A



L

la - bergplaats, bergruimte, lade, schuifbak, schuiftafel

laadbak - bagagerek, container, laadkist, (ver)gaarbak

laadbak (kippende - van een vrachtwagen) - kipper

laadband - transportband

laadboom - blok, giek, kraan, ladingscertificaat, losarm, scheepskraan, spier (van staal), takel,

laadbord - pallet

laadbrief - carga, cognossement, connossement, ladingsbrief, vrachtbrief

laadbrug - brugkraan, transporteur

laadkist - container

laadkraan - bik

laadpaal - laadmast

laadplaats - kade, steiger, wal

laadplaats van schepen - kade, lastage, wal

laadruim - bulk, hol

laadruim van een baggermachine - hopper

laadstation - platvorm

laadstreep van schepen - Plimsollmerk

laadtak - container

laadvermogen - capaciteit, draagkracht, inhoudsvermogen

laadwal - kade

laad- of losplaats - barcadère, debarcadère, embarcadère, havenplaats, ka, kade, laadsteiger, lastage, perron, rede, ree, steiger, wal

laaf - trapvoorkant

laag - abject, arglistig, crapuleus, diep, eerloos, etage, fout, gemeen, gebrek, gering, hinderlaag, ignobel, karakterloos, klein, laaghartig, laf, min, minderwaardig, miniem, misslag, nederig, nietig, onedel, ploertig, schunnig, schurkachtig, serviel, slecht, smerig, stratum, triviaal, vals, valstrik, veil, verachtelijk, vuig, vuil, vulgair, zwak

laag bankje - schemel

laag bij de grond - afgezaagd, alledaags, banaal, gewoon, grof, infaam, laag, min, nederig, ordinair, plat, platvloers, triviaal, vulgair

laag bij de grondse opmerking - platitude

laag - (Eng,) low

laag bouwsel - loods

laag deel van een berg - zadel

laag deel van een land dat bij hoog water onderloopt - dil

laag drassig vet land - marsgrond

laag dijkgedeelte voor overtollig water - overlaat

laag frequent - lf

laag geboomte - hakhout, kreupelbos, kreupelhout, schaarhout

laag gebouw - barak, keet, loods

laag gedeelte van een rivierdijk - overlaat

laag gelegen - diep

laag gelegen land met wilgenhout - goor, griend

laag gelegen tussenverdieping - entresol

laag getij - eb

laag groeiend gewas - heester

laag hangende wolken - nevel, damp, mist

laaghartig - eerloos, gemeen, infaam, min, onedel, slecht

laaghartigheid - gemeenheid

laaghartig mens - doerak

laagheid - gemeenheid

laag houten vat - kuip, tobbe

laag huisje leunend aan hoog huis - pothuis

laag in de bodem - bed

laag in de dampkring op zestig kilometer hoogte - ozonosfeer

laag in prijs - goedkoop

laag kolen tussen het gesteente - koleader

laag kreupelhout - gagel

laag liggend land - dil, oogwaard, laagland, polder, waard

laagliggend land met wilgen - griend

laag of gemen persoon - loeder, ploert

laag ontwikkeld dier - oerdier

laag op oud zink etc. - patina

laag paneermeel - panade

laag persoon - loeder

laag schoven op de dorsvloer - leg

laag schuim op bier - manchet

laag uitgesneden - decolleté

laag uitspringend plafond - kalf

laag van de dampkring - ionosfeer, ozonosfeer, stratosfeer, troposfeer

laag verf - paté

laag voor laag - laagsgewijs

laag uitgesneden hals - decolleté

laag uitspringend plafond - kalf

laag water - eb, I.w.

laag werkwagentje op rails - lorrie

laag water - eb

laag water, dubbel – agger

laagwielig voertuig - sleperskar

laag wolken - stratus

laag zoldertje - hilt(e)

laagconjunctuur - depressie, crisis

laaggelegen drassig gebied - broek

laaggelegen land - beemd, broek, dal, del, goor, gors, griend, ham, kom, kwelder, laagland, laagvlakte, moeras, pan, uiterwaard,

waard, zenk, zink

laaggroeiend gewas - heester

laaghangend grijsachtig wolkendek - stratus

laaghartig - doortrapt, eerloos, eervergeten, gemeen, gewetenloos, harteloos, ignobel, infaam, laag, laagstaand, min, minderwaardig, naar, onedel, oneerlijk, onfatsoenlijk, onguur, onwaardig, ordinair, schandelijk, slecht, snood, unfair, vals, veil, verachtelijk

laagheid - abjectie, eerloosheid, infamie, valsheid, verwerping, vuigheid

laagland - dal, vallei

laagliggend land - dil, griend, laagland, polder, uiterwaard, waard

laagsgewijs gesteente - gneis

laagsgewijze ligging - stratificatie

laagstaand - minderwaardig, slecht

laagstbetaalde - minima

laagste - del, onderste

laagste academische graad - baccalaureaat

laagste adellijke titel - baronet

laagste bas - brombas

laagste bassnaar - bourdon

laagste deel - ondereind

laagste deel van een huis - kelder

laagste Engelse academische graad - B.A.

laagste orde der zoogdieren - cloacadieren

laagste punt aan de hemelbol - nadir

laagste punt in Afrika - Quattara

laagste punt in Amerika - Death Valley

laagste punt in Australië - Lake Eyre

laagste punt in Azië - Dode Zee

laagste punt in Europa - Kaspische Zee

laagste punt ter wereld - Dode Zee

laagste toon - grondtoon

laagte - canyon, dal, del, delling, diepte, duinpan, inzinking, onderste, pas, ravijn, vallei

laagte in duinen - del, pan

laagte in een kalksteengebied - doline, polje, uvala,

laagte tussen twee bergen - dal, pas, vallei

laag van atmosfeer - niveau

laag vliegen - strietsen

laagwaterverklikker - alarmvlotter

laagwielig voertuig - sleperskar

laag ijs - ijskorst

laai - vuurtong

laaien - branden, vlammen

laaiend - furie, furieus, kwaad, woedend, vlammend

laak - afkeuring, beek, berisping, blaam, grensscheiding, poel, sloot, wetering

laakbaar - afkeurenswaardig, berispelijk, blamabel

laakbare daad - oneerlijkheid, streek

laakbare gewoonte - drankzucht, misbruik

laakbare handelwijze - laakbaarheid

laakziek - bedilzuchtig, kwaadsprekend, vitlustig

laakzucht - vitlust

laan - allee, avenue, boulevard, dreef, lei, straat, wandelweg, weg

laan met bomen beplant - allee, dreef

laan van weg naar woning - dreef, oprij, oprijlaan

laan voor voetgangers - wandelpad, wandelweg

laar - dorpsplein, plein, tra

laars - bottine, hoos, kaplaars, klomplaars (rietsnijders), kuitlaars, rijlaars, schoen, stapper, stevel, stievel, waterlaars

laarzenknecht - schoenhoorn, schoenlepel

laarzenmaker - bottier

laat - horige, liet, ontijdig, overlijd, spa, spade, vertraagd

laat ons bidden - oremus

laatbloeier - aster, chrysant, herfstbloem

laatdunkend - aanmatigend, arrogant, eigendunk, hautain, hooghartig, hoogmoedig, pedant, pedanterie, trots, verwaand

laatdunkendheid - aanmatiging, arrogantie, hooghartigheid, overmoed, pedanterie, suffisantie, trots, verwaandheid

laatijzer - laatmes, lancet, vlijm

Iaatkerk - laatmis

laatmes - flebotoom, laatijzer, lancet, snap, vlijm

laatrijpe kers - kriek

laatst - jongst, kortgeleden, kortelings, laatstelijk, lest, onlangs, pas, recent, uiterst, ultiem

laatste - achterste, besluit, dernier, einde, ende, lest, letste, slot, uiterste, ultimo, ultimus

laatste aanmaning - renovatie

laatste baken - uiterton

laatste bladzijde in een boek - colofon, colofoon

laatste compositie, gedicht of gezang van een kunstenaar voor zijn sterven - ultimo, zwanezang

laatste dag van de maand - ultimo

laatste deel van de nacht -nanach

laatste deel van de winter - nawinter

laatste deel van de zomer - nazomer

laatste deel van een insectenpoot - lars

laatste der Richteren - Samuel

laatste dingen, leer van de - eschatologie

laatste eis, bij onderhandelingen - ultimatum

laatste gedeelte van iets (of dier) - staart

laatste gedicht van een dichter - zwanenzang

laatste hand leggen - afmaken

laatste koning van Albanië - Zog

laatste koning van Babyion - Belsazsar

laatste koning van Rome - Tarquinius

laatste koning van Sparta - Nabis

laatste koning van Troje - Priamus

laatste kwartier - l.k.

laatste laag verf - afdekverf

laatste letter van het Griekse alfabet - omega

laatste maal - onlangs

laatste middel - ratio, redmiddel, ultima, ultiratio

laatste mode - dernier

laatste modenieuws - nouveauté

laatste periode - nadagen

laatste periode van de steentijd - neolithicum

laatste periode van het primaire tijdvak - perm

laatste persoon - hekkesluiter

laatste poot van een insect - tarm

laatste produkt bij distillatie (stroop, jenever) - naloop

laatste profeet van Oude Testament - Maleachi

laatste proef - (eind)examen

laatste rapport - eindverslag

laatste redactie - eindredactie

laatste redmiddel - behoud, plechtanker, strohalm, toeverlaat

laatste rapport - eindverslag

laatste regel - slotregel

laatste rustplaats - graf, groeve, tombe

laatste sacramenten aan een zieke in gevaar van sterven toegediend - viaticum

laatste snede klaver - etgroen, nagras, nasnede

laatste spoorwegstation - eindstation, grensstation, terminus

laatste stroop uit suiker - naloop

laatste stuk - end, eind, einde, finish, loodje (overdr.), peuk, slot, sluitstuk, stomp, stompje, uiteinde

laatste stukje - stompje

laatste stuk sigaar - peuk

laatste snede van klaver - etgroen, nasnede

laatste test op school - eindexamen

laatste toevluchtsoord - reduit

laatste ton op weg naar open zee - uiterton

laatste uitkomende van een broedsel - kakkernestje

laatste uur - uiteinde

laatste van de maand - ultimo

laatste van de werkweek of maand - betaaldag

laatste van een groep - hekkensluiter, lantaarndrager

laatste van een zekere categorie - hek(ke)sluiter

laatste verklaring - ultimatum

laatste vier weken voor Kerstmis - advent

laatste voorwaarde - ultimatum

laatste voorschrift - slotbepaling

laatste voorstel - ultimatum

laatste voorwaarden - ultimatum

laatste wagen in een wielerwedstrijd - bezemwagen

laatste weken voor Aswoensdag - voorvasten

laatste weken voor Kerst - advent

laatste weken voor Pasen - vasten

laatste werk van een dichter - zwanezang

laatste wil - testament, uiterst,

laatste wilsbeschikking - testament

laatst geboren jong - kakkernestje

laatstgenoemde - deze, lg.

laatstleden - jl., ll., jongste, jongstleden, laatst, kortelings, onlangs, pas, recent

laatstmaal - onlangs

laatstverlopen - laatstleden

laatstgenoemde - l.g.

laattijdig - achterlijk, laatuitkomend, tardief

laatstelijk - recentelijk

laatverband - ligatuur

laatvlijm - flebotoom, laatmes, laatijzer, lancet, snap, snapper

laatijzer - laatmes, lancet, snap, vlijm

labaar - halsdoek, jas

labadist - polsmouwtje

Laban’s dochter - Lea, Rachel

labarum - krijgsstandaard, processievaandel

labbeien - babbelen ,klappen, snappen

labbekak - babbelaar, flauwerd, flauwerik, kwaadspreker, lummel, slappeling, sul, sufferd

labbekakken - kletsen, kwaadspreken

labbekakkerij - achterklap, geklets

labbel - babbelaarster

labberdaan - zoutevis

labberdoedas - klap, oorvijg

laberkoelte - windje

labberlot - kruiper, prul, stumper

labberlotten - lichtmissen, zwieren

labberlottig - beroerd, flauw, lamlendig

labei - babbelaarster, snapster

label - adresbriefje, adreskaartje, etiket, kaartje, kofferetiket, lipje,

labeurpaard - ploegpaard, landbouwpaard

labiaal - lipklank, lipletter

labiaat -

4 munt, raai, thijm

5 ajuga, polei, salie

6 btunel, hyssop, lamium, menthanepeta, ocimum, salvia,

thymus

7 andoorn, ballota, ballote, betonie, lycopus, malrove,

melissa, melisse, monarda, stachys

8 bergamot, gamander, glechoma, hysoppus, lavendel,

prunella, satureja

9 akkermunt, dovenetel, drakenkop, galeopsis, gildkruit,

hertsmunthondsdrar, lavendula, marjolein, pepermunt,

watermunt, wolfspootijzerkruid, zenegroen

10 bonenkruid, draaibloem, hartgespan, lipbloemig

11 bazielkruid, borstelkrans, hoenderbeet, kattenkruid

labiel - onstabiel, onstandvastig, onvast, wankelbaar, wisselvallig, wankel

laborant - analist, scheikundige, witjas

laboratorium - lab, proefstation, werkplaats

laboratoriumbediende - amanuensis, helper

laboratoriumbuisje - pipet, zuigbuisje

laboratorium instrument - kolf, kolfglas, microscoop, pipet, retort

laboreren - lijden, sukkelen

laborieus - arbeidzaam, bedrijvig

labroïden - lipvissen

labyrint - doolhof, dwaaltuin, verwarde

labyrintspin - kruisspin

labyrintvissen - beenvissen

Lacedaemon (Gr.) - Sparta

lacet - rijgsnoer, rijgveter

lacetwerk - kantwerk

lach - risus

lachduif - tortel, tortelduif

lachebek - giechel

lachen - giecgelen, glimlachen, grijnzen, grinneken, proesten, ricaneren, schateren, stralen

lachen uit leedvermaak - gnuiven, verkneukelen

lachend - riant

lachenderwijs - gekscherend, spottend

lacherij - bespotting

lachesis - lotbedeelster

lachfilm - kolderfilm, slapstick

lachgas - stikstofoxydule

lachje - lonk

lachlust - gelach, hilariteit

lachlust wekkend - belachelijk, geestig, grappig, grotesk, komiek, komisch, lachwekkend

lachmeeuw - kapmeeuw, kokmeeuw

lachspel - gekheid, jokkernij

lachspiegel - toverspiegel

lachstuip - lachbui

lachwekkend - belachelijk, burlesk, dwaas, geestig, grappig, grotesk, kluchtig, koddig, kolderiek, komiek, komisch, potsierlijk, ridicuul

lachwekkend geschrift - paskwil

lachwekkend persoon - risee

lachwekkend zonderling - grotesk

lachwekkende aangelegenheid - giller

lachwekkende verkleding - travestie

lachwekkende voorstelling - burlesk

laconiek - bondig, doodkalm, doodleuk, kalm, kernspreukig, kort(af), nuchter, onverschillig, pittig, rustig

lactometer - melkmeter

lactose - melksuiker

lacune - hiaat, holte, gaping, leegte, leemte, onvolledig, weglating

ladde - drijftil, klomp, krag, sliert

ladder - escalade, klimtoestel, leer, scala, toonschaal, trap, trapleer

ladder in breiwerk – gaa-

ladderstijl - schalier

laddersport - tree, trede

laddertje - leertje

laddertrede - sport

Iade - schuifbak

ladekast - chiffonnière, commode

ladelichter - dief, rover

Iaden - belasten, bevrachten, innemen, tanken, vullen

Iaden (scheppen) - stuwen

ladenkast - commode, chiffonnière, kabinet

lader - bevrachter, cargadoor, stuwadoor

lading - ballast, last, vracht, vulling, wagenvracht

lading stuwen - trimmen

lading of vracht - last

lading stuwen - tremmen

lading van een schip - last

ladingsbrief - chertepartij, cognossement, vrachtbrief

ladingsfactuur - carga

ladingmeester - stuwadoor, walbaas

Ladronen - Marianen

lady - dame, mevrouw

ladykiller - Don Juan, vrouwenjager

laederen - benadelen, kwetsen, schaden, schenden, verwonden

laesie - benadeling, beschadiging, kwetsing, verwonding

laf - blo(de), bang, bedeesd, beschroomd, beu, blood, dwaas, flauw, enghartig, fade, flauw, geesteloos, gek, infaam, kinderachtig, kleinhartig, kleintjes, lafhartig, melig, ongezouten, slap, smakeloos, vreesachtig, wee, zoetsappig, zouteloos, zwoel

lafaard - bangerd, bangerik, bloodaard, durfniet, haas, koet (Z.N.), lafbek, melkmuil, platbroek, poltron, wezel

lafbek - bangerik, bloodaard, flauwerd, durfniet, lafaard,

lafenis - bemoediging, leniging, troost, verfrissing, verkwikking

laf en min - laag

laffe daad - lafheid

laffe woordspeling - quodlibet

lafhartig - bang(elijk), beschroomd, blode, blohartig, flauw, flauwhartig, sullig, vreesachtig

lafhartigheid - lafheid, poltronnerie

lafhartig iemand - lafaard

lafheid - bloheid, weekheid

lage bloeddruk - hypotensie

lage diersoort - spons

lagedrukgebied - drukminimum

lage grond in het rivierkleigebied - komgrond

lage hartstocht - minnedrift

lage herenschoen - moliere

lage houten wagen - kor

lage inkomens - minima

lage kamer - insteek

lage kandelaar - blaker

lage kant - blaker, lij

lage koersen - baisse

lage luchtdruk - depressie

lage mannenstem - bas

lage muur - schrans, stichel

lage rivierstand - l.r.

lage schoenen - molières

lage slootkant - del

lage sofa zonder leuning - ottomane

lage temperatuur - fris, kou(de), vorst

lage uitdrukking - platheid, platitude, smerigheid, vulgariteit

lage vleierij - hielenlikker, konkelarij, kuiperij, ogendienst, panegyriek

lage vrouwenstem - alt

lage waterstand - eb

lage zijde van een zeilend schip - lij

lagen - strata

lagenbeschrijving - stratigrafie

lager - beneden, bier, draagpot, inferieur, kussenblok, legerkamp

lager dan - onder

lager dan b - bes

lagerbier - lager

lagere - mindere

lagere deel van een land - dil

lagere kaart spelen om de slag gewild niet te maken - duiken

lagere overheid - gemeente, provincie, waterschap

lagere plant - alg, mos, wier

lagermaken - verlagen

lagune - etang, haf, kustmeer, strandmeer

lagune langs de Franse kust - etang

laguneachtige riviermonding - liman

lahar - modderstroom, slijkstroom

Laibach - Ljubliana

laïcisering - beheersonttrekking

laisser-passer - vervoerbiljet, vrijbrief

laissez-faire - liberaal, vrijhandel

lak - beschuldiging (valse), blaam, emanel, fopperij, glansverf, gom, kwaad, laster, lastering, maling, nonsens, verf, vernis, vernislak, zegellak, zegelstof

lak om fotonegatieven te beschermen - fixeer

lakboom - rhus

lakei - bediende, livreiknecht, nestellakei

Lake District, meer in het - Thirlmere, Ullswater, Windermere

laken - afkeuren, beddelaken, bedillen, berispen, blameren, censureren, gispen, katoen, lap, lijkwade, misprijzen, tafellaken wade

lakenbereider - drapenier, droogscheerder, lakenkramer, lakenperser, volder, voller, wolkrasser

lakenbereidersgerei - noopijzer, nopijzer, wolborstel, wolkaarde, wolkam

lakenreder - drapenier

Lakenpoets, een der - Coleridge, Southey, Wordsworth

lakens en dekens - dek

lakensoort - buckskin

lakenstempel - plombeermerk

lakenswaardig - reprehensibel

lakenvelder - rundsoort, sierhoen

Lake Superior - Bovenmeer

laker - afkeurder

laking - afkeuring, berisping, reprehensie, reprimande, standje

Lakkadiven, een der - Minicoy

lakken - bedriegen, moffelen, schilderen, vernissen

lakmerk - zegel

lakmoes - verfstof

lakmoespapier - filtreerpapier, indicator

Lakonië, bewoners van - heloten, peioiken

Lakonië, centrum van - Sparta

lakoniek - kalm

lakooi - violier

lakris - zoethout

laks - apathisch, drukkend, indolent, inert, initiatief, langzaam, lauw, log, lui, nalatig, onverschillig, slof, sloom, traag, zorgeloos, zwoel

laksheid - onverschilligheid, slofheid, traagheid

lakstempel - lakzegel

lakverf - ripolin

lakvogel - pestvogel

lakwerk - zegel

lala - dunnetjes, middelmatig

lam - akelig, bar, beroerd, bewegingloos, eng, ellendig,

geparalyseerd, jong dier, krachteloos, naar, onguur, schaap, slap, verlamd, vervelend

lam dat met de fles wordt grootgebracht - paplam

lam dat nog zuigt - zooglam

Lam Gods - A.D. (Agnus Dei)

lam mens - lamme

lam worden - verlammen

lama - kameelschaap, schaapkameel

lama, kleine - alpaca

lama, soort - goeanaco, vicoenja

lamantijn - manati, zeekoe

lambdacisme - stamelgebrek

lambel - barensteel

lambrizering - beschot, wandbekleding

lambrizering onder een raam - kniebeschotje

lameer - babbelaarster, babbelkous, klappei

lamel - lamet

lamentabel - erbarmelijk, verschrikkelijk

lamentatie - elegie jeremiade, klaaglied, weeklacht

lamenteren - jammeren, jeremiëren, weeklagen

lamento - klaagzang

lamentoso - klagend

lamfer - rouwsluier

lamgat - luiaard

lamlendig - akelig, beroerd, ellendig, embetant, flauw, futloos, hangerig, inert, labberlottig, lammelottig, lammenadig, lamzakkig, lui, miserabel, naar, onlekker, slap, slordig, traag, uitgeput, wee, zwak

lamlendigheid - flegma

lammekezoet - bokking

lammeling - lamstraal

lammelot - luiaard

lammenadig - akelig, beroerd, ellendig, vervelend

lammergang - telgang

lammergier - baardgier, griffioen

lammerstaart - timotheegras

lammerwolkjes - schapewolkjes

lammetje - daalder (barg.)

lammycoat - bontjas

lamoen - berrie, burrie, dissel(boom), disselraam, gareel, inspan, lemoen, limoen

lamp - achterlamp, bureaulamp, daviaan, fietslamp, ganglamp, gaslamp, gloeilamp, hanglamp, kaarslamp, kandelaber, koplamp, kous, kroon, lantaarn, lantaren, leeslamp, licht(bol), luchter, muurlamp, nachtlamp, natriumlamp, olielamp, peertje, petroleumlamp, pit, plafondlamp, plafonnière, radiolamp, seinlamp, stormlamp, straatlantaren, televisielamp, voorlamp, zaklantaren,

lamp die ultraviolette stralen uit straalt - hoogtezon

lamp met veel armen - kroon, kroonluchter

lamp voor gebruik in mijnen - mijnlamp

lamp voor raapolie - lante

lamp voor reclame - neon

lampekap - abatjour, bovenlicht, vallicht, zonneblind

lampekous - gloeikousje, gloeipit, lemmet

lampenhok - lampisterie, lampisterij

lampenhouder - fitting

lampenkoorts - plankenkoorts

lampenkousje - lampenpit, lemmet

lampenpit - lampenkousje, lemmet, pit, sufferd, wiek

lampenpoetser - lisdodde (gew.)

lampet - oliekan, waskom, waterkan

lampetkan - waskan, waterkom

lamphouder - fitting

lampion - feestverlichting, jodenkers, kaarslantaren (van papier), lantaarn

lampionplant - jodenkers, physalis

lampionvrucht - jodenkriek, kers, physalis

lampje (Indisch) - pelita

lamp of luchter - kroon

lampongaap - laponderaap

lampoot - luiaard, luilak

lamprei - konijnenjong, lampreelnegenoog, prik, windel

lampschijnsel – licht

lamp van en , fiet - koplamo

lamp voor raapolie - lante

lamp voor reclame - neon

lampzwart - olieroet

lamshuid - lamsvel

lamsoren - limonium, zeeaster, zulte

lamstraal - beroerling, lammeling, secreet

lamsvel - lamshuid

lamsvlees - amnoin

lamswolimitatie - agnella

lanceerinrichting - raletbasis

lanceren - afschieten, afvuren, slingeren, torpederen, uitbrengen, verbreiden, werpen

lancet - bistouri, laatijzer, laatmes , laatvlijm, snepper, vlijm

lancetvisje - amphioxus

land - aarde, akker, grond(gebied), koninkrijk, mogendheid, natie, oord, rijk, staat; streek, veld

land aan de Amazone - Brazilië

land aan de Middellandse -Zee - Albanië, Algerije, Egypte, Frankrijk, Griekenland, Israël, Italië, Libanon, Libië, Marokko, Spanje, Tunesië ,Turkije

land aan de Nijl - Egypte, Soedan

land aan de oostkust van Sumatra - Deli

land aan de Rh6ne - Frankrijk Zwitserland

land aan de Rijn - Duitsland, Nederland, Zwitserland

landaanwinning - drooglegging, inpoldering, polder

landaard - volkskarakter

landarbeider - boerenknecht, dagloner

landauer - koets

land behorende tot de Gemenebest - Dominion

landbeschrijver - chorograaf

landbeweiden - etten

landbewerken - eggen, maaien, ploegen

landbewerker - bemester, egger, maaier, ploeger, spitter, wieder

landbezitter - grondeigenaar

landbewerking - bemesten, eggen, oogsten, planten, ploegen, poten, spitten, zaaien

land bij een boerderij - heerd

land bij riviermond - delta

landbouw - agricultuur, akkerbouw

landbouwbedrijf - boerderij

landbouw betreffend - agrarisch

landbouwcooperatie in Israël - kibboets

landbouwer - agrariër, akkerman, boer, bouwman, farmer, heerboer, hereboer, landman

landbouwer (Ar.) - fellah

landbouwersvrouw - boerin

landbouwgereedschap - beer, combine, dorsmachine, dorsvlegel, eg(ge), graaf, griep, frees, haarijzer, hak, hark, heep, hekel, hooigaffel, hooispade, hooivork, kafmolen, ploeg, reek, repel, riek, riester, rister, rijf, schoffel, schop, sikkel, spa, spade, tractor, trekker, vork, wan, zeis

landbouwgerei - eg, egge

landbouwgerief - eg

landbouwgrond - akker, es, eng, enk, veld

landbouwhogeschool - L.H.S.

landbouwkolonie (Hebr.) - kibboets

landbouwkunde - agronomie

landbouwkundig - agrarisch

landbouwkundig ingenieur - (afk.) l.i.

landbouwkundige - agroloog, agronoom

landbouwkundige aardrijkskunde - agrogeologie

landbouwmachine - combine, dorsmaaimachine, dorsmachine, extirpateut, hooimachine, maaimachine, rooimachine, schovenbinder, tractor, zaaimachine

landbouwmotorvoertuig - tractor

landbouwproduct - aardappel, biet, bieten, boerenkool, gerst, graan, haver, kool(zaad), koren, mais, peen, rogge, spruiten, suikerbiet, tarwe, vlas, wortel

landbouwtractor - trekker

landbouwwerk - eggen, maaien, oogsten, ploegen, wieden, zaaien

landbouwwerktuig - bats, dorsmachine, dorsvlegel, eg, egge, egeleg(ge), gaffel, greep, hark, hekel, hooihark, hooischudder, hooivork, krauwel, kruiwagen, mestkar, mestvork, mestwagen, ploeg, reek, riek, rijf, schop, sikkel, spa, spade, tractor, vlegel, vork, wan, wanmolen, welhaak, zeis

landbouwwerktuig tegen onkruid - extirpator

landdag - jaarbijeenkomst, landsvergadering

land dat boven zee is uitgekomen - kustterras

land dat bij hoge vloed overstroomt - gors, kwelder, schor

land dat bij vloed overstroomt - plaat, wad

land dat door water is ingesloten - eiland

land der Edomieten - Idumea

land der meren - Finland, Suomi

land der oudheid - Assyrië, Athene, China, Egypte,

Mesopotamië, Perzië, Sparta

land der verdoemden - gehenna

land door water ingesloten - eiland

landdrost - ambtenaar, baljuw, landbestuurder

landeigenaar - galande, grondbezitter, ingeland

landeigenaar binnen een polder - ingeland

landeigenaar in een polder - gelande

landeigenaar in polder - ingeland

landelijk - agrarisch, arcadisch, boers, champètre, dorps, eenvoudig, idyllisch, lomp, onbeschaafd, pastoraal, ruraal, rustiek, rusticando (muz.), rustoco, ruw, nationaal

landelijk eenvoudig - boers, rustiek

landelijk gebied - campagne, platteland

landelijk gedicht - idylle

landelijk gelegen herenhuis - buiten, bungalow, landhuis, patiobungalow, state, villa

landelijk liedje - villanelle

landelijk toneelspel - pastorale

landelijke eenvoud - rusticiteit

landelijke plaats - dorp

landelijkheid - rusticiteit

landen - aankomen, dalen, neerkomen

landengemeenschap - EEG

landengemeenschap in Europa - Benelux, E.E.G.

landengte - Isthmus (Gr.),Kola(RusL), Kra (Malakka), nes, Perekop, (Krim)

landengte in Corinthe - Istmus

landengte in Griekenland - isthmus

landengte in Rusland - Perekop

landengte op Malakka - Kra

landenstrijd - oorlog

landerig - duf, futloos, gemelig, lusteloos, melig, mierig, onlustig, ontstemd, onwel, pagadetterig, slechtgeluimd, verveeld, vervelend, zeurderig

landerigheid - spleen

landerijen - akkers, kavels, weiden

landgebied - territorialiteit

landgedicht - veldzang

landgemeente - kerspel

landgenoot - compatriot

landgoed - bezitting, boerenbezit, buitengoed, buitenplaats, domein, estate, hoeve, manor (Eng.), possessie, staal, state, werf, zate, zetel,

landgrens - rijksgrens

landhaai - kroegbaas, ronselaar

land hebben aan - pee, moor

landherberg - venta

landhonger - annexatiezucht

landhoofd - pier

landhuis - borg, buiten, buitenplaats, bungalow, state, villa, zate

landhuis van één verdieping - bungalow, patiobungalow

landhuishoudkunde - agronomie

landhuishoudkundige - econoom

landhuisje - cottage

landhuisstof - gordijnweefsel

landhuur - pacht

landhuurder - pachter

landing - debarkatie, ontscheping

landingsplaats - embarcadère, haven, hoofd, steiger

landingsplaats van Noach - Ararat

landingsplaats voor schepen - aanlegplaats, debarcadère, kade,

landingssteiger, pier

ladingsplaats voor vliegtuigen - aërodroom, airport, landingsbaan, luchthaven, vliegveld

land in Afrika - Algerije, Angola, Benin, Botswana, Burundi, Dahomey, Egypte, Eritrea, Ethiopië, Gabon, Gambia, Ghana, Guinee, Ivoorkust, Kameroen, Kenia, Kongo, Lesoto, Liberia, Libië, Malagasië, Malawi, Mali, Marokko, Mauretanië, Mozambique, Namibië, Nigeria, Rhodesia, Ruanda, Sebegal, Sierraleone, Soedan, Somalië, Swaziland, Tanzania, Togo, Tsjaad, Tunesië, Uganda, Zaire, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Afrika

land in Amerika -

land in Arabië - Aden, Egypte, Ethiopië, Jemen, Oman, Soedan, Saoedi-Arabië

land in Azië – Afghanistan, Arabië, Azerbeidzjan, Birma, Cambodja, Cylon, China, Filipijnen, Georgië, India, Indonesië, Irak, Iran, Israël, Japan, Kazachstan, Kirgizië, Laos, Maleisië, Mongolië, Nepal, Oezbekistan, Pakistan, Syrië, Tadzjikistan, Thailand, Taiwan, Tibet, Turkije, Turkmenistan, Viëtman

landgoed in Centraal-Amerika - hacienda

land in Europa – Albanië, België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Engeland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, IJsland, Italië, JoegoslaviëKroatië, Letland, Litouwen, Luxenburg, Macedonië, Montenegro, Nederland, Noorwegen, Oekraine, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Rusland, Schotland, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Zweden, Zwitserland

land in Griekenland - Arcadië, Ells, Epirus, Thessalië

land in Midden-Amerika - Canada, Costarica, Cuba, Elsalvador, Guatemala, Haïti, Honduras, Jamaica, Mexico, Nicaragua, Panama, Salvador

Land in Midden-Oosten – Irak, Iran, Jemen, Katar, Libië, Oman,

land in Noord-Amerika – Alaska, Canada.

land in Oost-Azië - Annam, Bahrein, Birma, Cambodja, Egypte, Israël, Kuweit, Laos, Libanon, Jordanie, Maleysië, Sudan, Syrië, Thailand, Vietnam

land in zee - eiland

land in zee uitstekend - kaap, schiereiland

land in Zuid-Afrika – Botswana, Lesotho, Mozambique, Namibië, Natal, Swaziland, Transvaal

land in Zuid-Amerika - Argentinië, Bolivia, Brazilië, Chili, Colombia, Ecuador, Guyana, Paraguay, Peru, Suriname, Uruguay, Venezuela

land in de oudheid - Assyrië, Babylonië, Juda, Medië, Phoenicië

land in de Peloponnesus - Arcadië, Elis

land, ingesloten door armen van riviermonding – delta

land langs de zee - kust

land met riet begroeid - rietland

land om boerderij - erf

land omringd door water - eiland

land tussen dijken - polder

land tussen riviermondingen - delta

land uit de oudheid - Assyrië, Babylonië, Carthago, Egypte, Kreta, Medië, Pergamum, Phoenicië

land van belofte - Dorado, Eldorado Kanaän, Utopia,

land van de duizend meren - Finland, Suomi

land van de Inca's - Peru

land van de Nijl - Egypte

land van geboorte - moederland, vaderland, (Lat.) patria

landdag - vergadering

landdrost - baljuw

landeigenaar - gelande, ingeland

landeigenaar in polder - ingeland

landelijk - agrarisch, agrest, campêtre, ruraal, rustiek

landelijk (muz.) - rustic(and)o

landelijk gebied - campagne, platteland

landelijk gedicht - idylle

landelijk liedje - villanelle

landelijk gelegen herenhuis - landhuis, villa

landelijke plaats - dorp

landen - dalen, neerkomen

landengte - istmus, nes

landengte in Griekenland - Isthmus

landengte op Malakka - Kra

landerig - futloos, gemelijk, ontstemd, verveeld, vervelend

landerijen - akkers, kavels, weiden

landgedicht - veldzang

landgemeente - kerspel

landgenoot - compatriot, landsman

landgoed - domein, estate, hoeve, state, werf, zate

landhoofd - strekdam, pier

landhuis - borg, buiten, buitenplaats, bungalow, pendoppo, state, villa, zate

landhuisje - cottage

landhuis van één verdieping - bungalow

landhuur - pacht

landing - debarkatie, ontscheping

landingsplaats - embarcadère, haven, hoofd, pier, steiger, vliegbasis, vliegveld

landingsplaats van Noach - Ararat

landjebloem - madeliefje

landjonker - landedelman

landjuweel - rederijkersfeest

landkaartenboek - atlas

landkaartendruk - typometrie

landkaartkunde - kartografie

landkaartkundige - kartograaf

landkaarttekenaar - cartograaf

landkaartvervaardiger - topograaf

landkost - boerenspijs

landler - volksdans, walsmuziek

landleven - buitengebeuren, buitenleven

landloopster - zwerfster

landlopen - dolen, schooien, zwerven

landloper - bedelaar, bedelman, dalver, dolaard (Z.N.), gyrovaag, guit, hobo, kalis, nomade, pruis, rabauw, tramp, savayard, scharluin, schelm, scharluin, scherluin, schooier, schuimer, vagebond, zwerver

landloper (zigeunertaai) - kalis

landmaat - acre, are, bahoe (Indon.), bouw, bunder, ca, deimt, gars, gemet, ha, hectare, juk, mad, morgen, mud, roe(de), snees

landmaat in Indonesië - bouw

landmaat in Zeeland - gemet, met, tijm

landmacht - leger, militie

landman - agrariër, akkerman, boer, bouwman, buitenman, dorpeling, egger, landbouwer, ploeger

landmassa - vasteland

landbouwer - ploeger

landmeetkunde - geodesie

landmeetkundig instrument om hoeken te meten - grafometer

landmeetkundige - geodeet

landmeetinstrument - boussole, meetketting, meetlat, richtlat, teodoliet, waterpas

landmeter - geodeet, spanner, spanrups

landmetersinstrument - teodoliet, theodoliet

landmetersstok - baak

landmeting - geodesie

land of grond - aarde

land of staat - rijk

landontginning - exploitatie

landouw - beemd, dreef, laan, landstreek, streek, veld, weiland,

landpaal - grens, grenspaal, limiet, limietpaal

landpunt - kaap

landpunt in zee - kaap, voorgebergte

landpunt tussen twee rivieren - plei

landpijler - brugpijler

landranonkel - boterbloem

landrechter - baljuw, politierechter, sheriff

landrook - veenrook

landrover - terreinwagen

landsadvocaat - raadpensionaris

landsafdeling - provincie

landsalamander - vuurhagedis

landsambt - staatsambt

landsbestuur - regering

landschap - bioom, gouw, gebied, gewest, natuur, oord, polder, rayon, scenerie, schilderstuk, stede, streek

landschap aan de oostkust van Sumatra - Deli

landschap in de Peloponnesus - Arcadië, Elis

landschap in Griekenland - Arcadië, Boeotia, Elis, Epirus, Thessalië

landschap in Hellas - Attica

landschap van Midden van Italië waarvan de 30 steden een verbond vormden - Latium

landschapsbeschrijving - chorografie landschapsontwikkeling - geomorfologie

landschapsontwikkeling - geomorfologie

landscheiding - gebergte, grens, grenslijn, laak, rivier

landsgewoonte - gebruik, zede

landsgrens - rijksgrens, staatsgrens

landsheer - gebieder, koning, soeverein, vorst

landsheerlijk - vorstelijk

landsheerlijke rechten - egali, regalia, regaliën

landskind - vageborene

landsknecht - soldaat

landsman - landgenoot

landsmoeder - koningin

landspraak - patois

landstreek - contrei, distrikt, gebied, gewest, gouw, kontrei, kwartier, mark, oord, provincie, rayon, regio(n), streek

landstreek bij Andesgebergte - Patagonië

landstreek in Azië - Mandsjoerije, Mesopotamië, Mongolië, Tibet, Turkestan

landstreek in Brabant - Langstraat, Peel

landstreek in Gelderland - Achterhoek, Betuwe, Graafschap, Lijmers ,Veluwe

landstreek in Groningen - Oldambt

landstreek in Nederland - Achterhoek, Betuwe, Gooi, Kennemerland, Peel, Streek, Twente, Veluwe, Westland

landstreek in Overijssel - Salland, Twente

landstrook - grens

landstrook langs de zee - kust, strand

landsverdediger - militair, soldaat

landsverdediging - defensie

landsverordening - decreet, edict, edikt, irade, oekase

landsvloot - marine

landsvorst - souverein

landsvrouwe - gravin, koningin, vorstin

landtong - arm, hoek, hom, kaap, nehrung, nes, punt, tong, uitham, uithoek, schiereiland, voorgebergte

land tussen dijken - polder

land tussen riviermonden - delta

land van belofte - dorado, droomland, eden, eldorado, heilstaat, Kanaän, Palestina, paradijs, utopia

land van duizend meren - Finland, Suomi,

land van de Inca’s - Peru

land van geboorte - moederland, (Lat.)patria, vaderland

land van oorsprong - bakermat, heimat, moederland, origine, patria, vaderland

landvast - meertouw, tros

landverhuizer - emigrant, migrant, uitwijkeling

landverhuizing - emigratie, migratie

landverrad - hoogverraad

landvolk - boeren

landvoogd - Alva, ban, drost, gouverneur, Parma, prefect, podesta, podestaat, praetor, pretor, Requeens, ruwaard, satraap, sirdar, stadhouder, starost

landvoogdes - gouvernante, lang, macro, regentes, slepend,

landvoogdij - ban, prefectuur

landvoogd over Palestina - Pilatus

land vruchtbaarmaken - mesten

land waarop herendiensten rustten - vroon

landwantsen - geocoridae

landweer - defensie, verdediging

landweg - dreef, menne

landzaat - inboorling

landziek - heimwee, landerig, misnoegd, nostalgie, wrevelig

landziekte - epidemie

lanen - dreven

lang - dun, gerekt, geruim, groot, langdradig, langdurig, langgerektmacro, maxi, rijzig, slank, slap, uitgestrekt, uitvoerig

lang aangehouden - gerekt

lang aanhoudend gelach - lachbui

lang aanhangsel bij vele lagere dieren - tentakel

lang afhangende jas - kuitendekker

lang beddenkussen - peluw

lang dik hout - balk, lat, paal, staak, stengel, stok

lang dun hout - lat, staak, stengel, stok

lang dun mens - bonestaak, lat, slungel, staak

lang dun penseel - sleper

lang dun voorwerp - els, naald, priem

lang dun ijskristal - pegel, ijsnaald, ijspegel

lang en broodmager mens - geraamte, scharminkel

lang en druk praten - dazen, ijlen, zwammen

lang en dun - slank

lang en dun gekronkeld eind - slier

lang en flink - rijzig

lang en mager - bonenstaak

lang en recht - slank

lang en slank - rijzig

lang en smal - dun, rank, rijzig, slank

lang en smal stuk hout - lat

lang en smal tapijt - loper

lang en vervelend - langwijlig

lang en zeer smal vertrek - pijpenlade, pijpenla

lang ergens blijven - plakken

lang gebonden houdend werk - sessie

lang geleden (Ind.) - tempodoeloe

lang gelegen hebbend - belegen

lang gerekt - gestrekt, slepend, traag

lang gewaad - samaar

lang halssnoer - bajadere

lang heen en weer praten - onderhandelen, palaveren, parlementeren

lang houterig persoon - bonestaak, lat, staak

lang jachtmes - hartsvanger, kortelas

lang kleed - stola, talaar

lang kleed voor vorsten in het Midden-Oosten - talaar

lang kruisgewelf - xystus

lang leve - iovivat

lang lijden - lijdensweg

lang mager houterig persoon - bonenstaak, lat, prikkebeen, slungel, staak

lang mager mens - bezemsteel, bekfluit (Z.N.), bonestaak, ellestok, garnaal, pier, pierlala, scharminkel, schlemiel, skelet, sladood, slamier, sliert, slingeraap, slungel, smient(tje), spillebeen, sprinkhaan, staak, talhout, zwiep, zwikzwak (Z.N.)

lang maken - rekken, strekken

lang mens - bonestaak, kolos, kolossus, lummel, reus, slungel

lang mogelijk duren - rekken

lang neerhangend iets - sliert

lang neerhangend oor - loboor

lang niet - allesbehalve

lang niet allen - enkelen, weinigen

lang niet iedereen - enkelen, sommigen, weinigen

lang niet slecht - behoorlijk, fatsoenlijk, redelijk

lang niet vers - oudbakken

lang ogenblik - poos

lang oosters gewaad - samaar, talaar, tartaar

lang oosters staatsiekleed - talaar

lang opperkleed - kaftan, stola, stool

lang overgordijn - mystere

lang overkleed - kazak

lang overkleed (R.K.) - soutane

lang pandige herenrok - frak

lang plat rechthoekig stuk hout - plank

lang plat vrachtschip - aak, keulenaar, rijnaak, samoreus

lang priestergewaad - talaar

lang rond hout - spriet

lang rond hout aan een mast - ra

lang schraal houterig mens - bonestaak

lang sleepnet - kor, korre, treil, schrobnet, wade (met zak), wonderkuil

lang smal landhoofd - pier

lang smal tapijt - loper

lang smal vaartuig - galei, kano

lang staand haringnet - vleet

lang statiekleed van vorsten - Tataar

lang stuk brandstof - briket

lang stuk hol ijzer - buis

lang stuk hout - balk, lat, paal

lang stuk ijzer - rail, staaf, stang

lang Turks opperkleed - kaftan

lang touw - lijn

lang van duur - slepend

lang van gestalte - rijzig

lang van vorm - langwerpig

lang verhaal - relaas, verslag

lang verslag - relaas

lang vervlogen - grijs

lang vorstengewaad - samaar (hist.)

lang vrouwen kleed (hist) - samaar

lang windjack - anorak

lang windjack met capuchon - anorak

lang zicht (op wissels) - lz

lang zijvlak van een steen - strek

langademig - vervelend

pangarmaap - gibbon

langbeen - ooievaar, steekmug

langbenig - dolichopode

langdradig - breedvoerig, gerekt, langstijlig, omslachtig, uitgesponnen, vervelend, uitgerekt, wijdlopig

langdurende bespreking - onderhandeling, palaver

langdurende ziekte - kwaal

langdurig - chronisch, lang, langgerekt, langwijlig, langzaam, slepend, soeperig, steeds

langdurig geklets - geouwehoer, gewauwel, gezwam

langdurig gepraat - gemeier, gezeur

langdurig gezang - oremus

langdurig heen en weer praten - parlementeren

langdurig vragen - melken, zaniken, zeuren

langdurige onderhandeling - palaver

langdurige pijniging - marteling, tortuur

langdurige ziekte - kwaal

lange afhangende jas - kuitendekker

lange afhangende pandjesjas - kuitenprikker

lange afstandsbommenwerper - lancaster

lange auto - pansterwagen, slee

lange bandstrook - stool

lange blaar - blein

lange blokschaaf - voorloper

lange boor - avegaar

lange brede sjaal - stola, stool

lange brede weg - boulevard

lange broek - jeans, pantalon

lange buigzame paal - sliet

lange buigzame pop - lijs

lange damesblouse - kazak, tuniek

lange damesmantel (ronde) - rotonde

lange degen - braadspit (fig.), floret, rapier, schermdegen, slakkensteker

lange dennehouten heipaal - perkoen

lange deurstijl - impost

lange dikke overjas - pool, ulster

lange dolk voor doodsteek - misericorde

lange dracht - maxi

lange dunne paal - spier

lange dunne stok - lat, spier, staak

lange eentonige opsomming - litanie

lange en brede straat - avenue, boulevard

lange en smalle strook - reep

lange gedichtenuithaal - tirade

lange geklede jas - labaar

lange golf - l.g.

lange Goudse pijp - cabaal

lange grasstengel - smeel, smele

lange grote peer - luit

lange haal - trek

lange herenwinterjas - ulster

lange jongen - slungel

lange kabeljauw - leng

lange kapmantel - burnoe, caban, cape, huik

lange lat - ski, staak

lange levensduur - bejaardheid, levenslengte, longeviteit, ouderdom

lange krulpruik - schier (Z.N.)

lange ligstoel - luierstoel

lange lijn om kabeljauw te vangen - beug, kol

lange man - bonestaak, lat

lange mantel almaviva, almavia

lange mantel met kap - huik

lange nekharen - manen

lange of korte beklemtoonde lettergrepen - versmaat

lange of smalle groeven - ril

lange officiersmantel - boernoes

lange omhaal van woorden - preambule

lange opsomming - enumeratie, litanie, reeks, rij, serie, waslijst

lange overjas - kazak

lange overjas met ceintuur - pool

lange paal - mast, sliet, staak, stelt, juffer

lange pop - lijs

lange puntige boot - gondel

lange puntige degen - rapier

lange pijpekrul in het haar - kurketrekker

lange rechte spade - boor

lange reeks - file, litanie, rij, ris, sleep, sliert

lange reeks auto’s - file

lange reeks gebeden - litanie

lange reeks van woorden - tirade

lange rol rijshout - wiep

lange ronde damesmantel - rotonde

lange ronde spier (scheepst.) - ra

lange ruitersabel - sarras

lange rij - file, haag, keu, linie, litanie, queue, reeks, resem, ris, rits, serie, sleep, sliert, slinger, stoet

lange rij voertuigen - file

lange sabel - huzarensabel, sarras, sleepsabel

lange schar - aalboerbot, aalbot

lange schop - ruifel

lange sjaal - stola

lange slee - bob

lange sliert - ris

lange sluier (Ar.) - haïk

lange slungel - lijs, sladood, slierft, slingeraap, staak

lange smalle band over de schouders gedragen - stool

lange smalle insnijding - gleuf, spleet

lange smalle roeiboot - giek

lange smalle sloep - giek

lange smalle vaan - wimpel

lange smalle zijde van een baksteen - strek

lange smalle zijden strook - lint

lange snuit - slurf

lange spijker - sluiper

lange springstok - pols, polsstok

lange staak - geslachtlinie, paal, rijs, slat, liet,

lange stoet - gevolg, kolonne, optocht, sleep, processie

lange stok - paal, polsstok, rekke, rijs, sliet, staak, stelt

lange stok van vogelaar - rekke

lange straf - levenslang

lange strook - reep

lange tanden - tegenzin

lange tijd - duur, langdurig, poos

lange tijd achtereen - langdurig

lange tijdsduur - aeon, eeuw, eeuwigheid, langdurigheid, poos, tijdperk

lange uithaal van woorden - tirade

lange uitweiding - preambule

lange vervelende berisping - bedsermoen, boetepreek, terechtwijzing

lange vislijn - beug, kol

lange vrouwenfiguur - lijs

lange wandeling - tippel

lange wijde mantel - almaviva, samaar

lange winterjas - ulster

lange wollen halsdas - bouffante

lange wijde mantel - almaviva, samaar

lange zeemansjas - schansloper

lange zijde van een metselsteen - strek

lange zwarte mantel - domino

Langeland, plaats op het Deense eiland - Rudkobing

langedijker - bloemkool

langer doen duren - verlengen

langer leven dan - overleven, overtroeven

langer maken - langen, lengen, rekken, verlengen

langen - aangeven, aanreiken, halen, krijgen, nemen, toesteken

langer duren - uitlopen

langer laten duren - rekken

langer maken - langen, lengen, rekken, verlengen

langer worden - aanlengen, groeien, langen, lengen, rekken, wassen

langer, wijder worden - rekken

langere route - omweg

langerhand (Z.N.) - langzamerhand

langet - mutsenkant

langgeleden - aloud, her, oeroud, voorbijgegaan

langgerekt - langdurig, langvormig, gerekt, slepend, smal, traag, uitgerekt

langgerekt en vervelend - wijdlopig, zie 'langdradig'

langgerekte blaar - blein

langharig - beatle, hippie

langharig doek - kalmuk, kaloek

langharige borstel - raagbol, ragebol

langharige Engelse hond - setter

langharige hond - bernhardhond, bouvier, briard, collie, fik, pekinees, poedel, setter, spaniel, teckel,

langharige jachthond - patrijshond (zn), sinjoen

langhoofdig - dolichocefaal

langjarig - veeljarig

langnat - watersoep

langneuzige aap - neusaap

Langobardische koning - Alduin

langoest - kreeft

langoor - dwaas, ezel, haas, konijn

langoureus - kwijnend, smachten

langpandige herenjas - frak

langpoot - hooiwagen

langpootmuggen - tipulidae

langpootmuglarve - emelt, hamel

langs - bezijden, door, ernaast, naast, opzij, over, para,terzijde, via, voorbij

langs boven - over

langs dat - rem

langs de grond slepen - sleuren

langs de grond slieren - slepen

langs de grond voorttrekken - slepen

langs de huizen verkopen - venten

langs de zijde van een schip - langszij

langs een omweg - indirect, middellijk, zijdelings

langs elektrische weg verkregen cliché - galvano

langsheen - voorbij

langs het genoemde gaan - volgen

langs huizen venten - leuren

langs iets komen - passeren, voorbijgaan

langs per - via

langschedelig - dolichocefaal , longicefaal

langscheepse helling van een schip - trim

langsgordel - longeron

langsgording - longeron

langshelling - standhoek

langs of naast - terzijde

langspeelplaat - l.p.

langst - hoogstens, uiterlijk,

langstaartig kruipsier - hagedis

langste gletsjer van IJsland - Vatnajökull

langste gletsjer van Noord-Amerika - Kenai

langste gletsjer van Noorwegen - Jostedalsbreen

langstelig gewas - rabarber

langste rivier - Amazone

langste rivier van Afrika - Nijl

langste rivier van Australië - Murray

langste rivier van Azië - Jangtse (kiang)

langste rivier van Europa - Wolga

langste rivier van Noord-Amerika - Mississippi

langstrekken - reizen, voorbijtrekken

langtand - kieskauwer, lekkerbek

langverbeid - langverwacht

langvingerig - marodactyle

langvoer - stro

langwijlig - langdradig, vervelend, wijdlopig

langwerpig - oblong, ovaal, rechthoekig,romboidaal, ruitvormig, uitgerekt

langwerpig bedkussen - peluw

langwerpig broodje - kadetje puntje, timp

langwerpig gesloten kromme lijn. - ellips

langwerpig plat lichaam - lamet

langwerpig rechthoekig - oblong

langwerpig rond - ellips, ovaal, sferoïde

langwerpig smalle opening - sleng

langwerpig stuk brandstof - briket

langwerpig vierkant - oblong

langwerpig zandgebakje - kano

langwerpig zwaar stuk hout - paal

langwerpige blauwe pruim - kwets

langwerpige kraal - git

langwerpige smalle opening - kier, reet, sleng, sleuf, spleet

langwerpige steen - menhir

langwerpige strook - reep

langwerpige strook stof - band

langwerpige zeer diepe plaats in zee - kil

langwijlige opsomming - litanie

langzaam - adagio, bedaard, inert, kalmpjes, laks, langdurig, largo, lento, loden, log, loom, lui, lijzig, moderato, neutelig, rustig, saai, slepend, slof, sloom, stapvoets, stil, stroef, suf, talmend, temerig, teuterig, traag, treuzelig, zacht

langzaam (muz.) - adagio, andante, largo, lento, rallentando, retenuto, statarisch

langzaam aan - successief

langzaam afdruipen - sijbelen

langzaam afnemend - perdendo

langzaam doen gaan - (af)remmen, vertragen

langzaam en langdurig – chronisch

langzaam lopen - slenteren

langzaam voortgaand dier - schildpad, slak, worm

langzaamaan - allengs, gaandeweg, geleidelijk, gestaag,

langzamerhand, stapvoets, traag

langzame dans - passacaglia

langzame foxtrot – blues, slowfox

langzame hartslag - brachycardie

langzame rustige muziek - andante

langzame verbranding - oxydatie

langzamer - gestaag, gestadig, retenuto, ritenuto, trager

langzamer dan presto (muz.) - allegro

langzamer doen gaan - dralen, matigen, retarderen, stremmen, talmen, verlangzamen, vertragen

langzamer ingetogen (muz.) - retenuto

langzamer wordend - rall., rallentando

langzamerhand - aanstonds, allengs, allengskens, altemet, bijna, eventueel, gaandeweg, geleidelijk, gestadig, lieverlede, meteen, mettertijd, misschien, mogelijk, stilaan, stillekens, successief, temee, temet, weldra, wellicht, zachtjesaan, zoetjesaan

langzeefmachine - papiermachine

lanital - melkwol

lankmoedig - barmhartig, clement, edelmoedig, geduldig, groothartig, indulgent, inschikkelijk, longaniem, toegevend, tolerant, verdraagzaam

lankmoedigheid - longanimiteit

lanoline - wolvet, zalf

lanquido (muz.) - slepend

lans - assegaai, harpoen, hellebaard, piek, speer, spies, spiets

lansdrager - lansier

lansier - lansdrager, lansruiter, ulaan

lansknecht - kopliet

lansmesje - lancet, entmes

lansruiter - lansier, ulaan

lansspel - toernooi

lansvaantje - banderol, fanion, gonfalon, pennoen , wimpel

lansvechter te paard - picador

lanswimpel - pennoen

lantaarn - lampion, luchter

lantaarnpaal - lichtmast, reverbère

lantaarnplaatje - dia

lantaarnvissen - myctophoidei

lante - raapolielamp

lanteren - leeglopen

lanterfant - doeniet, leegloper, luiaard, nietsnut, slungel, straatslijper

lanterfanten - laveien, leeglopen, luieren, lummelen, slieren,

lanterfanter - baliekluiver, dagdief, doeniet, doodeter, flaneur, ledigganger, leegloper, lijntrekker, luiaard, luibak, luilak, lunderaar, nietsdoener, nietsnut, slampamper, straatslijper

lanthaan - La.

lanugo - nesthaar, wolhaar

Laos, berg in - Phoe-Bia

Laos, bevolkingsgroep in - Akha, Ho, Jao, Kha-kho, Lao, Miao, Meo, Thai

Laos, hoofdstad van - Vientiane

Laos, munteenheid in - kip

Laos, rivier in - Mekong

Lap - Sa(b)me, Sapme

lap - bankbiljet, biljet, coupon, doek, dronkaard, flard, flenter, grondstuk, klap, lor, poetslap, reep, servet, slab(betje), smeerlap, tod, vleeslap, vod, zeil, zuiplap

lap bij wielrennen - baanronde

lapel - kraagomslag

lap grond - terrein, veld

lap stof - coupon

lap vlees achter nierbed - haas

lap weefsel - coupon

lapidatie - steniging

lapidair schrift - steenschrift

lapis infernalis - zilvernitraat

lapis lazuli - lazuursteen

Lapithen, een der - Flegyas, lxion, Kameus

Lapithen, vorst der - Peiritjoös

lapje - doekje, lor, moot, plakje, tod, vod

lapje leer - blek

lapje onder de oksel - sousbras

lapje onder de snavel - lel

lapje stof - staal

lapje varkensvlees met been - karbonade, kotelet, krabbetje

lapje vlees - bieflap, biefstuk, hamlap, kalfslap, krip, krippe, runderlap, schnitzel

lapjes - manufacturen

Lapland, berg in - Abisko

laplander - bedrieger, schelm, ijsgors

laplanding - landingsproef

Laplands - Samisch

Laplandse berg - Abisko

Laplandse boot - eka

lapleer - zemelap, zoolleer

lapmiddel - hulpmiddel (ontoereikend), hulpverband,

palliatief (pijnstillend)

laponderaap - lampongaap

lappen - boeten, drinken, flikken, herstellen, klaarspelen, opflikken, opknappen, reinigen, repareren, samenflanzen, slaan, verstellen, volbrengen, zemen

Lappendichter - Gutthorn, Larsen, Saban,

Lappenhut - kota

lappenjacht - hazejacht

lappenmarkt - voddenmarkt

Lappenmelodie - joiku, juogol

lappenmos - longkruid, pulmonaire

Lappenslede - pulka

lapper - dronkaard, hersteller, knoeier, schoenmaker, snip, versteller

lapperij - flikkerij, knoeierij, werkplaats

lappershuisje - Laplands, schoenlapperspothuis, schoenlappershuis

lapsus - abuis, erratum, fout, vergissing

lapsus calami - schrijffout

lapsus linguae - verspreking

lapsus memoriae - geheugenfout

lapwerk - knoeiwerk, prutswerk, verstelwerk

lapzak - bedelaar, dronkelap

lapzalven - kwakzalven, vergoelijken

lapzwans - klungel, kluns, luilak

lar - gibbon, rongo

larderen - doorspekken

largo (muz.) - breed, ernstig, statig

larie - apekool, beuzel(ing), dwaasheid, flauwekul, (ge)klets, kletskoek, kletspraat, kul, larie, mallepraat, nonsens, onzin, wartaal, zotteklap

lariekoek - flauwekul, klets, nonsens, onzin, zotteklap

lariemoer - kletskous

lariën - kletsen

larie of onzin - lulkoek

lariks - lerk, lork, lorkeboom

lark - zeilboot

larmoyant - huilerig, klagend, klagerig

larp - gesel, klap, oorvijg, zweep

Larsa - Senkereh

larve (kniptor) - dikkop (kikvors), donderkop, donderpad, emelt, engerling, hamel, hardworm, imago, kniptor, kokerjuffrouw, koperworm, kwelgeest (Rom. myth.), larf, maai, maan (aasvlieg), made, masker, meeltor, meelworm, mineerder, mijt, pop, ritnaald, rups, schietmot, spanrups, stokaas

larve van de horzel - dauwworm

larve van de kniptor - ritnaald, ritworm

larve van de langpootmug - emelt, grauwe worm, hamel

larve van de meikever - engerling

larve van schaaldieren - nauplius

larve van sommige insekten - maai, made

larve van de schietmot - kokerjuffer

larve van de vlinder - rups

larve van sommige insecten - maai, made

laryngoscoop - keelspiegel

larynx (Gr.) - strottehoofd

las - naad, tussenstuk, tussenzet, verbinding, voeg

lascief - dartel, frivool, wellustig, wulps

lashaak - borghaak

lasix - fursemide

laskaar - kerel, matroos

lasmes - keepmes

lasmetaal - electrode, lasdraad, soldeer

lasnagel - spijker

lassen - aaneensmelten, aaneensolderen, aaneenvoegen, hechten, invoegen, verbinden, voegen

lasser - felzer

lassingsvlak - stuik

lasso - band, bola, riem, vangtouw, werpkoord, werpstrik, werptouw

lasso met kogels - bolas

last - belasting, beschuldiging, bevel, bezwaring, boodschap, dol, driest, druk, drukte, gebod, gedoe, gewicht, hinder, lading, mal, mandaat, moeilijkheid, moeite, modes, moeite, molest, nood, obsessie, obstakel, omslag , onaangenaamheid, ongemak, ongerief, onlust, opdracht, opschudding, order, overlast, plaag, oesa, staak, stremming, taak, verplichting, voorschrift, vracht, zorg, zwaarte

last bezorgen - duiveljagen

last geven - opdragen

last onder in een schip geladen - onderlast

last ondervinden - lijden

last veroorzaken - duiveljagen, letten

last veroorzakend - lastig

last zonder waarde - ballast

lastage - laadplaats, losplaats, werf

lastbepaling - modus

lastbrief - bevelschrift, irade (Arab.), lastgeving, mandaat, oekase(Russ.), volmacht, ukase, ukaze

lastdier - drommedaris, ezel, kameel, kemel, knol, lama, muildier, muilezel, olifant, onager, paard, pakezel, pakos, pakpaard

lastdier in het oosten - dromedaris, kameel, kemel

lastdier met bult - kameel

lastdrager - koelie, pakjesdrager, sjouwer, witkiel

laste (ten) leggen - beschuldigen, verwijten

lasten - belastingen, bevelen, bezwaren, onera, passiva

lastenhijser - dragline, katrol, lier

laster - aantijging, achterklap, achterklep, belastering, blaam, blamage, calummie, calomnie, diffamatie, eerroof, hoon, kwaadsprekerij, lak, lastering, lasterpraat, naamroof, oneer, roddel, smaad, venijn

laster bevattende - lasterlijk

lasteraar - diffamator, eerdief, eerrover, kletskous, kwaadspreker, naamrover, roddelaar

lasteraarster - lastertong, slangetong

lastercampagne - hetze

lasteren - beledigen, honen, kletsen, kwaadspreken, roddelen

lasterend - venijnig

lastering - lak, roddel, smaad

lasterlijk - eerrovend, honend, infamant, schandalig, schandelijk, schendend, schendig, slecht

lasterlijk beledigen - beschimpen, uitschelden

lastermond - kwaadspreker

lasterpraat - achterklap, kwaadsprekerij, roddel

lasterpraatjes verspreiden - roddelen

lasterschrift - paskwil

lastertaal - herroeping, palinodie

lastex - rubberdraad

lastezel - pakezel

lastgever - committent, machtgever, mandant, mandator, opdrachtgever, principaal, rekwirant, requirant, volmachtgever

lastgeving - commissie, bevel, cedel, ceel, lastbrief, mandaat, missie, opdracht, order

lasthebber - afgevaardigde, agent, gecommitteerde, mandataris, trustee

lastig - bedenkelijk, belemmerend, bezwaarlijk, brutaal, desolant, difficiel, doornig, drukkend, epineus, genant, grillig, hachelijk, hevig, hinderlijk, importuum, ingewikkeld, irriterend, korzelig, krachtig, kribbig, kwaad, kwastig, kwellen, last, lelijk, lichtgeraakt, mierig, moeilijk, naar, narrig, nauwgezet, netelig, nukkig, onaangenaam, ondeugend, ongelegen, ongemakkelijk, ongerieflijk, onereus, ongemakkelijk, opportuun, penibel, plagen, rot, stekelig, stout, strabant, temerig, veeleisend, vervelend, vexatoir, zeurend

lastig insect - bromvlieg, bij, luis, mier, mot, mug, muskiet,

rajap, steekvlieg, vlieg, vlo, wesp

lastig kind - blaag, kwakongenlastpost, ondeugd, plaag, snotneus

lastig meisje - nest, serpent

lastig onkruid - hermoes, kattenstaartnetel, weegbree

lastig vallen - bemoeilijken, hinderen, moeien, molesteren, plagen, storen

lastig bij het viseten - graat

lastig werk - corvee, sjouw, toer

lastig zijn - hinderen, plagen

lastige bakvis - nest

lastige drukte - gedoe, gehaspel, herrie, moeite, omhaal, omslag

lastigheid - embarras, importuniteit, moeilijkheid, obsessie, ongemak, turbulentie, vervelendheid

lastige keuze - dilemma

lastige nauwte - bottleneck

lastige taak - wespennest

last of lading - vracht

lastoestel - lasapparaat, soldeerbout, soldeerlamp

lastpak - lastpost, muskiet

lastschip - aak, aakschuit, bak, lastschuit, rijnaak

laststeun - rong

last ter verzwaring - ballast

lat - goalpaal, liniaal, plank, stok, tengel

lat van hekwerk - tengel

lat waarop hoenders slapen - roest, stok

lataanboom - waaierpalm

latafel - commode

latboom - leiboom

late kers - volger

late vrucht - spadeling

latei - draagbalk, draagstuk, toog

laten - afstaan, opgeven, stoppen

laten aflopen - aflaten

laten afzakken - aflaten

laten begaan - betijen

laten blijken - beseffen, getuigen, tonen, uiten

laten blijven - aanhouden

laten circuleren - rondzenden

laten doorzijgen - filteren, filtreren

laten drinken - drenken, laven

laten gaan - loslaten, vrijlaten

laten gelden - aanwenden, tellen

laten houden - schenken

laten komen - bestellen, ontbieden

laten lopen lozen

laten schieten - afzien, laslaoen, vieren

laten staan - achterlaten

laten varen - afzien, opgeven

laten vloeien - gieten

laten zakken - neerlaten

laten zien - aantonen, etaleren, tonen, showen, weergeven

latent - onzichtbaar, rustend, sluimerend, verborgen, verholen

later - achteraf, achterna, daarna, dan, erna, (hier)namaals, juister, mettertijd, nader, naderhand, nadien, nauwkeuriger, ooit, post(erieur), straks, toekomstig, ulterieur, verder, vervolgens

later bezorgen - naleveren

later worden - uitlopen

later geven - nageven

later te gebeuren - toekomst

later zijn - posterioriteit

lateraal - geleden,, zijdelings

lateriet - eluvium

late vrucht - spadeling

latex - melksap

Latham’s loophoen - boskalkoen

Latijns-Amerikaan - zie Zuid-Amerikaans

Latijns getinte uitdrukking - latinisme

Latijns maken - latiniseren

Latijns schrijver - Cicero, Pomponius, scribent, Tacitus, Vergilius

Latijns vaandel - vlle

Latijns voegwoord - et, sed, si

Latijns voorvoegsel - ab, ad, agri ambi, ante, anti, aqua, astro, bi, co, con, contra, cum, de, ex, intra, inter, lacto, loco, mille, multi, per, pre, pro, re, retro, semi, sub, super, trans, tri, semi, ultra

Latijns voorzetsel - ab, cum, ex, in, inter, sine, super

Latijns woord voor bad - balneum

Latijns woord voor boven - supra

Latijns woord voor doos - scatuia

Latijns woord voor drank - potio

Latijns woord voor droog - siccus

Latijns woord voor geest - spiritus

Latijns woord voor gesloten - clausus

Latijns woord voor gewicht - pondus

Latijns woord voor groot - magnus

Latijns woord voor gropt - magnus

Latijns woord voor half - demi, semi

Latijns woord voor heet - fervida

Latijns woord voor koud - frigida

Latijns woord voor licht - lumen

Latijns woord voor lijm - gelatina

Latijns woord voor melk - lactus

Latijns woord voor met - cum

Latijns woord voor nacht - noctem, nox

Latijns woord voor nauwkeurig - exacte

Latijns woord voor omhoog - sursum

Latijns woord voor onmiddellijk - continuo, statim

Latijns woord voor ons - nos

Latijns woord voor oog - oculus

Latijns woord voor oplossing - solutio

Latijns woord voor spiritus - Spiritus

Latijns woord voor spoedig - cito

Latijns woord voor stroop - sirupus

Latijns woord voor tot - ad

Latijns woord voor uur - hora

Latijns woord voor vloeibaar - liquidus

Latijns woord voor vloeistof - liquor

Latijns woord voor voortdurend - continue

Latijns woord voor vorm - forma

Latijns woord voor water - aqua

Latijns woord voor wijn - vinum

Latijns woord voor zwaar - ponderosus

Latijnse Bijbelvertaling - Itala, Vulgaat, Vulgata

Latijnse blijspeldichter - Plautus

Latijnse groet - vale

Latijnse letter met loodrechte halen - romein, romeinletter

Latijnse lettersoort - romeinletter

Latijnse naam voor berk - betuia

Latijnse naam voor beuk - fagus

Latijnse naam voor boer - agricola

Latijnse naam voor den - pinus

Latijnse naam voor eik - quercus

Latijnse naam voor els - alnus

Latijnse naam voor esdoorn - acer

Latijnse naam voor hulst - ilex

Latijnse naam voor kat - felix

Latijnse naam voor linde - tilia

Latijnse naam voor olm - ulmus

Latijnse naam voor spar - picea

Latijnse naam voor westenwind - zephyrus

Latijnse naam voor wilg - salix

Latijnse school - gymnasium

Latijnse taal - latiniteit

Latijns woord voor traan - lacrima

Latijnse wet - lex

Latijnse zegswijze - latinisme

Lathyrus - pronkerwt, siererwt

latierboom - draagstoel, ligstro, stalboom

latierboor - sliet

lating - bloedaftapping

latitude - poolshoogte

lat met opstap - stelt

Iatoen - geelkoper, messing

latoenkoper - bladkoper

latoer - haringhaai

latrine - privaat, plee, toilet

lattenkist - krat verpakking

latuw - sla

lat waarop hoenders slapen - roest, stok

lattenpik - zaagmolen

latuw - sla

latwerk - espalier, glind, glint, heining, hek, leiboom, raster, rek, spalier, staketsel, tralie,

latwerk voor heiningen - glint

latwerk voor leibomen - spalier

laudanum - slaapmiddel

lauracee - laurier, laurus

laurier - laurus

laurierachtige boom - kamfer, kaneel, laurier, muskaat, sassefras

laurierboom - sassafras

laurierkers - laurocerasus, sierheester

laurierkrans - lauwer

laurierroos - oleander

Laus Deo - L.D.

lauw - drukkend, halfwarm, inert, kalm, koel, laks, los, luw, onaandoenlijk, onaangedaan, ongevoelig, onverschillig,

slof, traag, zacht, zoel, zwoel

lauwe - Laodiceeër

lauwe kamer - tepidarium

lauwe wind - zoelte

lauwen - ijverlozen

lauweren - kransen, loven, prijzen, verheerlijken

lauwerkrans - lofkrans, zegekrans

lauwertak - erepalm

lauwe wind - zoelte

lauwgelovig - indifferent

lauwheid - indifferentisme

lava - magma

lavabo - wasbekken, wastafel

lavaglas - hyaliet, obsidiaan

lavas - likeur, lubbestok

lavatory - w.c.

lava uitstoting - eruptie

lavazand - bimszand

lavei - rust, stroperij, vrijaf

laveien - lanterfanten, leeglopen, straatslijpen, stropen

laveloos - (stom)dronken, starnakel, zat

lavement - clisma, darmspoeling, klisma, klister, klisteer, klysma

laven - lessen, sterken, stillen, troosten, verfrissen, verkwikken

lavendel - lavandula, spijk

laveren - kruisen, opzeilen, schipperenwassen, zwalken

lavet - wasbak, waskuipzitbad

lawaai - beweging, bombarie, donder, drukte, geblaf, gedaver, gedruis, gegil, gejoel, gekef, geknal, gekijf, gekraak, geraas, gerammel, geratel, geroffel, gerommel, geschreeuw, getier, getinkel, getoeter, geweld, heibel, herrie, kabaal, keet, ketelmuziek, lawijt, leven, matschudding, misbaar, nachtrumoer, omslag, ophef, opschudding, riboet, rumoer, ruzie, schudding, spektakel, stampei, tamtam, trammelant, tumult, volksoploop

lawaai (Ind.) - bombarie, ophef, riboet

lawaai maken - aangaan, bonken, dreunen, gillen, kelderen, krijsen, piepen, ratelen, razen, roezemoezen, rommelen, schallen, schreeuwen, tieren, toeteren, trammelanten

lawaai maken met klompen - saboteren

lawaai makend voorwerp - beiaard, drum, hoorn, klepper, ratel, sirene, toeter, trom

lawaaierig - luidruchtig, rumoerig, tapageus, tumulteus

lawaaierig beweren - schetteren

lawaaierig praten - kwetteren, schetteren

lawaaierig sprekend - schreeuwerig

lawaaiig - rumoerig

lawaaiige kerel - poen

lawaaiige onbeschaamde kerel - patser, poen

lawaaiinstrument - drum, klepper, ratel, trom, rommelpot, toeter, trommel

lawaaimakend voorwerp - drum, klepper, ratel, sirene, toeter,

trom

lawaai maker - druktemaker, drukteschopper, herriemaker, herrieschopper, keetmaker, keetschopper, lawaaischopper, raasbol

lawaaiwerktuig - ratel, sirene, toeter

laweit - kabaal, lawaai, lawk, opsmuk, pocher, schittering, snoever

lawine - neerstorting, stortvloed

laxans - bitterwater, castorolie, laxeermiddel, purgeerdrank, purgeermiddel, salep

laxatief - purgerend

laxeermiddel - agar-agar, bitterzout, glauberzout, inanna, istizin, jalappewortel, seneblad, tamarinde, wonderolie

laxeermiddelen - laxantia

laxeervis - zeebrasem

laxeren - purgeren

lay-out van een krant - opmaak

lazaret - (oorspronkelijk) leprozenhuis, veldhospitaal, ziekenhuis

lazzarone - bedelaar

lazerij - leprozenhuis, melaatsheid

lazarus - aangeschoten, beschonken, melaatse , (stom)dronken

lazeren - gooien, mieteren, smijten, vallen, zaniken, zeuren

lazerstraal - ellendeling, lammeling

lazuren - diepblauw

lazurushuis - leprozenhuis

lazuur - hemelsblauw

lazuurkleur - ultramarijn

lazzarone - bedelaar

lease - verhuur

Lea's vader - Laban

leb - enzym, maag, paling, runsel, stremsel

lebaal - paling

lebberen - slobberen, zuigen

lebbig - bits, zuur

lebferment - chymase, pegnine, rennine

lebfermentstof - pepsine

lebmaag (Lat.) - abomasus

Le Corbusier - Jeaneret

lector - docent, leraar, leerkracht

lectori salutem - L.S.

lectrice - voorlezeres

lectuur - blad, boek, brochure, dagblad, feuilleton, krant, magazine, pamflet, periodiek, studieboek, tijdschrift, weekblad

ledemaat - arm, been, gewricht, pols, teen, vinger

ledemaat van een dier - poot

ledeman - ledenpop, leeman, marionet

ledematen - armen, benen, extremiteiten, tenen, vingers

leden van een nonnenorde - ursulinen

leden van het gezin - familie

leden van hofpersoneel - hofdames, kamerheren

ledenpop - androïde, ledeman, leeman, mandemie, mannequin, marionet, toneelpop

leder - leer

leder borststuk bij het schermen - plastron

leder korrelig maken - granuleren

leder uit Noord -Afrika – marokijn

lederbewerker - touwer

lederbok - looier

lederboom - ptelea

lederdoek - kunstleer

lederhuid - corium

lederen borststuk bij het schermen - plastron

lederen halsriem - halster

lederen halster met touw of ketting - gaim

lederen harnas - kolder, wanbuis

lederen lap - zeem(leer), zemenlap

lederen voorschoot - schootsvel

lederhuid - corium

ledersoort - kalfsleer, marokijn, nappa, pigskin, rundleer, saffiaan, segrijn, slangenleer, suède, vetleer

ledersurrogaat - skai, vulkanvibre

ledesteen - kalkzandsteen

ledig - braak, flets, hol, iel, leeg, lens, loos, los, mager, nietsdoend, onbeduidend, onbeladen, onbelast, onbewoond, onbezet, ongebruikt, ongevuld, ontruimd, onvervuld, op, open, openstaand, quitte, vacant, voos, vrij, wepel (Z.N.), ijdel, ijl, zinloos

ledig en vrij - onbezet

ledig glazen vat - lensfles

ledig grafmonument - cenotaaf

ledig omhulsel - cocon, dop

ledige ruimte - holte, leegte, vacuüm, ijl

ledigen - leegmaken, legen, lediggaan, ruimen, uitdrinken, uitgieten

lediggang - luieren, luiheid, nietsdoen, werkeloosheid

ledigheid - holheid, lediggang, leegloperij, luiheid, nietsdoen, ijdelheid, otium, rust

lediging van brievenbus - lichting

ledig, zonder vocht - lens, uitgedroogd

ledikant - alkoof, bed(stee), krib, kubbe, legerstede, slaapste(d)e, sponde, twijfelaar

lee - gouw, hengsel, lende scharnier, watering, wetering,

leebraken - radbraken, verknoeien, verminken

leed - deer (Z.N.), dere, droefenis, droefheid, grief, hartzeer, jammer, kommer, kruis, kwaad, letsel, pijn, rouw, schade, smart, spijt, verdriet, wee, zeer

leedaanzegger - aanspreker, doodbidder, huilebalk, kraai

leed doen - deren, kwetsen, raken

leed hebben - spijten

leedgevoel - (be)rauw, smart

leedgras - tarwe

leedvermaak (Duits) - Schadenfreude

leedwezen - berouw, pijn, spijt, verdriet

leefgemeenschap - commune, woongroep

leefklimaat - milieu

leefregel - dieet, regiem, regime

leefregel of dieet - kuur

leeft van diefstal - dief, heler, rover

leeftijd - ouderdom,(Fr., Eng.) age

leeftijdsgroep - pubers, tieners, twens

leeftocht - eten, proviand, rantsoen, spijs, victualiën, voorraad, voeding, voedsel

leeftijdsgroep - bejaarden, kleuters, peuters, pubers, tieners, twenners, twens

leefwijze - dieet

leeg - blanco, gust, hol, ijl, ledig, lens, loos, onbedrukt, onbelast, onbezet, ongeladen, ongevuld, ontruimd, open, uitgeput, vacant, verlaten, voos, vrij

leegdrinken - legen, ledigen

leeg en hol - loos

leeg en vrij - onbezet

leeg grafmonument - cenotaaf

leeg maken - hozen, ledigen, legen, lenzen, lossen, ontdoen

leeggieten - legen, ledigen, uitgooien

leegheid - doelloosheid, ledigheid, leegte, pronkzucht, vanitas, waardeloosheid, ijdelheid

leeghoofd - domkop, kwast, onbenul; windbuil

leeghoofdig - dom, hersenloos

leegkuip - hameremmer

leeglopen - lanteren

leegloper - baliekluiver, dagdief, doeniet, faineant, lanterfant, lanterfanter, ledigganger, leuningbijter, lijntrekker, luiaard, luilak, nietsnut, slampamper, straatslijper,

leegloperij - dagdieverij, lediggang, luiheid

leegmaken - hozen, ledigen, legen, lenzen, lozen, ontdoen, (ont)ruimen

leegmalen - droogmaken, inpolderen

leg omhulsel - dop

leeg praatje - smoesje

leegroven - plunderen

leegscheppen - hozen, uithozen

leegte - gaping, gat, gemis, hiaat, holte, lacune, leegheid, leemte, vacuüm

leegte zonder vocht - lens

leek - beunhaas, buitenstaander, dilettant, knoeier, meeprater, onbevoegde, ondeskundige, oningewijde, outsider

leem - grondsoort, klei, kleem

leem met grote stenen - grondmorene, keileem

leemaarde - aluinaarde

leemachtige grondsoort - kalk (Z.Limb.), löss, mergel

leeman - ledenman, ledenpop, marionet

leembestanddeel - lutum, silt, stof

leemkuil - leemgroeve, leemput

leemlei - daklei

leemte - bres, fout, gat, gaping, gebrek, gemis, glop, hiaat, holte, interval, kloft, lacune, leegte, manco, mangel, mankement, omissie, onderbreking, ontbreking, opening, tekort(koming), tussenruimte, uitlating, weglating

leen - feudum, leengoed, verlei, vruchtgebruik

leen in de tweede graad - achterleen, naleen

leen uit de tweede hand - naleen

leenbank - lommerd

leenbedrag - lening, leensom

leenbreuk - felonie

leendienst - servituut

leeneed - hulde

leengoed - beneficium, feudum

leenheer - leenvorst

leenhouder - leenman, vazal

leenkamer - leenhof

leenman - vazal

leenplichtschending - felonie

leenroerig - allodiaal(eigengeërfd), collodiaal (niet vrij), feodaal

leenroerig zijn - releveren

leenroerigheid - feodaliteit, leenstelsel

leenspreuk - allegorie, devies, metafoor, zinspreuk

leenspreukig - allegorisch, metaforisch, zinspreukig

leenstelsel - feodalisme, feodaliteit, feudalisme

leenstelsel betreffende - feodaal

leenverheffing - investituur

leenwezen - leenstelsel

leep - berekend, betjoegd, bijdehand, doortrapt, druipend, gehaaid, geslepen, gis, goochem, keep, kien, link, listig, loos, schuin, slim, sluw, uitgekookt, uitgerekend, uitgeslapen

leep en listig - link

leepheid - loosheid, slimheid

leepoog - druipoog, traanoog

leer - buffel, buffelleer, doctrine, dogma, geloof, glacé, ideologie, instructie, juchtleer, karmoes, ladder, Ieder, lering, les, nappa, regime, religie, saffiaan, stelregel, stelsel, systeem, theorie, trap, trapje, zeem, zeemleer

leer aangaande de goden - mythologie

leer aangaande internationaal privaatrecht - statutenleer

leer betreffend - leerstellig

leer betreffende Christus als Zaligmaker - soteriologie

leer bewerken - looien

leer dat alle stoffen uit atomen bestaan - atomisme

leer dat de natuur het beginsel van alles is - naturalisme

leer dat ervaring de enige bron van kennis is - empirisme

leer dat genot het hoogste goed is - hedonisme

leer der aardbevingen - seismologie

leer der aardlagen - geognosie, stratigrafie

leer der aardvorming - geogenie

leer der accenten - agogiek

leer der afstamming - evolutieleer

leer der ambtsgewaden - paramentiek

leer der atomaire en nucleaire verschijnselen - atomie, atomistiek

leer der beenderen - osteologie

leer der behandeling van de micrografie - micrografie

leer der betekenisontwikkeling der woorden - semantiek

leer der beweging van vloeistoffen - hydrodynamica

leer der bewegingskrachten (van gasmoleculen) - kinetiek

leer der breking van de lichtstralen - dioptrica

leer der cellen - cytologie

leer der criminaliteit - criminologie

leer der cijfergroepering - semasiologie, statistiek

leer der deugd - religie

leer der dichtkunst - poëtica, poëtiec, poëtiek

leer der dieren - zoölogie

leer der doelmatigheid in de schepping - teleologie

leer der eerbaarheid - zedenleer

leer der eilanden - nesologie

leer der enzymen - enzymologie

leer der erfelijkheid - eugenetiek, genetica,

leer der ervaring - empirisme

leer der feestdagen - heortologie

leer der fossiele dieren en planten - pal(a)eontologie

leer der gebergten - orologie

leer der gedragingen en van de zeden - ethologie

leer der gemeenplaatsen - topica, topoi

leer der geneeskrachtige baden - balneologie

leer der geneeskunde - medicina, therapie

leer der geneesmiddelen - acognosie, acologie, farmacologie, lamotologie

leer der genres - genologie

leer der geschriften van de kerkvaders - patristiek, patrologie

leer der getallen - rekenkunde

leer der gezonde voeding - diëtetiek

leer der gezondheid - hygiëne

leer der gezondheid en levensduur - biostatiek

leer der gnostieken - gnosticisme

leer der grondregels - ideologie, theorie

leer der grotten en holen - speleologie

leer der heiligen - hagiologie

leer der herkomst der geneesmiddelen - farmacie

leer der hervormden - protestanisme

leer der hormonen - hormonologie

leer der huidziekten - dermatologie

leer der inschriften - epigrafie

leer der insecten - entomologie

leer der interne secretie - ionendocrinologie

leer der kanselwelsprekendheid - homoletica

leer der kerk - evangelie

leer der kinderziekten - p(a)ediatrie

leer der klanken - acoustiek, fonetiek

leer der kleuren - chromatiek

leer der kogelbanen - ballistiek

leer der krachten - dynamica

leer der laatste dingen - eschatologi

leer der levensverschijnselen - biologie, zoölogie

leer der liberalen - liberalisme

leer der lichamelijke eigenschappen - somatologie

leer der luchtbeweging - pneumatiek

leer der maatschappelijke veranderingen - evolutieleer, metabletica, mutatieleer

leer der maatschappij - sociologie

leer der maten en gewichten - metrologie

leer der metaalsmelting - metallurgie

leer der methoden voor het onderwijs - methodiek

leer der meting in de ruimte - steriometrie

leer der misvormingen - teratologie

leer der muzikale opvoeding - muziekpedagogiek

leer der mystiek - mysticisme

leer der niet christenen - paganisme

leer der onderaardse lichamen - nerterologie

leer der ondercultuur - folklore

leer der ontwikkeling - evolutieleer

leer der oogziekten - otologie

leer der oorlogvoering - krijgskunst, strategie

leer der oorzaken - actiologie, aetiologie, etiologie

leer der op-, inschriften - epigrafie

leer der ouderdomsver schijnselen - gerontologie

leer der ouderdomsziekten - geriatrie

leer der radio-activiteit - radiologie

leer der rasverbetering - eugenese, eugenetica, eugenetiek

leer der relatie van mensen en groepen - sociologie

leer der riekende stoffen - osmologie

leer der ritmen - ritmiek

leer der samenleving - sociologie

leer der scheikundige werking van het licht - fotochemie

leer der schimmels - mycologie

leer der schoonheid - esthetica

leer der sexualiteit - sexuologie

leer der spieren - myologie

leer der spraakklanken - fonetiek

leer der spreekwoorden - paremiologie

leer der sprongsgewijze soortverandering - mutatieleer

leer der staathuishoudkunde - economie

leer der stedenbouw - planologie

leer der stofwisseling - metabolisme

leer der straalbreking - dioptriek

leer der stroomverschijnselen - reologie

leer der taal (talen en letterkunde) - linguïstiek, philologie

leer der tanden - odontologie

leer der tijdmaatvariaties - agogiek (muz.)

leer der veranderingen - metabletica

leer der vergiften - toxicologie

leer der versmaten - metriek

leer der vorming van de spraakklanken - fonetiek

leer der waterkracht - hydraulica

leer der wedergeboorte - reïncarnatie

leer der woordbetekenis - semantiek

leer der woordschikking - syntaxis

leer der wijzigingen in het tempo - agogiek (muz.)

leer der zenuwziekten - neurologie

leer der ziekten - nosologie, pathologie, patologie

leer des levens - fysiologie

leer en toepassing van het dierlijk magnetisme - mesmerisme

leer over de mens - antropologie

leer uit Noord -Afrika - marokijn

leer van de aangeboren begrippen - innatisme, inneïsme, nativisme

leer van de aardbeving - seismologie

leer van de aardkorstvorming - geomorfologie

leer van de aardlagen - stratigrafie

leer van de afgoderij - pantheïsme

leer van de afstamming - genealogie, darwinisme

leer van de alligatie - metallogie, metaalmengkunde

leer van de artsenijvergiften - dosiologie

leer van de bacteriën - bacteriologie

leer van de beenderen - osteologie

leer van de bepaalde energie - elektriciteitsleer

leer van de beschrijving der beenderen - osteologie

leer van de betekenis van woorden - semantiek

leer van de betekenisverandering van woorden - semasiologie, semasiologie

leer van de beweging - dynamica, kinematica, kinetica, pneumatica(ka)

leer van de beweging van gassen - aërodynamica

leer van de beweging van vloeistoften - hydraulica

leer van de beweging en druk van luchtsoorten - pneumatiek

leer van de bewegingen der hemellichamen - kosmografie

leer van de bladmossen - bryologie

leer van bloed-en lymfevaten - angiologie

leer van de bloedverwantschap - afstammingstheorie

leer van de bodemontwikkeling - pedologie

leer van de bouw van de aardkorst - geologie

leer van de bouw van het heelal - kosmologie

leer van de breking der lichtstralen - dioptrica

leer van de buiging (taalk.) - morfologie

leer van de bijbel - biblistiek

leer van de Chinese taal - sinologie

leer van de dauw- en ringwormen - herpetologie

leer van de delfstoffen - mineralogie

leer van de denkwetten - logica

leer van de druivencultuur - oenologie

leer van de eilanden - nosologie

leer van de elektrische stromen - elektrodynamica

leer van de erfelijkheid - genetica, eugenetiek

leer van de ertsen - metallurgie

leer van de ervaring - empirie, empirisme

leer van de geboorte en afstamming van de goden - theogonie

leer van de geloofsstellingen - dogmatologi

leeer van de evenwicht - statica

leer van de geneesmiddelen - farmacologie

leer van de geslachtswapens - heraldiek

leer van de getallen - rekenkunde

leer van de geuren - osmologie

leer van de gevechtsvoering - tactiek

leer van de gisting - zymologie

leer van de gletsjers - glaciologie

leer van de goden - deïsme

leer van de hartziekten - cardiologie

leer van de hemellichamen en hun bewegingen - kosmografie

leer van de houtachtige gewassen - dendrografie, dendrologie

leer van de houtsoorten - xylogie

leer van de grondregels - theorie

leer van de huidziekten - dermatologie

leer van de ideeën - ideologie

leer van de ingewanden - splanchnologie

leer van de insekten - insektologie, entomologie

leer van de juiste uitspraak - orthoëpie, ortoëpie

leer van de kaakafwijking - orthodentologie

leer van de kanselwelsprekendheid - homiletiek

leer van de kerk - catechismus

leer van de kerkelijke feesten - heortologie

leer van de kerkgezangen - hymnologie

leer van de kinderen - pedagogie

lleer van de klankensystemen - fonetiek, fonologie

leer van de kleinste taaleenheden op zichzelf beschouwd – glossematica

leer van de kinderziekten - pediatrie

leer van de kleuren - chromatiek

leer van de klieren met inwendige afscheiding - endocrinologie

leer van de kogelbaan - ballistiek

leer van de kraakbeenderen - chrondrologie

leer van de krachten - dynamica

leer van de kramppijnen - spasmologie

leer van de kristallen en hun vorming - kristalkunde, kristallografie

leer van de laatste dingen - eschatologie

leer van de leerwijze - methode, methodiek

leer van de levende organismen - biologie, levensleer

leer van de levende wezens - biontoiogie

leer van de levenloze dingen - abiologie, anorgologie

leer van de levensverschijnselen - biologie, zoölogie

leer van de lichaamsbouw - anatomie

leer van de lichtstraalbreking - dioptrica

leer van de loopbaan van een geworpen lichaam - ballistiekleer leer van de levenswetten - bionomie

leer van de luchtbeweging - pneumatiek

leer van de luchtgesteldheid en weergesteldheid - klimaatleer, klimatologie

leer van de maatschappij - sociologie

leer van de maatsoorten - ritmiek

leer van de machteloosheid van de mens - fatalisme

leer van de maten en gewichten - metrologie

leer van de medicijnen - farmacologie

leer van de mensachtigen - antromorfinisme

leer van de menselijke samenleving - sociologie

leer van de metaalsmelting - metallurgie

leer van de methoden - methodiek, methodologie

leer van de meting in de ruimte - stereometrie

leer van de meting van vaste lichamen - stereometrie

leer van de misdaad - criminologie

leer van de misgeboorte - teratologie

leer van de missie - missiologie

leer van de misvormingen in flora en fauna - terutologie

leer van de modificatie in het tempo - agogiek

leer van de munten - numismatiek

leer van de mystiek - mysticisme

leer van de narcose - anestesiologie

leer van de natuur - biologie, fysiologie

leer van de natuurkrachten - fysiocratie

leer van de nieren en urinewegen - urologie

leer van de onderaardse lichamen - nerterologie

leer van de onvrije wil - determinisme

leer van de oogziekten - oftalmologie

leer van de oorheling - otografie

leer van de oorlogvoering - krijgskunde, krijgskunst, strategie, tactiek

leer van de oorzakelijkheid - casualistiek

leer van de oorzaken - (a)etiologie

leer van de oorzaken van ziekten - etiologie, nosogonie

leer van de oorziekten - otologie

leer van de opbouw van elementen - atoomtheorie

leer van de opvoeding - pedagogie(k)

leer van de opvoeding van zwakzinnigen - orthopedagogie

leer van de oude schriftsoorten - palaeografie

leer van de ouderdom - geriatrie, gerontologie

leer van de ouderdomsverschijnselen - gerontologie

leer van de ouderdomszorg - geriatrie

leer van de overerving - gêneanomie

leer van de paardenziekten - hippologie

leer van de paddenstoelen - mycetologie, mycologie

leer van de physische eigenschappen van de aarde - geodynamica

leer van de planten - botanologie

leer van de plantenfossielen - paleobotanie

leer van de plantenwortels - rhizologie

leer van de plantenziekten – fytopathologie

leer van de plichten en deugden - moraal

leer van de psyche - psychologie

leer van de radioactiviteit - radiologie

leer van de rassenverbeteringen - eugenese, eugenetiek

leer van de regelmatig afwisselende bewegingen - ritmiek

leer van de relaties van mensen en groepen - sociologie

leer van de reptielen en amfibieën - herpetologie

leer van de ritmen - ritmiek

leer van de runen - runologie

leer van de schedelbeschrijving - craniografie

leer van de schedelmeting - craniometrie

leer van de schedels - frenologie

leer van de schelpen - conchyliologie

leer van de Rooms Katholieke feesten - heortologie

leer van de schepping - kosmogenie

leer van de schimmels - mycologie

leer van de schoonheid - esthetica

leer van de sera - seralogie

leer van de serums - serologie

leer van de sexualiteit - sexuologie

leer van de slangen - ofiologie

leer van de spieren - myologie

leer van de spraakklanken - fonetiek, fenologie

leer van de staatshuishouding - economie

leer van de straalbreking - perioptrica

leer van de stuifmeelkorrels - palynologie

leer van de stijl - stilistiek

leer van de tanden - odontologie

leer van de temponuancering - agogiek

leer van de tragedie - tragiek

leer van de toekomst - futurologie

leer van de typen - typologie

leer van de vaktermen - terminologie

leer van de versbouw - versleer

leer van de verdamping van het water - atmologie

leer van de vergiften - toxicologie

leer van de verschijnselen in de dampkring - meteorologie

leer van de verschijnselen van het licht - optica

leer van de versieringen - ornamentiek

leer van de versbouw - metriek

leer van de verschijnselen - fenomologie

leer van de verschijnselen in de dampkring - meteorologie

leer van de verschijnselen in het licht - optica

leer van de versieringen - ornamentiek

leer van de versmaat - metriek

leer van de versteningen - paleontologie

leer van de vingerafdrukken - dactyloscopie

leer van de vissen - ichthyologie

leer van de vochtigheid van de lucht - hydrologie

leer van de voedingsmiddelen - bromatologie

leer van de vogeleieren - oölogie

leer van de vogelnesten - nidologie

leer van de vogels - ornithologie

leer van de voorwereldlijke planten - fytopalaeontologie

leer van de vorm - morfologie

leer van de vrouwenziekten - gynaecologie

leer van de vruchten - pomologie

leer van de weefsels - histologie

leer van de weekdieren - malacologie

leer van de waterkracht - hydraulica

leer van de welsprekendheid - redekunde, retorica, retoriek

leer van de wereldschepping - cosmogonie

leer van de werkelijkheid - realisme

leer van de werkwijze - metodiek

leer van de wetmatigheid van het leven - bionomie

leer van de wieren - fycologie

leer van de winden - anemologie

leer van de woordbetekenis - semantiek

leer van de woordschikking - syntaxis

leer van de woordvervoeging - grammatica

leer van de woordvorming - morfologie

leer van de wording der talen en taalverschijnselen - glottogonie

leer van de zaligheid - soteriologie

leer van de zeeën - thalassologie

leer van de zenuwziekten - neurologie

leer van de ziektekentekenen - pathognomie, semiologie, semiotiek

leer van de ziekten - nosologie

leer van de ziekteverschijnselen - pat(h)ologie

leer van de ziektesymptomen - diagnostiek

leer van de ziel - psychologie

leer van de zinnebeelden - symboliek

leer van de zinsbouw - syntaxis .

leer van de zonden - hamartologie

leer van de zwammen - mycologie, mycetologie

leer van het behoud en de omzetting van het arbeidsvermogen - energetica, energetiek

leer van het beheer van boekerijen - bibliotheconomie

leer van het bestaande (alg. eigenschappen der dingen) - ontologie

leer van het bloed - hematologie

leer van het dieet - diëtetiek

leer van het dierlijk gedrag - enthologie

leer van het dierlijk magnetisme - mesmerisme

leer van het drama - dramatiek

leer van het evenwicht - statica, statiek

leer van het evenwicht der gassen - aërostatica, pneumatiek

leer van het gebruik der woorden en lettergrepen en de verbouw van een taal - prosodie

leer van het geheimschrift - cryptologie

leer van het gelaat - prosopologie

leer van het geluid - akoestiek

leer van het gesteente - petrografie

leer van het gevoelen - sensualisme

leer van het heldendicht - epiek

leer van het heelal - kosmologie

leer van het hoogste goed - agatologie

leer van het juiste stemgeluid - fonetiek

leer van het lamsvel - nappa

leer van het leven - fysiologie

leer van het leven der voorwereldlijke dieren - paleobiologie

leer van het leven in water - hydrobiologie

leer van het lichaam - somatologie

leer van het licht - optica

leer van het menselijk lichaam - somatologie

leer van het onderwijs - didactiek

leer van het ontstaan der ziekten - pat(h)olegie

leer van het ontstaan en de verhoudingen van kleuren - chromatiek

leer van het ontstaan van het aardoppervlak - geomorfologie

leer van het ontstaan van het heelal - kosmogonie

leer van het ontstaan van ziekten - nosogonie

leer van het perspectief - doorzichtkunde

leer van het reliëf der aardoppervlakte - geoplastiek

leer van het seksuele leven - seksuologie

leer van het staatsbestuur - staatkunde

leer van het tempo (muz.) - agogiek

leer van het treurspel - tragiek

leer van het verband tussen plant en dier en hun omgeving - oecologie

leer van het vuur - pyrologie

leer van het waterleven - hydrobiologie

leer van het wekken van een ruimtelijke geluidsindruk - stereofonie

leer van het zich ontwikkelen van een eigen toon - ontogonie

leer van het zien en licht - optiek

leer van het zijn - existentialisme, ontologie

leer van in cijfers uitgedrukte onderdelen der economie - econometrie

leer van Arius - arianisme

leer van Augustinus - augustinisme

leer van Boeddha - boeddhisme

leer van Christus - christendom, Evangelie

leer van lamsvel - nappa

leer van licht en van het zien - optiek

leer van maatsoorten - metriek

leer van Marx - marxisme

leer van maten en gewichten - metrologie

leer van Mohammed – Islam

leer van op zichzelf beschouwde bewegingen - kinetica

leer van Plato - platonisme

leer van Zeno - stoïcisme

leer der slangen - ofiologie

leer der sterren - astrologie

leer der vloeistoffen - hydraulica

leerbereider - (leer)looier, touwer

leerbereiding - touwerij

leerbewerken - looien

leerbewerker - lapper, looier, schoenmaker, taander, touwer

leerbewerking - looien

leerboek - handboek, leidraad, studieboek

leerboek der Rooms-Katholieke feesten - heortologie

leercursus - handleiding, leerboek

leerdichter - didacticus

leerdoek - zeildoek

leerfabel - apoloog

leergang - cursus, methode

laargang volgen - studeren

leergeld - minerval

leergestoelte - katheder

leergezel - leerling

leergierig - dociel, ijverig, leergraag, leerrijk, leerzaam, studieus, vlijtig, weetgierig, weetgraag

leergraag - studieus

leerhoofd - bolleboos

leerjaar - cursus, klas

leerjongen - bijloper

leerkamer - leskamer

leerknecht - gezel

leerkracht - docent(e), juffrouw, lector, lera(a)res, leermeester, meester, onderwijzer, onderwijzeres, professor,

leerkunst - didactiek

leerling - aanhanger, adelborst, adept, aspirant, beginneling, bijloper, cadet, cursist, discipel, élève, gezel, halfwas, kwekeling, laver (visser), normalist, pupil, scholier, student, studiosus, volgeling

leerling aan een zekere onderwijsinstelling - adelborst, gymnasiast,

hbs'er, hts'er, kwekeling, lts'er, lyceïst, kwekeling, student,

seminarist

leerling-matroos op een vissersschip - afhouder

leerling-officier - adelborst, cadet, vaandrig

leerling die doubleert - zittenblijver

leerling die niet bevorderd is - zittenblijver

leerling die niet overgegaan is - zittenblijver

leerling van Boeddha - Ananda

leerling van Christus - apostel

leerling van Diogenes - Crates

leerling van de apostel Johannes - Polucarp

leerling van de Koran - santri

leerling van een bepaalde school - adelborst, cadet

leerling van een hogeschool - student

leerling' van militaire school - adelborst, cadet

leerling van een semenarie - seminarist

leerling van koranschool - santri, softa

leerling van militair opleidingsinstituut - adelborst, cadet,

hoofdcursiaan, kadet

leerling van Rembrandt - Fabritius

leerling van Socrates - Alcibiades, Anthistenes, Isocrates, Xenophon

leerling van Zeno - stoïcijn

leerlingdiplomaat - attaché

leerlingen van een betrekking - aspirant, aspirante

leerlingmatroos (vissersschip) - afhouder

leerling-officier - adelborst, cadet, vaandrig

leerlooien - runnen

leerlooier - vellenploter

leermeester - docent, dydacticus, goeroe (guru), instructeur, Jezus, leraar, leerkracht, leidsman, magister, meester, oefenmeester, onderwijzer, preceptor, professor, repetitor, tutor, voorganger

leermeester van Achilles - Chiron

leermester van Alexander de Grote - Aristoteles

leermeester van Aristoteles - Plato

leermeester van de oude christelijke kerk - kerkvader

leermeester van een scheepsjongen - zeevader

leermeester van Frege - Lotze, Lotzke

leermeester van Gerard Dou - Rembrandt

leermeester van Heidegger - Husserl

leermeester van Husserl - Brentano

leermeester van Nero - Seneca

leermeester van Paulus - Gamaliël

leermeester van Plato - socrates

leermeester van Raffael - Perugino

leermeester van Zenoon - Permenides

leermeesterplaats - preceptoraat

leermiddel - atlas, boek, bord, globe, kaart, landkaart, leesplank, liniaal, passer, schoolboek, schooltelevisie, tekengerei, telraam

leermiddel bij aardrijkskunde - atlas, globe, landkaart

leermiddel voor handwerken - merklapje

leermiddelen - atlas, boek, bord, kaart, leesplank, lesmateriaal, liniaal, passer, schoolbehoeften, schrijfpapier,

leermos - korstmos

leer of trap - ladder

leerplaats van Zeno - Stoa(Oud-Athene)

leerplan - lesrooster, methode, onderwijsprogram

leerrede - oratie, predicatie, preek

leerregel - grondregel, principe

leerrijk - bondig, informatief, leerzaam, lerend, nuttig, opvoedend, pittig, sententieus

leerrijke oplossing gevend - pragmatisch

leers (Z.N.) - laars, leergraag

leersoort - chagrijn, kalfsleer, marokijn, nappa, pigskin, rundleer, saffiaan, segrijn, slangenleer, suède, vetleer

leerspreuk - grondstelling, maatstaf, maxime

leerspreuken - gnomen

leerstellig - doctrinair, dogmatisch, theorama

leerstelling - doctrine, dogma, geloofspunt, theorema

leerstelsel - dogma, leerstuk

leerstoel - hoogleraarsambt, hoogleraarschap, kateder, katheder, lectoraat, ordinariaat, preekstoel, professoraat

leerstof van examen doornemen - repeteren

leerstoornis op taalgebied - leeszwakte, woordblindheid

leerstuk van het boeddhisme - karma

leertaak - lectie

leertoon - leertrant

leertouwer - looier

leertraag - lui, traag

leertrant - leerwijze, methode

leerstuk - dogma, geloofsartikel, geloofsstelling, theorie

leertijd - stage

leertje - trapje

leertouwer - looier

leeruur - lectie, les

leervak op school - aardrijkskunde, algebra, biologie, boekhouden, cijferen, Duits, economieEngels, Frans, fysica, geschiedenis, godsdienst, Grieks, Latijn, lezen, meetkunde, natuurkunde, Nederlands, rekenen, scheikunde, schrijven, taal, tekenen, wiskunde,

leerwijze - methode

leerijver - studie

leerzaam - didactisch, dociel, instructief, leerrijk, naarstig, nuttig, onderwijzend, oplettend, pragmatisch, weetgierig

leerzaamheid - dociliteit

leesbaar - ontcijferbaar

leesbaar schrift, voor allen - pasigrafie

leesblindheid - alexie, dyslexie

leesboek - novelle, roman

leesboekerij - uitleenbibliotheek

leesclub - lezerskring

leesglas - loep, loupe, vergrootglas

leeshonger - leeswoede

leeskamer - bibliotheek

leeslint - leeswijzer

leesportefeuille - lectuurmap, leesmap

leesstof - lectuur, lektuur, literatuur

leest - gedaante, gestalte, middel, model, schoenvorm, taille, vorm

leesteken - aanhalingsteken, accent, accolade, apostrof, beletselteken, deelteken, dubbelpunt, komma, koppelteken, punt, puntkomma, trema, uitroepteken, vraagteken

leestekens plaatsen - interpuncteren

leest of middel - taille

leest of snit - model

leeswijzer – bladwijzer, boekenlegger, leeslint

leeswoede - leeshonger

leeszaal - bibliotheek, boekerij, leeskamer

leeszwakheid - dyslexie

leeuw - Felix, Leo, lion, liebaard

leeuw (astr.) - leopoldus, lion

leeuw (herald.) - liebaard

Leeuwardens poortje - Popta

Leeuwardense toren - Oldehove

leeuwarend - griffioen, grijpvogel

leeuwenbek - antirrhinum, ereprijs, gamander, helmkruid, kartelblad, kruid, maskerbloem, motten, mottenkruid, muskus, ogentroost, orant, toorts, vingerhoedskruid

leeuwenbekkrachtiger - scrophularinceën

leeuwengezicht - leontiasis

leeuwenjong - welp

leeuweklauw - alchemilla

leeuwebekachtige plant - aambeienkruid, beekpunge, ereprijs, gamander, helmkruid, muskus, toorts, kalfssnuit, kartelblad, maskerbloem, mottenkruid, mottenkruid, ogentroost, ratelaar,

veronica, vingerhoedkruid, vlaskruid

leeuwentand - leontodon

leeuwen temmer - dompteur

leeuwegezicht - leontiasis

leeuwemuil - orant

leeuwerik - graspieper

leeuweriken - alandidae

leeuwetand - leontodon

lef - courage, branie, bravour, drukte, durf, kloekheid, moed, ophef, spats

lefdoekje - pochet, pochette

lefgozer - druktemaker, opschepper

lefhebber - druktemaker, opsnijder

lefmaker - durfal

lefschopper - opsnijder

legaal - legitiem, rechtmatig, wettelijk, wettig

legaat - bezet, boedel, diplomaat, donatie, erfdeel, erfenis, erfmaking, gezant, gift, nalatenschap, schenking

legalisatie - wettiging

legater - erflater

legateren - legeren, nalaten, vermaken

legatie - gezantschap

legato - gebonden, vloeiend

legator - donateur, donatrice, legatant, overledene, testateur, testatrice

lege ruimte - leemte, vacuum

lege schelp - nuun

lege woordenpraal - bombast, retoriek

legen - ledigen, uitdrinken

legendarisch - befaamd, fabelachtig

legendarisch goudland - Ofir

legendarische koning - Arthur

legendarische koning van Vlaanderen - Gambrinus

legendarische schaal - graal

legendarische tovenaar - Merlijn

legendarische vorst - Gambrinus

legende - abrupta, fabel, mirakel, mythe, overlevering, randschrift, sage, sprookje, (volks)verhaal

leger - armee, bed, bivak, geschiedenis, heer, heerban, heir, hol, kamp, krib, krijgsmacht, krijgsvolk, landmacht, landweer, ligplaats, luchtmacht, menigte, militie, strijdmacht, troepen, weermacht

legeraanvoerder - bevelhebber, generaal

legeraanvoerder van Alexander de Grote - Clitus, Kleitos

legeraanvoerder van David - Uria

legerafdeling - afdeling, bataljon, brigade, compagnie, divisie, eenheid, eskadron, formatie, genie, G.S., korps, peloton, regiment, sectie

legerafdeling der eerste Franse Republiek - legioen

legerafdeling der Romeinen - legioen

legerauto - jeep

legerbende - heerschaar

legerbevelhebber in Egypte - sirdar

leger des heils - (Eng.) s.a., L.d.H.

legereenheid - korps

legeren - alliëren, bivakkeren, kamperen, legateren, paraderen, vermengen

legeren van goud met een ander metaal - karateren

leger in de open lucht - bivak

legerhulpplaats - repli

legering - alliage, alligatie, alliage, allooi, alpaca, alumel, amalgama, amalgaan, gehalte, lega, hoedanigheid, krimp, loodsoldeer, metaalmengsel, vestiging, waarde, zaling

legering met kwik - amalgaam

legering met smeltpunt onder 70º - woodsmetaal

legering om metalen te verbinden - soldeer

legering van aluminium en magnesium - hydronalium

legering van een metaal met kwikzilver - amalgaan

legering van grafiet en leem - potlood

legering van koper en tin - brons

legering van koper en tin - brons.

legering van koper en zink - bathmetaal, messing

legering van koper (2) en messing (1) - (s)pinsbek

legering van koper (90) en aluminium (10) - talmigoud

legering van koper, ijzer met een dun laagje zilver, goud of platina - pleet

legering van koper, zink en nikkel - alfenide, alpaca, argentaan, christoffel

legering van kwik en tin - foelie

legering van kwikzilver - amalgaan, amalgama

legering van lood en tin - soldeer, (s)piauter

legering van metaal en kwik - amalgaam

legering van nikkel, koper, ijzer en zink - argentaan, witkoper legering van roodkoper en geelkoper - potin

legering van staal en nikkel - nikkelstaai, pantserstaai

legering van 4 delen koper en deel zink - kopergoud

legering van zink en aluminium - sincon, zamac

legering van zink en koper - halfgoud, semilor, similor, spiegelmetaal (om te polijsten)

legering van zink - nikkelzilver

legering van zink en lood - bathmetaal

legering van zink en zwavel - blende

legering voor metaalverbinding - soldeer

legerkamp - bivak, kazerne, lager

legerkantine - mess

legerknecht - krijgsknecht, legerkost, soldaat, soldatenspijs

legerkost - kuch, rats, soldatenspijs

legerleiding - G.S., (generale) staf, legerbestuur, oppercommando, operbevel, staf

legermacht - armee, krijgsmacht

legernorm - In

legeroefening - manoeuvre, schijngevecht

legeronderdeel - at, bataljon, batterij, brigade, cavalerie, compagnie, detachement, divisie, eskader, eskadron, genie, infanterie, korps, landmacht, legerkorps, luchtmacht, marine, peloton, regiment, sectie, squadron, staf, wachtpost

legeropleidingsschool - C.O.A.K., K.M.A., R.S.I., S.R.O.A., S.R.O.I., S.R.O.MA

legeropstelling - colonne

legeropstelling met geringe frontbreedte - (in)colonne

legerpark - legertrein

legerplaats - bivak, garnizoen, kamp, kampement, kazerne

legerplaats in openlucht - bivak

legerpolitie - M.P.

legerpredikant - aalmoezenier, veldprediker

legerpriester - aalmoezenier

legerschaar - heir, legoen, rot

legerschool - K.M.A., K.M.S.

legerstaf - hoofdkwartier, legerleiding

legerstandaard - banier, vaan(del), veldteken

legerstede - bed, brits, kooi, krib, ledikant, opklapbed, sponde, wieg

legerstelsel - Filter, Ondas

legertent - paviljoen

legerterm - balen, filler, hap, hospik, organiek, stomp

legertje van Indonesische jongeren - pemoeda

legertocht - krijgsmars, krijgstocht

legertrein - tros

legertros - dreef, gang, legertrein, loop, train, zwang

legerveste - bunker, kazemat, kazerne

legervesting - bunker, kazemat, kazerne

legervoertuig - tank

legervoorraad magazijn - dump

legerwagen - tank

legerweg - heirbaan

leges - heffing, kosten, rechten, schrijfkosten

lege tijd - otium

leggeld - emolument

leggen - aanbrengen, indoen, maken, plaatsen, situeren, stellen, vloeren

leggen van de nadruk - accentueren

legger - biels, draagbalk, ligger, register, vloerbalk

legger in roosterwerk – kesp

legger onder rails - biels

leggoed - pootgoed

leghorn - kip, (Eng.) livorno

legio - ontelbaar, talloos, talrijk, veel, volop

legioen - cohorte, heerschaar, keurbende, menigte

legionair - soldaat

legislatief - wetgevend

legist - jurist, wetkundige

legisterlj - wettendienst

legitiem - echt, legaal, rechtmatig, wetmatig, wettig, wettelijk

legitimatie - bewijs, vergunning

legitimatiebewijs - identiteitsbewijs, pas, paspoort, persoonsbewijs, toeristenkaart,

legitimatiekaart - persoonsbewijs

legitimatiekaart van een journalist - perskaart, perspenning

legkaart - legpuzzel, speelgoed

legkast - kleerkast, schap

legplank - schap

legnest voor kippen - valnest

legsel - broed

leguaan - anoles, basilisk, bergduivel, kamhagedis, padhagedis, wrong

leguanen - iguanidae

legumisse - eiwitstof

leguninosen - monosaceeën, papilionaceeën

legwerk - tapijtwerk

lei - gesteente, leisteen

leiband - gareel, hondenriem, laan, leidsel, leis, passage, sloot, teugel, toom, watering

leiband voor paarden - leidsel

leiboom - espalier, lamoen, latwerk, lemoen, spalier, staketsel

leidam - krib

leiden - (aan)voeren, bepalen, besturen, brengen, dirigeren, loodsen, meenemen, mennen, regeren, richten, voeren

Leiden - L.B., Lakenstad, sleutelstad

leiden van een debatingclub - moderator

leiden van een orkest - dirigeren

leidend - toonaangevend, toongevend

leidend beginsel - leus

leidend gezelschap - geleide

leidende figuur - baas, chef, directeur, gerant, hoofd, kopstuk, manager, opperhoofd

leidende gedachte - grondtoon

leider - aanvoerder, baas, bestuurder, bevelhebber, bewindhebber, bewindvoerder, caid, card(ar), chef, chief, commandant, conducteur, deken, dirigent, directeur, duce, gebieder, geleider, gids, leidsman,hoofd(man), manager, menner, mentor, moderateur, moderator, ondernemer, opperhoofd, overman, patroon, regent, rondleider, tuteur, vlaggeman, voogd, voorganger, voorman, voorzitter, wegwijzer

leider (Eng.) - leader

leider der erediensten - liturg

leider van de Contraremonstranten - Gomarus

leider van een debatingclub - moderator

leider van de erediensten - liturg

leider van een hotel - gerant

leider van de krant - redacteur

leider van de scheepsbemanning - bootsman

leider van de stad Venetië - Doge

leider van de voortrekkers en van een groep padvinders - oubaas

leider van een algemeen klassement - koploper

leider van een ballet - balletmeester

leider van een dispuut - disputer

leider van een elftal - aanvoerder, captain

leider van een feest - ceremoniemeester

leider van een groep brandweerlieden - brandmeester

leider van een handelspost in de West - trader

leider van een hotel - gerant

leider van een krant - redacteur

leider van een legerdivisie - kolonel

leider van een novice - magister

leider van een olifant - kornak

leider van een orkest - dirigent

leider van een plechtigheid - ceremoniemeester

leider van een rederijkerskamer - factor

leider van een stad - burgemeester

leider van een vergadering - voorzitter

leider van een verkooporganisatie - salesmanager

leider van Gods volk - Mozes

leider van padvinders - akela, hopman, oubaas

leider van toneel - regisseur

leider van U.S.A. - president

leiderschap - hegemonie

leidfossiel - gidsfossiel

leiding - aanvoering, auspiciën, bestier, bestuur, beheer, bestel, bevelvoering, bewind, directie, koker, kopstuk, moderamen, opzicht, regeling, regering, regie, regime, roer, staf, toezicht, tucht

leiding van een orkest - directie

leiding voor gas - gasbuis

leidinggevende persoon - baas, chef, directeur, manager, opperhoofd

leidingskanaal - aquaduct

leidmotief - grondthema

leidraad - compendium, gids, grondregel, handboek, handleiding, hulpmiddel, leerboek, norm, orakel, regulatief, richtsnoer, stelregel, vademecum, vraagbaak,

Leids blauw - kobaltblauw

Leids gebouw - Gravensteen, Lakenhal

Leidse studentensociëteit - Minerva

Leidse kaas - komijnekaas

leidsel - breidel, gareel, halster, kadeel, leiband, leireep, leiriem leis(el), teugel(s), toom

leidsel en bit - toom

leidsman - geleider, gids, hoeder, leermeester, leider, mentor, tutor, voorman

leidster - gids, leidsvrouw, poolster

leikleurig - schalieblauw

leien schrijfstift - griffel

leigrijs - zinkverf

leipen - griffel

leirail - dwangrail

leireep - leidsel, teugel, toom

leiriem - halster

leis - honderiem, kerstlied, koppel, koppelriem, leiband, leisel, leist, lijn, Noël, riem, teugel

leis (muz.) - lied, met, refrein

leisel - koppel, riem

leiselleguanen - iguanidae

leishmaniose - kala-azar

leisteen - schiefer, schist,

leisteenachtig - schisteus

leisteengebergte - Eifel

leizeel - leidsel, leisel

lek - bres, gat, lekkage, lens, onvolkomen, opening, poreus, reet, schadelijk, scheur, tekort, wan

lekdoek - filtreerdoek, doorzijgdoek

lekenbroeder - convers, frater

lekendis - hagedis

lekenmanier - ondeskundigheid

lekenzuster - begijn

lekhoning - maagdenhoning, zeem

lekkage - coulage, lek, slecht, verkeerd, wan

lekken - doorlaten, druipen, druppelen, sijbelen,

lekker - aangenaam, aangeschoten, appetijtelijk, behaaglijk, belust, delicaat, echt, emmes (barg.), fijn, genoegelijk, geurig, gezond, halfdronken, heerlijk, kneuterig, kostelijk, lekkerbekkig, leuk, plezierig, prettig, puik, smakelijk, verrukkelijk, zalig

lekker baksel - banket

lekkerbek - epicurist, fijnproever, gastrofiel, gastronoom, gourmand, gourmet, lucullus, proever, smuller, smulpaap

lekkerbekken - smullen, watertanden

lekker eten - smullen

lekkernij -

2 ijs

3 jam

4 cake, drop, koek, noga, reep, soes

5 gebak, hapje, lolly, patat, snack, snoep, taart, wafel, ijsje

6 banaan, banket, bonbon, dragee, flikje, gombal, koekje, oester, sukade, toffee, ulevel

7 caramel, chocola, fondant, gebakje, karamel, kaviaar, moorkop, praline, rumboon, taartje, ijswafel

snoepje, taartje, truffel, ijstaart, zuurtje

8 eierkoek, janhagel, roomsoes, pepermunt, schuimpje, slagroom, speculaas, tompouce

9 bokkepoot, chocolade, kruidkoek, marsepein, negerzoen, poffertje, snoepgoed, speculaas, stroopbal, taartpunt, tractatie

10 borstplaat, broedertje, kattentong, suikergoed

11 delicatesse, heerlijkheid, pepermuntje, stroopwafel

12 banketletter, bitterkoekje, kersenbonbon,versnapering

15 garnalenbroodje

lekker ruiken - geuren

lekkers - drop, gelei, noga, snoep, suikergoed

lekker sla[pen - soezen

lekkertand - lekkerbek

lekkertje - lieveling, schat, snoepje

lekker van smaak - fijn, heerlijk

lekker vinden - lusten, smaken

leksteen - druipsteen, filtreersteen, stalactiet

lekvrij - potdicht

lekythos - grafvaas

lel - beklel, dreun, huig, klap, lellebel, mep, oorlel, oorvijg, pats, pets, slag, tik

lelie - aloë, asperge, drakenpalm, gloriosa, keizerskroon, look, prei, salomonszegel, vuurpijl, yucca

lelieachtigen - ajuin, aluim, anthericum, asparagus, berglook, bieslook, boerenlelie, bostulp, colchium, daglelie, dalkruid, daslook, droogbloeier, eenbes, eremus, gagea, galeopsis, galtonia, geelster, graslelie, herfsttijloos, hondstand, hyacint, juin, keizerskroon, kievitsbloem, knoflook, koningslelie, kraailook, lelie, liliaceeën, moeslook, morgenster, muizedood, nartheticium, oranjelelie, prachtlelie, scilla, sneeuwhoen, ui, vuurlelie, vuurpijl,

yucca

lelieachtig bolgewas - ui, knoflook

lelieachtig gewas - affodille, agave, aloë, asperge,

lelieachtig tuinbouwgewas - asperge

lelieachtige bosplant - akkergeelster

lelieachtige klimplant - gloriosa

lelieachtige plant - agave, aloe, geelster, look, salomonszegel

lelienarcis - sneeuwklokje

lelietje van dalen - dalkruid

lelietorretje - goudhaantje

leliewasplaat - zwam

lelijk - affreus, afgrijselijk, afschuwelijk, afstotend, afzichtelijk, akelig, boos, erg, kwetsend, link, min, mismaakt, monsterachtig, monsterlijk, onaardig, onesthetisch, onfraai, ongehoord, onooglijk, ontoonbaar, slecht, smakeloos, stuitend, wanstaltig, ijselijk,

lelijk dier - monster, mormel

lelijk geel haar - peenhaar

lelijk gezicht - grimas, tronie

lelijk mens - aap, duivel, dwerg, monster, mormel, sater

lelijk schepsel - mormel

lelijk woord - knoop, verwensing, vloek

lelijke aap - mandril

lelijkerd - beroerling, monster, mormel, naarling

lelijkheid - gemeenheid, laagheid

lellebel - del; sloerie, slons, viezerik

lelletje in de keel - huig

lel of klap - slag

lel om de oren - oorvijg

lelvogel - huia, kokako

lemma - devies, leus, lijfspreuk, motto, trefwoord, zinspreuk

lemmerjacht - zeiljacht

lemmet - kaarsenpit, kling, lampekous, lampepit, lemmer, pit

lemming - knaagdier, marmot

lemnacee - bultkroos, eendenkroos, kroos, lemma, spirodela, wolffia

lemoen - citroen, dissel, disselboom, lamoen

lemurachtige - maki

lende - flank, lee, lies, onderrug, zij

lendedeel van een paard - flank

lendenberoerte - maandagsziekte

lendenbiefstuk - entrecote

lendebloed - bulk, lal

lendendoek - kain, paan

lendendoekje - pantje

lendenen betreffendem - lumbaal

lendenkleed (Maleis) - kain, paan

lendenpijn - nefralgie

lendeschot - spit

lendenspier - psoas

lendepijn - lumbago, schot, spit

lende spierpijn - spit

lendespit - lumbago

lendenstuk - filet, haas, harst, lumme

lendestuk van een rund - haas, harst, kimme

lendewervel - promotorium

lene - leuning

lenen - borgen, eigenen, geven, verschaffen, voorschieten

lener - financier, geldnemer, geldschieter

leng - kabeljauw

lengen - aaneenbinden, uittrekken, verdunnen

lengsel - verlengsel, verlengstuk

lengstuk - verlenging

lengte - 1., afstand, grootte, kwantiteit, longitude, longitudó

lengte bepalen - meten

lengte betreffende - longitudinaal

lengte tussen twee en een half en vijf meter - roelat

lengte tussen twee punten - afstand, lijn

lengte van beide armen - vaam, vadem

lengte van de onderarm - el

lengte van de rechte lijn tussen twee punten - afstand

lengte van letterstaafjes - letterhoogte

lengtecirkel - meridiaan, middagcirkel

lengtedraden van weefsels - schering

lengteduinen - parallelduinen

lengteëenheid in metriek - more

lengtemaat - altometer, angström, cm, cicero, dam, dm, decameter, decimeter, dm, duim, dijkroede, el, femtometer, Foot, gigameter, hm, hand, hectometer, inch, km, kilometer, knoop, kogge, koggeroede, landmijl, megameter, meter, mm, micron, millimeter, mijl, mijn, myriameter, nanometer, paal, picometer, Pm, roede, rod, spanne, terameter, vaam, vadem, verrel, voet, werst, yard, zeemijl

lengtemaat in Indonesië - paal

lengtemaat in Rusland - werst

lengtemaat op Java - paal

lengtemaat op zee - chain, foot, furlong, inch, knoop, mijl, perch, pole, rod, yard, zeemijl

lengtemeting - longimetrie

lengterichting (in de) - longitudinaal, overlangs

lengtetouw - hijstouw

lenig - acrobatisch, buigzaam, elastisch, flexibel, lenigen, maniabel, meegaand, meegevend, mul, niet, rank, slank, slap, smijdig, soepel, stijf, stijfloos, volubel, zucht,

lenig maken - kneden, malaxeren

lenig zijn - meegeven

lenigen - lessen, mitigeren, souffleren, troosten, verlichten, verzachten

leniger - trooster, verlosser, verzachter

lenige sport - turnen

lenigheid - buigzaamheid, soepelheid, souplesse, veerkracht

leniging - mitigatie, verzachting

leniging van smart - soelaas, troost

Lenin - (pseudoniem) Oeljanow

lening - krediet, leenbedrag

lening voor een huis - hypotheek

lens - gust, harpoen, krachteloos, kijkglas, ledig, leeg, loep, loupe, spies, luns, mat, meniscus, objectief, oculair, oogglas, pen, slap, spie, spiets, vergrootglas

lens zonder kleurschifting - achromatische lens

lens zonder vertekening - aplanatische lens

lensbeursje - lenskapsel

lensen - doorsteken

lensfout - aberratie

lenskapsel - lensbeursje

lenskern - zenuwcellen

lens of kijkglas - loep

lensopening - lensdiameter

lensvorm - concaaf, convex

lensvormig - lenticulair, lentiform

lenszak - drijfanker, sleepzak

lente - jaargetijde, jeugd, overvloed, seizoen, voorjaar

lenteadem - lentewind

lentebloem - anemoon, crocus, jonkman, krokus, lelietje, madeliefje, meisje, narcis, primula, sering, sneeuwklokje, tulp

lentebode - zwaluw

lenteboter - grasboter

lentedag - meidag, voorjaarsdag

lentedans - meidans

lentegodin - Ostara

lenteklokje - grasklokje, leucojum, sneeuwklokje

lentekoorts - voorjaarskoorts

lenteloof - lentegroen

lentemaand - maart, nisan

lenteren - dralen, sammelen, talmen, treuzelen

lenteschuim - koekoeksspeeksel

lentespog - kikkerspog

lenteteken - ram, stier, tweelingen

lentetijd - jeugd

lentezaaitijd - dricht

lentezandstorm - khamasin, khamsin

lentezang - lentelied, maggiolata

lenticel - kurkporie, lensvorming, oogwratje

lenticulair - lensvormig

lentibulariacee - blaasjeskruid, pinguicula, utricularia

leontopodium - edelweiss

lento (muz.) - langzaam

lenzen - afdokken, kijken, leegmaken

lenzen en prisma’s - optiek

lenzenstel - bril

lenzenstelsel in een vuurtoren - paneel

leonisch - kitsch, nagemaakt, onecht, vals

leontopodium - edelweiss

lep - schop, spa, zeelt

Lepanto - Naupaktos

lepel - cochlea, gaperik(dieventaal), hazenoor, kunstaas, laarzenknecht, paplepel, pollepel, rijstlepel, schoenlepel, sleef, slief, spaan, spatel, suikerlepel, theelepel

lepel om glas te schuimen in een glasblazerij - kasserol

lepelaar - herderstasje, lepelgans, lepelreiger, ooievaar

lepelbagger - lepelexcavateur

lepelbek - slobeend

lepelblad - cochlearia, herderstasje, mierik, schouderblad, vetkruid, waterweegbree

lepelboom - kalmia

lepeldiefje - herdersasje

lepeleend - slobeend

lepelgans - lepelaar

lepelkruid - lepelblad

lepelreiger - lepelaar

lepels, borden, messen enz. - bestek, eetgerei

lepels en vorken - herderstasje

lepelslang - brilslang

borden, lepels, messen, vorken - bestek, eetgerei

lepel, scherpe - curette

lepelspijs - pap, pudding, soep, vla

lepeltje - schepje

lepeltjesdief - herderstasje

leperd - bedrieger, gabberd, gewiekste, gladakker, gladjanus, gluiperd, goochemerd, guit, linkerd, listigaard, schalk, schelm, slimmerd, slimmerik, snuiter

leplam - potlammetje

lepra - lazerij, melaatsheid

lepralijder - leproos, melaatse

lepreus - melaats(e)

leproos - melaats

leptosoom - lichaamstype

leraar - docent, frik, goeroe, instructeur, lector, leerkracht, meester, mentor, onderwijzer, predikant

leraar in de klassieke talen aan een gymnasium - preceptor

leraar in de Nederlandse taal en letteren - neerlandicus

leraar in welsprekendheid - retor

leraren - doceren, onderrichten, onderwijzen, prediken

lerares - docente, leerkracht, onderwijzeres

Ieren - aanleren, africhten, blokken, doceren, instuderen, instrueren, lesgeven, onderrichten, onderwijzen, prediken, studeren, vossen

Ieren band - koppel, riem

leren borstlap - plastron

leren gordel - riem

Ieren halsgordel - gareel

leren halsjuk - haam

Ieren harnas - kolder

Leren koppel - riem

Ieren lap - zeem(leder)

Ieren riem - koppel

leren riem van een wasmachine - drijfriem

leren schoen met schacht - laars

leren schrijven van brieven - correspondentieonderwijs

laren zak voor harmonica - balg

leren zweep - bola, karwats, knoet

lerend - didactisch, onderwijzend

lering - catechisatie, catechismus, didactiek, instructie, leer, leerstelling , les, moraal, onderricht, onderwijs, onderwijzing, preek, sermoen

lerk - lariks, lork, lorkenboom

les - instructie, leer, lering, onderricht, onderwijs, raadgeving, studie, vermaning, voorbeeld

les van een professor - college

lesbak van een smederij - koelbak, lestrog

lesbisch - homosecsueel

lesgeven - lessen, onderwijzen

les in lezen - leesles

leskamer - leerkamer, studeerkamer

leslokaal - klas

leslokaal voor judo - dojo

les nemen - lessen

Lesotho, Bevolking van - Basotho

Lesotho, hoofdstad van - Maseroe

Lesotho, taal gesproken in - Sesotho

lesprogramma - lesrooster

lesschema - lesrooster, rooster

lessen - blussen, boeten, koelen,lenigen, stelpen, stillen, verzadigen

lessenaar - desk, lezenaar, pulpitum, schrijftael

lessen van dorst - grinken

lest - laatst, letste

lestijd - cursus, leergang, school

lestrog - lesbak

les van hoogleraar - college

leswagen - lesauto

letaal - dodelijk

letaliteit - dodelijkheid, sterfte

lethargie - slaapzucht

Letland, haven in - Lipaja, Ventspils

Letland, hoofdstad van - Riga

Letland, rivier in - Daoegava, Dvina, Gaoeja, Lieloepe

Letland, stad in - Daoegavpils, Jelgava, Joermala, Liepaja, Rezekne

Letland, volksstam in - Koeren, Liven

letsel - belet, blessure, blessuur, kneuzing, kwaad, kwetsuur, laesie, last, mankement, snede, trauma, verwonding, wond

letsel toebrengen - deren, kwetsen, treffen, verwonden, wonden

letten - benadelen, deren, verhinderen

letten op – zorgen

Lets - Lettisch

letsel - kwetsuur, trauma, verwonding, wond

letsel toebrengen - deren, kwetsen, verwonden wonden,

letterteken

letter - banketletter, cursiefletter, drukletter, geletterde, hoofdletter, karakter, letterteken, romein, schriftteken, schrijfletter

letter onder de c - cedille

letteren - letterkunde

letterdief - plagiaris, plagiator

letterdieverij - plagiaat

letter met omlaag uitstekende lus - staartletter

letter van het Griekse alfabet - alfa, bèta, chi, delta, epsilon, èta, gamma, jota, kappa, iota, lambda, mu, nu, omega omikron, phi, pi, ps, sigma, thèta, tho, tau, ypsilon, xi, zèta

letterdief - plagiaris, plagiator

letterdieverij - plagiaat

letterdruk - typografie

letterformaat - korps

lettergedicht - acrosticon, naamvers

lettergreep - syllabe

lettergreepraadsel - charade, logogrief

lettergreepsplitsing - dideresis

lettergrepenschrift - hiragama

lettergrootte - letterkorps

letterheld - anagram

letterhoogte - corps

letterkast - letterbak

letterkeer - anagram, metathesis,

letterknechterij - grammatolatrie

letterkrans - lofdicht, eloge, ode

letterkunde - bellettrie, literatuur, woordkunst

letterkundig - literair

letterkundig bronnenonderzoek - crenologie

letterkundig werk – boek, drama, epos, essay, gedicht, krant, novelle, roman, tijdschriftverhaal

letterkundig werk van gemengde inhoud - mengselwerk

letterkundige - auteur, criticus, dichter, lettre, literator, literatuur, novellist, poëet, romancier, schrijver

letterlap - letterdoek

letterlievende club of vereniging - rederijkerskamer

letterlijk - eigenlijk, feitelijk, getrouw, inderdaad, juist, litteraal, nauwgezet, nauwkeurig, precies, stipt, strikt, tekstueel, woordelijk

letterlijke herhaling - aanhaling, citaat, echo

letterlijst - abo

lettermaat - corpspica, punt

lettermodel - sjablone, sjabloon

lettermos - korstmos

letteromzetting - metathesis

letter onder de letter c - cedille

letteropsomming - alfabet

letterornament - monogram

letter, op - ordenen - alfabetiseren

letterplaat - afleesplaat, drukvorm

letterplank - a-b-plank

letterpuzzel - woerdzoeker

letterraadsel - anagram, cryptogram, logogrief

letterreeks - alfabet

letterrekening - algebra, stelkunde

letterroof - letterdieverij

letters van Griekse alfabet - alfa, ambda, bèta, chi, delta, èta, epsilon, gamma, jota, kappa, mu, nu, omega, omikron, pi, phi, psi, rho, sigma, tau, thèta, upsilon, xi, zèta

letterrijm - alliteratie, stafrijm

letters boven Christusbeeld - I.N.RI.

letters in liturgie - IHS, INRI

letters noemen - spellen

letterschilder - penseelschrijver

letterschrift - alfabet

letterserie - letterfamilie

letterslot - kunstslot

lettersnijder - graveur

lettersoort - aldine, antiqua, augustus, augustijn, bembo, bodini, brevier (klein), cancelleresca, cicero, cursief, dessendiaan, diamant, egyptienne, fleischmann, futura, galjaard, garamond, gutenberg, helvetica, hoofdletter, italiek, kanon, kapitaal, kolonel, krulletter, libra, lombarde, lutetia, majuskel, mediaan, mediaeval, minuskel, missaal, nonparel, nonparelle, onderkast, paragon, parel, perpetua, regaal, romanee, romein, schreefloos, schrijfletter, times, trekletter, troy, type

letterspel - scrabble

letterspijs - metaalmengsel, specie

letterstof - lettermetaal, letterspecie

letterteken - accent, cedille, gramma, herkenningsteken, karakter, sigma, tilda (Spaans)

lettertelegraaf - wijzertelegraaf

letters van Grieks alphabet - alfa, bèta, gamma, delta, epsilon, zeta, eta, thera, iota, kappa, lambda, theta, iota,

da, mu, nu, xi, omicron, pi, rho, sigma, tau, upsilon, phi, chi, psi, omega

lettertje - briefje

lettertrekker - verfkwastje

letter type - Aldine, antiek, augustijn, Baskerville, bembo, bodoni, brevier, briljant, caslow, cicero, colonel, cursief, dessendiaan, diamant, folio, futura, galjard, Garamond, gotisch, Helvetica, lectura, Libra, lutetium, mediaan, mediaeval, Mercator, microscoop, nonpareille , of, parel, perpetual, roman, romein, Romulus, Spartan, times, uniciaal, unciaal, univers

lettervers - acrostichon, metathesis

letterverspringing - anagram, metathesis

lettervrucht - boek, gedicht

letter waarmee men drukt - drukletter

letterwoord - marva

letterwijs - geleerd, knap, leesvaardig, letterkundig

letterzetgietmachine - monotype

letterzetmachine - linotype, monotype

letterzetter - compositeur, graficus, kever, kopyhouder, penseel, typograaf

letterzettergerei - divisorium, filet, tenakel, zethaak

letterzettershaak - zethaak

letterzifter - criticus, criticaster

letterzifterij - haarkloverij, vitterij

let wel - nota bene, n.b., tw. , sic

leugen - bedriegerij, bedrog, beuzel, fabel, jok(ken), jokkentje, knapper (gew.), misleiding, onwaarheid, verdichtsel, verzinsel

leugen (Eng.) - lie

leugen om bestwil - noodleugen

leugenaar - bedrieger, fantast, jokkebrok, leugenbeest, misleider, pseudoloog, valsaard

leugenachtig - bedrieglijk, deloyaal, doortrapt, eervergeten, geslepen, liegend, loos, oneerlijk, onoprecht, onwaar, perfide, schijnheilig slinks, sluw, trouweloos, unfair, vals, valstongig

leugenachtige kwaadsprekerij - laster

leugenbericht - canard, fopperij, verzonnen krantebericht

leugendetector - leugenverklikker

leugenontdekker - liedetector

leugens (barg.) - schorem

leugens wijsmaken - beliegen

leugentaal - leugens

leugentje om bestwil - menistenleugen

leugenzak - aartsleugenaar, almanak, leugenaar

leuk - aangenaam, aardig, amusant, bekoorlijk, best, betrouwbaar, degelijk, doddig, dolletjes, doodgrappig, doodkalm, doodleuk, echt, emmes, enig, fideel, flegmatiek, fijn, geestig, geinig, gemoedelijk, genoegelijk, geschikt, gezellig, goed, grappig, heerlijk, humoristisch, immes, inderdaad, jofel, kedin, knus, koddig, laconiek, lauw (gewest.), leukweg, leutig, lief, link, lollig, luizig, mieters, mooi, moppig, olijk, prettig, schattig, sympathiek, tof, veilig, vermakelijk, vrolijk

leuk ondeugend - guitig

leuk persoon - humorist, komiek, leukerd, snaak

leuke jongen - guit, schalk, snaak

leuk en aardig - prettig

leuk en fraai - mooi, prachtig

leuk(a)emie - bloedziekte

leukerd - clown, farceur, grapjas, grappenmaker, guit, hansworst, harlekijn, humorist, joker, komiek, lolbroek, lolmaker, moppentapper, nar, olijkerd, paljas, pias, pierrot, polichinel, punch, schalk, snaak, uientapper, uilenspiegel

leukheid - geestigheid, gein, gezelligheid, grap, leut, lol, plezier, pret, vermaak

leukjes - kalmweg

leukocyt - bloedlichaampje

leukocyt, soort - granulocyt, lymfocyt, monocyt

leukodermia - pigmentgebrek

leuk ontdeugend - guitig

leukoplast - pleister, zetmeelvormers

leuk persoon - humorist, komiek, leukerd, snaak

leuk verhaal - mop

leukweg - laconiek, laconiek

leunbijter - baliekluiver, leegloper

leunen - lenen, rusten, schragen, steunen

leunes - domoor

leuning - armsteun, balie, balustrade, barre (Fr.), borstwering, reling, steun, stut, verschansing

leuning op balkon - balustrade

leuning op schip - reling

leuning van een hekwerk - reling

leuning van een verschansing - reling

leuning regel - deklijst

leuning schaaf - profielschaaf

leunstoel - armstoel, bergère, clubfauteuil, clubstoel, clubzetel, crapaud, fauteuil, leuningstoel, luierstoel, rookstoel, ruststoel, voltaire, zorg(stoel),

leunstoel met hoge rug en vooruitstaande zijstukken - voltaire

leur - deugniet, drel, kleinigheid, lap, lokaas, lomp, lor, prul, tod, vod

leurachtig - nietig, onbeduidend, ijdel

leurder - kramer, marskramer, venter

leuren - venten, knoeien, regratteren, spotten, zaniken

leus - devies, frase, gezegde, hulpstelling, kernspreuk, lemma, leuze, lijfspreuk, motto, parool, slogan, spreekwoord, spreuk, strijdkreet, teken, wachtwoord, wapenkreet, zinspreuk

leusnet - palingnet

leut - gein, gekheid, genoegen, koffie, lol, plezier, pret, scherts, schik, vermaak, vrolijkheid

leutel - maatlatje, schopje

leuter - kletsmajoor, snert

leuteraar - babbelaar, draler, kletser, kletsmajoor, mem, talmer, zeurkous

leuteren - babbelen, ballen, bazelen, dazen, dralen, haperen, kallen, kletsen, loszitten, loteren, neutelen, peuteren, raaskallen, razen, revelen, talmen, treuzelen, waggelen, wauwelen, wiggelen, zaniken, zeuren, zwetsen

leuterpraat - klets

leuterig - besluiteloos, talmend, zanikerig

leuterkous - babbelaar, zanik

leutig - aangenaam, grappig, jolig, leuk, parool, prettig, plezierig, slogan, vermakelijk

leuver - eksteroog, likdoorn

leuze - blazoen, devies, emblema, gezegde, kenspreuk, leus, motto, parool, slagwoord, slogan, sloughan, veil, wachtwoord, yell

leuzen - vissen

levaard - haring

levade - (het) steigeren

Levant - Morgenland, oosten, Oriënt

leven - bestaan, drukte, existentie, gedoe, geraas, getier, geweld, heibel, herrie, kabaal, lawaai, licht, poeha, rumoer, spektakel, teren, tier, verblijven, vertier, wonen, zijn

levend - bestaand, in, vivo

levendbarende zeevis - aalkwab, kwabaal, puitaal

levend gesneden - krimp

levend wezen - dier, mens, organisme, plant

levende celstof - protoplasma

levende have - vee

levende steentjes - lithops

levendig - actief, agiel (muz.), alert, allegretto,allegro, animato, animoso, bedrijvig, behendig, bevallig, beweeglijk, bewegelijk, bezield, brio, bijdehand, dartel, druk, elegant, energiek, flink, fitting, fris, geanimeerd, intens, intensief, kittig, krachtig, kras, kwik, kwiek, lustig, monter, mosso, op, opgewekt, pittig, quick, rap, roerig, rumoerig, sanquinisch, snel, snugger, tierig, tuk, turbulent, vief, vinnig, vitaal, vivace, vlot, vlug, vrolijk, vurig, wakker, woelig, zwierig

levendig - (muz.) allegro, animato, animoso, opgewekt, presto, vivace

levendig tempo - entrain

levendigheid - activiteit, animo, beweeglijkheid, brio, drukte, elan, fut, leven, opgewektheid, pathos, temperament, tierigheid, vertier, vuur

levendig kind - druktemaker, robbedoes

levendig of vief - kwiek,

levendig vernuft - esprit, geest

levend wezen - dier, mens

levenloos - dof, dood(s), doof, futloos, gevoelloos, loom, maf, mat, onbenullig, onbezield, saai, slaap, zielloos

levenloos voorwerp - fetisj

levenmaker - drukteschopper, herriemaker

levensavond - ouderdom

levensbaan - levensweg

levensbeginsel - adem, asem, cel, ethos, geest, kiem, leidraad, principe

levensbehoefte - eten, kleding, voedsel

levensbenodigdheid - dekking, kleding, voedsel

levensbeschouwing - atheïsme, deïsme, filosofie, idealisme

levensbeschouwing die de rede afwijst - irrationalisme

levensbeschrijver - biograaf

levensbeschrijver van heiligen -hagiograaf

levensbeschrijving - biografie

levensbeschrijving door persoon zelf – autobiografie, levensschets

levensbeschrijving van een pas gestorvene - necrologie

levensbeschrijving van heilige - hagiografie

levensbeschrijving van pas overledene - necrologie

levensboom - conifeer, thuja, tuja, tuya

levensconditie - levensvoorwaarde

levensdrift - libido

levensdraad - levensduur, levensloop

levensfilosofie - biosofie, vitalisme

levensfunctie - ademen, ademhalen, hartslag

levensgedrag - levenswandel

levensgeest - conduite, pneuma

levensgeest (Ind.) - prana

levensgegevenheid - lot

levensgemeenschap - collectief, commune, groep, maatschappij, samenleving

levensgenieter - Bourgondiër, epicurist, hedonist

levensgeschiedenis - biografie, necrologie

levensgevaarlijk - dodelijk

levensgezel - eega, echtgenoot, gade

levenshouding - gedragslijn

levenskracht - energie, gloed, vitaliteit

levenskracht geven - vitaliseren

levenskrachtig - tierig, vitaal

levenskring - milieu

levenskunst - eubiotiek

levenslang - eeuwig, perpetueel

levensleer - biologie, biotiek

levensleer der voorwereldlijke dieren - paleobiologie

levenslied - smartlap

levensloop - carrière, curriculum, levensdraad, lot

levenslucht - adem, asem, zuurstof

leenslucht innemen - ademen, inademen

levenslust - blijheid, energie, exuberance, joiedevivre, levensblijheid, levensvreugde, opgewektheid, vitaliteit, vrolijkheid

levenslustig - blij, blijgeestig, dartel, energiek, fit, flink, fris, gezond, joviaal, kras, mondain, monter, opgeruimd, opgewekt, tierig, vief, vitaal, vrolijk, wulps, zonnig

levensmagnetisme - mesmerisme

levensmiddelen - comestibles, eetwaren, proviand, voedsel, voedingsmiddelen

levensmoe - levenszat

levensmorgen - jeugd

levensonderhoud - alimentatie, eten, kost, voer, voeder, voeding, voedsel, werk

levensonlust - spleen

levensopvatting - levensbeschouwing

levenspad - levensweg, reisweg

levensperiode bij rijping - puberteit

levensregel - devies, maxime

levensregels der mohammedanen - soena, sunna

levenssap - bloed, gal, sap

levensschets - portret

levensstaat - baan, positie, staat, status

levensstandaard - levenspeil

levenstijd - lijf

levensvatbaarheid - vitaliteit

levensverhaal - historie, story

levensverrichtingenleer - fysiologie

levensverschijnsel - levensteken

levensverzekeringsdeskundige - actuaris

levensvocht - bloed, sap

levensvocht in organische lichamen - bloed, gal, sap

levensvoorraad - mondvoorraad, voedsel

levensvreugde - euforie, levenslust

levensweg - loopbaan

levenswijs - ervaren

levenswijsheid - biosofie, gnome

levenswijze - discipline, gedrag, orde, regiem, regime, regel, tucht

levenszat - levensmoe, levensmoede

levenwekkend - animerend, bezielend

levenwekkende - koesteren

levenwekkende kracht - adem, bezieling, inspiratie

lever - hepar

lever (Ind.) - ati

leveraar - leverancier

leveraloë - geneesmiddel

leverancier - bakker, groenteboer, kruidenier, melkboer, slager, olieman, producent, zandman

leverancier van bewerkte grondstoffen - trafikant

leverancier van eetbare vogelnestjes - salangaan

leverantie - bezorging, levering

leverbaar - fungibel

leverbeuling - leverworst

leverbot - geelworm, leverworm, zuigworm

leverbotziekte - distomatose, fasiolasis, organs

leveren - afleveren, bezorgen, fourneren, klaarspelen, overgeven, produceren, verschaffen, verzorgen, voorzien

levering - aflevering, bezorging, leverantie, produktie, traditie, verschaffing

levering naar aanleiding van inschrijvingen - aanbesteding

levering van hoeveelheid goederen - leverantie

leveringslijst - factuur

leveringsvoorwaarden - cif, fob

leverkruid - agrinomie, boeltjeskruid, eupatorium, koninginnekruid

levermossen - hepaticae

leverontsteking - geelzucht, heparititis, hepatitis

leverpastei - patée

leverrat - desman

leverstok – lavas

levertraan - visolie

levert duurzaam hout - eik

levert een olifant - elp, elpenbeen, ivoor

levert gevaar voor de vis - net

levervlek - chloasma, lentigo

levervocht - gal

leverworm - leverbot

leverworst - beuling, loert

leverziekte - distamatose, galsteenkoliek, geelzucht, serum, hepatitis

levier - stuurknuppel

lewisiet - strijdgas

lex - wet

lexicograaf - woordenboekschrijver

lexicon - encyclopedie, naslagwerk, woordenboek

lezen - doornemen, gewaarworden, melen, inzamelen, lectuur, lektuur, naspeuren, navorsen, opnemen, opzamelen, schiften, schoonmaken, uitzoeken, vergaderen, vergaren, verzamelen, zamelen

lezen zonder onderbreking - cursorisch

lezenaar - katheder, lessenaar, standaard

lezend met verduidelijkingen van de leraar - statarisch

lezer - abonnee

lezer heil, (den) - l.s.

lezerskring - boekenclub, leesbibliotheek, leesclub, leesmuseum, leestrommel(map)

lezing - bewerking, causerie, lectuur, lezen, opstel, rapport, redactie, rede, referaat, seance, tekst, variant, verhandeling, versie, voordracht, wending,

liaan - slingerplant

liaan, inlandse - bosrank, clematis, hedera, kamperfoelie, klimop, lenicera

Liafwin - Lebuinus

liaison - liefdesbetrekking, verbintenis, verhouding

lias - brievensnoer, rijgsnoer, veter

Libanese munt - piaster, pond

Libanon, bergtop in - Sinnen, Hermon

Libanon, dal in - Beka

Libanon, hoofdstad van - Beiroet, Beytouth

Libanon, oorspronkelijke bewoners van - F(o)eneciërs

Libanon, rivier in - Asi, Leontes, Litani, Orontes

Libanon, stad in - Baalbek, Saida, Tripoli, Zahlé

libatie - drankoffer, plengoffer

libel - anax, glazenmaker, glazenwasser, hengst, juffertje, pamflet, schotschrift smaadschrift, waterjuffer, waternimf

liber -ongedwongen, vrij

liberaal - lib, mild, milddadig, onbekrompen, onbevooroordeeld, royaal, ruimdenkend, vooruitstrevend, vrijgevig, vrijheidlievend, vrijzinnig

liberaal (Eng.) - whig, vrijheidlievend

liberaal staatsman - Thorbecke

liberale partij - F.D.P., V.V.D.

liberatie - bevrijding, verlossing

Liberiaanse munt - dollar

Liberia, berg in - Nimba

Liberia, hoofdstad van - Monrovia

Liberia, kaap in - Mesurado, Palmas

Liberia, munt in - dollar

Liberia, rivier in - Cavally, Cestos, Gbeya, Lofa, Mano, Morro

Liberia, stam in - Gbandi, Gio, Gissi, Grebo,Kpelle, Kroe, Mandingo, Mende

liberteit - vrijheid

libertijn - losbol, vrijdenker, vrijgeest

libido - geslachtsdrift, levensdrift

Libië, hoofdstad van - Tripoli

Libië, oase in - Fezzan, Koefra

Libië, rassengroep in - Brak, Dzjofra, Koefra, Moerzoek, Sebna

Libië, stad in - Beida, Benghazi, Tripoli

Libië, zoutwater in - sebkha

Libische godin - Lamse

Iibra - balans, weegschaal

librarius - bibliothecaris

libretto - tekst, tekstboek

librettoschrijver - librettist

librije - kloosterbibliotheek

licentiaat - lic.

licentie - losbandigheid, patent, vergunning, verlof, vrijbrief

Iicentieus - dartel, ongebonden, wulps

lichaam - aas, bast, body, bol, college, corporatie, corpus, figuur, gedaante, genootschap, hagje, instelling, instituut, karkas, korps, korpus, kreng, kubus, lid, lijf, maatschappij, object, orgaan, organisatie, organisme, pens, prij, raad, romp, soma (Latijn), sooma, vereniging, vergadering, voorwerp, zaad,

lichaam kwellen, (het) - martelen, martificeren

lichaam met grootste inhoud bij kleinste oppervlak - bol

lichaamsaard - habitus

lichaamsbedekking - kleding, kleren

lichaamsbeweging - dans, fietsen, gym(nastiek), joggen, lopen, sport, springen, training, trimmen, turnen, wandelen, zwemmen

lichaamsbeweging betreffende - kinesthetisch

lichaamsbouw - gestalte, leptosoom, postuur, structuur, taille,

lichaamsbouwtype - atletisch, biotype, constitutietype, pyknisch

lichaamscel - protoplast

lichaamsdelen - ook medische termen en spieren

2 dij

3 arm, bil, bot, kin, lip, nek, oog, oor, rib, rug

4 aars, ader, anus, band, been, buik, darm, dens, duim,

haar, hals, hand, hart, heup, hiel, huid, huig, Iris, kaak,

keel, kies, knie, kuit, lens, lies, long ,merg, milt, mond,

neus, nier, pees, pink, pols, tand, teen, tong, tuba , ulna,

vene, voet, wang, zool

5 aorta, atlas, blaas, bloed, bijbal, cutis, derma, eikel,

enkel, femur, gebit, hamer, hoofd, hymen, klier, labia,

lende, lever, mamma, nagel, navel, oksel, penis, pupil,

rhino, sinus ,slaap, spier, talus, tibia, vulva, zenuw

6 adnexa, balzak, bekken, biceps, boezem, bijnier, cardia,

coecum, cornea, discus, dijbeen, facies, falanx, fallus,

farynx, fascie, fauces, fibula, gelaat, gonade, larynx,

molaar, mucinen, myocyt, nervus, neuron, oogbol,

oogkas, ooglid, oorlel, ovarie, pelvis, pleura, pulsus,

pyelum, radius, retina, schede, sclera, skelet, stapes,

thorax, thymus, tonsil, ureter, uterus, vagina, wervel,

wimper

7 abdomen, amandel, arterie, bilnaad, choanen, dentine,

draaier, dijspier, ellepijp, epifyse, fibrine, galgang,

gezicht, glottis, humerus, jejunem, jukbeen, jukboog,

longlob, longtop, lymfvat, mamilla, medulla, mergcel,

monocyt, neuriet, neusgat, neusrug, ooghaar, palatum,

patelIa, periost, pisbuis, portier, pulmone, pylorus,

sanguis, scapula, schedel, scrotum, snijtand, sternum,

symfyse, tandkas, teelbal, trachea, triceps, vulvula,

weefsel, zaadbal, zintuig, zitbeen, zitvlak

8 aambeeld, aderklep, aderwand, appendix, beenmerg,

bloedvat, borstkas, bovenarm, bovenlip, bronchie,

buikwand, cerebrum, clitoris, darmbeen, darmvlok,

duodenum, eierstok, eileider, elleboog, epitheel,

follikel, frenulum, galblaas, geraamte, gewricht,

glutaeus, halsader, hartklep, hersenen, heupbeen,

hielbeen, hoektand, hypofyse, ingewand, kaakbeen,

kinzenuw, kniepees, kuitbeen, leucocyt, liesband,

ligament, longader, longkwab, luchtpijp, maagwand,

maanbeen, nekspier netvlies ,neusbeen, neusgang,

nierader, nierkwab, onderarm, oogappel, oogspier,

oogzenuw, pancreas, perineum, platysma, polsband,

prostaat, rotsbeen, rugspier, schouder, slagader,

slokdarm, stemband ,tandbeen, tandhals ,tandmerg,

tepelhof, tongbeen, tongpunt, tongriem, traanzak,

vertebra, voetzool, voorhuid, wandbeen, zaadbuis,

zeefbeen, zaagspier, zogklier

9 adervlies, aortaklep, beenvlies, bindvlies, borstbeen,

borstwand, bovenbeen, bovenkaak, buigspier, buikholte,

huidspier, buikvlies, calcaneus, capillair, clavicula,

cremaster, darmpapil, diafragma, endeldarm, endotheel,

enkelband, epidermis, erwtenbeen ,galkanaal, gehemelte,

haematine, halsspier, hartkamer, hartspier, hartvlies,

hartzakje, hartzenuw, hoofdhaar, hoofdhuid, huidpapil,

huidspier, huidzenuw, kittelaar, knieschijf, kraakbeen,

labyrlnth, leverader, leverkwab, liesplooi, longhilus,

longpoort, longvezel, longvlies, lymfklier, maagspier,

mandibula, melkklier, middenoor, middenrif, nagelriem,

neusholte, neusspier, onderbeen, onderbuik, onderkaak,

oogwinper, oorschelp, poortader, reukzenuw,

ruggemerg, schaamlip, slaapbeen, slaapkwab, slijnklier,

slljnvlies, spaakbeen, stuitbeen, talgklier, tandemail,

tandkroon, tandvlees, tongzenuw, traanbeen, traanbuis,

urinebuis, utriculus, vaatvlies, vingertop, voorhoofd,

wiggebeen

10 ocetabulum, adamsappel, baarmoeder, bekkenwand,

blaasspier, bloedserum, borstholte, borstklier, borstspier,

borstvlies, borltlonuw, botweefsel, buikorgaan,

buikstreek, bijniermerg ,darmkanaal, deltaspier,

eosinofiel, epididymis, epiglottis, erythrocyt, granulocyt,

halswerve,l handbuiger, handwortel, heiligbeen,

hersenbalk, hersenstam, hoornvlies, intestinum,

keelklepje, kringspier, lieskanaal, liesstreek, longwortel,

maagingang, maagstreek, mergschede, metacarpus,

metatarsus, middelhand, middelvoet, middenhand,

middenkwab, middenvoet, neusschelp, neuswortel,

nierbekken, okselklier, oortrompet ,peesschede,

peritoneum, ribbenboog, ruggegraat, schaambeen,

schedeldak, schedewand, scheenbeen, scholspier,

slaapspier, sluitspier, sprongbeen, staartbeen,

stemspleet, strekspler, stijgbeuge,l tandwortel,

teenkootje, thrombocyt, tongwortel, traanklier,

urineblaas, voetwörtel ,zweetklier

11 achterhoofd, armgewricht, beenweefsel, bindweefsel,

bloedplasma, borstwervel, cerebellium, dacryocyste,

diëncefalon, endometrium, epicondylus ,epigastrium,

apistrofeus, hersenkamer, hersenmassa, hersenvlies,

hersenvocht, hersenzenuw, huidartorie, keelamandel,

lendewervel ,longblaasje, maag portier, maaguitgang,

mitraalklep, nagelwortel, navelstreek, navelstreng,

neusamandel, neusvleugel, paradentium, ruggewervel,

schedelbeen, schildklier, schoudertop, slaapstreek,

slakkenhuis, sleutelbeen, strotklepje, sympathicus,

tandglazuur, urinekanaal, urineleider, vaatstelsel,

vleugelbeen, voetbeentje, wortelvlies, zwellichaam

12 achillespees, alvleesklier, bloedplaatje, bovenarmbeen,

buikingewand, buikslagader, buikvlieszak,

bijnierschors, haemoglobine, halsslagader,

hersenschors, heupgewricht, huidbloedvat,

jukbeenspier, kaakgewricht, kniegewricht,

koekoeksbeen, leverhaarvat, longslagader,

maagdenvlies, netvliespunt, onderarmbeen,

oogbindvlies, oogslijnvlies, peridontium, polsgewricht,

polsslagader, promontorium, ribkraakbeen,

schedelbasis ,schouderblad, slagaderwand,teengewricht,

teerlingbeen, trommelvlies, vingerkootje, voetgewricht,

wervelkanaal, zenuwstelsel

13 baarmoederkap, borstingewand, borstslagader,

bovenarmspier, bovenlipspier ,bijschildklier,

darmslijmvlies, driehoeksbeen, drielingzenuw,

elleboogzenuw, gehemeltebeen, gehemelteboog,

gehoorbeentje, geslachtsdeel, hersencentrum,

hersenschedel, hersenweefsel, hoofdslagader,

huidcapillair, huidtalgklier, knieschijfband,

leverslagader, maagslijmvlies, mondslijmvlies,

neuskraakbeen, oorsmeerklier, pijnappelklier,

schouderspier, slaapslagader, speekselklier,

strottenhoofd, tongpuntklier, verstandskies

14 baarmoedermond, baarmoederwand, bekkeningewand,

bloedkleurstof, bloedvloeistof, bovenbeenzenuw,

driehoekszenuw, gehemelteplooi, geslachtsklier,

halvemaansbeen, ingewandsspier, long-borstvlies,

maagdarmkanaal, middenhersenen, mondsluitspier,

oogholtespleet, regenboogvlies, ruggenmergzenuw,

spaakbeenzenuw, speekselwratje, spronggewricht,

tussenhersenen, voorhoofdsbeen, voorhoofdskwab,

wervelslagader

15 bloedlichaampje, evenwichtszenuw, geslachtsorgaan,

lymfvaatstelsel, monnikskapspier, neuskeelamandel,

neus-traankanaal, neustussenschot, ondertongszenuw,

ruggemergsvlies, ruggemergsvocht, schildkraakbeen,

slagaderstelsel, voorhoofdsspier

16 achterhoofdsbeen, bovenarmslagader, doornuitsteeksel,

evenwichtsorgaan, kleermakersspier, lipspeekselklier,

poortaderstelsel, slakkenhuiszenuw, voorstanderklier

17 bovenbeenslagader, elleboogsgewricht,

handwortelbeentje, werveluitsteeksel

18 ademhalingscefltrum, middenhandsbeentje,

middenvoetsbeentje

19 baarmoederslijmvlies, ravenbekuitsteeksel

22 elleboogspiergewricht

24 hersenruggemergvloeistof

25 borstbeen-sleutelbeenspier

29 borstbeen-

lichaamsdeel afzetting - amputatie

lichaamsdeel van een dier - bek, gewei, hoorn, kam, kieuw, klauw, kop, krop, poot, slurf, snavel, snoet, staart, uier, vleugel

lichaamsdeel in de mond - tong

lichaamsdeel van een koe - uier

lichaamsdeel van eenoctopus - vangarm

lichaamsdeel van een olifant - slurf

lichaamsdeel van een vogel - pen, snavel, staart, stuit, vleugel

lichaamsdeel van een zekere herkauwer - bult

lichaamsdraad - zenuw

lichaamsgeaardheid - gestel

lichaamsgebrek - mankement

lichaamsgedaante - gestalte

lichaamsgeleding (dierlijk of plantaardig) - segment

lichaamsgestalte - figuur, leest, postuur, statuur, taille

lichaamsgestel - constitutie

lichaamsgesteldheid - gestel

lichaamsgrootte in de ruimte - volume

lichaamsholte - oksel, wade

lichaamshoogte - lengte, statuur

lichaamsinhoud - volume

lichaamskracht – fut, energie

lichaamslengte - statuur

lichaamsoefening - gymnastiek, sport, training

lichaamsolie - huidsmeer

lichaamsopening - anus, apertuur

lichaamsorgaan - blaas, darmen gal, hart, lever, long, maag, milt, nier

lichaamsslagader - aorta , arterie

lichaamssmart - pijn

lichaamsstand - pose

lichaamsstraf - lijfstraf

lichaamstekening - stereografie

lichaamstemperatuur - koorts

lichaamstype - leptosoom

lichaamsverslapping - atonie, inzinking, zwakte

lichaamsverzorging - hygiëne

lichaamsvocht - bloed, gal, lymfe, slijm, urine, weefselvocht, zweet

lichaamsvocht afscheiden – zweten

lichaamsvorm - figuur

lichaamsvrucht - embryo, foetus

lichaamszwakte - atonie, onmacht, slapte

lichamelijk - corporeel, fysiek, somatisch, vleselijk

lichamelijk lijden - pijn, smart

lichamelijk onderzoeken – fouilleren

lichamelijk welzijn - gezondheid

lichamelijke inhoud van iets - volume

lichamelijke liefde - erotiek

lichamelijke oefening - gymnastiek, sport

lichamelijke verzachtende stof - balsem

lichamelijke verzwakking - aftakeling, inzinking, krachtvermindering, vermagering

licht - achterlicht, autolamp, bliksem, bovenlicht, dag, daglicht, dakopening, gauw, gezichts, helder, inzicht, kaarslicht, klaarte, koplamp, lamp, levenslicht, luchtig, lumen, maanlicht, makkelijk, noorderlicht, openbaarheid, opheldering, peertje, seinlicht, schijnsel, sein, theelichtje, vermogen, vlot, vlug, weerlicht, ijl, zonlicht

licht (muz.) - leggiero

licht aan de kust - vuurbaak

licht aan een reddingsboei - holmerslicht

licht aanraken - beroeren

licht antitankwapen - bazooka

lichtbaken - Brandaris, vuurtoren

lichtbakken - stoven

lichtbeeld - dia

licht beschonken - aangeschoten

licht bier - lager, pils, zomerbier

licht blauw - bleu

lichtbol - lamp

lichtbolletje - gloeilamp

licht bootje - kano

licht brandbare stof - fosfor, sas, zwavel

licht breekbaar - broos, bros, fragiel, teer

licht brokkelend - bros

licht brokkeltje - kruimeltje

licht bruin - terra

lichtdeeltje - foton

licht dek - awningdek

licht dempen - dimmen

licht dronken - aangeschoten, tipsy

licht en glanzend - blank

licht gebouw - loods

licht gekeperde stof- serge

licht geluid - gefluister, geruis, gesis, gesuis

licht geroerd - emotioneel

licht geweer - flobert

licht gewicht - grein

licht gezouten en gerookt spek - bacon

licht Indisch rijtuigje - sado

licht kloppen - tikken

licht meisje - hippie, hoer

licht omvallend - topzwaar

licht ontbrandbare stof - tondel

licht ontgloeibare stof - tintel

licht ontroerd - emotioneel

licht ontvlambaar - driftig

licht ontvlambaar mengsel - gas, kruit

licht ontvlambaar scheikundig element - fosfor

licht ontvlambare delfstof - zwavel

licht ontvlambare stof - aardgas, butagas, benzine, benzol, fosfor, gas, gasoline, helium, spiritus, tondel, zwavel

licht oorlogsschip - brigantijn, korvet

licht paars - lila

licht peillood - handlood

licht ploffen - floep

licht roeivaartuig - jol, kajak,kano skif

licht porus weefsel - kurk

licht rijtuig - brik, panier, sjees

licht rijtuigje - sado

licht rood - rossig

licht Russisch rijtuig - kibitka

licht schiftend - kartelig

licht slaan - tikken

licht slaapje - dutje

licht slapen - sluimeren, soezen

licht steekje - prikje

licht te bedriegen - goedgelovig, naïef, onnozel

licht te ontroeren - emotioneel

licht terugkaatsen - spiegelen

licht treffen - aanraken, tikken

licht uitzenden - stralen

licht vaartuig - jol, sloep, tartaan

licht verpakkingsvoorwerp - doos

licht vuurwapen - geweer, bren(gun), pistool, revolver, sten(gun)

licht weefsel - pop(e)lin(e)

licht windje - bries

licht worden - dagen

licht wrijven - kietelen

licht zangspel - operette, vaudeville, zangklucht

licht ziek - ongesteld

lichtband - lichtkrant

lichtband van kleuren, als wit door een prisma wordt gebroken - spectrum

lichtbeeld - dia, film, foto, lantarenplaatje, projectie

lichtbeuk - middenschip

lichtblauw - bleu, flauwblauw, zachtblauw

lichtboog - koolspits

lichtboom - berk

lichtbreking - refractie

lichtbron - baken, kaars, lamp, maan, ster, zon

lichtbruin rood - terra, terracotta

lichtbundel - straal

lichtbundelend spiegelvlak - reflector

lichtdrager - boom, girandole, kaarsdrager, kandelaar, kroon, kroonkandelaar, kroonluchter, luchter, laker, lichtkroon,

luister, luster, lucifer, menora

lichtdroevig aangedaan - weemoedig

lichtdruk - fotocopie, fototypie

lichteenheid - kaars, lambert, lumen, l.m.,

lichtengel - seraf

lichte aanraking - tikje

lichte avondmantel - sortie

lichte bedwelming - roes

lichte beschadiging - kras

lichte briessnuiver

lichte bromfiets - solex

lichte cavalerist - dragonder

lichte damesmantel - sortie

lichte eenmaster - kotter

lichte effen stof - taf

lichte en donkere nuances - tint

lichte gekeperde wollen - stofkamelot, saai, sajet, serge

lichte gemaaktheid - manier

lichte geur - aroma

lichte geweven stof - popeline

lichte golving - plooi, rimpel

lichte herenoverjas - demi

lichte hoofdbuiging - nik

lichte houtsoort - balsahout

lichte insnijdingen maken - krassen

lichte klap - tik

lichte kleur - creme, wit

lichte kleur van sigaren - amarillo

lichte klop - tik

lichte koek - cake

lichte korte slag - tikje

lichte mist - nevel

lichte motorfiets - derny

lichte mouwloze damesmantel - sortie

lichte neerslag - motregen, motsneeuw

lichte ongesteldheid - indispositie

lichte pantoffel - slipper

lichte rilling - huivering

lichte ruiter - dragonder, kozak

lichte Russische ruiter - kozak

lichte rijnwijn - niersteiner

lichte schijn - glans, glimp, schijnsel, zweem

lichte sigarenkleur - amarillo

lichte slaap - dommel, dutje, hazenslaap, roes, sluimer, sluimering

lichte slag - pets, tik(je)

lichte sloep - jol, kof

lichte Spaanse wijn - sherry, xeres

lichte spot - ironie

lichte steek - prik

lichte straf - kamerarrest

lichte taak - sinecure

lichte takel - talie

lichte toestand van de met zon beschenen aarde - dag

lichte vlaag - vleugje

lichte vrouw - meid, nimf, poet

lichte wind - bries

lichte wollen stof - flanel

lichte wond - kilowatt, krab, krabbel, schram, watt

lichteenheid - kaars, lumen, lux

lichtekooi - cocotte, hoer, prostituee, snol, straatmeid, temeijer

lichtelaaie - vlammend

lichtelijk - allicht, enigszins, gemakkelijk, iet (wat),moeiteloos, nogal, zacht

lichtelijk dronken - aangeschoten

lichtelijk zuur - rans, rens, rijns, rins

lichten - beuren, blinken, bliksemen, gloren, ledigen, opheffen, optillen, rekruteren, schitteren, tillen

lichten bij onweer – bliksemen

lichten branden - schijnen

lichten der zee - fosforiseren, vlammen, vuren

lichtend - glanzend, klaar, lucide, lumineus, schitterend

lichtende band aan de hemel - melkweg

lichtende kring om zon of maan - halo

lichtende nevels - emissienevels

lichtengel - seraf, serafijn

lichter - aandeel, bergingsvaartuig, heklantaarn, kandelaar, lichtkandelaar, luchter, lichtlantaarn, marslantaarn, sandeel, slaguurwerkveer,

lichterik - dag, venster, zon

lichtfabriek - elektrische centrale, gasfabriek,

lichter van tint dan anders - verbleekt

lichtgas onder sterke druk - persgas

lichtgebraden rundvlees - biefstuk, rosfief

lichtgeel - bleekgeel, blond, heldergeel

Iichtgekeperde stof - serge

lichtgekeperde stof van merinoswol - merinos

lichtgekleurde zijachtige stof - foulard

lichtgekrenkt - driftig, gevoelig, gramstorig, heetgebakerd, kittelig, kittelorig, korzelig, kroen (gew.), kregelig, kriebelig, kriegel, kortaangebonden, kwetsbaar, lichtgeraakt, nauwnemend,

netelig, oplopend (Z.N.), pointilleus, prikkelbaar, susceptibel, teer, teder

lichtgelovig - argeloos, goedgelovig, naïef, onnozel

lichtgelovig zijn - goed

lichtgelovigheid - creduliteit

lichtgeraakt - bedenkelijk, geprikkeld, grillig, hachelijk, humeurig, kittelorig, kleingeestig, korzelig, kreen(gew.), kregel, kribbig, lastig, lichtgekrenkt, moeilijk, nauwnemend, netelig, opvliegend, overgevoelig, pointilleus, prikkelbaar, sensibel, susceptibel, tips

lichtgeraaktheid - kittelorigheid, prikkelbaarheid, sensibiliteit

lichtgeroerd - emotioneel

lichtgestalte van de maan - fase

lichtgevend - fluorescent, fosforiserend, fotogeen, lichtend, lichtuitstralend, luminescent, uitstralend,

lichtgevende buis - tl

lichtgevende kwal - pelagia

lichtgevende stof - radium, fluor

lichtgevoelig - pointilleus

lichtgevoelige verbinding van chloor en zilver - chloorzilver

lichtgewapende infanterist - peltast

lichtgewapende ruiter - ulaan

lichtgewapende soldaat (Hong.) - heiduk

lichtgewicht - bantam, veder, vlieg

lichtglans - schijn, zonar (hoofdwerk van de Kaballa)

lichtgod - Mithras

lichtgolf - ethergolf

lichtgoud - groengoud

lichtgrauw - vaal, bleek, zorgeloos

lichtgroene kleur - seladon

lichthartig - zorgeloos

lichtheid - gemakkelijkheid, luchtigheidopgewektheid, vlugheid

lichtjes dronken - roezig

lichthout - glimhout

lichting - aanwerving,, contingent, jaargang, lediging, levee, oproeping

lichtkaatser - reflector

lichtkant - zon(ne)zijde

lichtkegel - stralenbundel

lichtkever - glimworm, gloeiworm

lichtkleurig bier - blonde, pils

lichtkleurige sigaar - amarillo

lichtkoepel - lantaarn

lichtkozijn - venster

lichtkracht - lichtsterkte

lichtkrans - aureool, coma, corona, gloriole, halo, nimbus

lichtkrans om de zon - corona

lichtkring - aureool, halo, imbus, stralenkrans

lichtkring om komeet - koma

lichtkring om de zon - fotosfeer

lichtkring om komeet - koma

lichtkring om zon of maan - halo

lichtkroon - kandelaar, kroon, lamp, luchter, luster

lichtkuur - lichtbad

lichtkwal - pelagia

lichtkwantum - foton

lichtleer - optica

lichtmast - lampenpaal, lantaarnpaal, mast

lichtmatroos - janmaat, varensgezel

lichtmetaal - aluminium, berillium, calcium, lithium, magnesium

lichtmeter - fotometer, lucimeter

lichtmis - boemelaar, losbol, pierewaaier, zwierbol

lichtmot - nachtvlinder

lichtonderzoeker - spectrometer

lichtpaal - lichtmast

lichtpaars - lila, malve, mauve, violet

lichtprojectiel - lichtkogel

lichtquant - foton, photon

lichtraket - vuurpijl

lichtreflector - kattenoog, lichtkaatser, spiegeltelescoop, straalkaatser

lichtrode wijn - rose

lichtschuw dier - mol, uil, vleermuis

lichtschuw van paarden - maanblind

lichtschuwheid - fotofobie

lichtsein - signaal

lichtsignalen geven - stakelen

lichtstad - Parijs, Eindhoven

lichtsteendruk - fotolithografie

lichtste kleur - wit

lichtsterktemeter - fotometer, radiometer

lichtstraal (geconcentreerde) - laser

lichtstralen terugwerpen - reflecteren, terugkaatsen,

weerspiegelen

lichtstroom, eenheid van - lumen

lichttelefoon - fotofoon

lichttoren - baak, Brandaris, fluorescentie, kustllcht, lichtuitstraling, luminescentie, minaret (van een moskee), Pharus, vuurtoren

lichtuitstraling - fluorescentie

lichtvaardig - gedachteloos, klakkeloos, losweg, lichtzinnig, luchthartig, onberaden, onbesuisd, onbezonnen, ondoordacht, onnadenkend, opgewekt, profaan, roekeloos, vermetel, voorbarig, wereld-

lichtverschijnsel - meteoor

lichtverschijnselen leer - optica

lichtwerper - projector, reflector

lichtzijde - zonkant

lichtzijden papier - crepe

lichtzinnig - blind, frivool, lichtvaardig, liederlijk, los(bandig), losjes, lostomig, loszinnig, luchthartig, nalatig, onbekookt, onberaden, onbesuisd, onbezonnen, ondoordacht, onnadenkend, roekeloos, vluchtig, wuft, ijlhoofdig, zorgeloos

lichtzinnig persoon - lichtmis, losbol, zedeloze

lichtzinnige - dolkop, bilboquet, losbol, lichthart

lichtzinnige vrouw - courtisane, mallootslons

lichtzinnigheid - achteloosheid, frivoliteit, libertinage, lichtheid, onbezonnenheid, ongebondenheid, uitspatting, verstrooidheid, volatiliteit, zorgeloosheid

lichtzure appel - aagtappel, aagjesappel

lichtzure melkspijs - kwark, yochurt

licitant - meestbiedende

lictor - pijlbundeldrager

lid - apocyt, artlkeldeel, deel(genoot), deksel, dop, geleding, gelid, geschriftsdeel, gewricht, graad, kerklid, klep, lidmaat, membrun, mens, onderdeel, oogklep, ooglid, persoon, stengeldeel, vingerlid, voelhoren

lid om de eer - erelid

lid van de bemanning (schip) - bootsman, donkeyman, kabelgast, kapitein, machinist, matroos, purser, roerganger, rollezer, stoker, steward, stuurman, tremmer

lid van de bemanning (vliegtuig) –boordwerktuigkundige, captain, mecanicien, piloot, stewardess,

lid van de Eerste Kamer - senator

lid van de Finse vrouwelijke hulp troepen – lotta

lid van de hoogste kaste der Hindoes - Brahmaan

lid van de Jezuïetenorde - S.J.

lid van de kerkenraad – diaken, ouderling, predikant, scriba

lid van de Koninklijke Academie - F.R.S.

lid van de lage adel in Portugal - fidalgo

lid van de onderwereld - gangster

lid van de raad der Ouden in Sparta - geront

lid van de rechtbank - adviseur, advokaat, criminalist, deurwaarder, gerechtsbode, griffier, inquisiteur, jurist, kantonrechter, landsadvokaat, magistraat, politierechter, provoost, rechter, rijksadvokaat, veemrechter

lid van de Staten Generaal - kamerlid, parlementariër, senator

lid van de Tweede Kamer - afgevaardigde, parlementariër volksvertegenwoordiger

lid van de voormalige Raad van in Indië - edeleer

lid van een dijkbestuur - heemraad

lid van een etstoel - drost, et

lid van een (Eur.) volksstam - Germaan

lid van een genootschap of sociëteit - sociëtair

lid van een geheim genootschap in Ierland - Fenian, ira

lid van een bepaalde kerk - anglicaan

lid van een godsdienstige orde - augustijn, johannieter, karthuizer, kruisheer, tempelier

lid van een godsdienstige secte - kwaker, mormoon

lid van een groep experimentele kunstenaars - avantgardist

lid van een handelszaak - firmant

lid van een joodse sekte - Sadduceeër

lid van een judoteam - judoka

lid van een kerk - lidmaat

lid van een kerkgemeente - parochiaan

lid van een kerkgenootschap - remonstrant

lid van een kiescollege - kiesman

lid van een korfbalclub - aanvaller, middenvakker

lid van een krant - journalist, redacteur, zetter

lid van een middeleeuwse orde - Augustijn, Benedictijn, Dominicaan, Franciscaan, Johannieter, Karthuizer, Kruisheer, Tempelier

lid van een Mongoolse volksstam - Tartaar

lid van een meer of min vrije kloosterorde - begijn

lid van een middeleeuwse orde - augustijn, benedictijn, dominicaan, franciscaan, johannieter, karthuizer, kruisheer, tempelier

lid van een oligarchie - oligarch

lid van een ongeregelde militaire troep - guerrilla, partizaan

lid van een orde tot bekering van de heidenen - zwaardbroeder

lid van een Oost-Polynesische volksstam - Maori

lid van een orkest - bassist, cellist, drummer, fagottist, fluitist, harpist, hoboïst, klarinettist, slagwerker, violist

lid van een Oud-Griekse volksstam - aeolier

lid van een oude volksstam - Babyloniër, Mediër, Pers

lid van een Polynesische stam in Nieuw-Zeeland - Maori

lid van een parlement - parlementariër

lid van een partij van liberaal gezinden - liberaal

lid van een polderbestuur - heemraad

lid van een rechtbank (Drents) - drost, et

lid van een rederijkerskamer - kamerist

lid van een regerende klasse - aristocraat

lid van een regering of senaat - senator

lid van een ridderorde - ridder

lid van een Russ. volksstam - kozak

lid van een senaat - senator

lid van een Slavische volksstam - Sorb

lid van een Spartaans college (raad van oudsten) - geront

lid van een sekte in Noord-Amerika - mormoon

lid van een senaat - senator

lid van een staatsgemeenschap - burger

lid van een strijkorkest - strijker

lid van een vennootschap - vennoot

lid van een vereniging - bestuur, penningmeester,

secretaris, voorzitter

lid van een volksstam in Zuid-Rusland - kozak

lid van een voormalige raad van Indië - edeleer

lid van een vrije kloosterorde - begijn

lid van een wetswinkel - alincas, alinea

lid van een zangclub - vocalist

lid van een zanggroep - koorlid, korist

lid van een zangkoor - zanger

lid van een zwervende herdersstam - nomade

lid van het Belgische vorstenhuis - Paola

lid van het C.O.C. - homofiel

lid van het Engelse Hogerhuis - pair, peer

lid van het Franse schrikbewind - Danton, Marat, Robespierre

lid van het protestants kerkgenootschap - remonstrant

lid van franciscanenorde - minderbroeder

lid van Gr. familie door goden gestraft - Danaïde

lid van geestelijke orde - norbertijn, tempelier

lid van kerkbestuur - kerkmeester

lid van kerkeraad - diaken, ouderling

lid van kerkgemeente - parochiaan

lid van Oudromeins college - decemvir, tienman

lid van rondtrekkend volk - zigeuner

lid van Tweede Kamer - afgevaardigde, kamerlid, parlementariër, parlementslid, volksvertegenwoordiger

lid van verdienste - erelid

lid van de zanggroep - korist(e)

lid van zekere jeugdorganisatie - padvinder

lid van zekere sekte - rozenkruiser

lid voor de eer alleen - erelid

lidgras - kweek

lidhauw - lidpeul

lidmaat -aannemeling; arm, been lid, medelid

lidrus - paardestaart, robol

lidwoord - artikel; de, een, het

lidwoord (Duits) - das, der, die, ein, eine, einem, einen, einer, eines

lidwoord (Engels) - the, an

Iidwoord (Frans) - le, la, un, une

Lid worden - abonneren

Liebaard - leeuw, luipaard

Liebaert - Klauwaert

Liechtensteinse hoofdstad - Vaduz

Liechtensteinse munt - franc

lied - aria, ballade, barcarolle, berceuse, cant, canzona, chanson, ecloge (herdersdicht), elegie, eloge, gedicht, gezang, hit, hymne, klaaglied, koraal, lofzang, lamento, lierzang, melisma, melo, melodie, melos, ode, psalm, romance, schlager, smartlap, song, treurdicht, vers, wiegelied, zang(stuk)

lied der liederen - Hooglied

lied der troubadours - sirvente

lied of muziekstuk voor meerdere personen - duet, duo,

kwartet, kwintet, octet, septer, sextet, trio

lied om op te dansen - danslied

lied (oud) met refrein - leis

lied ter ere van Apollo - paean

lied tot verwelkoming - welkomstlied

lied vol lyrische dramatiek - aria

lied zonder muziek - a capella

lied zonder woorden - melodie, wijs

lieden - lui, luitjes, mensen, personen

lieden van hoge stand - edelen

liederboek - gezangbundel, liedboek, liederbundel, psalter, zangboek

liederlijk - achterlijk, crapuleus, erg, godsliederlijk, lichtzinnig, losbandig, ongebonden, ongeregeld, onooglijk, onordelijk, ontuchtig, onzedelijk, ploertachtig, scrapuleus, slecht, slordig, smerig, stierlijk, verdorven, vies, vuil, zedeloos

liederlijk leven - debaucheren, perverteren, verleiden

liederlijk mens - bacchant, patjakker, proleet, schoft, smeerlap, zwijn, zwijnjak

liederlijk persoon - lodder

liederlijk volk - gepeupel, gespuis,grauw, ontuig

liederlijke vent - lap,loeder, patjakker, schurk

liederlijkheid - devergondage

liedertafel - mannenkoor

liedje - deun, versje, wijsje

liedje van verlangen - talmen

liedjesschrijver - verzenmaker

liedjeszanger - bard, cabaretartiest, cabaretier, chansonnier, chanteur, chanteuse, crooner, skald, straatzanger,

liedslot - naspel

lied ter ere van Apollo - paean

liedvorm - ballade, chanson, drinklied, elegie, hymne

lief - aangenaam, aanminnig, aantrekkelijk, aanvallig, aardig, aimabel, allerliefst, beelderig, begeerd, bekoorlijk, bemind, beminnelijk, bevallig, dierbaar, doddig, enig, fel, geliefd, gewenst, goelijk, hartelijk, innemend, kneuterig, knus, leuk, leutig, levendig, lief(e)lijk, manis, mignon, mooi, prettig, riant, schattig, snoepachtig, snoeperig, snoezig, sympathiek, teder, vinnig, voorkomend, vriendelijk, vurig, zoet

lief aankijken - lonken

lief kind - dot, engel, liefje, schat, schattebout, zoeterd

lief meisje - dot, schat, snoes

liefdadig - gul, vrijgevig, weldadig, weldoende

liefdadige vrouw - Dorcas

liefdadigheid - charitas, charitatief, deernis, genade, medeleven

liefdadigheidsverkoop - bazar, fancyfair

leifdadigheidsvoorstelling - benefiet

liefde - affectie, amour, erotiek, gehechtheid, genegenheid, min, minne, minnevuur, minnezucht, passie, vlam, zwak

liefde tot de medemens - charitas, naastenliefde

liefde tot zichzelf - narcisme

liefde tussen mannen - homofilie

liefde tussen twee vrouwen - lesbische

liefde voor boeken - bibliofilie

liefde voor kinderen - filopedie

liefdedrank - filtrum

liefdedaad - weldaad

liefdegave - aalmoes, prove

liefdegift - aalmoes, prove

liefdegodin - Aphrodite, Venus

liefdegodjes - amourettes

liefdegras – eragrostis

liefde koesteren - beminnen

liefdeloos - genadeloos, gevoelloos, kil, koud, onbarmhartig, onhartelijk

liefdemaaltijd van de eerste Christenen - agape

liefderijk - dierbaar, gevoelig, hartelijk, innig, liefdevol, teder, vriendelijk, warm, weldadig, welwillend

liefdesaffaire - liaison, minnarij, romance, verhouding

liefdesappel – tomaat

liefdesavontuur - romance

liefdesbrief - minnebrief

liefdesdrank - afrodisiacum, filtrum, minnedrank

liefdesgenot - erotiek

liefdesgeschiedenis - minnarij

liefdesgod - Amor, Cupido, Eros

liefdesgodin - venus

liefdespoëzie - minnedicht

liefdespijl - minneschicht

liefdesrust - vree

liefdessuiker - selan

liefdesverbintenis - huwelijk, liaison, verloving

liefdesverhouding - huwelijk, minnarij, verloving

liefdesverklaring - aanzoek

liefdeswaanzin - erotomanie

liefdeswerk - caritas, charitas

liefde tot de medemens - caritas, naastenliefde

liefdevol - amoureus, innig, teder, verliefd, verzot

liefdevolle gedachtenis - piëteit

liefdezuster - diacones

liefdoend - aanhalig

liefdoenerij - pluimstrijkerij, vleierij

liefelijk - aanvallig, affabielle,riant, suave, sympathiek, zacht

liefelijk (muz.) - aanminnig, amabile, amoroso, dolce, teder

liefelijk gelegen - riant

liefelijke plak in een onaangename omgeving - oase

liefelijkheid - bekoorlijk

liefelijk oord - Dorado, Eden, paradijs

liefelijk oord in onaangename omgeving - oase

liefhebben - be(minnen), minnekozen

liefhebber - amateur, ami, dilettant, fan, gegadigde, minnaar, vriend,

liefhebber van boeken - bibliofiel

liefhebber van duivensport - duivenmelker

liefhebber van edelstenen - lapidarist

liefhebber van Engeland - anglofiel

liefhebber van Frankrijk - francofiel

liefhebber van grammofoonplaten - discofiel

liefhebber van lekker eten - gastronoom

liefhebber van vogels - vogelaar

liefhebberij - animo, bezigheid, hobby, lust, lezier, vermaak

liefhebberij in een kunst - dilettantisme

liefheid - hartelijkheid, vriendelijkheid

liefje - geliefde, minnares, schat(je), snoes, troel, troetel

liefje van Harlekijn - Colombine

liefkind - dot, engel, liefje, schat, schattebout

liefkozen - aaien, aanhalen, cajoleren, caresseren, knuffelen, kozen, minnekozen, strelen, strijken, troetelen, vleien, vrijen

liefkozend - caressant

liefkozend woord - knulletje, liefje, pikje, schat(je), troel, troetelnaam, vleinaam, ventje

liefkozing - aai, aanhaling, caresse, kneepje, kus, lik, streling, zoen

liefkozing van een dier - lik, kopje

liefkruid - madeliefje

lieflijk - aanminnig, aanvallig, aardig, adorabel, aimabel, bekoorlijk, beminnelijk, bevallig, charmant, gracieus, leuk, lodderig, minnelijk, minzaam, pril, riant, strelend, teder, zacht

lieflijk (muz.) - amabile, amoroso, dolce, suave

lieflijk gelegen - riant

lieflijkheid - zachtheid, suaviteit

lieflijk oord - Eden, Elysium, oase, paradijs

lieflijk zacht - teder

lieflijk zingen - kwelen

lief meisje - deern(tje), dot, schat, snoes

liefste - beminde

lieftallig - aanbiddelijk, aangenaam, aanminnig, aanvallig, aardig, aimabel, bekoorlijk, bevallig, elegant, gratieus, innemend, schattig, snoezig

liegbeest - draaien, jokkebrok, jokken, leugenaar, leugenzak

liegen - beetnemen, fantaseren, huichelen, jokken, loochenen

liegend kwaadspreken - lasteren

lier - draaiorgel, fides (Latijn), kaapstander, luit, lyra, takel, wang, winch, windas,

Lier - Lyra

lierantilope - blesbok, bontebok, sassaly, topi

lierdicht - liereman, lyriek

liereman - orgeldraaier, rijmer

lierdichter - Anacreon (Gr.)

lierdichter uit Griekenland - Pindarus

lierdichtje - ghazelle

lierdichtkunst - lyriek

lierdraaier - lierenman, orgeldraaier

lierenman - orgeldraaier, rijmer, straatmuzikant

lieren - aaneenvoegen, samenvoegen, verbinden

lierspeler - Amphion

lierstaart - liervogel

liervis - pitvis, schelvisduivel, zeelier

liervogel - lierstaat, menura

liervormig halshout - klaaf

lierzang - lyriek

lies - huid(plooi), vlotgras

liesgras - glyceria

lieve man - manlief

lieve - beminde

lieveheersbeestje - coccinellida

lieveling - aangebedene, beminde, engel, favoriet, gunsteling, hartendief, kalf, lam, lieverd, ogelijn, oogappel, poet, pupil, schat, schattebout, snoes, troetelkind, veulen

lieveling van het Romeinse volk - Titus

lieveling van Venus - Adonis, Mars

lievelinge - mignonne

lievelingsdochter van Zeus - Pallas

lievelingskind - moederkind

lievelingslied - lijflied

lievelingspaard - bucefaal, busephaal

lievelingspaard van Alexander de Grote - Bucephalus, Bucefaal, Bucefalus

lievelingsslavin van Achilles - Briseïs

lievelingsspreuk - lijfspreuk

lievelingsuitdrukking - stopwoordje

lievelingsvak - specialiteit

lievelingszoon van Odin en Frigga - Balder

lieven - beminnen

liever - eer, eerder, integendeel, pro, veeleer, veelmeer, verkieselijker, waarschijnlijker , weleer

lieverd - beminde, lieveling, schat, snoes, troetel

liever hebben - prefereren, verkiezen

lieverlede - allengs, allengskens, geleidelijk, langzamerhand

liezenvet - reuzel

lift - hijskamer

lift (Fr.) - ascenseur

liftbediende - langzamerhand, liftboy, liftjongen

liften - autostop, biappen, hijsen, meerijden, ophalen, optillen, takelen, tillen, trappen, verheffen

lifter - duimer, meerijder, wegluis

liftboy - piccolo

lifljongen - liftboy

liftkoker - liftschacht

liga - (ver)bond, entente federatie, unie

ligato - gebonden, legato

ligatuur - koppelletter

ligatuurontwikkeling - monogram

ligbank - canape, couch, couchette, divan, lounge, sofa

liggeld in haven - havengeld

liggen - legeren

liggen woelen - tobben

liggend - gelegen, horizontaal, legerig, leggerig

liggend kruis van twee even lange balken - andreaskruis

liggende - gelegen

liggende balk - ligger

ligger - draagbalk, dwarsbalk

ligging - bed, loop, nachtleger, positie, situatie, situs, slaapplaats, stand, strekking

ligmat - tikar

ligniet - bruinkool

lignine - houtstof

ligplaats - balehbaleh, bank, bed, bedstede, brits, divanbed, emplacement, kribbe, ledikant, leger, ligstro, divan, dok, haven, kade, kooi, krib, kribbe, ka(de), kantelbed, kermisbed, legerstede, opklapbed, ottomane, re(d)e, sofa, sponde, wieg

ligplaats nemen - ankeren, meren

ligplaats op schepen - kooi

ligplaats voor schepen - dok, haven, ka(de), re(d)e, opper, steiger, zelling

ligstoel - chaiselongue, dormeuse

ligt aan de vaarweg naar Indonesië - Perim, Suez

ligt op Sumatra - Atjeh, Deli

lik - bajes, bak, gevangenis, kerker, kleefstof, nor, oorveeg, oorvijg, petoet, schimpscheut, slag, verwijt

likdoorn - clavus, eksteroog

likeur - absint, anisette, benedictine, brandy, chartreuse, cointreau, curaçao, drambuie, elixir, izarra, kersenlikeur, kirschwasser, kummel, marasquin, marasquino, menthe, pastis, pernot, persico, ratafia, ricard, rosoglio, rossalis, rum, voorburg

likeur uit absintolie - absint

likeur uit anijs - absint

likeur uit brandewijn - ratafia

likeur uit karweizaad gestookt - kummel

likeur uit venkel en steranijs essences gemaakt - absint

likeur met anijs - anisette

likeur met pepermunt - menthe, munt

likeurkelk - anisettekelk

likeursoort - anisette, menthe

likkebaard - smulpaap

likkebaarden - watertanden-

likkebroer - pimpelaar

likken - drinken, sabbelen, tongbeweging, vleien

likkepot - charmeur, mooiprater, vleier

likker - pluimstrijker, proever, vleier

liksteen - gladsteen, glanssteen, zoutsteen

likstok - likhout, glansstok (voor schoenmaker)

likzout - zoutklomp (voor vee in de wei)

lil - dril, gelei, jus, vleesnat

lila - (licht)paars(rood)

lila-achtig - indigo, paars, violet

lila edelsteen - ametist

lillen - stuiptrekken, trillen, vibreren

lillende gelei - dril

liliacee -

2 ui

4 juin, tulp

5 ajuin, gagea, lelie, paris

6 allium, eenbes, scilla, siepel, sjalot, tulipa

7 asperge, daslook, hyacint, vuurpijl

8 berglook, bieslook, colchium, daglelie, dalkruid,

eremurus, galtonia, geelster, knoflook, moeslook

9 asparagus, beenbreek, graslelie, hondstand, kraailook,

vogelmerk

10 anthericum, morgenster, narthecium, sneeuwroem

12 droogbloeier, herfsttijloos, kievitsbloem

lilliputter - dwerg, kereltje

Limburg, hoofdstad van Belgisch - Hasselt

Limburg, stad in Belgisch - Bree, Genk, Lommel, Sint-Truden, Tongeren,

Limburg, hoofdstad van Nederlands - Maastricht

Limburg, rivier in - Geul, Gulp, Jeker, Maas, Molenbeek, Roer, Swalm

Limburg, stad in Nederlands - Geleen, Heerlen, Kerkrade, Maastricht, Roermond, Sittard, Vaals, Venlo, Venray, Weert

Limburgs dorp - zie: dorp in Limburg

Limburgs gebak - vlaai

Limburgse kaas - rommedoe

Limburgse klei - löss

Limburgse lekkernij - vlaai

Limburgse rivier - Geul, Gulp, Jeker, Molenbeek, Roer, Swalm

Limburgse stad - Geleen, Heerlen, Maastricht, Roermond, Venlo, Weert

limiet – begrenzing, beperking, eindpunt, grens, uiterste

Iimited - Ltd, Lim.; N.V.

limerick - rijmpje, (vijfregelig) versje

limiteren - beperken

limoen - citroen

limoenkruid - citroenkruid, lamsoor, schaapsoor, strandkruid

limoensap met water - kwast

limonade - cassis, gazeuse,grenadine, frisdrank, prik, ranja, siroop

limonadesiroop – ranja

limonadesoort – cola, gazeuse, sinas

limoniet - moerasijzer

limpide - doorzichtig, helder

linacee - lineum, lijnzaad, radiola, vlas

Iinament - pluksel

lindeachtigen - tilliaceeën

lindert - haas

lineair - lijnvormig

lineaire deeltjesversneller - linac

Iinea recta - direkt, rechtdoor, rechtstreeks, rechtuit

lineamenten - gelaatstrekken, handlijnen

lingerie - damesondergoed, linnengoed, nachtkleding, onderkleding, textiel

linguïst - taalgeleerde

liniaal - carlet, kantlat, kerfstok, lijn, (meet)lat, meetlat, reeks, regel, regelet, richtlat, rij, rijlat, tekenhaak

Iiniaalvormig houtje - tenakel

linie - equator, evenaar, evennachtslijn, formatie, linea, lijn, opstelling (leger, schepen), regel, rij, slaglinie, slagorde, streep, tak, trek, zijlinie

liniëren - lijnen, lijnentrekken, regeleren, strepen

liniment - smeersel

link - betjoegd, bijdehand, doortrapt, geslepen, gevaarlijk gevat, gewiekst, goochem, leep, listig, pienter, riskant,

schakel, slim, sluw

linken - bedriegen

link en listig - leep

linkerd - bedrieger, slimmerik

linkerzijde - bakboord

linkerzijde van een blad - verso

linkerzijde van een schip met gezicht naar steven - bakboord

linkerzijde van grootboek - debet

links – onbedreven, onbehendig, onbeholpen, ongeoefend, onhandig, radicaal, stuntelig, vrijzinnig

linksachter - kanthalf

links en rechts - alom, overal

linkse paard in een tweespan van paarden - bijdehands

linkse politieke partij - C.P.N., D66, P.v.d.A., P.P.A., P.S.P.

linkshandig - onhandig, stumperig, stuntelig

linksheid - gaucherie, lompheid

linnaeus - L

linnen - lijnwaad

linnen doek (bij de mis) - amict, humeraal

linnen kap op wagen - huif

linnen vrouwenmuts - hul, snor

linnen weefsel - damast, dril, laken

linnengoed - lakens, lingerie, slopen, textiel

linnengoed merken - letteren

linnenschoen met touwzool - espadrille

linnen vrouwenmuts - snor

linnen weefsel - buckram, dril, laken

linnengoed - lingerie

linoleum - kurktapijt, kurkzeil, lijnolie

lint - agrement, band, boordsel, film, haarstrik, kenteken, ordeteken, sjerp, smalfilm, soutache, strook

lint met veel foto's - film, smalfilm

lint - of koordvormig weefsel - galon

lint ter versiering - galon, trens

lintaal - glasaal

lintgras - lintriet

lintje - bandje, decoratie, ereteken, ridderorde

lintspeler – taperecorder

lint ter versiering - galon, trens

lintvis - baars, haharingkoningringkoning

lintvissen - lampridiformes

lintvormig weefsel - galon

lintworm - cestoda, draak, ingewandsworm, taenia, ténia,

lintworm, larve van een - haakworm

lintwormengeslacht - dipylidium, taenia

linzeboom - blazenstruik, goudenregen

lion - leeuw, salonheld

lionne - salonheldin

lipariet - kwartsporfier, ryoliet

Liparische eilanden, een van de - Alicudi, FilicudiLipari, Panaria, Salina, Stromboli, Vulcano

lipbloem - labiaal

lipbloemig heestertje - adoorn, lavendel

lipbloemige - labiaten, zie labiaat

lipbloemige plant - andoorn, andoren, basilicum, betonie, bonenkruid, bosandoren, dauwnetel, dovenetel, drakenkop, gamander, glidkruid, hertsmunt, hoenderbeet, hondsnetel, hondsraf, hijssop, kranssalie, kruizenmunt, labiaal, lavendel, malrove, marjolein, melkbloem, mint, moerasdoren, munt, neppe, orego, pepermunt, polei, raai, rozemarijn, salie, scharlei, senegroen, slangenkruid, steentijm, thijm, veldsalie, watermunt, wolfspoot, ijzerkruid, zeneblad, zenegroen, zomerandoren

lipide - vet

lipklank - labiaal

lipletter - labiaal

lipoïde - vetachtig

lipoom - vetgezwel

lippen - labia

lippenbeer - melursus

lipstick - make-up, lippenstift

lipvis - baars, jonkervis, labridaë, regenboogvis, zeelt, zeezeelt

lipvissen - labroïden

liquidadeur - vereffenaar

liquidatie - afrekening, afwikkeling, opheffing, vereffening

liquide - vloeibaar

liquide middelen - effecten, geld, valuta

liquideren - compenseren, egaliseren, opheffen, solveren,

uitroeien, vereffenen, vernietigen, verrekenen

liquor - (ruggemergs)vocht

lis - iris, lelie, lits, lus, lijn, snoer, strikje, tres, waterlelie, waterplant

lis aan het knoopsgat - tres

lisachtige - crocus, gladiool, saffraan, yarn

lisachtigen - iridaceeën

lisbloem - eiberbloem, herfsttijloos, irias, iris, oeverbloem, pinksterbloem, tijdlelie, vissestaart

lisbloemen en kaardebol - duikelaars,kannewassers,

sigarenriet, stalkaarsen

lisdodde(n) - domp, dullen, duikelaar, lampenpoetser, raboorden, typha(ceeën)

lisje - trens

lispelen - fluisteren, miezelen, ruisen, slissen, smiespelen, zwatelen

Lissabon - Lisboa

list - akal, finesse, fint, foef(je), grap, handigheid, kneep, krijgslist, kuiperij, kunstgreep, kunststuk, loosheid,, misleiding, part, poets, pots, raffinement, slimheid, slimmigheid, sluwheid, stratageem, streek, strik, treek, stunt, truc, tuk, valstrik, voorwendsel, zet

listig - arg, artificieus, bedrieglijk, behendig, betjoegd, doortrapt, gehaaid, geslepen, gewiekst, handig, intrigant, leep, link, loos, pienter, schrander, slim, slinks sluw, tactisch, uitgekiend, uitgeslapen

listige bedoeling – arglist

listig en leep - link

listigheid - kneep

listige Griek - Sinon

listige streek - kunstgreep, menistenstreek, reinardie, slimmigheid, treek,

listigheid - foefje, gekonkel, kneep, kuiperij, raffinement, sluwheid, trucje

listig iemand - slimmerik, vos

listig persoon – sluwerd

list of foefje - kneep

Iiten - halfvrijen, horigen

liter -kan, kop

literair - belletristisch, epos, hymne, letterkundig, ode

literair genre - drama, dramatiek, didactiek, epiek, epos, essay, hymne, lyriek, novelle, ode, poëzie, proza, roman, satire

literair tijdschrift - Barbarber, Gids, Libertinage,

literair opstel - essay

literair tijdschrift - Barbarber, Braak, Gandalf, Gids, Libertinage, Maatstaf, Podium, Raster, Tirade,

literaire kring - cenakel, Muiderkring

literaire stijl - gongorisme, schrijftrant

literaire verhandeling - essay

literator - auteur, belletrist, dichter, letterkundige, poëet, romancier, schrijver

literatuur - belletrie, letteren, letterkunde

literatuuronderzoeker - documentalist, letterkundige

lithium - Li

litho - steendruk

lithochromie - kleurensteendruk

lithogenese - sedimentenleer

lithograaf - steendrukker

lithografie - steendruk

litholatrie - steencultus

lithosfeer - aardkorst

lithotomie - steensnijding

litigant - dinger, eiser

litorella uniflora - oeverkruid

litteken - cicatrice, cicatrix, link, macula, moet, navel, neep, stigma, striem, wondteken

littekenachtig - cicatrieel

Litouwen, hoofdstad van - Vilnjoes, Wilna

Litouwen, rivier in - Nemunas, Njemen

Litouwen, stad in - Kaunas, Klajpeda

Litouws volkslied - daina

liturgie - mensa

liturgisch boek - martyrologium

liturgisch gebed - benedictie, prefatie

liturgisch gewaad - parament

liturgisch kerkgezang - koraal

liturgische kandelaar - menora

liturgisch kledingstuk - albe, amict,cingel, cotta, dalmatiek, kazuifel, koormantel, parament(en), stool, superplie, toga, tuniek

liturgische schoudermantel - fano

liturgische waaier - flabellum

live - direct, rechtstreeks

Livinus - Lebuïnus

Livoe, hoofdstad van - Boekavoe

livreibediende - lakei, nestellakei

livreibediende in hotels - groom

livreiknecht - lakei, groom, nestellakei, palfrenier

livreiknecht (Eng.) - groom

livreirups - ringelrups

Ljubljana - Laibch

llano - grassteppe

Loasacee - brandwinde, cajophora, loasa, mentzelia

lob - boogbal, kraag, kwab, manchet, zaadlob

lobbedei - dwaas, sul

lobberen - flodderen, lubberen, slobberen, waggelen

lobberig - dik

lobbes - doedel, goedbloed, goedzak, goeierd, kalf, lobbe, loebas sufferd, sukkel, sul

lobeliacee - centropogon, laurentia, lobelia

lobby - congsie, factie, foyer, kliek, lounge, vestibule, voorhal , wandelgangen

lobbig - royaal, ruim, wijd

loboor - hangoor, lobbes, lomperd

loborig - dom, onhandig, onnozel

localisatie - plaatsbepaling

localiteit - kamer, plaatsruimte, ruimte, vertrek, zaal

locatie - afbakening, plaatsing

loch - gat, knikkerputje, kuiltje

lock-out - uitsluiting

loco - plaatsvervangend, t.p.

loco-burgemeester - L.B.

loco citato - lc

loco-president - lp

loco-secretarls - L.S.

locomotief - loc

locomotief begeleiden door personeel dat alleen met de weg bekend is - piloteren

locomotiefwagen - tender

locutie - uitdrukking, spreekmanier, spreektrant, spreekwijze, zegswijze

Lod - Lydda

lodderein - reukwater

lodderen - slapen, soezen

lodderig - dromerig, moe, slaperig, suffig

lodderim - reukwater

loden - meten, peilen, verzegelen

loden korrels - hagel

loden theedoos - katje

loden zegel - plombe

lodende en peilende - aandiepen

loderein - Koninginnewater

loding - peiling

loebas - lomperd

loeder - adder, beroerling, deugniet, doerak, ellenloervogel, deling, gemenerik, hoer, kreng, kwelgeest, loboor, loebas, schoft, serpent, smeerlap, smiecht

loef - loevert, windzijde

loefbalk - maststut

Ioefboom - botteloef

loefhouder - bitstuk

loefhout - bitstuk, loefhouder

loefzijde - loevert, lij

loei - klap, opstopper

loeien - blaren, blaten, bulderen, bulken, fluiten, gieren, huilen, roepen, schreeuwen

loeien van dieren - briesen

loeien van herten in de bronstijd - bur(re)len

loeien van vee - bulken

loeiend - vurig

loeier - kanjer

loens - lonk, scheel, onbetrouwbaar, oneerlijk, onoprecht, touche, vals

loensen - lonken, scheelkijken

loenserik - gemenerd, schurk, valsaard

loep - leesglas, loupe, kijkglas, lens, vergrootglas

loepzuiver - gaaf

loer - botterik, knul, lap, lel, lomperd, lor, luim, luip, poets, prul, schurk, slet, streek, tod, truc, vod, zeperd, zet

loerder - gluurder, kijker

loeren - azen, bespieden, gluipen, gluren, lonken, luimen, neuzen, spieden

loeren op - bespieden, gluren

loeres - botterik, sul

loeris - lomperd

loerogen - gluren, spieden

loert - leverworst

loervogel - jachtvogel, spion, valk, verkenner

loet - ovenijzer, ovenkrabber, pook

loeven - pieken, sturen

loewak - koffierat, moesang, palmmarter

lof - aanzien, achting, Brussels lof, chichorei, compliment, eer, eloge, ere, gebladerte, glorie, hulde, lover, onderscheiding, pluimpje, reputatie, roem, verdienste, waardering, wierook, witlof

lof aandoen - vleien

lof aan God (afk.) -. LD. (Laus Deo)

lofdicht - hymne, ode

lof en eer - glorie, roem

lof schenken aan - loven

lof toekennen - bewieroken, loven, prijzen

lof verkondigen - roemen

lofdicht - dithyrambe, eloge, hymne, ode, panegriek, panegyriek

loffelijk - eervol, honorabel, laudabel, lofwaardig, onvolprezen, prijzenswaard, prijzenswaardig, verdienstelijk

loffelijke bijvoeging - predicaat, predikaat

lofkrans - lauwerkrans

lofkreet - halleluja

loflied - dithyrambe, eloge, gezang, lofzang, ode, psalm

loflied ter ere van Apollo - paean

Lofoten, hoof, lauwerkransdstad van - Svolvaer

lofprijzing - doxologie, laudatie

lofpsalmen - laudas

lofrede - éloge, lofspraak, panegyriek

lofredenaar - laudator, panegyrist

lofschrift - eloge

lofspraak - éloge, lofrede, louange, preconisatie

loftrompet - bazuin, schuiftrompet

loftuiting - éloge, lofspraak, louange

lofwaardig - eervol, verdienstelijk

lofwerk - festoen

lofzang - cantica, gloria, hallel, halleluja, hymne, magnificat, ode, paean, psalm

lofzang (Hebr.) - hallel

lofzang van Maria – Magnificat

lofzang op Apollo - paean

log - dik, gezet, laks, langzaam, lomp, plomp, slepend, sloom, traag, vadsig, zwaar(lijvig)

log vrouwspersoon - patapoef

logaritme - exponent, log, macht

logboek - register, scheepsjournaal, (schuts)journaal

logé(e) - dik, gast, eter, (mee)eter, slaper, visite

loge - portiershokje, vrijmetselarij

logeabel - bewoonbaar, comfortabel, gerief(e)lijk

logeergast - slaper

logeergelegenheid - hotel, jeugdherberg, kampeerterrein, logement, motel, pension

logement - gasthof, herberg, hotel, motel, nachtverblijf, pension

logement (Ital.) - osteria

logement voor de jeugd - jeugdherberg

logementhouder - herbergier

log en dik - lijvig

logenstraffen - dementeren, ontkennen

logenstraffing - dementi

log en traag - lomp

logeren - gast, huisvesten, overnachten, toeven, verblijven

loggerzeil - emmerzeil

loggia - afdak, balkon, galerij, veranda

logglas - zandloper

logheid - dikte, plompheid, traagheid, zwaarte

logica - denkleer, redeneerkunde

logie - droogschuur

logies - logementnachtverblijf, onderdak

logisch - consequent, konsekwent, rationeel, uiteraard

logisch denken - redeneren

logisch spreken - redeneren

logo - beeldmerk, embleem

logogrief - charade, letterraadsel, woordraadsel

logomachie - woordentwist

logopedist - spraakleraar

logos - brein, denkvermogen, rede, verstand, woord

log, soort - patentlog, sallog

lok - bosje, krul, plukje

lokaal - cafe, kamer, klas, kroeg, lokaliteit, plaatselijk, vertrek, zaal

lokaal van alcoholvrije dranken - melksalon

lokaal voor leerlingen - klas

lokaal waar men drank kan krijgen - bar, bodega café, gelagkamer, kroeg, proeflokaal

lokaal waar men het bestelde aan de toonbank gebruikt - bar

lokaas - aas, advertentie, blinkerd, kunstvlieg, leur, lokspijs, trekpleister

lokale aardrijkskunde - heemkunde

lokalisatie - plaatsbepaling

lokaliteit - kamer, lokaal, plaats, ruimte, vertrek, zaal

lokartikel - lokvink, stunt

lokatie - plaatsbepaling, plaatsing

lokduif - brasser

lokeend - roepeend, staleend

loket - bureau, deurraampje, doorgeefluikkassa, kastvakje, kluis, raam, schuifraam, slabbe, vak

loketdeurtje - klinket

lokfluitje - pieper

lokgat - pompgat, spuigat

lokken - bekoren, lusten, opwekken, overhalen, verleiden

lokkende blik - lonk

lokkertje - blikvanger, trekker

lokkig - aanlokkend

lokmiddel - aas, lokspijs

lokmiddel van jagers - hazefluitje, hazeklager, hazelok

lok neervallend haar - sliert

lokroep - kies, kos, kuus, poespoes, pst, tuut

lokroep voor eenden - poele

lokspijs - aas, lokaas, lokmiddel

lokvink - baanloper, roervink

lokvogel - kwartjesvinder, leukheid, lokeend, lokvink, roervink, verlokker

lol - aardigheid, amusement, gein, genoegen, grap, herrie, kabaal, keet, leut, plezier, pret, schik, vreugde

lolbroek - geinmaker, grapjas, leukerd, schalk

lolletje - aardigheidjegeintje, grapje, pleziertje

lollig - amusant, enig, geinig, grappig, leuk, leutig, plezierig, prettig, uiig, vermakelijk, vrolijk

lolmaker - fuifjas, lolbroek, pretmaker

lol of plezier - vermaak

loltrappen - keten

lom - dorsvis, duikereend, ijsduiker, bijt(gat), zeeduiker

lomig - gemelijk

lommel - lor, vod

lommer - bladeren, bladerdek, gebladerte, loof, lover, ombre, schaduw

lommerd - leenbank, lombard, pandjeshuis

lommerhuisje - prieel

lommerig - bladerrijk, schaduwrijk

lommerrijke weg - allee, dreef, laan

lomp - agrest, boers, bonk, buffelachtig, dam, deugniet, flard, grof, honds, kleinigheid, klungel, lap, Iel, leur, log, lompweg, lor onbehouwen, onbeleefd, onbeschaafd, onbeschaamd, onbeschoft, ongelikt, ongemanierd, onhandig, onhebbelijk, onopgevoed, plomp, prul, puitaal, ruw, tod, todde, vlegelachtig, vod, zwaar

lompe - grove

lompe kerel - hork, rund

lompe vlegel - vlerk

lomp persoon - kinkel, lummel, lomperd, rund, vlegel

lomp ruw blok - bonk

lomp vrouwmens - trien

lompen - vodden, lorren

lompenbak - stamptrog

lompengaarder - voddenraper

lomperd - bink, boer, botterik, buffel, ezel, knoet, haspel, hork, hufter, kaffer, kinkel, knoeier, knol, knul, knuppel, loeras, loer, loeras, lomperik, lummel, os, pummel, schaapskop, schapenkop, stommerd, stommerik, vlegel, vlerk

lompheid - maladresse, onbeholpenheid, onbeschoftheid, onhandigheid, ruditeit, ruwheid

Londenaar - cockney

Londens beroemd gebouw - Tower, Big Ben

Londens dialekt - cockney

Londens boroughs -

5 Brent

6 Barnet, Bexley, Camden, Eaeling, Harrow, Merton,

Newham, Sutton

7 Barking, Bramley, Croydon, Enfiefd, Hackney,

Lambeth

8 haringey, Havering, Hounslow, Kingston, Lewisham,

Richmond

9 Greenwich, Islington, RedbridgeSouthwark

10 Hillingdon, Wandsworth

11 Hammersmith, Westminster

Londens plein - Piccadilly(circus)

Londens station - Fenchurch, Liverpool

Londense binnenstad - City

Londense taxi - cab

Londense wijk - Chelsea, MayfairSoho, Westend, City,

Ionen - belonen, betalen, straffen, vergelden, vergoeden

lonend - batig, dankbaar, rendabel, winstgevend

longaandoening - astma, bronchitis, longontsteking, longziekte, pleuritis, pneumonie, tering, tuberculose

longblaasje - alveolus, luchtcel

longbloeding - haemoptoë, pnoemorrhagie

longen - pulmones

longicefaal - langschedelig

longimetrie - lengtemeting

longjacht, veroorzaker van - etgras

longknobbel - tuberkel

longkruid - pulmonaria

longontsteking - pneumonie

longontsteking met borstvliesontsteking - pleuropneumonie

longpijp - bronchie, luchtpijp

longsamendrukking - pneumothorax

longslakken - pulmonata

longsteen - pneumoliet

longtering - tuberculose

longvis - barra, baramoenda, slijkvis

longvissen - dipnoi

longvlies - pleura

longziekte - bronchitis, silicose, t.b.(c), tering

lonk - blik, knipoog, lachje

lonken - blikken, flirten, knipogen, verlokken

lontgeweer - musket

loo - bos, woud

loochenbaar - niabel, ontkenbaar

loochenen - dementeren, denegatie, denegeren, desavouren, negeren, ontkennen, tegenspreken, verloochenen, verzaken

loochenend - ontkennend

loochening - diffesie, dementi, desaveu, diffessie, negatie, negering, ongetwijfeld, ontkenning, stellig, tegenspraak, verzaking,

lood - geld(barg.), kogel(s), peillood, plumbum, Pb, schietlood, saturnus

lood, stuk - plombe

loodacetaat - loodsuiker

loodachtig metaal - thallium

loodarsenosulfide - boulangeriet, plumosiet

lood bevattend - saturnisch

looddief (barg.) - sloper

looderts - aturniet

loodfoelie - bladlood

lood gebruikt als zegel - plombe

loodgeel - loodoxyde, massicot

loodgieter - fitter

loodgift - PbO

loodglans - galeniet

loodglas - flintglas

loodje - verzegeling

loodkleurig - bleek, deluw, livide, loodkleurig metaal, tin, vaal

loodkruid - plumbago, sodaplant

loodlaagje in een muur - slab

loodlijn - apothema, dieplijn, hoogtelijn, kinnebaksblokje, loodlijnblok, normaal, perpendiculair, verticaal,

loodmetaal - soldeersel

Loodnadel - smeltprop

loodoxyde - glit

loodpapier - bladlood

loodpoeder - kremserwit

loodpreparaat - loodglit, menie

loodrecht - aplomb, dwars, haaks, kops, steil, perpendiculair, rechthoekig, rechtop, rechtstandig, rechtstandig, vertikaal, weerbarstig

loodrecht staand paaltje op gangboord - bolder

loodrechte stand geven - perpendiculariseren

loodrechte wand - steilwand

loods - afdak, gebouw, barak, bestuurder, boet, garage, gids, geleider, hangar, hut, keet, leidsman, loodsman, piloot, remise, schuur

loodsboot - loodskotter

loodsen - leiden, manoeuvreren, piloteren

loodsgeld - pilotage

loodsiccatief - terebine

loodsje boet

loodsman - loods

loods of keet - barak

loods voor vliegtuigen - hanger

loodspaat - loodchromaat

loodsuiker - loodacetaat

loodsulfaat - loodoxyde, loodvitriool, zwavelzuur

loodsulfide - galeniet

loodtalie - loodlijn

loodverbinding - menie

loodverf - menie

loodvergiftiging - saturnisme

loodvermiljoen - menie

loodwater - goulardwater

loodwit - loodacetaat, schelpwit, struis

loodwitpoeder - kremserwit

loodzegel - plombe

loodziekte - loodkoliek

loof - bladeren, gebladerte, groen, linde, lommer, lover, moe

loof als versiersel - lofwerk

looft den Heer - Halleluja

loofboom - abeel, acacia, ahorn, berk, beuk, eik, els, (es)doorn, esp, hazelaar, iep, kastanje, knotwilg, korstmossengroen, linde, lijsterbes, magnolia, meidoorn, noteboom, olm, plataan, populier, wilg

loofboom met rode bessen - lijsterbes

loofboom uit het Middellandse-Zeegebied - plataan

loofhut - feesthut, priëel, tabernakel, tent, veldhut

Loofhuttenfeest - Poerim, Purim, Soekot

loofmos - bladmos

loofplant - korstmos, thallofut, wier, zwam

loofrijk - bladrijk, frondeus

loofslinger - guirlande

loofwerk in Arabische stijl - arabesk

loofwerkversiering - moreske

loog - alkali, aserts, asoplossing, aszout, base, kaliloog, kelp, natriumhydroxyde, natronloog

loog der goudsmeden en munters - witloog

loogkruid - alkali, salsola

loogzout - alkali, natron, potas, soda

looi - run

looiend zout - aluin

looier - leerbewerker, lederbok

looierijenstreek in Nederland - Langstraat

looiersboom - smak

looiersboom In Zuid -Europa - sumak

looiersknecht - vellenploter

looiersschors - eikebast

looihuis - nahuis

looimiddel - aluin, babool, eek, kino, looi, looimiddel, looisel, looistof, looizuur, massooi, rinde, run, sumach, taminne, valonea

looiput - laaf

looistof - catechu, tannine, eek, kino, looisel, run

looistruik - sumak

looizuur - tannine

look - ajuin, bieslook, juin, knoflook, prei, siepel, sjalot, ui

loom - apathisch, indolent, inert, laks, langzaam, levenloos, lui, leuzig, lusteloos, mat, moe, saai, slaap, slaperig, slepend, sloom, traag, vadsig, vermoeid, werkschuw, zwoel, zoel

loomheid - slaperigheid

loon – beloning, betaling, bezoldiging, daggeld, dagloon, gage, gagement, honorarium, incasso, inkomen, inkomsten, jaarloon, maandgeld, maandloon, payement, pensioen, remuneratie, salaris, soldij, traktement, vacatie, verdienste, vergelding, vergoeding, wachtgeld, wedde, weekgeld, weekloon

loon geven - betalen, bezoldigen, honoreren, salariëren, vergelden, uitbetalen

loon geven voor - belonen

loonlijst - salarislijst

loon of salaris - inkomen

loon per uur - uurloon

loon van een commissionair - commissie

loon van een makelaar - courtage, makelloon

loon van een soldaat - soldij

loon van schepelingen - gage

loon voor een impresario - provisie

loon voor een ober - garantieloon

loon voor een schrijver - royalties

loon voor het maken van iets - maakloon

loon voor het persen - persloon

loon voor misdaad of moord - bloedgeld

loon wat men verdiend - salaris

loonactie - staking, loonbeweging

loonarbeider - werkman

looncontract - CAO.

loondienaar - mercenair, werknemer

loongrens - premiegrens

loonschaal - barema

loonslaaf - arbeider, dagloner, koelie, loswerkman, proletariër

loonsoldaat - soldenier

loonsverhoging - loonsvermeerdering, opslag

loontrekkend - bezoldigd

loontrekker - employé, werknemer

loonzuchtig - mercenair

loop - diarree, draf, galop, gang, geren, geweerloop, kippenloop, koers, omgang, ren, rivierloop, stap, toeloop, tra, tred, uitloop, vlucht, voortgang, wandeling, wedloop

loop der gebeurtenissen - lot

loop der omstandigheden - beurt

loop heen - maken

loop van draden - vleug

loopbaan - carrière, levensweg, sintelbaan

loopbrief - circulaire

loopbrug - passerel

loopfiets - draisine

loopgang - doorloop, gaanderij, galerij, gang, overloop, pergola, rel (muis), stoa, zuilengalerij

loopgat - gang, hol, rel

loopgraaf - gang, greppel, groeve, mollerit, ril, rit, sappe, tranchee, vore, wagenspoor

loopgraaf van een mol - ril, rit

loopgraven maken - sapperen

loopgravenmaker - schansgraver, sappeur

loophek - box, tuin

loophengel - sleephengel

loopje - foefje, kunstgreep, ommetje, riedel, wandeling

loopje nemen - sollen

loopjongen - boodschappenjongen, bijloper

loopjongen in hotels - chasseur

loopkat - (rijdende) takel, zaklantaren

loopkever - aardtor, bombardeerkever, carabidae, schallebljter, scharrebijter

loopknecht - loper

loopkwartet - turnix

loopmare - krant, vlugschrift

loopneus - snotneus

loop of pas - tred

looppad - stoep, trottoir

looppad door een moeras - zuwe

looppas - draf

loopplank - koebrug, loopgang, valreep

looprichting - ductus

loops - bronstig, hitsig, krols, paarzuchtig, ritsig, tochtig

loopstok - stelt, kruk, wandelstok

loopt door riool - gootwater

loop van een paard - draf

loopvarken - schram

loopveranda op flat - galerij

loopvlak - zool

loopvogel - casuaris, emoe, emu, kasuaris, kieft, kievit, kip, kiwi, nandoe, ral, snep, snip, struis(vogel), trap

loopwedstrijd - marathon

loopijzer - vuurhaak

loopzand - drijfzand, welzand

loor - verloren

loos - arglistig, bedrieglijk, gemeen, hol, laag, laaghartig, ledig, leeg, leep, link, listig, ondeugend, onecht, schalks, schijnbaar, slim, sluw, snugger, vals, zonder

loos bericht - canard

loosbuis - riool

loosheid - slimheid, sluwheid

loospijp - afvoerbuis, riool

loot - afstammeling, boomscheut, ent, greppel, lot, nakomeling, nazaat, poot, rank, rijs, scheut, spriet, spruit, stek, tak, teen, telg, twijg, uitloper

lopen - afleggen, benen, draven, flaneren, gaan, hollen, kuieren, marcheren, naderen, rennen, schrijden, slenteren, snellen, stappen, steifelen, stromen, tippelen, treden, vloeien, vluchten, voortbewegen, wandelen, ijsberen, zwerven

lopend gerucht - mare

lopend koordschrift - loko

lopend touw - geitouw, gei, gording

lopend touwwerk - bras, greling

lopend van noord naar zuid - meridionaal

lopende maand - currentis, inst (instant),

lopen voor je conditie - joggen, trainen

loper - bode, draver, haaksleutel, ijlbode, koerier, raadsheer, renner, slothaak, tapijt, voetganger, wandelaar, zwerver

loper of mat - kleed

loper van een slot - sleutel

loper voor een groot aantal sloten - keizertje

lopertje - boomkruipertje

lor - bul, drel, flard, flut, kertel, kleinigheid, klodde, konkel, lap, lel, leur, loer, lomp, lopje, nest, onding, plag, prul, slons, tod, todde, vod

loranthacee - maretak, mistel, viscum, vogellijm

lorder - smokkelaar

lorgnet - knijpbril, knijper, neusknijper

lorgnet voor dames - face à main

lorgnon - monocle, oogglas

lori - argwantibo, beermaki, koekang, potto

lork - lariks, lier, lorkeboom

lorkeboom - lariks, lier

lorkehars - terpentijn

lorre - kaketoe, papegaai

lorregoed - prullegoed

lorren - bedriegen, vodden

lorrenboer - voddenman

lorrendraaien - bedriegen, sluikhandelen

lorrenkraam - rommelkraam

lorrenman - opkoper, voddenraper

lorrewerk - knoeiwerk

lorrie - kipkar, draisine, werkwagentje

lorrig - nietswaardig, prullig, voddig,

lors - slons

los - lynx

los - afgesheiden, afgezonderd, afzonderlijk, apart, beweegbaar, beweeglijk, bewegelijk, gescheiden, ijl, incoherent, laks, lauw, lichtzinnig, losbandig, mobiel, mul, ongebonden, onsamenhangend, onvast, onverpakt, onzeker, principieel, pulverig, quitte, roerend, rul, streng, uiteen, uitverkocht, vaneen, vrij(staand), wankel

los blad in een boek ter verbetering - inlegvel

los bruggetje - vonder

los eind van een touw - tamp

los en onvast - wankel

los gedeelte - brok, suk

los geweven linnen - trielje

los houten bruggetje - vonder, vondel, vlonder .

los overtreksel - foedraal

los samengevoegde zaken - agglomeraat

los schot van een zoldering - luik

los van banden - vrij

los van elkaar - apart, uiteen

los van gedrag - abandon

los van huls - extern, zelfstandig

los van manieren - vlot, vrij

los van ouders - zelfstandig

los van (de) wereld - hemels, mystiek, ontheven

los van zede - lichtzinnig, onzedig, vlot

los weefsel - neteldoek

los werkman - schavak, kaailoper

losange (In de wapenkunde) - ruit

losarm - laadboom

losbandig - amoreel, bacchanalisch, bandeloos, buitensporig, dartel, dissoluut, frivool, licentieus, licht, liederlijk, lichtzinnig, luchtig, ongebonden, ongeregeld, redeloos, slempartij, stoeiziek, woest, wulps, zedeloos

losbandigheid - bandeloosheid, buitensporigheid, debauche, (dichterlijke vrijheid), frivoliteit, licentie, lliederlijkheid, onzinnigheid, ongebondenheid, ongeregeldheid, ontucht, uitspatting, zedeloosheid,

losbarsten - loslaten, losmaken, uitbreken

losbol - boemelaar, debauche, deugniet, doordraaier, kwispel, libertijn, lichtmis, patser, pierewaaier, rabauw, raveel, roue, zwierbol

losbladig - polypetaal

losbranding van vuurwapenen - salvo, stormvuur

losbreken - uitbreken

losdrijvende mijn - strooimijn

losgaan - loswerken

losgegane steken - torn

losgelaten naad - torn, tarn

losgeld - afkoopgeld, vrijkoopsom

losgeraakt - eraf

losgeraakte draad - rafel

losgeweven - voddig

loshangend - slap

losheid - laxiteit, slapheid

loshoofdig - lichtvaardig, lichtzinnig

losjes - lichtzinnig, luchtig, nonchalant, onvast, slap, vluchtig

loskade - losplaats

loskopen - inlossen, racheteren, redimeren, terugkopen,

uitkopen, vrijmaken

loskoppelen - ontgrendelen

loskorrelig - mul, rul

losinj - Lussino

losjes - lichtzinnig, (v)luchtig

loskroonbladige -

4 anijs, boon, eppe, erwt, kers, kool kwee, muur, peen, peer,

raap, roos, soja, vlas, wouw

5 ahorn, appel, braam, cacao, dille, druif, linde, lotus, mirte,

pioen, pruim, radijs, wikke

6 aalbes, acacia, akelei, azalea, cactus, jasmijn, klaver,

klimop, kervel, karwij, lupine, mimosa, mispel, pensee,

perzik, reseda, venkel, wortel

7 aardbei, amandel, anemoon, begonia, camelia, citroen,

esdoorn , fuchsia, mahonia, ramenas, spurrie, violier,

wortelt

8 abrikoos, anjelier, clematis, geranium, kastanje, klaproos,

magnolia, mandarijn, mangrove, selderie, viooltje

9 bloemkool, hortensia, pimpernel, tamarinde,

10 boterbloem, eucalyptus, peterselie, pompelmoes,

reigersbek, waterlelie

11 goudenregen, sinaasappel

12 duizendschoon, judaspenning

loskrijgen - aftroggelen

loslaten - afwerpen, bevrijden, elargeren, losbarsten, losmaken, lossen, lozen, relacheren, schieten, slaken, vieren, vrijgeven

loslaten van draden - rafelen, tarnen, tornen

loslating - ablatie, secessus

loslippig - flapuit, indiscreet, kwebbel, praatziek

loslippig persoon - flapuit, klets, kletskous

loslippigheid - indiscretie

loslopend - ongehuwd

loslijvig zijn - dun, iel, schraal, ijl

loslijvigheid - buikloop, diarree

losmaken - afscheiden, beginnen, bevrijden, losbarsten, loslaten, ontbinden, onthechten, ontketenen, ontknopen, ontkoppelen, ontplooien, ontwarren, slaken

losmaken uit het gareel - uitspannen

losmaking - debridement

losmaking (Gr.) - paresis

losneerhangend - slap

losplaats - haven, ka, kade, kaai, loskade, pier, station, steiger, wal

losprijs - afkoopsom, losgeld, rantsoen, vrijkoopgeld

losrente - obligatie, schuldbrief

losrukken - arracheren

losscheuring - avulsie

losschuit - prauw

losse belegstrook - pat

losse brug - vondel, vonder

losse deeltjes van een dunne laag - splinters

losse draad - rafel

losse houten vloer - vlonder

losse huiskleding - morgengewaad

losse laarsschacht - beenkap

losse mouw - mof

losse naad - torn

losse niet gekamde wol - sajet

losse overtrek - foedraal, hoes

losse plank - steg, vlonder

losse plank aan een bedstee - sponde, laan

losse plank in de bedstede - laan

losse plank van en vloer van een botter - laan

losse plank vooraan de bedstede - sponde

losse planken onder lading - garniet, grenier

losse planken vloer - beun, vlaak, vliering

losse snaar (Fr.) - ouvert

losse strikdas - lavage

losse trap - ladder, leer

losse veenstof - darg, daring, darink, derrie, molm,

losse verkering - scharrel(tje)

losse vloer - garnier, laning, vondel, vlonder

losse vloer onder lading van een schip - grenier, garnier

losse wollen mouw - mof

lossen - afschieten, lozen, ontladen, ontschepen, rantsoeneren, uitladen, verlichten, vrijkopen

Losser - Goei, Heiland, Verlosser

lossjouwerman - baliekluiver

lossnijden van draden uit een weefsel - lostarnen, lostornen, tarnen,tornen, uithalen

losspil - windas

lostoestel - elevator

lostrekken - oprukken

loswal - baai, ka, kade

losweg - gemakkelijk, lichtzinnig, nonchalant, onberedeneerd

loswerken - losgaan, openwrikken

loswerkman - sjouwerman

loswerkman in de haven - kaailoper, kaairidder

loswoelen - hakken, schrepelen

loszinnig - dartel, grillig, onberaden, ondoordacht, speels, wulps

loszinnig gedragen - dartelen

loszinnig mens - lichtmis, losbol, loshoofd

loszinnigheid - losbollerij

loszitten - leuteren, loteren

lot - aandeel, bestaan, bestemming, destinatie, ent, fatum, fortuin, leven, levensloop, levenslot, loot, noodlot, poot, prijs, prijskans, scheut, stek, spruit, teengewas

lot zonder prijs - niet

loten - loteren, trekken

loten vormen - spruiten

lotenverkoopster - collectrice

lotenverkoper - collecteur

loterij - sus, toto, geluksspel, kansspel, verloting

loterij (drie nummers) - terne

loterij zonder nieten - tombola

loterijbriefje - lot

loterijspel - bingo, kansspel, kienen, lotto, tombola

lotgenoot - kameraad, maat, makker, metgezel, soortgenoot

lotgeval - avontuur, belevenis, beurt, fatum, gebeurtenis, voorval, wedervaren

lotgevallen - fata

lotgodinnen - Fortuna, Nornen, Parcen

Lotharingen, inwoners van - Lorreinen

loting - uitloting, verloting

lotion - haarwater, reukwater .

lotsbedeling - noodlot

lotsbepaling - karma

lotsbeschikking - destinatie

lotspraak - orakel

lotsverbondenheid - saamhorigheid

lotsvoorspeller - horoscoop, waarzegger

lotsvoorspelling - horescoop

lotto - bingo, kienspel, toto

lotto spelen - kienen

lotus - waterlelie

lotus, roze - padma

lotusbloem - dadelpruim

lotusboom - diospyros

lotuseter - lotofaag

lotwichelaar - waarzegger

lot zonder prijs - niet

louche - gemeen, laag, min, onbetrouwbaar, onguur, verdacht

Louisiaden , een der - Misima, Rossel, Tagoela

lounge - foyer, gezelschapszaal, hotelhal, koffiekamer, lobby

loupe - leesglas, lens, loep, vergrootglas

louter - alleen, enkel, klinkklaar, maar, onvermengd, onvervalst, puur, rein, sereen, slechts, uitsluitend, zuiver

louteraar - affineur, zuiveraar

louteren - cupelleren, epureren, kuisen, purificeren, purifiëren, raderen, raffineren, reinigen, wassen, zuiveren

louter en alleen - enkel

loutering - epuratie, katharsis, purgatorium, raffinage, reiniging, vagevuur, zuivering

louteringsberg - purgatorium, vagevuur

loutre - otterbont

Louth, hoofdstad van - Dundalk

louwmaand - januari

loven - bewieroken, eren, lauderen, lauweren, ophemelen, prijzen, roemen, verheerlijken, waarderen, zegenen

lovend - waarderend

loven en bieden - dingen, marchanderen

loven en eren - prijzen

lover - blad, bladeren, gebladerte, loof, lommer, kruin

loverrijk - lommerrijk

lovertak - meitak

lovertje - glitter, paillet(te), sierblaadje

loyaal - eerlijk, eerlijkheid, fidel, getrouw, getrouwheid, loyaliteit, oprecht, oprechtheid, rondborstig, trouw, verknocht

Loyaliteitseilanden, een der - Lifou, Maré, Ouvea

loze doodkist en baar - katafalk

loze streek - kunststukje, list, treek

loze trek - nuk

loze vos - dief, guit, leperd, schelm

loze schelm - boosdoener, rakel, spitsboef

lozen - afvoeren, afwateren, kwijtraken, leegmaken, loslaten, slaken, spuien, uitwerpen, wegspoelen, wegsturen, wegzenden

lozen van water – afwateren

lozing - verwijdering

lozing van vloeistoffen - suatie

lub - (hals)kraag, lob, plooisel

lubben - castreren, ontmannen, snijden, strikken, vangen

lubberen - lobberen

lubbestok (plantk.) - lavas, maggiplant, manskracht

lubricatie - smering

lubricator - smeermiddel

Lucas - Luc.

lucht - adem, aëra, aëro,aether, air, aroma, asem, atmosfeer, bui, buitenlucht, damp, dampkring, ether, geur, hemel, koel, losjes, luchtig, modetrant, odeur, pneuma, reuk, snuf, stank, zuurstof, zwerk

lucht (in samenstelling) - pneu

lucht en licht - etherisch

lucht inslikken - aërofagie

lucht, met, in contact brengen - aëratie

lucht scheppen - ademen

lucht verversen - ventileren

luchtaanjager - aanblaaspijp, ventilator

luchtaanval - raid

luchtalarm - bomaanval, bombardement

luchtaanzuiger - blaasbalg

luchtaanjager - aanblaaspijp, ventilator

luchtafweergeschut - luchtdoelartillerie

luchtballon - aërostaat, montgolfiëre, stratoballon, weerballon

luchtband - pneu

luchtbandonderdeel - ventiel

luchtbeeld - fata morgana, luchtspiegeling

luchtbel - blaas, ballon

luchtbelbuis - libel, luchtbeschrijving, luchtwaterpas

luchtbel van waterpas - libel

luchtbestanddeel - argon, helium, koolzuur, stikstof, waterdamp, zuurstof

luchtbeweging - remous, wind

luchtbewegingsleer - pneumatiek

luchtbol - ballon

luchtborst - pneumathorax

luchtbranding - remous

luchtbrug - airlift

luchtbuis - trachee

luchtbuks - windbuks

luchtcel - longblaasje

luchtdicht - hermetisch

luchtdicht maken - luteren

luchtdichtheidsmeter - dasymeter

luchtdraaikolk - remous

luchtdruk - atmosfeer, atm. , pressie

luchtdruk in een orgel - pneumatica, pneumatiek, pneumatika

luchtdrukeenheid - millibar

luchtdrukmeter - barometer, kwikbarometer, weermeter

luchtdrukverval - gradiënt

luchten - uiten, uitlaten, ventileren

luchter - girandole, kandelaar, kandelaber, lamp, lantaarn, lichtkroon

luchter met armen - luster

luchter of lamp - kroon

luchtgat - trekgat

luchtgeest - ariel, djin, luchtengel, sylfide, sylfe, sylphe

luchtgesteldheid - klimaat, weer, weder

luchtgezwel - emphyseem

luchtgrondwapen - ASM

luchthartig - achteloos, dolzinnig, gerust, levenslustig, lichtvaardig, lichtzinnig, nalatig, onaandachtig, onbekookt, onberaden, onbezorgd, onoplettend, opgeruimd, opgewekt, roekeloos, slordig, zorgeloos

luchthaven - vliegveld

luchtig - bont, bonvivant, brutaal, doorschijnend, dun, facilmente, fleurig, fris, iel, kleurig, kleurig, koel, licht, lichtvaardig, leviter, los, losbandig, losjes, onbezorgd, open, opgewekt, oppervlakkig, schitterend, sereen, vlot, vrolijk, wuft, kleurig, ijl, zorgeloos

luchtig bouwsel - priëel, tent

luchtig en licht - etherisch

luchtig gebak - cake, oblie, schuim soes, wafel

luchtig schoeisel - badschoen, sandaal, slipper, strandschoen

luchtig sop - schuim

luchtig verblijf - tent

luchtig weefsel - gaas, tule

luchtige doorschijnende stof - barège, gaas, kamfer, tarlatan, tule,

luchtige japonstof - barège

luchtige scherts - badinage

luchtigheid - beweeglijkheid, frisheid, lichtheid, onbezorgdheid, opgewektheid, oppervlakkigheid, vlugheid

luchtinfanterist - para, parachutist

luchting - ventilatie

luchtinlaat - klep

luchtinlaat van fietsband - vrtiel

luchtje - geur, koelte, reuk, windje

luchtkasteel - dagdroom, droombeeld, hersenschim, illusie, kaartenhuis, visioen, utopie

luchtklep - ventiel, windklep

luchtklepje - piston

luchtklok - remous

luchtkoker - ontluchter

luchtkussenvoertuig - hoverkraft

luchtkuur - aëroterapie, aërotherapie

luchtlaag - atmosfeer, stratosfeer, troposfeer

luchtledig - vacuüm

luchtledige ruimte - vacuüm

luchtlijn - vliegroute

luchtmacht - K.Lu., RAF.

luchtmachteenheid - eskader

luchtmachtvrouwenafdeling - Luva

luchtmeter - aërometer

lucht om te leven - adem, asem

luchtpenseel - aerograaf

luchtpijp - bronchie, bronchus, longpljp, trachea, trachee

luchtpijpaandoening - bronchitis

luchtpijpje voor onderwater - snorkel

luchtpost - airmail

luchtpostbrief - aerogram

luchtpijpsnede - tracheotomie

luchtreis - ballonvaartvliegreis, vliegtocht, vlucht

luchtreiziger - vliegtuigpassagier

luchtruim - dampkring, ether

luchtschip - aerostaat, zeppelin

luchtschip, klein - blimp

luchtschipper - aëronaut, piloot

luchtschroef - propeller

luchtschuwheid - aërofobie

luchtsignaal - alarm, lichtsignaal, rooksignaal, sirene

luchtsoort - arctisch, equatoriaal, polair, tropisch

luchtspiegeling - fata-morgana, mirage

luchtsprong - bokkensprong, cabriole, capriool, gambade, kapriool, salto

luchtsteen - aëroliet, bolide, meteoor, meteoorsteen, meteoriet, meteoroliet,

luchtstreek - aardgordel, klimaatgordel, regio, zone

luchtstrijdkrachten - L.S.K.

luchtstroming - wind

luchtstroom - bries, hoos, moesson, orkaan, passaat, storm, tocht, tornado, wind, windhoos

luchtstroom die daalt - subsidentie

luchtstroom die stijgt - thermiek

luchtstroom in de dampkring - wind

luchtstroom in de tropen - moesson, passaat

luchtstrijdkrachten - L.S.K., luchtmacht

luchtteken - meteoor

luchttrek - tocht

luchttrekker - ventilator

luchtvaarder - aëronaut, piloot, vliegenier

luchtvaart - aëronautiek, aviatiek, vliegverkeer

luchtvaartkunde - aëronautiek, navigatie

luchtvaartmaatschappij -

2 AF

3 AEA, AFC, ALI, ANA, AOA, ASA, BAL, BEA, CMA,

CSA, DDL, EAA, GIA, INA, KLM, PAA, SAA SAS,

TWA

4 Aero, BOAC, BSAA, BWIA, ELAL

5 Delta, PANAM

6 Sabena, United

7 Avenska, Avianca, Branif, Eastern, Quantas

8 Aeroflot, Alitalia, American

9 Lufthansa, Martinair, Northwest, Schreiner

luchtvaartmuseum - aviodome

luchtvaartuig – aëroplaan, ballon, hefschroefvliegtuig, heli, helikopter, jet, luchtschip, satelliet, stratovliegtuig,vliegtuig, zeppelin, straaljager, ruimteschip, zweefvliegtuig

luchtvaartvereniging - aëroclub

luchtverbinding - lijndienst

luchtverkeersmiddel - luchtballon, vliegtuig

luchtverschijnsel - eclips, maansverduistering, meteoor, noorderlicht, zonsverduistering

luchtversperring - kabelballon

luchtverversen - ventileren

luchtververser - ventilator

luchtverversing - ventilatie

luchtvochtigheidsmeter - hygrometer

luchtvormige stof - gas

luchtwapen - luchtvloot

luchtwortelboom - rizofoor

luchtzak - longzak, luchtbel, luchtblaas, valwind,

luchtzee - atmosfeer, dampkring

luchtzone - atmosfeer, dampkring, stratosfeer

luchtzuiger - aspirateur

luchtzuiverheidsmeter - eudiometer

lucide - doorzichtig, helder, klaar, stralend, zuiver

lucifer - allumet (Z.N.), strijkhoutje, vlamhoutje

Lucifer - Venus, Morgenster

lucifermerkenverzamelaar - filumist

lucimeter - lichtmeter

lucratief - voordelig, winstgevend

lucubratie - nachtstudie, nachtwerk

lucullisch - weelderig, overdadig

ludiek - speels

ludificatie - bespotting, fopperij

Ludolfiaans getal - pi

lues - druiper, sjanker, syfilis, syphilis

Lugdunum - Lyon

Lugdunum Batavorum - Lakenstad, Leiden

luguber - akelig, eng, griezelig, huiveringwekkend, macaber, naargeestig, onguur, onheilspellend, ruw, schrikwekkend, sinister, somber

lui - gemakzuchtig, inert, laks, lieden, log, loom, mensen, personen, sloom, traag, vadsig, volk, werkschuw

lui, akelig mens - lammelot

lui mens - aai, ai, baliekluiver, dagdief, doeniet, lammelot, lampoot, lanterfanter, ledigganger, leegloper, luiaard, luibuis, luilak, lijntrekker, luiaard, luilak, luiwammes, malenger

luiaard - aai, ai, baliekluiver, dagdief, doeniet, lamgat, lamzak, lanterfant, lanterfant(er), leegloper, lijntrekker, luilak, luiwammes, lijntrekker, niksnut, simulant, slabakker, traagloper

luid - duidelijk, hard, hardop, hoorbaar, luide, luidop, (muz.) forte

luid en hoorbaar - hardop

lui en langzaam - laks

lui en slaperig - loom

luid en vrolijk zijn - juichen, lachen

luid geluid - dreun, gil, klap, knal, kreet, slag, schreeuw

luid geschreeuw - getier

luid huilen - janken

luid jammerend - kermend

luid klinken - galmen

luid klinkende trompet - bazuin, klaroen

luid weerklinken - schallen

luide goedkeuring - acclamatie

luide schreeuw - gil, kreet

luide stem - stentorstem

luide stem, met - luidkeels

luide volle klank - galm

luiden - beieren, bellen, galmen, klepelen, klinken, lieden, mensen, schallen, schellen

luidens - naar, overeenkomstig, volgens

luidkeels gaan lachen - schateren

luidkeels roepen - galmen

luidkeels schreeuwend - balkend

luidklinkende trompet - bazuin, klaroen, waldhoorn

luidklok - bourdon, torenklok

luidop - duidelijk, hoorbaar

luidruchtig - druk, geraas, krijtend, lawaaierig, rumoerig, schreeuwerig, uitgelaten

luidruchtig feestvieren - batavieren, tekeergaan

luidruchtig plezier - gein, leut, lol

luidruchtig feest - bacchanaal, jool, orgie

luidruchtig vrolijk - dartel, leutig, lollig, uitgelaten

luidruchtig zijn - heisteren, uitvaren

luidruchtigheid - krakeel

luidspreker - speaker

luidsprekerkastje - box

luidsprekerkracht - power, wattage

luidsprekeronderdeel - conus

luie aap - lori

luie lichtzinnige vrouw - fleer

luier - kinderdoek, luur, windel

luieren - dagdieven, lanterfanten, lummelen, luiwammesen, nietsdoen, niksen, slabakken

luierend rondhangen - klooien, klungelen, klunzen, lummelen, prutsen

luierik - aai, ai, doeniet, lanterfanter, leegloper, luiaard, luibak, luibuis, luiwammes, lijntrekker, slabakker

luiers - luren

luierstof - tetrastof

luif - afdak, klep, luifel

luifel - afdak, hoedrand, klep, luif, neus, overstek, uitstek

luiheid - indolentie, inertie, ledigheid, werkschuwheid

Luik, arrondissement van - Borgworm, Hoei, Luik, Verviers

Luik, landschap in - Condroz

luik - blind, dekopening, paneel, schot, valdeur, valluik, zonneblind

luik in de top van een dakschild - uilenbord

luik voor het sluiten van een keldergat - bordes

luik van een kelder - deksel

luik waardoor de goederen worden opgehesen - trijsgat

luiken - dichtdoen, sluiten

luiksteun - merkel

luilak - dagdief, doeniet, lampoot, lanterfant(er), lapzwans, leegloper, lijntrekker, luiaard, luiwammes, slampamper

luilekkerland - Eldorado, kokanje

luim - blijheid, boert, bui; caprice, fancy, fantasie, gein, gril, humeur, humor, kribbigheid, kuur, loet, nuk, nukkigheid, onbetekenend, opgewektheid, scherts, snakerij, stemming, vlaag, vrolijkheid

luimen – loeren, soezen

luimer - slaper

luimig - boertig, geestig, grappig, grillig, guitig, humeurig, koddig, kribbig, nietig, nuffig, nukkig, olijk, snaaks, vrolijk

luimig (muz.) - scherzando, scherzo

luimig geschreven vertelling - humoreske

luipaard - liebaard, poema, panter, pardel

lui persoon - lampoot, lanterfanter

luiphoed - huilebalk, sombrero

luiskruid - gagel, moeraskartelblad, pos, possem, post, wrangwortel

luis - cochenille, platje, wants

luiskruid - gagel, luizenpeper, moeraskartelblad, possem,

pos(t), sabadilkruid, vlooienkruid

luister - aanzien, eer, geurigheid, glans, gloed, gloor, glorie, kleurigheid, krits, licht, nimbus, opschik, opzien, praal, pracht, relief, roem, schittering, schoonheid, schijn, staatsie, statie, vertoon, weelde

luister - eclat, eer, jeu, hoor, roem, sier, spel, tooi

luisteraar - toehoorder

luisteraars - auditorium, gehoor

luisterapparaat - seismofoon

luisteren - aanhoren, bemerken, horen, luister, opletten, verhoren, waarnemen

luisteren naar - aanhoren, beluisteren, horen

luisterinstrument - seismofoon

luisterrijk - brillant, eclatant, feëriek, glansrijk, grandioos, groots, glorieus, heerlijk, illuster, koninklijk, magnifiek, opzienbarend, pompeus, prachtig, roemrijk, schitterend, somptueus, rijk, vorstelijk, weelderig, weids

luisterrijk maal - lucullusmaal

luisterrijke partij - gala

luisterspel - hoorspel

luisvlieg - spinvlieg

luisvliegen - hippoboscidae

luisziekte - pediculosis, phthiriasis

luit - citer, harp, kithara, theorbe

luitachtig instrument - tuorba, orfarion, theorbe

luit, eensnarige - chanterel

luitenant - lt., luit

luitvormig muziekinstrument - mandoline

luiwagen - bezem

luiwammes - dagdief, lanterfant, leegloper, luiaard, luierik, nietsnut, slabak

luizeëi - neet

luizemarkt - lompenmarkt, voddenmarkt

luizenkam - stofkam

luizig - armoedig, armzalig, geweldig, kaal, min, reusachtig

lukken - gelukken, slagen

lukraak - blindelings, klakkeloos, plompverloren, zomaar

lukratief - voordelig, winstgevend

lumbago - spit

lumen - lm

lumineus - heerlijk, helder, lichtend, prachtig

lummel - bengel, flauwerd, knul, kwajongen, labbekak, lobbes, loeres, lomperd, pummel, rakker, rekel, schlemiel, sufferd, sul, vlegel, vlerk

lummelachtig - knullig, suf

lummelen - lanterfanten, luieren, nietsdoen

lump - lomp; slijmvis

Luna - Selene

lunapark - kermis

lunatiek - grillig, lichtzinnig, maanziek

lunchpakket - twaalfuurtje

lunchroom - eetzaal, noenzaal, restaurant

lunderaar - talmer

lunet - schans

luns - spie

lupine - wolfsboon

lupineziekte - lupinose

lupuline - hopmeel

lupus - wolf

lurk - dot, lut, slungel, speen, zuigdot

lurken - slorpen, zuigen

lurken van - afsabbelen

lurp - beurs, overrijp

lus - ansa, lasso, lis, oog, snoer, strik, strop, toom, trens

lus als knoopsgat op tres - brandenbourg

lus bij het kantweven - omoog

lus of knoop - strik

lus voor gordel - passant

Lusitania - Portugal

lusje - oogje, strikje, trens

lusje van garen - trens

lussen - strikken

lussengaren - bouclégaren

lust - aandrift, ambitie, animo, appetentie, appetijt, begeerte, bezieling, dispositie, bluf, dispositie, dorst, drift, eet(lust), fut, gading, geestdrift, geneigdheid, genoegen, genot, goesting, hartstocht, heug, libido, liefhebberij, lustig, meug, moed, muf, neiging, nijd, penchant, plezier, pret, puf, trek, verlangen, vocatie, vreugde, welbehagen, zin

lustbos - park, wandeldreef

lust tot kopen - animo, kooplust

lusteloos - apat(h)isch, bedrukt, betrokken, bleek, dof, druiler, druilerig, druilig, duf, energieloos, futloos, gammel, gedrukt, hangerig, ongeanimeerd inactief, indolent, inert, landerig, log, loom, melig, neerslachtig, ongevoelig, onlustig, onverschillig, onwillig, pip, pips, sikkeneurig, slap, slaperig, traag, vadsig, verdrietig, verveeld, willoos, wrak, zwaar, zwak

lusteloosheid - apathie, apatie, aversie, indolentie, melig

lusteloos mens - apathicus, suffer, druiloor

lusten - begeren, believen, mogen

luster - kroon(kandelaar), lichtkroon, luchter

lustergaren - lustre

lusthof - dorado, Eden, Eldorado, elim, Elysee, gaarde, hemel, lustoord, lusttuin, oase, paradijs, prado, tuin,

lusthuis - buitenhuis, buitenplaats, villa

lustig - blij, blijde, blijmoedig, dartel, fideel, fijn, flink, geestig, geneigd, gezellig, krachtig, levendig, leuk, monter, opgeruimd, opgewekt, prettig, tof, trouwhartig, vitaal, vrolijk, zeer

lustoord - buitenverblijf, Eden, hemel, lusthof, paradijs

lustre - luster, mohair, serge

lustrine - lanszijde

lusvlucht - looping

Luta, haven in - Talièn

Luta, marinebasis in - Loesjoen

lutecium - Lu

luteren - dichtsmeren

Lutetia - Parijs

luttel - beetje, gering, iel, klein, min, nietig, weinig

Luthers - luth.

luttel - gering, klein, weinig

luur - kinderdoek, luier

luw - beschut, lauw, stil, windvrij, windstil, zacht, zwoel, zoel

luw - zoel, windvrij

luwen - afnemen, bedaren, kalmeren, verminderen

luwte - beschutting, lij, schaduwkant, zoelte

lux - Ix, licht

luxatie - ontwrichting

luxe - overdaad, rijkdom, overdaad, overvloed, weelde

luxe rijtuig - barouchette, calèche, kales, karos, equipage

luxeaardewerk - servies

luxeautobus - tourincar

luxeboot - jacht

luxebord - sierbord

luxebrood - brioghe, deuvekater, krentenbrood, stol, tulband

luxe eetgerei - servies

luxefles - karaf

luxe hoeve - state

luxe versiersel - sieraad

luxe vertrek - salon

Luxenburg, arrondissement van de Belgische provincie - Aarlen, Bastenaken, Neufchateau, Vitron

Luxenburg, dialect gesproken in het groothertogdom - Letzeburgs

luxenburg, groothertog van - Jan

Luxenburg, hoofdstad van de Belgischr provincie - Aarlen

Luxemburgs landschap - Gutland, Oesling

Luxemburgse munt - centime, franc, frank

Luxemburgse orde - eikekroon

Luxenburg, plaats in het groothertogdom - Clerf, Clervaux, Dikirch, Dillingen, Echternach, Esch, Remich, Wiltz

Luxenburg, rivier in - Alzette

luxeren - verrekken

luxueus - weelderig

Luxurieus - ontuchtig, wellustig

Luzern, berg in het Zwitserse kanton - Pilatus, Rigi, Rothorn

Luzerne - alfalfa

Luzon, hoofdstad van - Manilla

Luzon, rivier op - Cagayan

Luzon, schiereiland van - Bataan

Lyciërs - Lukki, Tramilen

Lucische godin - Leto

lij - benedenwinds, beschut, loefzijde, luwte, stil, windvrij

lijdelijk - berustend, duldbaar, duldend, duldzaam, geduldig, gelaten, passibel, passief, tolerant, verdraagzaam, verdragend

lijdelijk aanzien - dulden, gedogen, gelatenheid, toestaan, veroorloven

lijdelijkheid -berusting, onderwerping, passivisme, passiviteit

lijdelijkheid, toestand van - berusting, lijdelijkheid, onderwerping, passiviteit

lijden - afflictie, afzien, boeten, doorstaan, dragen, duren, dulden, gedogen, hartzeer, laboreren, misgelden, mislijden, ondergaan, ondervinden, passie, souffreren, toestaan, uithouden, uitstaan, velen, verdragen, verduren

lijden (het) - passie

lijden of zorg - afgemat

lijdend - krank, lijdzaam, onderworpen, ongezond, passief, verdraagzaam

lijdend aan - behebt

lijdend aan de mier - miers

lijdend aan een vorm van krankzinnigheid - paranoïde

leidend voorwerp - object

lijdende - ziek

lijdende aan lepra - lepreus

lijdende vorm van werkwoord - passivum

lijdensbeker - galbeker

lijdensgeschiedenis - passie

lijdensplaats der zielen - vagevuur

lijdensspreuk - passiepreek

lijdensstroom - Acheron

lijdensweg - martelgang

lijder - martelaar, patiënt, stumper, zieke

lijder aan een idee-fixe - monomaan

lijder aan een psychose - psichoot

lijder aan griep - grieppatiënt

lijder aan leverkwaal - hepaticus

lijder aan vallende ziekte - epilepticus

lijder aan zenuwzwakte - neurasthenicus

Lydië, koning van - Gyges

lijdzaam - berustend, geduldig, gelaten, gewillig, onderworpen, passief, stoïsch

lijdzaamheid - berusting, geduld, gelatenheid, inschikkelijkheid, passibiliteit, passiviteit, toegeeflijkheid, tolerantie, verdraagzaamheid

lijf - bast, body, buik, corpus, jakje, leven, lichaam, onderlijf, romp, tors

lijfarts van Innogentius XII - Malpighi

lijfarts van koningin Anne van Engeland - Arbuthnot

lijfband - gordel

lijfbediende - kamenier, knecht

lijfbediende van een vorst - kamerbediende

lijfbeschermer - bodyguard

lijfeigene - heloten, horige, laat, linten, lite, onvrije, slaaf

lijfeigenen - halfvrije, horigen, liten, slavin

lijfeigenschap - horigheid, slavernij

lijfelijk - lichamelijk, vleselijk

lijfgarde - lijfwacht

lijfgoed - ondergoed, onderkleren

lijfgoed - goed, lingerie, ondergoed

lijfgordel - koppel, reddingsgordel, riem, sjerp

lijfje - jakje, keurs

lijfje van inheemse vrouwen - kabaai, kabaja

lijfknecht - bediende, lakei, staffier, trawant, valet

Lijflanders - Liven

lijflied(je) - deun(tje), muziekstukje

lijflinnen - ondergoed

lijf of lichaam - romp

lijfrente - pensie, pensioen, prebende, prove, vitalicum, vitalium

lijfrentesysteem - tontinesysteem

lijfsbehoud - lijfsberging, overleving, redding

lijfsdwang - gijzeling

Iijfserven - erfgenamen, kinderen

lijfspreuk - devies, lemma, leus, leuze, motto, parool

lijfstraf - bastonade, brandmerking, foltering, geselen, geseling, kielhalen, pijnbank, rammeling, rottingstraf, slaag, tortuur, wipping

lijfstraffelijk - crimineel, p(o)enaal

lijfstrawant - staffier

lijftocht - foerage, leeftocht, proviand

lijfwacht - bodyguard, escorte, garde, geleide, pretorianen (Rom. keizers), satelliet, staffeur, trawant

lijk - als, boordsel, cadaver, dode, dronken, evenals, gelijk, kadaver, kreng, majit, necro, student, zoomsel, zoomtouw

lijk afleggen - reeuwen

lijkbaar bij rouwplechtigheden - katafalk

lijkbewaring - balseming, conservering, mummificatie

lijkbidder - aanspreker, kraai

lijkbus - askruik, urne, urn

lijkdicht - lijkklacht, lijkzang, rouwgedicht

lijkdienaar - slippendrager

lijkdienst - requiem, uitvaart

lijkdoek - lijklaken

lijkegeld - begrafenisgeld, begrafeniskosten

lijkegif - cadaverine, ptomaïne

lijkegift - tomaïne

lijken - aanstaan, bevallen, gelijken, passen, schijnen

lijken verbranden - cremeren, kremeren

lijken op - ogen

lijkenalkaloïde - ptomaïne

lijkenhuisje - morgue, mortuarium

lijkenkamer - rouwkamer

lijkenvergif - ptomaïne

lijkenvet - adipocire

lijkenvrees - nekrofobie

lijkenwas - adipocera

lijkfeest - begrafenismaal

lijkgesteente - cenotaaf, grafsteen, zerk

lijkgesteente bij de oude Kelten - dolmen

lijkgraver - doodgraver

lijkkist - sarcophaag

lijkkist stellage - katafalk

lijkklacht - rouwbeklag

lijkkleed - pelger, wade

lijkkleurig - doodsbleek, livide, lijkwit, vaalbleek

lijkkosten - begrafenisgeld

lijkmaal - begrafenismaal

lijkmis - lijkdienst, rouwdienst

lijkopening - autopie, autopsie, (dis)sectie, lijkschouwing nekropsie, obductie

lijkoven - crematorium

lijkplechtigheid - absoute, exequiën, requiem, rouwmis

lijkrede - funebris, oratia

lijkroof - reeroof

lijkschouwen - obduceren

lijkschouwer (Eng.) - coroner

lijkschouwing - autopsie, dissectie, lijkopening, necropsie, obductie, sectie

lijksogen - rifgaten, zuigergaten

lijkstaatsie - lijkkoets

lijkt nergens op - enig , uniek

lijkuil - kerkuil

lijkurn - asbus, askruik, lijkbus

lijkvaas - urn

lijkverbranding - crematie, verassing

lijkwade - wade

lijkwagen - begrafenisauto, lijkkoets

lijkwit - doodsbleek, krijtwit, wasbleek

lijkwit worden - verbleken

lijkzang - funeralie, klaagzang, nenia, requiem, treurdicht

lijkzangen (Lat.) - exeqouiae

lijm - gelatine (vis), gluten (planten), glutine (beenderen), gluton, gom, kit, kleefpasta, kleefstof, plak, plaksel, vogellijm

lijmachtig vocht - gom, kleefstof

lijmen - gommen, hechten, kleven, plakken,

lijmer - kitter, lijmstokje, slijmer

lijmerig - glutineus, klef, kleverig, langzaam, plakkerig, slepend, t lijmig - glutineus, lijmerig, slepend, langzaam, plakkerig eemachtig, temerig, traag

lijmknecht - lijmtang, sergeant

lijmkoker - lijmzieder

lijmsoort - ago, bisonkit, gluton, houtlijm, velpon

lijmstof - kit

lijmtang - sergeant

lijmsuiker - glycine (fotogr.), glycorol

lijn - bootlijn, contour, haal, hengelsnoer, koord, lat, linea, liniaal, linie, mededeling, meet, omtrek, profiel, profielraai, rand, ree, reeks, regel, richel, rooilijn, schreef, schrijflijn, snoer, spoor, spoorlijn, streep, teugel, touw, tracé, trek, voor, vore, weg

lijn als stroom in Klein -Azië - meander

lijnbaan - touwslagerij

lijn bij paardendressuur - longe

lijn die een hoek door midden deelt - bisectrix,

bissectrice, deellijn

lijn die plaatsen met dezelfde tijd verbindt - isochroon

lijn die plaatsen met een zeker taal verschijnsel begrenst - isoglosse

lijn die plaatsen met gelijke diepte verbindt - isobaat

lijn die plaatsen met gelijke gemiddelde temperatuur verbindt - isotherm

lijn die plaatsen met gelijke hoogte verbindt - contour, hoogtelijn, isohypse

lijn die plaatsen met gelijke lucht druk verbindt - isobaar

lijnen - afvallen, liniëren, strepen, vermageren

lijnen op de weerkaart - isobaren (gelijke luchtdruk), isogonen (gelijke magneetafwijking), isothermen

lijnenblad - transparant

lijnen trekken - linieren

lijnen voor muziekschrift - notenbalk

lijnfiguur - monogram

lijngeweer - harpoenwerper

lijn in de hand - handgroef

lijn in een cirkel - diameter, koorde, middellijn, radiaal, straal

lijnkoek - oliekoek, veekoek

lijnmeel - lijzemeel

lijnolie met zwavel bereid - zwavel balsem

lijn op een voetbalveld - doellijn, kantlijn, middencirkel, middenlijn, zijlijn

lijn op weerkaart - isobaar

lijnornament - filet

lijnrecht - absoluut, diamentraal, juist, kaarsrecht, rechtstreeks, volkomen, vlak, volstrekt

lijnschieter bij de walvisvangst - harpoenier

lijnslager - lijndraaier, touwslager

lijnslagerij - lijnbaan, touwslagerij

lijntekening - diagram

lijntje - filet, streepje

lijntoestel - lijnvliegtuig

lijntrekken - dagdieven, lanterfanten, luieren, talmen, traineren, treuzelen

lijntrekker - dagdief, doeniet, dralen, drukker, lanterfanter, luiaard, luilak, malenger, simulant, slabakker, talmer

lijn tussen twee punten - afstand

lijn van ineen gewerkte draden - koord, touw

lijstenmaker - encadreur

lijn voor het aas - aaslijn

lijn waaraan men een paard in een cirkel laat lopen - longe

lijn waardoor een vlak wordt ingesloten - omtrek

lijn waar twee vlakken elkaar begrenzen - ribbe

lijn welke vorm en gedaante bepaalt - omtrek

lijn op een kaart die de plaatsen verenigt waarop de afwijking van de kompasnaald gelijk is - isogoon

lijntekenen - machinetekenen

lijnvliegtuig (nachtdienst) - moonliner

lijnvormig - lineair

lijnvormig voorwerp - lip

lijnwaad - batist, linnen, linnengoed, lijfgoed

lijnwaadachtige van netelgaren vervaardigde stof - neteldoek

lijnzaad - oliezaad, vlaszaad

lijp - gek, gevaarlijk, mal, onnozel, riskant, scheef, schuin

lijperd - gek, plakker, zot

lijs - pop (lange buigzame), slamier, slof, slungel, sukkel(aar), treuzelaar

lijst - boord, borderel, catalogus, cedel, ceel, encadrement, formulier, gording (zeew.), index, kader, kanon, kozijn, legger, notitie, ogief, ojief, omlijsting, opsomming, raam, rand, reeks, register, rol, rooster, sent, serie, staat, tabel, tableau, talaan, zoom

lijst der heilige geschriften - canon

lijst der kandidaten - nominatie, voordracht

lijst der planeten - planetarium

lijst in boekvorm - catalogus, register

lijst met de verdeling der lesuren - lesrooster

lijst met getallen - tabel

lijst met getallengegevens - statistiek

lijst met hellend bovenvlak - afzaat (drempels enz.)

lijst met jaartallen - tijdtafel

lijst met te verbeteren fouten - corrigende

lijst om deuren van hout of steen - chambranie

lijst van aanbevolen personen - aanbeveling

lijst van aangeslagenen - kohier

lijst van aanspreekvormen - titulatuur

lijst van aanwezigen - presentielijst

lijst van aan te brengen verbeteringen - corrigenda

lijst van aanwezige voorwerpen - inventaris

lijst van absenten - absentenlijst

lijst van activiteiten - programma

lijst van afgestorvene - necrologie

lijst van afstammelingen - stamboom

lijst van afstammelingen van een paar ouders - parenteel

lijst van akten - repertorium

lijst van algemeen gevraagde informatie - vraagbaak, encyclop(a)edie

lijst van behandelingsonderwerpen (verkort) - syllabus

lijst van bezittingen opmaken - inventariseren

lijst van bijbelwoorden en bijbelspreuken - concordantie

lijst van binnengekomen schippers - contenten

lijst van boeken - catalogus

lijst van boeken over een bepaald onderwerp - bibliografie

lijst van boeken van een uitgever - fondslijst

lijst van chronologische gebeurtenissen - jaartallenlijst, kroniek

lijst van cijfers - tabel

lijst van de binnengekomen schepen - contenten

lijst van de in de bijbel voorkomende woorden en spreuken - concordantie

lijst van de opvarenden - scheepsrol

lijst van de planeten - planetarium

lijst van de plantensoorten - flora

lijst van de uitgaven - expensarium

lijst van door de Romeinse curie verboden boeken - index

lijst van dossiers - borderel

lijst van drukfouten - errata

lijst van dwaalleringen (A.ic.) - syllabus

lijst van een verzameling - catalogus

lijst van eigennamen - onomasticon

lijst van etenswaren - kookboek, menu(kaart),

lijst van feestelijkheden - programma

lijst van gebruikte boeken - bibliografie

lijst van gedeponeerde goederen - entrepotceel

lijst van geleverde goederen - factuur

lijst van gerechten - menu, menukaart, spijskaart

lijst van geschriften - bibliografie

lijst van gestileerde bladeren (Gr. tempels) - cymatin

lijst van gezamenlijke weddenschappen - totalisator, toto

lijst van heiligen en hun feestdagen - calendarium

lijst van ingekomen stukken - agenda

lijst van ingeschreven akten - repertorium

lijst van jaarlijkse gebeurtenissen - almanak

lijst van jaartallen - chronologie, tijdtafel

lijst van kandidaten - nominatie, voordracht

lijst van kosten en uitgaven - expensarium

lijst van kwitanties - borderel

lijst van meteorologische waarnemingen - weertafel

lijst van namen - onomasticon, register, tabel

lijst van onderwerpen - agenda

lijst van overledenen - necrologie, obituarium

lijst van planeten - planetarium

lijst van prijswinnaars - pelmares

lijst van schatten in een kerk - lipsanografie

lijst van schepelingen - rol

lijst van stukken - repertoir

lijst van te betalen posten - betaalrol

lijst van te innen bedragen - borderel

lijst van toe te voegen opmerkingen - addenda

lijst van toevoegingen - addenda

lijst van toneelstukken - repertoire

lijst van twee tegen elkaar geplaatste ogieven - talaar

lijst van uit te voeren nummers - repertoire

lijst van verboden boeken - index

lijst van vergissingen - errata

lijst van vooraanstaande personen - Who's who

lijst van voorwerpen - catalogus, inventaris

lijst van weddenschappen - totalisator

lijst van werkzaamheden - rooster

lijst van wissels - borderel

lijst van woorden met verklaringen van hun afstamming - etymologicon

lijst vol muziekstukken - repertoire

lijsten - encadreren, inlijsten, vatten

lijstenmaker - encadreur

lijster - koperwiek, merel

lijsterachtige -

5 merel

6 cochoa, paapje, sialia, tapuit

9 beflijster, boslijster, kamlijster, koperwiek, roodborst

10 blauwborst, canglijster,damalijster, goudlijster,

kramsvogel, nachtegaal, roodstaart, rotslijster,

veldjakker

11 dayallijster, shamalijster

15 roodborstlijster, roodborsttapuit, wipstaartlijster

lijsterbes - sorbe, sorbeboom, sorbus, lijsterbezie, spreeuweboom

lijsterbessenboom - sorbe, sorbus

lijsterbessesuiker - sorbine

lijster met vlekken op de vleugels - koperwiek

lijststeen - kantsteen

lijvig - dik, dikbuikig, gebruikt, gezet, corpulent, log, omvangrijk, opgeblazen, pafferig, plomp, vet, volumineus, zwaar

lijzig - dor, langzaam, saai, slepend, sloom, slungelig, taai, temerig, vervelend, zalvend, zeurderig

lijzig spreken - temen

lijzigheid - sufheid

Lybische koningin - Lamia

lyceumleerling(e) - yceïst(e)

lycopodium - wolfsklauw

lykanthroop - weerwolf

lymfklierontsteking - bubo

lynchen - molestreren

lynstrenol - lyndiol

lynx - karakal, los, pischoe

Lyon - Lugdunum

lyriek - lierdicht

lyrisch - dichterlijk, gevoelvol

lyrisch dichtgenre - elegie, epode ode

lyrisch dramatisch zangstuk - aria

lyrisch dromerig muziekstuk - nachtzang, nocturne

lyrisch gedicht - canzine, dithyrambe, elegie, epode, hymne, lied, lierdicht, madrigaal, nocturne, ode , sonnet

lyrisch lofdicht - ode

lyrisch minnedicht - madriga, madrigaal

lyrische dichtkunst - epiek

lyrisch-episch zangstuk - cantate

lyrisme - bombast, gezwollenheid

lysergidezuurdiëthyhamide - LSD

lysis - ontbinding

lythograaf - steendrukker

lythracee - cuphea, kattestaart, lythrum, peplis, waterpostelein

................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download