
leertrant - leerwijze, methode
leerstuk - dogma, geloofsartikel, geloofsstelling, theorie
leertijd - stage
leertje - trapje
leertouwer - looier
leeruur - lectie, les
leervak op school - aardrijkskunde, algebra, biologie, boekhouden, cijferen, Duits, economieEngels, Frans, fysica, geschiedenis, godsdienst, Grieks, Latijn, lezen, meetkunde, natuurkunde, Nederlands, rekenen, scheikunde, schrijven, taal, tekenen, wiskunde,
leerwijze - methode
leerijver - studie
leerzaam - didactisch, dociel, instructief, leerrijk, naarstig, nuttig, onderwijzend, oplettend, pragmatisch, weetgierig
leerzaamheid - dociliteit
leesbaar - ontcijferbaar
leesbaar schrift, voor allen - pasigrafie
leesblindheid - alexie, dyslexie
leesboek - novelle, roman
leesboekerij - uitleenbibliotheek
leesclub - lezerskring
leesglas - loep, loupe, vergrootglas
leeshonger - leeswoede
leeskamer - bibliotheek
leeslint - leeswijzer
leesportefeuille - lectuurmap, leesmap
leesstof - lectuur, lektuur, literatuur
leest - gedaante, gestalte, middel, model, schoenvorm, taille, vorm
leesteken - aanhalingsteken, accent, accolade, apostrof, beletselteken, deelteken, dubbelpunt, komma, koppelteken, punt, puntkomma, trema, uitroepteken, vraagteken
leestekens plaatsen - interpuncteren
leest of middel - taille
leest of snit - model
leeswijzer – bladwijzer, boekenlegger, leeslint
leeswoede - leeshonger
leeszaal - bibliotheek, boekerij, leeskamer
leeszwakheid - dyslexie
leeuw - Felix, Leo, lion, liebaard
leeuw (astr.) - leopoldus, lion
leeuw (herald.) - liebaard
Leeuwardens poortje - Popta
Leeuwardense toren - Oldehove
leeuwarend - griffioen, grijpvogel
leeuwenbek - antirrhinum, ereprijs, gamander, helmkruid, kartelblad, kruid, maskerbloem, motten, mottenkruid, muskus, ogentroost, orant, toorts, vingerhoedskruid
leeuwenbekkrachtiger - scrophularinceën
leeuwengezicht - leontiasis
leeuwenjong - welp
leeuweklauw - alchemilla
leeuwebekachtige plant - aambeienkruid, beekpunge, ereprijs, gamander, helmkruid, muskus, toorts, kalfssnuit, kartelblad, maskerbloem, mottenkruid, mottenkruid, ogentroost, ratelaar,
veronica, vingerhoedkruid, vlaskruid
leeuwentand - leontodon
leeuwen temmer - dompteur
leeuwegezicht - leontiasis
leeuwemuil - orant
leeuwerik - graspieper
leeuweriken - alandidae
leeuwetand - leontodon
lef - courage, branie, bravour, drukte, durf, kloekheid, moed, ophef, spats
lefdoekje - pochet, pochette
lefgozer - druktemaker, opschepper
lefhebber - druktemaker, opsnijder
lefmaker - durfal
lefschopper - opsnijder
legaal - legitiem, rechtmatig, wettelijk, wettig
legaat - bezet, boedel, diplomaat, donatie, erfdeel, erfenis, erfmaking, gezant, gift, nalatenschap, schenking
legalisatie - wettiging
legater - erflater
legateren - legeren, nalaten, vermaken
legatie - gezantschap
legato - gebonden, vloeiend
legator - donateur, donatrice, legatant, overledene, testateur, testatrice
lege ruimte - leemte, vacuum
lege schelp - nuun
lege woordenpraal - bombast, retoriek
legen - ledigen, uitdrinken
legendarisch - befaamd, fabelachtig
legendarisch goudland - Ofir
legendarische koning - Arthur
legendarische koning van Vlaanderen - Gambrinus
legendarische schaal - graal
legendarische tovenaar - Merlijn
legendarische vorst - Gambrinus
legende - abrupta, fabel, mirakel, mythe, overlevering, randschrift, sage, sprookje, (volks)verhaal
leger - armee, bed, bivak, geschiedenis, heer, heerban, heir, hol, kamp, krib, krijgsmacht, krijgsvolk, landmacht, landweer, ligplaats, luchtmacht, menigte, militie, strijdmacht, troepen, weermacht
legeraanvoerder - bevelhebber, generaal
legeraanvoerder van Alexander de Grote - Clitus, Kleitos
legeraanvoerder van David - Uria
legerafdeling - afdeling, bataljon, brigade, compagnie, divisie, eenheid, eskadron, formatie, genie, G.S., korps, peloton, regiment, sectie
legerafdeling der eerste Franse Republiek - legioen
legerafdeling der Romeinen - legioen
legerauto - jeep
legerbende - heerschaar
legerbevelhebber in Egypte - sirdar
leger des heils - (Eng.) s.a., L.d.H.
legereenheid - korps
legeren - alliëren, bivakkeren, kamperen, legateren, paraderen, vermengen
legeren van goud met een ander metaal - karateren
leger in de open lucht - bivak
legerhulpplaats - repli
legering - alliage, alligatie, alliage, allooi, alpaca, alumel, amalgama, amalgaan, gehalte, lega, hoedanigheid, krimp, loodsoldeer, metaalmengsel, vestiging, waarde, zaling
legering met kwik - amalgaam
legering met smeltpunt onder 70º - woodsmetaal
legering om metalen te verbinden - soldeer
legering van aluminium en magnesium - hydronalium
legering van een metaal met kwikzilver - amalgaan
legering van grafiet en leem - potlood
legering van koper en tin - brons
legering van koper en tin - brons.
legering van koper en zink - bathmetaal, messing
legering van koper (2) en messing (1) - (s)pinsbek
legering van koper (90) en aluminium (10) - talmigoud
legering van koper, ijzer met een dun laagje zilver, goud of platina - pleet
legering van koper, zink en nikkel - alfenide, alpaca, argentaan, christoffel
legering van kwik en tin - foelie
legering van kwikzilver - amalgaan, amalgama
legering van lood en tin - soldeer, (s)piauter
legering van metaal en kwik - amalgaam
legering van nikkel, koper, ijzer en zink - argentaan, witkoper legering van roodkoper en geelkoper - potin
legering van staal en nikkel - nikkelstaai, pantserstaai
legering van 4 delen koper en deel zink - kopergoud
legering van zink en aluminium - sincon, zamac
legering van zink en koper - halfgoud, semilor, similor, spiegelmetaal (om te polijsten)
legering van zink - nikkelzilver
legering van zink en lood - bathmetaal
legering van zink en zwavel - blende
legering voor metaalverbinding - soldeer
legerkamp - bivak, kazerne, lager
legerkantine - mess
legerknecht - krijgsknecht, legerkost, soldaat, soldatenspijs
legerkost - kuch, rats, soldatenspijs
legerleiding - G.S., (generale) staf, legerbestuur, oppercommando, operbevel, staf
legermacht - armee, krijgsmacht
legernorm - In
legeroefening - manoeuvre, schijngevecht
legeronderdeel - at, bataljon, batterij, brigade, cavalerie, compagnie, detachement, divisie, eskader, eskadron, genie, infanterie, korps, landmacht, legerkorps, luchtmacht, marine, peloton, regiment, sectie, squadron, staf, wachtpost
legeropleidingsschool - C.O.A.K., K.M.A., R.S.I., S.R.O.A., S.R.O.I., S.R.O.MA
legeropstelling - colonne
legeropstelling met geringe frontbreedte - (in)colonne
legerpark - legertrein
legerplaats - bivak, garnizoen, kamp, kampement, kazerne
legerplaats in openlucht - bivak
legerpolitie - M.P.
legerpredikant - aalmoezenier, veldprediker
legerpriester - aalmoezenier
legerschaar - heir, legoen, rot
legerschool - K.M.A., K.M.S.
legerstaf - hoofdkwartier, legerleiding
legerstandaard - banier, vaan(del), veldteken
legerstede - bed, brits, kooi, krib, ledikant, opklapbed, sponde, wieg
legerstelsel - Filter, Ondas
legertent - paviljoen
legerterm - balen, filler, hap, hospik, organiek, stomp
legertje van Indonesische jongeren - pemoeda
legertocht - krijgsmars, krijgstocht
legertrein - tros
legertros - dreef, gang, legertrein, loop, train, zwang
legerveste - bunker, kazemat, kazerne
legervesting - bunker, kazemat, kazerne
legervoertuig - tank
legervoorraad magazijn - dump
legerwagen - tank
legerweg - heirbaan
leges - heffing, kosten, rechten, schrijfkosten
lege tijd - otium
leggeld - emolument
leggen - aanbrengen, indoen, maken, plaatsen, situeren, stellen, vloeren
leggen van de nadruk - accentueren
legger - biels, draagbalk, ligger, register, vloerbalk
legger in roosterwerk – kesp
legger onder rails - biels
leggoed - pootgoed
leghorn - kip, (Eng.) livorno
legio - ontelbaar, talloos, talrijk, veel, volop
legioen - cohorte, heerschaar, keurbende, menigte
legionair - soldaat
legislatief - wetgevend
legist - jurist, wetkundige
legisterlj - wettendienst
legitiem - echt, legaal, rechtmatig, wetmatig, wettig, wettelijk
legitimatie - bewijs, vergunning
legitimatiebewijs - identiteitsbewijs, pas, paspoort, persoonsbewijs, toeristenkaart,
legitimatiekaart - persoonsbewijs
legitimatiekaart van een journalist - perskaart, perspenning
legkaart - legpuzzel, speelgoed
legkast - kleerkast, schap
legplank - schap
legnest voor kippen - valnest
legsel - broed
leguaan - anoles, basilisk, bergduivel, kamhagedis, padhagedis, wrong
leguanen - iguanidae
legumisse - eiwitstof
leguninosen - monosaceeën, papilionaceeën
legwerk - tapijtwerk
lei - gesteente, leisteen
leiband - gareel, hondenriem, laan, leidsel, leis, passage, sloot, teugel, toom, watering
leiband voor paarden - leidsel
leiboom - espalier, lamoen, latwerk, lemoen, spalier, staketsel
leidam - krib
leiden - (aan)voeren, bepalen, besturen, brengen, dirigeren, loodsen, meenemen, mennen, regeren, richten, voeren
Leiden - L.B., Lakenstad, sleutelstad
leiden van een debatingclub - moderator
leiden van een orkest - dirigeren
leidend - toonaangevend, toongevend
leidend beginsel - leus
leidend gezelschap - geleide
leidende figuur - baas, chef, directeur, gerant, hoofd, kopstuk, manager, opperhoofd
leidende gedachte - grondtoon
leider - aanvoerder, baas, bestuurder, bevelhebber, bewindhebber, bewindvoerder, caid, card(ar), chef, chief, commandant, conducteur, deken, dirigent, directeur, duce, gebieder, geleider, gids, leidsman,hoofd(man), manager, menner, mentor, moderateur, moderator, ondernemer, opperhoofd, overman, patroon, regent, rondleider, tuteur, vlaggeman, voogd, voorganger, voorman, voorzitter, wegwijzer
leider (Eng.) - leader
leider der erediensten - liturg
leider van de Contraremonstranten - Gomarus
leider van een debatingclub - moderator
leider van de erediensten - liturg
leider van een hotel - gerant
leider van de krant - redacteur
leider van de scheepsbemanning - bootsman
leider van de stad Venetië - Doge
leider van de voortrekkers en van een groep padvinders - oubaas
leider van een algemeen klassement - koploper
leider van een ballet - balletmeester
leider van een dispuut - disputer
leider van een elftal - aanvoerder, captain
leider van een feest - ceremoniemeester
leider van een groep brandweerlieden - brandmeester
leider van een handelspost in de West - trader
leider van een hotel - gerant
leider van een krant - redacteur
leider van een legerdivisie - kolonel
leider van een novice - magister
leider van een olifant - kornak
leider van een orkest - dirigent
leider van een plechtigheid - ceremoniemeester
leider van een rederijkerskamer - factor
leider van een stad - burgemeester
leider van een vergadering - voorzitter
leider van een verkooporganisatie - salesmanager
leider van Gods volk - Mozes
leider van padvinders - akela, hopman, oubaas
leider van toneel - regisseur
leider van U.S.A. - president
leiderschap - hegemonie
leidfossiel - gidsfossiel
leiding - aanvoering, auspiciën, bestier, bestuur, beheer, bestel, bevelvoering, bewind, directie, koker, kopstuk, moderamen, opzicht, regeling, regering, regie, regime, roer, staf, toezicht, tucht
leiding van een orkest - directie
leiding voor gas - gasbuis
leidinggevende persoon - baas, chef, directeur, manager, opperhoofd
leidingskanaal - aquaduct
leidmotief - grondthema
leidraad - compendium, gids, grondregel, handboek, handleiding, hulpmiddel, leerboek, norm, orakel, regulatief, richtsnoer, stelregel, vademecum, vraagbaak,
Leids blauw - kobaltblauw
Leids gebouw - Gravensteen, Lakenhal
Leidse studentensociëteit - Minerva
Leidse kaas - komijnekaas
leidsel - breidel, gareel, halster, kadeel, leiband, leireep, leiriem leis(el), teugel(s), toom
leidsel en bit - toom
leidsman - geleider, gids, hoeder, leermeester, leider, mentor, tutor, voorman
leidster - gids, leidsvrouw, poolster
leikleurig - schalieblauw
leien schrijfstift - griffel
leigrijs - zinkverf
leipen - griffel
leirail - dwangrail
leireep - leidsel, teugel, toom
leiriem - halster
leis - honderiem, kerstlied, koppel, koppelriem, leiband, leisel, leist, lijn, Noël, riem, teugel
leis (muz.) - lied, met, refrein
leisel - koppel, riem
leiselleguanen - iguanidae
leishmaniose - kala-azar
leisteen - schiefer, schist,
leisteenachtig - schisteus
leisteengebergte - Eifel
leizeel - leidsel, leisel
lek - bres, gat, lekkage, lens, onvolkomen, opening, poreus, reet, schadelijk, scheur, tekort, wan
lekdoek - filtreerdoek, doorzijgdoek
lekenbroeder - convers, frater
lekendis - hagedis
lekenmanier - ondeskundigheid
lekenzuster - begijn
lekhoning - maagdenhoning, zeem
lekkage - coulage, lek, slecht, verkeerd, wan
lekken - doorlaten, druipen, druppelen, sijbelen,
lekker - aangenaam, aangeschoten, appetijtelijk, behaaglijk, belust, delicaat, echt, emmes (barg.), fijn, genoegelijk, geurig, gezond, halfdronken, heerlijk, kneuterig, kostelijk, lekkerbekkig, leuk, plezierig, prettig, puik, smakelijk, verrukkelijk, zalig
lekker baksel - banket
lekkerbek - epicurist, fijnproever, gastrofiel, gastronoom, gourmand, gourmet, lucullus, proever, smuller, smulpaap
lekkerbekken - smullen, watertanden
lekker eten - smullen
lekkernij -
2 ijs
3 jam
4 cake, drop, koek, noga, reep, soes
5 gebak, hapje, lolly, patat, snack, snoep, taart, wafel, ijsje
6 banaan, banket, bonbon, dragee, flikje, gombal, koekje, oester, sukade, toffee, ulevel
7 caramel, chocola, fondant, gebakje, karamel, kaviaar, moorkop, praline, rumboon, taartje, ijswafel
snoepje, taartje, truffel, ijstaart, zuurtje
8 eierkoek, janhagel, roomsoes, pepermunt, schuimpje, slagroom, speculaas, tompouce
9 bokkepoot, chocolade, kruidkoek, marsepein, negerzoen, poffertje, snoepgoed, speculaas, stroopbal, taartpunt, tractatie
10 borstplaat, broedertje, kattentong, suikergoed
11 delicatesse, heerlijkheid, pepermuntje, stroopwafel
12 banketletter, bitterkoekje, kersenbonbon,versnapering
15 garnalenbroodje
lekker ruiken - geuren
lekkers - drop, gelei, noga, snoep, suikergoed
lekker sla[pen - soezen
lekkertand - lekkerbek
lekkertje - lieveling, schat, snoepje
lekker van smaak - fijn, heerlijk
lekker vinden - lusten, smaken
leksteen - druipsteen, filtreersteen, stalactiet
lekvrij - potdicht
lekythos - grafvaas
lel - beklel, dreun, huig, klap, lellebel, mep, oorlel, oorvijg, pats, pets, slag, tik
lelie - aloë, asperge, drakenpalm, gloriosa, keizerskroon, look, prei, salomonszegel, vuurpijl, yucca
lelieachtigen - ajuin, aluim, anthericum, asparagus, berglook, bieslook, boerenlelie, bostulp, colchium, daglelie, dalkruid, daslook, droogbloeier, eenbes, eremus, gagea, galeopsis, galtonia, geelster, graslelie, herfsttijloos, hondstand, hyacint, juin, keizerskroon, kievitsbloem, knoflook, koningslelie, kraailook, lelie, liliaceeën, moeslook, morgenster, muizedood, nartheticium, oranjelelie, prachtlelie, scilla, sneeuwhoen, ui, vuurlelie, vuurpijl,
yucca
lelieachtig bolgewas - ui, knoflook
lelieachtig gewas - affodille, agave, aloë, asperge,
lelieachtig tuinbouwgewas - asperge
lelieachtige bosplant - akkergeelster
lelieachtige klimplant - gloriosa
lelieachtige plant - agave, aloe, geelster, look, salomonszegel
lelienarcis - sneeuwklokje
lelietje van dalen - dalkruid
lelietorretje - goudhaantje
leliewasplaat - zwam
lelijk - affreus, afgrijselijk, afschuwelijk, afstotend, afzichtelijk, akelig, boos, erg, kwetsend, link, min, mismaakt, monsterachtig, monsterlijk, onaardig, onesthetisch, onfraai, ongehoord, onooglijk, ontoonbaar, slecht, smakeloos, stuitend, wanstaltig, ijselijk,
lelijk dier - monster, mormel
lelijk geel haar - peenhaar
lelijk gezicht - grimas, tronie
lelijk mens - aap, duivel, dwerg, monster, mormel, sater
lelijk schepsel - mormel
lelijk woord - knoop, verwensing, vloek
lelijke aap - mandril
lelijkerd - beroerling, monster, mormel, naarling
lelijkheid - gemeenheid, laagheid
lellebel - del; sloerie, slons, viezerik
lelletje in de keel - huig
lel of klap - slag
lel om de oren - oorvijg
lelvogel - huia, kokako
lemma - devies, leus, lijfspreuk, motto, trefwoord, zinspreuk
lemmerjacht - zeiljacht
lemmet - kaarsenpit, kling, lampekous, lampepit, lemmer, pit
lemming - knaagdier, marmot
lemnacee - bultkroos, eendenkroos, kroos, lemma, spirodela, wolffia
lemoen - citroen, dissel, disselboom, lamoen
lemurachtige - maki
lende - flank, lee, lies, onderrug, zij
lendedeel van een paard - flank
lendenberoerte - maandagsziekte
lendenbiefstuk - entrecote
lendebloed - bulk, lal
lendendoek - kain, paan
lendendoekje - pantje
lendenen betreffendem - lumbaal
lendenkleed (Maleis) - kain, paan
lendenpijn - nefralgie
lendeschot - spit
lendenspier - psoas
lendepijn - lumbago, schot, spit
lende spierpijn - spit
lendespit - lumbago
lendenstuk - filet, haas, harst, lumme
lendestuk van een rund - haas, harst, kimme
lendewervel - promotorium
lene - leuning
lenen - borgen, eigenen, geven, verschaffen, voorschieten
lener - financier, geldnemer, geldschieter
leng - kabeljauw
lengen - aaneenbinden, uittrekken, verdunnen
lengsel - verlengsel, verlengstuk
lengstuk - verlenging
lengte - 1., afstand, grootte, kwantiteit, longitude, longitudó
lengte bepalen - meten
lengte betreffende - longitudinaal
lengte tussen twee en een half en vijf meter - roelat
lengte tussen twee punten - afstand, lijn
lengte van beide armen - vaam, vadem
lengte van de onderarm - el
lengte van de rechte lijn tussen twee punten - afstand
lengte van letterstaafjes - letterhoogte
lengtecirkel - meridiaan, middagcirkel
lengtedraden van weefsels - schering
lengteduinen - parallelduinen
lengteëenheid in metriek - more
lengtemaat - altometer, angström, cm, cicero, dam, dm, decameter, decimeter, dm, duim, dijkroede, el, femtometer, Foot, gigameter, hm, hand, hectometer, inch, km, kilometer, knoop, kogge, koggeroede, landmijl, megameter, meter, mm, micron, millimeter, mijl, mijn, myriameter, nanometer, paal, picometer, Pm, roede, rod, spanne, terameter, vaam, vadem, verrel, voet, werst, yard, zeemijl
lengtemaat in Indonesië - paal
lengtemaat in Rusland - werst
lengtemaat op Java - paal
lengtemaat op zee - chain, foot, furlong, inch, knoop, mijl, perch, pole, rod, yard, zeemijl
lengtemeting - longimetrie
lengterichting (in de) - longitudinaal, overlangs
lengtetouw - hijstouw
lenig - acrobatisch, buigzaam, elastisch, flexibel, lenigen, maniabel, meegaand, meegevend, mul, niet, rank, slank, slap, smijdig, soepel, stijf, stijfloos, volubel, zucht,
lenig maken - kneden, malaxeren
lenig zijn - meegeven
lenigen - lessen, mitigeren, souffleren, troosten, verlichten, verzachten
leniger - trooster, verlosser, verzachter
lenige sport - turnen
lenigheid - buigzaamheid, soepelheid, souplesse, veerkracht
leniging - mitigatie, verzachting
leniging van smart - soelaas, troost
Lenin - (pseudoniem) Oeljanow
lening - krediet, leenbedrag
lening voor een huis - hypotheek
lens - gust, harpoen, krachteloos, kijkglas, ledig, leeg, loep, loupe, spies, luns, mat, meniscus, objectief, oculair, oogglas, pen, slap, spie, spiets, vergrootglas
lens zonder kleurschifting - achromatische lens
lens zonder vertekening - aplanatische lens
lensbeursje - lenskapsel
lensen - doorsteken
lensfout - aberratie
lenskapsel - lensbeursje
lenskern - zenuwcellen
lens of kijkglas - loep
lensopening - lensdiameter
lensvorm - concaaf, convex
lensvormig - lenticulair, lentiform
lenszak - drijfanker, sleepzak
lente - jaargetijde, jeugd, overvloed, seizoen, voorjaar
lenteadem - lentewind
lentebloem - anemoon, crocus, jonkman, krokus, lelietje, madeliefje, meisje, narcis, primula, sering, sneeuwklokje, tulp
lentebode - zwaluw
lenteboter - grasboter
lentedag - meidag, voorjaarsdag
lentedans - meidans
lentegodin - Ostara
lenteklokje - grasklokje, leucojum, sneeuwklokje
lentekoorts - voorjaarskoorts
lenteloof - lentegroen
lentemaand - maart, nisan
lenteren - dralen, sammelen, talmen, treuzelen
lenteschuim - koekoeksspeeksel
lentespog - kikkerspog
lenteteken - ram, stier, tweelingen
lentetijd - jeugd
lentezaaitijd - dricht
lentezandstorm - khamasin, khamsin
lentezang - lentelied, maggiolata
lenticel - kurkporie, lensvorming, oogwratje
lenticulair - lensvormig
lentibulariacee - blaasjeskruid, pinguicula, utricularia
leontopodium - edelweiss
lento (muz.) - langzaam
lenzen - afdokken, kijken, leegmaken
lenzen en prisma’s - optiek
lenzenstel - bril
lenzenstelsel in een vuurtoren - paneel
leonisch - kitsch, nagemaakt, onecht, vals
leontopodium - edelweiss
lep - schop, spa, zeelt
Lepanto - Naupaktos
lepel - cochlea, gaperik(dieventaal), hazenoor, kunstaas, laarzenknecht, paplepel, pollepel, rijstlepel, schoenlepel, sleef, slief, spaan, spatel, suikerlepel, theelepel
lepel om glas te schuimen in een glasblazerij - kasserol
lepelaar - herderstasje, lepelgans, lepelreiger, ooievaar
lepelbagger - lepelexcavateur
lepelbek - slobeend
lepelblad - cochlearia, herderstasje, mierik, schouderblad, vetkruid, waterweegbree
lepelboom - kalmia
lepeldiefje - herdersasje
lepeleend - slobeend
lepelgans - lepelaar
lepelkruid - lepelblad
lepelreiger - lepelaar
lepels, borden, messen enz. - bestek, eetgerei
lepels en vorken - herderstasje
lepelslang - brilslang
borden, lepels, messen, vorken - bestek, eetgerei
lepel, scherpe - curette
lepelspijs - pap, pudding, soep, vla
lepeltje - schepje
lepeltjesdief - herderstasje
leperd - bedrieger, gabberd, gewiekste, gladakker, gladjanus, gluiperd, goochemerd, guit, linkerd, listigaard, schalk, schelm, slimmerd, slimmerik, snuiter
leplam - potlammetje
lepra - lazerij, melaatsheid
lepralijder - leproos, melaatse
lepreus - melaats(e)
leproos - melaats
leptosoom - lichaamstype
leraar - docent, frik, goeroe, instructeur, lector, leerkracht, meester, mentor, onderwijzer, predikant
leraar in de klassieke talen aan een gymnasium - preceptor
leraar in de Nederlandse taal en letteren - neerlandicus
leraar in welsprekendheid - retor
leraren - doceren, onderrichten, onderwijzen, prediken
lerares - docente, leerkracht, onderwijzeres
Ieren - aanleren, africhten, blokken, doceren, instuderen, instrueren, lesgeven, onderrichten, onderwijzen, prediken, studeren, vossen
Ieren band - koppel, riem
leren borstlap - plastron
leren gordel - riem
Ieren halsgordel - gareel
leren halsjuk - haam
Ieren harnas - kolder
Leren koppel - riem
Ieren lap - zeem(leder)
Ieren riem - koppel
leren riem van een wasmachine - drijfriem
leren schoen met schacht - laars
leren schrijven van brieven - correspondentieonderwijs
laren zak voor harmonica - balg
leren zweep - bola, karwats, knoet
lerend - didactisch, onderwijzend
lering - catechisatie, catechismus, didactiek, instructie, leer, leerstelling , les, moraal, onderricht, onderwijs, onderwijzing, preek, sermoen
lerk - lariks, lork, lorkenboom
les - instructie, leer, lering, onderricht, onderwijs, raadgeving, studie, vermaning, voorbeeld
les van een professor - college
lesbak van een smederij - koelbak, lestrog
lesbisch - homosecsueel
lesgeven - lessen, onderwijzen
les in lezen - leesles
leskamer - leerkamer, studeerkamer
leslokaal - klas
leslokaal voor judo - dojo
les nemen - lessen
Lesotho, Bevolking van - Basotho
Lesotho, hoofdstad van - Maseroe
Lesotho, taal gesproken in - Sesotho
lesprogramma - lesrooster
lesschema - lesrooster, rooster
lessen - blussen, boeten, koelen,lenigen, stelpen, stillen, verzadigen
lessenaar - desk, lezenaar, pulpitum, schrijftael
lessen van dorst - grinken
lest - laatst, letste
lestijd - cursus, leergang, school
lestrog - lesbak
les van hoogleraar - college
leswagen - lesauto
letaal - dodelijk
letaliteit - dodelijkheid, sterfte
lethargie - slaapzucht
Letland, haven in - Lipaja, Ventspils
Letland, hoofdstad van - Riga
Letland, rivier in - Daoegava, Dvina, Gaoeja, Lieloepe
Letland, stad in - Daoegavpils, Jelgava, Joermala, Liepaja, Rezekne
Letland, volksstam in - Koeren, Liven
letsel - belet, blessure, blessuur, kneuzing, kwaad, kwetsuur, laesie, last, mankement, snede, trauma, verwonding, wond
letsel toebrengen - deren, kwetsen, treffen, verwonden, wonden
letten - benadelen, deren, verhinderen
letten op – zorgen
Lets - Lettisch
letsel - kwetsuur, trauma, verwonding, wond
letsel toebrengen - deren, kwetsen, verwonden wonden,
letterteken
letter - banketletter, cursiefletter, drukletter, geletterde, hoofdletter, karakter, letterteken, romein, schriftteken, schrijfletter
letter onder de c - cedille
letteren - letterkunde
letterdief - plagiaris, plagiator
letterdieverij - plagiaat
letter met omlaag uitstekende lus - staartletter
letter van het Griekse alfabet - alfa, bèta, chi, delta, epsilon, èta, gamma, jota, kappa, iota, lambda, mu, nu, omega omikron, phi, pi, ps, sigma, thèta, tho, tau, ypsilon, xi, zèta
letterdief - plagiaris, plagiator
letterdieverij - plagiaat
letterdruk - typografie
letterformaat - korps
lettergedicht - acrosticon, naamvers
lettergreep - syllabe
lettergreepraadsel - charade, logogrief
lettergreepsplitsing - dideresis
lettergrepenschrift - hiragama
lettergrootte - letterkorps
letterheld - anagram
letterhoogte - corps
letterkast - letterbak
letterkeer - anagram, metathesis,
letterknechterij - grammatolatrie
letterkrans - lofdicht, eloge, ode
letterkunde - bellettrie, literatuur, woordkunst
letterkundig - literair
letterkundig bronnenonderzoek - crenologie
letterkundig werk – boek, drama, epos, essay, gedicht, krant, novelle, roman, tijdschriftverhaal
letterkundig werk van gemengde inhoud - mengselwerk
letterkundige - auteur, criticus, dichter, lettre, literator, literatuur, novellist, poëet, romancier, schrijver
letterlap - letterdoek
letterlievende club of vereniging - rederijkerskamer
letterlijk - eigenlijk, feitelijk, getrouw, inderdaad, juist, litteraal, nauwgezet, nauwkeurig, precies, stipt, strikt, tekstueel, woordelijk
letterlijke herhaling - aanhaling, citaat, echo
letterlijst - abo
lettermaat - corpspica, punt
lettermodel - sjablone, sjabloon
lettermos - korstmos
letteromzetting - metathesis
letter onder de letter c - cedille
letteropsomming - alfabet
letterornament - monogram
letter, op - ordenen - alfabetiseren
letterplaat - afleesplaat, drukvorm
letterplank - a-b-plank
letterpuzzel - woerdzoeker
letterraadsel - anagram, cryptogram, logogrief
letterreeks - alfabet
letterrekening - algebra, stelkunde
letterroof - letterdieverij
letters van Griekse alfabet - alfa, ambda, bèta, chi, delta, èta, epsilon, gamma, jota, kappa, mu, nu, omega, omikron, pi, phi, psi, rho, sigma, tau, thèta, upsilon, xi, zèta
letterrijm - alliteratie, stafrijm
letters boven Christusbeeld - I.N.RI.
letters in liturgie - IHS, INRI
letters noemen - spellen
letterschilder - penseelschrijver
letterschrift - alfabet
letterserie - letterfamilie
letterslot - kunstslot
lettersnijder - graveur
lettersoort - aldine, antiqua, augustus, augustijn, bembo, bodini, brevier (klein), cancelleresca, cicero, cursief, dessendiaan, diamant, egyptienne, fleischmann, futura, galjaard, garamond, gutenberg, helvetica, hoofdletter, italiek, kanon, kapitaal, kolonel, krulletter, libra, lombarde, lutetia, majuskel, mediaan, mediaeval, minuskel, missaal, nonparel, nonparelle, onderkast, paragon, parel, perpetua, regaal, romanee, romein, schreefloos, schrijfletter, times, trekletter, troy, type
letterspel - scrabble
letterspijs - metaalmengsel, specie
letterstof - lettermetaal, letterspecie
letterteken - accent, cedille, gramma, herkenningsteken, karakter, sigma, tilda (Spaans)
lettertelegraaf - wijzertelegraaf
letters van Grieks alphabet - alfa, bèta, gamma, delta, epsilon, zeta, eta, thera, iota, kappa, lambda, theta, iota,
da, mu, nu, xi, omicron, pi, rho, sigma, tau, upsilon, phi, chi, psi, omega
lettertje - briefje
lettertrekker - verfkwastje
letter type - Aldine, antiek, augustijn, Baskerville, bembo, bodoni, brevier, briljant, caslow, cicero, colonel, cursief, dessendiaan, diamant, folio, futura, galjard, Garamond, gotisch, Helvetica, lectura, Libra, lutetium, mediaan, mediaeval, Mercator, microscoop, nonpareille , of, parel, perpetual, roman, romein, Romulus, Spartan, times, uniciaal, unciaal, univers
lettervers - acrostichon, metathesis
letterverspringing - anagram, metathesis
lettervrucht - boek, gedicht
letter waarmee men drukt - drukletter
letterwoord - marva
letterwijs - geleerd, knap, leesvaardig, letterkundig
letterzetgietmachine - monotype
letterzetmachine - linotype, monotype
letterzetter - compositeur, graficus, kever, kopyhouder, penseel, typograaf
letterzettergerei - divisorium, filet, tenakel, zethaak
letterzettershaak - zethaak
letterzifter - criticus, criticaster
letterzifterij - haarkloverij, vitterij
let wel - nota bene, n.b., tw. , sic
leugen - bedriegerij, bedrog, beuzel, fabel, jok(ken), jokkentje, knapper (gew.), misleiding, onwaarheid, verdichtsel, verzinsel
leugen (Eng.) - lie
leugen om bestwil - noodleugen
leugenaar - bedrieger, fantast, jokkebrok, leugenbeest, misleider, pseudoloog, valsaard
leugenachtig - bedrieglijk, deloyaal, doortrapt, eervergeten, geslepen, liegend, loos, oneerlijk, onoprecht, onwaar, perfide, schijnheilig slinks, sluw, trouweloos, unfair, vals, valstongig
leugenachtige kwaadsprekerij - laster
leugenbericht - canard, fopperij, verzonnen krantebericht
leugendetector - leugenverklikker
leugenontdekker - liedetector
leugens (barg.) - schorem
leugens wijsmaken - beliegen
leugentaal - leugens
leugentje om bestwil - menistenleugen
leugenzak - aartsleugenaar, almanak, leugenaar
leuk - aangenaam, aardig, amusant, bekoorlijk, best, betrouwbaar, degelijk, doddig, dolletjes, doodgrappig, doodkalm, doodleuk, echt, emmes, enig, fideel, flegmatiek, fijn, geestig, geinig, gemoedelijk, genoegelijk, geschikt, gezellig, goed, grappig, heerlijk, humoristisch, immes, inderdaad, jofel, kedin, knus, koddig, laconiek, lauw (gewest.), leukweg, leutig, lief, link, lollig, luizig, mieters, mooi, moppig, olijk, prettig, schattig, sympathiek, tof, veilig, vermakelijk, vrolijk
leuk ondeugend - guitig
leuk persoon - humorist, komiek, leukerd, snaak
leuke jongen - guit, schalk, snaak
leuk en aardig - prettig
leuk en fraai - mooi, prachtig
leuk(a)emie - bloedziekte
leukerd - clown, farceur, grapjas, grappenmaker, guit, hansworst, harlekijn, humorist, joker, komiek, lolbroek, lolmaker, moppentapper, nar, olijkerd, paljas, pias, pierrot, polichinel, punch, schalk, snaak, uientapper, uilenspiegel
leukheid - geestigheid, gein, gezelligheid, grap, leut, lol, plezier, pret, vermaak
leukjes - kalmweg
leukocyt - bloedlichaampje
leukocyt, soort - granulocyt, lymfocyt, monocyt
leukodermia - pigmentgebrek
leuk ontdeugend - guitig
leukoplast - pleister, zetmeelvormers
leuk persoon - humorist, komiek, leukerd, snaak
leuk verhaal - mop
leukweg - laconiek, laconiek
leunbijter - baliekluiver, leegloper
leunen - lenen, rusten, schragen, steunen
leunes - domoor
leuning - armsteun, balie, balustrade, barre (Fr.), borstwering, reling, steun, stut, verschansing
leuning op balkon - balustrade
leuning op schip - reling
leuning van een hekwerk - reling
leuning van een verschansing - reling
leuning regel - deklijst
leuning schaaf - profielschaaf
leunstoel - armstoel, bergère, clubfauteuil, clubstoel, clubzetel, crapaud, fauteuil, leuningstoel, luierstoel, rookstoel, ruststoel, voltaire, zorg(stoel),
leunstoel met hoge rug en vooruitstaande zijstukken - voltaire
leur - deugniet, drel, kleinigheid, lap, lokaas, lomp, lor, prul, tod, vod
leurachtig - nietig, onbeduidend, ijdel
leurder - kramer, marskramer, venter
leuren - venten, knoeien, regratteren, spotten, zaniken
leus - devies, frase, gezegde, hulpstelling, kernspreuk, lemma, leuze, lijfspreuk, motto, parool, slogan, spreekwoord, spreuk, strijdkreet, teken, wachtwoord, wapenkreet, zinspreuk
leusnet - palingnet
leut - gein, gekheid, genoegen, koffie, lol, plezier, pret, scherts, schik, vermaak, vrolijkheid
leutel - maatlatje, schopje
leuter - kletsmajoor, snert
leuteraar - babbelaar, draler, kletser, kletsmajoor, mem, talmer, zeurkous
leuteren - babbelen, ballen, bazelen, dazen, dralen, haperen, kallen, kletsen, loszitten, loteren, neutelen, peuteren, raaskallen, razen, revelen, talmen, treuzelen, waggelen, wauwelen, wiggelen, zaniken, zeuren, zwetsen
leuterpraat - klets
leuterig - besluiteloos, talmend, zanikerig
leuterkous - babbelaar, zanik
leutig - aangenaam, grappig, jolig, leuk, parool, prettig, plezierig, slogan, vermakelijk
leuver - eksteroog, likdoorn
leuze - blazoen, devies, emblema, gezegde, kenspreuk, leus, motto, parool, slagwoord, slogan, sloughan, veil, wachtwoord, yell
leuzen - vissen
levaard - haring
levade - (het) steigeren
Levant - Morgenland, oosten, Oriënt
leven - bestaan, drukte, existentie, gedoe, geraas, getier, geweld, heibel, herrie, kabaal, lawaai, licht, poeha, rumoer, spektakel, teren, tier, verblijven, vertier, wonen, zijn
levend - bestaand, in, vivo
levendbarende zeevis - aalkwab, kwabaal, puitaal
levend gesneden - krimp
levend wezen - dier, mens, organisme, plant
levende celstof - protoplasma
levende have - vee
levende steentjes - lithops
levendig - actief, agiel (muz.), alert, allegretto,allegro, animato, animoso, bedrijvig, behendig, bevallig, beweeglijk, bewegelijk, bezield, brio, bijdehand, dartel, druk, elegant, energiek, flink, fitting, fris, geanimeerd, intens, intensief, kittig, krachtig, kras, kwik, kwiek, lustig, monter, mosso, op, opgewekt, pittig, quick, rap, roerig, rumoerig, sanquinisch, snel, snugger, tierig, tuk, turbulent, vief, vinnig, vitaal, vivace, vlot, vlug, vrolijk, vurig, wakker, woelig, zwierig
levendig - (muz.) allegro, animato, animoso, opgewekt, presto, vivace
levendig tempo - entrain
levendigheid - activiteit, animo, beweeglijkheid, brio, drukte, elan, fut, leven, opgewektheid, pathos, temperament, tierigheid, vertier, vuur
levendig kind - druktemaker, robbedoes
levendig of vief - kwiek,
levendig vernuft - esprit, geest
levend wezen - dier, mens
levenloos - dof, dood(s), doof, futloos, gevoelloos, loom, maf, mat, onbenullig, onbezield, saai, slaap, zielloos
levenloos voorwerp - fetisj
levenmaker - drukteschopper, herriemaker
levensavond - ouderdom
levensbaan - levensweg
levensbeginsel - adem, asem, cel, ethos, geest, kiem, leidraad, principe
levensbehoefte - eten, kleding, voedsel
levensbenodigdheid - dekking, kleding, voedsel
levensbeschouwing - atheïsme, deïsme, filosofie, idealisme
levensbeschouwing die de rede afwijst - irrationalisme
levensbeschrijver - biograaf
levensbeschrijver van heiligen -hagiograaf
levensbeschrijving - biografie
levensbeschrijving door persoon zelf – autobiografie, levensschets
levensbeschrijving van een pas gestorvene - necrologie
levensbeschrijving van heilige - hagiografie
levensbeschrijving van pas overledene - necrologie
levensboom - conifeer, thuja, tuja, tuya
levensconditie - levensvoorwaarde
levensdrift - libido
levensdraad - levensduur, levensloop
levensfilosofie - biosofie, vitalisme
levensfunctie - ademen, ademhalen, hartslag
levensgedrag - levenswandel
levensgeest - conduite, pneuma
levensgeest (Ind.) - prana
levensgegevenheid - lot
levensgemeenschap - collectief, commune, groep, maatschappij, samenleving
levensgenieter - Bourgondiër, epicurist, hedonist
levensgeschiedenis - biografie, necrologie
levensgevaarlijk - dodelijk
levensgezel - eega, echtgenoot, gade
levenshouding - gedragslijn
levenskracht - energie, gloed, vitaliteit
levenskracht geven - vitaliseren
levenskrachtig - tierig, vitaal
levenskring - milieu
levenskunst - eubiotiek
levenslang - eeuwig, perpetueel
levensleer - biologie, biotiek
levensleer der voorwereldlijke dieren - paleobiologie
levenslied - smartlap
levensloop - carrière, curriculum, levensdraad, lot
levenslucht - adem, asem, zuurstof
leenslucht innemen - ademen, inademen
levenslust - blijheid, energie, exuberance, joiedevivre, levensblijheid, levensvreugde, opgewektheid, vitaliteit, vrolijkheid
levenslustig - blij, blijgeestig, dartel, energiek, fit, flink, fris, gezond, joviaal, kras, mondain, monter, opgeruimd, opgewekt, tierig, vief, vitaal, vrolijk, wulps, zonnig
levensmagnetisme - mesmerisme
levensmiddelen - comestibles, eetwaren, proviand, voedsel, voedingsmiddelen
levensmoe - levenszat
levensmorgen - jeugd
levensonderhoud - alimentatie, eten, kost, voer, voeder, voeding, voedsel, werk
levensonlust - spleen
levensopvatting - levensbeschouwing
levenspad - levensweg, reisweg
levensperiode bij rijping - puberteit
levensregel - devies, maxime
levensregels der mohammedanen - soena, sunna
levenssap - bloed, gal, sap
levensschets - portret
levensstaat - baan, positie, staat, status
levensstandaard - levenspeil
levenstijd - lijf
levensvatbaarheid - vitaliteit
levensverhaal - historie, story
levensverrichtingenleer - fysiologie
levensverschijnsel - levensteken
levensverzekeringsdeskundige - actuaris
levensvocht - bloed, sap
levensvocht in organische lichamen - bloed, gal, sap
levensvoorraad - mondvoorraad, voedsel
levensvreugde - euforie, levenslust
levensweg - loopbaan
levenswijs - ervaren
levenswijsheid - biosofie, gnome
levenswijze - discipline, gedrag, orde, regiem, regime, regel, tucht
levenszat - levensmoe, levensmoede
levenwekkend - animerend, bezielend
levenwekkende - koesteren
levenwekkende kracht - adem, bezieling, inspiratie
lever - hepar
lever (Ind.) - ati
leveraar - leverancier
leveraloë - geneesmiddel
leverancier - bakker, groenteboer, kruidenier, melkboer, slager, olieman, producent, zandman
leverancier van bewerkte grondstoffen - trafikant
leverancier van eetbare vogelnestjes - salangaan
leverantie - bezorging, levering
leverbaar - fungibel
leverbeuling - leverworst
leverbot - geelworm, leverworm, zuigworm
leverbotziekte - distomatose, fasiolasis, organs
leveren - afleveren, bezorgen, fourneren, klaarspelen, overgeven, produceren, verschaffen, verzorgen, voorzien
levering - aflevering, bezorging, leverantie, produktie, traditie, verschaffing
levering naar aanleiding van inschrijvingen - aanbesteding
levering van hoeveelheid goederen - leverantie
leveringslijst - factuur
leveringsvoorwaarden - cif, fob
leverkruid - agrinomie, boeltjeskruid, eupatorium, koninginnekruid
levermossen - hepaticae
leverontsteking - geelzucht, heparititis, hepatitis
leverpastei - patée
leverrat - desman
leverstok – lavas
levertraan - visolie
levert duurzaam hout - eik
levert een olifant - elp, elpenbeen, ivoor
levert gevaar voor de vis - net
levervlek - chloasma, lentigo
levervocht - gal
leverworm - leverbot
leverworst - beuling, loert
leverziekte - distamatose, galsteenkoliek, geelzucht, serum, hepatitis
levier - stuurknuppel
lewisiet - strijdgas
lex - wet
lexicograaf - woordenboekschrijver
lexicon - encyclopedie, naslagwerk, woordenboek
lezen - doornemen, gewaarworden, melen, inzamelen, lectuur, lektuur, naspeuren, navorsen, opnemen, opzamelen, schiften, schoonmaken, uitzoeken, vergaderen, vergaren, verzamelen, zamelen
lezen zonder onderbreking - cursorisch
lezenaar - katheder, lessenaar, standaard
lezend met verduidelijkingen van de leraar - statarisch
lezer - abonnee
lezer heil, (den) - l.s.
lezerskring - boekenclub, leesbibliotheek, leesclub, leesmuseum, leestrommel(map)
lezing - bewerking, causerie, lectuur, lezen, opstel, rapport, redactie, rede, referaat, seance, tekst, variant, verhandeling, versie, voordracht, wending,
liaan - slingerplant
liaan, inlandse - bosrank, clematis, hedera, kamperfoelie, klimop, lenicera
Liafwin - Lebuinus
liaison - liefdesbetrekking, verbintenis, verhouding
lias - brievensnoer, rijgsnoer, veter
Libanese munt - piaster, pond
Libanon, bergtop in - Sinnen, Hermon
Libanon, dal in - Beka
Libanon, hoofdstad van - Beiroet, Beytouth
Libanon, oorspronkelijke bewoners van - F(o)eneciërs
Libanon, rivier in - Asi, Leontes, Litani, Orontes
Libanon, stad in - Baalbek, Saida, Tripoli, Zahlé
libatie - drankoffer, plengoffer
libel - anax, glazenmaker, glazenwasser, hengst, juffertje, pamflet, schotschrift smaadschrift, waterjuffer, waternimf
liber -ongedwongen, vrij
liberaal - lib, mild, milddadig, onbekrompen, onbevooroordeeld, royaal, ruimdenkend, vooruitstrevend, vrijgevig, vrijheidlievend, vrijzinnig
liberaal (Eng.) - whig, vrijheidlievend
liberaal staatsman - Thorbecke
liberale partij - F.D.P., V.V.D.
liberatie - bevrijding, verlossing
Liberiaanse munt - dollar
Liberia, berg in - Nimba
Liberia, hoofdstad van - Monrovia
Liberia, kaap in - Mesurado, Palmas
Liberia, munt in - dollar
Liberia, rivier in - Cavally, Cestos, Gbeya, Lofa, Mano, Morro
Liberia, stam in - Gbandi, Gio, Gissi, Grebo,Kpelle, Kroe, Mandingo, Mende
liberteit - vrijheid
libertijn - losbol, vrijdenker, vrijgeest
libido - geslachtsdrift, levensdrift
Libië, hoofdstad van - Tripoli
Libië, oase in - Fezzan, Koefra
Libië, rassengroep in - Brak, Dzjofra, Koefra, Moerzoek, Sebna
Libië, stad in - Beida, Benghazi, Tripoli
Libië, zoutwater in - sebkha
Libische godin - Lamse
Iibra - balans, weegschaal
librarius - bibliothecaris
libretto - tekst, tekstboek
librettoschrijver - librettist
librije - kloosterbibliotheek
licentiaat - lic.
licentie - losbandigheid, patent, vergunning, verlof, vrijbrief
Iicentieus - dartel, ongebonden, wulps
lichaam - aas, bast, body, bol, college, corporatie, corpus, figuur, gedaante, genootschap, hagje, instelling, instituut, karkas, korps, korpus, kreng, kubus, lid, lijf, maatschappij, object, orgaan, organisatie, organisme, pens, prij, raad, romp, soma (Latijn), sooma, vereniging, vergadering, voorwerp, zaad,
lichaam kwellen, (het) - martelen, martificeren
lichaam met grootste inhoud bij kleinste oppervlak - bol
lichaamsaard - habitus
lichaamsbedekking - kleding, kleren
lichaamsbeweging - dans, fietsen, gym(nastiek), joggen, lopen, sport, springen, training, trimmen, turnen, wandelen, zwemmen
lichaamsbeweging betreffende - kinesthetisch
lichaamsbouw - gestalte, leptosoom, postuur, structuur, taille,
lichaamsbouwtype - atletisch, biotype, constitutietype, pyknisch
lichaamscel - protoplast
lichaamsdelen - ook medische termen en spieren
2 dij
3 arm, bil, bot, kin, lip, nek, oog, oor, rib, rug
4 aars, ader, anus, band, been, buik, darm, dens, duim,
haar, hals, hand, hart, heup, hiel, huid, huig, Iris, kaak,
keel, kies, knie, kuit, lens, lies, long ,merg, milt, mond,
neus, nier, pees, pink, pols, tand, teen, tong, tuba , ulna,
vene, voet, wang, zool
5 aorta, atlas, blaas, bloed, bijbal, cutis, derma, eikel,
enkel, femur, gebit, hamer, hoofd, hymen, klier, labia,
lende, lever, mamma, nagel, navel, oksel, penis, pupil,
rhino, sinus ,slaap, spier, talus, tibia, vulva, zenuw
6 adnexa, balzak, bekken, biceps, boezem, bijnier, cardia,
coecum, cornea, discus, dijbeen, facies, falanx, fallus,
farynx, fascie, fauces, fibula, gelaat, gonade, larynx,
molaar, mucinen, myocyt, nervus, neuron, oogbol,
oogkas, ooglid, oorlel, ovarie, pelvis, pleura, pulsus,
pyelum, radius, retina, schede, sclera, skelet, stapes,
thorax, thymus, tonsil, ureter, uterus, vagina, wervel,
wimper
7 abdomen, amandel, arterie, bilnaad, choanen, dentine,
draaier, dijspier, ellepijp, epifyse, fibrine, galgang,
gezicht, glottis, humerus, jejunem, jukbeen, jukboog,
longlob, longtop, lymfvat, mamilla, medulla, mergcel,
monocyt, neuriet, neusgat, neusrug, ooghaar, palatum,
patelIa, periost, pisbuis, portier, pulmone, pylorus,
sanguis, scapula, schedel, scrotum, snijtand, sternum,
symfyse, tandkas, teelbal, trachea, triceps, vulvula,
weefsel, zaadbal, zintuig, zitbeen, zitvlak
8 aambeeld, aderklep, aderwand, appendix, beenmerg,
bloedvat, borstkas, bovenarm, bovenlip, bronchie,
buikwand, cerebrum, clitoris, darmbeen, darmvlok,
duodenum, eierstok, eileider, elleboog, epitheel,
follikel, frenulum, galblaas, geraamte, gewricht,
glutaeus, halsader, hartklep, hersenen, heupbeen,
hielbeen, hoektand, hypofyse, ingewand, kaakbeen,
kinzenuw, kniepees, kuitbeen, leucocyt, liesband,
ligament, longader, longkwab, luchtpijp, maagwand,
maanbeen, nekspier netvlies ,neusbeen, neusgang,
nierader, nierkwab, onderarm, oogappel, oogspier,
oogzenuw, pancreas, perineum, platysma, polsband,
prostaat, rotsbeen, rugspier, schouder, slagader,
slokdarm, stemband ,tandbeen, tandhals ,tandmerg,
tepelhof, tongbeen, tongpunt, tongriem, traanzak,
vertebra, voetzool, voorhuid, wandbeen, zaadbuis,
zeefbeen, zaagspier, zogklier
9 adervlies, aortaklep, beenvlies, bindvlies, borstbeen,
borstwand, bovenbeen, bovenkaak, buigspier, buikholte,
huidspier, buikvlies, calcaneus, capillair, clavicula,
cremaster, darmpapil, diafragma, endeldarm, endotheel,
enkelband, epidermis, erwtenbeen ,galkanaal, gehemelte,
haematine, halsspier, hartkamer, hartspier, hartvlies,
hartzakje, hartzenuw, hoofdhaar, hoofdhuid, huidpapil,
huidspier, huidzenuw, kittelaar, knieschijf, kraakbeen,
labyrlnth, leverader, leverkwab, liesplooi, longhilus,
longpoort, longvezel, longvlies, lymfklier, maagspier,
mandibula, melkklier, middenoor, middenrif, nagelriem,
neusholte, neusspier, onderbeen, onderbuik, onderkaak,
oogwinper, oorschelp, poortader, reukzenuw,
ruggemerg, schaamlip, slaapbeen, slaapkwab, slijnklier,
slljnvlies, spaakbeen, stuitbeen, talgklier, tandemail,
tandkroon, tandvlees, tongzenuw, traanbeen, traanbuis,
urinebuis, utriculus, vaatvlies, vingertop, voorhoofd,
wiggebeen
10 ocetabulum, adamsappel, baarmoeder, bekkenwand,
blaasspier, bloedserum, borstholte, borstklier, borstspier,
borstvlies, borltlonuw, botweefsel, buikorgaan,
buikstreek, bijniermerg ,darmkanaal, deltaspier,
eosinofiel, epididymis, epiglottis, erythrocyt, granulocyt,
halswerve,l handbuiger, handwortel, heiligbeen,
hersenbalk, hersenstam, hoornvlies, intestinum,
keelklepje, kringspier, lieskanaal, liesstreek, longwortel,
maagingang, maagstreek, mergschede, metacarpus,
metatarsus, middelhand, middelvoet, middenhand,
middenkwab, middenvoet, neusschelp, neuswortel,
nierbekken, okselklier, oortrompet ,peesschede,
peritoneum, ribbenboog, ruggegraat, schaambeen,
schedeldak, schedewand, scheenbeen, scholspier,
slaapspier, sluitspier, sprongbeen, staartbeen,
stemspleet, strekspler, stijgbeuge,l tandwortel,
teenkootje, thrombocyt, tongwortel, traanklier,
urineblaas, voetwörtel ,zweetklier
11 achterhoofd, armgewricht, beenweefsel, bindweefsel,
bloedplasma, borstwervel, cerebellium, dacryocyste,
diëncefalon, endometrium, epicondylus ,epigastrium,
apistrofeus, hersenkamer, hersenmassa, hersenvlies,
hersenvocht, hersenzenuw, huidartorie, keelamandel,
lendewervel ,longblaasje, maag portier, maaguitgang,
mitraalklep, nagelwortel, navelstreek, navelstreng,
neusamandel, neusvleugel, paradentium, ruggewervel,
schedelbeen, schildklier, schoudertop, slaapstreek,
slakkenhuis, sleutelbeen, strotklepje, sympathicus,
tandglazuur, urinekanaal, urineleider, vaatstelsel,
vleugelbeen, voetbeentje, wortelvlies, zwellichaam
12 achillespees, alvleesklier, bloedplaatje, bovenarmbeen,
buikingewand, buikslagader, buikvlieszak,
bijnierschors, haemoglobine, halsslagader,
hersenschors, heupgewricht, huidbloedvat,
jukbeenspier, kaakgewricht, kniegewricht,
koekoeksbeen, leverhaarvat, longslagader,
maagdenvlies, netvliespunt, onderarmbeen,
oogbindvlies, oogslijnvlies, peridontium, polsgewricht,
polsslagader, promontorium, ribkraakbeen,
schedelbasis ,schouderblad, slagaderwand,teengewricht,
teerlingbeen, trommelvlies, vingerkootje, voetgewricht,
wervelkanaal, zenuwstelsel
13 baarmoederkap, borstingewand, borstslagader,
bovenarmspier, bovenlipspier ,bijschildklier,
darmslijmvlies, driehoeksbeen, drielingzenuw,
elleboogzenuw, gehemeltebeen, gehemelteboog,
gehoorbeentje, geslachtsdeel, hersencentrum,
hersenschedel, hersenweefsel, hoofdslagader,
huidcapillair, huidtalgklier, knieschijfband,
leverslagader, maagslijmvlies, mondslijmvlies,
neuskraakbeen, oorsmeerklier, pijnappelklier,
schouderspier, slaapslagader, speekselklier,
strottenhoofd, tongpuntklier, verstandskies
14 baarmoedermond, baarmoederwand, bekkeningewand,
bloedkleurstof, bloedvloeistof, bovenbeenzenuw,
driehoekszenuw, gehemelteplooi, geslachtsklier,
halvemaansbeen, ingewandsspier, long-borstvlies,
maagdarmkanaal, middenhersenen, mondsluitspier,
oogholtespleet, regenboogvlies, ruggenmergzenuw,
spaakbeenzenuw, speekselwratje, spronggewricht,
tussenhersenen, voorhoofdsbeen, voorhoofdskwab,
wervelslagader
15 bloedlichaampje, evenwichtszenuw, geslachtsorgaan,
lymfvaatstelsel, monnikskapspier, neuskeelamandel,
neus-traankanaal, neustussenschot, ondertongszenuw,
ruggemergsvlies, ruggemergsvocht, schildkraakbeen,
slagaderstelsel, voorhoofdsspier
16 achterhoofdsbeen, bovenarmslagader, doornuitsteeksel,
evenwichtsorgaan, kleermakersspier, lipspeekselklier,
poortaderstelsel, slakkenhuiszenuw, voorstanderklier
17 bovenbeenslagader, elleboogsgewricht,
handwortelbeentje, werveluitsteeksel
18 ademhalingscefltrum, middenhandsbeentje,
middenvoetsbeentje
19 baarmoederslijmvlies, ravenbekuitsteeksel
22 elleboogspiergewricht
24 hersenruggemergvloeistof
25 borstbeen-sleutelbeenspier
29 borstbeen-
lichaamsdeel afzetting - amputatie
lichaamsdeel van een dier - bek, gewei, hoorn, kam, kieuw, klauw, kop, krop, poot, slurf, snavel, snoet, staart, uier, vleugel
lichaamsdeel in de mond - tong
lichaamsdeel van een koe - uier
lichaamsdeel van eenoctopus - vangarm
lichaamsdeel van een olifant - slurf
lichaamsdeel van een vogel - pen, snavel, staart, stuit, vleugel
lichaamsdeel van een zekere herkauwer - bult
lichaamsdraad - zenuw
lichaamsgeaardheid - gestel
lichaamsgebrek - mankement
lichaamsgedaante - gestalte
lichaamsgeleding (dierlijk of plantaardig) - segment
lichaamsgestalte - figuur, leest, postuur, statuur, taille
lichaamsgestel - constitutie
lichaamsgesteldheid - gestel
lichaamsgrootte in de ruimte - volume
lichaamsholte - oksel, wade
lichaamshoogte - lengte, statuur
lichaamsinhoud - volume
lichaamskracht – fut, energie
lichaamslengte - statuur
lichaamsoefening - gymnastiek, sport, training
lichaamsolie - huidsmeer
lichaamsopening - anus, apertuur
lichaamsorgaan - blaas, darmen gal, hart, lever, long, maag, milt, nier
lichaamsslagader - aorta , arterie
lichaamssmart - pijn
lichaamsstand - pose
lichaamsstraf - lijfstraf
lichaamstekening - stereografie
lichaamstemperatuur - koorts
lichaamstype - leptosoom
lichaamsverslapping - atonie, inzinking, zwakte
lichaamsverzorging - hygiëne
lichaamsvocht - bloed, gal, lymfe, slijm, urine, weefselvocht, zweet
lichaamsvocht afscheiden – zweten
lichaamsvorm - figuur
lichaamsvrucht - embryo, foetus
lichaamszwakte - atonie, onmacht, slapte
lichamelijk - corporeel, fysiek, somatisch, vleselijk
lichamelijk lijden - pijn, smart
lichamelijk onderzoeken – fouilleren
lichamelijk welzijn - gezondheid
lichamelijke inhoud van iets - volume
lichamelijke liefde - erotiek
lichamelijke oefening - gymnastiek, sport
lichamelijke verzachtende stof - balsem
lichamelijke verzwakking - aftakeling, inzinking, krachtvermindering, vermagering
licht - achterlicht, autolamp, bliksem, bovenlicht, dag, daglicht, dakopening, gauw, gezichts, helder, inzicht, kaarslicht, klaarte, koplamp, lamp, levenslicht, luchtig, lumen, maanlicht, makkelijk, noorderlicht, openbaarheid, opheldering, peertje, seinlicht, schijnsel, sein, theelichtje, vermogen, vlot, vlug, weerlicht, ijl, zonlicht
licht (muz.) - leggiero
licht aan de kust - vuurbaak
licht aan een reddingsboei - holmerslicht
licht aanraken - beroeren
licht antitankwapen - bazooka
lichtbaken - Brandaris, vuurtoren
lichtbakken - stoven
lichtbeeld - dia
licht beschonken - aangeschoten
licht bier - lager, pils, zomerbier
licht blauw - bleu
lichtbol - lamp
lichtbolletje - gloeilamp
licht bootje - kano
licht brandbare stof - fosfor, sas, zwavel
licht breekbaar - broos, bros, fragiel, teer
licht brokkelend - bros
licht brokkeltje - kruimeltje
licht bruin - terra
lichtdeeltje - foton
licht dek - awningdek
licht dempen - dimmen
licht dronken - aangeschoten, tipsy
licht en glanzend - blank
licht gebouw - loods
licht gekeperde stof- serge
licht geluid - gefluister, geruis, gesis, gesuis
licht geroerd - emotioneel
licht geweer - flobert
licht gewicht - grein
licht gezouten en gerookt spek - bacon
licht Indisch rijtuigje - sado
licht kloppen - tikken
licht meisje - hippie, hoer
licht omvallend - topzwaar
licht ontbrandbare stof - tondel
licht ontgloeibare stof - tintel
licht ontroerd - emotioneel
licht ontvlambaar - driftig
licht ontvlambaar mengsel - gas, kruit
licht ontvlambaar scheikundig element - fosfor
licht ontvlambare delfstof - zwavel
licht ontvlambare stof - aardgas, butagas, benzine, benzol, fosfor, gas, gasoline, helium, spiritus, tondel, zwavel
licht oorlogsschip - brigantijn, korvet
licht paars - lila
licht peillood - handlood
licht ploffen - floep
licht roeivaartuig - jol, kajak,kano skif
licht porus weefsel - kurk
licht rijtuig - brik, panier, sjees
licht rijtuigje - sado
licht rood - rossig
licht Russisch rijtuig - kibitka
licht schiftend - kartelig
licht slaan - tikken
licht slaapje - dutje
licht slapen - sluimeren, soezen
licht steekje - prikje
licht te bedriegen - goedgelovig, naïef, onnozel
licht te ontroeren - emotioneel
licht terugkaatsen - spiegelen
licht treffen - aanraken, tikken
licht uitzenden - stralen
licht vaartuig - jol, sloep, tartaan
licht verpakkingsvoorwerp - doos
licht vuurwapen - geweer, bren(gun), pistool, revolver, sten(gun)
licht weefsel - pop(e)lin(e)
licht windje - bries
licht worden - dagen
licht wrijven - kietelen
licht zangspel - operette, vaudeville, zangklucht
licht ziek - ongesteld
lichtband - lichtkrant
lichtband van kleuren, als wit door een prisma wordt gebroken - spectrum
lichtbeeld - dia, film, foto, lantarenplaatje, projectie
lichtbeuk - middenschip
lichtblauw - bleu, flauwblauw, zachtblauw
lichtboog - koolspits
lichtboom - berk
lichtbreking - refractie
lichtbron - baken, kaars, lamp, maan, ster, zon
lichtbruin rood - terra, terracotta
lichtbundel - straal
lichtbundelend spiegelvlak - reflector
lichtdrager - boom, girandole, kaarsdrager, kandelaar, kroon, kroonkandelaar, kroonluchter, luchter, laker, lichtkroon,
luister, luster, lucifer, menora
lichtdroevig aangedaan - weemoedig
lichtdruk - fotocopie, fototypie
lichteenheid - kaars, lambert, lumen, l.m.,
lichtengel - seraf
lichte aanraking - tikje
lichte avondmantel - sortie
lichte bedwelming - roes
lichte beschadiging - kras
lichte briessnuiver
lichte bromfiets - solex
lichte cavalerist - dragonder
lichte damesmantel - sortie
lichte eenmaster - kotter
lichte effen stof - taf
lichte en donkere nuances - tint
lichte gekeperde wollen - stofkamelot, saai, sajet, serge
lichte gemaaktheid - manier
lichte geur - aroma
lichte geweven stof - popeline
lichte golving - plooi, rimpel
lichte herenoverjas - demi
lichte hoofdbuiging - nik
lichte houtsoort - balsahout
lichte insnijdingen maken - krassen
lichte klap - tik
lichte kleur - creme, wit
lichte kleur van sigaren - amarillo
lichte klop - tik
lichte koek - cake
lichte korte slag - tikje
lichte mist - nevel
lichte motorfiets - derny
lichte mouwloze damesmantel - sortie
lichte neerslag - motregen, motsneeuw
lichte ongesteldheid - indispositie
lichte pantoffel - slipper
lichte rilling - huivering
lichte ruiter - dragonder, kozak
lichte Russische ruiter - kozak
lichte rijnwijn - niersteiner
lichte schijn - glans, glimp, schijnsel, zweem
lichte sigarenkleur - amarillo
lichte slaap - dommel, dutje, hazenslaap, roes, sluimer, sluimering
lichte slag - pets, tik(je)
lichte sloep - jol, kof
lichte Spaanse wijn - sherry, xeres
lichte spot - ironie
lichte steek - prik
lichte straf - kamerarrest
lichte taak - sinecure
lichte takel - talie
lichte toestand van de met zon beschenen aarde - dag
lichte vlaag - vleugje
lichte vrouw - meid, nimf, poet
lichte wind - bries
lichte wollen stof - flanel
lichte wond - kilowatt, krab, krabbel, schram, watt
lichteenheid - kaars, lumen, lux
lichtekooi - cocotte, hoer, prostituee, snol, straatmeid, temeijer
lichtelaaie - vlammend
lichtelijk - allicht, enigszins, gemakkelijk, iet (wat),moeiteloos, nogal, zacht
lichtelijk dronken - aangeschoten
lichtelijk zuur - rans, rens, rijns, rins
lichten - beuren, blinken, bliksemen, gloren, ledigen, opheffen, optillen, rekruteren, schitteren, tillen
lichten bij onweer – bliksemen
lichten branden - schijnen
lichten der zee - fosforiseren, vlammen, vuren
lichtend - glanzend, klaar, lucide, lumineus, schitterend
lichtende band aan de hemel - melkweg
lichtende kring om zon of maan - halo
lichtende nevels - emissienevels
lichtengel - seraf, serafijn
lichter - aandeel, bergingsvaartuig, heklantaarn, kandelaar, lichtkandelaar, luchter, lichtlantaarn, marslantaarn, sandeel, slaguurwerkveer,
lichterik - dag, venster, zon
lichtfabriek - elektrische centrale, gasfabriek,
lichter van tint dan anders - verbleekt
lichtgas onder sterke druk - persgas
lichtgebraden rundvlees - biefstuk, rosfief
lichtgeel - bleekgeel, blond, heldergeel
Iichtgekeperde stof - serge
lichtgekeperde stof van merinoswol - merinos
lichtgekleurde zijachtige stof - foulard
lichtgekrenkt - driftig, gevoelig, gramstorig, heetgebakerd, kittelig, kittelorig, korzelig, kroen (gew.), kregelig, kriebelig, kriegel, kortaangebonden, kwetsbaar, lichtgeraakt, nauwnemend,
netelig, oplopend (Z.N.), pointilleus, prikkelbaar, susceptibel, teer, teder
lichtgelovig - argeloos, goedgelovig, naïef, onnozel
lichtgelovig zijn - goed
lichtgelovigheid - creduliteit
lichtgeraakt - bedenkelijk, geprikkeld, grillig, hachelijk, humeurig, kittelorig, kleingeestig, korzelig, kreen(gew.), kregel, kribbig, lastig, lichtgekrenkt, moeilijk, nauwnemend, netelig, opvliegend, overgevoelig, pointilleus, prikkelbaar, sensibel, susceptibel, tips
lichtgeraaktheid - kittelorigheid, prikkelbaarheid, sensibiliteit
lichtgeroerd - emotioneel
lichtgestalte van de maan - fase
lichtgevend - fluorescent, fosforiserend, fotogeen, lichtend, lichtuitstralend, luminescent, uitstralend,
lichtgevende buis - tl
lichtgevende kwal - pelagia
lichtgevende stof - radium, fluor
lichtgevoelig - pointilleus
lichtgevoelige verbinding van chloor en zilver - chloorzilver
lichtgewapende infanterist - peltast
lichtgewapende ruiter - ulaan
lichtgewapende soldaat (Hong.) - heiduk
lichtgewicht - bantam, veder, vlieg
lichtglans - schijn, zonar (hoofdwerk van de Kaballa)
lichtgod - Mithras
lichtgolf - ethergolf
lichtgoud - groengoud
lichtgrauw - vaal, bleek, zorgeloos
lichtgroene kleur - seladon
lichthartig - zorgeloos
lichtheid - gemakkelijkheid, luchtigheidopgewektheid, vlugheid
lichtjes dronken - roezig
lichthout - glimhout
lichting - aanwerving,, contingent, jaargang, lediging, levee, oproeping
lichtkaatser - reflector
lichtkant - zon(ne)zijde
lichtkegel - stralenbundel
lichtkever - glimworm, gloeiworm
lichtkleurig bier - blonde, pils
lichtkleurige sigaar - amarillo
lichtkoepel - lantaarn
lichtkozijn - venster
lichtkracht - lichtsterkte
lichtkrans - aureool, coma, corona, gloriole, halo, nimbus
lichtkrans om de zon - corona
lichtkring - aureool, halo, imbus, stralenkrans
lichtkring om komeet - koma
lichtkring om de zon - fotosfeer
lichtkring om komeet - koma
lichtkring om zon of maan - halo
lichtkroon - kandelaar, kroon, lamp, luchter, luster
lichtkuur - lichtbad
lichtkwal - pelagia
lichtkwantum - foton
lichtleer - optica
lichtmast - lampenpaal, lantaarnpaal, mast
lichtmatroos - janmaat, varensgezel
lichtmetaal - aluminium, berillium, calcium, lithium, magnesium
lichtmeter - fotometer, lucimeter
lichtmis - boemelaar, losbol, pierewaaier, zwierbol
lichtmot - nachtvlinder
lichtonderzoeker - spectrometer
lichtpaal - lichtmast
lichtpaars - lila, malve, mauve, violet
lichtprojectiel - lichtkogel
lichtquant - foton, photon
lichtraket - vuurpijl
lichtreflector - kattenoog, lichtkaatser, spiegeltelescoop, straalkaatser
lichtrode wijn - rose
lichtschuw dier - mol, uil, vleermuis
lichtschuw van paarden - maanblind
lichtschuwheid - fotofobie
lichtsein - signaal
lichtsignalen geven - stakelen
lichtstad - Parijs, Eindhoven
lichtsteendruk - fotolithografie
lichtste kleur - wit
lichtsterktemeter - fotometer, radiometer
lichtstraal (geconcentreerde) - laser
lichtstralen terugwerpen - reflecteren, terugkaatsen,
weerspiegelen
lichtstroom, eenheid van - lumen
lichttelefoon - fotofoon
lichttoren - baak, Brandaris, fluorescentie, kustllcht, lichtuitstraling, luminescentie, minaret (van een moskee), Pharus, vuurtoren
lichtuitstraling - fluorescentie
lichtvaardig - gedachteloos, klakkeloos, losweg, lichtzinnig, luchthartig, onberaden, onbesuisd, onbezonnen, ondoordacht, onnadenkend, opgewekt, profaan, roekeloos, vermetel, voorbarig, wereld-
lichtverschijnsel - meteoor
lichtverschijnselen leer - optica
lichtwerper - projector, reflector
lichtzijde - zonkant
lichtzijden papier - crepe
lichtzinnig - blind, frivool, lichtvaardig, liederlijk, los(bandig), losjes, lostomig, loszinnig, luchthartig, nalatig, onbekookt, onberaden, onbesuisd, onbezonnen, ondoordacht, onnadenkend, roekeloos, vluchtig, wuft, ijlhoofdig, zorgeloos
lichtzinnig persoon - lichtmis, losbol, zedeloze
lichtzinnige - dolkop, bilboquet, losbol, lichthart
lichtzinnige vrouw - courtisane, mallootslons
lichtzinnigheid - achteloosheid, frivoliteit, libertinage, lichtheid, onbezonnenheid, ongebondenheid, uitspatting, verstrooidheid, volatiliteit, zorgeloosheid
lichtzure appel - aagtappel, aagjesappel
lichtzure melkspijs - kwark, yochurt
licitant - meestbiedende
lictor - pijlbundeldrager
lid - apocyt, artlkeldeel, deel(genoot), deksel, dop, geleding, gelid, geschriftsdeel, gewricht, graad, kerklid, klep, lidmaat, membrun, mens, onderdeel, oogklep, ooglid, persoon, stengeldeel, vingerlid, voelhoren
lid om de eer - erelid
lid van de bemanning (schip) - bootsman, donkeyman, kabelgast, kapitein, machinist, matroos, purser, roerganger, rollezer, stoker, steward, stuurman, tremmer
lid van de bemanning (vliegtuig) –boordwerktuigkundige, captain, mecanicien, piloot, stewardess,
lid van de Eerste Kamer - senator
lid van de Finse vrouwelijke hulp troepen – lotta
lid van de hoogste kaste der Hindoes - Brahmaan
lid van de Jezuïetenorde - S.J.
lid van de kerkenraad – diaken, ouderling, predikant, scriba
lid van de Koninklijke Academie - F.R.S.
lid van de lage adel in Portugal - fidalgo
lid van de onderwereld - gangster
lid van de raad der Ouden in Sparta - geront
lid van de rechtbank - adviseur, advokaat, criminalist, deurwaarder, gerechtsbode, griffier, inquisiteur, jurist, kantonrechter, landsadvokaat, magistraat, politierechter, provoost, rechter, rijksadvokaat, veemrechter
lid van de Staten Generaal - kamerlid, parlementariër, senator
lid van de Tweede Kamer - afgevaardigde, parlementariër volksvertegenwoordiger
lid van de voormalige Raad van in Indië - edeleer
lid van een dijkbestuur - heemraad
lid van een etstoel - drost, et
lid van een (Eur.) volksstam - Germaan
lid van een genootschap of sociëteit - sociëtair
lid van een geheim genootschap in Ierland - Fenian, ira
lid van een bepaalde kerk - anglicaan
lid van een godsdienstige orde - augustijn, johannieter, karthuizer, kruisheer, tempelier
lid van een godsdienstige secte - kwaker, mormoon
lid van een groep experimentele kunstenaars - avantgardist
lid van een handelszaak - firmant
lid van een joodse sekte - Sadduceeër
lid van een judoteam - judoka
lid van een kerk - lidmaat
lid van een kerkgemeente - parochiaan
lid van een kerkgenootschap - remonstrant
lid van een kiescollege - kiesman
lid van een korfbalclub - aanvaller, middenvakker
lid van een krant - journalist, redacteur, zetter
lid van een middeleeuwse orde - Augustijn, Benedictijn, Dominicaan, Franciscaan, Johannieter, Karthuizer, Kruisheer, Tempelier
lid van een Mongoolse volksstam - Tartaar
lid van een meer of min vrije kloosterorde - begijn
lid van een middeleeuwse orde - augustijn, benedictijn, dominicaan, franciscaan, johannieter, karthuizer, kruisheer, tempelier
lid van een oligarchie - oligarch
lid van een ongeregelde militaire troep - guerrilla, partizaan
lid van een orde tot bekering van de heidenen - zwaardbroeder
lid van een Oost-Polynesische volksstam - Maori
lid van een orkest - bassist, cellist, drummer, fagottist, fluitist, harpist, hoboïst, klarinettist, slagwerker, violist
lid van een Oud-Griekse volksstam - aeolier
lid van een oude volksstam - Babyloniër, Mediër, Pers
lid van een Polynesische stam in Nieuw-Zeeland - Maori
lid van een parlement - parlementariër
lid van een partij van liberaal gezinden - liberaal
lid van een polderbestuur - heemraad
lid van een rechtbank (Drents) - drost, et
lid van een rederijkerskamer - kamerist
lid van een regerende klasse - aristocraat
lid van een regering of senaat - senator
lid van een ridderorde - ridder
lid van een Russ. volksstam - kozak
lid van een senaat - senator
lid van een Slavische volksstam - Sorb
lid van een Spartaans college (raad van oudsten) - geront
lid van een sekte in Noord-Amerika - mormoon
lid van een senaat - senator
lid van een staatsgemeenschap - burger
lid van een strijkorkest - strijker
lid van een vennootschap - vennoot
lid van een vereniging - bestuur, penningmeester,
secretaris, voorzitter
lid van een volksstam in Zuid-Rusland - kozak
lid van een voormalige raad van Indië - edeleer
lid van een vrije kloosterorde - begijn
lid van een wetswinkel - alincas, alinea
lid van een zangclub - vocalist
lid van een zanggroep - koorlid, korist
lid van een zangkoor - zanger
lid van een zwervende herdersstam - nomade
lid van het Belgische vorstenhuis - Paola
lid van het C.O.C. - homofiel
lid van het Engelse Hogerhuis - pair, peer
lid van het Franse schrikbewind - Danton, Marat, Robespierre
lid van het protestants kerkgenootschap - remonstrant
lid van franciscanenorde - minderbroeder
lid van Gr. familie door goden gestraft - Danaïde
lid van geestelijke orde - norbertijn, tempelier
lid van kerkbestuur - kerkmeester
lid van kerkeraad - diaken, ouderling
lid van kerkgemeente - parochiaan
lid van Oudromeins college - decemvir, tienman
lid van rondtrekkend volk - zigeuner
lid van Tweede Kamer - afgevaardigde, kamerlid, parlementariër, parlementslid, volksvertegenwoordiger
lid van verdienste - erelid
lid van de zanggroep - korist(e)
lid van zekere jeugdorganisatie - padvinder
lid van zekere sekte - rozenkruiser
lid voor de eer alleen - erelid
lidgras - kweek
lidhauw - lidpeul
lidmaat -aannemeling; arm, been lid, medelid
lidrus - paardestaart, robol
lidwoord - artikel; de, een, het
lidwoord (Duits) - das, der, die, ein, eine, einem, einen, einer, eines
lidwoord (Engels) - the, an
Iidwoord (Frans) - le, la, un, une
Lid worden - abonneren
Liebaard - leeuw, luipaard
Liebaert - Klauwaert
Liechtensteinse hoofdstad - Vaduz
Liechtensteinse munt - franc
lied - aria, ballade, barcarolle, berceuse, cant, canzona, chanson, ecloge (herdersdicht), elegie, eloge, gedicht, gezang, hit, hymne, klaaglied, koraal, lofzang, lamento, lierzang, melisma, melo, melodie, melos, ode, psalm, romance, schlager, smartlap, song, treurdicht, vers, wiegelied, zang(stuk)
lied der liederen - Hooglied
lied der troubadours - sirvente
lied of muziekstuk voor meerdere personen - duet, duo,
kwartet, kwintet, octet, septer, sextet, trio
lied om op te dansen - danslied
lied (oud) met refrein - leis
lied ter ere van Apollo - paean
lied tot verwelkoming - welkomstlied
lied vol lyrische dramatiek - aria
lied zonder muziek - a capella
lied zonder woorden - melodie, wijs
lieden - lui, luitjes, mensen, personen
lieden van hoge stand - edelen
liederboek - gezangbundel, liedboek, liederbundel, psalter, zangboek
liederlijk - achterlijk, crapuleus, erg, godsliederlijk, lichtzinnig, losbandig, ongebonden, ongeregeld, onooglijk, onordelijk, ontuchtig, onzedelijk, ploertachtig, scrapuleus, slecht, slordig, smerig, stierlijk, verdorven, vies, vuil, zedeloos
liederlijk leven - debaucheren, perverteren, verleiden
liederlijk mens - bacchant, patjakker, proleet, schoft, smeerlap, zwijn, zwijnjak
liederlijk persoon - lodder
liederlijk volk - gepeupel, gespuis,grauw, ontuig
liederlijke vent - lap,loeder, patjakker, schurk
liederlijkheid - devergondage
liedertafel - mannenkoor
liedje - deun, versje, wijsje
liedje van verlangen - talmen
liedjesschrijver - verzenmaker
liedjeszanger - bard, cabaretartiest, cabaretier, chansonnier, chanteur, chanteuse, crooner, skald, straatzanger,
liedslot - naspel
lied ter ere van Apollo - paean
liedvorm - ballade, chanson, drinklied, elegie, hymne
lief - aangenaam, aanminnig, aantrekkelijk, aanvallig, aardig, aimabel, allerliefst, beelderig, begeerd, bekoorlijk, bemind, beminnelijk, bevallig, dierbaar, doddig, enig, fel, geliefd, gewenst, goelijk, hartelijk, innemend, kneuterig, knus, leuk, leutig, levendig, lief(e)lijk, manis, mignon, mooi, prettig, riant, schattig, snoepachtig, snoeperig, snoezig, sympathiek, teder, vinnig, voorkomend, vriendelijk, vurig, zoet
lief aankijken - lonken
lief kind - dot, engel, liefje, schat, schattebout, zoeterd
lief meisje - dot, schat, snoes
liefdadig - gul, vrijgevig, weldadig, weldoende
liefdadige vrouw - Dorcas
liefdadigheid - charitas, charitatief, deernis, genade, medeleven
liefdadigheidsverkoop - bazar, fancyfair
leifdadigheidsvoorstelling - benefiet
liefde - affectie, amour, erotiek, gehechtheid, genegenheid, min, minne, minnevuur, minnezucht, passie, vlam, zwak
liefde tot de medemens - charitas, naastenliefde
liefde tot zichzelf - narcisme
liefde tussen mannen - homofilie
liefde tussen twee vrouwen - lesbische
liefde voor boeken - bibliofilie
liefde voor kinderen - filopedie
liefdedrank - filtrum
liefdedaad - weldaad
liefdegave - aalmoes, prove
liefdegift - aalmoes, prove
liefdegodin - Aphrodite, Venus
liefdegodjes - amourettes
liefdegras – eragrostis
liefde koesteren - beminnen
liefdeloos - genadeloos, gevoelloos, kil, koud, onbarmhartig, onhartelijk
liefdemaaltijd van de eerste Christenen - agape
liefderijk - dierbaar, gevoelig, hartelijk, innig, liefdevol, teder, vriendelijk, warm, weldadig, welwillend
liefdesaffaire - liaison, minnarij, romance, verhouding
liefdesappel – tomaat
liefdesavontuur - romance
liefdesbrief - minnebrief
liefdesdrank - afrodisiacum, filtrum, minnedrank
liefdesgenot - erotiek
liefdesgeschiedenis - minnarij
liefdesgod - Amor, Cupido, Eros
liefdesgodin - venus
liefdespoëzie - minnedicht
liefdespijl - minneschicht
liefdesrust - vree
liefdessuiker - selan
liefdesverbintenis - huwelijk, liaison, verloving
liefdesverhouding - huwelijk, minnarij, verloving
liefdesverklaring - aanzoek
liefdeswaanzin - erotomanie
liefdeswerk - caritas, charitas
liefde tot de medemens - caritas, naastenliefde
liefdevol - amoureus, innig, teder, verliefd, verzot
liefdevolle gedachtenis - piëteit
liefdezuster - diacones
liefdoend - aanhalig
liefdoenerij - pluimstrijkerij, vleierij
liefelijk - aanvallig, affabielle,riant, suave, sympathiek, zacht
liefelijk (muz.) - aanminnig, amabile, amoroso, dolce, teder
liefelijk gelegen - riant
liefelijke plak in een onaangename omgeving - oase
liefelijkheid - bekoorlijk
liefelijk oord - Dorado, Eden, paradijs
liefelijk oord in onaangename omgeving - oase
liefhebben - be(minnen), minnekozen
liefhebber - amateur, ami, dilettant, fan, gegadigde, minnaar, vriend,
liefhebber van boeken - bibliofiel
liefhebber van duivensport - duivenmelker
liefhebber van edelstenen - lapidarist
liefhebber van Engeland - anglofiel
liefhebber van Frankrijk - francofiel
liefhebber van grammofoonplaten - discofiel
liefhebber van lekker eten - gastronoom
liefhebber van vogels - vogelaar
liefhebberij - animo, bezigheid, hobby, lust, lezier, vermaak
liefhebberij in een kunst - dilettantisme
liefheid - hartelijkheid, vriendelijkheid
liefje - geliefde, minnares, schat(je), snoes, troel, troetel
liefje van Harlekijn - Colombine
liefkind - dot, engel, liefje, schat, schattebout
liefkozen - aaien, aanhalen, cajoleren, caresseren, knuffelen, kozen, minnekozen, strelen, strijken, troetelen, vleien, vrijen
liefkozend - caressant
liefkozend woord - knulletje, liefje, pikje, schat(je), troel, troetelnaam, vleinaam, ventje
liefkozing - aai, aanhaling, caresse, kneepje, kus, lik, streling, zoen
liefkozing van een dier - lik, kopje
liefkruid - madeliefje
lieflijk - aanminnig, aanvallig, aardig, adorabel, aimabel, bekoorlijk, beminnelijk, bevallig, charmant, gracieus, leuk, lodderig, minnelijk, minzaam, pril, riant, strelend, teder, zacht
lieflijk (muz.) - amabile, amoroso, dolce, suave
lieflijk gelegen - riant
lieflijkheid - zachtheid, suaviteit
lieflijk oord - Eden, Elysium, oase, paradijs
lieflijk zacht - teder
lieflijk zingen - kwelen
lief meisje - deern(tje), dot, schat, snoes
liefste - beminde
lieftallig - aanbiddelijk, aangenaam, aanminnig, aanvallig, aardig, aimabel, bekoorlijk, bevallig, elegant, gratieus, innemend, schattig, snoezig
liegbeest - draaien, jokkebrok, jokken, leugenaar, leugenzak
liegen - beetnemen, fantaseren, huichelen, jokken, loochenen
liegend kwaadspreken - lasteren
lier - draaiorgel, fides (Latijn), kaapstander, luit, lyra, takel, wang, winch, windas,
Lier - Lyra
lierantilope - blesbok, bontebok, sassaly, topi
lierdicht - liereman, lyriek
liereman - orgeldraaier, rijmer
lierdichter - Anacreon (Gr.)
lierdichter uit Griekenland - Pindarus
lierdichtje - ghazelle
lierdichtkunst - lyriek
lierdraaier - lierenman, orgeldraaier
lierenman - orgeldraaier, rijmer, straatmuzikant
lieren - aaneenvoegen, samenvoegen, verbinden
lierspeler - Amphion
lierstaart - liervogel
liervis - pitvis, schelvisduivel, zeelier
liervogel - lierstaat, menura
liervormig halshout - klaaf
lierzang - lyriek
lies - huid(plooi), vlotgras
liesgras - glyceria
lieve man - manlief
lieve - beminde
lieveheersbeestje - coccinellida
lieveling - aangebedene, beminde, engel, favoriet, gunsteling, hartendief, kalf, lam, lieverd, ogelijn, oogappel, poet, pupil, schat, schattebout, snoes, troetelkind, veulen
lieveling van het Romeinse volk - Titus
lieveling van Venus - Adonis, Mars
lievelinge - mignonne
lievelingsdochter van Zeus - Pallas
lievelingskind - moederkind
lievelingslied - lijflied
lievelingspaard - bucefaal, busephaal
lievelingspaard van Alexander de Grote - Bucephalus, Bucefaal, Bucefalus
lievelingsslavin van Achilles - Briseïs
lievelingsspreuk - lijfspreuk
lievelingsuitdrukking - stopwoordje
lievelingsvak - specialiteit
lievelingszoon van Odin en Frigga - Balder
lieven - beminnen
liever - eer, eerder, integendeel, pro, veeleer, veelmeer, verkieselijker, waarschijnlijker , weleer
lieverd - beminde, lieveling, schat, snoes, troetel
liever hebben - prefereren, verkiezen
lieverlede - allengs, allengskens, geleidelijk, langzamerhand
liezenvet - reuzel
lift - hijskamer
lift (Fr.) - ascenseur
liftbediende - langzamerhand, liftboy, liftjongen
liften - autostop, biappen, hijsen, meerijden, ophalen, optillen, takelen, tillen, trappen, verheffen
lifter - duimer, meerijder, wegluis
liftboy - piccolo
lifljongen - liftboy
liftkoker - liftschacht
liga - (ver)bond, entente federatie, unie
ligato - gebonden, legato
ligatuur - koppelletter
ligatuurontwikkeling - monogram
ligbank - canape, couch, couchette, divan, lounge, sofa
liggeld in haven - havengeld
liggen - legeren
liggen woelen - tobben
liggend - gelegen, horizontaal, legerig, leggerig
liggend kruis van twee even lange balken - andreaskruis
liggende - gelegen
liggende balk - ligger
ligger - draagbalk, dwarsbalk
ligging - bed, loop, nachtleger, positie, situatie, situs, slaapplaats, stand, strekking
ligmat - tikar
ligniet - bruinkool
lignine - houtstof
ligplaats - balehbaleh, bank, bed, bedstede, brits, divanbed, emplacement, kribbe, ledikant, leger, ligstro, divan, dok, haven, kade, kooi, krib, kribbe, ka(de), kantelbed, kermisbed, legerstede, opklapbed, ottomane, re(d)e, sofa, sponde, wieg
ligplaats nemen - ankeren, meren
ligplaats op schepen - kooi
ligplaats voor schepen - dok, haven, ka(de), re(d)e, opper, steiger, zelling
ligstoel - chaiselongue, dormeuse
ligt aan de vaarweg naar Indonesië - Perim, Suez
ligt op Sumatra - Atjeh, Deli
lik - bajes, bak, gevangenis, kerker, kleefstof, nor, oorveeg, oorvijg, petoet, schimpscheut, slag, verwijt
likdoorn - clavus, eksteroog
likeur - absint, anisette, benedictine, brandy, chartreuse, cointreau, curaçao, drambuie, elixir, izarra, kersenlikeur, kirschwasser, kummel, marasquin, marasquino, menthe, pastis, pernot, persico, ratafia, ricard, rosoglio, rossalis, rum, voorburg
likeur uit absintolie - absint
likeur uit anijs - absint
likeur uit brandewijn - ratafia
likeur uit karweizaad gestookt - kummel
likeur uit venkel en steranijs essences gemaakt - absint
likeur met anijs - anisette
likeur met pepermunt - menthe, munt
likeurkelk - anisettekelk
likeursoort - anisette, menthe
likkebaard - smulpaap
likkebaarden - watertanden-
likkebroer - pimpelaar
likken - drinken, sabbelen, tongbeweging, vleien
likkepot - charmeur, mooiprater, vleier
likker - pluimstrijker, proever, vleier
liksteen - gladsteen, glanssteen, zoutsteen
likstok - likhout, glansstok (voor schoenmaker)
likzout - zoutklomp (voor vee in de wei)
lil - dril, gelei, jus, vleesnat
lila - (licht)paars(rood)
lila-achtig - indigo, paars, violet
lila edelsteen - ametist
lillen - stuiptrekken, trillen, vibreren
lillende gelei - dril
liliacee -
2 ui
4 juin, tulp
5 ajuin, gagea, lelie, paris
6 allium, eenbes, scilla, siepel, sjalot, tulipa
7 asperge, daslook, hyacint, vuurpijl
8 berglook, bieslook, colchium, daglelie, dalkruid,
eremurus, galtonia, geelster, knoflook, moeslook
9 asparagus, beenbreek, graslelie, hondstand, kraailook,
vogelmerk
10 anthericum, morgenster, narthecium, sneeuwroem
12 droogbloeier, herfsttijloos, kievitsbloem
lilliputter - dwerg, kereltje
Limburg, hoofdstad van Belgisch - Hasselt
Limburg, stad in Belgisch - Bree, Genk, Lommel, Sint-Truden, Tongeren,
Limburg, hoofdstad van Nederlands - Maastricht
Limburg, rivier in - Geul, Gulp, Jeker, Maas, Molenbeek, Roer, Swalm
Limburg, stad in Nederlands - Geleen, Heerlen, Kerkrade, Maastricht, Roermond, Sittard, Vaals, Venlo, Venray, Weert
Limburgs dorp - zie: dorp in Limburg
Limburgs gebak - vlaai
Limburgse kaas - rommedoe
Limburgse klei - löss
Limburgse lekkernij - vlaai
Limburgse rivier - Geul, Gulp, Jeker, Molenbeek, Roer, Swalm
Limburgse stad - Geleen, Heerlen, Maastricht, Roermond, Venlo, Weert
limiet – begrenzing, beperking, eindpunt, grens, uiterste
Iimited - Ltd, Lim.; N.V.
limerick - rijmpje, (vijfregelig) versje
limiteren - beperken
limoen - citroen
limoenkruid - citroenkruid, lamsoor, schaapsoor, strandkruid
limoensap met water - kwast
limonade - cassis, gazeuse,grenadine, frisdrank, prik, ranja, siroop
limonadesiroop – ranja
limonadesoort – cola, gazeuse, sinas
limoniet - moerasijzer
limpide - doorzichtig, helder
linacee - lineum, lijnzaad, radiola, vlas
Iinament - pluksel
lindeachtigen - tilliaceeën
lindert - haas
lineair - lijnvormig
lineaire deeltjesversneller - linac
Iinea recta - direkt, rechtdoor, rechtstreeks, rechtuit
lineamenten - gelaatstrekken, handlijnen
lingerie - damesondergoed, linnengoed, nachtkleding, onderkleding, textiel
linguïst - taalgeleerde
liniaal - carlet, kantlat, kerfstok, lijn, (meet)lat, meetlat, reeks, regel, regelet, richtlat, rij, rijlat, tekenhaak
Iiniaalvormig houtje - tenakel
linie - equator, evenaar, evennachtslijn, formatie, linea, lijn, opstelling (leger, schepen), regel, rij, slaglinie, slagorde, streep, tak, trek, zijlinie
liniëren - lijnen, lijnentrekken, regeleren, strepen
liniment - smeersel
link - betjoegd, bijdehand, doortrapt, geslepen, gevaarlijk gevat, gewiekst, goochem, leep, listig, pienter, riskant,
schakel, slim, sluw
linken - bedriegen
link en listig - leep
linkerd - bedrieger, slimmerik
linkerzijde - bakboord
linkerzijde van een blad - verso
linkerzijde van een schip met gezicht naar steven - bakboord
linkerzijde van grootboek - debet
links – onbedreven, onbehendig, onbeholpen, ongeoefend, onhandig, radicaal, stuntelig, vrijzinnig
linksachter - kanthalf
links en rechts - alom, overal
linkse paard in een tweespan van paarden - bijdehands
linkse politieke partij - C.P.N., D66, P.v.d.A., P.P.A., P.S.P.
linkshandig - onhandig, stumperig, stuntelig
linksheid - gaucherie, lompheid
linnaeus - L
linnen - lijnwaad
linnen doek (bij de mis) - amict, humeraal
linnen kap op wagen - huif
linnen vrouwenmuts - hul, snor
linnen weefsel - damast, dril, laken
linnengoed - lakens, lingerie, slopen, textiel
linnengoed merken - letteren
linnenschoen met touwzool - espadrille
linnen vrouwenmuts - snor
linnen weefsel - buckram, dril, laken
linnengoed - lingerie
linoleum - kurktapijt, kurkzeil, lijnolie
lint - agrement, band, boordsel, film, haarstrik, kenteken, ordeteken, sjerp, smalfilm, soutache, strook
lint met veel foto's - film, smalfilm
lint - of koordvormig weefsel - galon
lint ter versiering - galon, trens
lintaal - glasaal
lintgras - lintriet
lintje - bandje, decoratie, ereteken, ridderorde
lintspeler – taperecorder
lint ter versiering - galon, trens
lintvis - baars, haharingkoningringkoning
lintvissen - lampridiformes
lintvormig weefsel - galon
lintworm - cestoda, draak, ingewandsworm, taenia, ténia,
lintworm, larve van een - haakworm
lintwormengeslacht - dipylidium, taenia
linzeboom - blazenstruik, goudenregen
lion - leeuw, salonheld
lionne - salonheldin
lipariet - kwartsporfier, ryoliet
Liparische eilanden, een van de - Alicudi, FilicudiLipari, Panaria, Salina, Stromboli, Vulcano
lipbloem - labiaal
lipbloemig heestertje - adoorn, lavendel
lipbloemige - labiaten, zie labiaat
lipbloemige plant - andoorn, andoren, basilicum, betonie, bonenkruid, bosandoren, dauwnetel, dovenetel, drakenkop, gamander, glidkruid, hertsmunt, hoenderbeet, hondsnetel, hondsraf, hijssop, kranssalie, kruizenmunt, labiaal, lavendel, malrove, marjolein, melkbloem, mint, moerasdoren, munt, neppe, orego, pepermunt, polei, raai, rozemarijn, salie, scharlei, senegroen, slangenkruid, steentijm, thijm, veldsalie, watermunt, wolfspoot, ijzerkruid, zeneblad, zenegroen, zomerandoren
lipide - vet
lipklank - labiaal
lipletter - labiaal
lipoïde - vetachtig
lipoom - vetgezwel
lippen - labia
lippenbeer - melursus
lipstick - make-up, lippenstift
lipvis - baars, jonkervis, labridaë, regenboogvis, zeelt, zeezeelt
lipvissen - labroïden
liquidadeur - vereffenaar
liquidatie - afrekening, afwikkeling, opheffing, vereffening
liquide - vloeibaar
liquide middelen - effecten, geld, valuta
liquideren - compenseren, egaliseren, opheffen, solveren,
uitroeien, vereffenen, vernietigen, verrekenen
liquor - (ruggemergs)vocht
lis - iris, lelie, lits, lus, lijn, snoer, strikje, tres, waterlelie, waterplant
lis aan het knoopsgat - tres
lisachtige - crocus, gladiool, saffraan, yarn
lisachtigen - iridaceeën
lisbloem - eiberbloem, herfsttijloos, irias, iris, oeverbloem, pinksterbloem, tijdlelie, vissestaart
lisbloemen en kaardebol - duikelaars,kannewassers,
sigarenriet, stalkaarsen
lisdodde(n) - domp, dullen, duikelaar, lampenpoetser, raboorden, typha(ceeën)
lisje - trens
lispelen - fluisteren, miezelen, ruisen, slissen, smiespelen, zwatelen
Lissabon - Lisboa
list - akal, finesse, fint, foef(je), grap, handigheid, kneep, krijgslist, kuiperij, kunstgreep, kunststuk, loosheid,, misleiding, part, poets, pots, raffinement, slimheid, slimmigheid, sluwheid, stratageem, streek, strik, treek, stunt, truc, tuk, valstrik, voorwendsel, zet
listig - arg, artificieus, bedrieglijk, behendig, betjoegd, doortrapt, gehaaid, geslepen, gewiekst, handig, intrigant, leep, link, loos, pienter, schrander, slim, slinks sluw, tactisch, uitgekiend, uitgeslapen
listige bedoeling – arglist
listig en leep - link
listigheid - kneep
listige Griek - Sinon
listige streek - kunstgreep, menistenstreek, reinardie, slimmigheid, treek,
listigheid - foefje, gekonkel, kneep, kuiperij, raffinement, sluwheid, trucje
listig iemand - slimmerik, vos
listig persoon – sluwerd
list of foefje - kneep
Iiten - halfvrijen, horigen
liter -kan, kop
literair - belletristisch, epos, hymne, letterkundig, ode
literair genre - drama, dramatiek, didactiek, epiek, epos, essay, hymne, lyriek, novelle, ode, poëzie, proza, roman, satire
literair tijdschrift - Barbarber, Gids, Libertinage,
literair opstel - essay
literair tijdschrift - Barbarber, Braak, Gandalf, Gids, Libertinage, Maatstaf, Podium, Raster, Tirade,
literaire kring - cenakel, Muiderkring
literaire stijl - gongorisme, schrijftrant
literaire verhandeling - essay
literator - auteur, belletrist, dichter, letterkundige, poëet, romancier, schrijver
literatuur - belletrie, letteren, letterkunde
literatuuronderzoeker - documentalist, letterkundige
lithium - Li
litho - steendruk
lithochromie - kleurensteendruk
lithogenese - sedimentenleer
lithograaf - steendrukker
lithografie - steendruk
litholatrie - steencultus
lithosfeer - aardkorst
lithotomie - steensnijding
litigant - dinger, eiser
litorella uniflora - oeverkruid
litteken - cicatrice, cicatrix, link, macula, moet, navel, neep, stigma, striem, wondteken
littekenachtig - cicatrieel
Litouwen, hoofdstad van - Vilnjoes, Wilna
Litouwen, rivier in - Nemunas, Njemen
Litouwen, stad in - Kaunas, Klajpeda
Litouws volkslied - daina
liturgie - mensa
liturgisch boek - martyrologium
liturgisch gebed - benedictie, prefatie
liturgisch gewaad - parament
liturgisch kerkgezang - koraal
liturgische kandelaar - menora
liturgisch kledingstuk - albe, amict,cingel, cotta, dalmatiek, kazuifel, koormantel, parament(en), stool, superplie, toga, tuniek
liturgische schoudermantel - fano
liturgische waaier - flabellum
live - direct, rechtstreeks
Livinus - Lebuïnus
Livoe, hoofdstad van - Boekavoe
livreibediende - lakei, nestellakei
livreibediende in hotels - groom
livreiknecht - lakei, groom, nestellakei, palfrenier
livreiknecht (Eng.) - groom
livreirups - ringelrups
Ljubljana - Laibch
llano - grassteppe
Loasacee - brandwinde, cajophora, loasa, mentzelia
lob - boogbal, kraag, kwab, manchet, zaadlob
lobbedei - dwaas, sul
lobberen - flodderen, lubberen, slobberen, waggelen
lobberig - dik
lobbes - doedel, goedbloed, goedzak, goeierd, kalf, lobbe, loebas sufferd, sukkel, sul
lobeliacee - centropogon, laurentia, lobelia
lobby - congsie, factie, foyer, kliek, lounge, vestibule, voorhal , wandelgangen
lobbig - royaal, ruim, wijd
loboor - hangoor, lobbes, lomperd
loborig - dom, onhandig, onnozel
localisatie - plaatsbepaling
localiteit - kamer, plaatsruimte, ruimte, vertrek, zaal
locatie - afbakening, plaatsing
loch - gat, knikkerputje, kuiltje
lock-out - uitsluiting
loco - plaatsvervangend, t.p.
loco-burgemeester - L.B.
loco citato - lc
loco-president - lp
loco-secretarls - L.S.
locomotief - loc
locomotief begeleiden door personeel dat alleen met de weg bekend is - piloteren
locomotiefwagen - tender
locutie - uitdrukking, spreekmanier, spreektrant, spreekwijze, zegswijze
Lod - Lydda
lodderein - reukwater
lodderen - slapen, soezen
lodderig - dromerig, moe, slaperig, suffig
lodderim - reukwater
loden - meten, peilen, verzegelen
loden korrels - hagel
loden theedoos - katje
loden zegel - plombe
lodende en peilende - aandiepen
loderein - Koninginnewater
loding - peiling
loebas - lomperd
loeder - adder, beroerling, deugniet, doerak, ellenloervogel, deling, gemenerik, hoer, kreng, kwelgeest, loboor, loebas, schoft, serpent, smeerlap, smiecht
loef - loevert, windzijde
loefbalk - maststut
Ioefboom - botteloef
loefhouder - bitstuk
loefhout - bitstuk, loefhouder
loefzijde - loevert, lij
loei - klap, opstopper
loeien - blaren, blaten, bulderen, bulken, fluiten, gieren, huilen, roepen, schreeuwen
loeien van dieren - briesen
loeien van herten in de bronstijd - bur(re)len
loeien van vee - bulken
loeiend - vurig
loeier - kanjer
loens - lonk, scheel, onbetrouwbaar, oneerlijk, onoprecht, touche, vals
loensen - lonken, scheelkijken
loenserik - gemenerd, schurk, valsaard
loep - leesglas, loupe, kijkglas, lens, vergrootglas
loepzuiver - gaaf
loer - botterik, knul, lap, lel, lomperd, lor, luim, luip, poets, prul, schurk, slet, streek, tod, truc, vod, zeperd, zet
loerder - gluurder, kijker
loeren - azen, bespieden, gluipen, gluren, lonken, luimen, neuzen, spieden
loeren op - bespieden, gluren
loeres - botterik, sul
loeris - lomperd
loerogen - gluren, spieden
loert - leverworst
loervogel - jachtvogel, spion, valk, verkenner
loet - ovenijzer, ovenkrabber, pook
loeven - pieken, sturen
loewak - koffierat, moesang, palmmarter
lof - aanzien, achting, Brussels lof, chichorei, compliment, eer, eloge, ere, gebladerte, glorie, hulde, lover, onderscheiding, pluimpje, reputatie, roem, verdienste, waardering, wierook, witlof
lof aandoen - vleien
lof aan God (afk.) -. LD. (Laus Deo)
lofdicht - hymne, ode
lof en eer - glorie, roem
lof schenken aan - loven
lof toekennen - bewieroken, loven, prijzen
lof verkondigen - roemen
lofdicht - dithyrambe, eloge, hymne, ode, panegriek, panegyriek
loffelijk - eervol, honorabel, laudabel, lofwaardig, onvolprezen, prijzenswaard, prijzenswaardig, verdienstelijk
loffelijke bijvoeging - predicaat, predikaat
lofkrans - lauwerkrans
lofkreet - halleluja
loflied - dithyrambe, eloge, gezang, lofzang, ode, psalm
loflied ter ere van Apollo - paean
Lofoten, hoof, lauwerkransdstad van - Svolvaer
lofprijzing - doxologie, laudatie
lofpsalmen - laudas
lofrede - éloge, lofspraak, panegyriek
lofredenaar - laudator, panegyrist
lofschrift - eloge
lofspraak - éloge, lofrede, louange, preconisatie
loftrompet - bazuin, schuiftrompet
loftuiting - éloge, lofspraak, louange
lofwaardig - eervol, verdienstelijk
lofwerk - festoen
lofzang - cantica, gloria, hallel, halleluja, hymne, magnificat, ode, paean, psalm
lofzang (Hebr.) - hallel
lofzang van Maria – Magnificat
lofzang op Apollo - paean
log - dik, gezet, laks, langzaam, lomp, plomp, slepend, sloom, traag, vadsig, zwaar(lijvig)
log vrouwspersoon - patapoef
logaritme - exponent, log, macht
logboek - register, scheepsjournaal, (schuts)journaal
logé(e) - dik, gast, eter, (mee)eter, slaper, visite
loge - portiershokje, vrijmetselarij
logeabel - bewoonbaar, comfortabel, gerief(e)lijk
logeergast - slaper
logeergelegenheid - hotel, jeugdherberg, kampeerterrein, logement, motel, pension
logement - gasthof, herberg, hotel, motel, nachtverblijf, pension
logement (Ital.) - osteria
logement voor de jeugd - jeugdherberg
logementhouder - herbergier
log en dik - lijvig
logenstraffen - dementeren, ontkennen
logenstraffing - dementi
log en traag - lomp
logeren - gast, huisvesten, overnachten, toeven, verblijven
loggerzeil - emmerzeil
loggia - afdak, balkon, galerij, veranda
logglas - zandloper
logheid - dikte, plompheid, traagheid, zwaarte
logica - denkleer, redeneerkunde
logie - droogschuur
logies - logementnachtverblijf, onderdak
logisch - consequent, konsekwent, rationeel, uiteraard
logisch denken - redeneren
logisch spreken - redeneren
logo - beeldmerk, embleem
logogrief - charade, letterraadsel, woordraadsel
logomachie - woordentwist
logopedist - spraakleraar
logos - brein, denkvermogen, rede, verstand, woord
log, soort - patentlog, sallog
lok - bosje, krul, plukje
lokaal - cafe, kamer, klas, kroeg, lokaliteit, plaatselijk, vertrek, zaal
lokaal van alcoholvrije dranken - melksalon
lokaal voor leerlingen - klas
lokaal waar men drank kan krijgen - bar, bodega café, gelagkamer, kroeg, proeflokaal
lokaal waar men het bestelde aan de toonbank gebruikt - bar
lokaas - aas, advertentie, blinkerd, kunstvlieg, leur, lokspijs, trekpleister
lokale aardrijkskunde - heemkunde
lokalisatie - plaatsbepaling
lokaliteit - kamer, lokaal, plaats, ruimte, vertrek, zaal
lokartikel - lokvink, stunt
lokatie - plaatsbepaling, plaatsing
lokduif - brasser
lokeend - roepeend, staleend
loket - bureau, deurraampje, doorgeefluikkassa, kastvakje, kluis, raam, schuifraam, slabbe, vak
loketdeurtje - klinket
lokfluitje - pieper
lokgat - pompgat, spuigat
lokken - bekoren, lusten, opwekken, overhalen, verleiden
lokkende blik - lonk
lokkertje - blikvanger, trekker
lokkig - aanlokkend
lokmiddel - aas, lokspijs
lokmiddel van jagers - hazefluitje, hazeklager, hazelok
lok neervallend haar - sliert
lokroep - kies, kos, kuus, poespoes, pst, tuut
lokroep voor eenden - poele
lokspijs - aas, lokaas, lokmiddel
lokvink - baanloper, roervink
lokvogel - kwartjesvinder, leukheid, lokeend, lokvink, roervink, verlokker
lol - aardigheid, amusement, gein, genoegen, grap, herrie, kabaal, keet, leut, plezier, pret, schik, vreugde
lolbroek - geinmaker, grapjas, leukerd, schalk
lolletje - aardigheidjegeintje, grapje, pleziertje
lollig - amusant, enig, geinig, grappig, leuk, leutig, plezierig, prettig, uiig, vermakelijk, vrolijk
lolmaker - fuifjas, lolbroek, pretmaker
lol of plezier - vermaak
loltrappen - keten
lom - dorsvis, duikereend, ijsduiker, bijt(gat), zeeduiker
lomig - gemelijk
lommel - lor, vod
lommer - bladeren, bladerdek, gebladerte, loof, lover, ombre, schaduw
lommerd - leenbank, lombard, pandjeshuis
lommerhuisje - prieel
lommerig - bladerrijk, schaduwrijk
lommerrijke weg - allee, dreef, laan
lomp - agrest, boers, bonk, buffelachtig, dam, deugniet, flard, grof, honds, kleinigheid, klungel, lap, Iel, leur, log, lompweg, lor onbehouwen, onbeleefd, onbeschaafd, onbeschaamd, onbeschoft, ongelikt, ongemanierd, onhandig, onhebbelijk, onopgevoed, plomp, prul, puitaal, ruw, tod, todde, vlegelachtig, vod, zwaar
lompe - grove
lompe kerel - hork, rund
lompe vlegel - vlerk
lomp persoon - kinkel, lummel, lomperd, rund, vlegel
lomp ruw blok - bonk
lomp vrouwmens - trien
lompen - vodden, lorren
lompenbak - stamptrog
lompengaarder - voddenraper
lomperd - bink, boer, botterik, buffel, ezel, knoet, haspel, hork, hufter, kaffer, kinkel, knoeier, knol, knul, knuppel, loeras, loer, loeras, lomperik, lummel, os, pummel, schaapskop, schapenkop, stommerd, stommerik, vlegel, vlerk
lompheid - maladresse, onbeholpenheid, onbeschoftheid, onhandigheid, ruditeit, ruwheid
Londenaar - cockney
Londens beroemd gebouw - Tower, Big Ben
Londens dialekt - cockney
Londens boroughs -
5 Brent
6 Barnet, Bexley, Camden, Eaeling, Harrow, Merton,
Newham, Sutton
7 Barking, Bramley, Croydon, Enfiefd, Hackney,
Lambeth
8 haringey, Havering, Hounslow, Kingston, Lewisham,
Richmond
9 Greenwich, Islington, RedbridgeSouthwark
10 Hillingdon, Wandsworth
11 Hammersmith, Westminster
Londens plein - Piccadilly(circus)
Londens station - Fenchurch, Liverpool
Londense binnenstad - City
Londense taxi - cab
Londense wijk - Chelsea, MayfairSoho, Westend, City,
Ionen - belonen, betalen, straffen, vergelden, vergoeden
lonend - batig, dankbaar, rendabel, winstgevend
longaandoening - astma, bronchitis, longontsteking, longziekte, pleuritis, pneumonie, tering, tuberculose
longblaasje - alveolus, luchtcel
longbloeding - haemoptoë, pnoemorrhagie
longen - pulmones
longicefaal - langschedelig
longimetrie - lengtemeting
longjacht, veroorzaker van - etgras
longknobbel - tuberkel
longkruid - pulmonaria
longontsteking - pneumonie
longontsteking met borstvliesontsteking - pleuropneumonie
longpijp - bronchie, luchtpijp
longsamendrukking - pneumothorax
longslakken - pulmonata
longsteen - pneumoliet
longtering - tuberculose
longvis - barra, baramoenda, slijkvis
longvissen - dipnoi
longvlies - pleura
longziekte - bronchitis, silicose, t.b.(c), tering
lonk - blik, knipoog, lachje
lonken - blikken, flirten, knipogen, verlokken
lontgeweer - musket
loo - bos, woud
loochenbaar - niabel, ontkenbaar
loochenen - dementeren, denegatie, denegeren, desavouren, negeren, ontkennen, tegenspreken, verloochenen, verzaken
loochenend - ontkennend
loochening - diffesie, dementi, desaveu, diffessie, negatie, negering, ongetwijfeld, ontkenning, stellig, tegenspraak, verzaking,
lood - geld(barg.), kogel(s), peillood, plumbum, Pb, schietlood, saturnus
lood, stuk - plombe
loodacetaat - loodsuiker
loodachtig metaal - thallium
loodarsenosulfide - boulangeriet, plumosiet
lood bevattend - saturnisch
looddief (barg.) - sloper
looderts - aturniet
loodfoelie - bladlood
lood gebruikt als zegel - plombe
loodgeel - loodoxyde, massicot
loodgieter - fitter
loodgift - PbO
loodglans - galeniet
loodglas - flintglas
loodje - verzegeling
loodkleurig - bleek, deluw, livide, loodkleurig metaal, tin, vaal
loodkruid - plumbago, sodaplant
loodlaagje in een muur - slab
loodlijn - apothema, dieplijn, hoogtelijn, kinnebaksblokje, loodlijnblok, normaal, perpendiculair, verticaal,
loodmetaal - soldeersel
Loodnadel - smeltprop
loodoxyde - glit
loodpapier - bladlood
loodpoeder - kremserwit
loodpreparaat - loodglit, menie
loodrecht - aplomb, dwars, haaks, kops, steil, perpendiculair, rechthoekig, rechtop, rechtstandig, rechtstandig, vertikaal, weerbarstig
loodrecht staand paaltje op gangboord - bolder
loodrechte stand geven - perpendiculariseren
loodrechte wand - steilwand
loods - afdak, gebouw, barak, bestuurder, boet, garage, gids, geleider, hangar, hut, keet, leidsman, loodsman, piloot, remise, schuur
loodsboot - loodskotter
loodsen - leiden, manoeuvreren, piloteren
loodsgeld - pilotage
loodsiccatief - terebine
loodsje boet
loodsman - loods
loods of keet - barak
loods voor vliegtuigen - hanger
loodspaat - loodchromaat
loodsuiker - loodacetaat
loodsulfaat - loodoxyde, loodvitriool, zwavelzuur
loodsulfide - galeniet
loodtalie - loodlijn
loodverbinding - menie
loodverf - menie
loodvergiftiging - saturnisme
loodvermiljoen - menie
loodwater - goulardwater
loodwit - loodacetaat, schelpwit, struis
loodwitpoeder - kremserwit
loodzegel - plombe
loodziekte - loodkoliek
loof - bladeren, gebladerte, groen, linde, lommer, lover, moe
loof als versiersel - lofwerk
looft den Heer - Halleluja
loofboom - abeel, acacia, ahorn, berk, beuk, eik, els, (es)doorn, esp, hazelaar, iep, kastanje, knotwilg, korstmossengroen, linde, lijsterbes, magnolia, meidoorn, noteboom, olm, plataan, populier, wilg
loofboom met rode bessen - lijsterbes
loofboom uit het Middellandse-Zeegebied - plataan
loofhut - feesthut, priëel, tabernakel, tent, veldhut
Loofhuttenfeest - Poerim, Purim, Soekot
loofmos - bladmos
loofplant - korstmos, thallofut, wier, zwam
loofrijk - bladrijk, frondeus
loofslinger - guirlande
loofwerk in Arabische stijl - arabesk
loofwerkversiering - moreske
loog - alkali, aserts, asoplossing, aszout, base, kaliloog, kelp, natriumhydroxyde, natronloog
loog der goudsmeden en munters - witloog
loogkruid - alkali, salsola
loogzout - alkali, natron, potas, soda
looi - run
looiend zout - aluin
looier - leerbewerker, lederbok
looierijenstreek in Nederland - Langstraat
looiersboom - smak
looiersboom In Zuid -Europa - sumak
looiersknecht - vellenploter
looiersschors - eikebast
looihuis - nahuis
looimiddel - aluin, babool, eek, kino, looi, looimiddel, looisel, looistof, looizuur, massooi, rinde, run, sumach, taminne, valonea
looiput - laaf
looistof - catechu, tannine, eek, kino, looisel, run
looistruik - sumak
looizuur - tannine
look - ajuin, bieslook, juin, knoflook, prei, siepel, sjalot, ui
loom - apathisch, indolent, inert, laks, langzaam, levenloos, lui, leuzig, lusteloos, mat, moe, saai, slaap, slaperig, slepend, sloom, traag, vadsig, vermoeid, werkschuw, zwoel, zoel
loomheid - slaperigheid
loon – beloning, betaling, bezoldiging, daggeld, dagloon, gage, gagement, honorarium, incasso, inkomen, inkomsten, jaarloon, maandgeld, maandloon, payement, pensioen, remuneratie, salaris, soldij, traktement, vacatie, verdienste, vergelding, vergoeding, wachtgeld, wedde, weekgeld, weekloon
loon geven - betalen, bezoldigen, honoreren, salariëren, vergelden, uitbetalen
loon geven voor - belonen
loonlijst - salarislijst
loon of salaris - inkomen
loon per uur - uurloon
loon van een commissionair - commissie
loon van een makelaar - courtage, makelloon
loon van een soldaat - soldij
loon van schepelingen - gage
loon voor een impresario - provisie
loon voor een ober - garantieloon
loon voor een schrijver - royalties
loon voor het maken van iets - maakloon
loon voor het persen - persloon
loon voor misdaad of moord - bloedgeld
loon wat men verdiend - salaris
loonactie - staking, loonbeweging
loonarbeider - werkman
looncontract - CAO.
loondienaar - mercenair, werknemer
loongrens - premiegrens
loonschaal - barema
loonslaaf - arbeider, dagloner, koelie, loswerkman, proletariër
loonsoldaat - soldenier
loonsverhoging - loonsvermeerdering, opslag
loontrekkend - bezoldigd
loontrekker - employé, werknemer
loonzuchtig - mercenair
loop - diarree, draf, galop, gang, geren, geweerloop, kippenloop, koers, omgang, ren, rivierloop, stap, toeloop, tra, tred, uitloop, vlucht, voortgang, wandeling, wedloop
loop der gebeurtenissen - lot
loop der omstandigheden - beurt
loop heen - maken
loop van draden - vleug
loopbaan - carrière, levensweg, sintelbaan
loopbrief - circulaire
loopbrug - passerel
loopfiets - draisine
loopgang - doorloop, gaanderij, galerij, gang, overloop, pergola, rel (muis), stoa, zuilengalerij
loopgat - gang, hol, rel
loopgraaf - gang, greppel, groeve, mollerit, ril, rit, sappe, tranchee, vore, wagenspoor
loopgraaf van een mol - ril, rit
loopgraven maken - sapperen
loopgravenmaker - schansgraver, sappeur
loophek - box, tuin
loophengel - sleephengel
loopje - foefje, kunstgreep, ommetje, riedel, wandeling
loopje nemen - sollen
loopjongen - boodschappenjongen, bijloper
loopjongen in hotels - chasseur
loopkat - (rijdende) takel, zaklantaren
loopkever - aardtor, bombardeerkever, carabidae, schallebljter, scharrebijter
loopknecht - loper
loopkwartet - turnix
loopmare - krant, vlugschrift
loopneus - snotneus
loop of pas - tred
looppad - stoep, trottoir
looppad door een moeras - zuwe
looppas - draf
loopplank - koebrug, loopgang, valreep
looprichting - ductus
loops - bronstig, hitsig, krols, paarzuchtig, ritsig, tochtig
loopstok - stelt, kruk, wandelstok
loopt door riool - gootwater
loop van een paard - draf
loopvarken - schram
loopveranda op flat - galerij
loopvlak - zool
loopvogel - casuaris, emoe, emu, kasuaris, kieft, kievit, kip, kiwi, nandoe, ral, snep, snip, struis(vogel), trap
loopwedstrijd - marathon
loopijzer - vuurhaak
loopzand - drijfzand, welzand
loor - verloren
loos - arglistig, bedrieglijk, gemeen, hol, laag, laaghartig, ledig, leeg, leep, link, listig, ondeugend, onecht, schalks, schijnbaar, slim, sluw, snugger, vals, zonder
loos bericht - canard
loosbuis - riool
loosheid - slimheid, sluwheid
loospijp - afvoerbuis, riool
loot - afstammeling, boomscheut, ent, greppel, lot, nakomeling, nazaat, poot, rank, rijs, scheut, spriet, spruit, stek, tak, teen, telg, twijg, uitloper
lopen - afleggen, benen, draven, flaneren, gaan, hollen, kuieren, marcheren, naderen, rennen, schrijden, slenteren, snellen, stappen, steifelen, stromen, tippelen, treden, vloeien, vluchten, voortbewegen, wandelen, ijsberen, zwerven
lopend gerucht - mare
lopend koordschrift - loko
lopend touw - geitouw, gei, gording
lopend touwwerk - bras, greling
lopend van noord naar zuid - meridionaal
lopende maand - currentis, inst (instant),
lopen voor je conditie - joggen, trainen
loper - bode, draver, haaksleutel, ijlbode, koerier, raadsheer, renner, slothaak, tapijt, voetganger, wandelaar, zwerver
loper of mat - kleed
loper van een slot - sleutel
loper voor een groot aantal sloten - keizertje
lopertje - boomkruipertje
lor - bul, drel, flard, flut, kertel, kleinigheid, klodde, konkel, lap, lel, leur, loer, lomp, lopje, nest, onding, plag, prul, slons, tod, todde, vod
loranthacee - maretak, mistel, viscum, vogellijm
lorder - smokkelaar
lorgnet - knijpbril, knijper, neusknijper
lorgnet voor dames - face à main
lorgnon - monocle, oogglas
lori - argwantibo, beermaki, koekang, potto
lork - lariks, lier, lorkeboom
lorkeboom - lariks, lier
lorkehars - terpentijn
lorre - kaketoe, papegaai
lorregoed - prullegoed
lorren - bedriegen, vodden
lorrenboer - voddenman
lorrendraaien - bedriegen, sluikhandelen
lorrenkraam - rommelkraam
lorrenman - opkoper, voddenraper
lorrewerk - knoeiwerk
lorrie - kipkar, draisine, werkwagentje
lorrig - nietswaardig, prullig, voddig,
lors - slons
los - lynx
los - afgesheiden, afgezonderd, afzonderlijk, apart, beweegbaar, beweeglijk, bewegelijk, gescheiden, ijl, incoherent, laks, lauw, lichtzinnig, losbandig, mobiel, mul, ongebonden, onsamenhangend, onvast, onverpakt, onzeker, principieel, pulverig, quitte, roerend, rul, streng, uiteen, uitverkocht, vaneen, vrij(staand), wankel
los blad in een boek ter verbetering - inlegvel
los bruggetje - vonder
los eind van een touw - tamp
los en onvast - wankel
los gedeelte - brok, suk
los geweven linnen - trielje
los houten bruggetje - vonder, vondel, vlonder .
los overtreksel - foedraal
los samengevoegde zaken - agglomeraat
los schot van een zoldering - luik
los van banden - vrij
los van elkaar - apart, uiteen
los van gedrag - abandon
los van huls - extern, zelfstandig
los van manieren - vlot, vrij
los van ouders - zelfstandig
los van (de) wereld - hemels, mystiek, ontheven
los van zede - lichtzinnig, onzedig, vlot
los weefsel - neteldoek
los werkman - schavak, kaailoper
losange (In de wapenkunde) - ruit
losarm - laadboom
losbandig - amoreel, bacchanalisch, bandeloos, buitensporig, dartel, dissoluut, frivool, licentieus, licht, liederlijk, lichtzinnig, luchtig, ongebonden, ongeregeld, redeloos, slempartij, stoeiziek, woest, wulps, zedeloos
losbandigheid - bandeloosheid, buitensporigheid, debauche, (dichterlijke vrijheid), frivoliteit, licentie, lliederlijkheid, onzinnigheid, ongebondenheid, ongeregeldheid, ontucht, uitspatting, zedeloosheid,
losbarsten - loslaten, losmaken, uitbreken
losbol - boemelaar, debauche, deugniet, doordraaier, kwispel, libertijn, lichtmis, patser, pierewaaier, rabauw, raveel, roue, zwierbol
losbladig - polypetaal
losbranding van vuurwapenen - salvo, stormvuur
losbreken - uitbreken
losdrijvende mijn - strooimijn
losgaan - loswerken
losgegane steken - torn
losgelaten naad - torn, tarn
losgeld - afkoopgeld, vrijkoopsom
losgeraakt - eraf
losgeraakte draad - rafel
losgeweven - voddig
loshangend - slap
losheid - laxiteit, slapheid
loshoofdig - lichtvaardig, lichtzinnig
losjes - lichtzinnig, luchtig, nonchalant, onvast, slap, vluchtig
loskade - losplaats
loskopen - inlossen, racheteren, redimeren, terugkopen,
uitkopen, vrijmaken
loskoppelen - ontgrendelen
loskorrelig - mul, rul
losinj - Lussino
losjes - lichtzinnig, (v)luchtig
loskroonbladige -
4 anijs, boon, eppe, erwt, kers, kool kwee, muur, peen, peer,
raap, roos, soja, vlas, wouw
5 ahorn, appel, braam, cacao, dille, druif, linde, lotus, mirte,
pioen, pruim, radijs, wikke
6 aalbes, acacia, akelei, azalea, cactus, jasmijn, klaver,
klimop, kervel, karwij, lupine, mimosa, mispel, pensee,
perzik, reseda, venkel, wortel
7 aardbei, amandel, anemoon, begonia, camelia, citroen,
esdoorn , fuchsia, mahonia, ramenas, spurrie, violier,
wortelt
8 abrikoos, anjelier, clematis, geranium, kastanje, klaproos,
magnolia, mandarijn, mangrove, selderie, viooltje
9 bloemkool, hortensia, pimpernel, tamarinde,
10 boterbloem, eucalyptus, peterselie, pompelmoes,
reigersbek, waterlelie
11 goudenregen, sinaasappel
12 duizendschoon, judaspenning
loskrijgen - aftroggelen
loslaten - afwerpen, bevrijden, elargeren, losbarsten, losmaken, lossen, lozen, relacheren, schieten, slaken, vieren, vrijgeven
loslaten van draden - rafelen, tarnen, tornen
loslating - ablatie, secessus
loslippig - flapuit, indiscreet, kwebbel, praatziek
loslippig persoon - flapuit, klets, kletskous
loslippigheid - indiscretie
loslopend - ongehuwd
loslijvig zijn - dun, iel, schraal, ijl
loslijvigheid - buikloop, diarree
losmaken - afscheiden, beginnen, bevrijden, losbarsten, loslaten, ontbinden, onthechten, ontketenen, ontknopen, ontkoppelen, ontplooien, ontwarren, slaken
losmaken uit het gareel - uitspannen
losmaking - debridement
losmaking (Gr.) - paresis
losneerhangend - slap
losplaats - haven, ka, kade, kaai, loskade, pier, station, steiger, wal
losprijs - afkoopsom, losgeld, rantsoen, vrijkoopgeld
losrente - obligatie, schuldbrief
losrukken - arracheren
losscheuring - avulsie
losschuit - prauw
losse belegstrook - pat
losse brug - vondel, vonder
losse deeltjes van een dunne laag - splinters
losse draad - rafel
losse houten vloer - vlonder
losse huiskleding - morgengewaad
losse laarsschacht - beenkap
losse mouw - mof
losse naad - torn
losse niet gekamde wol - sajet
losse overtrek - foedraal, hoes
losse plank - steg, vlonder
losse plank aan een bedstee - sponde, laan
losse plank in de bedstede - laan
losse plank van en vloer van een botter - laan
losse plank vooraan de bedstede - sponde
losse planken onder lading - garniet, grenier
losse planken vloer - beun, vlaak, vliering
losse snaar (Fr.) - ouvert
losse strikdas - lavage
losse trap - ladder, leer
losse veenstof - darg, daring, darink, derrie, molm,
losse verkering - scharrel(tje)
losse vloer - garnier, laning, vondel, vlonder
losse vloer onder lading van een schip - grenier, garnier
losse wollen mouw - mof
lossen - afschieten, lozen, ontladen, ontschepen, rantsoeneren, uitladen, verlichten, vrijkopen
Losser - Goei, Heiland, Verlosser
lossjouwerman - baliekluiver
lossnijden van draden uit een weefsel - lostarnen, lostornen, tarnen,tornen, uithalen
losspil - windas
lostoestel - elevator
lostrekken - oprukken
loswal - baai, ka, kade
losweg - gemakkelijk, lichtzinnig, nonchalant, onberedeneerd
loswerken - losgaan, openwrikken
loswerkman - sjouwerman
loswerkman in de haven - kaailoper, kaairidder
loswoelen - hakken, schrepelen
loszinnig - dartel, grillig, onberaden, ondoordacht, speels, wulps
loszinnig gedragen - dartelen
loszinnig mens - lichtmis, losbol, loshoofd
loszinnigheid - losbollerij
loszitten - leuteren, loteren
lot - aandeel, bestaan, bestemming, destinatie, ent, fatum, fortuin, leven, levensloop, levenslot, loot, noodlot, poot, prijs, prijskans, scheut, stek, spruit, teengewas
lot zonder prijs - niet
loten - loteren, trekken
loten vormen - spruiten
lotenverkoopster - collectrice
lotenverkoper - collecteur
loterij - sus, toto, geluksspel, kansspel, verloting
loterij (drie nummers) - terne
loterij zonder nieten - tombola
loterijbriefje - lot
loterijspel - bingo, kansspel, kienen, lotto, tombola
lotgenoot - kameraad, maat, makker, metgezel, soortgenoot
lotgeval - avontuur, belevenis, beurt, fatum, gebeurtenis, voorval, wedervaren
lotgevallen - fata
lotgodinnen - Fortuna, Nornen, Parcen
Lotharingen, inwoners van - Lorreinen
loting - uitloting, verloting
lotion - haarwater, reukwater .
lotsbedeling - noodlot
lotsbepaling - karma
lotsbeschikking - destinatie
lotspraak - orakel
lotsverbondenheid - saamhorigheid
lotsvoorspeller - horoscoop, waarzegger
lotsvoorspelling - horescoop
lotto - bingo, kienspel, toto
lotto spelen - kienen
lotus - waterlelie
lotus, roze - padma
lotusbloem - dadelpruim
lotusboom - diospyros
lotuseter - lotofaag
lotwichelaar - waarzegger
lot zonder prijs - niet
louche - gemeen, laag, min, onbetrouwbaar, onguur, verdacht
Louisiaden , een der - Misima, Rossel, Tagoela
lounge - foyer, gezelschapszaal, hotelhal, koffiekamer, lobby
loupe - leesglas, lens, loep, vergrootglas
louter - alleen, enkel, klinkklaar, maar, onvermengd, onvervalst, puur, rein, sereen, slechts, uitsluitend, zuiver
louteraar - affineur, zuiveraar
louteren - cupelleren, epureren, kuisen, purificeren, purifiëren, raderen, raffineren, reinigen, wassen, zuiveren
louter en alleen - enkel
loutering - epuratie, katharsis, purgatorium, raffinage, reiniging, vagevuur, zuivering
louteringsberg - purgatorium, vagevuur
loutre - otterbont
Louth, hoofdstad van - Dundalk
louwmaand - januari
loven - bewieroken, eren, lauderen, lauweren, ophemelen, prijzen, roemen, verheerlijken, waarderen, zegenen
lovend - waarderend
loven en bieden - dingen, marchanderen
loven en eren - prijzen
lover - blad, bladeren, gebladerte, loof, lommer, kruin
loverrijk - lommerrijk
lovertak - meitak
lovertje - glitter, paillet(te), sierblaadje
loyaal - eerlijk, eerlijkheid, fidel, getrouw, getrouwheid, loyaliteit, oprecht, oprechtheid, rondborstig, trouw, verknocht
Loyaliteitseilanden, een der - Lifou, Maré, Ouvea
loze doodkist en baar - katafalk
loze streek - kunststukje, list, treek
loze trek - nuk
loze vos - dief, guit, leperd, schelm
loze schelm - boosdoener, rakel, spitsboef
lozen - afvoeren, afwateren, kwijtraken, leegmaken, loslaten, slaken, spuien, uitwerpen, wegspoelen, wegsturen, wegzenden
lozen van water – afwateren
lozing - verwijdering
lozing van vloeistoffen - suatie
lub - (hals)kraag, lob, plooisel
lubben - castreren, ontmannen, snijden, strikken, vangen
lubberen - lobberen
lubbestok (plantk.) - lavas, maggiplant, manskracht
lubricatie - smering
lubricator - smeermiddel
Lucas - Luc.
lucht - adem, aëra, aëro,aether, air, aroma, asem, atmosfeer, bui, buitenlucht, damp, dampkring, ether, geur, hemel, koel, losjes, luchtig, modetrant, odeur, pneuma, reuk, snuf, stank, zuurstof, zwerk
lucht (in samenstelling) - pneu
lucht en licht - etherisch
lucht inslikken - aërofagie
lucht, met, in contact brengen - aëratie
lucht scheppen - ademen
lucht verversen - ventileren
luchtaanjager - aanblaaspijp, ventilator
luchtaanval - raid
luchtalarm - bomaanval, bombardement
luchtaanzuiger - blaasbalg
luchtaanjager - aanblaaspijp, ventilator
luchtafweergeschut - luchtdoelartillerie
luchtballon - aërostaat, montgolfiëre, stratoballon, weerballon
luchtband - pneu
luchtbandonderdeel - ventiel
luchtbeeld - fata morgana, luchtspiegeling
luchtbel - blaas, ballon
luchtbelbuis - libel, luchtbeschrijving, luchtwaterpas
luchtbel van waterpas - libel
luchtbestanddeel - argon, helium, koolzuur, stikstof, waterdamp, zuurstof
luchtbeweging - remous, wind
luchtbewegingsleer - pneumatiek
luchtbol - ballon
luchtborst - pneumathorax
luchtbranding - remous
luchtbrug - airlift
luchtbuis - trachee
luchtbuks - windbuks
luchtcel - longblaasje
luchtdicht - hermetisch
luchtdicht maken - luteren
luchtdichtheidsmeter - dasymeter
luchtdraaikolk - remous
luchtdruk - atmosfeer, atm. , pressie
luchtdruk in een orgel - pneumatica, pneumatiek, pneumatika
luchtdrukeenheid - millibar
luchtdrukmeter - barometer, kwikbarometer, weermeter
luchtdrukverval - gradiënt
luchten - uiten, uitlaten, ventileren
luchter - girandole, kandelaar, kandelaber, lamp, lantaarn, lichtkroon
luchter met armen - luster
luchter of lamp - kroon
luchtgat - trekgat
luchtgeest - ariel, djin, luchtengel, sylfide, sylfe, sylphe
luchtgesteldheid - klimaat, weer, weder
luchtgezwel - emphyseem
luchtgrondwapen - ASM
luchthartig - achteloos, dolzinnig, gerust, levenslustig, lichtvaardig, lichtzinnig, nalatig, onaandachtig, onbekookt, onberaden, onbezorgd, onoplettend, opgeruimd, opgewekt, roekeloos, slordig, zorgeloos
luchthaven - vliegveld
luchtig - bont, bonvivant, brutaal, doorschijnend, dun, facilmente, fleurig, fris, iel, kleurig, kleurig, koel, licht, lichtvaardig, leviter, los, losbandig, losjes, onbezorgd, open, opgewekt, oppervlakkig, schitterend, sereen, vlot, vrolijk, wuft, kleurig, ijl, zorgeloos
luchtig bouwsel - priëel, tent
luchtig en licht - etherisch
luchtig gebak - cake, oblie, schuim soes, wafel
luchtig schoeisel - badschoen, sandaal, slipper, strandschoen
luchtig sop - schuim
luchtig verblijf - tent
luchtig weefsel - gaas, tule
luchtige doorschijnende stof - barège, gaas, kamfer, tarlatan, tule,
luchtige japonstof - barège
luchtige scherts - badinage
luchtigheid - beweeglijkheid, frisheid, lichtheid, onbezorgdheid, opgewektheid, oppervlakkigheid, vlugheid
luchtinfanterist - para, parachutist
luchting - ventilatie
luchtinlaat - klep
luchtinlaat van fietsband - vrtiel
luchtje - geur, koelte, reuk, windje
luchtkasteel - dagdroom, droombeeld, hersenschim, illusie, kaartenhuis, visioen, utopie
luchtklep - ventiel, windklep
luchtklepje - piston
luchtklok - remous
luchtkoker - ontluchter
luchtkussenvoertuig - hoverkraft
luchtkuur - aëroterapie, aërotherapie
luchtlaag - atmosfeer, stratosfeer, troposfeer
luchtledig - vacuüm
luchtledige ruimte - vacuüm
luchtlijn - vliegroute
luchtmacht - K.Lu., RAF.
luchtmachteenheid - eskader
luchtmachtvrouwenafdeling - Luva
luchtmeter - aërometer
lucht om te leven - adem, asem
luchtpenseel - aerograaf
luchtpijp - bronchie, bronchus, longpljp, trachea, trachee
luchtpijpaandoening - bronchitis
luchtpijpje voor onderwater - snorkel
luchtpost - airmail
luchtpostbrief - aerogram
luchtpijpsnede - tracheotomie
luchtreis - ballonvaartvliegreis, vliegtocht, vlucht
luchtreiziger - vliegtuigpassagier
luchtruim - dampkring, ether
luchtschip - aerostaat, zeppelin
luchtschip, klein - blimp
luchtschipper - aëronaut, piloot
luchtschroef - propeller
luchtschuwheid - aërofobie
luchtsignaal - alarm, lichtsignaal, rooksignaal, sirene
luchtsoort - arctisch, equatoriaal, polair, tropisch
luchtspiegeling - fata-morgana, mirage
luchtsprong - bokkensprong, cabriole, capriool, gambade, kapriool, salto
luchtsteen - aëroliet, bolide, meteoor, meteoorsteen, meteoriet, meteoroliet,
luchtstreek - aardgordel, klimaatgordel, regio, zone
luchtstrijdkrachten - L.S.K.
luchtstroming - wind
luchtstroom - bries, hoos, moesson, orkaan, passaat, storm, tocht, tornado, wind, windhoos
luchtstroom die daalt - subsidentie
luchtstroom die stijgt - thermiek
luchtstroom in de dampkring - wind
luchtstroom in de tropen - moesson, passaat
luchtstrijdkrachten - L.S.K., luchtmacht
luchtteken - meteoor
luchttrek - tocht
luchttrekker - ventilator
luchtvaarder - aëronaut, piloot, vliegenier
luchtvaart - aëronautiek, aviatiek, vliegverkeer
luchtvaartkunde - aëronautiek, navigatie
luchtvaartmaatschappij -
2 AF
3 AEA, AFC, ALI, ANA, AOA, ASA, BAL, BEA, CMA,
CSA, DDL, EAA, GIA, INA, KLM, PAA, SAA SAS,
TWA
4 Aero, BOAC, BSAA, BWIA, ELAL
5 Delta, PANAM
6 Sabena, United
7 Avenska, Avianca, Branif, Eastern, Quantas
8 Aeroflot, Alitalia, American
9 Lufthansa, Martinair, Northwest, Schreiner
luchtvaartmuseum - aviodome
luchtvaartuig – aëroplaan, ballon, hefschroefvliegtuig, heli, helikopter, jet, luchtschip, satelliet, stratovliegtuig,vliegtuig, zeppelin, straaljager, ruimteschip, zweefvliegtuig
luchtvaartvereniging - aëroclub
luchtverbinding - lijndienst
luchtverkeersmiddel - luchtballon, vliegtuig
luchtverschijnsel - eclips, maansverduistering, meteoor, noorderlicht, zonsverduistering
luchtversperring - kabelballon
luchtverversen - ventileren
luchtververser - ventilator
luchtverversing - ventilatie
luchtvochtigheidsmeter - hygrometer
luchtvormige stof - gas
luchtwapen - luchtvloot
luchtwortelboom - rizofoor
luchtzak - longzak, luchtbel, luchtblaas, valwind,
luchtzee - atmosfeer, dampkring
luchtzone - atmosfeer, dampkring, stratosfeer
luchtzuiger - aspirateur
luchtzuiverheidsmeter - eudiometer
lucide - doorzichtig, helder, klaar, stralend, zuiver
lucifer - allumet (Z.N.), strijkhoutje, vlamhoutje
Lucifer - Venus, Morgenster
lucifermerkenverzamelaar - filumist
lucimeter - lichtmeter
lucratief - voordelig, winstgevend
lucubratie - nachtstudie, nachtwerk
lucullisch - weelderig, overdadig
ludiek - speels
ludificatie - bespotting, fopperij
Ludolfiaans getal - pi
lues - druiper, sjanker, syfilis, syphilis
Lugdunum - Lyon
Lugdunum Batavorum - Lakenstad, Leiden
luguber - akelig, eng, griezelig, huiveringwekkend, macaber, naargeestig, onguur, onheilspellend, ruw, schrikwekkend, sinister, somber
lui - gemakzuchtig, inert, laks, lieden, log, loom, mensen, personen, sloom, traag, vadsig, volk, werkschuw
lui, akelig mens - lammelot
lui mens - aai, ai, baliekluiver, dagdief, doeniet, lammelot, lampoot, lanterfanter, ledigganger, leegloper, luiaard, luibuis, luilak, lijntrekker, luiaard, luilak, luiwammes, malenger
luiaard - aai, ai, baliekluiver, dagdief, doeniet, lamgat, lamzak, lanterfant, lanterfant(er), leegloper, lijntrekker, luilak, luiwammes, lijntrekker, niksnut, simulant, slabakker, traagloper
luid - duidelijk, hard, hardop, hoorbaar, luide, luidop, (muz.) forte
luid en hoorbaar - hardop
lui en langzaam - laks
lui en slaperig - loom
luid en vrolijk zijn - juichen, lachen
luid geluid - dreun, gil, klap, knal, kreet, slag, schreeuw
luid geschreeuw - getier
luid huilen - janken
luid jammerend - kermend
luid klinken - galmen
luid klinkende trompet - bazuin, klaroen
luid weerklinken - schallen
luide goedkeuring - acclamatie
luide schreeuw - gil, kreet
luide stem - stentorstem
luide stem, met - luidkeels
luide volle klank - galm
luiden - beieren, bellen, galmen, klepelen, klinken, lieden, mensen, schallen, schellen
luidens - naar, overeenkomstig, volgens
luidkeels gaan lachen - schateren
luidkeels roepen - galmen
luidkeels schreeuwend - balkend
luidklinkende trompet - bazuin, klaroen, waldhoorn
luidklok - bourdon, torenklok
luidop - duidelijk, hoorbaar
luidruchtig - druk, geraas, krijtend, lawaaierig, rumoerig, schreeuwerig, uitgelaten
luidruchtig feestvieren - batavieren, tekeergaan
luidruchtig plezier - gein, leut, lol
luidruchtig feest - bacchanaal, jool, orgie
luidruchtig vrolijk - dartel, leutig, lollig, uitgelaten
luidruchtig zijn - heisteren, uitvaren
luidruchtigheid - krakeel
luidspreker - speaker
luidsprekerkastje - box
luidsprekerkracht - power, wattage
luidsprekeronderdeel - conus
luie aap - lori
luie lichtzinnige vrouw - fleer
luier - kinderdoek, luur, windel
luieren - dagdieven, lanterfanten, lummelen, luiwammesen, nietsdoen, niksen, slabakken
luierend rondhangen - klooien, klungelen, klunzen, lummelen, prutsen
luierik - aai, ai, doeniet, lanterfanter, leegloper, luiaard, luibak, luibuis, luiwammes, lijntrekker, slabakker
luiers - luren
luierstof - tetrastof
luif - afdak, klep, luifel
luifel - afdak, hoedrand, klep, luif, neus, overstek, uitstek
luiheid - indolentie, inertie, ledigheid, werkschuwheid
Luik, arrondissement van - Borgworm, Hoei, Luik, Verviers
Luik, landschap in - Condroz
luik - blind, dekopening, paneel, schot, valdeur, valluik, zonneblind
luik in de top van een dakschild - uilenbord
luik voor het sluiten van een keldergat - bordes
luik van een kelder - deksel
luik waardoor de goederen worden opgehesen - trijsgat
luiken - dichtdoen, sluiten
luiksteun - merkel
luilak - dagdief, doeniet, lampoot, lanterfant(er), lapzwans, leegloper, lijntrekker, luiaard, luiwammes, slampamper
luilekkerland - Eldorado, kokanje
luim - blijheid, boert, bui; caprice, fancy, fantasie, gein, gril, humeur, humor, kribbigheid, kuur, loet, nuk, nukkigheid, onbetekenend, opgewektheid, scherts, snakerij, stemming, vlaag, vrolijkheid
luimen – loeren, soezen
luimer - slaper
luimig - boertig, geestig, grappig, grillig, guitig, humeurig, koddig, kribbig, nietig, nuffig, nukkig, olijk, snaaks, vrolijk
luimig (muz.) - scherzando, scherzo
luimig geschreven vertelling - humoreske
luipaard - liebaard, poema, panter, pardel
lui persoon - lampoot, lanterfanter
luiphoed - huilebalk, sombrero
luiskruid - gagel, moeraskartelblad, pos, possem, post, wrangwortel
luis - cochenille, platje, wants
luiskruid - gagel, luizenpeper, moeraskartelblad, possem,
pos(t), sabadilkruid, vlooienkruid
luister - aanzien, eer, geurigheid, glans, gloed, gloor, glorie, kleurigheid, krits, licht, nimbus, opschik, opzien, praal, pracht, relief, roem, schittering, schoonheid, schijn, staatsie, statie, vertoon, weelde
luister - eclat, eer, jeu, hoor, roem, sier, spel, tooi
luisteraar - toehoorder
luisteraars - auditorium, gehoor
luisterapparaat - seismofoon
luisteren - aanhoren, bemerken, horen, luister, opletten, verhoren, waarnemen
luisteren naar - aanhoren, beluisteren, horen
luisterinstrument - seismofoon
luisterrijk - brillant, eclatant, feëriek, glansrijk, grandioos, groots, glorieus, heerlijk, illuster, koninklijk, magnifiek, opzienbarend, pompeus, prachtig, roemrijk, schitterend, somptueus, rijk, vorstelijk, weelderig, weids
luisterrijk maal - lucullusmaal
luisterrijke partij - gala
luisterspel - hoorspel
luisvlieg - spinvlieg
luisvliegen - hippoboscidae
luisziekte - pediculosis, phthiriasis
luit - citer, harp, kithara, theorbe
luitachtig instrument - tuorba, orfarion, theorbe
luit, eensnarige - chanterel
luitenant - lt., luit
luitvormig muziekinstrument - mandoline
luiwagen - bezem
luiwammes - dagdief, lanterfant, leegloper, luiaard, luierik, nietsnut, slabak
luizeëi - neet
luizemarkt - lompenmarkt, voddenmarkt
luizenkam - stofkam
luizig - armoedig, armzalig, geweldig, kaal, min, reusachtig
lukken - gelukken, slagen
lukraak - blindelings, klakkeloos, plompverloren, zomaar
lukratief - voordelig, winstgevend
lumbago - spit
lumen - lm
lumineus - heerlijk, helder, lichtend, prachtig
lummel - bengel, flauwerd, knul, kwajongen, labbekak, lobbes, loeres, lomperd, pummel, rakker, rekel, schlemiel, sufferd, sul, vlegel, vlerk
lummelachtig - knullig, suf
lummelen - lanterfanten, luieren, nietsdoen
lump - lomp; slijmvis
Luna - Selene
lunapark - kermis
lunatiek - grillig, lichtzinnig, maanziek
lunchpakket - twaalfuurtje
lunchroom - eetzaal, noenzaal, restaurant
lunderaar - talmer
lunet - schans
luns - spie
lupine - wolfsboon
lupineziekte - lupinose
lupuline - hopmeel
lupus - wolf
lurk - dot, lut, slungel, speen, zuigdot
lurken - slorpen, zuigen
lurken van - afsabbelen
lurp - beurs, overrijp
lus - ansa, lasso, lis, oog, snoer, strik, strop, toom, trens
lus als knoopsgat op tres - brandenbourg
lus bij het kantweven - omoog
lus of knoop - strik
lus voor gordel - passant
Lusitania - Portugal
lusje - oogje, strikje, trens
lusje van garen - trens
lussen - strikken
lussengaren - bouclégaren
lust - aandrift, ambitie, animo, appetentie, appetijt, begeerte, bezieling, dispositie, bluf, dispositie, dorst, drift, eet(lust), fut, gading, geestdrift, geneigdheid, genoegen, genot, goesting, hartstocht, heug, libido, liefhebberij, lustig, meug, moed, muf, neiging, nijd, penchant, plezier, pret, puf, trek, verlangen, vocatie, vreugde, welbehagen, zin
lustbos - park, wandeldreef
lust tot kopen - animo, kooplust
lusteloos - apat(h)isch, bedrukt, betrokken, bleek, dof, druiler, druilerig, druilig, duf, energieloos, futloos, gammel, gedrukt, hangerig, ongeanimeerd inactief, indolent, inert, landerig, log, loom, melig, neerslachtig, ongevoelig, onlustig, onverschillig, onwillig, pip, pips, sikkeneurig, slap, slaperig, traag, vadsig, verdrietig, verveeld, willoos, wrak, zwaar, zwak
lusteloosheid - apathie, apatie, aversie, indolentie, melig
lusteloos mens - apathicus, suffer, druiloor
lusten - begeren, believen, mogen
luster - kroon(kandelaar), lichtkroon, luchter
lustergaren - lustre
lusthof - dorado, Eden, Eldorado, elim, Elysee, gaarde, hemel, lustoord, lusttuin, oase, paradijs, prado, tuin,
lusthuis - buitenhuis, buitenplaats, villa
lustig - blij, blijde, blijmoedig, dartel, fideel, fijn, flink, geestig, geneigd, gezellig, krachtig, levendig, leuk, monter, opgeruimd, opgewekt, prettig, tof, trouwhartig, vitaal, vrolijk, zeer
lustoord - buitenverblijf, Eden, hemel, lusthof, paradijs
lustre - luster, mohair, serge
lustrine - lanszijde
lusvlucht - looping
Luta, haven in - Talièn
Luta, marinebasis in - Loesjoen
lutecium - Lu
luteren - dichtsmeren
Lutetia - Parijs
luttel - beetje, gering, iel, klein, min, nietig, weinig
Luthers - luth.
luttel - gering, klein, weinig
luur - kinderdoek, luier
luw - beschut, lauw, stil, windvrij, windstil, zacht, zwoel, zoel
luw - zoel, windvrij
luwen - afnemen, bedaren, kalmeren, verminderen
luwte - beschutting, lij, schaduwkant, zoelte
lux - Ix, licht
luxatie - ontwrichting
luxe - overdaad, rijkdom, overdaad, overvloed, weelde
luxe rijtuig - barouchette, calèche, kales, karos, equipage
luxeaardewerk - servies
luxeautobus - tourincar
luxeboot - jacht
luxebord - sierbord
luxebrood - brioghe, deuvekater, krentenbrood, stol, tulband
luxe eetgerei - servies
luxefles - karaf
luxe hoeve - state
luxe versiersel - sieraad
luxe vertrek - salon
Luxenburg, arrondissement van de Belgische provincie - Aarlen, Bastenaken, Neufchateau, Vitron
Luxenburg, dialect gesproken in het groothertogdom - Letzeburgs
luxenburg, groothertog van - Jan
Luxenburg, hoofdstad van de Belgischr provincie - Aarlen
Luxemburgs landschap - Gutland, Oesling
Luxemburgse munt - centime, franc, frank
Luxemburgse orde - eikekroon
Luxenburg, plaats in het groothertogdom - Clerf, Clervaux, Dikirch, Dillingen, Echternach, Esch, Remich, Wiltz
Luxenburg, rivier in - Alzette
luxeren - verrekken
luxueus - weelderig
Luxurieus - ontuchtig, wellustig
Luzern, berg in het Zwitserse kanton - Pilatus, Rigi, Rothorn
Luzerne - alfalfa
Luzon, hoofdstad van - Manilla
Luzon, rivier op - Cagayan
Luzon, schiereiland van - Bataan
Lyciërs - Lukki, Tramilen
Lucische godin - Leto
lij - benedenwinds, beschut, loefzijde, luwte, stil, windvrij
lijdelijk - berustend, duldbaar, duldend, duldzaam, geduldig, gelaten, passibel, passief, tolerant, verdraagzaam, verdragend
lijdelijk aanzien - dulden, gedogen, gelatenheid, toestaan, veroorloven
lijdelijkheid -berusting, onderwerping, passivisme, passiviteit
lijdelijkheid, toestand van - berusting, lijdelijkheid, onderwerping, passiviteit
lijden - afflictie, afzien, boeten, doorstaan, dragen, duren, dulden, gedogen, hartzeer, laboreren, misgelden, mislijden, ondergaan, ondervinden, passie, souffreren, toestaan, uithouden, uitstaan, velen, verdragen, verduren
lijden (het) - passie
lijden of zorg - afgemat
lijdend - krank, lijdzaam, onderworpen, ongezond, passief, verdraagzaam
lijdend aan - behebt
lijdend aan de mier - miers
lijdend aan een vorm van krankzinnigheid - paranoïde
leidend voorwerp - object
lijdende - ziek
lijdende aan lepra - lepreus
lijdende vorm van werkwoord - passivum
lijdensbeker - galbeker
lijdensgeschiedenis - passie
lijdensplaats der zielen - vagevuur
lijdensspreuk - passiepreek
lijdensstroom - Acheron
lijdensweg - martelgang
lijder - martelaar, patiënt, stumper, zieke
lijder aan een idee-fixe - monomaan
lijder aan een psychose - psichoot
lijder aan griep - grieppatiënt
lijder aan leverkwaal - hepaticus
lijder aan vallende ziekte - epilepticus
lijder aan zenuwzwakte - neurasthenicus
Lydië, koning van - Gyges
lijdzaam - berustend, geduldig, gelaten, gewillig, onderworpen, passief, stoïsch
lijdzaamheid - berusting, geduld, gelatenheid, inschikkelijkheid, passibiliteit, passiviteit, toegeeflijkheid, tolerantie, verdraagzaamheid
lijf - bast, body, buik, corpus, jakje, leven, lichaam, onderlijf, romp, tors
lijfarts van Innogentius XII - Malpighi
lijfarts van koningin Anne van Engeland - Arbuthnot
lijfband - gordel
lijfbediende - kamenier, knecht
lijfbediende van een vorst - kamerbediende
lijfbeschermer - bodyguard
lijfeigene - heloten, horige, laat, linten, lite, onvrije, slaaf
lijfeigenen - halfvrije, horigen, liten, slavin
lijfeigenschap - horigheid, slavernij
lijfelijk - lichamelijk, vleselijk
lijfgarde - lijfwacht
lijfgoed - ondergoed, onderkleren
lijfgoed - goed, lingerie, ondergoed
lijfgordel - koppel, reddingsgordel, riem, sjerp
lijfje - jakje, keurs
lijfje van inheemse vrouwen - kabaai, kabaja
lijfknecht - bediende, lakei, staffier, trawant, valet
Lijflanders - Liven
lijflied(je) - deun(tje), muziekstukje
lijflinnen - ondergoed
lijf of lichaam - romp
lijfrente - pensie, pensioen, prebende, prove, vitalicum, vitalium
lijfrentesysteem - tontinesysteem
lijfsbehoud - lijfsberging, overleving, redding
lijfsdwang - gijzeling
Iijfserven - erfgenamen, kinderen
lijfspreuk - devies, lemma, leus, leuze, motto, parool
lijfstraf - bastonade, brandmerking, foltering, geselen, geseling, kielhalen, pijnbank, rammeling, rottingstraf, slaag, tortuur, wipping
lijfstraffelijk - crimineel, p(o)enaal
lijfstrawant - staffier
lijftocht - foerage, leeftocht, proviand
lijfwacht - bodyguard, escorte, garde, geleide, pretorianen (Rom. keizers), satelliet, staffeur, trawant
lijk - als, boordsel, cadaver, dode, dronken, evenals, gelijk, kadaver, kreng, majit, necro, student, zoomsel, zoomtouw
lijk afleggen - reeuwen
lijkbaar bij rouwplechtigheden - katafalk
lijkbewaring - balseming, conservering, mummificatie
lijkbidder - aanspreker, kraai
lijkbus - askruik, urne, urn
lijkdicht - lijkklacht, lijkzang, rouwgedicht
lijkdienaar - slippendrager
lijkdienst - requiem, uitvaart
lijkdoek - lijklaken
lijkegeld - begrafenisgeld, begrafeniskosten
lijkegif - cadaverine, ptomaïne
lijkegift - tomaïne
lijken - aanstaan, bevallen, gelijken, passen, schijnen
lijken verbranden - cremeren, kremeren
lijken op - ogen
lijkenalkaloïde - ptomaïne
lijkenhuisje - morgue, mortuarium
lijkenkamer - rouwkamer
lijkenvergif - ptomaïne
lijkenvet - adipocire
lijkenvrees - nekrofobie
lijkenwas - adipocera
lijkfeest - begrafenismaal
lijkgesteente - cenotaaf, grafsteen, zerk
lijkgesteente bij de oude Kelten - dolmen
lijkgraver - doodgraver
lijkkist - sarcophaag
lijkkist stellage - katafalk
lijkklacht - rouwbeklag
lijkkleed - pelger, wade
lijkkleurig - doodsbleek, livide, lijkwit, vaalbleek
lijkkosten - begrafenisgeld
lijkmaal - begrafenismaal
lijkmis - lijkdienst, rouwdienst
lijkopening - autopie, autopsie, (dis)sectie, lijkschouwing nekropsie, obductie
lijkoven - crematorium
lijkplechtigheid - absoute, exequiën, requiem, rouwmis
lijkrede - funebris, oratia
lijkroof - reeroof
lijkschouwen - obduceren
lijkschouwer (Eng.) - coroner
lijkschouwing - autopsie, dissectie, lijkopening, necropsie, obductie, sectie
lijksogen - rifgaten, zuigergaten
lijkstaatsie - lijkkoets
lijkt nergens op - enig , uniek
lijkuil - kerkuil
lijkurn - asbus, askruik, lijkbus
lijkvaas - urn
lijkverbranding - crematie, verassing
lijkwade - wade
lijkwagen - begrafenisauto, lijkkoets
lijkwit - doodsbleek, krijtwit, wasbleek
lijkwit worden - verbleken
lijkzang - funeralie, klaagzang, nenia, requiem, treurdicht
lijkzangen (Lat.) - exeqouiae
lijm - gelatine (vis), gluten (planten), glutine (beenderen), gluton, gom, kit, kleefpasta, kleefstof, plak, plaksel, vogellijm
lijmachtig vocht - gom, kleefstof
lijmen - gommen, hechten, kleven, plakken,
lijmer - kitter, lijmstokje, slijmer
lijmerig - glutineus, klef, kleverig, langzaam, plakkerig, slepend, t lijmig - glutineus, lijmerig, slepend, langzaam, plakkerig eemachtig, temerig, traag
lijmknecht - lijmtang, sergeant
lijmkoker - lijmzieder
lijmsoort - ago, bisonkit, gluton, houtlijm, velpon
lijmstof - kit
lijmtang - sergeant
lijmsuiker - glycine (fotogr.), glycorol
lijn - bootlijn, contour, haal, hengelsnoer, koord, lat, linea, liniaal, linie, mededeling, meet, omtrek, profiel, profielraai, rand, ree, reeks, regel, richel, rooilijn, schreef, schrijflijn, snoer, spoor, spoorlijn, streep, teugel, touw, tracé, trek, voor, vore, weg
lijn als stroom in Klein -Azië - meander
lijnbaan - touwslagerij
lijn bij paardendressuur - longe
lijn die een hoek door midden deelt - bisectrix,
bissectrice, deellijn
lijn die plaatsen met dezelfde tijd verbindt - isochroon
lijn die plaatsen met een zeker taal verschijnsel begrenst - isoglosse
lijn die plaatsen met gelijke diepte verbindt - isobaat
lijn die plaatsen met gelijke gemiddelde temperatuur verbindt - isotherm
lijn die plaatsen met gelijke hoogte verbindt - contour, hoogtelijn, isohypse
lijn die plaatsen met gelijke lucht druk verbindt - isobaar
lijnen - afvallen, liniëren, strepen, vermageren
lijnen op de weerkaart - isobaren (gelijke luchtdruk), isogonen (gelijke magneetafwijking), isothermen
lijnenblad - transparant
lijnen trekken - linieren
lijnen voor muziekschrift - notenbalk
lijnfiguur - monogram
lijngeweer - harpoenwerper
lijn in de hand - handgroef
lijn in een cirkel - diameter, koorde, middellijn, radiaal, straal
lijnkoek - oliekoek, veekoek
lijnmeel - lijzemeel
lijnolie met zwavel bereid - zwavel balsem
lijn op een voetbalveld - doellijn, kantlijn, middencirkel, middenlijn, zijlijn
lijn op weerkaart - isobaar
lijnornament - filet
lijnrecht - absoluut, diamentraal, juist, kaarsrecht, rechtstreeks, volkomen, vlak, volstrekt
lijnschieter bij de walvisvangst - harpoenier
lijnslager - lijndraaier, touwslager
lijnslagerij - lijnbaan, touwslagerij
lijntekening - diagram
lijntje - filet, streepje
lijntoestel - lijnvliegtuig
lijntrekken - dagdieven, lanterfanten, luieren, talmen, traineren, treuzelen
lijntrekker - dagdief, doeniet, dralen, drukker, lanterfanter, luiaard, luilak, malenger, simulant, slabakker, talmer
lijn tussen twee punten - afstand
lijn van ineen gewerkte draden - koord, touw
lijstenmaker - encadreur
lijn voor het aas - aaslijn
lijn waaraan men een paard in een cirkel laat lopen - longe
lijn waardoor een vlak wordt ingesloten - omtrek
lijn waar twee vlakken elkaar begrenzen - ribbe
lijn welke vorm en gedaante bepaalt - omtrek
lijn op een kaart die de plaatsen verenigt waarop de afwijking van de kompasnaald gelijk is - isogoon
lijntekenen - machinetekenen
lijnvliegtuig (nachtdienst) - moonliner
lijnvormig - lineair
lijnvormig voorwerp - lip
lijnwaad - batist, linnen, linnengoed, lijfgoed
lijnwaadachtige van netelgaren vervaardigde stof - neteldoek
lijnzaad - oliezaad, vlaszaad
lijp - gek, gevaarlijk, mal, onnozel, riskant, scheef, schuin
lijperd - gek, plakker, zot
lijs - pop (lange buigzame), slamier, slof, slungel, sukkel(aar), treuzelaar
lijst - boord, borderel, catalogus, cedel, ceel, encadrement, formulier, gording (zeew.), index, kader, kanon, kozijn, legger, notitie, ogief, ojief, omlijsting, opsomming, raam, rand, reeks, register, rol, rooster, sent, serie, staat, tabel, tableau, talaan, zoom
lijst der heilige geschriften - canon
lijst der kandidaten - nominatie, voordracht
lijst der planeten - planetarium
lijst in boekvorm - catalogus, register
lijst met de verdeling der lesuren - lesrooster
lijst met getallen - tabel
lijst met getallengegevens - statistiek
lijst met hellend bovenvlak - afzaat (drempels enz.)
lijst met jaartallen - tijdtafel
lijst met te verbeteren fouten - corrigende
lijst om deuren van hout of steen - chambranie
lijst van aanbevolen personen - aanbeveling
lijst van aangeslagenen - kohier
lijst van aanspreekvormen - titulatuur
lijst van aanwezigen - presentielijst
lijst van aan te brengen verbeteringen - corrigenda
lijst van aanwezige voorwerpen - inventaris
lijst van absenten - absentenlijst
lijst van activiteiten - programma
lijst van afgestorvene - necrologie
lijst van afstammelingen - stamboom
lijst van afstammelingen van een paar ouders - parenteel
lijst van akten - repertorium
lijst van algemeen gevraagde informatie - vraagbaak, encyclop(a)edie
lijst van behandelingsonderwerpen (verkort) - syllabus
lijst van bezittingen opmaken - inventariseren
lijst van bijbelwoorden en bijbelspreuken - concordantie
lijst van binnengekomen schippers - contenten
lijst van boeken - catalogus
lijst van boeken over een bepaald onderwerp - bibliografie
lijst van boeken van een uitgever - fondslijst
lijst van chronologische gebeurtenissen - jaartallenlijst, kroniek
lijst van cijfers - tabel
lijst van de binnengekomen schepen - contenten
lijst van de in de bijbel voorkomende woorden en spreuken - concordantie
lijst van de opvarenden - scheepsrol
lijst van de planeten - planetarium
lijst van de plantensoorten - flora
lijst van de uitgaven - expensarium
lijst van door de Romeinse curie verboden boeken - index
lijst van dossiers - borderel
lijst van drukfouten - errata
lijst van dwaalleringen (A.ic.) - syllabus
lijst van een verzameling - catalogus
lijst van eigennamen - onomasticon
lijst van etenswaren - kookboek, menu(kaart),
lijst van feestelijkheden - programma
lijst van gebruikte boeken - bibliografie
lijst van gedeponeerde goederen - entrepotceel
lijst van geleverde goederen - factuur
lijst van gerechten - menu, menukaart, spijskaart
lijst van geschriften - bibliografie
lijst van gestileerde bladeren (Gr. tempels) - cymatin
lijst van gezamenlijke weddenschappen - totalisator, toto
lijst van heiligen en hun feestdagen - calendarium
lijst van ingekomen stukken - agenda
lijst van ingeschreven akten - repertorium
lijst van jaarlijkse gebeurtenissen - almanak
lijst van jaartallen - chronologie, tijdtafel
lijst van kandidaten - nominatie, voordracht
lijst van kosten en uitgaven - expensarium
lijst van kwitanties - borderel
lijst van meteorologische waarnemingen - weertafel
lijst van namen - onomasticon, register, tabel
lijst van onderwerpen - agenda
lijst van overledenen - necrologie, obituarium
lijst van planeten - planetarium
lijst van prijswinnaars - pelmares
lijst van schatten in een kerk - lipsanografie
lijst van schepelingen - rol
lijst van stukken - repertoir
lijst van te betalen posten - betaalrol
lijst van te innen bedragen - borderel
lijst van toe te voegen opmerkingen - addenda
lijst van toevoegingen - addenda
lijst van toneelstukken - repertoire
lijst van twee tegen elkaar geplaatste ogieven - talaar
lijst van uit te voeren nummers - repertoire
lijst van verboden boeken - index
lijst van vergissingen - errata
lijst van vooraanstaande personen - Who's who
lijst van voorwerpen - catalogus, inventaris
lijst van weddenschappen - totalisator
lijst van werkzaamheden - rooster
lijst van wissels - borderel
lijst van woorden met verklaringen van hun afstamming - etymologicon
lijst vol muziekstukken - repertoire
lijsten - encadreren, inlijsten, vatten
lijstenmaker - encadreur
lijster - koperwiek, merel
lijsterachtige -
5 merel
6 cochoa, paapje, sialia, tapuit
9 beflijster, boslijster, kamlijster, koperwiek, roodborst
10 blauwborst, canglijster,damalijster, goudlijster,
kramsvogel, nachtegaal, roodstaart, rotslijster,
veldjakker
11 dayallijster, shamalijster
15 roodborstlijster, roodborsttapuit, wipstaartlijster
lijsterbes - sorbe, sorbeboom, sorbus, lijsterbezie, spreeuweboom
lijsterbessenboom - sorbe, sorbus
lijsterbessesuiker - sorbine
lijster met vlekken op de vleugels - koperwiek
lijststeen - kantsteen
lijvig - dik, dikbuikig, gebruikt, gezet, corpulent, log, omvangrijk, opgeblazen, pafferig, plomp, vet, volumineus, zwaar
lijzig - dor, langzaam, saai, slepend, sloom, slungelig, taai, temerig, vervelend, zalvend, zeurderig
lijzig spreken - temen
lijzigheid - sufheid
Lybische koningin - Lamia
lyceumleerling(e) - yceïst(e)
lycopodium - wolfsklauw
lykanthroop - weerwolf
lymfklierontsteking - bubo
lynchen - molestreren
lynstrenol - lyndiol
lynx - karakal, los, pischoe
Lyon - Lugdunum
lyriek - lierdicht
lyrisch - dichterlijk, gevoelvol
lyrisch dichtgenre - elegie, epode ode
lyrisch dramatisch zangstuk - aria
lyrisch dromerig muziekstuk - nachtzang, nocturne
lyrisch gedicht - canzine, dithyrambe, elegie, epode, hymne, lied, lierdicht, madrigaal, nocturne, ode , sonnet
lyrisch lofdicht - ode
lyrisch minnedicht - madriga, madrigaal
lyrische dichtkunst - epiek
lyrisch-episch zangstuk - cantate
lyrisme - bombast, gezwollenheid
lysergidezuurdiëthyhamide - LSD
lysis - ontbinding
lythograaf - steendrukker
lythracee - cuphea, kattestaart, lythrum, peplis, waterpostelein
................
................
In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.
To fulfill the demand for quickly locating and searching documents.
It is intelligent file search solution for home and business.
Related searches
- getting a loan to build a house
- what makes a man a man
- what makes a house a home
- a new way to buy a car
- make a resume for a job
- what is a theme of a story
- getting a loan to start a business
- is buying a house a good idea
- writing a will without a lawyer
- is a citation a charge
- is a citation a crime
- a reason a season a lifetime printable