CIb - RIVM



– Inhoudsopgave

Leeswijzer 4

Toelichting kennisvragen 5

Inhoudsopgave projectbeschrijvingen 12

Projectbeschrijvingen 15

Trefwoordenregister 184

LEESWIJZER

In dit document staan de projectbeschrijvingen van projecten die het CIb in 2010 uitvoert. In de volgende tabel staat weergegeven wie de opdrachtgevers zijn voor deze projecten.

| |Pagina |

|VWS-PG |15 |

|VWS-VGP |68 |

|LNV (m.n. VWA) |78 |

|VROM |123 |

|SZW |133 |

|ZonMW |134 |

|Internationaal |139 |

|DG-RIVM; SOR |160 |

|Directeur CIb; sectorreserve |175 |

|Overige |177 |

Het CIb is met het ministerie van VWS en de VWA nog in overleg over de inhoud van de projecten en de bijbehorende budgetten voor 2010. Dit betekent dat de beschrijvingen van projecten waarvan VWS-PG, VWS-VGP en VWA opdrachtgever zijn (pagina 15 tot 119) in conceptvorm voorliggen en dus nog kunnen wijzigingen.

De opdrachtverlening van VWS-PG aan het CIb is gebaseerd op kennisvragen. Op pagina 5 tot en met 11 staan de kennisvragen weergegeven die VWS-PG heeft gesteld aan het CIb. In de projectbeschrijvingen is voor de projecten die gefinancieerd worden door VWS-PG per project aangegeven op welke kennisvraag het project betrekking heeft.

TOELICHTING KENNISVRAGEN

De kennisvragen zoals geformuleerd door VWS staan hierover toegelicht voor programma CIb. Voor de overige programma’s zijn de kennisvragen (indien van toepassing) opgenomen in de projectomschrijvingen.

Kennisvragen programma CIb

Vanaf 2010 zijn de kennisvragen opgedeeld in twee typen: de reguliere basis en beleidsvragen en de specifieke beleidskennisvragen.

In de reguliere basis en beleidsvragen zijn de basistaken van het CIb beschreven. De producten voor de reguliere basis- en beleidsvragen, worden niet meer periodiek opgeleverd aan VWS, maar alleen wanneer de producten van belang zijn voor het beleid. De voortgang wordt verwoord in een uitgebreidere managementsamenvatting in de voortgangsrapportage.

De specifieke beleidskennisvragen zijn vragen binnen thema’s waarop de beleidsmedewerkers van het cluster infectieziekten van VWS graag ondersteuning op willen. De producten gekoppeld aan deze kennisvragen worden periodiek opgeleverd en over de voortgang wordt in kleur (rood, oranje, groen) gerapporteerd in de voortgangsrapportage.

|CIb. Reguliere basis en beleidsvragen |

|1. Zorg voor een optimale surveillance van voor de volksgezondheid relevante microorganismen |

|in Nederland; kijk daarbij zowel naar het voorkomen ervan als naar de |

|ziekte en sterfte die ze veroorzaken. Voldoe tevens aan internationale verplichtingen |

|met betrekking tot surveillance. |

|2. Zorg voor diagnostische kennis en faciliteiten om een nationale referentiefunctie te |

|kunnen vervullen en specifieke diagnostiek te kunnen verrichten, daar waar dat in het |

|belang is van de volksgezondheid. |

|3. Zorg voor een landelijk dekkend en kwalitatief goed netwerk van laboratoria die |

|voor de volksgezondheid relevante diagnostiek kunnen uitvoeren ten behoeve van |

|diagnostiek, surveillance en early warning. |

|4. Ga na welke ontwikkelingen er zijn in de immuunstatus van de bevolking voor de |

|ziekten waartegen gevaccineerd wordt in het RVP en eventuele andere ziekten waarvoor |

|dat relevant is. |

|5. Ga na of er bij voor de volksgezondheid relevante micro-organismen veranderingen |

|optreden die wijzigingen in het beleid nodig maken. |

|6. Zorg voor een goed systeem van vroege signalering van micro-organismen die een |

|dreiging voor de volksgezondheid of nationale stabiliteit/veiligheid kunnen betekenen, |

|informeer de opdrachtgever bij relevante ontwikkelingen, ondersteun de bestrijding |

|op lokaal/regionaal niveau, organiseer indien nodig een OMT en vertaal beleidsbeslissingen |

|naar de uitvoering en coördineer de uitvoering. |

|7. Zorg als onderdeel van het systeem van vroege signalering voor de registratie van |

|meldingsplichtige ziekten en voor syndroomsurveillance in relatie tot de verplichtingen |

|van de IHR. |

|8. Stimuleer de melding van meldingsplichtige ziekten. Besteed daarbij specifiek aandacht |

|bij de diverse in de wet aangewezen meldingsplichtige hulpverleners aan het |

|feit dat de Wet Publieke Gezondheid in werking is getreden en de lijst van meldingsplichtige |

|ziekten is aangepast. |

|Breng in kaart waar de knelpunten liggen waardoor een eventuele onderrapportage |

|plaatsvindt en doe aanbevelingen om deze te verhelpen. |

|9. Draag bij aan een nationaal onderzoeksprogramma infectieziektebestrijding daar |

|waar dit van belang is voor de volksgezondheid en de uitvoering van de infectieziektebestrijdings- |

|praktijk en draag daarbij bij aan samenhang tussen wetenschappelijk |

|onderzoek op het gebied van infectieziekten. Draag bij aan een optimale aansluiting |

|van onderzoek en praktijk. |

|10. Zorg ervoor dat uw netwerk binnen onderzoek en wetenschap zodanig is dat u |

|gemakkelijk toegang heeft tot voor de opdrachtgever belangrijke kennis (`kennismakelaar'- |

|functie). Zorg er ook voor dat u goed zicht heeft op wat de klant (de uitvoerders |

|van de infectieziektepreventie en –bestrijding, zoals GGD’en, artsen, NGO’s etcetera) |

|nodig heeft en dat u op basis van die informatie de professionele standaard |

|hoog houdt cq verbetert. |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

|11. In 2008 heeft u onderzoek gedaan naar de wenselijkheid en mogelijkheden van |

|internet griep surveillance en heeft u geconcludeerd dat dit een wenselijke aanvulling |

|zou kunnen zijn op het door het RIVM al uitgevoerde pakket aan surveillance. Ik wil u |

|vragen om te kijken op welke wijze internet surveillance voor de lange termijn op de |

|meest wenselijke en kostenefficiënte weg georganiseerd kan worden. Ik verzoek u |

|daarbij te bezien of en op welke wijze dit, eventueel in samenwerking met de Grote |

|griep meting, het beste kan worden vormgegeven en hier aanbevelingen voor te doen. |

|12. Zorg voor een goed functionerende keten voor de infectieziektebestrijding en ondersteun |

|deze door (het bevorderen van) het opstellen en actueel houden van richtlijnen |

|en draaiboeken en het maken van samenwerkingsafspraken. Houd rekening met |

|de verschillende betrokken disciplines en beroepsgroepen en zorg voor afstemming |

|tussen de humane en veterinaire sectoren. |

|13. Lever - waar nodig - ondersteuning bij verdere invoering van de Wet publieke |

|gezondheid (oa. richting GGD’en, plaatsen van binnenkomst). |

|14. Zorg voor een goede voorbereiding op grote dreigingen en crisissituaties en voor borging van de kwaliteit van de |

|draaiboeken en de implementatie van regionale draaiboeken en oefen hier regelmatig mee. Zorg daarbij voor afstemming met de |

|relevante partijen, inclusief de GGD en de GHOR. |

|15. Ontwikkel modellen voor de verspreiding van infectieziekten en geef op basis |

|daarvan adviezen ten behoeve van beleidskeuzes. Richt u zich daarbij ook op sociaaleconomische en maatschappelijke gevolgen |

|van uitbraken. |

|16. Werk mee aan de organisatie van crisis oefeningen door de zorgsector wanneer de sector daarom vraagt (OTO). |

|17. Zorg voor een goede inhoudelijke inbreng van door de minister vastgestelde screeningsprogramma's op het gebied van |

|infectieziekten, waarbij de algemene coördinatie en aansturing elders is ondergebracht (PSIE en baarmoederhalskanker). |

|18. Zorg voor het tot stand komen van een samenhangend en afgewogen pakket preventiemaatregelen (voorlichtings- en |

|uitvoeringsactiviteiten) op het gebied van de infectieziektebestrijding door middel van advisering, subsidieverlening en |

|indien nodig eigen uitvoering. In verband met het door VWS gewenste samenhangende aanbod van leefstijlinterventies en de |

|centrale ontsluiting hiervan voor lokale professionals is afstemming met het CGL nodig. |

|19. Informeer de opdrachtgever als zich ontwikkelingen voordoen die van belang zijn voor de volksgezondheid waarbij mogelijk|

|maatregelen getroffen moeten worden of beleidswijzigingen nodig zijn. Denk daarbij met name aan de Staat van de |

|Infectieziekten. |

|Draag daarbij zorg voor een beleidsadvies op basis van de belangrijkste publicaties, indien de aard van de inhoud daarom |

|vraagt. |

|20. Zorg, in samenwerking met relevante partijen, voor het verrichten van kosteneffectiviteitstudies en modellering waar |

|nodig en bij specifieke vragen vanuit VWS of van de Gezondheidsraad (via VWS). |

|21. Adviseer de Gezondheidsraad over de ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de toekomstige samenstelling van het |

|Rijksvaccinatieprogramma en werk hierbij nauw samen met het NVI. |

|22. Evalueer de effecten van de door de minister vastgestelde screeningsprogramma's en (wijzigingen in) |

|vaccinatieprogramma's anders dan het RVP op het gebied van infectieziekten en rapporteer hierover. |

|23. Adviseer de opdrachtgever op basis van ad hoc vragen die zich in de loop van het jaar kunnen voordoen. Ik verwacht |

|tevens van u dat u ongevraagd noodzakelijk advies geeft. |

|24. Werk een voorstel uit voor de te verrichten activiteiten en het onderzoeksprogramma voor de jaren 2010 en verder ten |

|behoeve van het nog te realiseren Bio Safety Level 3/4-laboratorium. Heb daarbij aandacht voor de samenwerking met mogelijke|

|externe partners. |

|25. Draag zorg voor input ten behoeve van het (infectieziekte-deel van het) programma Nationale Veiligheid. |

|26. Draag zorg voor de evaluatie van de proefimplementatie Chlamydiascreening die door Soa Aids Nederland wordt uitgevoerd |

|in opdracht van ZonMw en adviseer de opdrachtgever over een eventuele landelijke invoering van deze screening. |

|27. Ten behoeve van de uitvoering van de wetgeving veilig tatoeëren en piercen is |

|een webbased applicatie tot stand gebracht, ‘Tatoeus’. GGD'en en VWA gebruiken dit systeem bij hun dagelijkse werkzaamheden |

|in het toezicht op het veilig werken bij tatoeëren en piercen. Er zijn ook twee websites voor het publiek gemaakt |

|(veiligtatoeerenenpiercen.nl en veiligpmu.nl). Op deze sites kan de consument vinden welke ondernemers over een |

|vergunning beschikken. Ik verzoek u zorg te dragen voor het onderhoud van de webbased applicatie en de twee websites. Tevens|

|vraag ik u zorg te dragen voor de ondersteuning en scholing met betrekking tot het Warenwetbesluit tatoeëren en piercen en |

|de uitbreiding van de webapplicatie Tatoeus. |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

|28. Communicatie |

|A. Zorg voor heldere, actuele en waar mogelijk wetenschappelijk onderbouwde voorlichting op het gebied van de |

|infectieziektebestrijding aan professionele beroepsgroepen en de bevolking en stem bij politieke/publicitaire gevoeligheden |

|af met de opdrachtgever. |

|In het bijzonder: |

|* Zorg voor goede voorlichting over het RVP aan burgers en specifieke doelgroepen. |

|* Zorg tevens voor goede voorlichting aan burgers en specifieke doelgroepen over |

|niet-RVP vaccins. Stem dit goed af met de betrokken partijen en maak goede afspraken |

|over de verdeling van verantwoordelijkheden met betrekking tot de voorlichting. |

|* Zorg tevens voor communicatie / rapportage over het succes van (de vaccinatiegraad |

|van) het RVP. |

|Ik verzoek u uw communicatiestrategie met betrekking tot het RVP en niet-RVPvaccins in een communicatie-strategieplan tot |

|uitdrukking te laten komen. Houd hierbij rekening met de mogelijkheden van nieuwe media. Betrek in uw voorlichting/ |

|communicatie de resultaten van de evaluatie naar de introductie van HPV vaccinatie. |

|B. Zorg bij (dreigende) uitbraken van infectieziekten voor risico- en crisiscommunicatie in goed overleg met opdrachtgever |

|en de betrokken partijen. Maak goede afspraken met VWS en andere partijen over wie in welke situatie voor welk deel van de |

|communicatie verantwoordelijk is en hoe de afstemming plaatsvindt. |

| |

|29. Internationaal |

|Zorg voor de Nederlandse professionele inbreng in internationale gremia, een goedeaansluiting en samenwerking tussen de |

|nationale en internationale infectieziektebestrijding en zorg voor de Nederlandse bijdrage aan de internationale netwerken |

|(optreden als designated authority, inclusief EWRS, optreden als focal point voor de IHR en als competent body voor het |

|ECDC). |

|In het bijzonder: |

|* Treed op als lid van de advisory board van het ECDC. |

|* Ondersteun de opdrachtgever bij de voorbereiding van de WHA. |

|* Draag zorg voor uitvoering van het AI-project. |

|* Werk verder aan de samenwerking met China nav de MOU die met China is gesloten. |

|CIb. Specifieke vragen 2010 |Pagina |

|1. Wijzigingen (strategie) infectieziektepreventie en bestrijding |52 |

|A. Eind 2009 zal ik - naar aanleiding van de rapportage Beleidsevaluatie CIb die Boer & Croon 1 | |

|september 2009 oplevert - een besluit nemen over eventuele wijzigingen in het VWS-beleid op het | |

|terrein van infectieziektepreventie en -bestrijding, danwel in mijn sturing ten aanzien van het CIb. | |

|Deze wijzigingen zal ik met u afstemmen. Ik verzoek u medewerking te verlenen aan het doorvoeren van | |

|deze wijzigingen. | |

|B. In 2010 zal de minister van VWS een nieuwe strategiebrief infectieziekten naar de Tweede kamer | |

|sturen. Ik vraag uw input en inzet bij de totstandkoming van deze brief en het doorvoeren van de | |

|strategie die daarmee voor de komende jaren wordt ingezet. | |

|2. Uitvoering subsidieregeling VWS-subsidies op het gebied van infectieziekten |53 |

|Op basis van het rapport van de commissie Van der Maas en de rapportage van Boer & Croon over de | |

|verlening van subsidies door het CIb uit 2009, wil ik in 2010 ook de uitvoering van de | |

|subsidieregeling VWS-subsidies op het gebied van infectieziekten verbeteren. Dit heeft consequenties | |

|voor uw werkzaamheden op dit terrein. Ik vraag uw inzet voor het doorvoeren van deze wijzigingen. | |

|3. Antibioticaresistentie |54 |

|Gedurende 2008 en 2009 is de belangstelling voor antibioticaresistentie verder gegroeid in Europa en | |

|de binnenlandse politiek. De politieke aandacht in NL lag in 2009 op resistentieontwikkeling in de | |

|veterinaire sector. | |

|In Nederland hebben diverse actoren (WIP, SWAB, GR, CIb, NHG) zich de afgelopen jaren beziggehouden | |

|met het antibioticumbeleid (richtlijnontwikkeling en onderzoek). Om in 2010 een verbindend beleid op | |

|te kunnen stellen is een advies vereist over eventuele lacunes in het Nederlandse antibioticumbeleid. | |

|Waar zou het beleid eventueel geïntensiveerd moeten worden? Hierbij dienen alle beschikbare gegevens | |

|uit humane (publieke en curatieve-) en veterinaire sector betrokken te worden. Daarnaast dient | |

|jaarlijks de Europese antibioticum awareness day (met in ieder geval VWS, WIP en SWAB) op adequate | |

|manier ingevuld te worden. | |

| | |

|4. Zoönosen en vectorgebonden infecties |55 |

|Het belang van non-alimentaire zoönosen en vectorgebonden infecties is de laatste | |

|jaren sterk toegenomen door uitbraken van onder andere vogelgriep, MRSA en | |

|Q-koorts. Introductie van nieuwe zoönotische infecties is één van de belangrijkste | |

|uitdagingen voor de infectieziektebestrijding in Nederland. | |

|VWS wil graag naar een meer geïntegreerd zoönosenbeleid toe waarbij niet meer ad hoc onderzoek of | |

|surveillance wordt gefinancierd of draaiboeken worden opgesteld. Hiervoor is behoefte aan meer inzicht| |

|in (dreigende) risico’s van zoönosen en vectorgebonden infecties en inzicht in de ontbrekende kennis, | |

|inclusief kennis over de bestrijding en surveillance. | |

|Inzicht in risico’s zoönosen en vectorgebonden infecties | |

|Bij de dreiging van (zoönotische) infecties zijn verschillende bronnen van belang: | |

|• Gezelschapsdieren | |

|• Wildlife | |

|• Landbouwhuisdieren | |

|• Vectoren | |

|• Knaagdieren | |

|Het risico van infecties uit deze groepen dient in beeld te worden gebracht op basis van de huidig | |

|beschikbare kennis. Welke van deze groepen vormen de belangrijkste bronnen van infecties voor de mens?| |

|En hoe verhoudt het (toekomstig) risico zich tot andere infectieziekten? Een advies hierover (voor mei| |

|2010) moet inzicht geven in de prioriteiten voor VWS voor de komende jaren. Naast risico’s zou het | |

|advies ook moeten ingaan op eventuele noodzakelijke versterking van kennis en surveillance van en | |

|voorlichting over de genoemde groepen. | |

|Emerging zoönosen | |

|Voor Nederland nieuwe zoönosen of herintroductie van zoönosen die we al lang niet meer hebben gezien, | |

|krijgen al behoorlijk wat aandacht, onder meer in het project EMZOO, een consortium geleid door het | |

|CIb. Uit dit project zullen aanbevelingen volgen. Het signaleringsoverleg zoönosen waarvoor binnen het| |

|project een blauwdruk wordt geschreven, zal in 2010 tot een structureel signaleringsoverleg moeten | |

|leiden. De prioriteringslijst uit het EMZOO project die op dit moment wordt verfijnd zal als basis | |

|gebruikt moeten worden om te inventariseren wat de hiaten zijn in kennis over de belangrijkste | |

|emerging zoönosen en de bestrijding daarvan. Dit zou voor mei 2010 moeten uitmonden in een advies hoe | |

|deze kennis de komende jaren opgebouwd kan worden (met speciale aandacht voor bestrijding, moleculaire| |

|typering van pathogenen en het opstellen en aanvullen van richtlijnen ter ondersteuning van | |

|zorgverleners). | |

|Verder zal in 2010 een gezamenlijk VWS-LNV draaiboek voor een nog nader te bepalen emerging zoönose | |

|worden geschreven waarvoor medewerking van het CIb nodig is. | |

|Vectorborne zoönosen | |

|Entomologische kennis is inmiddels bij het CIb opgebouwd. Met de oprichting van het Centrum voor | |

|Monitoring van Vectoren bij de Plantenziektenkundige Dienst wordt een impuls gegeven aan kennis over | |

|de aanwezigheid van vectoren in Nederland. Een zeer groot deel van emerging diseases zijn | |

|vectorgebonden en dit vereist opbouw van kennis van vectoren en vooral ook de bestrijding van | |

|vectoren. Er is behoefte aan een inventarisatie van de risico’s van alle opkomende vectorgebonden | |

|infecties (niet alleen de zoönotische zoals in EMZOO meegenomen) en een inventarisatie van hiaten in | |

|kennis en structuren van de bestrijding ervan. Die inventarisatie moet leiden tot een advies voor mei | |

|2010, dat aangeeft op welke vectoren en vectorgebonden infecties Nederland zich moet voorbereiden en | |

|hoe kennis over bestrijding opgebouwd kan worden in Nederland. Medewerking van het CIb is vereist om | |

|in 2010 het Rift Valley Fever draaiboek af te ronden. | |

|Q-koorts | |

|Een integrale onderzoeksagenda Q-koorts (RIVM, CVI, GD) is opgesteld in 2008. In 2010 dient deze | |

|onderzoeksagenda aangepast en ingevuld te worden volgens de laatste inzichten. Hierbij moet in ieder | |

|geval de rol die knaagdieren spelen in de transmissie van Q-koorts tussen dieren en tussen dier en | |

|mens worden meegenomen. | |

|5. Infectieziektebestrijding binnen het Koninkrijk |55 |

|Tussen Nederland en de Antillen is een breed traject gestart voor de staatkundige | |

|veranderingen met de Antillen. Bonaire, Eustatius en Saba krijgen de status van een bijzondere | |

|gemeente van Nederland. Curaçao en Sint Maarten worden, net als Aruba nu al is, een apart land. Dit | |

|betekent dat de minister van VWS bestuurlijk verantwoordelijk wordt voor de drie eilanden Bonaire, | |

|Eustatius en Saba (BES) bij de overgang naar Nederland. | |

|Prioriteit in dat licht is de infectieziektebestrijding en de invoering van de International Health | |

|regulations (IHR). Naast deze op termijn directe verantwoordelijkheid voor de BES eilanden, is en | |

|blijft Nederland in WHO verband aanspreekbaar als Koninkrijk (dus alle Overzeese gebiedsdelen | |

|inclusief Aruba). | |

|De WHO vraagt lidstaten één 'focal point' aan te wijzen voor communicatie van en naar de WHO. Het RIVM| |

|is 'focal point' voor Nederland. Het RIVM heeft in 2009, in nauwe samenwerking met de Nederlands | |

|Antillen, een voorstel gedaan voor het functioneel ontwerp van een dergelijk ‘subfocal point’ op de | |

|Nederlandse Antillen. Ook is er een ambtelijk ontwerp opgesteld voor een landsverordening waarin | |

|hiervoor de juridische basis wordt gelegd. Naar verwachting zal deze verordening in 2009 aangenomen | |

|worden. In 2010 kan dan, in nauwe samenwerking met de Nederlandse Antillen, verder gegaan worden met | |

|de concrete uitwerking van dit ‘focal point’. | |

|Werk in overleg met de Nederlandse Antillen en de opdrachtgever een organisatiemodel uit voor een | |

|subfocalpoint voor de IHR op de Antillen, dat sterk gekoppeld is aan het RIVM/CIb en wat functioneel | |

|kan voldoen aan de eisen die de WHO stelt aan een focal point. Over de precieze invulling hiervan | |

|vindt overleg met u plaats. Mogelijk volgen nog nadere opdrachten tot ondersteuning van de BES. Basis | |

|hiervoor zijn onder andere de bevindingen uit het Europese project: ‘Needs Assessment of Overseas | |

|Territories’ waar het RIVM in deelneemt. Dit project wordt medio 2010 afgerond. | |

|6. Coördinatie regeling Aanvullende seksualiteitshulpverlening & coördinatie regeling Aanvullende |56 |

|curatieve soa-bestrijding (inclusief traject Verbetering voorlichting aan allochtonen). | |

|Ik verzoek u zorg te dragen voor een goede coördinatie en regie van paragraaf 6 | |

|(Seksuele Gezondheid) van de Subsidieregeling publieke gezondheid (de aanvullende curatieve | |

|soa-bestrijding en de aanvullende seksualiteitshulpverlening voor jongeren). Draag zorg voor samenhang| |

|van de uitvoering van beide regelingen. | |

|Zorg er bovendien voor dat u in het kader van uw regierol goed afstemt het Centrum Gezond Leven. Draag| |

|vanuit uw verantwoordelijkheid bij aan de kwaliteit van de aanvullende curatieve soa-zorg en de | |

|aanvullende seksualiteitshulpverlening, en de aansluiting van deze aanvullende regelingen op de | |

|eerstelijnszorg. | |

|In 2009 worden wijzigingen doorgevoerd in de regeling aanvullende curatieve soabestrijding naar | |

|aanleiding van de evaluatie van deze regeling die u in 2008 heeft uitgevoerd. Mogelijk zullen daaruit | |

|ook extra opdrachten volgen voor 2009 en 2010. | |

|Ik verzoek u in de uitvoering van deze regeling met deze wijzigingen en opdrachten rekening te houden.| |

|In 2009 draagt u zorg voor de procesevaluatie van de regeling aanvullende seksualiteitshulpverlening | |

|voor jongeren en advisering aan de opdrachtgever over verbeterpunten van deze regeling. Mogelijk | |

|vloeien daaruit in 2010 wijzigingen van de regeling voort. Ik verzoek u hier rekening mee te houden. | |

|Houd er rekening mee dat de regelingen aanvullende curatieve soa-bestrijding en de aanvullende | |

|seksualiteitshulpverlening voor jongeren mogelijk uiteindelijk naar het Gemeentefonds worden | |

|overgeheveld. Hierover vindt in 2009 overleg plaats met het ministerie van Binnenlandse Zaken en | |

|Koninkrijksrelaties. De uitkomsten van dat overleg zijn bepalend voor het al dan niet overhevelen naar| |

|het Gemeentefonds. Ik vraag uw medewerking bij het ten uitvoer brengen van de uiteindelijke | |

|bestemming. | |

|In 2009 en 2010 zal gewerkt worden aan een derde tranche van de Wet PG. Eén van de onderwerpen die aan| |

|de orde komt in deze tranche zijn de regelingen Aanvullende Curatieve Soa-bestrijding en de | |

|Aanvullende Seksualiteitshulpverlening. Ik vraag uw medewerking voor deze werkzaamheden. | |

|Draag zorg voor het beheer van de Sense website die ter ondersteuning van de | |

|spreekuren aanvullende seksualiteitshulpverlening in 2009 is gelanceerd. | |

|Draag tevens zorg voor een gecombineerde nieuwsbrief ASH en SOA/HIV en zorg voor goede communicatie | |

|over Sense ter ondersteuning van de spreekuren. | |

|Draag zorg voor de coördinatie van het programma verbetering voorlichting over seksuele gezondheid aan| |

|allochtonen. Projecten die binnen dit programma ten uitvoer worden gebracht, dienen co-producties te | |

|worden tussen de acht coördinerende GGD’en en kun lokale partners en lokale zelforganisaties die dicht| |

|bij de doelgroep staan. Zorg ervoor dat u in dit traject nauw samenwerkt met de opdrachtgever en goed | |

|afstemt met betrokken gezondheidsbevorderende organisaties, ZonMw, GGD Nederland, Soa Aids Nederland, | |

|lokale zelforganisaties en het Centrum Gezond Leven. | |

| | |

|In 2009 zal VWS in samenwerking met u en het veld van de seksuele gezondheid en soa/hiv een | |

|beleidsbrief seksuele gezondheid naar de Tweede Kamer sturen. Mogelijk heeft dit consequenties voor uw| |

|werkzaamheden in 2010 en verder, ik verzoek u hiermee rekening te houden. | |

|Ik verzoek u de uitvoering van de subsidieregeling VWS-subsidies voor wat betreft | |

|organisaties die zich inzetten voor soa- en hiv preventie en –bestrijding nauw af te | |

|stemmen met de opdrachtgever, in verband met werkzaamheden die deze organisaties voor de opdrachtgever| |

|uitvoeren op het terrein van seksuele gezondheid. | |

|7. Rijksvaccinatieprogramma |58 |

|Zorg er voor dat het Rijksvaccinatieprogramma, zoals vastgesteld door de minister, goed wordt | |

|uitgevoerd, ondersteun de uitvoerenden en werk hiervoor samen met alle betrokkenen. | |

|Heb aandacht voor gedragsmaatschappelijke aspecten van de uitvoering van en | |

|communicatie rond het Rijksvaccinatieprogramma. Ik vraag specifiek uw aandacht voor het verbeteren van| |

|de vaccinatiegraad in de bible belt. | |

|Zorg voor internationale contacten over het Rijksvaccinatieprogramma die het programma ten goede | |

|kunnen komen. | |

|Bereid – in overleg met de opdrachtgever – de eventuele invoering van algemene | |

|Hepatitis B vaccinatie voor en beschrijf de invloed daarvan op de bestaande risicogroepenvaccinatie. | |

|Evalueer het Rijksvaccinatieprogramma wat betreft vaccinatiegraad, epidemiologie van ziekten, | |

|bijwerkingen, diagnostiek, kiem- en immuunsurveillance en rapporteer hierover en geef waar mogelijk de| |

|resultaten hiervan in samenhang weer. | |

|Evalueer de invoering van HPV vaccinatie in het Rijksvaccinatieprogramma. | |

|Zorg voor een goede uitvoering van andere door de minister vastgestelde vaccinatieprogramma's | |

|(hepatitis B vaccinatie risicogroepen) en zorg voor goede inhoudelijke inbreng bij programma's waarvan| |

|de coördinatie elders is ondergebracht (griepvaccinatie). | |

|Optimaliseer en pre-valideer – binnen twee jaar – de in vitro cAMP test als alternatief voor de in | |

|vivo Histamine sensitisatie (HS) test voor het veiligheidsonderzoek van a-cellulair kinkhoestvaccin. | |

|Help mee bij het formuleren van wijzingsvoorstellen met betrekking tot de organisatie van het | |

|Rijksvaccinatieprogramma in relatie tot de Wet PG (derde tranche). | |

|Zorg voor een goede ondersteunings- en coördinatiestructuur voor de uitvoering van de landelijke | |

|preventieprogramma's hielprikscreening, PSIE en RVP. Draag daarbij zorg voor een financieel sluitende | |

|uitvoering van deze structuur (RCP: voorheen entadministraties). | |

|Zorg bij de ondersteunings- en coördinatiestructuur voor de uitvoering | |

|van genoemde landelijke preventieprogramma's voor een goede afstemming met | |

|het Centrum voor Bevolkingsonderzoek en het Centrum Jeugd Gezondheid, en zorg voor een goede | |

|afstemming met het Centrum Jeugd Gezondheid voor wat betreft het Elektronisch Kinddossier. | |

|8. Influenza A |59 |

|Evalueer – in samenspraak en samenwerking met de opdrachtgever en de IGZ – uw respons op de uitbraak | |

|van Nieuwe Influenza A(H1N1) en doe op basis daarvan aanbevelingen voor verbetering. | |

|Pas de draaiboekboeken aan waarbij u gebruik maakt van de ervaring van de uitbraak van Nieuwe | |

|Influenza A(H1N1) en verwerk daarin de invloed van de ernst van de ziekte. Betrek hierbij ook de | |

|verschillende beleidsmatige en uitvoerende partners. | |

|Verwerk de aanpassingen in uw OTO traject. | |

|Verwerk de ervaringen van de uitbraak van Nieuwe Influenza A(H1N1) in uw plannen voor de | |

|bedrijfscontinuïteit gedurende uitbraken. | |

|9. Zorggerelateerde infecties |61 |

|De verantwoordelijkheid voor patiëntveiligheid ligt in Nederland bij private zorginstellingen. | |

|Tegelijkertijd heeft de Rijksoverheid de (impliciete) verantwoordelijkheid de infectiedruk / | |

|reservoirvorming in instellingen te beperken om de volksgezondheid niet onnodig te bedreigen. Om die | |

|verantwoordelijkheid te nemen is het nodig om antwoord te krijgen op de vraag in hoeverre | |

|infectieziekten(bestrijding) in instellingen een rol speelt / spelen bij de overdracht / ziektelast | |

|van infectieziekten in de Nederlandse bevolking. Voor mei 2010 wordt een integraal advies op grond van| |

|de huidige kennis verwacht met een voorstel voor eventuele maatregelen. | |

| | |

| |62 |

|10. Tuberculose | |

|Screening | |

|Onder de Wet Bevolkingsonderzoek (WBO) worden aan GGD ‘en vergunningen verleend om risicogroepen te | |

|screenen op tuberculose. Sommige private partijen screenen al langer zonder vergunning (arbo-diensten,| |

|ziekenhuizen, defensie) en andere private partijen hebben de wens om te screenen (bijv. in het kader | |

|van preventieve zorg voor reizigers of bedrijven die de procedures van de vreemdelingenwet voor hun | |

|werknemers willen versnellen). De nieuwe vergunningen onder de WBO moeten per 1-1-2011 opnieuw worden | |

|verleend. De vraag die hiervoor beantwoord moet worden is op welke manier in Nederland optimaal | |

|gescreend zou kunnen worden op tuberculose. Concreet: welke actoren zouden in Nederland moeten | |

|screenen voor een optimaal effect (centraliseren bij GGD‘en/ regio’s of juist decentraliseren bij | |

|publieke en private partijen om zoveel mogelijk mensen laagdrempelig te bereiken). En is de WBO de | |

|juiste wetgeving om deze screening te regelen of is de Wet Publieke Gezondheid een reële optie? | |

|Nationaal | |

|In 2009 werken CIb en KNCV aan een nationaal plan tuberculosebestrijding, de nadruk ligt op de | |

|herinrichting van de tuberculose-bestrijdingstructuur in Nederland bij een dalende incidentie. In 2010| |

|zal de implementatie van de plannen waarschijnlijk worden ingezet. Verhelder knelpunten en geef een | |

|concreet advies aan de Minister van VWS indien deze vanuit Nationaal belang een rol heeft/ moet nemen.| |

|Internationaal Nationale tuberculosebestrijding is minder effectief wanneer er geen aandacht is voor | |

|internationale tuberculosebestrijding. Internationaal is er verticale aandacht voor (malaria, HIV en) | |

|tuberculose. Nederland conformeert zich tot op zekere hoogte aan deze verticale benadering in de | |

|politieke debatten en besluitvorming, zelfs als medisch inhoudelijk de voorkeur ligt bij een | |

|horizontale benadering van infectieziekten(bestrijding). Nederland heeft veel expertise in huis op het| |

|gebied van laboratoriumdiagnostiek voor tuberculose (CIb/ KIT) en implementatie van tuberculose | |

|bestrijdingsprogramma’s (KNCV). Mede daardoor heeft Nederland een status binnen en buiten Europa, | |

|waardoor (politieke) invloed in de internationale tuberculosebestrijding mogelijk is. Lever input aan | |

|het Ministerie van VWS ter voorbereiding op politieke bijeenkomsten en adviseer opdrachtgever welke | |

|activiteiten het Ministerie van VWS en/ of het Ministerie van Buitenlandse Zaken zou kunnen ondernemen| |

|om meer impact te hebben in de tuberculosebestrijding in Oost Europa en Centraal Azië. Draag bij aan | |

|capacitybuilding op het gebied van laboratoriumdiagnostiek voor tuberculose in Oost Europa en Centraal| |

|Azië, voor zover de activiteiten zijn ingebed in een structurele samenwerking met meerdere partners. | |

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – VWS-PG: regulier

Bacteriële diagnostiek 15

Parasitaire diagnostiek 16

Virale diagnostiek en typering 17

Kinkhoestsurveillance 18

RVP Virale surveillance 19

Bacteriële Meningitis 20

Immuunsurveillance 21

Mycobacteriosen 22

Respiratoire infecties 23

Emerging infections 24

Surveillance en epidemiologie van antimicrobiële resistentie 25

Antibioticumresistentie 26

Zorggerelateerde infecties 27

Gastro-enteritis en zoönosen 28

Soa-hiv surveillance 29

Zoönosen en vectorgebonden aandoeningen – vectorgebonden aandoeningen 30

Zoönosen en vectorgebonden aandoeningen – klimaat en bestrijding vectoren 31

Surveillance en signalering 32

Moleculair platform en versterking bio informatica CIb 33

Coördinatie en ondersteuning veld en diagnostiek 34

Regionale ondersteuning Medische Microbiologie 35

Respons, crises, meldingen en oefeningen 36

Richtlijnontwikkeling en preparedness 37

Internationale infectieziektebestrijding 38

Communicatie infectieziektebestrijding 39

Evaluatie en advisering RVP 40

Modellering en scenarioanalyse bedreigingen 41

Outbreaks en cofinanciering 42

Realisatie High Containment Faciliteit 43

Regionale ondersteuning regionaal consulenten GGD 44

RVP advisering en bijwerkingen 45

Coördinatie HBV campagne 46

Neonatale screening 47

Landelijke regie Down 48

Perinatale screening 49

Downsyndroom 50

Immuunsurveillance DTP 51

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – VWS-PG: specifiek

Wijzigingen strategie infectieziektepreventie en bestrijding 52

Uitvoering subsidieregeling 53

Antibioticumresistentie – beleid 54

Zoönosen en vectorgebonden aandoeningen – beleid 55

Infectieziekten binnen het Koninkrijk 56

Coördinatie hiv-bestrijding en seksualiteitshulpverlening 57

RVP programmamanagement 59

Influenza A – beleid 60

Zorggerelateerde infecties – beleid 61

Tuberculose – beleid 62

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – VWS-PG: additioneel

OGZ-Diagnostiek Exanthem 63

NT MRSA in de varkenshouderij 64

Versterking RVP Onderzoek 65

Versterking CBRN Respons 66

Voorbereiding NRL 67

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – VWS-VGP

Prioritering voedselinfecties 68

Direct contact met dieren 69

Internationaal netwerk zoönosen 70

Ziekenhuisopname voor Gastro Enteritis 71

Campylobacter en immuniteit 72

Monitoring Campylobacter pluimvee 73

Attributiefactoren Campylobacter infecties 74

Virussen in voeding 76

VCP Microbiologische voedselveiligheid 77

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – LNV (met name VWA)

Ad hoc vragen VWA Food 78

Ad hoc adviezen: consumenten producten 81

Ad hoc vragen VWA: verificatie deskundigen verklaring 82

Ad hoc vragen VWA: Beoordeling modules hygiëne codes 83

Wildlife-borne zoonosen: Trichinella 84

Wildlife-borne zoonosen: monitoring parasitic (emerging) zoonoses: algemeen 85

Wildlife-borne zoonosen: monitoring parasitic E multilocularis 87

Wildlife-borne zoonosen: monitoring parasitic (emerging) zoonoses: Baylisascaris 88

Vectorborne zoönosen: teken 89

Livestock –born zoönosen: Salmonella 91

Livestock –born zoönosen: MRSA 92

Livestock –born zoönosen: Coxiella 94

Livestock –born zoönosen: Antibioticum resistentie 95

Livestock –born zoonosen: Pathogenen landbouwhuisdieren 96

Toxoplasmose 97

Internationale activiteiten zoönosen: rapportage 98

NRL Salmonella 99

NRL parasieten 100

NRL Tweekleppigen 101

NRL Leptospirose 102

CRL Salmonella 103

Pathogenen in voedsel: C.perfringens 104

Pathogenen in voedsel: virussen in voedsel 105

Pathogenen in voedsel: uitbraken foodborne virussen 106

Pathogenen in voedsel: risicoschatting detailhandel 107

Pathogenen in voedsel: sQMRA 108

Pathogenen in voedsel: QMRA en realiteit 110

Pathogenen in voedsel: effectiviteit hittebehandeling 111

Voedselinfecties: Jaarrapportage 112

Verbetering samenwerking VWA en GGD inzake voedsel- en zoönotische infecties 113

Typering en database voedselpathogenen 114

WOT Microbiologie: Sanitair Schelpdieronderzoek 115

WOT Microbiologie: Harmonisatie methoden internationaal 116

WOT Microbiologie: Kwaliteitsborging 117

WOT Microbiologie: Harmonisatie methoden (nationaal) 118

BO Microbiologie: VTEC 119

BO Microbiologie: Campylobacter attributiestudie 120

Emerging zoönosen 121

Abres 122

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – VROM

Drinkwater – verkennende metingen 123

Drinkwater – beveiliging drinkwater 124

Drinkwater – operationalisering infectierisico 125

Drinkwater – onderbouwing normstelling infectierisico’s 126

Drinkwater – WHO guidelines 127

Recreatiewater – schatting pathogenen blootstelling 128

Recreatiewater – ad hoc advisering/ onderzoek en trendanalyse 129

Recreatiewater – implementatie herziene Europese Zwemwaterrichtlijn 130

Recreatiewater – effecten van klimaatverandering 131

Recreatiewater – inventarisatie gezondheidsklachten 132

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – SZW

Infectieziekten en werknemersgezondheid 133

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – ZonMW

Q fever in livestock farmers 134

HIV transmission of patient delay 135

Control of influenza in nursinghomes 136

Tracking sources of nosocomial noroviruses 137

Swine- origin Influenza A H1N1 138

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – Internationaal

AsiaFluCap 139

Euro-momo 140

Flumodcont 141

Child-Innovac 142

Study of the prevalence of HPV 143

EQADeBA 144

Biotracer 145

Vital 146

Pilgrim 147

Scripting, planning, conduct and evaluation 148

Labnetwerk Influenza 149

MDR-TB strains at EU level 150

Polio internationaal 151

Samenwerking AI Indonesië 152

Eurostars PathoDetect 153

Current of Future Burden 154

Aviaire Influenza CDC 155

Consortium vogelgriep netwerk Nederland 156

Vbornet 157

VECMAP 158

Enteric Pathogens 159

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – DG-RIVM; SOR

Ticks: Trojan Horses 160

Biothreat DNA Micro-arrays 161

Proteomics for population screening 162

Whole genome analysis M.tuberculosis 163

Immune pathways in vaccination 164

Memory immunity 165

Micro-arrays to map pertussis adaptation 166

B.pertussis adaptation to vaccination 167

Zoonotic helminth infections and allergy 168

Chlamydia positivity and prevalence 169

Who infected whom? 170

Timeliness of response during outbreaks 171

Modelling the future of MRSA in NL 172

Tracking emerging epidemics 173

Transmission intervention strategies 174

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – Directeur CIb; sectorreserve

Hertypering M.tuberculosis 175

Toxoplasma-onderzoek 176

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – Overige

Microbiologische diagnostiek 177

Symbiose 178

Microval 179

Microb. Keten + AB res 180

WUR breed micro 181

HPV bij MSM Aidsfonds 182

SOR – RVP acceptatie 183

SOR – paracetamol 184

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – VWS-PG: regulier

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Bacteriële diagnostiek |

|Projectnummer |V/230071/01 |

|Projectleider |Daan Notermans |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

Dit project omvat het verrichten van bijzondere bacteriële diagnostiek. De nadruk ligt op aanvullingen op wat elders ontbreekt, of overzicht op nationaal niveau behoeft:

Bacteriële determinaties: dit betreft species-determinatie van elders gekweekte bacteriën op basis van diverse fenotypische en moleculaire (16S rDNA-sequentie) kenmerken, m.n. voor bacteriën die buiten de routine van andere laboratoria liggen. Speciale focus is er voor relatief zeldzame pathogenen met sterke OGZ-impact, zoals C. diphteriae, V. cholerae, C. burnetii, C. tetani en Brucella spp. Massaspectometrie (MALDI-TOF) is een nieuwe technologie voor determineren en mogelijk typeren, die in samenwerking met andere instituten wordt onderzocht op zijn waarde voor zowel routine microbiologische diagnostiek, als specialistische toepassingen.

Bacteriële typeringen: epidemiologische typering van volksgezondheid-relevante pathogene bacteriën, m.u.v. mycobacteriën (zie V/230061), vindt plaats door middel van veelal internationaal gestandaardiseerde methoden, waarbij de afgelopen jaren steeds meer moleculaire typeringen zoals PFGE, AFLP, MLVA en MLST in gebruik zijn gekomen. Nieuwe methoden, meer op DNA-sequentie analyse gebaseerd en beter tussen laboratoria vergelijkbaar, worden ontwikkeld en vergeleken met de tot dan standaardmethoden. Voor verdere ontwikkeling van Salmonella typering wordt samengewerkt met de Universiteit van Cork, Ierland.

Confirmatie-/referentie-serodiagnostiek syfilis en Lyme borreliose: indien screeningstesten van inzendende laboratoria voor Lyme borreliose of syfilis geen conclusieve uitslag geven, wordt voor confirmatie gebruik gemaakt van ‘in-house’ ontwikkelde en geproduceerde immunoblots. De referentiediagnostiek betreft primaire serodiagnostiek bij verdenking op congenitale syfilis. De Borrelia testen worden, meer dan 10 jaar na introductie, geëvalueerd.

Primaire serodiagnostiek van kinkhoest: hierbij wordt gebruik gemaakt van in-house IgG/IgA-ELISA’s. Met het Groene Hart Ziekenhuis Gouda wordt gekeken naar de antistof dynamiek bij zwangeren en pasgeborenen in relatie tot doorgemaakte infecties en vaccinaties. Daarnaast wordt gezocht naar serologische methoden om beter onderscheid te kunnen maken tussen recente infecties en recente vaccinaties en wordt de prestatie van commercieel verkrijgbare testen bekeken.

Clostridium difficile typering: dit betreft moleculaire typering, waaronder PCR-ribotypering, uitgevoerd bij het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Met de opkomst van een nieuw, virulenter type 027 wordt sinds 2005 typering aangeboden; sinds mei 2009 is de surveillance meer systematisch opgezet.

Referentietaak Leptospirose: de uitvoering van de referentietaak leptospirose wordt door het RIVM uitbesteed aan het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) op contractbasis. T/m 2009 was dit ondergebracht in twee aparte projecten: een voor de helft die door de VWA wordt betaald en de andere helft betaald door VWS. Het deel betaald door VWS wordt nu opgenomen in dit project bacteriële diagnostiek.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Rapport KIT referentietaak Leptospirosen over 2009 |

|(Rapport Clostridium difficile surveillance 2009-2010 zal uitkomen in 2011) |

|Diverse wetenschappelijke publicaties danwel conferentie-abstracts, o.a. over Q-koorts diagnostiek, Congenitale syfilis diagnostiek, |

|Clostridium difficile, Salmonella Typhimurium MLVA en Groep A Streptococcen typeringen |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Parasitaire diagnostiek |

|Projectnummer |V/230081/01 |

|Projectleider |Titia Kortbeek |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

Doel van dit project is het beschikbaar maken en houden van diagnostiek voor parasitaire infecties die uit belang voor de volksgezondheid nodig is, maar die niet beschikbaar is in (de meeste) routine medisch microbiologische laboratoria. De nadruk van het CIb ligt op zoönosen en parasitiaire aandoeningen die zich potentieel in Nederland kunnen verspreiden, maar er wordt ook aandacht besteed aan voor Nederland relevante importziekte ( bijv. endemische ziekten uit het Middellandse Zee gebied; soldaten en Leishmania ). De activiteit is doorlopend, maar het pakket wordt periodiek geëvalueerd. Informatie over het pakket is te vinden op .

Deels gaat het om diagnostiek van (bijzondere) importziekten en/of zoönosen gaat (bijvoorbeeld leishmaniasis, Echinococcus multilocularis). Hierbij wordt intensief samengewerkt met de veterinair parasitologen binnen het Cib, die onderzoek doen naar parasitaire zoönosen en vector borne infecties in dierpopulaties en vectoren (bv E. multilocularis in vossen, Babesia in teken). Opmerkelijke zaken worden via het signaleringsoverleg besproken voor eventuele vervolgacties.

Daarnaast worden opvallende bevindingen en materialen uitgewisseld en besproken met zowel parasitologenals arts microbiologen buiten het RIVM.

Aandachtspunten voor 2010

De parasitologische diagnostiek is in snel tempo aan het veranderen door de introductie van moleculaire technieken, maar ook door toepassing van andere serologische technieken. Uit onderzoek blijkt dat Nederlandse teken geïnfecteerd kunnen zijn met verschillende Babesia species. De beschikbare serologie en moleculaire methoden zijn nog niet geschikt om algemeen te gebruiken en zullen verder worden ontwikkeld.

In Zuid Limburg is de eerste patiënt met Echinococcus multilocularis vastgesteld die de infectie waarschijnlijk in Nederland heeft opgelopen. In samenwerking met de GGD Zuid Limburg en het UMC Maastricht zal getracht worden om humane blootstelling aan deze parasiet verder in kaart te brengen.

Er werd bij twee patiënten een infectie met een volwassen Ascaris suum worm vastgesteld. Via het milieu komen mensen in Nederland regelmatig in aanraking met de eieren van deze spoelworm en het lijkt erop dat Ascaris bij de mens zowel larva migrans als een volwassen worm kan geven. Met behulp van de Pientersera zal gekeken worden naar de seroprevalentie en risicofactoren van Toxocara en Ascaris. Uit lopend onderzoek lijkt dat infectie met deze wormen allergische aandoeningen kunnen versterken. De moleculaire typering van Ascaris zal verder worden uitgewerkt om de verspreiding bij mens en dier in kaart te brengen. Er zal bovendien worden samengewerkt met Venezuela om wormen van varkens en mensen in Nederland en Venezuela met elkaar te kunnen vergelijken. Daarnaast zal verder gewerkt worden aan de methodiekverbetering van de serologie om de specificiteit te verhogen.

De bevindingen uit een pilot onderzoek naar het voorkomen van congenitale toxoplasmose in Nederland liet zien dat het aantal kinderen dat met deze aandoening wordt geboren veel hoger is dan verwacht. Om deze bevindingen ( 300-400 kinderen per jaar die worden geboren met CT en op termijn slechtziend of blind kunnen worden ) met meer zekerheid te kunnen staven is het nodig om deze studie te herhalen en de kinderen zelf te onderzoeken.

Aansluitend op het Emzoo project, gecoördineerd door CIb, zal voor een aantal parasieten die hoog op de prioriteitenlijst staan, indien mogelijk, diagnostiek worden ontwikkeld en gevalideerd.

Kennisoverdracht

Organiseren van parasitologische sessies in NVMM verband (voorjaarsvergadering), SKML en NVP

Participeren in ECCMID studygroup en organiseren van educational workshops en symposia.

Parasitologie colleges door PL en PL vervanger in verschillende instituten in Nederland, Amsterdam (AMC, VU), Nijmegen (Radboud), Leiden (Hogeschool Leiden), Utrecht (Hogeschool Utrecht)

Richtlijn Echinococcus aanpassen.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Publicatie Echinococcus granulosus trend in Nederland met totale aantal nieuwe patiënten ( serologie en pathologie): september 2010 |

|Publicatie: Mogelijk risico op overdracht van Babesia in Nederland: november 2010 |

|Publicatie Ascaris suum infecties bij mensen in Nederland: december 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Virale diagnostiek en typering |

|Projectnummer |V/230091/01 |

|Projectleider |Marion Koopmans |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

Het project heeft twee pijlers:

Bijzondere virale diagnostiek:

Het beschikbaar maken en houden van diagnostiek voor virale infecties die uit belang voor de volksgezondheid nodig is, maar niet beschikbaar is in (de meeste) routine medisch microbiologische laboratoria. De werkzaamheden zijn verdeeld in optimalisatie en klinische validatie van lopende testen en routinematige bepalingen. Aangezien het deels om diagnostiek van (zeldzame) importziekten en/of zoönosen gaat (bijvoorbeeld hantavirus, west nile, hepatitis E, dengue) wordt ook actief bekeken of er opvallende veranderingen zijn in aard of aantallen aanvragen en in de epidemiologie van die pathogenen (bijvoorbeeld geografische distributie, virulentie). Opmerkelijke zaken worden via het signaleringsoverleg besproken voor eventuele vervolgacties. De activiteit is doorlopend, maar het pakket wordt periodiek geëvalueerd. Informatie over het pakket is te vinden op .

Voor het komende jaar zijn de volgende aandachtspunten benoemd:

- hervalidatie hepatitis E diagnostiek (na toevoegen genotype 3 antigeen

- evaluatie Bartonella diagnostiek

Referentietypering en moleculaire epidemiologie van enterale virussen

Moleculaire typering wordt bij virussen in toenemende mate gebruikt om de herkomst van infecties te onderzoeken. Daarbij is kennis van de populatiediversiteit van de desbetreffende pathogenen en de snelheid van verandering van het virale genoom bij opeenvolgende stappen in transmissie essentieel.

Het CIb heeft een referentiefunctie op een aantal onderwerpen (norovirus, rotavirus, hepatitis E, hepatitis A, enterovirus), zowel nationaal als internationaal. Doel van dit deelproject is het ontwikkelen van expertise en analysemethoden voor moleculair epidemiologische vraagstellingen en signalering van emergence van nieuwe varianten.

In overleg met microbiologen in ziekenhuislaboratoria en internationale partners wordt bepaald hoe typeringsmethoden gestandaardiseerd kunnen worden en gerapporteerd op een wijze die bijdraagt aan inzicht in trends in het voorkomen. Dit levert de inhoudelijke onderbouwing op voor de ontwikkeling van het moleculair platform voor virale pathogenen en belangrijke basis informatie ten behoeve van de kiemsurveillance van bij voorbeeld rotavirus en HAV.

Typering gebeurt in samenwerking met laboratoria in ziekenhuizen en met partners en voor norovirussen ook in het wereldwijde netwerk Noronet, waarvan CIb coördinator is (noronet.nl).

Aandachtspunt voor 2010 is het ontwikkelen van een periodieke standaardrapportage in overleg met inzendende laboratoria en GGD-en en het waarschuwen van GGD-en als er een mogelijke nieuwe epidemische NoV variant wordt gedetecteerd.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Jaarrapportage diagnostiek: december 2010 |

|Ad hoc signalen in het signaleringsoverleg |

|Periodieke rapportage Enterale virussen voor GGD’en |

|Publicatie Algoritme diagnostiek respiratoire outbreaks |

|Publicatie Algoritme diagnostiek gastro outbreaks |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Kinkhoestsurveillance |

|Projectnummer |V/230441/01 |

|Projectleider |Frits Mooi |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

Het doel van dit project is het bewaken van de effectiviteit van vaccinatie tegen kinkhoest en adviseren over mogelijke verbeteringen. In dit kader vindt klinische en kiemsurveillance plaats. De relevantie van variatie in B.[para]pertussis wordt nader onderzocht met in vitro en in vivo modellen. Concrete vragen waaraan in 2010 gewerkt wordt:

– Welke veranderingen vinden plaats in de pathogeenpopulatie en wat is de relevantie daarvan?

– Wat is de (trend in) morbiditeit en mortaliteit ten gevolge van kinkhoest?

– Wat is de (trend in) vaccineffectiviteit?

– Wat voor effecten hebben veranderingen in het RVP, zoals verandering in samenstelling van vaccins, invoering van boostervaccinaties en veranderingen in vaccinatieschema’s?

– Kan de ziektelast bij zuigelingen en kinderen verminderd worden door cocooning, neonatale vaccinatie of maternale vaccinatie?

– Wat is de ziektelast ten gevolgen van kinkhoest bij ouderen?

– Is het huidige schema (2, 3, 4, 11 en 48 maanden) nog wel optimaal. Kan bv het aantal vaccinaties verminderd worden en de afstand tussen de vaccinaties vergroot?

Er wordt deelgenomen aan verschillende internationale overlegstructuren bv. over standaardisering van pertussis diagnostiek en moleculaire typering. Verder participeert het CIb in het Europese project EUVAC-NET. LIS is het internationale referentielab voor MLST en VNTR typering van Bordetellae. Er wordt nationaal samengewerkt met Medisch Microbiologische Laboratoria, GGD’s, en kinderartsen, universiteiten, en internationaal met verschillende onderzoeksinstituten o.a. in Engeland, Finland, de VS, Cuba en Pakistan. Participatie in een door het Sanger Centre (Cambridge, Engeland) geleid onderzoek naar de globale moleculaire epidemiologie van B.pertussis.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Halfjaarlijks bericht in Infectieziektebulletin over klinische en kiemsurveillance: mei 2010 |

|Halfjaarlijks bericht in Infectieziektebulletin over klinische en kiemsurveillance: december 2010 |

|Manuscript: Long term effects of neonatal pertussis: juni 2010 |

|Manuscript: A SNP-based system to study the epidemiology of B. pertussis: september 2010 |

|Datum |30 September 2009 |

|Projectnaam |RVP Virale surveillance |

|Projectnummer |V/230111/01 |

|Projectleider |Hein Boot |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

| |

|Doel |

|Surveillance en onderzoek naar virale infectieziekten waartegen via het RVP gevaccineerd wordt (polio, bof, mazelen, rubella & |

|hepatitis B) |

|Diagnostiek en surveillance voor deze ziekten binnen Nederland up-to-date houden |

|Moleculaire karakterisering van de virussen en interpretatie van gegevens met betrekking tot de in gebruik zijnde RVP vaccins |

|Uitvoering van WHO-Europa en ECDC surveillance programma’s ten behoeve van eradicatie (polio) en eliminatie (mazelen en rubella). |

| |

|Polio, mazelen en rubella: |

|De primaire diagnostiek (viruskweek, antigeen, antilichaam en DNA/RNA) wordt onderhouden en aangeboden aan perifere Medische |

|Microbiologische Labs (MML’s). Verder wordt bevestigingsdiagnostiek uitgevoerd voor alle gemelde polio, mazelen en rubella cases. De |

|bestaande diagnostische testen worden geëvalueerde (als gevolg van outbreaks, evoluerende virussen of verandert beleid) en indien |

|noodzakelijk aangepast. Gebruik van minder invasieve monsters (feces, speeksel, urine, keeluitstrijk en vingerprikbloed) wordt waar |

|mogelijk ingezet. Om de kwaliteit van de diagnostiek te waarborgen worden nationale rondzendingen georganiseerd en wordt deelgenomen |

|aan internationale evaluaties. De surveillance zal uitgevoerd worden volgens de intentie van de richtlijnen van WHO-europa en ECDC. Er |

|zal tevens een actieve participatie zijn in WHO-onderzoeksprogramma’s ter ondersteuning van de wereldwijde eradicatie van polio en |

|Europese eliminatie van mazelen en rubella. |

|Bof: |

|Primaire en bevestigingsdiagnostiek van bof wordt onderhouden en ontwikkelende testen worden aangeboden aan de perifere MML’s. Ondanks |

|hoge vaccinatiegraad tegen het bofvirus komen bofinfecties regelmatig voor bij gevaccineerden. Onderzoek zal worden opgestart om te |

|bepalen welke factoren hierbij een belangrijke rol spelen (sequentievariatie van de huidige bofvirusisolaten, onvoldoende immuniteit |

|inductie na vaccinatie en/of wegebbende immuniteit). |

|Hepatitis B: |

|Moleculaire karakterisering van acute HBV-isolaten zal worden gecontinueerd. Dit zal in 2010 verder uitgebreid worden met de |

|HBV-isolaten van chronische geïnfecteerde patiënten met een hoog risicogedrag om zo beter inzicht te krijgen in aandeel van chronische |

|geïnfecteerden aan de transmissie in Nederland. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Directe melding aan opdrachtgever bij (vermoeden van) van poliovirus cases en bij endemische circulatie van het mazelen of rubella |

|virus: doorlopend |

|Rapportage aan ECDC en WHO polio-, mazelen-, en rubellavirus cases: doorlopend |

|Jaarlijks Rapportage: Surveillance van RVP-virussen in Nederland: april 2010 |

|Rapport over resultaten entero- en environmental surveillance: mei 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Bacteriële meningitis |

|Projectnummer |V/230411/01 |

|Projectleider |Leo Schouls |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

Doelstelling van dit project is te bepalen welke pathogenen in Nederland bacteriële meningitis en andere vormen van invasieve ziekte veroorzaken en wat de effecten van vaccinatie tegen deze pathogenen voor gevolgen heeft voor de samenstelling van de bacteriepopulatie.

De feno- en genotypische samenstelling van de populaties van verwekkers van bacteriële meningitis worden door het CIb en Nederlands Referentielaboratorium voor Bacteriële Meningitis (NRBM) onderzocht. Incidentie en typeverdelingen worden gerapporteerd via een website en in een jaarverslag. Tegen een aantal verwekkers van bacteriële meningitis wordt gevaccineerd in het kader van het RVP.

Onderzocht wordt of vaccinatie leidt tot veranderingen van de pathogenen waardoor de vaccineffectiviteit kan afnemen. Tevens vindt klinische surveillance plaats om te bepalen welke impact pneumokokkenvaccinatie op de ziektebeelden heeft. Verder vind onderzoek plaats naar de immuunrespons na vaccinatie en naar de immuunstatus in een dwarsdoorsnede van de Nederlandse bevolking. Hiervoor werden en worden serologische assay’s ontwikkeld en geoptimaliseerd bijv. een assay om antistoffen tegen 13 verschillende pneumokokken-typen te bepalen. Er is een pneumokokken-vaccinatietrial gepland waarbij onderzocht zal worden of kinderen met een gereduceerd vaccinatieschema (3 i.p.v. 4 prikken) evengoed beschermd zijn tegen pneumokokken-ziekte. De eerder genoemde serologische assays zullen hiervoor gebruikt worden.

Binnen dit project wordt samengewerkt met het NRBM, het WKZ, het St. Antonius ZH Nieuwegein, het UMC Raboud Nijmegen, Health Protection Agency in London, Institut für Hygiene und Mikrobiologie in Würzburg en Instituto de Tecnologia Química e Biológi on Oeiras, Portugal.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Manuscript analyse immuunstatus Nederlandse bevolking: mei 2010 |

|Jaarrapportage Bacteriële meningitis in Nederland (NRBM): juni 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Immuunsurveillance |

|Projectnummer |V/230421/01 |

|Projectleider |Fiona van der Klis |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

Het project zorgt voor immuunsurveillance van infectieziekten, met name Rijksvaccinatie Programma (RVP) door:

Immuunstatus analyse van de PIENTER serumbank ter evaluatie van het RVP. In 2010 zullen de resterende pathogenen geanalyseerd worden. Dat zijn BMR-V en polio type 1,2 en3.

Na opzet en validatie van Bof, Mazelen, Rubella en Varicella test met Multiplex (Luminex) techniek kunnen nu al deze antigenen simultaan gemeten worden. De polio testen zijn in 2009 gestart. Echter er zijn vertragingen opgelopen door personele uitval en technisch probleem. De laboratorium analyses zullen in 2010 gereed zijn maar afhankelijk van dit tijdstip is het waarschijnlijk dat een manuscript pas begin 2011 ter publicatie aangeboden kunnen worden.

Implementatie van bepalingstechnieken die beter geschikt zijn (Luminex) en het onderhouden van de huidige immuunstatus bepalingstechnieken. Luminex en arraytechnieken hebben als grootste voordeel dat er zeer weinig volume van serum benodigd is. Daarnaast zullen deze technieken sneller resultaten leveren. Naast de RVP antigenen zal de inzetbaarheid geinventariseerd worden voor influenza serologie (project V/230101-01 Emerging Infections).

Uitvoeren van studies ter evaluatie van immunologisch effect na invoering verschillende vaccins of om het RVP schema nader te onderzoeken. Verdiepend onderzoek naar het immunologisch mechanisme na vaccinatie (Ig subklassen, aviditeit).

In 2009 is een begin gemaakt met de klinische validatie van een multiplex Kinkhoest bepaling te gebruiken bij de diagnostiek. In 2010 zal hier verder aan gewerkt worden en er zal tevens bekeken worden of een combinatie met de Difterie en Tetanus diagnostiek mogelijk is. Dit zal in nauwe samenwerking plaatsvinden met project V/230071/01 bacteriële diagnostiek.

Op verzoek en tegenbetaling (met behoud van onafhankelijkheid) kunnen serologische bepalingen worden uitgevoerd (bijv NVI; kinkhoest en meningokokken trial, Minoes studie; UMCU, Prof Sanders).

Er wordt (inter)nationaal samengewerkt (NVI, UMCU, GGD Amsterdam, Numico, VU, AMC, HPA Manchester, Robert Koch Berlijn, Deutsches Krebsforshungszentrum in Heidelberg, Wyeth ed) waardoor o.a. standaardisatie/harmonisatie van onderzoeksmethode en uitwisseling van materialen en kennis mogelijk is.

Extra VWS studies niet regulier:

De analyses voor de PIM studie waarin wordt onderzocht of minder vaccinaties met pneumokokken vaccin serologische effectief is zullen binnen dit project vallen. Echter op dit moment ligt protocol ter goedkeuring bij CCMO en is onduidelijk hoe financiering van analyses zal plaatsvinden.

In het kader van de invoering van het HPV vaccin is een studie geïnitieerd naar de effecten hiervan. Voor project Immuunsurveillance betekent dit de analyses van sera afgenomen bij ruim 1000 jonge vrouwen in 2009 en de 4 opeenvolgende jaren tot 2013. De financiering hiervan zal vallen binnen project Invoering HPV monitoringsplan (extra gelden VWS).

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Manuscript validatie Bof, Mazelen, Rubella en Varicella Luminex serologie: april 2010 |

|Manuscript immunologische effecten van MenC vaccinatie: medio 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnummer |V/230061/01 |

|Projectnaam |Mycobacteriosen |

|Projectleider |Dick van Soolingen |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |Programma 9 |

|Type opdracht |Regulier |

|Projectbeschrijving |

Vanuit ongeveer 45 perifere laboratoria in Nederland ontvangt het RIVM Mycobacterium kweken voor identificatie, resistentiebepalingen en epidemiologische typeringen. Dit betreft jaarlijks zo’n 800 M. tuberculosis complex kweken en zo’n 600 kweken van non-tuberculeuse (atypische) mycobacteriën. De identificaties en resistentiebepalingen dienen voor de (inter-) nationale surveillance en voor de therapiebegeleiding van de individuele patiënten. De epidemiologische typeringen ondersteunen het bronopsporings- en contactonderzoek van GGDen. De output van dit werk wordt in nauwe samenwerking met het Nederlandse tuberculosefonds (KNCV) verwerkt en gerapporteerd. Tevens worden deze gegevens gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek.

De daling in het aantal tuberculose patiënten is tot staan gekomen en er is een duidelijke toename in het probleem van multidrug resistente TB. Daarom zullen snelle, moleculaire resistentiebepalingen structureel toegepast worden op alle kweken.

Internationaal wordt er steeds meer een beroep gedaan op de tuberculose afdeling van het RIVM wat betreft capacity building. Er wordt gezocht naar professionele inbedding en organisatie. Met de KNCV en het KIT zal een voorstel worden uitgewerkt voor de ministeries van VWS en buitenlandse zaken over hoe Nederland meer impact zou kunnen hebben op de TB bestrijding in Oost Europa en Centraal Azië.

In 2009/2010 wordt door een commissie waar het RIVM aan deel neemt een advies uitgebracht over bioveiligheids- en kwaliteitsaspecten van de laboratoriumdiagnostiek van TB.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Gecombineerd advies van RIVM, KNCV en KIT over bijdrage Nederland aan TB bestrijding in Oost Europa en centraal Azië: oktober 2010 |

| Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Respiratoire infecties |

|Projectnummer |V/210231/01 |

|Projectleider |Wim van der Hoek |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

De projectgroep respiratoire infecties is verantwoordelijk voor de surveillance van influenza en pneumonie, waaronder de aangifteplichtige infectieziekten Q koorts, psittacose, legionella en tuberculose. Kerntaak is daarnaast onderzoek naar risicofactoren van respiratoire infecties en naar de effectiviteit van mogelijke interventies.

Influenza surveillance en onderzoek

Ook in de huidige pandemische situatie blijft de registratie van influenza-achtig ziektebeeld (IAZ) in de eerste lijn (huisartsen peilstations van het NIVEL) de basis van de influenza surveillance. Dit is gekoppeld aan laboratorium onderzoek naar influenza virussen, waarbij ook antivirale gevoeligheid wordt geanalyseerd. Dit programma wordt uitgevoerd door het Nederlands Influenza Centrum (CIb en Erasmus Medisch Centrum) dat ook aanspreekpunt is voor ECDC en de WHO. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van andere surveillance instrumenten waaronder Internet-based surveillance van zelfgerapporteerde symptomen (Grote Griep Meting), het Surveillance Netwerk Infectieziekten Verpleeghuizen (SNIV) en sterftecijfers van het CBS. Het geïntegreerde informatiesysteem (‘Pandora’) dat primair was ontworpen om te worden ingezet bij een onverhoopte uitbraak van vogelgriep is in 2009 ook geschikt gemaakt voor de Nieuwe Influenza A (H1N1). Voor 2010 wordt nog een verdere uitbouw van Pandora voorzien met koppeling aan gegevens van de VWA en GGD. De projectgroep respiratoire infecties is actief betrokken bij het in 2009 gestarte onderzoek naar het Nieuwe Influenza A (H1N1).

Pneumonie surveillance en onderzoek

De surveillance en analyse van determinanten van de meldingsplichtige pneumonieën, te weten legionella, psittacose, Q koorts en tuberculose zal in 2010 worden voortgezet. De tuberculose surveillance wordt nog steeds voor een groot deel uitgevoerd door de KNCV. Voor bronopsporing van legionella wordt samengewerkt met BEL. Samenwerking met KNCV en BEL wordt verder geïntensiveerd waarbij ook van belang is dat het CIb nationaal aanspreekpunt is voor ECDC en de WHO voor alle infectieziekten in het kader van de herziene International Health Regulations en de overgang van Europese ziektespecifieke netwerken naar ECDC. De eind 2007 gestarte studie in het Jeroen Bosch ziekenhuis naar etiologie van ‘community-acquired pneumonia’(CAP) zal naar verwachting nog tot mei 2010 doorlopen. Landelijke surveillance van CAP vindt plaats in de huisartsenpeilstations en het SNIV.

Q-koorts surveillance en onderzoek

Er is nog steeds sprake van een aanhoudend hoge incidentie van Q koorts, met verontrusting bij het publiek en dilemma’s bij de bestrijding. Samen met partners binnen en buiten het RIVM (humaan en veterinair) wordt een omvangrijke onderzoeksagenda uitgevoerd die ook in 2010 doorloopt. Het onderzoek dat door de projectgroep respiratoire infecties wordt gecoördineerd is vooral gericht op individuele en omgevingsrisicofactoren, effectiviteit van behandeling en risico’s van Q koorts infectie tijdens zwangerschap.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Publicatie influenza onderzoek: april 2010 |

|Publicatie Q koorts en zwangerschap: mei 2010 |

|Publicatie risicofactoren Q koorts: juni 2010 |

|Jaarrapportage respiratoire infecties: juli 2010 |

|Publicatie CAP studie: augustus 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnummer |V/230101/01 |

|Projectnaam |Emerging infections |

|Projectleider |Marion Koopmans |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |Regulier |

|Begindatum en einddatum |Continu |

|Projectbeschrijving |

| |

|Doel van het project is om expertise te ontwikkelen voor signalering, detectie en confirmatie van nieuwe en/of ongewone infectieziekten. |

|Hieronder wordt verstaan (ernstige) infecties die nieuw zijn of in incidentie toenemen, door natuurlijke oorzaken of door terrorisme. |

|Werkwijze: |

|ontwikkelen van gevalideerde methoden voor detectie van (infecties met) bekende micro-organismen die gezien worden als belangrijke |

|dreigingen, in samenwerking met contractpartners |

|opbouwen van expertise en faciliteiten voor ondersteuning van laboratoria en GGD/LCI bij grootschalige infectieziekteproblemen |

|ontwikkelen van snelle referentiediagnostiek en typering voor onbekende virussen en bacteriën met behulp van catch-all methoden. |

|Samenwerking: in dit project wordt samengewerkt met ErasmusMC voor humane diagnostiek, met de projectgroep milieudetectie BT pathogenen |

|voor snelle detectie van BT bacteriën, het UMC Utrecht (post-expositie- en behandelingsprotocollen bij laboratoriumincidenten), partners |

|in het EU project ENIVD (European network for imported viral diseases), en het expertise centrum voor BT pathogenen in Porton Down. |

| |

|Het Marburg incident heeft het belang van snelle respons en diagnostiek opnieuw onderstreept. Het geval illustreerde echter ook het |

|belang van een syndroomgewijze benadering van de (snel)diagnostiek. Bij evaluatie van mensen met klachten en verdenking van blootstelling|

|aan een hoogrisico pathogeen is de differentiaal diagnostiek zeer belangrijk. Nederlandse laboratoria zijn prima toegerust voor detectie |

|van veel voorkomende pathogenen, maar de aanpak is niet geprotocolleerd en er is geen “pakketsgewijze” aanpak voor aanvullend onderzoek. |

|In samenwerking met het LUMC zijn verkennende gesprekken gevoerd voor onderzoek naar onverklaarde koortsen, o.a. bij terugkerende |

|reizigers. Daarbij wordt ook gekeken naar trends in het voorkomen van dergelijke klachten in ziekteregistraties, om op basis daarvan het |

|differentiaal diagnostisch pakket gericht samen te stellen, als gerichte vervolgstudie in het kader van syndroomsurveillance (gericht op |

|alle pathogenen, dus bacterieel en viraal, waar nodig parasitair). Er worden oriënterende gesprekken gevoerd voor een aanvraag bij de EU |

|met een consortium laboratoria. Komend jaar zal in ieder geval de rol van Chikungunya virus als oorzaak van klachten bij terugkerende |

|reizigers onderzocht worden. |

| |

|Aan de hand van enkele voorbeeldscenario’s (bijvoorbeeld outbreaks uit het signaleringsoverleg) zal een lijst met criteria geformuleerd |

|worden op grond waarvan beslist wordt wanneer opschaling nodig zou zijn en welke knelpunten daarin te voorzien zijn. Om een eventuele |

|toekomstge behoefte aan respons op een grotere outbreak met een bacterieel probleem te trainen zal komend jaar een team van medewerkers |

|van de afdeling bacteriologie deelnemen aan de cursus die het CIb in opdracht van het ECDC doet voor het trainen van samenwerking tussen |

|epidemiologen en laboratorium medewerkers bij outbreaks. |

|De Q-koorts epidemie biedt de mogelijkheid om de Coxiella diagnostiek klinisch te valideren. De ervaring met klinische materialen zal ook|

|van nut zijn voor de PCR-diagnostiek voor de andere BT-pathogenen. |

|Voor verdere evaluatie van de diagnostiek van Brucella zal worden samengewerkt met TNO. Verder wordt er deelgenomen aan een meerjarige |

|rondzending voor BT-bacterien in Europees verband. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Evaluatie opschaling influenza |

|Analyse knelpunten opschaling bacteriologische laboratoria |

|Publicatie prevalentie Chikungunya als oorzaak van koorts bij reizigers |

|Publicatie Voorkomen van virussen als verwekkers van longontsteking: december 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Surveillance en Epidemiologie van antimicrobiële resistentie |

|Projectnummer |V/210271/01 |

|Projectleider |Mick Mulders |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

1. ISIS-AR. In Nederland is de detectie van een uitbraak van multi-resistente pathogenen, die instituut overschrijdend is, of een regionale uitbraak van een deel van OGZ relevante pathogenen door ISIS-AR niet meer afhankelijk van toevallig contact tussen de medewerkers van de verschillende betrokken laboratoria. Om significante afwijkingen van de (dynamische) baseline te meten, wordt komend jaar een algoritme ontwikkeld om ziektegevallen in de tijd te relateren aan locaties en te vergelijken met de baseline, zo nodig gecorrigeerd voor seizoenseffecten,.In eerste instantie zullen de analyses zich richten op detectie van verspreiding van bijzonder resistente micro-organismen waarvoor ziekenhuishygiënische maatregelen gelden (BRMO) en OGZ relevante pathogenen die niet in andere surveillance systemen zijn opgenomen. Voor een select aantal BRMOs, namelijk MRSA, ESBL’s en carbapenem-resistente Enterobacteriaceae, zullen eventuele alerts worden geëvalueerd aan de hand van moleculaire karakterisatie van de stammen i.s.m. de referentielaboratoria. In 2010 verwachten we dat 10 laboratoria aansluiten, waardoor de teller op 30 komt te staan, ongeveer de helft van alle MML’s in Nederland. ISIS biedt labs voorts een systeem om de kwaliteit van data te waarborgen. Om het elektronische dataverkeer te stroomlijnen zal worden gestreefd naar landelijke standaardisatie. Een initiatief dat aansluit op een Europees plan.

2. ISISweb versie 1, gelanceerd in November 2009, zal op basis van ervaring moeten worden aangepast, al dan niet verbeterd. Net als in 2009 zullen de kosten van ISISweb gedeeld worden met het NvMM.

3. Het Nethmap rapport geeft een overzicht van het antibioticum gebruik en de resistentie bij medisch belangrijke micro-organismen. Het geeft advies wat betreft het te voeren antibioticum beleid en doet aanbevelingen om antibiotica resistentie te beteugelen. Het wordt samen met de SWAB samengesteld op basis van gegevens die van de SFK en uit ISIS-AR komen.

4. Al 20 jaar wordt de surveillance van MRSA in Nederland uitgevoerd door het RIVM, waarbij EPI de epidemiologische component en LIS de microbiologische component verzorgt. Eerste isolaten worden ingestuurd naar het LIS voor verdere typering, terwijl EPI de epidemiologische data verzamelt adhv de vragenlijsten. Ieder jaar wordt een overzicht gepubliceerd. Verder zal onderzoek naar de prevalentie van MRSA in geïnstitutionaliseerde organisaties. In samenwerking met externe partners als GD en VWA zal onderzoek verricht worden naar de prevalentie van v-MRSA bij pluimveehouderijen en kinderboerderijen. Een belangrijke vraag is de ziektelast van MRSA en m.n. v-MRSA. Verder onderzoek zal hierop uitsluitsel moeten geven.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Jaarrapport ISIS-AR 2009, ISIS deelnemersdag, ISIS nieuwsbrief: continu |

|Oplevering ISISweb v.2: december 2010 |

|Nethmap 2010 rapport: juli 2010 |

|Rapportage MRSA: december 2010 |

|Rapportage v-MRSA: december 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Antibioticumresistentie |

|Projectnummer |V/230051/01 |

|Projectleider |Han de Neeling |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

| |

|Het RIVM zal samen met de Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid het rapport “NethMap 2010” uitbrengen over gebruik van antibiotica en |

|resistentie in 2009 en eerdere jaren. Verder wordt een bijdrage geleverd aan de redactie van de website van de Stichting Werkgroep |

|Antibiotica Beleid ( ). Ook zal referentieonderzoek worden gedaan naar de resistentie van in Nederland gesignaleerde|

|pathogenen, zoals bacteriën die extended spectrum beta-lactamasen (ESBL) produceren en Pseudomonas. |

|In 2010 zullen wij een nieuw onderzoek uitvoeren naar de verspreiding van bacteriën die resistent zijn geworden tegen de carbapenems |

|(imipenem en meropenem). Dit type resistentie neemt internationaal sterk toe doordat carbapenems steeds vaker worden gebruikt. |

|Carbapenem-resistente stammen zullen worden verzameld uit de ziekenhuislaboratoria en het resistentiemechanisme zal worden bepaald. |

|Epidemiologische gegevens worden verzameld via het ISIS systeem (project V/210271/01). |

|Regionale laboratoria zenden al hun MRSA-isolaten (één per patiënt) naar het RIVM (LIS) voor moleculaire typeringen. De resultaten |

|worden opgeslagen in een databank en teruggerapporteerd via reguliere post en een beveiligde website ( ), die |

|dagelijks wordt ververst. Een ziekenhuishygiënist doet navraag naar de klinische achtergronden van ingestuurde MRSA-isolaten c.q. |

|gemelde MRSA. Hierdoor wordt de epidemiologie van MRSA in Nederland in kaart gebracht. Resultaten hiervan worden meegenomen in de MRSA |

|rapportage over 2009 (mei 2010). |

|Het epidemiologische werk aan MRSA (o.a. verwerken van epidemiologische gegevens van ingestuurde MRSA isolaten) wordt beschreven in |

|project nr. V/210271/01. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Meldingen in signaleringsoverleg en naar op: continu |

|Beantwoording van vragen van kamerleden en burgers: continu |

|Referentiefunctie resistentie: continu |

|Artikel met rapportage over bevindingen m.b.t. MRSA t/m 2009 in Infectieziekten Bulletin: mei 2010 |

|Rapportage in de vorm van het in samenwerking met de SWAB te produceren “NethMap 2010”: juni 2010 |

|Beleidsadvies n.a.v. NethMap: september 2010 |

|Publicatie over prevalentie van MRSA in verpleeghuizen: december 2010 |

|Rapportage over carbapenem-resistentie in Nederland: december 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Zorggerelateerde infecties |

|Projectnummer |V/210601/01 |

|Projectleider |Birgit van Benthem |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

Onder dit project vallen drie subprojecten, 1) PREZIES (PREventie van ZIEkenhuisinfecties door Surveillance), 2) SNIV (Surveillance Netwerk Infectieziekten Verpleeghuizen) en 3) Surveillance van Clostridium difficile infecties (CDI). PREZIES en SNIV vormen de twee peilers voor surveillance in ziekenhuizen en verpleeghuizen. Vanuit deze netwerken kunnen verdiepende onderzoeken worden uitgevoerd, zoals interventiestudies naar het effect van infectiepreventiemaatregelen of het voorkomen van specifieke ziekenhuisbacteriën. CDI surveillance is hier al een voorbeeld van. Voor PREZIES wordt samengewerkt met 90% van de Nederlandse ziekenhuizen (ZKH) en het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. PREZIES wil de kwaliteit van zorg bevorderen door het optreden van zorggerelateerde infecties (ZI) en hun risicofactoren terug te dringen. Het doel van SNIV is een netwerk van 30 verpleeghuizen (VPH) te vormen die functioneren als peilstations voor een surveillance van infectieziekten in VPH. Wekelijks worden in SNIV vier infectieziekten gescoord voor alle bewoners van een verpleeghuis zodat incidenties kunnen worden berekend. Ziekenhuizen en verpleeghuizen die deelnemen aan PREZIES en SNIV krijgen hun eigen resultaten gespiegeld aan het landelijk gemiddelde teruggekoppeld. Het doel van de CDI surveillance is een netwerk van 30 ZKH te vormen waarin de incidentie van CDI kan worden gevolgd en trends in het ontstaan van nieuwe ribotpyes. Ribotypering gebeurd in het LUMC.

Voor alle drie geldt dat wordt samengewerkt in Europees verband: ECDC prevalentie studie naar ZI en antibioticagebruik in ZKH, HALT (healthcare assiocated infections in longterm care facilities) voor VPH en een ECDC surveillance naar C.difficile.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|PREZIES: |

|Webfocus terugrapportages voor prevalentieonderzoek ZKH: juli 2010 |

|4 publicaties: 1) update protocol POWI juni 2010, 2) effect surveillance na ontslag op incidentie POWI, 3) urethrakathetergebruik maart|

|2010, 4) prevalentieonderzoek VPH december 2010 |

|SNIV: |

|publicatie eerste resultaten basissurveillance mei 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Gastro-enteritis en zoönosen |

|Projectnummer |V/210221/01 |

|Projectleider |Wilfrid van Pelt |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

Doelstelling van het project is inzicht geven in het vóórkomen en de risicofactoren van gastro-enteritis en andere ziekten veroorzaakt door voedselgerelateerde pathogenen of zoönoses in Nederland en het signaleren van ontwikkelingen daarin. Op basis van bestaande surveillancebronnen worden de ontwikkelingen in de morbiditeit en mortaliteit voor gastro-enteritis en een aantal andere mogelijk voedselgerelateerde pathogenen onderzocht. Dit wordt jaarlijks beschreven in een puntsgewijze notitie en samengevat in een nationaal artikel. In aanvulling op de bestaande surveillance wordt een pilot uitgevoerd voor surveillance op 20 kinderdagverblijven (KDV).Surveillance gegevens worden in verband gebracht met informatie over (hygiëne) management en socio-demografische eigenschappen en andere risicofactoren. Ook de rol van de betrokken pathogenen en expositie daaraan in het binnen en buiten milieu van de KDV wordt betrokken. De blootstelling van kinderen in de pilot door antibioticaconsumptie zal (bij honorering van een SOR aanvrage hiertoe) onderzocht worden middels het antibiogram van altijd in de feces aanwezige E. coli, als indicatororganisme. Hiertoe zullen ook KDVs in Frankrijk met een veel hogere antibioticum consumptie in een samenwerkingsverband betrokken worden. Het verdiepen van de surveillance van Salmonella en Campylobacter naar verantwoordelijke bron met behulp van (moleculaire) typering valt ook binnen dit project. Voor salmonella wordt deze z.g. attributieanalyse al enkele jaren gedaan. Nieuw is dit te doen voor Campylobacter met behulp van de resultaten van de MLST typering verkregen in de loop van 2009. Volledig nieuw is dit te combineren met de gegevens uit de Campylobacter-Salmonella patiëntcontrole studie uit 2002-2003 waarmee naast de bronnen ook verwacht wordt risicofactoren en transmissie routes scherper in kaart te kunnen brengen. Tevens worden actief gegevens verzameld over klinisch beloop, mogelijke bronnen en circulerende subtypes van twee relatief zeldzame infectieziekten, te weten Listeria en STEC (O157). Dit gebeurt in samenwerking met de MMLs, het RBM, de GGD’en en de VWA.. Sinds juni 2008 loopt voor het STEC en het Listeria project een patiëntcontrole onderzoek waarbij gedurende de drie komende jaren controlepersonen geïncludeerd zullen worden. Het project omvat ook de subtypering van Salmonella geïsoleerd vanuit de 16 voormalige streeklaboratoria met als doel schattingen te geven van het aandeel van de humane salmonellose door varken, rund, kip, ei en overige bronnen. De humane informatie over Salmonella, STEC en Campylobacter patiënten worden periodiek ook verstuurd aan ECDC-ENTERNET,

Ook zal het project zich in 2010 richten op de analyse en rapportage van de seroprevalentie van Hepatitis E (HEV) en norovirus bepaald in Pienter II sera .In de risicoanalyse zal extra aandacht worden besteed aan personen die contact hebben gehad met huisdieren en landbouwhuisdieren. Norovirus serologie is ontwikkeld tot op genogroep niveau en zal in 2010 worden uitgevoerd op een sample van de Pienter II sera. . Tevens zal in 2010 de analyse en rapportage naar de seroprevalentie en risicofactoren van de zoönoses Echinococcus multilocularis en het Hantavirus worden afgerond (serologie 2009).

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Jaarlijkse rapportage ‘trends in gastro-enteritis’(01/TS): september 2010 en artikel: najaar 2010 |

|Artikel over STEC O157 surveillance (01/IS) en Listeria surveillance (01/LI): najaar 2010 |

|Interim report pilot onderzoek kinderdagverblijven (01/KD): december 2010 |

|Signalen van verheffingen van Salmonella (01/ST): continu en data-input voor nationale en EU-zoönoserapportage over Salmonella: juni |

|2010 |

|Rapportage serologisch onderzoek HEV / Norovirus (01/PS): najaar 2010 |

|Publicatie en evaluatie serologie Echinococcus en Hantavirus (01/ZO): najaar 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Soa-hiv surveillance |

|Projectnummer |V/210261/01 |

|Projectleider |Marianne van der Sande |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

a) In samenwerking met GGD’en, huisartsennetwerken, MMLs en de Stichting Hiv Monitoring (SHM) zal 2x per jaar een surveillance overzicht (‘thermometer’) worden gegenereerd van de meest recente soatrends. Deze data zullen leiden tot verdere analyses van specifieke risicogroepen (jongeren, hiv-positieven). In 2010 worden ook resultaten van het voorkomen van HPV onder soa-polikliniek bezoekers verwacht voorafgaand aan de start van de HPV vaccinatiecampagne. Daarnaast zal waar mogelijk aandacht worden besteed aan trends in seksueel risicogedrag op basis van verschillende databronnen (soa-poliklinieken, Schorermonitor etc). Tevens zal onderzoek worden uitgevoerd in een penitentiaire inrichting naar het voorkomen van hiv, hepatitis B en hepatitis C bij gedetineerden

b) Om gerichte interventies te kunnen ontwikkelen is onderzoek naar determinanten van trends noodzakelijk. Dit betreft bv. het creëren van inzicht in de ontwikkeling van antimicrobiële resistentie bij gonokokken, en in transmissienetwerken voor gonorroe. Onderzoek i.s.m. de soacentra en de SHM naar factoren die een rol spelen in verlate hiv behandeling en de effecten daarvan op de hiv-epidemie wordt voortgezet. Een modelleringstudie naar de rol van migratie op de hiv-epidemie in Nederland zal worden afgerond. Onderzoek bij de huisartsenpeilstations zal meer inzicht kunnen geven in de risicogroepen die bij de huisarts komen.

c) In 2010 zullen de resultaten uit de 2-jarige proefimplementatie chlamydia screening (CSI) worden geanalyseerd om tot een advies te komen over de effectiviteit indien deze interventie landelijk zou worden geïmplementeerd. De Chlamydia positiviteit onder deelnemers in de eerste en tweede screeningsronde zal gebruikt worden voor schatting van de (verandering van) prevalentie. Ook wordt geanalyseerd wie wel en wie niet mee deed aan de screening.

Daarnaast zal geëvalueerd worden in hoeverre het aanbieden van chlamydiatesten in het kader van Aanvullende Seksualiteits Hulpverlening (ASH)/Sense een bijdrage kan leveren aan de bestrijding. Verder zal een registratiesysteem voor partnerwaarschuwing van hiv-geïnfecteerden worden uitgetest, als basis voor een effectevaluatie van deze interventie.

d) In samenwerking met CvB, RCP, SHM, TNO-PG evalueert CIb de effectiviteit van de zwangerenscreening op hiv, hepatitis B en syfilis. Per infectie wordt nagegaan wordt hoeveel zwangere vrouwen een positieve test hadden, hoeveel pasgeborenen een infectie hadden en hoeveel congenitale/perinatale infecties er door tijdige interventies zijn voorkómen. De evaluatie vindt plaats op basis van gegevens verzameld in de landelijke database Praeventis-PSIE. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij onderzoek naar hiv-geëxposeerde kinderen (SHM en 4 kinderziekenhuizen), de serologische evaluatie HBV vaccinatie kinderen van draagsters (EPI) en data mbt congenitale syfilis bij CIb/LIS.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Thermometer: april en november 2010 |

|Wetenschappelijke expertmeeting en jaarrapport: juni 2010 |

|Voortgangsrapportages/fact sheets GRAS, CSI, zwangeren screening, hiv-delay |

|Publicaties: soa trends bij jongeren, modellering hiv trends bij migranten, pre-vaccinatie prevalentie HPV soacentra, evaluatie CSI, |

|evaluatie zwangeren screening, hiv-hbv-hcv prevalentie in detentie, HCV seroprevalentie trends, moleculaire epidemiologie GO, et al. |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Zoönosen en vectoroverdraagbare aandoeningen |

| |Deelproject vectorgebonden aandoeningen |

|Projectnummer |V/330041/01 |

|Projectleider |Joke van der Giessen |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

In 2010 zijn de volgende activiteiten gepland binnen dit project, die in nauwe afstemming met vector-gerelateerd onderzoek in opdracht van VWA worden uitgevoerd.

Landelijke monitoring van teken overdraagbare aandoeningen

Op dit moment ontbreken een landelijk monitoringssysteem en risicokaarten voor vectoroverdraagbare aandoeningen. Er wordt onderzocht hoe ’een landelijk monitoringssysteem gestalte zou kunnen krijgen. Een mogelijk onderdeel van een landelijk monitoringssysteem zijn de resultaten van een pilot uitgevoerd bij huisartsenposten in 2009 waarbij teken worden ingezameld met de daarbij behorende epidemiologische gegevens. Deze pilot wordt in 2010 uitgebreid. Tevens wordt in 2010 de periodieke retrospectieve huisartsenstudie van 1995, 2001 en 2006 herhaald voor trendanalyses.

Opzetten van een gevoelige moleculaire methode voor de detectie van Borrelia burgdorferi

De afgelopen jaren zijn meerdere PCR-gebaseerde testen met elkaar vergeleken. Daaruit blijkt dat de afzonderlijke testen niet zeer gevoelig zijn. Daarnaast is vastgesteld dat er een zeer grote genetische variëteit bestaat bij de in Nederland voorkomende Borrelia burgdorferi soorten. Vals-negatieve uitslagen zal de interpretatie van moleculaire diagnostiek en van diverse studies bemoeilijken. In 2009 is begonnen met de ontwikkeling van een nieuwe Borrelia test door gebruik te maken van meerdere markers (multiplex Q-PCR). Er is een database gemaakt waarin de genetische informatie van de meest voor de hand liggende markers werd opgeslagen. In 2010 zal de ontwikkeling van de test worden voortgezet.

Opduikende pathogenen in teken

De rol van teken in de overdracht van Coxiella burnetti (Q-koorts) is niet bekend. Gezien de actuele ontwikkelingen in Nederland, zullen de teken van de prospectieve tekenbeetstudie getest worden op Coxiella. De sera van mensen met een Coxiella-positieve teek worden (serologisch) onderzocht. Er zijn aanwijzingen dat Bartonella henselae niet alleen door katten op mensen overgedragen kan worden (kattenkrabziekte), maar ook door teken. Of Bartonella in teken een mogelijk gezondheidsrisico vormen is onbekend. Met de materialen uit de prospectieve studie wordt de prevalentie onderzocht van de Bartonella in Nederlandse teken (moleculaire detectie) en of wordt onderzocht zij een Bartonella henselae infectie veroorzaken bij mensen (serologie/sero-conversie).

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Briefrapport “Monitoring van Teken overdraagbare aandoeningen in NL”: december 2010 |

|Briefrapport “Ontwikkeling van de moleculaire detectie van Borrelia burgdorferi”:”december 2010 |

|Briefrapport “Opduikende pathogenen in teken”: december 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Zoönosen en vectoroverdraagbare aandoeningen |

| |deelproject klimaat en bestrijding vectoren |

|Projectnummer |V/330041/01 |

|Projectleider |Joke van der Giessen |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

De effecten van klimaatsveranderingen op infectieziekten worden met name voor vector- en wateroverdraagbare infecties verwacht. Er bestaan echter veel verschillende standpunten en ook misverstanden. In een paper zullen deze beschreven worden met het doel om deze discussie te verhelderen met feiten. De reeds gevormde klimaatwerkgroep zal gecontinueerd worden. Doel is om ontwikkeling van klimaat op infectieziekten multidisciplinair te volgen en zo mogelijk mee te werken aan initiatieven.

Een essentieel onderdeel van een effectieve beheersing van vectoroverdraagbare infectieziekten is de bestrijding van de vector. Het CIb wil in dit project meer kennis opbouwen over de bestrijding van vectoren. In het buitenland is de bestrijding van de vectoren met biociden één van de instrumenten die de overheid inzet. Echter in Nederland is er geen organisatie/ instituut eigenaar van het probleem van vectorbestrijding. In een notitie zal een advies gegeven worden over wat de mogelijkheden van steekmuggenbestrijding, inclusief het gebruik van biociden, voor Nederland zijn. Deze notitie kan als basis dienen voor een generiek draaiboek bestrijding steekmuggen. Momenteel bestaan de beheersmaatregelen voor de ziekte van Lyme slechts uit voorlichting aan de bevolking over de gevaren van tekenbeten en de maatregelen. Een andere benadering is populatiebeheersing van teken. In tegenstelling tot NL, wordt dit in het buitenland wel toegepast. De vraag is of er mogelijkheden zijn voor de NL situatie. Hiervoor zal samenwerking met ecologische groepen worden gelegd en dit zal zo mogelijkheid leiden tot een onderzoeksvoorstel.

In Nederland zijn daarnaast beheersproblemen met hoofdluis en schurftmijt. In ons omringende landen is resistentie van hoofdluizen tegen permethrine aangetoond, echter voor Nederland zijn geen data beschikbaar over het resistentiepercentage van hoofdluis. Kennis hierover is essentieel voor het geven van evidence-based advies voor de bestrijding van hoofdluis, zoals in de toolkit Hoofdluis uitgegeven door CIb. Een methode voor de detectie van resistentie zal worden opgezet.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Publicatie Klimaat en gezondheid: december 2010 |

|Notitie bestrijding steekmuggen: mei 2010 |

|Voortgang Diagnostiek voor permethrine resistentie hoofdluis: december 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnummer |V/210211/01 |

|Projectnaam |Surveillance en signalering |

|Projectleider |Mirjam Kretzschmar |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |Regulier |

|Projectbeschrijving |

| |

|Dit project omvat: |

|Het rapporteren over de de belangrijkste gebeurtenissen en ontwikkelingen uit 2009 Een rapport over de infectieziekten in Nederland |

|(Staat van infectieziekten) waarin samengevat en in (a) een lange termijn en (b) internationale context geplaatst worden. Speciale |

|aandacht is er voor de problematiek van antibiotica resistentie en antivirale resistentie voor de volksgezondheid. De |

|beleidsconsequenties worden besproken in een werkconferentie met VWS. |

|Het wekelijkse signaleringsoverleg waarin diverse surveillancebronnen systematisch nagezocht en geïnterpreteerd worden door een vaste |

|groep deskundigen. Dit resulteert in een verslag en een maandelijks overzicht in het Infectieziekten Bulletin, Tijdschrift voor |

|Infectieziekten, en Tijdschrift voor Diergeneeskunde. |

|De zorg dragen voor registratie van meldingsplichtige ziekten uit de Infectieziektenwet via OSIRIS. Hieronder vallen ook de |

|internationale rapportages naar bijv. EU en WHO. |

|Exploratie van nieuwe surveillance bronnen zoals de internet gebaseerde surveillance en mogelijkheden voor statistische analyse van |

|gegevens van meldingsplichtige ziekten; daarbij hoort ook onderzoek over de timeliness van het aangifte systeem. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Staat van Infectieziekten 2009: oktober 2010 |

|Wekelijks overzicht van infectieziektesignalen: december 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Moleculair platform en versterking bio informatica CIb |

|Projectnummer |V/230471/01 |

|Projectleider |Annelies Kroneman |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

De doel van dit project is om de toepassing van bio-informatica bij infectieziekten binnen het RIVM te versterken, door structureren van nationale en internationale samenwerking met bio-informatica kenniscentra en door het opbouwen van expertise en het ontwikkelen van software toepassingen binnen het RIVM zelf.

Werkwijze:

Voortzetting moleculair platform project

a) Uitbreiding van de analyse mogelijkheden van de webased typeringsdatabases: grafieken: aantallen per tijdseenheid, fylogenie: alignments, cluster analyse weegave in dendrogrammen.

b) De bestaande set databases (MRSA, Norovirus, TBC, Cryptosporidien, Giardia) uitbreiden met webdatabases van andere micro-organismen: Influenza, Hepatitis A, Bordetella, Neisseria, Pneumococcen, Meningococcen en Haemophylus

c) De bestaande set typeringstools (Norovirus, Enterovirus, MLVA typering voor meerdere bacteriën) uitbreiden met nieuwe typeringstools: Cryptosporidien, resistentiemarkers Influenza, Hepatitis A.

d) Beheer en onderhoud (applicatiebeheer en curatie) van de in 2009 ontwikkelde modules.

e) Inbedding in de nieuwe CIb website en opzetten A-Z lijst

Verkenningen strategische investering versterking bio-informatica expertise

Vanuit het MT is een verzoek tot het opstellen van een strategisch document waarin een integrale visie van het CIb over de aanpak van de versterking van de bio-informatica expertise. Dit document wordt de komende maanden voorbereid en in januari 2010 opgeleverd aan het MT.

Hierin staat de voorgestelde besteding van het resterende budget. Ook kunnen hierin aanbevelingen worden gedaan om onderdelen van het moleculair platform niet of later uit te voeren zodat er meer financiële ruimte komt voor dit tweede onderdeel. In de offerte is dit voorlopig omschreven als LIS uren, maar dient nader uitgewerkt te worden.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Divers: continu |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Coördinatie ondersteuning veld en diagnostiek |

|Projectnummer |V/215021/01 |

|Projectleider |George Haringhuizen |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

De samenwerking met de GGD’en en de medisch-microbiologische laboratoria verloopt structureel via een tweetal netwerken, gebaseerd op een indeling in 7 OGZ regio’s in het land:

- 7 regionaal consulenten arts-infectieziektebestrijding als liaison tussen de GGD’en en het CIb

- 7 regionaal consulenten arts-microbioloog als liaison tussen de laboratoria en het CIb.

Het eerste netwerk is onderdeel van de afdeling LCI, het tweede is ondergebracht bij het LIS. De afstemming en samenwerking tussen deze inhoudelijke netwerken en met perifere voorzieningen kent een eigen bestuurlijke dynamiek. Er zijn een groot aantal veldpartijen bij betrokken die enerzijds personeel en middelen ter beschikking stellen en anderzijds met inhoudelijke steun en middelen van het CIb werkzaamheden uitvoeren. Tevens zijn daarbij vragen aan de orde van bevoegdheidsverdeling en invulling van publieke verantwoordelijkheid voor de infectieziektebestrijding. De beide netwerken functioneren zelfstandig in de lijn, maar vragen gezien de nieuwe werkvorm een voortdurende evaluatie, bijstelling en afstemming met de interne labs/afdelingen en externe partijen.

De werking en systematiek van het regionale diagnostiekbudget voor de GGD’en wordt in 2010 voor het eerst geëvalueerd en zo nodig bijgesteld. De onderhandelingen met GGD’en en lab’s en de afgifte van beschikkingen en circulaires in verband met zich wijzigende criteria en nieuwe OGZ-diagnostiek (w.o. de invoering van IGRA-testen) is een continu doorlopend proces.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Coördinerende projectgroep CIb Regionale Ondersteuning: continu |

|Externe coördinatie en bestuurlijke afstemming: continu |

|Beschikkingen en circulaires regionaal diagnostiekbudget: continu |

|Evaluatie uitvoering Regionaal Diagnostiek Budget: oktober 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Regionale ondersteuning medische microbiologie |

|Projectnummer |V/230481/01 |

|Projectleider |Gerard Loeber |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

Dit project behelst de coördinatie van de activiteiten van de Commissie Openbare Gezondheidszorg Microbiologie (COM). De COM bestaat uit artsen-microbioloog uit de 7 GGD-regio’s en vertegenwoordigers van de CIb-eenheden. De COM vergadert 8-10 maal per jaar waarvan tweemaal gezamenlijk met de RAC, de vertegenwoordigers van de artsen-infectieziekten uit de GGD-regio’s. De COM houdt zich bezig met de harmonisatie van de public health-gerelateerde diagnostiek van de medisch microbiologische laboratoria. Voorbeelden zijn de ontwikkeling van diagnostische algoritmen en het doen van outbreak-oefeningen.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Afgezien van enkele tientallen vergaderuren wordt het projectbudget besteed aan de inhuur van de artsen-microbioloog die elk een 0.2 |

|fte-contract hebben met het CIb plus de voorzitter met een 0.4 fte-contract. |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Respons, crises, meldingen en oefeningen |

|Projectnummer |V/205021/01 |

|Projectleider |Aura Timen |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

Het doel van dit project is om de afhandeling van de infectieziektecasuïstiek optimaal en uniform te laten verlopen, voor zowel de reguliere bestrijding als de crisisbestrijding. Onder dit doel vallen, naast de dagelijkse- en crisisbestrijding, ook het organiseren van de werkzaamheden van de Commissie Preventie Iatrogene Transmissie HBV voor de beoordeling van transmissierisico’s in de zorg.

Dagelijkse advisering omvat het analyseren van casussen/signalen, het adviseren over het wenselijke beleid en het actief coördineren van bestrijdingsacties bij ingewikkelde problematiek. Er is een kwaliteitssysteem om de afhandeling van casussen te uniformeren en om de kennis te verspreiden (CRIos). Hiertoe behoort ook de afhandeling, volgens een vaste procedure, van Europese meldingen via EWRS, zowel tijdens als buiten kantoortijden. Tevens fungeert de LCI van het CIb als ‘focal point’ voor de alarmeringsberichten van de WHO (IHR).

De LCI houdt toezicht op de meldingen door de GGD’en en de snelheid daarvan. Er is een kwaliteitssysteem om bovenstaande doelen te bereiken. Er vinden periodieke rapportages plaats naar het veld toe. Hiermee draagt de LCI bij aan het onderhouden van optimale keten van meldingen.

De LCI heeft een actieve rol in de afstemming en de communicatie over uitbraken en dreigingen op het gebied van infectieziekten en in tijden van infectieziektecrises met Europese zusterinstellingen en met de WHO en coördineert de respons vanuit alle afdelingen van het CIb, op basis van het responsplan. Binnen Nederland coördineert de LCI de bestrijding tijdens infectieziektecrises. Bij dreigende crises wordt het Outbreakmanagement team (OMT) bijeengeroepen en worden de besluiten van het bestuurlijk afstemmingsovereleg (BAO) doorgeleid naar het veld. Om de bestrijding optimaal te coördineren zorgt de LCI ervoor dat de bestrijdingsprocedures regelmatig met de betrokken partijen worden geoefend.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Overzicht van afhandeling casuïstiek infectieziektebestrijding 2009: juli 2010 |

|Jaarrapportage toezicht meldingen 2010: juli 2010 |

|Overzicht en evaluatie (d.m.v. publicaties en/of procesevaluatie) van crises 2009: continu |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Richtlijnontwikkeling en preparedness |

|Projectnummer |V/205001/01 |

|Projectleider |Desirée Beaujean |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

De LCI maakt richtlijnen en draaiboeken voor artsen en verpleegkundigen van GGD’en. Deze producten worden gepubliceerd op de CIb-website en de richtlijnen worden ook uitgegeven in boekvorm. Om voorbereid te zijn op crisissituaties is het van belang om multidisciplinaire draaiboeken te hebben voor de aanpak van grootschalige uitbraken van infectieziekten. Daarnaast coördineert de LCI de totstandkoming van verpleegkundige stappenplannen en infectieziekten informatiestandaarden. In het kader van een project in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden de richtlijnen aangevuld met arbeidsrelevante informatie.

In samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV), Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM) en Soa Aids Nederland worden soarichtlijnen herzien; het beleid van de NVDV, de NVMM en de LCI op het gebied van diagnostiek en behandeling worden op elkaar afgestemd. Op deze manier ontstaan de eerste multidisciplinaire richtlijnen infectieziektebestrijding.

De LCI is betrokken bij de ontwikkeling van beleid, trainingen en oefeningen voor de GGD’en (Opleiden, Trainen en Oefenen, OTO). Op de website biedt de Oefenbank Infectieziekten GGD'en, GHOR-bureaus en zorginstellingen zoals ziekenhuizen, de mogelijkheid hun oefeningen op het gebied van outbreakmanagement of crisisbesluitvorming onderling uit te wisselen.

De LCI heeft een samenwerkingsverband met de NSPOH in het kader van het verzorgen van scholing. E-learning houdt in dat door gebruik van multimediale technologieën en het internet de kwaliteit van scholing verbeterd kan worden. Het CIb ontwikkelt dit in samenwerking met de NSPOH voor alle professionals in de infectieziektebestrijding.

Het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid (LCHV), die ondermeer de websites tatoeus en piraeus onderhoudt, en de beschikbaarheid van Legionella-expertise valt onder het project Richtlijnen.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|3 nieuwe richtlijnen: december 2010 |

|2 nieuwe draaiboeken: december 2010 |

|2 VSI en 3 ISI: december 2010 |

|1 E-learning module: december 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Internationale infectieziektebestrijding |

|Projectnummer |V/215012/10 |

|Projectleider |Annemarie Pielaat |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

Het project internationale infectieziektebestrijding beoogt te zorgen voor een goede aansluiting tussen Nederlandse en internationale partners. Veel internationale activiteiten vinden plaats binnen bestaande projecten. Een aantal specifieke activiteiten is ondergebracht in dit project:

- Onderhouden van contacten met multi- en bilaterale partnerorganisaties (WHO, ECDC, EC en diverse landen). Indien nodig, zorg dragen voor vertegenwoordiging vanuit Nederland bij internationaal overleg.

- Zorg dragen voor goede communicatie tussen CIb en VWS, WHO, EU, EFSA en ECDC over internationale outbreaks en informatieverzoeken.

- Zorg dragen voor inhoudelijke input voor internationale overleggen vanuit een CIb Internationaal strategische optiek (EC, WHA, EB, ECDC, etc.)

- Faciliteren internationale samenwerking van alle CIb-medewerkers (strategisch advies, stimuleren nieuwe samenwerkingsverbanden, netwerkondersteuning, etc.)

- Stimuleren nieuwe internationale activiteiten conform de strategische notitie internationale samenwerking (o.a. attendering op project calls/Tenders, ondersteuning bij internationale projectaanvragen, invulling bilateral partnership programma WHO).

- Evaluatie Strategische notitie internationale samenwerking.

Dit project zal in 2010 vooral de nadruk leggen op het stimuleren en ondersteunen van CIb-ers bij de uitvoering van internationale activiteiten.

In aanvulling op de activiteiten zoals hier boven beschreven wil het CIb ook in de komende jaren extra activiteiten uitvoeren ter ondersteuning van verdere internationalisering van het CIb. Uitgangspunt vormt de strategische notitie ‘Internationale samenwerking CIb’.

Activiteiten zullen zich richten op:

- Implementatie van de International Health Regulations*. Met name: Voorlichtingsbijeenkomst GGD-en en laboratoria; Reageren op vragen vanuit internationale organisaties (WHO, EU, lidstaten, etc) t.b.v. internationale implementatie IHR (inzake havens, vliegvelden); Voorbereiden WHO-assessments.

- Stimuleren en faciliteren internationale uitwisseling van kennis door werkbezoeken, stages en internationale masterclasses. Ondersteunen detacheringen bij ECDC en WHO. Begeleiding van een nieuwe opleiding Public Health Microbiologie van het ECDC (EPIET).

- Vertalen van relevante CIb-documenten, in het bijzonder LCI-protocollen en –draaiboeken. Upgraden CIb-website met Engelstalige informatie en uitbrengen up-to-date CIb folder.

- Deelname aan internationale standaardisatiecommissies (ISO, NEN, etc.) en internationale deskundigenpanels (o.a. EFSA (bijv. Biohazard panel), WHO). Vertegenwoordiging Nld in CODEX-werkgroep Risk Profile van de Ad Hoc Intergovernmental Task Force on Antimicrobial Resistance.

Het RIVM/CIb is in juli 2008 voor een periode van vier jaar herbenoemd als WHO Collaborating Centre for Risk Assessment of Pathogens in Food and Water. Op basis van de terms of reference zullen in 2010 de volgende activiteiten worden ondernomen: Ad Hoc consultaties mogelijke nieuwe virale bedreigingen voor de voedselketen; Voorzitterschap van de Foodborne Epidemiology Reference Group (FERG) en het inbrengen van expertise ten behoeve van DALY berekeningen; deelname aan diverse Task Forces; Voorzitter van de Micro WG en expert op gebied van kwetsbare groepen, humaan pathogene virussen en risk assessment in the WHO Consultation for the fourth edition of the Guidelines for Drinking Water Quality.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Ad 1: - Voorlichtingsbijeenkomsten GGD-en: continu |

|- Inbreng implementatie IHR vanuit CIb: continu |

|- WHO assessment organisatie (tevoren: self assessment): december 2010 |

|Ad 2: - Stimuleren internationale uitwisselingen: continu |

|- Begeleiding opleiding: december 2010 |

|Ad 3: - Engelstalige informatie op website CIb: december 2010 |

|Ad 4: - Inbreng in standaardisatiecommissie, EFSA panel en adviescommissies WHO: continu |

|- Voor WHO Collaborating Centre: |

|- Inbreng in diverse WHO acitivteiten en documenten; Jaarverslag; augustus 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Communicatie infectieziektebestrijding |

|Projectnummer |V/205031/01 |

|Projectleider |Wilbert Ransz |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

De ontwikkeling van de communicatiefunctie van het CIb is geformuleerd als een apart strategisch doel. In 2006 is een strategische communicatievisie ontwikkeld waar uitgangspunten voor de communicatiekaders gedefinieerd zijn. Deze visie is gebaseerd op de volgende 4 peilers.

1. Communicatie met publiek. In de Wpg is vastgelegd dat de primaire verantwoordelijkheid voor de communicatie over infectieziekten met het publiek belegd is bij de GGD’en. Daarnaast hebben uitvoerenden van het RVP en (huis)artsen een belangrijke rol in de publiekscommunicatie. Het CIb zorgt ervoor dat deze beschikken over goede informatie waarmee zij hun publieksvoorlichting kunnen vormgeven. In 2008 is het CIb Downloadcenter uitgebouwd tot het RIVM Voorlichtingscentrum met toolkits voor publiekscommunicatie over diverse onderwerpen. In 2010 zullen drie nieuwe toolkits verschijnen en zullen bestaande toolkits waar nodig geactualiseerd worden. Van twee daarvan zijn de voorbereidingen al medio 2009 gestart. Daarom horen ze budgetair gezien niet bij 2010.

2. Communicatie met de professional. Het CIb is de ontmoetingsplaats voor professionals, wetenschappers en beleidsmakers. Diverse instrumenten zijn voorhanden, zoals een digitale berichtenservice, internetsites, (wetenschappelijke) bijeenkomsten en de tijdschriften Infectieziekten Bulletin en Vaste Prik.

3. Risico- en crisiscommunicatie. Voor het CIb is een nadrukkelijke rol weggelegd in de communicatie naar professional en publiek ten tijde van een (dreigende) crisis. In 2007 zijn hier met alle betrokken partijen bindende afspraken voor gemaakt.

4. Interne communicatie. Een goede externe communicatie begint met een goede interne communicatie. Daar zijn binnen het CIb verschillende middelen voor beschikbaar zoals intranet, wekelijkse e-mailnieuwsbrief, inhoudelijke bijeenkomsten en berichten uit het MT.

De afdeling Corporate Communicatie van het RIVM is verantwoordelijkheid voor woordvoering en mediabeleid. Regelmatig vindt overleg plaats met de opdrachtgever (ministerie van VWS) en belangrijke partners (zoals GGD Nederland en het NVI).

Binnen dit project is ook de communicatie bij de introductie van HPV-vaccinatie in het RVP ondergebracht.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Infectieziekten Bulletin: maandelijks (digitaal op website), eens per kwartaal (gebundeld in druk) |

|Vaste Prik: maart, juni, september, december 2010 |

|Transmissiedag: 16 maart 2010 |

|Nieuwe toolkit: najaar 2010 |

|Datum |11 november 2009 |

|Projectnaam |Evaluatie en advisering RVP |

|Projectnummer |V/210021/01 |

|Projectleider |Hester de Melker |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

Doel van dit project is surveillance en epidemiologisch onderzoek uit Rijksvaccinatieprogramma uit te voeren in het kader van evaluatie en advisering t.a.v. het Rijksvaccinatieprogramma. Doelstellingen zijn: 1. Surveillance uitvoeren bof, mazelen en rodehond met als doel Rijksvaccinatieprogramma te evalueren, endemische circulatie of import aan te tonen, certificerenproces van eliminatie (mazelen en rubella) en identificeren van hoog risico populatie. 2. Surveillance uitvoeren van hepatitis B met als doel het huidige preventiebeleid (inclusief vaccinatie) te evalueren. Hierbij zullen wettelijke meldingen, sterfte, SOA registratie , vaccinatiegraad en moleculaire typering worden betrokken en de serologische evaluatie van zuigelingen van dragermoeders. 3. Overzicht geven van het vóórkomen van de infectieziekten waartegen via het RVP gevaccineerd wordt. 4. Inzicht geven in de vaccinatiegraad van het RVP en mogelijke aangrijpingspunten voor verbetering. 5. Informatie geven over ontwikkelingen die relevant zijn voor de Nederlandse situatie op het gebied van huidige RVP en mogelijke RVP-kandidaten, met name over epidemiologie en (kosten)effectiviteit van vaccinatie. 6. Veiligheidsonderzoek uitvoeren met behulp van registratie van vaccinatiestatus en huisartsdatabase in samenwerking met Erasmus MC met als onderwerpen afronding febriele convulsies (en botbreuken ivm validatiesysteem), ITP en BMR en acute cerebellaire ataxie en waterpokken, Daarnaast zal data-analyse en rapportage plaatsvinden van vierjarige onderzoeken waarin de schema’s die over de jaren zijn gebruikt voor D(a)KTP zullen worden vergeleken met vooral aandacht voor aK in verband met toename van bijwerkingen na meerdere doses.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Directe melding aan opdrachtgever bij (vermoeden van) endemische circulatie van het mazelen en/of rubella virus |

|Maandelijkse rapportage aan EUVACnet en WHO Euro mbt mazelen en rubella incidentie. |

|Rapportage hepatitis B surveillance (september 2010) |

|Rapportage serologische evaluatie schema 0,2,3,4,11 maanden (kinderen draagsters) (december 2010) |

|Rapportage vaccinatiegraad RVP 2008 (september 2010) |

|Rapportage aan VWS met belangrijkste ontwikkelingen (toekomstige) RVP kandidaten (december 2010) |

|Rapportage kosten(effectiviteit) studie waterpokken |

|Rapportage studie naar aandoeningen in relatie tot bijwerkingen na vaccinatie i.s.m. Erasmus Universiteit (IPCI-database) (december |

|2010) |

|Half jaarlijks surveillance overzicht kinkhoest |

|Rapportage lange termijn effecten kinkhoest |

|Rapportage evaluatie gebruik PCV7, PCV10, PCV13 |

|Epidemiologische analyse pneumokokken serologie |

|Rapportage HepB seroepidemiologie |

|Rapportage HiB seroepidemiologie |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Modellering en scenarioanalyse bedreigingen |

|Projectnummer |V/210041/01 |

|Projectleider |Jacco Wallinga |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

Doel van dit project is om ondersteuning te geven aan beleid, met behulp van epidemiologische modellen, op het gebied van de epidemiologie van infectieziekten, de bestrijding van infectieziekten, en de kosten en de effecten van interventiemaatregelen van infectieziekten. De werkzaamheden beslaan vier punten:

1) Signaleren van relevante artikelen over modellering van infectieziekten in de literatuur

2) Analyseren van infectieziektegegevens met transmissiemodellen, voor verschillende transmissieroutes (seksueel / bloed contact, direct contact, fecaal-orale route).

3) Aanbevelen van veranderingen bij uitbraakbestrijding, zoals bijvoorbeeld aanpassingen van infectieziekten protocollen en draaiboeken, op grond van op maat gesneden wiskundige modellen van de infectie.

4) Evalueren van kosten en effecten van alternatieve bestrijdingsmethoden.

Bij de presentatie van resultaten wordt ingegaan op de mogelijke maatschappelijke gevolgen van zowel de epidemie als ook de interventiemaatregelen.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Signaleren van beleidsrelevante artikelen met infectieziektenmodellering: minimaal 6 per jaar |

|bijeenkomst met opdrachtgever (en experts) met presentatie van voortgangsrapportage aanbevelingen uitbraakbestrijding, en kosten en |

|effecten van bestrijdingsmethoden: februari en augustus 2010 |

|Specifieke invulling wat betreft de specifieke te onderzoeken infectieziekten voor 2010 gebeurt in overleg met opdrachtgever, naar |

|aanleiding van concrete vragen vanuit het ministerie of de gezondheidsraad: continu |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Outbreaks en cofinanciering |

|Projectnummer |V/215011/01 |

|Projectleider |Annette de Boer |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

Calamiteiten

Bij outbreaks met een landelijke bedreiging van de volksgezondheid wordt onderzoek gedaan of uitbesteed of wordt een expertmeeting bijeengeroepen om te komen tot beleidsadviezen en/of richtlijnen voor de bestrijding. Wat ondernomen moet worden, wordt besloten op basis van het CIb-responsplan (bij een beperkte outbreak of beperkte dreiging) of op basis van aanbevelingen van het OMT (bij een grote outbreak).

Onderzoeksfonds

Op basis van de onderzoeksstrategie CIb 2008-2013 reserveert het CIb geld voor cofinanciering van competitief verworven onderzoeksgelden. Onderzoeksprojecten die voor cofinanciering uit dit fonds in aanmerking komen moeten passen binnen de missie van het CIb en de prioriteiten van de beschreven onderzoeksthema’s, in samenwerking met andere instituten uitgevoerd worden en bijdragen aan een flexibele pool onderzoekers. Hiernaast reserveert het CIb geld voor specifieke toekenningen aan excellent onderzoek.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Overzicht bestedingen calamiteiten: november 2010 |

|Overizcht bestedingen onderzoeksfonds: november 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Realisatie High Containment Faciliteit |

|Projectnummer |V/235002/01 |

|Projectleider |Michel Klein |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |additioneel |

|Projectbeschrijving |

Het project omvat het realiseren van een High Containment Faciliteit met BSL3 en BSL4 laboratoria. Ontwerp en het bouwen van de faciliteit worden verzorgd door de RGD, overeenkomstig de eisen en wensen van het RIVM. Installaties welke o.a. een impact hebben op de veiligheid, vooral de Biosafety, worden onafhankelijk gevalideerd.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

| |

|Productbeschrijving: Volledig functionele en gevalideerde BSL-3 en BSL-4 laboratoria, welke ingezet zullen worden voor de reguliere |

|diagnostische taak van het LIS en het LZO en tevens in het bredere kader van Biopreparedness en Onderzoek. |

| |

|Planning opleverdatum: Overeenkomstig de actuele contractplanning van de aannemer wordt de faciliteit in juli 2010 opgeleverd aan de |

|RGD. Daarna volgt proefbedrijf en validatie, waarna overdracht plaats zal vinden aan het RIVM. Naar verwachting zal in de tweede helft |

|van 2010 de exploitatie starten en eind 2010/begin 2011 de faciliteit geheel operationeel kunnen zijn. |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Regionale ondersteuning regionaal consulenten GGD |

|Projectnummer | |

|Projectleider |Aura Timen |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

In 2006 is, in samenwerking met de GGD’en, een netwerk ingericht van regionale arts-consulenten infectieziektebestrijding. Zij vertegenwoordigen de zeven regio’s. De LCI voert de coördinatie van de inzet van de zeven regionale arts-consulenten (RAC’ers). Deze artsen zorgen voor de uitvoering regionale programma’s, een overkoepelend jaarthema, en de versterking van het outbreakmanagement. De regionale consulenten leveren hiermee een belangrijke bijdrage aan een goed functioneren van het landelijke bestrijdingsnetwerk, zowel in rustige tijden als in tijden van crisis.

In rustige tijden is hun taak gericht op de inhoudelijke kwaliteitsbevordering van het werk in de regio en het faciliteren van goede samenwerkingsrelaties tussen specialisten van het CIb en bestrijders in het veld.

Ten tijde van crisis (regionaal of landelijk), fungeren zij als vertegenwoordiger van de regio en faciliteren zij de vertaling van de bestrijdingsmaatregelen naar het veld (door middel van werkbeschrijvingen) en de signalering van problemen in de uitvoering richting CIb-LCI.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Coördinatie van de uitvoering van regionale programma’s: continu |

|Jaarlijkse terugrapportage uitvoering regionale programma’s 2009: november 2010 |

|Uitvoering jaarthema: continu |

|Deelname COM-RAC vergaderingen: continu |

|Ondersteuning “hands on” bij outbreakmanagement: continu |

|Datum |30 augustus 2009 |

|Projectnaam |RVP advisering en bijwerkingen |

|Projectnummer |V/205051/01/ |

|Projectleider |Aura Timen |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

Surveillance van bijwerkingen van vaccinaties vindt deels plaats door middel van gestimuleerde passieve bijwerkingenregistratie. Belangrijke peiler is de inbedding in de telefonische advies- en informatiedienst. In 2010 vindt analyse plaats van de meldingen van 2009. Tevens zullen de meldingen van de HPV-campagne, die gestart is in maart 2009, worden geanalyseerd. Indien signalen hiertoe aanleiding geven zal op basis van data uit het passieve systeem nader onderzoek plaatsvinden.

Tevens wordt de samenwerking met Lareb gecontinueerd om alle meldingen van mogelijke bijwerkingen uit te wisselen.

Naast deze passieve surveillance vinden er in 2010 een aantal actieve onderzoeken plaats. Zo vervolgen we het patiënt-controleonderzoek naar de late gevolgen van collaps (COLLAGE). Dit kan informatie geven over de eventuele invloed van een collaps na babyvaccinatie op groei en ontwikkeling.

Ook zal samen met het Erasmus Medisch Centrum, de Nederlandse Vereniging van Neurologen, Lareb en CBG een vragenlijstonderzoek + antistofbepalingen worden uitgevoerd naar Guillain Barré-syndroom.

Voor de actieve onderzoeken naar RVP, die worden uitgevoerd door EPI, zal de projectgroep medisch inhoudelijke expertise leveren.

De vragenlijstonderzoeken naar frequent voorkomende bijwerkingen na de seizoensgriepvaccinatie en de H1N1-influenzavaccinatie, zullen worden geanalyseerd.

Om de uitvoerenden van het RVP te ondersteunen blijft de telefonische advies- en informatiedienst in stand. Ook zullen samen met de Medisch Adviseurs protocollen/richtlijnen worden ontwikkeld.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Verlate oplevering jaarrapportage over meldingen 2008: voorjaar 2010 |

|Jaarrapportage over meldingen 2009: december 2010 |

|Rapportage over meldingen na HPV vaccinatie (in combinatie met acute incidenten registratie en reactogeniciteit): medio 2010 |

|Rapportage over vragenlijstonderzoek griepvaccins: medio 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Coördinatie HBV campagne |

|Projectnummer |V/205061/01 |

|Projectleider |Aura Timen |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

HBV-risicogroepenvaccinatie heeft als doel het voorkómen van HBV-infecties in gedragsgebonden hoog-risicogroepen en daarmee in hun contacten en het opsporen van chronisch geïnfecteerden, zodat zij gecounseld en doorverwezen kunnen worden naar de reguliere zorg en hun contacten gevaccineerd kunnen worden.

De vaccinatie van risicogroepen wordt landelijk uitgevoerd; lokaal, onder de landelijke coördinatie van de LCI (op inhoud en proces).

Ook zorgt ervoor dat de inkoop (door de NVI) en de distributie (door RCP) gecoördineerd verlopen en dat er voldaan wordt aan de wensen van het veld. Hiertoe wordt gewerkt conform het convenant ‘Plan van aanpak coördinatie RIVM ‘Landelijke vaccinatiecampagne hepatitis B risicogroepen’, dat vanaf 1 januari 2010 van kracht wordt. De LCI zorgt voor de coördinatie van de campagne in nauwe samenwerking met de landelijke partners (GGD Nederland, Schorer, SOA Aids Nederland, het Trimbos Instituut, Dienst Justitiële Inrichtingen).

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Uitbrengen van HBV Campagne berichten: continu |

|Het organiseren van de “Landelijke studiedag vaccinatiecampagne hepatitis B risicogroepen” november 2010 |

|Het organiseren van de bijeenkomsten van de landelijke partners september 2010 |

|Het beheren van het registratiesysteem: continu |

|Het coördineren van de aanvraagrondes voor aanvullende projecten, van de beoordeling van de projecten, de toekenning daarvan en het |

|monitoren van de voortgang en resultaten: jaarlijks, aanvraagronde in januari-februari 2010 |

|Datum |11 januari 2010 |

|Projectnaam |Neonatale screening |

|Projectnummer |I/230073 |

|Projectleider |Gerard Loeber |

|Opdrachtgever | |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

Vanwege de grote kans op aangeboren afwijkingen resp. ontwikkelingsstoornissen bij niet tijdige opsporing, is in Nederland een aantal landelijke perinatale preventieprogramma’s ingevoerd. Dit betreft bij pasgeborenen de opsporing van 17 ziektebeelden in een monster hielprikbloed afgenomen in de loop van de eerste levensweek. Bij zwangeren gaat het om de bepaling van bloedgroep/rhesus(D), irregulaire erythrocyten antistoffen, syfilis antilichamen, HIV antilichamen en hepatitis B antigeen in een bloedmonster afgenomen in de 12e week van de zwangerschap.

Evaluatie van de neonatale en prenatale programma's heeft betrekking op de volledigheid van de registratie, de laboratoriumanalyses, de interpretatie van de uitslagen en de doelmatigheid van de interventies.

Het laboratoriumtraject voor de screening bij pasgeborenen wordt onder verantwoordelijkheid van het RIVM uitgevoerd door daartoe gecontracteerde laboratoria, waarbij het RIVM (LIS) zelf ook participeert. Het RIVM verzorgt de kwaliteitsbewaking en -beoordeling van de laboratoriumanalyses en de evaluatie ten behoeve van de Programmacommissie Neonatale Hielprikscreening (PNHS), die sinds 2006 is ondergebracht bij het RIVM/CVB.

Tezamen met de andere laboratoria wordt gewerkt aan optimalisatie van de gebruikte analyse methoden, hulpmiddelen en statistische bewerkingen.

Zesmaal per jaar vergaderen de hoofden van de 5 screeningslaboratoria, plus daarnaast nog eens tweemaal per jaar tezamen met de directeuren en de medsich adviseurs van de RCP-vestigingen. De projectleider neemt viermaal per jaar deel aan de vergaderingen van de PNHS. Ad hoc overleg met binnenlandse en buitenlandse collega’s.

Van tijd tot tijd wordt door andere onderzoekers een beroep gedaan op het restant hielprikbloed van wetenschappelijke onderzoeksprojecten. Een protocol hiervoor is ontwikkeld. Jaarlijks wordt hierover gerapporteerd aan de PNHS.

In overleg met de RCP-vestigingen draagt de projectleider zorg voor de bestelling en afwerking van de hielpriksets, die een landelijk uniform model hebben.

In overleg met de PNHS werkt de projectleider mee aan het periodiek vernieuwen van het Draaiboek van de Neonatale Screening.

Samenwerking

Binnen het RIVM met CBK inzake de regie van de landelijke programma’s

Binnen het RIVM met het CIE inzake de evaluatie van het prenatale programma.

Buiten het RIVM met TNO-PG, Academische kinderklinieken, NVOG, Landelijke Begeleidingscommissie Neonatale Screening, RCP-vestigingen.

Internationaal: met International Society for Neonatal Screening; CDC; diverse collega’s

Projectstructuur

Het project kent de volgende deelaspecten:

- I/230073/10/NS heeft betrekking op de centrale activiteiten van het LIS als referentielaboratorium. Deze worden betaald via een DVO met het CVB voor een fixed price per kalenderjaar.

- I/230093/10/NS heeft betrekking op de analyses en rapportage van de uitslagen betreffende de hielprikbloedmonsters van pasgeborenen. Deze activiteiten worden betaald vanuit de AWBZ.

- I/230093/10/PS heeft betrekking op de analyses en rapportage van de uitslagen betreffende de bloedmonsters van zwangeren, afgenomen in de 12e week van de zwangerschap. Deze activiteiten worden betaald vanuit de AWBZ.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Divers: continu |

|Datum |15-01-2010 |

|Projectnaam |Landelijke screening Down |

|Projectnummer |I/230083/10 |

|Projectleider |Peter Schielen |

|Opdrachtgever | |

|Programma | |

|Type opdracht |Op basis van DVO met RIVM-CVB |

|Projectbeschrijving |

Doelstelling

Het laboratorium van LIS-IEP is landelijk referentielaboratorium voor de downsyndroom screening. Vanuit die functie is er richting de opdrachtgever (Centrum voor bevolkingsonderzoek-RIVM) een verantwoordelijkheid voor:

• het uitvoeren van evaluatie(s) van kansbepalende testen voor de downsyndrooms creening tbv kwaliteitsborging

• Op peil houden expertise Down screening/SEO

• Kennis ten dienste stellen van landelijke organisatie

Ten behoeve van de zorgketen wordt binnen dit project aan het Centraal Orgaan geadviseerd op basis van kwaliteitsborging bevindingen. Verrichtingen van de werkwijze van de gecontracteerde laboratoria worden door het referentielaboratorium RIVM geëvalueerd door middel van een analyse van de gegevens van de verrichtingen. Deze worden gerapporteerd aan het regionaal centrum. Ten behoeve van de bijdrage aan de kwaliteit worden voorstellen tot en initiëren van verbeteringen en uitbreidingen van de kwaliteit van het screeningsprogramma gedaan. Ten bejoeve van de innovatie worden nieuwe landelijke normen en testen voorbereid en geïmplementeerd.

Werkwijze

Jaarlijks wordt een aantal vaste en een aantal ad-hoc RIVM rapporten geleverd. Er wordt bijgedragen aan congressen en symposia, er is een beperkte wetenschappelijke opdracht die leidt tot publicaties, er wordt bijgedragen aan cursussen, en er wordt via zitting in verschillende werkgroepen en het Centraal Orgaan een grote hoeveelheid ad-hoc advisering geleverd.

Samenwerking extern

Het laboratorium van LIS-IEP fungeert als de primus-inter-pares van de zeven landelijke screeningslaboratoria. Die komen driemaandelijks bij elkaar (‘platform screeningslaboratoria’) ten behoeve van het uitwisselen van kennis en de kwaliteitsborging van de test.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Rapport Evaluatie 1e trimesterscreening landelijk: februari-maart 2010 |

|Rapport kwaliteitsparameters laboratoria: februari-maart 2010 |

|RIVM Rapport ‘co-factoren bij de kansbepaling’: december 2010 |

|Datum |11 januari 2010 |

|Projectnaam |Prenatale screening |

|Projectnummer |I/230093 |

|Projectleider |Gerard Loeber |

|Opdrachtgever | |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

Vanwege de grote kans op aangeboren afwijkingen resp. ontwikkelingsstoornissen bij niet tijdige opsporing, is in Nederland een aantal landelijke perinatale preventieprogramma’s ingevoerd. Dit betreft bij pasgeborenen de opsporing van 17 ziektebeelden in een monster hielprikbloed afgenomen in de loop van de eerste levensweek. Bij zwangeren gaat het om de bepaling van bloedgroep/rhesus(D), irregulaire erythrocyten antistoffen, syfilis antilichamen, HIV antilichamen en hepatitis B antigeen in een bloedmonster afgenomen in de 12e week van de zwangerschap.

Evaluatie van de neonatale en prenatale programma's heeft betrekking op de volledigheid van de registratie, de laboratoriumanalyses, de interpretatie van de uitslagen en de doelmatigheid van de interventies.

Aan het prenatale programma, dat vanaf 2006 onder regie staat van de Programmacommissie Prenatale Screening voor Infectieziekten en Erythrocytenimmunisatie (PSIE) die bij het RIVM/CVB is ondergebracht, kan in beginsel elk medisch laboratorium, onder bepaalde voorwaarden, deelnemen. Het LIS krijgt aanvragen in hoofdzaak van verloskundige hulpverleners uit de provincies Utrecht en Gelderland. De projectleider is momenteel voorzitter van de PSIE.

Samenwerking

Binnen het RIVM met CBK inzake de regie van de landelijke programma’s

Binnen het RIVM met het CIE inzake de evaluatie van het prenatale programma.

Buiten het RIVM met TNO-PG, Academische kinderklinieken, NVOG, Landelijke Begeleidingscommissie Neonatale Screening, RCP-vestigingen.

Internationaal: met International Society for Neonatal Screening; CDC; diverse collega’s

Projectstructuur

Het project kent de volgende deelaspecten:

- I/230073/10/NS heeft betrekking op de centrale activiteiten van het LIS als referentielaboratorium. Deze worden betaald via een DVO met het CVB voor een fixed price per kalenderjaar.

- I/230093/10/NS heeft betrekking op de analyses en rapportage van de uitslagen betreffende de hielprikbloedmonsters van pasgeborenen. Deze activiteiten worden betaald vanuit de AWBZ.

- I/230093/10/PS heeft betrekking op de analyses en rapportage van de uitslagen betreffende de bloedmonsters van zwangeren, afgenomen in de 12e week van de zwangerschap. Deze activiteiten worden betaald vanuit de AWBZ.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Divers: continu |

|Datum |15-01-2010 |

|Projectnaam |Downsyndroomscreening (betaald) |

|Projectnummer |V/230024/10/DS |

|Projectleider |Peter Schielen |

|Opdrachtgever | |

|Programma | |

|Type opdracht |Vanuit de verzekerde zorg gefinancierde laboratoriumactiviteit in het kader van de functie |

| |van LIS-IEP als referentielaboratorium voor de downsyndroomscreening. |

|Projectbeschrijving |

Doelstelling

Het laboratorium van LIS-IEP is landelijk referentielaboratorium voor de downsyndroom screening. Vanuit die functie is er richting de opdrachtgever (Centrum voor bevolkingsonderzoek-RIVM) een verantwoordelijkheid om kennis en ervaring op het gebied van screeningsonderzoek bij te houden. Vanuit het laboratorium wordt dat op beproefde wijze gedaan, nl. door zelf een deel van het landelijk volume aan testen te verwerken. De testaanvragen zijn afkomstig uit de regio’s Utrecht en Zuid-West Nederland.

Werkwijze

Het uitvoeren van de 1e trimester combinatietest (ca. 10.000 keer per jaar).

Samenwerking extern

Het laboratorium van LIS-IEP fungeert als de primus-inter-pares van de zeven landelijke screeningslaboratoria. Die komen driemaandelijks bij elkaar (‘platform screeningslaboratoria’) ten behoeve van het uitwisselen van kennis en de kwaliteitsborging van de test.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|RIVM rapport ‘Downsyndroom kansbepaling met de eerste trimester combinatietest 2008-2010’: 31 december 2010 |

|RIVM-rapport: kwaliteitsborging down syndroom screeningslaboratoria-2009: juli 2010 |

|Datum |8 december 2009 |

|Projectnummer |V/230404/10 |

|Projectnaam |Immuunsurveillance DTP |

|Projectleider |Fiona van der Klis |

|Opdrachtgever |VWS |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |regulier |

|Projectbeschrijving |

Binnen dit project vindt de immuunstatusdiagnostiek voor Difterie, Tetanus en Polio plaats. Op aanvraag van artsen, specialisten, ziekenhuizen, of diagnostische centra wordt de concentratie antistoffen gemeten in sera van patiënten. Deze informatie is van belang voor het behandelbeleid van de patient.

De kritische materialen voor de testen zoals referentie, controle en toxines dienen regelmatig aangemaakt te worden en goed gecalibreerd te zijn tegen internationale standaarden. In 2010 kan de diagnostiek ook middels een multiplex assay uitgevoerd worden. In 2009 is gestart met het onderzoeken of een mulitiplex assay (Luminex) ingezet kan worden voor de kinkhoest diagnostiek.

In afwachting van de resultaten van deze medische validatie van de kinkhoest serologie wordt later bepaald of een simultane test mogelijk is.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Tijdige rapportage van uitslagen en verzending naar aanvragers. |

|Overzicht aantallen uitgevoerde diagnostiek: eind 2010 |

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – VWS-PG: specifiek

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Wijzigingen strategie infectieziektepreventie en bestrijding |

|Projectnummer |V/215122/10 |

|Projectleider |Annette de Boer |

|Deelprojectleider(s) |Diverse betrokkenen |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |Specifiek |

|Kennisvraag |1 |

|Projectbeschrijving |

In 2010 zal, mede op basis van de evaluatie van het CIb, de strategie voor de infectieziektepreventie en –bestrijding in Nederland geformuleerd worden in een strategisch beleidsplan 2010-2013. Voor dit strategisch beleidsplan zal het CIb overleggen met landelijke koepels en organisaties die te maken hebben met de infectieziektebestrijding (GGD Nederland, NVMM, Soa Aids Nederland, KNCV Tuberculosefonds, SWAB, WIP, etc.), zodat taken en verantwoordelijkheden van het CIb en andere organisaties helder gescheiden worden. Onderdelen van het strategische beleidsplan:

– een meerjarig subsidiebeleid,

– een visie op internationale samenwerking,

– een onderzoeksstrategie en

– een visie op een efficiënte, uniforme uitvoering van RVP, NNS en PSIE.

Omdat het CIb het strategische beleidsplan alleen kan implementeren als VWS er achter staat, zal bij de formulering op essentiële punten overleg gevoerd worden met het ministerie.

Als onderdeel van de gewijzigde strategie op infectieziektepreventie en –bestrijding zal het CIb mogelijk ook aan VWS adviseren over randvoorwaarden voor een dergelijke strategie.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Strategisch beleidsplan – brief: 1 sept. 2010 |

|Internationale tuberculosebestrijding: continu |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Uitvoering subsidieregeling |

|Projectnummer |V/215122/10 |

|Projectleider |Annette de Boer |

|Deelprojectleider(s) |Hans van Vliet |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |Specifiek |

|Kennisvraag |2 |

|Projectbeschrijving |

Het CIb keert subsidies uit op basis van de subsidieregeling VWS-subsidies aan organisaties op het gebied van de infectieziektebestrijding voor surveillance en/of preventie op de volgende deelterreinen: Soa (incl. aids), hepatitis, antimicrobiële resistentie, tuberculose en zorginfecties. Het CIb doet in het subsidiejaarplan voor 2011 een voorstel voor de hoogte van de subsidies en de gewenste richting van de activiteiten. Na vaststelling van het subsidiejaarplan door VWS voert het CIb de subsidieverlening in principe conform dit plan uit. Het CIb kan afwijken van het subsidiejaarplan als zich onvoorziene ontwikkelingen voordoen of als de inhoud van de ingediende subsidieaanvragen daartoe aanleiding geven. Net als in 2009 zal het CIb veel aandacht besteden aan een correcte uitvoering van procedures rond de subsidieverlening.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Subsidiejaarplan voor 2011: 1 juni 2010 |

|Subsidievaststellingen 2009: 1 september 2010 |

|Subsidieverleningen 2011: 31 december 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Antibioticumresistentie – beleid |

|Projectnummer |V/215132/10 |

|Projectleider |Annette de Boer |

|Deelprojectleider |Mick Mulders, Jac Geraedts |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |Specifiek |

|Kennisvraag |3 |

|Projectbeschrijving |

Doelstelling: Advies antibioticumbeleid (humane sector, en voor zover mogelijk eveneens de veterinaire), het aangeven van lacunes en overlappingen hierin, en maatregelen voorstellen voor aanvulling en intensivering; Voorstellen voor invulling jaarlijkse ‘Europese Antibioticum Awareness Day, in samenspraak met VWS, WIP en SWAB).

Op basis van de jaarlijkse rapportage over het gebruik van antimicrobiële middelen en resistentie (NETHMAP) en andere relevante gegevens zal aan de hand van een discussienota in een expertmeeting worden gediscussieerd over de huidige kennis op dit terrein (humaan), en worden de lacunes en overlappingen bepaald. De veterinaire kant wordt hier alleen bij betrokken voor zover er directe humane risico’s zijn. In een vervolgbijeenkomst wordt een risico-inschatting gedaan wat betreft de consequenties voor de volksgezondheid, en worden voorstellen gedaan voor het oppakken van lacunes en voor zover mogelijk intensiveringen van deelgebieden. Relevante externe partijen zullen bij het proces worden betrokken.

Na consultatie van externe partijen (in ieder geval VWS, WIP en SWAB) zal een voorstel worden gedaan voor invulling van de jaarlijkse Europese Antibioticum Awareness Day 2010.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Advies: najaar 2010 |

|Voorstel invulling Europese Dag: zomer 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Zoönosen en vectorgebonden aandoeningen – beleid |

|Projectnummer |V/215132/10 |

|Projectleider |Joke van der Giessen |

|Deelprojectleider(s) |medeprojectleider beleid: Hans van Vliet |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |Specifiek |

|Kennisvraag |4 |

|Projectbeschrijving |

VWS heeft aangeven toe te willen naar een meer geïntegreerd zoönosenbeleid en daarvoor behoefte te hebben aan meer inzicht in (dreigende) risico’s van zoonosen en vectorgebonden infecties.

Dit project beoogt om enerzijds VWS meer inzicht te verschaffen in de risico’s van zoönosen en vectorgebonden infecties en anderzijds VWS te adviseren welke zoönotische/ vectorgebonden infectie prioritair opgepakt moeten worden. Het is zonder meer duidelijk dat voor CIb en VWS het niet mogelijk is om het hele terrein van zoönotische infecties te bestrijken. Er zullen keuzes gemaakt moeten worden. Er zal op basis van bestaande literatuur en rapporten een beschrijving op hoofdlijnen gegeven worden van de voornaamste risico’s vanuit de verschillende dierpopulaties (GR/WHO/OIE rapport, RIVM rapport) en vanuit vectoren (Vborne, ECDC). Het is niet de bedoeling om nieuwe inventarisaties te maken voor de verschillende dierpopulaties, wel om bestaande inventarisaties per dierpopulatie weer te geven en zo ver als mogelijk inzicht te geven in de risico’s van deze zoonosen per dierpopulaties. De risico-inschatting zal niet gebaseerd worden op nieuw uit te voeren risk assessment, maar op bestaande resultaten en kennis. Om te komen tot prioritering zal gebruik gemaakt worden van de methodiek en resultaten van het project emerging zoönose (EMZOO) (gefinancierd door het ministerie van LNV en geleid door het CIb) dat in het voorjaar van 2010 afloopt. Het CIb heeft de afgelopen jaren samen met andere organisaties geïnvesteerd in kennis op het gebied van zoönotische infecties. Uiteindelijk is het de bedoeling om VWS inzicht te geven in de keuzes welke zoönosen extra aandacht vereisen, welke kennis hiervoor noodzakelijk is, welke nog ontbreekt en welke speerpunten CIb binnen het zoonosen veld op wil pakken.

Het eindrapport van het EMZOO-project zal aan VWS worden aangeboden met specifieke aanbevelingen over welke elementen van belang zijn om vanuit volksgezondheidsoogpunt voort te zetten of verder uit te werken als het project in 2010 afloopt (diagnostiek, signalering, surveillance systemen en bestrijding). Deze zullen vervolgens een plaats moeten krijgen binnen het reguliere CIb programma.

Daarnaast zal het CIb in 2010 haar medewerking verlenen aan twee gezamenlijke VWS-LNV-draaiboeken; het draaiboek Rift Valley Fever en een nog nader te bepalen onderwerp.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Inzicht en advies over prioritering zoonosen en vectorgebonden infecties: september 2010 |

|Eindrapport EmZoo voorzien van aanbevelingen voor VWS: juni 2010 |

|Inzet twee draaiboeken: RVF en nog nader te bepalen onderwerp: uiterlijk december 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Infectieziekten binnen het Koninkrijk |

|Projectnummer |V/215142/10 |

|Projectleider |Annette de Boer |

|Deelprojectleider(s) |Corien Swaan, George Haringhuizen |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |Specifiek |

|Kennisvraag |5 |

|Projectbeschrijving |

Nederland is in WHO verband aanspreekpunt voor het Koninkrijk. Het National Focalpoint is opgedragen aan het RIVM/CIb. De regeringen van Aruba en de Antillen zijn verantwoordelijk voor de publieke gezondheidszorg, inclusief de infectieziektebestrijding. Binnen de voorwaarden die de Internationale Gezondheidsregeling (IGR) stelt moeten de overzeese gebiedsdelen functioneel aangesloten worden aan het koninkrijks focalpoint. Een co-focalpoint voor het caraïbische gebied is een te verkennen optie. Tevens wordt een staatkundige hervorming per oktober 2010 voorzien, waarbij St. Maarten en Curaçao een status aparte verkrijgen. Bonaire, St Eustatius en Saba worden als gemeente bij Nederland gevoegd. Tenzij bestuurlijk een ander besluit genomen wordt, worden vanaf oktober 2010 VWS en het RIVM automatisch verantwoordelijk voor de uitvoering van rijksgerelateerde taken in de Wet PG op de BES-eilanden. De inhoudelijke inrichting van de 2e lijns OGZ-zorg en een mogelijke inrichting van een co-focalpoint hangen voor de infectieziektebestrijding nauw samen.

In 2008 en 2009 is door het CIb een inventariserend traject uitgevoerd en afgesloten naar de staat van de infectieziektebestrijding op de BES. In voorbereiding op een focalpoint structuur die voldoet aan de IGR en op de realisatie van de 2e lijns OGZ-zorg op de BES vanaf oktober 2010, moeten deze trajecten uitgevoerd worden:

1. De inhoudelijke ondersteuning door het CIb van VWS bij de bestuurlijke besluiten over a) een focalpoint organisatiemodel en b) wie de taken voortkomend uit de Wet PG op de BES uit gaat voeren c) de normstelling waaraan de OGZ-zorg op de BES moet voldoen. VWS is hierbij leidend.

2. De beschrijving van een co-focalpoint (max optie conform IHR) c.q. communicatieprocedure (min optie) voor het Caraïbische gebied, sterk gekoppeld aan het RIVM/CIb, volgens de eisen van de WHO en passend binnen het Koninkrijksstatuut. RIVM/CIb is hierbij leidend; ondersteuning vanuit VWS/WJZ. De contacten en onderhandelingen met de overzeese gebiedsdelen worden door VWS gevoerd.

Indien op DG niveau besloten wordt dat het CIb de inrichting van de 2e lijns OGZ-zorg en een co-focal point gaat ondersteunen – waarbij tevens een bijzondere vrijstelling voor de taakstelling wordt gegeven -, komt hier een derde traject bij:

3. Inrichting 2e lijnszorg OGZ: De beschrijving + implementatieplan van de functionaliteiten en benodigde capaciteit en deskundigheid voor de uitvoering van de WPG-RIVM taken op de BES, in aansluiting op: het gekozen bestuurlijke model (zie 1), de keuze voor de lokale GGD-functie, en de keuze voor de inrichtingswijze van de curatieve zorg. Tevens beschrijving van de benodigde nieuwe capaciteit bij het RIVM/CIb om de ondersteuning structureel uit te blijven voeren.

Dit deelproject moet de feitelijke OGZ-zorg op de BES mogelijk maken.

Dit traject vereist de aanstelling van een coördinator BES bij het RIVM/CIb voor infectieziekte gerelateerde onderwerpen en een tijdelijke werkgroep van +/- 4 specialisten. Dit is in de begroting alleen p.m. opgenomen.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Inhoudelijke ondersteuning VWS: continu |

|Beschrijving co-focalpoint model (afgestemd met modelconvenant binnen het koninkrijksstatuut) april 2010 |

|Aanstelling BES coördinator en specialisten werkgroep |

|Capaciteitsplan 2e lijns OGZ op de BES en bij RIVM |

|Implementatie 2e lijns OGZ op BES en bij RIVM |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Soa-hiv en seksuele gezondheid – beleid |

|Projectnummer |V/215152/10 |

|Projectleider |Annette de Boer |

|Deelprojectleider(s) |Marianne van der Sande, Silke David |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |Specifiek |

|Kennisvraag |6 |

|Projectbeschrijving |

In 2010 wil het CIb samen met veldpartijen een sterke soa/hiv bestrijding handhaven als ook preventieactiviteiten voortzetten.

Regeling aanvullende curatieve soa-zorg (ACS) en aanvullende seksualiteits hulpverlening(ASH)

Hiervoor coördineert het CIb de regeling Aanvullende Curatieve Soa-zorg (ACS) en de regeling Aanvullende Seksualteits Hulpverlening (ASH), en streeft naar de integratie van de twee regelingen. Het CIb zorgt voor subsidieverlening in het kader van deze twee regelingen. Om aansluiting van de aanvullende regelingen naar de reguliere zorg te bevorderen zullen plannen gemaakt worden op basis van de kennis van de gedetacheerde experts op dit gebied.

Kwaliteitsbewaking: Het CIb zal de kwaliteit van de uitvoering van deze regelingen bewaken en verder ontwikkelen door het stimuleren van onderlinge visitaties van soa-klinieken. In aansluiting hierop zorgt het CIb voor verslaglegging van visitaties als ook, in overleg met betrokken partijen, voor aanpassing en update van de kwaliteitsdocumenten voor ACS en ASH. Ter ondersteuning geeft het CIb multidisciplinaire soa richtlijnen in handboekvorm uit (deel 1 handboek seksuele gezondheid), in samenwerking met en ondersteund door beroepsverenigingen.

Allochtonensubsidie/subsidie gbi’s

Verder zal het CIb de uitvoering van het traject ‘verbetering (voorlichting) seksuele gezondheid Nederlanders van allochtone afkomst’ coördineren in samenwerking met onder andere GGD-Nederland en Soa Aids Nederland (SANL). Bovendien verleent CIb subsidie aan landelijke organisaties conform aanwijzingen van VWS.

Advisering beleid/overleg

Het CIb adviseert en stemt af richting VWS met betrekking tot het te voeren (subsidie-)beleid. Bovendien bevordert het CIb afstemming tussen GGD-en, landelijke organisaties en het CGL op dit gebied. Het CIb voert regie in het landelijke soa/hiv veld en ontwikkelt verder strategie op de synergie tussen preventie, curatie en onderzoeksinzet ten behoeve van de soa/hiv bestrijding. Hiervoor faciliteert het CIb landelijk overleg met als basis surveillance en onderzoeksresultaten en neemt zij deel aan landelijk preventieoverleg. Voorts draagt het CIb bij aan deskundigheidsbevordering door ondersteunen van onderzoek onder andere naar de effectiviteit van interventies.

Soa/hiv nieuwsbrief/ website Sense

Het CIb streeft erna ca 4 keer per jaar een geïntegreerde nieuwsbrief uit te geven die de veldpartijen informeren over zaken aangaande de regelingen ACS en ASH. Ter ondersteuning en versterking van de ASH regeling is de website in 2009 gelanceerd. Het technische beheer van de website is uitbesteed aan SANL en de redactie van de website ligt in handen van RNG. CIb zit de redactieraad voor.

Het CIb bevordert dat de informatievoorziening rond de ASH-spreekuren en de Sense website worden versterkt. Hiervoor zal het CIb een PR-plan (laten)ontwikkelen en (laten)uitvoeren. De website zal in 2010 in overleg met betrokken partijen geëvalueerd worden op o.a. bereik van de doelgroep en effect op toeloop spreekuren. Eventuele wijzigingen van de ASH-regeling uit de procesevaluatie in 2009 voortvloeien zullen in de loop van 2010 geïmplementeerd worden.

Inhuren expertise

Ter inhoudelijke en programmamanagement ondersteuning van de ASH regeling wordt additionele (klinische) expertise op gebied van soa-preventie en -bestrijding en seksualiteitshulpverlening ingehuurd.

Activiteiten naar aanleiding van de evaluatie ASH-regeling

Het CIb zal maatregelen uitvoeren die VWS conform de evaluatie van de ASH-regeling aanbeveelt. Hieronder vallen onder andere coördinatie van aanpassingen in de regeling van hiv opting out en uitvoering van pilots met betrekking tot het testen van jongeren op chlamydia en de impact van testen op meerdere lichaamslocaties. Ook zet het CIb zich in voor richtlijnontwikkeling.

Het CIb zal medewerking verlenen aan activiteiten die voortvloeien uit de besluitvorming over de toekomst van de ACS- en ASH-regeling (al dan niet Gemeentefonds).

In 2009 sturen de bewindslieden van VWS een beleidsbrief seksuele gezondheid naar de Tweede Kamer. Het CIB zal medewerking verlenen aan daarin aangekondigde maatregelen.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Afstemming, sturing, beleidsadvisering: continu |

|Beheer website : continu |

|Evaluatie website gebruik: december 2010 |

|Subsidiejaarplan: maart 2010 |

|Subsidiebeschikkingen: november 2010 |

|Multidisciplinaire soa-richtlijnen en kwaliteitshandboek update: indien nodig |

|Stuurgroep ACS en ASH: eens per kwartaal |

|Regulier overleg SAN en Schorer: eens per kwartaal |

|Ondersteuning PVC en visitaties: continu |

|Coördinatie allochtonensubsidie en implementatie: 3e kwartaal 2010 |

|Nieuwsbrief soa/sense: eens per kwartaal |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnummer |V/215162/10 |

|Projectnaam |Rijksvaccinatieprogrammamanagement |

|Projectleider |Marina Conyn-van Spaendonck |

|Deelprojectleider(s) |Diverse betrokkenen |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |specifiek |

|Kennisvraag |7 |

|Projectbeschrijving |

Het CIb heeft een goede ondersteunings- en coördinatiestructuur voor de uitvoering van

de landelijke preventieprogramma's RVP, PSIE en NNS (hielprikscreening).

De regie van het RVP is gericht op een sterke keten van de samenwerkingspartners met oog voor de veranderende omgeving, met name wanneer het RVP wordt uitgebreid. Uit de introductie van HPV-vaccinatie worden lessen getrokken voor de eventuele introductie van hepatitis B-vaccinatie.

Maar breder dan dat zal een visie worden ontwikkeld op de toekomst van het RVP in een veranderende wereld waar de legitimatie voor het RVP verschuift. Er wordt een vorm gezocht om dit met een brede professionele en maatschappelijke vertegenwoordiging te bediscussiëren. Hierbij wordt ook de wettelijke basis (derde tranche Wet PG) betrokken; aan de formulering van wijzigingsvoorstellen voor de wet wordt bijgedragen.

Met verwijzing naar het project Evaluatie en advisering RVP (waarin als producten de rapportage Ontwikkelingen RVP (epidemiologie, vaccinologie, diagnostiek) en de rapportage vaccinatiegraad zijn geoffreerd) en het project Respons (waarin als product de rapportage veiligheidsbewaking is geoffreerd) en specifieke projecten over de doelziekten van het RVP, wordt in een briefrapport een geïntegreerde samenvatting gegeven van de resultaten van het RVP; hierin komen ook speciale issues zoals acceptatie en aandacht in de media aan de orde en worden aandachtspunten voor de uitvoering genoemd en suggesties voor onderzoek gedaan.

Voor de afstemming met het Centrum voor Bevolkingsonderzoek en inhoudelijke inbreng bij programma's waarvan de coördinatie daar is ondergebracht (bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker, screening van zwangeren op hepatitis B-dragerschap en daaropvolgende interventie, griepvaccinatie risicogroepen) worden ad hoc adviezen gegeven.

Voor de afstemming met de hepatitis B-vaccinatie van risicogroepen wordt geparticipeerd in de klankbordgroep van LCI. Verder zal er een deskundigenberaad worden georganiseerd om de diverse activiteiten van bestrijding van hepatitis B af te stemmen en om over eventuele additionele activiteiten voorstellen te doen.

Met ActiZ en GGD Nederland worden scenario's verkend hoe de aansluiting tussen EKD en Praeventis en RVP-Online kan worden gerealiseerd.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Notitie over aansluiting tussen EKD en Praeventis en RVP-Online: 15 januari 2010 |

|Evaluatie introductie HPV-vaccinatie: 31 januari 2010 |

|Resultaat RVP, briefrapport: 1 maart 2010 |

|Strategisch visiedocument toekomst RVP: september 2010 |

|Plan voor de introductie van hepatitis B vaccinatie. Afhankelijk van besluitvorming door minister. |

|Richtlijn RVP 2011 en Update Uitvoeringregels RVP: december 2011 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Influenza A – beleid |

|Projectnummer |V/215132/10 |

|Projectleider |Annette de Boer |

|Deelprojectleider(s) |Aura Timen, Hans van Vliet |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |Specifiek |

|Kennisvraag |8 |

|Projectbeschrijving |

Na afloop van iedere grote uitbraak volgt een evaluatie door het CIb op basis van het Generiek Evaluatiekader Infectieziekte-uitbraken zoals beschreven in het Infectieziekten Bulletin van april 2009. Dit kader zal ook gebruikt worden voor de evaluatie van de CIb-respons op de Nieuwe Influenza A H1N1v. De evaluatie van het CIb beperkt zich tot het zo feitelijk en volledig mogelijk reconstrueren van de respons in relatie tot de epidemiologie, supranationale richtlijnen (WHO en ECDC) en wetenschappelijke inzichten. Dit document zal verschijnen als RIVM-rapport en kan als basis dienen voor latere evaluaties door andere partijen zoals VWS en IGZ. Op basis van de resultaten zal het CIb haar draaiboeken, plannen voor bedrijfscontinuïteit en het OTO-traject actualiseren. De evaluatie zal starten aan het eind van het griepseizoen (31 maart) en 2 maanden in beslag nemen.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|RIVM rapport (Nederlandstalig): 1 juni 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Zorggerelateerde infecties – beleid |

|Projectnummer |V/215132/10 |

|Projectleider |Annette de Boer |

|Deelprojectleider(s) |Birgit van Benthem, Jac Geraedts |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |Specifiek |

|Kennisvraag |9 |

|Projectbeschrijving |

De verantwoordelijkheid voor de preventie van zorggerelateerde infecties (ZI) ligt in Nederland bij de private zorginstellingen. Tegelijkertijd heeft ook de Rijksoverheid de verantwoordelijkheid de infectiedruk in instellingen te beperken om de volksgezondheid niet onnodig te bedreigen. Hoe groot die infectiedruk is, moet duidelijk worden in een integraal advies over de rol van infectieziekten(bestrijding) in instellingen bij overdracht en ziektelast van infectieziekten in Nederland. We zullen in dit advies ons beperken tot de beschikbare gegevens. Op basis van deze gegevens kunnen dan ook de lacunes aangeven worden.

In het advies worden onder instellingen ziekenhuizen en verpleeghuizen verstaan. De EU-council recommendations on patient safety die in juni 2009 zijn ondertekend door Minister Klink zullen hierbij worden betrokken. Het advies zal aan de hand van de volgende stappen gestalte krijgen:

Stap 1: Literatuur review over ziektelast van zorggerelateerde infecties en transmissie van zorggerelateerde infecties naar open bevolking waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen nationale en internationale gegevens, uitgevoerd door een stagiaire

Stap 2: Discussiestuk/notitie met huidige kennis en lacunes

Stap 3: Discussiebijeenkomst met Nederlandse experts op dit terrein

Stap 2 en 3 herhalen met discussie over de te nemen maatregelen

Stap 4: Uitwerken stap 2 en 3 in advies met actieplan voor de te nemen stappen

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Tussenrapportage: eind mei 2010 |

|Advies: najaar 2010 |

|Datum |30 september 2009 |

|Projectnaam |Tuberculose – beleid |

|Projectnummer |V/215132/10 |

|Projectleider |Annette de Boer |

|Deelprojectleider(s) |Gerard de Vries, Dick van Soolingen |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |Specifiek |

|Kennisvraag |10 |

|Projectbeschrijving |

In 2010 zal gewerkt worden aan het nationale plan tuberculosebestrijding. Onderdelen hiervan zijn het opstellen van een optimale screeningsstrategie voor risicogroepen en het beschrijven van mogelijkheden voor bijdragen vanuit Nederland aan internationale tuberculosebestrijding. Het CIb zal adviseren over de wijze waarop het ministerie van VWS het nationale plan tuberculosebestrijding kan ondersteunen.

Screeningsstrategie

I.v.m. het aflopen van de vergunningen onder de WBO voor screening op tuberculose per 1-1-2011 zal het CIb i.s.m. de KNCV een nieuwe screeningsstrategie voor tuberculose uitdenken. Hierin zal naar voren komen welke actoren bij het screenen betrokken dienen te worden (GGD’en, regio’s, private partijen) en welke wetgeving het meest geschikt is.

Aanpak internationale tuberculosebestrijding

De in Nederland aanwezige expertise op het gebied van tuberculosebestrijding en laboratoriumdiagnostiek van tuberculose heeft een internationale status. Vanuit die expertise zal het CIb i.s.m. de KNCV VWS adviseren over standpunten in internationale gremia.

Vanwege de bijzondere dreiging van de tuberculoseproblematiek in Oost Europa en Centraal Azië voor Nederland, zal het CIb i.s.m. de KNCV ten aanzien van die landen aan VWS (en via VWS het ministerie van BuZa) adviezen uitbrengen over de rol van Nederland op het gebied van de tuberculosebestrijding en bijdragen aan de capacity building in de laboratoriumdiagnostiek (zie voor toelichting V/230061). Voorwaarde hierbij is dat het geen incidentele activiteiten zijn, maar activiteiten die passen bij een structurele samenwerking met meerdere partners.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Advies over rol VWS t.a.v. nationale plan tuberculosebestrijding (brief): 1 juli 2010 |

|Screening (briefrapport): 1 sept. 2010 |

|Internationale tuberculosebestrijding: continu |

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – Additionele projecten

|Datum |2 februari 2010 |

|Projectnaam |OGZ-diagnostiek Exanthemen |

| |Validatie van de parvodiagnostiek op vingerprikbloed en speeksel |

|Projectnummer |V/215112/09/EX |

|Projectleider |Rob van Binnendijk |

|Opdrachtgever |Afdeling Respons CIb |

|Programma |Regionale ondersteuning Infectieziektebestrijding |

|Type opdracht |Onderzoek/ontwikkeling van diagnostische methoden |

|Projectbeschrijving |

Het RIVM en de GGD voeren een gezamenlijk onderzoek uit bij een exanthemen melding, waarbij de verwekker op klinische en epidemiologische gronden mogelijk wijst op vijfde ziekte (parvovirus B19), mazelen of rodehond. De GGD neemt hierbij vingerprikbloed en speeksel af van één of meerdere patiënten (met een maximum van 3 personen per cluster). Vingerprikbloed zal door het RIVM worden getest op de aanwezigheid van parvovirus-specifieke (IgM) antistoffen, zodat daarmee een infectie met parvovirus B19 kan worden aangetoond danwel worden uitgesloten. Het speeksel zal m.b.v. de PCR methode worden getest op de aanwezigheid van mazelenvirus/rubellavirus, zodat daarmee een infectie met deze virussen kan worden aangetoond danwel worden uitgesloten. Uitslagen van deze bepalingen zullen worden teruggerapporteerd aan de GGD. De klinische materialen worden vervolgens gebruikt voor een onderzoek waarbij 2 diagnostische doelen centraal staan:

1) Validatie van vingerprikbloed t.b.v. de diagnose vijfde ziekte (parvovirus B19)

2) Aantonen van parvovirus specifieke antistoffen (en/of virus) in speeksel

Doel van het onderzoek is een bredere inzetbaarheid van niet-invasieve diagnostiek bij clusters van exantheem op basis van de afname van vingerprikbloed en/of speeksel, waarbij het de bedoeling is om gevalideerde diagnostiek beschikbaar te stellen voor laboratoria anders dan het RIVM. In de voorgaande periode (2003-2007) heeft het RIVM ondermeer al laten zien dat vingerprikbloed, behalve voor diagnostiek van mazelen en rodehond, ook bruikbaar is om een infectie met parvovirus vast te stellen. Van speeksel is op dit moment onvoldoende bekend of het bruikbaar is om een infectie met parvovirus vast te stellen. Klinisch materiaal voorhanden op het RIVM is maar ten dele bruikbaar voor dit onderzoek. Een belangrijke bron van klinisch materiaal zal derhalve moeten worden verkregen via een actieve exanthemen surveillance.

Motivatie onderzoek. In overleg met de consulenten Microbiologie (COM) en Infectieziektebestrijding (RAC) wordt gewerkt aan een diagnostisch algoritme voor de exanthemen diagnostiek t.b.v. de openbare gezondheidszorg. Belangrijkste doel is een breder inzetbare microbiële diagnostiek op basis van minder-invasieve monster-afnames om clusters van exanthemen te diagnosticeren. Een aantal laboratoria in Nederland hebben reeds enige testervaring met de diagnostiek op vingerprikbloed en/of speeksel (o.a. RIVM Bilthoven, UMC Utrecht, ErasmusMC Rotterdam, LUMC Leiden).

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Divers: continu |

|Datum |01 oktober 2005 |

|Projectnummer |V/210082/01 |

|Projectnaam |NT MRSA in de veehouderij |

|Projectleider |M. Mulders |

|Opdrachtgever | |

|Programma | |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

| |

|Vanuit diverse plaatsen in het land (Nijmegen, Venlo, Breda) werd begin 2005 melding gemaakt van Community-onset MRSA bij personen die|

|een relatie hadden tot varkenshouders. Bij verdere naspeuring bleek dat er een onverwacht hoog percentage varkenshouders besmet was |

|met MRSA en dat bij varkens MRSA werd aangetroffen. |

|Dit is verder geanalyseerd door het RIVM en vertegenwoordigers van NVMM, VWA en WIP. Hierbij is gebleken dat: |

|De “veestapel-gerelateerde-MRSA” niet typeerbaar zijn met de nu gehanteerde methode op het RIVM (NT-MRSA). |

|Deze stammen recent (sinds 2003) nieuw geïntroduceerd zijn en sindsdien met een toenemende frequentie worden waargenomen. |

|Het voorkomen van niet-typeerbare isolaten correleert met de varkens-dichtheid, terwijl het voorkomen van de overige, typeerbare |

|isolaten correleert met de bevolkingsdichtheid |

|De NT-MRSA met MLST een separaat Clonaal Complex (CC) vormt wat overeenkomt met het CC van varkens-gerelateerde S. aureus. (Emerg |

|Infect Dis. 2005 May; 11(5): 711-4). |

|De NT-MRSA geen verhoogd percentage PVL hebben en vooral SCC-MEC IV en V bevatten. |

|Dragerschap van NT-MRSA ook correleert met contact met uitsluitend runderen. |

|Er vooralsnog geen verschil aantoonbaar is mbt virulentie, spectrum van ziekten en verspreidend vermogen bij mensen in vergelijking |

|met de wel typeerbare MRSA’s. |

|Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er waarschijnlijk een nieuw type MRSA vanuit de veehouderij in de humane |

|populatie is geïntroduceerd, gepaard gaande met ziekte en verder verspreiding in de humane populatie. |

|Aanvullend onderzoek: |

|Binnen de veterinaire sector wordt een promovendus ingezet om te bepalen hoe de MRSA zich binnen de keten van varkens en runderen |

|verspreidt. Daarnaast zal via de Universiteit van Utrecht (IRAS) een promovendus worden ingezet om onderzoek te doen naar het |

|voorkomen van MRSA in de omgeving van varkenshouderijen. Dit valt buiten de beoogde samenwerking maar afstemming is zeer wenselijk. |

|Afstemming zal geregeld worden via regelmatige deelname van de in dit voorstel genoemde verantwoordelijken aan werkoverleggen van deze|

|AIO’s. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Divers: continu |

|Datum |7-12-2009 |

|Projectnaam |Verdiepend onderzoek BMR-V |

|Projectnummer |Nog niet toegekend |

|Projectleider |S. Hahné |

|Opdrachtgever |VWS-PG |

|Programma |Centrum Infectieziektebestrijding |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

In het kader van PIENTER-II is in 2006-7 een representatieve serumbank voor de Nederlandse bevolking aangelegd. Hierin zullen o.a. antistoffen tegen bof-, mazelen-, rubella- en varicella- virus (BMR-V) worden gemeten. Deze gegevensset biedt een unieke kans voor verdiepend wetenschappelijk onderzoek. Hiervoor zal een AIO geworven worden, die bij het UMCU wordt aangesteld.

Thema’s die binnen het verdiepende onderzoek aan de orde kunnen komen zijn:

1. Scenario-analyse van optimaal BMR-vaccinatieschema: Thans wordt BMR-vaccinatie gegeven met twee doses: één op 14 maanden en één op 9 jaar. Modelleringsonderzoek heeft aangegeven dat de bestrijding van mazelen geoptimaliseerd zou kunnen worden door de dosis van 9 jaar te vervroegen naar 4 jaar. Implicaties van een dergelijke verandering moeten onderzocht worden met gebruikmaking van de nieuwe serologische gegevens. Ook zou overwogen moeten worden om de eerste dosis te vervroegen, bijvoorbeeld naar 9 maanden. Naast overwegingen t.a.v. de reguliere vaccinaties zou ook naar de vaccinatieadviezen ten tijde van een epidemie moeten worden gekeken: aan wie moet in het kader van de bestrijding een extra/vervroegde BMR-vaccinatie worden aangeboden.

2. Risicoanalyse: wat is de kans dat, gegeven de huidige serologische status en contactstructuur, er een nieuwe epidemie komt als bof, mazelen of rodehond wordt geïntroduceerd? Welke groepen zijn vooral at risk? Hoe kunnen methoden om serologische en contactgegevens te verbinden verbeterd worden?

3. Immunologische effecten van vaccinatie en blootstelling op individueel niveau: Zijn er aanwijzingen voor boosting in personen die op grond van contactpatronen een hoger risico hebben op blootstelling?

4. Interpretatie serologische uitslagen: vooral in gevaccineerden is niet altijd eenduidig vast te stellen op individueel niveau of er sprake is van een beschermende titer.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|In 2010 worden hiervoor nog geen producten gepland. |

[Versterking CBRN Respons volgt nog]

|Datum |10-12-2009 |

|Projectnaam |Voorbereiding NRL |

|Projectnummer |Nog niet toegekend |

|Projectleider |Henk Aarts |

|Opdrachtgever |LNV/VWS |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

In het verlengde van de besluitvorming rondom de referentietaken voortvloeiend uit het DOBOLAV advies is overeengekomen dat NRL taken per 1-1-2011 zullen worden overgedragen van de VWA naar het RIVM. Het betreft de referentietaken voor: Listeria monocytogenes, Coagulase positieve staphylococcen (inclusief Staphylococcus aureus) en Escherichia coli (inclusief verocytotoxine-producerende E. coli (VTEC, tegenwoordig STEC). 2010 zal vooral benut worden voor accreditatie van de betreffende verrichtingen, wat een eis is vanuit de EU voor ieder NRL. Tevens wordt 2010 gebruikt voor de voorbereiding van de daadwerkelijke overdracht en voor het maken van nadere afspraken over toekomstige samenwerking op dit terrein.

Het betreft een eenjarig project.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|3 geaccrediteerde verrichtingen. |

|Document waarin afspraken zijn opgenomen over de toekomstige samenwerking. |

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – VWS-VGP

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |5.2.1 (2008-2009-2010) |

| |In 2009 is de monitor opgezet, die in de toekomst kan worden gebruikt als een continu |

| |systeem. Aan de hand van deze monitor, dat wordt opgenomen in Kompas, kan de beleidsmaker |

| |een inschatting maken van de urgentie om maatregelen te nemen ter beheersing van de |

| |voedselinfecties. |

| |Voor de ontwikkelde monitor moeten voor enkele pathogenen nog kostenberekeningen gedaan |

| |worden. Daarnaast wordt begonnen met een eerste update van schattingen. |

| | |

| |Tot slot wordt een (internationale) publicatie opgesteld over het totale project. |

|Projectnummer |V/330331/01/PR |

|Projectnaam |Voedselveiligheid |

| |Deelproject: Prioritering voedselinfecties |

|Projectleider |Arie Havelaar |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |5 Risicoschatting en -beoordeling ten behoeve van het beleid |

|Projectbeschrijving |

| |

|Sinds 2004 wordt gewerkt aan een schatting van de incidentie, ziektelast en kosten van voedseloverdraagbare infecties. In 2008 is voor |

|het eerst een overzicht van de beschikbare informatie gepresenteerd in het Nationaal Kompas Volksgezondheid, op basis van gegevens uit |

|2006. Deze presentatie is de basis van een door VWS gewenste “Monitor (microbiologische) voedselveiligheid”. In 2009 wordt dit werk op |

|hoofdlijnen afgerond, inclusief het schrijven van een publicatie over ziektelast (DALYs). Ook worden de gegevens geactualiseerd voor |

|het jaar 2008. Door een externe consultant wordt een nieuwe software implementatie van de berekeningen ontworpen zodat een voor |

|beleidsmakers bruikbaar systeem voor jaarlijkse actualisering en presentatie van de monitor ter beschikking zal staan. In 2010 zullen |

|de projectwerkzaamheden worden afgerond. Hiervoor worden de volgende activiteiten uitgevoerd: |

|Afronden van de berekening van ziektegebonden kosten voor zover dit nog niet in 2009 is gerealiseerd. |

|Schrijven van een publicatie over kosten voor een internationaal peer-reviewed tijdschrift. |

|Afronden van de softwaretool voor jaarlijkse update van de gegevens en uitvoeren van de berekeningen met gegevens over het jaar 2009. |

|Presenteren van de gegevens op het Nationaal Kompas Volksgezondheid. |

|Productbeschrijving |

|Briefrapport met voortgang van de inrichting van de monitor: december 2010 |

|Publicatie: september 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |5.2.4 (2009 -2010) |

| |Hoe groot is het zoönose probleem door direct contact met dieren, met name hond/kat en |

| |kinderboerderijen? Hoe lopen de besmettingsroutes en hoe zijn die te kwantificeren? Zijn |

| |eventueel interventies vast te stellen, is het effect hiervan te meten? Welk aanvullend |

| |beleid is hierop nodig? |

| |Voor dit project is nog een laatste jaar financiering nodig om de volgende resterende vragen|

| |te kunnen beantwoorden: |

| |- welke besmettingsroutes, en daarmee interventies binnen kinderboerderijen, zijn het meest |

| |relevant? |

| |- hoe verhoudt zich het risico van kinderboerderijen en direct contact in het algemeen met |

| |dat van kipconsumptie en voedsel in het algemeen? |

| |- wat is de overdrachtkans van pathogenen van dier op mens? |

| |- welke pathogeenconcentraties worden in feces aangetroffen? |

|Projectnummer |V/330331/01/DD |

|Projectnaam |Voedselveiligheid |

| |Deelproject: Direct contact met dieren |

|Projectleider |Arie Havelaar |

| |Deelprojectleider: Eric Evers |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |5 Risicoschatting en -beoordeling ten behoeve van het beleid |

|Projectbeschrijving |

| |

|Deze kennisvraag betreft een onderzoek aan direct contact zoönosen met de risk assessment (QMRA) aanpak. De doelstelling van dit |

|onderzoek is tweeledig. Enerzijds betreft dit het bepalen van besmettingsroutes en zinvolle interventies op de kinderboerderij, die de |

|transmissie van zoönosen significant reduceren. Anderzijds gaat het om het reduceren van de onzekerheid omtrent het relatieve belang |

|van transmissie van zoönosen (met name Campylobacter) via kinderboerderijen versus kipconsumptie, en zo mogelijk meer in het algemeen |

|van direct contact versus voedsel en water. |

|In de periode 2006-2008 heeft het onderzoek zich binnen deze onderzoekslijn gericht op het genereren van gegevens ten einde |

|geconstateerde gaten in de benodigde gegevensset te dichten. Dit betreft: |

|Observationeel onderzoek op kinderboerderijen naar de frequentie van aanraken van dieren, hekken, etc., en naar de effectiviteit van |

|eerdere interventies als een handenwasfaciliteit; |

|Metingen op kinderboerderijen (in samenwerking met de VWA) naar de mate van besmetting met feces van de vacht van de verschillende |

|diersoorten, de hekken, de picknicktafel, etc. Dit is bepaald met Escherichia coli als indicator; |

|Metingen op kinderboerderijen aan de fractie overdracht van feces op de vacht van dieren op de handen van de bezoekers en van handen op|

|mond, door feces met E. coli aan te brengen en na aanraking de overgedragen hoeveelheid te bepalen. |

|Sinds 2008 is daarnaast werk verricht aan data-analyse en modellering m.b.t. de verkregen gegevens. De waarnemingen en metingen hebben |

|tot nieuwe inzichten geleid, die verwerkt zijn in een aangepaste modelstructuur, waarin modelberekeningen en scenario-analyses verricht|

|kunnen worden. |

|De data-analyse en modellering bleken tijdrovender dan verwacht, waardoor de voorziene afronding in 2009 onmogelijk bleek te zijn. Dit |

|hangt samen met het feit dat het mondiaal gezien één van de eerste keren is dat QMRA wordt toegepast in het direct contact werkveld. |

|Voor het realiseren van de doelstellingen van het onderzoek dienen de volgende werkzaamheden nog verricht te worden in 2010: |

|Data-analyse van de bovengenoemde overdrachtsmetingen van vacht van dieren naar handen van bezoekers en van hand naar mond; |

|Uitgebreid literatuuronderzoek naar concentraties van Campylobacter in feces van kinderboerderijdieren (prevalenties zijn reeds |

|beschikbaar vanuit VWA-onderzoek); |

|Implementatie van bovengenoemd probabilistisch model in Microsoft Excel met @Risk; |

|Verrichten van basisberekeningen, scenario- en gevoeligheidsanalyses met het model en interpretatie van de resultaten; |

|Rapportage van de onderzoeksresultaten naar de opdrachtgever ter ondersteuning van het beleid, in de vorm van een wetenschappelijk |

|artikel. |

|Productbeschrijving |

|Artikel in wetenschappelijk tijdschrift: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |5.2.6 (2008-2009-2010) |

| |Deze activiteit is een voortzetting van activiteiten in 2006, 2007 en 2008. Het project is |

| |in 2009 afgerond. Echter, een doorstart van deze internationale samenwerking en |

| |kennisuitwisseling wordt voorbereid. |

| |Med-Vet-Net, internationaal netwerk Zoönosen: |

| |Zorgen dat Nederland toegang heeft tot een internationaal Med-Vet-Net-netwerk ter |

| |verbetering van contacten en bundeling van kennis (communicatie/kennisoverdracht). |

| |In de offerte moet de deelname op verzoek van VWS aan de doorstart van volgende workpackages|

| |worden aangegeven (WP23 (prioritering) en WP32 (serosurveillance). |

|Projectnummer |V/330331/01/IN |

|Projectnaam |Voedselveiligheid |

| |Deelproject: Internationaal netwerk zoönosen |

|Projectleider |Arie Havelaar |

|Opdrachtgever |VWS |

|Programma |5 Risicoschatting en -beoordeling ten behoeve van het beleid |

|Projectbeschrijving |

| |

|In oktober 2009 wordt de Med-Vet-Net Association opgericht, als doorstart van het Network of Excellence Med-Vet-Net. De EU biedt geen |

|financiële ondersteuning van de Association. Eén van de doelstellingen is het continueren van gezamenlijk onderzoek, om op deze wijze |

|de bewezen meerwaarde van internationale samenwerking te behouden. Budget voor dit gezamenlijke onderzoek dient per project door de |

|deelnemende instituten te worden ingebracht, b.v. op basis van hun basisfinanciering (de meeste partners zijn nationale referentie |

|instituten op veterinair of medisch gebied). Op langere termijn worden aanvullende financieringsbronnen nagestreefd. Om deze reden zal |

|de onderzoeksagenda in eerste instantie beperkt zijn. Vanuit programma 5 zal het RIVM deelnemen aan de doorstart WP23 - Prioritizing |

|food-borne and zoonotic hazards at the EU level. |

|In dit WP zal in 2010 een survey naar incidentie en consultatiegedrag van gastro-enteritis worden afgerond en gerapporteerd en zullen |

|de gegevens worden ingebracht in eerder ontwikkelde modellen voor schatting van incidentie en ziektelast van enteropathogenen. Andere |

|partners verrichten dezelfde analyses en het RIVM zal, als leider van het WP, het schrijven van een publicatie over het gezamenlijke |

|onderzoek coördineren. De gegevens worden gepresenteerd aan ECDC. |

|Productbeschrijving |

|Rapportage survey Nederland: september 2010 |

|Publicatie ziektelast EU: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |5.2.7 (2008-2009-2010) |

| |In Nederland is van ongeveer 70% van de gastro-enteritis gevallen niet bekend welk pathogeen|

| |dit veroorzaakt. Hiermee gaat veel informatie ten behoeve van surveillance verloren. |

| |Op relatief eenvoudige wijze kan van dit zogenaamde ‘topje van de ijsberg’ meer kennis |

| |verzameld worden. Dit zijn namelijk de gevallen die in ziekenhuizen vòòrkomen. |

| |In 2006 en 2007 is hiervoor een onderzoeksplan opgesteld en nader uitgewerkt. Tevens is aan |

| |de hand van informatie uit bestaande gegevensbronnen (Prismant en ISIS-laboratorium) een |

| |eerste inventarisatie gemaakt van ziekenhuisopnames voor gastro-enteritis (pathogenen). In |

| |2008 en 2009 is een epidemiologisch/ microbiologisch onderzoek gestart in enkele |

| |ziekenhuizen. |

| |In 2010 is nog aanvullende financiering nodig om de verzamelde gegevens te kunnen analyseren|

| |en een eindrapportage op te stellen. |

|Projectnummer |V/330331/01/GE |

|Projectnaam |Voedselveiligheid |

| |Deelproject: Ziekenhuisopnames Gastro-enteritis |

|Projectleider |Arie Havelaar |

| |Deelprojectleider: Yvonne van Duynhoven |

|Opdrachtgever |VWS |

|Programma |5 Risicoschatting en -beoordeling ten behoeve van het beleid |

|Projectbeschrijving |

| |

|In 2008 zijn in de periode 1 mei tot begin december 5 algemene ziekenhuizen (Isala Klinieken, Zwolle per 1 mei, Medisch Centrum Rijmond|

|Zuid, Rotterdam per 9 juni, Onze Lieve Vrouwen Gasthuis, Amsterdam per 28 juli, Gelderse Vallei, Ede, 9 februari 2009 en Catharina |

|ziekenhuis, Eindhoven, 24 november 2008) en 1 academisch ziekenhuis (Erasmus Medisch centrum, Rotterdam, 6 oktober 2008) gestart met de|

|dataverzameling om de incidentie, etiologie en beloop van gastro-enteritis waarbij ziekenhuisopname plaatsvindt te bepalen. Dit om |

|daarmee een vervolg te geven aan het in de afgelopen jaren uitgevoerde onderzoek in de onderste lagen van de surveillance pyramide, te |

|weten patiënten in de algemene bevolking en huisartspatiënten met gastro-enteritis. Aangezien ziekenhuisopnames een belangrijk deel |

|uitmaken van de directe medische kosten voor gastro-enteritis (circa 70% (40 miljoen euro per jaar), (Van den Brandhof 2004) is inzicht|

|in de verwekkers die daarbij een relatief belangrijke rol spelen van belang voor bestrijding en preventie van (verdere) transmissie |

|binnen de ziekenhuizen (nosocomiale infecties) en prioritering van het algemene beleid ten aanzien van reductie van gastro-enteritis in|

|Nederland. In het onderzoek zal tevens het beloop van de ziekte, ook na ontslag uit het ziekenhuis, worden gevolgd, inclusief het |

|ontstaan van complicaties, om daarmee de duur, ernst en zorgbehoefte en daaraan gerelateerde kosten beter in kaart te brengen. De |

|inclusie van gastro-enteritis patiënten loopt tot 1 jaar na de startdatum van een ziekenhuis, maar uiterlijk tot 30 november 2009, |

|waarna nog 6 maanden follow-up gegevens verzameld zullen worden. De analyses en rapportage van het onderzoek vinden plaats in 2010, |

|leidend tot twee publicaties. |

|Productbeschrijving |

|Rapportage incidentie en etiologie ziekenhuisopnames voor gastro-enteritis: juni 2010 |

|Rapportage zorggebruik en complicaties na ziekenhuisopnames voor gastro-enteritis: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |5.2.8. |

| |Een verregaande normering voor pathogenen in voedsel kan invloed hebben op de immuunstatus |

| |van de humane populatie. Hierdoor kunnen zelfs scenario’s denkbaar zijn waarbij een toename |

| |van infecties bij de mens verwacht kunnen worden. Kennis van de immuniteit en de infectieuze|

| |dosis ontbreekt. Ook bij de dieren (pluimvee) kan deze immuniteit een rol spelen (zie |

| |onderzoek vanuit LNV). Er is geen duidelijkheid of stringente normering van pathogenen in |

| |voedsel een negatieve invloed heeft op de gevoeligheid/resistentie van de mens. |

| |Financiering voor onderzoek naar Campylobacter en immuniteit wordt gezocht bij het |

| |CAMPIMMUNE consortium. In het kader van dit project worden door een AIO dynamische modellen |

| |ontwikkeld voor de dynamiek van de infectie met en ziekte door Campylobacter, rekening |

| |houdend met beschermende immuniteit. Voor dit project wordt aanvullend vanuit programma 5 |

| |financiering gevraagd,dat nodig is voor de begeleiding van dit project en deze AIO. |

|Projectnummer |V/330331/01/CI |

|Projectnaam |Voedselveiligheid |

| |Deelproject: Campylobacter en immuniteit |

|Projectleider |Arie Havelaar |

|Opdrachtgever |VWS |

|Programma |5 Risicoschatting en -beoordeling ten behoeve van het beleid |

|Projectbeschrijving |

| |

|Door het Utrecht Center for Infection Dynamics wordt een AIO gefinancierd die modellen zal ontwikkelen voor de invloed van immuniteit |

|op de epidemiologie van Campylobacter. Deze AIO wordt begeleid door prof. O. Diekmann (Betafaculteit, Wiskunde) en prof. A. Havelaar |

|(IRAS en RIVM) als promotoren. Vanuit het RIVM is dr. A. Swart betrokken bij de begeleiding als copromotor, daarnaast dr. W. van Pelt |

|en dr. P. Teunis voor inhoudelijke expertise. De RIVM begeleiding wordt gefinancierd vanuit programma 5. Een uitgebreid onderzoeksplan,|

|gemaakt voor de Universiteit Utrecht, wordt aan de opdrachtgever ter beschikking gesteld. Naast deze AIO activiteiten wordt in het |

|consortium CAMPIMMUNE in internationale samenwerking gestreefd naar verdere externe financiering van o.a. observationeel |

|epidemiologisch onderzoek en gedetailleerd immunologisch, moleculair en bacteriologisch onderzoek. De gegevens uit deze onderzoeken |

|worden gebruikt voor calibratie en validatie van de wiskundige modellen. Uiteindelijk zal deze kennis leiden tot een beter inzicht in |

|de relatie tussen het effect van beleidsmaatregelen in de voedselketen en incidentie van ziekte bij de mens. |

|Productbeschrijving |

|Voortgangsrapportage: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |5.2.9 (2008-2009-2010) |

| |In het kader van het project om te komen tot adequate maatregelen en meer inzicht in |

| |bestrijdingsmogelijkheden van Campylobacter is nu een convenant opgesteld in samenwerking |

| |met de pluimveesector. Belangrijk onderdeel van dit plan is de kwantitatieve monitoring bij |

| |alle vleeskuikenslachterijen in Nederland gedurende een heel seizoen. |

| |Een jaar nadat het convenant gestart is zal, op basis van de dan beschikbare informatie, een|

| |tussenevaluatie worden gedaan. |

| |Belangrijke vragen bij deze tussenevaluatie: |

| |- wat is het ingeschatte volksgezondheidsrisico t.g.v. de gevonden besmettingsnivo's, in |

| |vergelijking met eerdere / andere risicoschattingen? |

| |- zijn er, op basis van de monitoringsresultaten, factoren aan te wijzen die invloed hebben |

| |op de hoogte van de besmettingen en dus aangrijpingspunten bieden voor nadere interventies? |

|Projectnummer |V/330331/01/CA |

|Projectnaam |Voedselveiligheid |

| |Deelproject: Monitoring Campylobacter pluimvee |

|Projectleider |Arie Havelaar |

|Opdrachtgever |VWS |

|Programma |5 Risicoschatting en -beoordeling ten behoeve van het beleid |

|Projectbeschrijving |

| |

|De gegevens van de sector bestaan uit kwalitatieve en kwantitatieve metingen van Campylobacter op borstvel en filets. Per slachterij |

|worden wekelijks monsters genomen van drie koppels. Op basis van deze gegevens worden de volgende werkzaamheden uitgevoerd |

|Statistische modellering |

|Evaluatie van de correlatie tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek, schatting van prevalentie en aantallen Campylobacter op |

|nekvellen en filets op basis van beide meetmethoden. |

|Tijdreeksanalyse voor een beschrijving van de seizoensafhankelijkheid van de besmetting. Tegen deze (vermoedelijk dominante) |

|achtergrond wordt gekeken naar verschillen tussen slachterijen. Afhankelijk van de door de sector verstrekte gegevens wordt getracht |

|eventuele verschillen tussen slachterijen te verklaren met verschillen in de bedrijfsvoering of andere relevante gegevens. |

|Verfijning van het uitsnijderijmodel van CARMA, dat indertijd bij gebrek aan gegevens vooral op basis van expertschattingen is |

|ingevuld. Op basis hiervan wordt nagegaan of er verschillen zijn tussen uitsnijderijen, en (indien gegevens beschikbaar worden gesteld)|

|in hoeverre deze uit verschillen in de bedrijfsvoering zijn te verklaren. Het is ook nodig (op grond van gegevens uit de literatuur en |

|andere projecten) de relatie tussen besmetting van borstvellen en hele karkassen te kwantificeren. |

|Risicomodellering |

|De waargenomen besmetting op filets wordt gebruikt als input voor de consumptiemodule van het CARMA model, en vervangt dus de eerdere |

|gemodelleerde input. Op grond hiervan worden nieuwe risicoberekeningen uitgevoerd. Deze worden vergeleken met eerdere resultaten. Ook |

|wordt het risico berekend in relatie tot seizoensgebonden variatie in de besmetting van filets en eventuele andere factoren die deze |

|besmetting verklaren. |

|Actualisering van het CARMA model het einde van het slachthuis (karkassen na koeling) op basis van sinds 2005 uitgevoerd onderzoek, |

|door RIVM zowel als door andere onderzoekers. Op grond hiervan worden de meest actuele risicoschattingen gepresenteerd, inclusief |

|scenarioanalyses van het effect van interventies (b.v. het reduceren van aantallen en/of prevalentie met een bepaalde factor). |

|Productbeschrijving |

|Interim rapportage: december 2010 |

|Rapport: 2011 |

|Datum |1 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |5.2.10 (2010) |

| |In het kader van het project om te komen tot adequate maatregelen en meer inzicht in |

| |bestrijdingsmogelijkheden van Campylobacter wordt nu een convenant opgesteld in samenwerking|

| |met de pluimveesector. |

| |Eén van de onderdelen van het convenant is dat een antwoord gegeven moet worden op de vraag |

| |welke de bijdrage is van de verschillende factoren (zoals reizen, omgeving, dieren etc.) aan|

| |alle Campylobacter infecties. Ook de bijdrage van kip moet hierbij bepaald worden. Vraag is |

| |ook of de bijdrage van kip in de loop der jaren verandert. Tot nu toe wordt op basis van |

| |verouderde schattingen aangenomen dat deze bijdrage 20-40% is. |

| |In 2008 zijn een groot aantal monsters (CaSa monsters 2002/2003) geanalyseerd met behulp van|

| |de MLST-techniek. De resultaten hiervan waren input voor nadere analyse in 2009. Voorlopige |

| |resultaten geven aan dat met de stammen uit de CaSa studie een voorlopige attributie kan |

| |worden uitgevoerd. De bijdrage van de verschillende reservoirs moet bepaald worden. Daarvoor|

| |is in de komende jaren een systematische verzameling van isolaten van mens, dier en voedsel |

| |nodig. Het is nu nog niet duidelijk hoe groot de dataset in navolgende jaren moet zijn, |

| |zodat de trend voor wat betreft de attributie van Campylobacter gevolgd kan worden. |

| |Daarnaast is het zinvol onderzoeksresultaten van microbiologische subtypering, vergelijkende|

| |risk assessment, case control studies en outbreak studies t.b.v. attributie-analyses langs |

| |elkaar te leggen en na te gaan in hoeverre integratie mogelijk is. Al deze werkvelden |

| |bestuderen namelijk hetzelfde onderwerp, maar komen met resultaten die niet eenvoudig te |

| |combineren zijn. Eindresultaat zou moeten zijn één geïntegreerde uitspraak over attributie, |

| |die aangeeft welke transmissieroutes het belangrijkst zijn en waar dus ook het beste |

| |maatregelen genomen zouden kunnen worden. Voorgesteld wordt om te beginnen met een pilot |

| |waarin de methodologie voor integratie van attributie-methoden wordt ontwikkeld. |

|Projectnummer |V/210291/01/CA |

|Projectnaam |Attributiefactoren Campylobacter infecties |

|Projectleider |Wilfrid van Pelt |

|Opdrachtgever |VWS |

|Programma |5 Risicoschatting en -beoordeling ten behoeve van het beleid |

|Projectbeschrijving |

| |

|Deelvraag MLST |

|Gastro-enteritis infecties veroorzaakt door Campylobacter betekenen jaarlijks een aanzienlijke gezondheidslast. In Nederland waren er |

|in 2007 naar schatting 75.000 gevallen van klinische campylobacteriose in de algemene bevolking. Modelschattingen op basis van |

|Nederlandse sera laten zien dat er misschien gemiddeld zelfs wel 1x per jaar een infectie wordt doorgemaakt met, gelukkig, meestal een |

|asymptomatisch verloop. Het staat inmiddels wel vast dat een van de belangrijkste oorzaken gelegen is in het vóórkomen van |

|Campylobacter in ons voedsel, m.n. van pluimvee, maar dit is zeker niet de enige bron. Daarnaast is nog veel onduidelijk over de |

|transmissie routes van de bron naar infectie bij de mens. Zo kan een uit kip afkomstige Campylobacter stam naast kippenvlees consumptie|

|via een scala van producten die niet geassocieerd lijken met kip de mens bereiken. In Nederland kon op basis van het patiëntcontrole |

|onderzoek in 2002-2003 (CaSa-projekt) waarbij deelnemers uitputtend zijn bevraagd over de voedselproducten welke zijn gegeten, hoe dit |

|bereid is, risicogedrag en risicofactoren, worden geschat dat 23% van de endemische (niet reisgerelateerde) Campylobacter jejuni |

|infecties veroorzaakt worden door het eten van kippenvlees. De rol van pluimvee wordt daarmee waarschijnlijk onderschat, ondermeer door|

|bovengenoemde indirecte routes waarop Campylobacter de mens kan bereiken. Dat blijkt b.v. uit de “dioxine crises” in België toen er |

|heel kort geen kippenvlees te koop was en tijdens de vogelpest in Nederland toen het aanbod van kippenvlees niet veel, maar wel heel |

|duidelijk, lager was. |

|Het aantal Campylobacter infecties nam acuut 40% af in België en was in de 9 maanden na de start van de vogelpest 14% lager dan |

|normaal. |

|De juiste kwantitatieve bijdrage van pluimveevlees en die van een reeks van andere bronnen, die b.v. uit de CaSa studie naar voren |

|kwamen, is dus nog onduidelijk. Nut en effectiviteit (positieve trend t.g.v.) van bestrijdingsprogramma’s in pluimvee is daarom |

|moeilijk beoordeelbaar. Bovendien zijn kennis over bronnen en transmissieroutes en, niet te vergeten, van de relatie tussen besmetting |

|van m.n. pluimvee en hun bronnen voor infectie in de omgeving, van belang om de bestrijding effectief aan te kunnen pakken.Recent tonen|

|enkele grootschalige studies dat multi-locus sequence typing (MLST) onderscheid kan maken tussen Campylobacter afkomstig van pluimvee, |

|herkauwers en een reeks van andere bronnen. Deze techniek kan worden toegepast op C. jejuni en C. coli die samen in Nederland |

|verantwoordelijk zijn voor bijna 99% van de humane gevallen van campylobacteriose. Alle Campylobacter stammen uit de CaSa-studie zijn |

|in Lelystad opgeslagen. Dit betreft isolaten van ongeveer 2600 patiënten waarvan er ongeveer 1300 een ingevulde vragenlijst hebben |

|ingestuurd. Voor de isolaten van deze 1300 patiënten is in 2008 en 2009 de MLST-typering uitgevoerd door het CVI in Lelystad. Daarnaast|

|is in 2010 vanuit LNV door het CVI MLST-typering gedaan in diverse groepen landbouwhuisdieren, “pets” en “bats”. Bij de analyse zal |

|naast de samenwerking binnen het CIb en het CVI, worden samengewerkt met de Oxford University, UK, en Massey University, NZ. |

|Met het beperkte humane materiaal (250 van de 1300 stammen) is in 2009 een “proof of principle” geleverd voor de bruikbaarheid van de |

|MLST-typering voor het kwantificeren van de bijdrage van de diverse bronnen van Campylobacter voor Campylobacter infecties bij de mens.|

|Hierbij is gebruik gemaakt van MLST profielen uit buitenlands onderzoek vanaf eind jaren tachtig. |

|CVI doet aanvullende typeringen in 2009, bekostigd door LNV van opgeslagen isolaten uit diverse veterinaire bronnen. Nieuw humaan en |

|materiaal nieuwe samples uit veterinaire bronnen zullen in 2010 beschikbaar komen. In 2010 zullen derhalve de volgende vragen aan de |

|orde komen: |

|wat is de toegevoegde waarde op de attributieschattingen door gebruik te maken van recente Campylobacter stammen uit Nederlandse |

|bronnen naast die uit internationale databases. |

|Met behulp van de vragenlijsten uit de CaSa-studie zal ook getracht worden na te gaan in hoeverre MLST-typering bruikbaar is voor |

|brontracering in humane epidemiologische studies. Dit betreft ondermeer de volgende vragen: |

|zijn er specifieke bronnen en risicofactoren gerelateerd aan onderscheiden MLST sequence-types (ST) in patiëntcontrole onderzoek en |

|correspondeert dat met de bronnen waarmee deze STs in internationale databases lijken te zijn geassocieerd. |

|kan de a-priori kennis over de associatie van STs en bronnen gebruikt worden voor op specifieke bron en transmissie route gericht |

|patiëntcontrole onderzoek. |

|Deelvraag integratie QMRA-Epidemiologie |

|QMRA en epidemiologie bestuderen hetzelfde systeem from farm to fork to illness, maar interacteren niet of nauwelijks. Interactie of |

|uiteindelijk integratie van deze werkvelden, zal leiden tot betrouwbaardere, liefst gezamenlijke, uitspraken over het systeem. Er |

|kunnen drie typen raakvlakken worden onderscheiden: attributie, absolute schattingen, effecten van maatregelen. Naar het eerste |

|onderwerp zal binnen deze kennisvraag onderzoek worden verricht. De andere onderwerpen zullen – indien toegekend – opgepakt worden in |

|kennisvraag 9.2.6H ‘QMRA’. |

|Bij attributie gaat het om het vergelijken van het belang van transmissie routes voor een bepaalde pathogeen. Hiervoor gebruikte |

|methoden zijn outbreakstudies, subtypering, case control studies en comparative risk assessment. Een belangrijke eerste stap is om de |

|attributieresultaten uit deze verschillende methoden te vergelijken en zo verantwoord mogelijk te combineren tot één uitspraak over de |

|attributie. Vervolgens wordt geanalyseerd waardoor de verschillende methoden verschillende attributieresultaten opleveren: welke |

|aannames en stappen in de berekeningen zijn het meest onzeker? Tenslotte zal onderzocht zal worden welke aanpassingen in de methoden |

|zouden leiden tot meer uniforme attributieresultaten, bijv. door overall geminimaliseerde aanpassingen als uitgangspunt te nemen. Dit |

|resulteert in aanbevelingen voor aanpassingen in de verschillende methoden. |

|De pathogeen Campylobacter zal gebruikt worden als case study, omdat hier alle methoden op toegepast zijn en vanwege de relevantie voor|

|de volksgezondheid. |

|Productbeschrijving |

|Publicatie attributieanalyse: december 2010 |

|Rapport integratie QMRA-EI: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |5.2.11 (2009-2010) |

| |In het verleden heeft het RIVM bijgedragen aan de voorbereiding van het indienen van het |

| |projectvoorstel voor de CCFH (Codex on Food Hygiene) en heeft zij een ‘expert consultation’ |

| |bijeenkomst georganiseerd in samenwerking met de VWA. Ook was het RIVM de organisator van de|

| |eerste Codexwerkgroepbijeenkomst. |

| |Het ligt nu in de lijn der verwachtingen dat het RIVM ook de volgende Codex |

| |werkgroepbijeenkomst (mede) organiseert en de resultaten hiervan uitwerkt. |

|Projectnummer |V/330331/01/VV |

|Projectnaam |Voedselveiligheid |

| |Deelproject: Virussen in voedsel (Codex) |

|Projectleider |Arie Havelaar |

| |Deelprojectleider: Saskia Rutjes |

|Opdrachtgever |VWS |

|Programma |5 Risicoschatting en -beoordeling ten behoeve van het beleid |

|Projectbeschrijving |

| |

|In 2009 heeft het RIVM in samenwerking met de VWA de eerste ‘Codex-werkgroep’ bijeenkomst georganiseerd, waarna een eerste versie van |

|het document ‘Guidelines on the application of general principles of food hygiene to the control of viruses in food’ is rondgestuurd |

|aan overheden en internationale organisaties. Het document zal tevens besproken worden tijdens de volgende bijeenkomst van de Codex |

|Committee on Food Hygiene in november 2009. In 2010 zal in samenwerking met de VWA door het RIVM een volgende bijeenkomst van de |

|Codex-werkgroep worden georganiseerd, waarbij de commentaren op het document zullen worden bediscussieerd en waarbij een volgende |

|versie van de ‘Guidelines’ zal worden geproduceerd. |

|Productbeschrijving |

|Organisatie sessie Codex werkgroep: november 2010 |

|Voortgangsrapportage t.b.v. de Codex bijeenkomst in 2010: november 2010 |

|Datum |1 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |5.2.13 VCP microbiologische voedselveiligheid |

| |Risicobeoordeling en interventie in de consumentenfase wordt bij microbiologisch |

| |risicobeheer meer en meer van belang. |

| |Om hiervoor een tool beschikbaar te hebben kan de VCP worden gebruikt om vragen m.b.t. de |

| |microbiologische veiligheid te stellen. Via een pilotstudie kunnen de mogelijkheden hiervoor|

| |worden bezien. Indien de pilot succesvol verloopt kan een definitieve enquête worden |

| |ontworpen. De resultaten van die enquête kunnen direct worden gebruikt bij attributie |

| |analyses op voedselproduct niveau en bij het uitvoeren van (snelle) QMRA´s. |

|Projectnummer |V/330331/01/VC |

|Projectnaam |Voedselveiligheid |

| |Deelproject: VCP microbiologische voedselveiligheid |

|Projectleider |Arie Havelaar |

| |Deelprojectleider: Jurgen Chardon |

|Opdrachtgever |VWS |

|Programma |5 Risicoschatting en -beoordeling ten behoeve van het beleid |

|Projectbeschrijving |

| |

|Achtergrond |

|Binnen het microbiologische voedselveiligheid werkveld bestaat een grote behoefte aan relevante gegevens m.b.t. de consumentenfase. |

|Denk bijvoorbeeld aan het betrouwbaarder schatten van het volksgezondheidsrisico van pathogeen-product combinaties en het inschatten |

|van effecten van voorlichtingscampagnes m.b.t. keukenhygiëne. |

|Onderzoeksvraag |

|In dit project wordt onderzocht hoe de VCP (Voedsel Consumptie Peiling) kan worden gebruikt om vragen m.b.t. microbiologische |

|voedselveiligheid te beantwoorden, middels een pilot. |

|UITVOERING |

|Analyse VCP + voorstellen ter optimalisering |

|Sinds 2003 wordt de VCP via een vernieuwde systematiek uitgevoerd. De beschikbare data uit deze nieuwe VCP zijn nog nooit systematisch |

|vanuit het perspectief van de microbiologische voedselveiligheid beschouwd. Ter voorbereiding op de pilot zal een analyse van VCP |

|gegevens uitgevoerd worden. Daarbij zullen voorstellen gedaan worden om de geschiktheid van de VCP m.b.t. microbiologische |

|voedselveiligheid te verbeteren. |

|Pilot |

|Concrete vragen m.b.t. de consumentfase liggen bijvoorbeeld binnen het snelle QMRA werk. Snelle QMRA is een methodiek geschikt voor het|

|uitvoeren van attributie analyses en comparative risk assessment op pathogeen-voedselproduct niveau. De laatste jaren is veel aandacht |

|besteed aan het zo expliciet mogelijk definiëren van binnen sQMRA relevante processen en bijbehorende parameters. De VCP-geënqueteerden|

|zullen vragen omtrent deze parameters ter beantwoording voorgelegd krijgen. Vanwege de generieke aanpak van de sQMRA-methodiek zijn de |

|bedoelde parameters tevens zeer relevant voor het microbiologische voedselveiligheid werk in het algemeen. |

|Mede op basis van de eerder genoemde analyse wordt een reeks risicovolle voedselproducten gedefinieerd waarvoor de volgende parameters |

|worden uitgevraagd: |

|Consumptiefrequentie en portiegrootte. |

|Bewaartemperatuur (bijv kamertemperatuur, koelkast, vriesvak). |

|Bewaarduur (uitgedrukt in uren of dagen). |

|Gevoeligheid van bereidingswijze voor kruisbesmetting. |

|Verhittingsmethode (bijv gaar, half-gaar, rauw). |

|Inventarisatie andere VCP gerelateerde vragen |

|Bovendien zal binnen het bredere microbiologische voedselveiligheid werkveld geïnventariseerd worden welke andere concrete, voor de VCP|

|geschikte, vragen er liggen. Indien de pilot succesvol verloopt kan vervolgens in 2011 een definitieve enquête worden ontworpen |

| |

|Gedurende het jaar zal meerdere malen overleg plaatsvinden met de opdrachtgever over de vorderingen van het project. Tevens wordt er |

|afgestemd en samengewerkt met kennisvraag 5.4.3 |

|Productbeschrijving |

|Briefrapport met de volgende onderdelen: Analyse van VCP vanuit microbiologisch voedselveiligheids perspectief, Voorstellen voor |

|optimalisering, Verslag van pilot en een Inventarisatie van mogelijke VCP enquête vragen vanuit het bredere microbiologische werkveld: |

|december 2010 |

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – LNV (met name VWA)

|Datum |1 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en - omschrijving |9.1.30 Ad hoc vragen VWA (2010) |

| |Geef op korte termijn antwoord op specifieke ad hoc vragen op het werkterrein van de VWA. |

| |Voor enkele specifieke gebieden zijn deelkennisvragen geformuleerd. Hieronder worden de |

| |deelkennisvragen op het gebied van food vermeld. |

| |9.1.30 A RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid |

| |a. Beantwoord de in de loop van 2010 door Bureau Risicobeoordeling aan het Front Office |

| |RIVM-RIKILT voorgelegde vragen op het gebied van de toxische gevaren en risico’s van |

| |chemische stoffen, microbiologische gevaren en/of producten en chemische verontreinigingen |

| |in consumentenproducten. |

| |b. Beantwoord vragen die het Bureau in 2010 stelt op basis van opinies van de EFSA. |

| |c. Beantwoord vragen die het Bureau in 2010 stelt in het kader van nieuwe risico’s. |

| |d. Beantwoord vragen die het Bureau in 2010 stelt in het kader van gevaar en |

| |risico-evaluatie van carcinogene, mutagene en reprotoxische (CMR) stoffen. |

| |9.1. 30 E Beoordeling samenstelling voedselpakket |

| |Beantwoording van ad hoc vragen m.b.t blootstellingsconsumptiegegevens die door de VCP/VCS |

| |beschikbaar zijn/komen. De invulling zal gebeuren in overleg met de opdrachtgever. |

| |9.1.30 F Ad hoc vragen beoordeling natuurlijk water |

| |Ad-hoc advisering ten behoeve van de erkenning van natuurlijk mineraalwater of bronwater. |

| |9.1.30 G Beoordeling kruiden door nadere analyse |

| |Binnen dit onderdeel worden analyses van voedingssupplementen, smartshopproducten en |

| |levensmiddelen op (farmacologisch) actieve componenten uitgevoerd. Indien een ingrediënt |

| |herhaaldelijk wordt aangetroffen kan, in overleg tussen VWA en RIVM, worden besloten om een |

| |nadere analyse te laten verrichten. |

| |9.1.30H Ad hoc vragen: Dieetvoeding voor medisch gebruik Fabrikanten van Dieetvoeding voor |

| |medisch gebruik (DVMG) zijn |

| |verplicht een specimen van het etiket naar de VWA te zenden bij |

| |het op de markt brengen van een DVMG. Daarbij moet een document worden meegestuurd waaruit |

| |blijkt dat het hier daadwerkelijk om DMVG gaat. Een van de vragen die in het document moet |

| |worden beantwoord is een argumentatie voor de geschiktheid voor het medisch doel. Door |

| |gebrek aan medische expertise is hier de beoordeling daarvan voor de VWA moeilijk. Daarom |

| |ondersteuning van het RIVM gewenst. Daarbij gaat het met name om een beoordeling van het |

| |RIVM of het product geschikt is voor de medisch doeleinden die op het etiket geclaimd |

| |worden. Dit op basis van het door de fabrikant/importeur aangeleverde dossier. |

| |Voor 2010 wordt gedacht aan 5 dossiers. |

|Projectnummer |V/320110 |

|Projectnaam |Ad hoc food |

|Projectleider |Suzanne Jeurissen |

|Opdrachtgever | |

|Programma |9 Risicoschatting en –beoordeling ten bate van toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|Dit project geeft invulling aan het food gedeelte van kennisvraag 9.1.30, bestaande uit de deelkennisvragen 9.1.30 A, E, F, G en H. |

|Voor elke deelkennisvraag zijn er een of twee deelprojectleiders vanuit het RIVM en zijn er een of twee contactpersonen vanuit de VWA. |

|De reguliere contacten zullen tussen deze deelprojectleiders en de betreffende contactpersonen plaatsvinden. |

|Daarnaast zal de algemene contactpersoon ad hoc vragen van de VWA op de hoogte gehouden worden van alle vragen (via de contactpersonen |

|van de VWA) en alle antwoorden (via de deelprojectleiders). Tevens wordt de algemene contactpersoon via de projectleider op de hoogte |

|gehouden van de financiële uitputting van de diverse deelprojecten. |

|Aan het eind van het jaar zal een jaaroverzicht met titels van alle in behandeling genomen vragen voor alle deelkennisvragen van |

|kennisvraag 9.1.30 opgesteld worden waarin ook de gemiddelde behandeltijd (per deelkennisvraag) alsmede de namen van andere |

|geraadpleegde kennisinstellingen (indien van toepassing) opgenomen worden. |

|Binnen het RIVM zal waar nodig inhoudelijke afstemming plaatsvinden tussen de diverse deelkennisvragen. Tevens zal afstemming |

|plaatsvinden met het project Ad hoc vragen VWA non-food. |

|De invulling van de diverse deelkennisvragen wordt hieronder beschreven. |

| |

|9.1.30 A Ad hoc vragen: RIVM-RIKILT Front Office Voedselveiligheid. |

|Contactpersoon VWA: dr. H.P.J.M. Noteborn, BuR |

|Deelprojectleider RIVM: dr. ir. S.M.F. Jeurissen, SIR |

|Dit onderdeel is gestart in 2005 om bestedingsruimte voor ad hoc vragen op het gebied van voedselveiligheid te creëren. Deze ruimte is |

|nodig om adequaat te kunnen inspelen op actuele ontwikkelingen. Het betreft vooral het maken van ad hoc risicobeoordelingen bij |

|incidenten en crises in relatie tot de chemische en microbiologische voedselveiligheid. |

|De werkzaamheden genoemd in deelkennisvraag onderdelen a, b en c worden uitgevoerd door het Front Office Voedselveiligheid. Als gevolg |

|van de uitruil van taken tussen RIVM en RIKILT in het kader van DOBOLAV ligt de coördinatie van het Front Office Voedselveiligheid |

|vanaf 1 januari 2010 geheel bij het RIVM. Wel zal waar nodig de expertise van het RIKILT, met name op het gebied van analyse en GGO’s, |

|worden ingehuurd (via programma 10). Indien nodig of gewenst kunnen deze werkzaamheden, in overleg met het Bureau, in samenwerking met |

|andere externe partners worden uitgevoerd. |

|De werkzaamheden genoemd in deelkennisvraag onderdeel d worden uitgevoerd door het RIVM (GBO) in respons op reguliere en ad hoc |

|verzoeken van het Bureau Risicobeoordeling. |

| |

|9.1.30 E Ad hoc vragen: Beoordeling samenstelling voedselpakket. |

|Contactpersonen VWA: dr Y.M. Huigen, directie T&C; dr. ir. J.J.M. Castenmiller, VWA-BuR |

|Deelprojectleider RIVM: dr. ir. M.C. Ocké, CVG |

|Er wordt in dit onderdeel 90 uur capaciteit beschikbaar gesteld voor de beantwoording van ad hoc vragen op het gebied van inneming- en |

|consumptiegegevens in het kader van de voedselconsumptiepeilingen. De invulling hiervan zal gebeuren in overleg met de opdrachtgever. |

| |

|9.1.30 F Ad hoc vragen: Beoordeling natuurlijk water. |

|Contactpersoon VWA: dr. Y.M. Huigen, directie T & C |

|Deelprojectleider RIVM: ing. P.J.C.M. Janssen, SIR |

|Binnen deze deelkennisvraag vindt ad hoc-advisering ten behoeve van de erkenning van natuurlijk mineraalwater of bronwater plaats. Op |

|grond van een dossier van o.a. een geologisch en hydrologisch onderzoek adviseert de afdeling Landbouw en Duurzaam Landelijk Gebied |

|(LDL) van het Plan Bureau voor de Leefomgeving (PBL) of het water stamt uit een onderaardse laag die garandeert dat het water |

|gevrijwaard is gebleven van ieder gevaar voor verontreiniging. |

| |

|9.1.30 G Ad hoc vragen: Kruiden, waren of geneesmiddelen? |

|Contactpersoon VWA: dr. Y.M. Huigen, directie T & C; ir. M.J. Martena, regionale dienst Zuid |

|Deelprojectleider RIVM: dr. M. van de Bovenkamp, SIR |

|Analyse van voedingssupplementen, smartshopproducten en levensmiddelen op (farmacologisch) actieve componenten. |

| |

|9.1.30 H Ad hoc vragen: Dieetvoeding voor medisch gebruik |

|Contactpersoon VWA: dr. Y.M. Huigen, directie T & C |

|Deelprojectleider RIVM: dr. F.J.J. Verhagen en dr. J.M.A. van Raaij, CVG |

|Binnen deze deelkennisvraag vindt ad hoc advisering plaats m.b.t. de vraag of een product welke door een fabrikant gepresenteerd wordt |

|als dieetvoeding voor medisch gebruik ook daadwerkelijk gezien mag worden als dieetvoeding voor medisch gebruik (a.h.v. mede door RIVM |

|ontwikkeld beoordelingskader). Daarnaast zal ad hoc advisering plaatsvinden m.b.t. ‘novel foods’ in het bijzonder m.b.t. de vraag welke|

|producten gezien moeten worden als ‘novel foods’ en welke niet; dit als vervolg op de in 2009 te ontwikkelen beslisboom novel foods. |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

|Productbeschrijving |

|9.1.30: Jaaroverzicht met titels van alle in behandeling genomen vragen voor alle deelkennisvragen van kennisvraag 9.1.30. |

|9.1.30A: Rapporten van het Front Office Voedselveiligheid (onderd. a, b en c), (brief-)Rapporten (onderdeel d) |

|9.1.30E: Briefrapporten per individuele vraag |

|9.1.30F: Briefrapporten per individuele vraag |

|9.1.30G: Briefrapport over de aangeleverde producten en analyse van actieve componenten daarin. |

|9.1.30H: Briefrapporten per individuele vraag |

|Datum |15-09-2009 |

|Kennisvraagnummer en -omschrijving |Ad hoc vragen: consumentenproducten |

|Projectnummer |320105 |

|Projectnaam |Ad hoc-adviezen consumentenproducten |

|Projectleider |Paul Janssen |

|Opdrachtgever en contactpersoon |VWA |

|Programma |Risicoschatting en –beoordeling ten bate van het Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|Algemene omschrijving advisering: Ad hoc-advisering over actuele zaken m.b.t. door VWA geconstateerde aanwezigheid van chemische |

|verontreinigingen in consumentenproducten. De gevraagde advisering betreft mogelijke nadelige gezondheidseffecten bij de consument. Dit|

|geschiedt op basis van alle beschikbare wetenschappelijke kennis (toxicologische en klinische data) over de stof(fen) in kwestie. |

|Vragen kunnen een spoedeisend karakter bezitten i.v.m. het nemen van wettelijke maatregelen tegen verhandelaar(s). Van het RIVM wordt |

|dan verwacht dat onmiddellijk volgend op de adviesaanvraag begonnen wordt met de feitelijke werkzaamheden en dat de advisering strikt |

|binnen de vooraf overeengekomen tijdslimiet(en) wordt opgeleverd. Belangrijk element bij vragen is schatten van de blootstelling. |

|Hiertoe wordt gebruikt maakt van het RIVM-model ConsExpo. |

|Kennisvraag-onderdeel a betreft vijf reeds nu bekende vragen over specifieke onderwerpen. Onderdeel b betreft overige ad hoc-vragen |

|zoals in de loop van het jaar binnenkomend. |

|9.1.30Ba: |

|1. Beoordelen van actuele risico’s van chemische stoffen in speelgoed. De gewijzigde speelgoed richtlijn zal in juni 09 worden |

|gepubliceerd. Opdrachtgever voorziet de behoefte aan ondersteuning door het RIVM bij interpreteren en het verder uitwerken van de |

|chemische eisen voor speelgoed. WBS-2: V/320105/10/AA Advisering omtrent speelgoedrichtlijn |

|2. Risicobeoordeling voor door de VWA aangetroffen biociden: |

|2.1 Beoordeling juiste indeling in categorieën t.b.v. gedifferentieerd handhaven. Niet toegelaten biociden wordt een overgangstermijn |

|gegeven om een volledig dossier in te dienen bij het Ctgb. WBS-2: V/320105/10/AB Risicobeoordeling ‘overgangstermijn’-biociden |

|2.2 Treated articles: drager en afgiftebron van biocide aan de oppervlakte of omgeving van de drager. Risicobeoordelingen uitvoeren aan|

|nieuwe vormen van treated articles die in de handel worden aangetroffen. WBS-2: V/320105/10/AC Risicobeoordeling biociden uit ‘treated |

|articles’ |

|3. Risicobeoordeling consumentenproducten uit gegaste containers. WBS-2: V/320105/10/AD Risicobeoordeling consumentenproducten gegaste |

|containers |

|4. Beoordeling van de indeling van stoffen in consumentenproducten in het kader van GHS ten behoeve van handhaving. WBS-2: |

|V/320105/10/AE Beoordeling indeling stoffen in consumentenproducten i.h.k.v. GHS ten behoeve van handhaving |

|5. ‘Cursus’ toxicologie voor de afdeling S&O Groningen. WBS-2: V/320105/10/AF Cursus Toxicologische Risk Assessment |

|9.1.30Bb: |

|Beoordeel actuele risico’s van chemische stoffen in consumentenproducten. Overige ad hoc-vragen inzake chemische risico’s |

|consumentenproducten zoals binnenkomend in de loop van 2009. Voor nadere omschrijving zie boven (Algemen omschrijving). WBS-2: |

|V/320105/10/AG: Overige ad hoc-vragen consumentenproducten. |

|Productbeschrijving |

|Deelrapportages per adviesvraag: continu |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en - omschrijving |9.1.30C |

| |Advies VWA mbt advisering over deskundigen verklaringen over gevaren waarvoor geen |

| |wettelijke normen zijn. |

|Projectnummer |V/330391/01/DV |

|Projectnaam |Ad Hoc vragen VWA |

| |Deelproject: Verificatie deskundigen verklaring |

|Projectleider |Projectleider: Henk Aarts |

| |Deelprojectleider: Rob de Jonge |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en-beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|De gegevens en conclusies uit de deskundigen verklaring zullen worden beoordeeld op basis van de huidige stand van zaken van de |

|wetenschap. Twee deskundigen uit het RIVM zullen de verklaring bestuderen en gezamenlijk een oordeel vormen. |

|Afhankelijk van het budget zullen op verzoek van de VWA bestaande factsheets voor de voedselveiligheidsdatabase van de VWA m.b.t. |

|microbiologische gevaren worden geupdated of nieuwe worden geschreven. |

|Op basis van de verzoeken tot beoordeling van de VWA deskundigen verklaring zal het soms noodzakelijk zijn voor het RIVM kennis te |

|genereren die niet uit de literatuur gehaald kan worden. Dit zal in overleg met de contactpersonen van Kooij en ter Kuile plaatsvinden |

|om ad hoc onderzoeksruimte te creëren. |

|Productbeschrijving |

|Er komt een onderbouwde briefrapportage over de deskundigen verklaring: op aanvraag |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraag |9.1.30 D |

| |Beleidscontext: |

| |De VWA geeft advies aan de Minister van VGZ m.b.t. de goedkeuring van hygiëne codes. De wet |

| |laat voor sectoren de mogelijkheid open om product ongekoeld te bewaren. Dit verzoek dient |

| |m.b.v. een risico beoordeling onderbouwd te zijn. De VWA heeft, na toetsing in de ROW |

| |criteria opgesteld op basis waarvan de toetsing plaatsvindt. Het RIVM wordt verzocht om de |

| |verzoeken op basis van deze criteria te beoordelen. |

| |(2010) |

| |Beoordeling van verzoeken op basis van de VWA criteria. |

| | |

| |Jaarlijks zijn er maximaal 20 van dergelijke vragen te verwachten |

|Projectnummer |V/330291/01/HC |

|Projectnaam |Ad Hoc vragen VWA |

| |Deelproject: Beoordeling modules hygiëne codes |

|Projectleider |Projectleider: Henk Aarts |

| |Deelprojectleider: Rob de Jonge |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en –beoordeling ten bate van Toezicht |

|Begindatum en einddatum |01/-1/2010 – 31/12/2010 |

|Projectbeschrijving |

| |

|De onderbouwing van het verzoek zal worden getoetst aan de hand van de door de VWA opgestelde criteria waaraan producten die ongekoeld |

|zouden kunnen worden bewaard gedurende een bepaalde tijd moeten voldoen. Twee deskundigen uit het RIVM zullen de aanvraag op basis van |

|de criteria bestuderen en gezamenlijk een oordeel vormen. |

| |

|Op basis van de verzoeken tot beoordeling van de VWA deskundigen verklaring zal het soms noodzakelijk zijn voor het RIVM kennis te |

|genereren die niet uit de literatuur gehaald kan worden. Dit zal in overleg met de contactpersonen van Kooij en ter Kuile plaatsvinden |

|om ad hoc onderzoeksruimte te creëren. |

|Productbeschrijving |

|Er komt een onderbouwde briefrapportage over de aanvraag: op aanvraag |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.1b Trichinella (2006-2010) |

| |Continueer de serosurveillance wilde zwijnen ism. jagers/GD met de door het RIVM |

| |gevalideerde testmethode, incl. de vereiste validatie met een western blot en |

| |beschrijf/interpreteer de trends in de tijd. |

| |Gebruik, als de EU-methode door het CRL-T is gevalideerd, ook deze methode en interpreteer |

| |de eventuele verschillen tav. de RIVM-methode. |

| |Continueer de serologische bewaking van wilde muizen en vergelijk de resultaten met de |

| |isolatie van trichinella in karkassen. |

| |Continueer de risicomapping voor wilde zwijnen, varkens en vossen in afstemming met het |

| |EU-project Trichimed en integreer waar mogelijk, de bevindingen in muizen. |

|Projectnummer |V/330361/01/TR |

|Projectnaam |Wildlife-borne zoönosen |

| |Deelproject: Trichinella |

|Projectleider |Projectleider: Chantal Reusken |

| |Deelprojectleider: Merel Langelaar |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en –beoordeling ten bate van toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|en 2. In 2010 zullen ca 300 sera van wilde zwijnen worden verzameld door de GD in het kader van het surveillanceproject wilde zwijnen. |

|Sera zullen serologisch onderzocht worden met in house RIVM ELISA Trichinella test. Uitslagen worden na afloop van het seizoen naar GD |

|gestuurd voor LNV rapportage. RIVM rapporteert de resultaten voor nationale en internationale rapportages (OIE/EFFSA). Resultaten |

|zullen tevens bij het RIVM geanalyseerd worden om trends in de tijd te volgen. Ter confirmatie van herhaaldelijk positief getestte |

|sera zal de western blot worden gebruikt voor Trichinella in wilde zwjnen. Resultaten van de western blot zal ism AFFSA en BfR en in|

|afstemming met CRL worden uitgevoerd. De nieuwe EU-methode zal hiernaast worden gelegd. |

|In 2009 heeft de serologie van gevangen muizen van verschillende regio’s in NL een aantal ‘positieven’ opgeleverd. Het vangen van |

|muizen (zie vragen knaagdierproject) zal worden gecontinueerd. Bloed en kadavers worden bewaard voor serologie en eventueel digestie op|

|beschikbare serologisch positieven. De resultaten zullen uiteindelijk worden gebruikt voor latere risicoschattingen (zie ook vraag |

|riskmap parasieten, deze is echter niet geoffreerd voor 2010, materialen worden verzameld voor latere risk mapping). |

|In het kader van de EU regelgeving voor Trichinella (2075/2005) wil NL toewerken naar een negligible risk status. Hiervoor zullen ook |

|gegevens van vossen moeten worden overlegd met de Europese CiE. Om in 2012 de status te kunnen aanvragen zullen de in 2009-2011 |

|verzamelde vossen voor het Em onderzoek ook onderzocht worden op Trichinella. Vanaf 2010 zullen hiervoor circa 300 vossen jaarlijks |

|op Trichinella moeten worden onderzocht. Voor 2010 kunnen binnen deze offerte afhankelijk van de methode maximaal 100 vossen worden |

|onderzocht. |

|Dit project zal in nauwe samenwerking met de partners van het EU project (Trichimed) worden uitgevoerd. Nu het Trichimed project ten |

|einde is, zal het echter extra inspanningen vergen dit netwerk bij elkaar te houden. Dit is ook een doel van het onderhavige project. |

|Productbeschrijving |

|1. & 2 Briefrapport: december 2010 |

|3. Geen product |

|4. Briefrapport: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.1c1. Wildlife monitoring parasitic (emerging) zoonoses |

| |Algemeen: |

| |Maak een risk map van de humane risico’s in Nederland van parasitaire ziekten die worden |

| |overgedragen door wildlife. Deze risk map zal een goed beeld moeten geven van de voor |

| |Nederland relevante humaan parasitaire risico’s. De risk map moet dynamisch zijn, een |

| |voorspellend karakter bezitten en op basis van een geaccordeerd plan van aanpak de komende |

| |jaren worden ingevuld |

| |Beschrijf specifiek de beperkingen en de oplossingsrichtingen om Nederland in te delen in |

| |risicocategorie-gebieden en de nauwkeurigheid van het voorspellend vermogen van de risk map |

| |zo hoog mogelijk te maken; |

| |Organiseer 2 maal per jaar een overleg van medewerkers RIVM betrokken bij Risicogebaseerde |

| |signaleringssystematiek (EWS, risk mapping, surveillance/monitoring, trendsignalering) en |

| |nodig daarbij VWA-medewerkers uit (R. v. Oosterom, W. Ooms (BuR), en S&O regio Oost) |

| |Participeer in/ initieer wildlife monitoring op Europees niveau |

|Projectnummer |V/330361/01/AL |

|Projectnaam |Wildlife-borne zoönosen |

| |Deelproject: monitoring parasitic zoonoses - algemeen |

|Projectleider |Projectleider: Chantal Reusken |

| |Deelprojectleider: Merel Langelaar |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en beoordeling, ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|Algemeen |

|1 en 2. Humane risico’s van parasitaire ziekten bestaan conceptueel uit kleinere componenten, te weten de introductie (en detectie) van|

|de parasiet, de persistente transmissie (R0 groter dan 1) tussen de natuurlijke gastheer soort(en), geografische verspreiding van de |

|geïnfecteerde dieren, en de blootstelling van infectieuze parasieten aan de mens. Aan al deze componenten kan modelmatig gerekend |

|worden. Geografisch gezien verschilt het risico tussen twee locaties, omdat niet alle parameterwaarden van het model dezelfde zijn. |

|Het dynamische en voorspellende vermogen van een risk map zijn gewaarborgd door het model of delen daarvan in differentiele |

|vergelijking te implementeren. De beperkingen om tot een bruikbare risk map te komen worden grotendeels bepaald door de beschikbaarheid|

|van gegevens, waarop de parameters van het model worden geschat. Nauwkeurigheid van het voorspellende vermogen is bepaald deels door de|

|hoeveelheid van de gegevens maar ook door de toepassingsmogelijkheden van de gegevens voor de Nederlandse situaties, omdat relevante |

|literatuur vaak om buitenlandse situaties gaat. Om tot een plak van aanpak te komen om een goede risk map te maken, zal eerst |

|uitgebreid beschreven moeten worden wat de deelvragen (incl. onderzoek) zijn die nodig zijn om de verschillende componenten van het |

|model te kunnen beschrijven. Het nadeel, dat dit een tijdrovend proces is, wordt deels gecompenseerd doordat een aantal benodigde |

|gegevens generiek zijn en gebruikt kunnnen worden bij het maken van andere risk maps (project knaagdieren, vectoren). Gedurende het |

|inventariseren van al deze factoren zal ook blijken waar verdere vragen liggen die opgelost dienen te worden en de tools die daarvoor |

|nodig zijn. |

|Aangezien ieder pathogeen (en zijn gastheer) een eigen dynamiek kent, zal de eerste aanzet voor een ‘risk map van parasitaire risico’s’|

|de keuze betreffen van het te onderzoeken pathogeen, en de diersoort waarin dit pathogeen onderzocht moet worden. Het kiezen van een |

|pathogeen-agens combinatie zal mede gebaseerd zijn op de geprioriteerde lijst van EMZOOII. Daarnaast is van belang voor de keuze |

|welke gegevens reeds gegeneerd zijn in eerder onderzoek. |

|Concreet zal in 2010 een plan van aanpak worden opgeleverd dat beschrijft welke parasiet-gastheer combinaties prioriteit hebben om in |

|kaart gebracht te worden, wat de mogelijke technieken zijn om het voorkomen van deze parasiet te volgen, in welke gastheerspecies |

|gemeten moet worden en wat de risicofactoren zijn die nader onderzoek verdienen. Aangezien modelmatige beschrijving van de |

|risicofactoren voor de uiteindelijke risk-map van eminent belang is, zal in een vroeg stadium expertise van een modelleur ingeroepen |

|worden, om mede te bepalen voor welke modellen op termijn gekozen zal worden en om te bewaken dat vervolgonderzoek de juiste gegevens |

|genereert opdat betrouwbare parameters bij kunnen dragen aan optimalistaite van het model. |

|Gedurende het proces van inventarisatie zal twee maal per jaar een bijeenkomst belegd worden met betrokkenen (onderzoekers RIVM en |

|daarbuiten, en medewerkers VWA) om de voortgang te bespreken en de richting af te stemmen (3). |

|Wildlife monitoring is een Europese aangelegenheid. Er zal actief deelgenomen worden aan netwerken (bijvoorbeeld van de EWDA) om |

|monitoring gezamenlijk, of in ieder geval op vergelijkbare wijze, van de grond te krijgen. Delen van data en kennisuitwisseling tussen |

|verschillende landen is hierbij een belangrijk aandachtspunt. Een verkennende bijeenkomst met de Nederlandse en Europese partners zal |

|in 2009 plaats vinden. Regelmatige afstemming zal in 2010 gecontinueerd worden. |

|Productbeschrijving |

|1 + 2, briefrapport : plak van aanpak voor risk map van prioritaire parasiet en monitoring in specifieke gastheer: december 2010 |

|3. plannen twee vergaderingen: mei en sept./ okt. 2010 |

|4. Jaarverslag: December 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.1c2. Wildlife monitoring parasitic (emerging) zoonoses |

| |E. multilocularis |

| |Als eerste invulling van de parasitaire risk map wordt gevraagd de humane risico’s in |

| |Nederland op een E. multilocularis besmetting in kaart te brengen op basis van Zwitserse |

| |incidentie data (resultaten 2008/2009), inzicht in huidige prevalentie (2009) in de |

| |Nederlandse vossenpopulatie, de potentiële contacten, en andere relevante parameters ; |

| |verdisconteer hierin de gegevens uit de ons omringende landen die mogelijk via Med-Vet-Net |

| |voorhanden zijn. |

| |Om de risk map van 4 te verfijnen: Breng de situatie van de Nederlandse vossenpopulatie |

| |(vossendichtheid, prevalentie E. multilocularis besmetting) in kaart op basis van het |

| |geaccordeerde plan van aanpak dat in 2009 is opgesteld (projectonderdeel met additionele |

| |financiering VWA-BuR |

|Projectnummer |V/330361/01/EC |

|Projectnaam |Wildlife-borne zoönosen |

| |Deelproject: Monitoring parasitic E multilocularis |

|Projectleider |Projectleider Chantal Reusken |

| |Deelprojectleider: Merel Langelaar |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en beoordeling, ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|1. Zwitserse gegevens op de incidentie van Alveolaire echinococcose zijn in 2009 beschikbaar gesteld (P. Deplazes, U. Zurich, B. |

|Gottestein, U. Basel). Prevalentie gegevens van E. multilocularis in de vossen populaties in Neder-Saksen is recent beschikbaar gesteld|

|(pers. comm. O. Berke, U. Guelph). Verder in dit jaar worden de vossen populaties in de Sallandse heide onderzocht. Deze en andere |

|reeds verzamelde gegevens worden gecombineerd met het model (resultaten einde 2009). Hiernaast moeten andere relevante parameters zoals|

|bijvoorbeeld potentiële contacten van mensen met de vos in de literatuur opgezocht worden (indien beschikbaar) . Alle gegevens worden |

|geaggregeerd en gemaakt tot een eerste landelijke risico map voor humane infectie met E. multilocularis in de nabije toekomst. Niet |

|geoffreerd |

|2. Zoals voorgesteld in het geaccordeerde plan van aanpak (juni 2009), zullen de vossen populaties worden onderzocht op E. |

|multilocularis om de introductie uit Duitsland (of ontbreken hiervan) vast te stellen. Gestreefd wordt om in totaal 288 vossen uit de |

|regio ‘Midden’ te onderzoeken in de periode tussen oktober 2010 tot maart 2011. De periode tussen oktober tot maart is belangrijk om de|

|vergelijkbaarheid met de eerdere onderzoeken te garanderen. Prevalenties kunnen namelijk wisselen door het jaar heen door de dynamiek |

|van de vossenpopulaties in het jaar. |

|Productbeschrijving |

|Briefrapport: december 2010 |

|Tussentijdse rapportage: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.1c3 Wildlife monitoring parasitic (emerging) zoonoses |

| |Baylisascaris |

| |Voer een quick scan uit van de Baylisascaris prevalentie onder wasberen in Nederland. |

|Projectnummer |V/330361/01/BP |

|Projectnaam |Wildlife-borne zoönosen |

| |Deelproject: Wildlife monitoring parasitic (emerging) zoonoses: Baylisascaris |

|Projectleider |Chantal Reusken |

| |Deelprojectleider: Hein Sprong |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en beoordeling, ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|De gewone wasbeer (Procyon lotor) komt in Europa voor als exoot en wordt ook in Nederland sporadisch aangetroffen. Het gaat |

|waarschijnlijk om afgedankte huisdieren of hun nakomelingen. De stichting AAP heeft een twintigtal wasberen in de opvang en er is een |

|vermeende toename van het aantal wasberen in Nederland, maar ook in België. De wasbeer komt plaatselijk in Duitsland veel voor en |

|blijkt onuitroeibaar. De wasbeer kan een bedreiging gaan vormen voor de volksgezondheid. Wasberen kunnen onder andere geïnfecteerd zijn|

|met Bayliascaris procyonis, een zoonotische rondworm, die fatale gevolgen kan hebben voor de mens. Een recente surveillance in |

|Duitsland liet zien dat ~70% van de wasberen geïnfecteerd is met B. procyonis. Besmette wasberen zijn in NL reeds aangetroffen. Dit |

|heeft geelid tot een zeer strict quarantainebeleid indien de dieren worden opgevangen. De vraag is wat de prevalentie is van B. |

|procyonis onder wasberen is in Nederland. |

|Er wordt vastgesteld op welk BSL-niveau de diagnostiek zal worden uitgevoerd. Er wordt een moleculaire test opgezet voor de specifieke |

|detectie van B. procyonis in feces monsters. Positieve controles en spikemateriaal worden (indien mogelijk) verkregen via |

|internationale samenwerking (januari 2010-november 2010). |

|Fecesmonsters met minimale epidemiologische gegevens van in Nederland voorkomende wasberen worden verzameld. (januari 2010 –september |

|2011). Het verzamelen van voldoende monsters kan mogelijkerwijs een limiterende stap zijn in dit onderzoek. |

|Er zal zo mogelijk een schatting gemaakt worden van het aantal wasberen in Nederland. (juli 2011). |

|Fecesmonsters worden getest met de moleculaire test. De resultaten worden geanalyseerd en de prevalentie wordt berekend (juli |

|2011-november 2011). |

|Productbeschrijving |

|1. Briefrapport met de beschrijving van de moleculaire detectiemethode: december 2010 |

|2. Briefrapport met de prevalentie van B.procyonis in de geteste Nederlandse wasberen: december 2011 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.2A: Teken |

| |1. Continueren verzamelen van teken in gebied ‘Duin en Kruidberg. |

| |2. Continueren analyseren van verzamelde teken (zie 1) op aanwezigheid van relevante |

| |pathogenen op genotypeniveau (Borrelia, Anaplasma, Babesia, Rickettsiae). |

| |3. Uitbreiden van de monitoring zoals genoemd onder 2 en 3 met andere voor |

| |tekenoverdraagbare ziekten relevante gebieden in Nederland. |

| |4. Analyseer de teken die zijn verzameld in het WUR tekenproject op dezelfde relevante |

| |pathogenen als onder 2. |

| |5. Houd diagnostiek (extractie en detectie) up-to-date van de volgende pathogenen: Tickborne|

| |Encephalitis virus, Crimean Congo Hemorrhagic Fever virus, Borrelia, Anaplasma, Babesia, |

| |Rickettsiae). |

| |6. Start met uitvoering plan van aanpak voor diagnostiekontwikkeling voor de meest dreigende|

| |pathogenen (afgestemd op resultaten EmZoo en in 2009 geaccordeerd); fasering in nader |

| |overleg te bepalen |

| |7. Start met de opzet van een gastheerdetectie/identificatie methode op basis |

| |tekenbloed-analyse. |

| |8. Start met de ontwikkeling van een generieke screenings-/detectiemethode van RNA+DNA van |

| |relevante pathogenen in teken, op basis van het geaccordeerde plan van aanpak. |

|Projectnummer |V/330341/01/TE |

|Projectnaam |Vector-borne zoönosen |

| |Deelproject: Teken |

|Projectleider |Chantal Reusken |

| |Deelprojectleider: Hein Sprong |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en –beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|Teken fungeren als vector voor sommige zoönosen waarvan in Nederland de ziekte van Lyme de belangrijkste humane aandoening is. In |

|Nederlandse teken zijn ook dragers van andere pathogenen, waarvan gezondheidsrisico’s onvoldoende bekend zijn. Een aantal andere |

|ernstige teken-overdraagbare aandoeningen (zoals Tick-Borne Encephalitis en Crimean-Congo Hemorrhagic Fever) circuleren wel in Europa, |

|maar zijn tot nu toe niet geconstateerd in Nederland. Recent zijn door een expert groep TBE, CCHF, lyme en Tulareamie als de meest |

|grote dreigingen voor Europa aangemerkt (Vborne, ECDC 2007). Op dit moment ontbreken effectieve signalering- en monitoringsystemen om |

|inzicht in de Nederlandse situatie te krijgen en om nieuwe bedreigingen tijdig te kunnen waarnemen. Het vinden van (op)nieuw opduikende|

|pathogenen in Nederland berust voornamelijk op toeval. Een voorbeeld hiervan is de recente, onverwachte vector-overdraagbare |

|aandoening in Nederland Dirofilaria repens. De basis van effectieve signalering- en monitoringssystemen is kennis van de pathogenen en |

|inzicht in de dynamiek van de betreffende vector en dat van zijn gastheren. Een dynamische risico-kaart van vector-overdraagbare |

|aandoeningen zou de overheid in staat stellen om adequate beheersings- en bestrijdingsmaatregelen te nemen. Voor een risico-kaart is, |

|naast een monitoringssysteem, kennis nodig over de humane blootstelling aan besmette teken. |

|1-3 Er is in 2000 een lange-termijn (base-line) meting in vier verschillende leefgebieden (bos, bosbes, heide en stadspark) gestart, |

|waarbij gegevens worden verzameld over teken en hun pathogenen. Sinds 2004 is uitsluitend doorgegaan met het heidegebied “Duin en |

|Kruidberg”. In 2010 zullen er teken verzameld (1) en geanalyseerd worden (2) uit “Duin en Kruidberg” in samenwerking met CVI. Samen met|

|het CVI zullen ook twee keer per jaar de teken uit de 3 andere gebieden van 2000 verzameld en geanalyseerd worden (3). Door de teken |

|van het WUR project te analyseren (4) wordt duidelijk wat de prevalentie en de verspreiding is van Borrelia, Anaplasma, Babesia, |

|Rickettsiae in Nederland (ism met WUR). De verwachting is om ook meer inzicht te krijgen in de relatie tussen leefgebied en het |

|voorkomen van de verschillende pathogenen. Al deze gegevens kunnen worden gebruikt voor de opzet van een monitoringssysteem en later |

|voor een risico-kaart. Een kritische risicofactor van teken-overdraagbare aandoeningen is de bron van het pathogeen, ofwel de |

|reservoir-gastheer. Informatie van deze gastheren levert niet alleen belangrijke informatie op voor een monitoringssystemen en |

|risico-kaarten, maar kan ook gebruikt worden voor het definiëren van beheersings- en bestrijdingsmaatregelen. |

|7. Een efficiënte manier om de bron van de pathogenen te achterhalen, is om de herkomst van de laatste bloedmaaltijd van de teken te |

|achterhalen dmv DNA-identificatie. Deze methoden zijn beschreven in de literatuur. Een DNA-gebaseerde techniek zal worden opgezet (7). |

| |

|8. Er wordt gestart met de uitvoering van het plan van aanpak voor de ontwikkeling van een generieke screenings-/detectiemethode van |

|RNA+DNA van relevante pathogenen in teken (8). |

| |

|5. De diagnostiek zal voor zover als mogelijk up-to-date gehouden worden van de in het plan van aanpak met “1” geprioriteerde |

|pathogenen waarvan de diagnostiek reeds in eerdere jaren opgezet is. Dit zijn Borrelia, Anaplasma, Babesia, Rickettsiae, Coxiella, |

|Tickborne Encephalitis virus, Crimean Congo Hemorrhagic Fever virus (5). Dit omvat a) het bijhouden van de parate en actuele kennis van|

|eigenschappen pathogenen, vectoren en methodieken b) het testen in een praktijksituatie, c) het opzetten van een moleculaire database |

|om genetische variatie te monitoren. |

| |

|6. Er wordt gestart met de uitvoering van het plan van aanpak voor diagnostiekontwikkeling voor de meest dreigende pathogenen (6). A) |

|de lijsten met vector-overdraagbare aandoeningen, meest dreigende vector- overdraagbare aandoeningen en beschikbare diagnostiek zullen |

|geactualiseerd worden op basis van (inter)nationale netwerken en literatuur. B) Gestart wordt met het opzetten van diagnostiek voor de |

|detectie in teken van de met “1” geprioriteerde pathogenen: Bartonella henselae, Francisella tularensis en in een latere fase |

|Dirofilaria immitis, Dilofilaria repens en Leishmania spp. De beschikbaarheid van controle materialen zal bepalend zijn voor evt |

|fasering van deze diagnostiekontwikkeling. |

|Productbeschrijving |

|1 t/m 8 briefrapport: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.3a Salmonella |

| |Optimaliseer/valideer het in 2008/2009 ontwikkelde model voor ei-gerelateerde salmonellosen.|

| |Interpreteer de trend in het aantal ei-gerelateerde salmonellosen in 2007-2008-2009 irt. |

| |veranderde bewaking en bestrijding van salmonella in legpluimvee. Vergelijk hierbij de |

| |modelvoorspelling met de werkelijke aantallen en interpreteer de resultaten. |

| |Presenteer de resultaten in de taskforce zoonosen c.q. in de CWG zoonosen. |

| |Serotypeer max. 100 dierlijke en productisolaten, ingezonden door GD respectievelijk VWA. |

| |Voer faagtypering uit voor SE/ST. Beheer en interpreteer de data en leg epidemiologische |

| |verbanden met de infecties bij de mens. |

|Projectnummer |V/330291/01/SA |

|Projectnaam |Livestock-borne zoönosen |

| |Deelproject: Salmonella |

|Projectleider |Arjen van de Giessen |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en -beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|Kennisvraag 1,2 en 3: |

|In opdracht van de VWA is in 2008/2009 een mathematisch model ontwikkeld dat de Salmonella-besmetting in koppels leghennen en in |

|tafeleieren beschrijft. Vanaf 2008 vindt een structurele monitoring plaats van koppels leghennen op Salmonella en kanalisatie van |

|eieren afkomstig van Salmonella-positieve koppels naar de eiverwerkende industrie. Aan de hand van PVE-gegevens die uit dit programma |

|voortkomen en EFSA-data afkomstig van de EU-baseline monitoring bij leghennen, zal het model worden gevalideerd. Met behulp van het |

|gevalideerde model zal het effect van het PVE-bestrijdingsprogramma op het percentage besmette tafeleieren worden geschat. De output |

|van het model zal worden vergeleken met de resultaten van het bestrijdingsprogramma alsmede met de trend in de incidentie van |

|eigerelateerde Salmonella-infecties in Nederland. De resultaten van dit onderzoek zullen worden gepresenteerd in de EFSA Task Force |

|Zoönosen te Parma en de werkgroep Zoönosen van de Europese Commissie te Brussel. (incl. kennisvraag 2 en 3 |

|Kennisvraag 4: |

|Serotypering vindt plaats van maximaal 100 dierlijke isolaten ingezonden door de Gezondheidsdienst voor Dieren en maximaal 200 isolaten|

|van dieren of levensmiddelen ingezonden door de Voedsel en Warenautoriteit. Selectie van isolaten vindt plaats in overleg met de VWA en|

|de GD teneinde een optimale verdeling van isolaten uit de verschillende relevante dierreservoirs en productiefasen te verkrijgen. Voor |

|S. Enteritidis- en S. Typhimurium-isolaten vindt faagtypering plaats. De typeringsresultaten van deze isolaten en van isolaten |

|verkregen uit andere veterinaire en alimentaire reservoirs worden verwerkt in een Salmonella-database. Data-analyses worden uitgevoerd |

|ten behoeve van het leggen van epidemiologische verbanden tussen het voorkomen van salmonella-types in diverse dierlijke en alimentaire|

|reservoirs en het optreden van salmonella-infecties bij de mens. Voor het uitvoeren van een bron-attributie-analyse zijn 300 isolaten |

|een minimale vereiste, aangezien via de reguliere typering te weinig isolaten uit bepaalde reservoirs worden verkregen. |

|Productbeschrijving |

|Briefrapport modellering salmonella-besmetting leghennen en tafeleieren i.r.t. praktijkdata: december 2010 |

|Beantwoording van deze kennisvraag is opgenomen in product 1 |

|Beantwoording van deze kennisvraag is opgenomen in product 1 |

|4a. Briefrapport Salmonella-typeringen veterinair-alimentair-humaan 2009: juli 2010 |

|4b. Briefrapport Salmonella-typeringen veterinair-alimentair-humaan 2010: juli 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.3b MRSA |

| |Stel adhv. data die in 2008/2009 zijn verzameld, of, vergeleken met de transmissie in de |

| |primaire fase, in de slachtfase van varkens en pluimvee, zodanige risico’s aanwezig zijn |

| |voor het personeel dat gerichte beschermingsmaatregelen genomen moeten worden. |

| |Rond de survey MRSA bij vleeskuikens in de primaire fase af die in 2009 op geleide van de |

| |data in de slacht- en productfase is uitgevoerd. |

| |Interpreteer de stijging het aandeel AA-MRSA isolaten in het totaal van CA-MRSA. Geef welk |

| |aandeel te wijten is aan een toegenomen signalering (extra risicogroepen) en wanneer hierin |

| |bij gelijkblijvende prevalentie in de primaire fase, een plafond wordt bereikt. |

| |Typeer max 25 isolaten afkomstig uit de surveillance kinderboerderijen van de VWA. |

| |Geef aan of een survey bij biologisch gehouden varkens (2010) en regulier gehouden varkens |

| |(2008/2009) op basis van het verschil in antibioticum gebruik tussen beide sectoren, inzicht|

| |zou kunnen bieden in deze risicofactor. Zo ja, offreer dan op basis hiervan een survey in |

| |samenwerking met VWA. |

|Projectnummer |V/330291/01/MR |

|Projectnaam |Livestock-borne zoönosen |

| |Deelproject: MRSA |

|Projectleider |Arjen van de Giessen |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en -beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|De bevindingen van het MRSA-onderzoek op varkens- en pluimveeslachterijen worden in 2009 wetenschappelijk gepubliceerd. |

| |

|Een cross-sectioneel onderzoek wordt uitgevoerd naar de prevalentie en risicofactoren van MRSA op 50 vleeskuikenhouderijen. Op de |

|eerste 10 bedrijven wordt een uitgebreide monstername uitgevoerd teneinde de juiste matrices voor monstername vast te stellen. Op deze |

|bedrijven vindt tevens monstername plaats bij de pluimveehouder, medewerkers en gezinsleden. Het onderzoek wordt uitgevoerd in |

|samenwerking met GD, PVE, NOP, NVP, ASG en CVI. Deze offerte betreft de financiering van de dierlijke onderzoekscomponent op de 50 |

|bedrijven, exclusief de door de GD uit te voeren monsternames. De humane component wordt gefinancierd door PG/VWS. Financiering van de|

|door GD uit te voeren monsternames en van een eventuele uitbreiding van het onderzoek naar 200 bedrijven (wat een degelijker |

|risicofactor-analyse mogelijk maakt) wordt gezocht bij LNV en PVE. |

| |

|Het ligt in de verwachting dat deze vraagstelling wordt opgeworpen door PG/VWS. |

| |

|In het kader van dit project zullen maximaal 25 isolaten afkomstig uit de surveillance op kinderboerderijen van de VWA worden getypeerd|

|d.m.v. spa-typering. |

| |

|In 2008 is een prevalentie-onderzoek naar MRSA op 200 varkens-fok- en vermeerderingsbedrijven uitgevoerd. Daarbij zijn tevens de |

|bedrijfsgegevens inclusief antibioticumgebruik in kaart gebracht. Voorgesteld wordt om met dezelfde onderzoeksmethoden een survey uit |

|te voeren op 50 biologische fok- en vermeerderingsbedrijven. Om budgettaire redenen wordt deze activiteit geoffreerd als eventueel |

|alternatief in plaats van activiteit 2. |

| |

| |

| |

| |

| |

| |

|Productbeschrijving |

|n.v.t. |

|Briefrapport MRSA-onderzoek vleeskuikenhouderijen: december 2010 |

|n.v.t |

|Uitslagbrieven van spa-typeringen aan inzender: ad hoc |

|(Briefrapport MRSA-onderzoek biologische varkenshouderijen; dit product kan geleverd worden als alternatief in plaats van product 2): |

|december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.3D Coxiella burnetii (2006-2011) |

| |Verleen medewerking aan het 3-jaar lopende ZoNMw-project ‘Coxiella in herkauwers en bij |

| |veehouders’ (Duynhoven/Schimmer) |

| |Bepaal Coxiella DNA van, en typeer met MLVA, max. 25 isolaten uit de VWA-survey kinder- en |

| |zorgboerderijen. |

| |Voer kwantitatieve detectie uit van C. burnetii in omgevings- en luchtmonsters bij bedrijven|

| |met een hoog en een laag verwerpingspercentage. |

| |Voer ism. WUR een gecontroleerd onderzoek uit naar de afdodingscurve van C. burnetii in mest|

| |of een daarmee vergelijkbare substantie. Bepaal daartoe de D-waarde voor 2 relevante |

| |temperaturen, de Z- en de F-waarde. |

| |Maak een aanzet voor een risicoprofiel van C.burnetii bij herkauwers wat betreft het |

| |relatieve belang van de meest in aanmerking komende risicofactoren. |

|Projectnummer |V/330291/01/CO |

|Projectnaam |Livestock borne zoönosen |

| |Deelproject: Coxiella burnetii |

|Projectleider |Pojectleider: Bart van Rotterdam |

|Opdrachtgever en contactpersoon |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en –beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|De recente uitbraken van Q koorts in vnl. NO-Brabant maakten o.a. duidelijk dat Coxiella burnetii een, tot voor kort onderbelicht, |

|groot risico voor de volksgezondheid vormt. Coxiella kan worden uitgescheiden in onder andere feces, urine, melk en de amnionvloeistof |

|en placenta van dieren. Het organisme kan mens en dier besmetten via onder andere blootstelling aan aerosolen en de consumptie van |

|rauwe dierlijke producten. |

|Voor de ontwikkeling en de toepassing van gedegen en gevalideerde moleculair biologische tools voor onderzoek naar het voorkomen |

|(detectie en typering) van C. burnetii, bij dieren en in omgevingmonsters, worden de volgende onderzoeksactiviteiten geoffreerd: |

|-Op een aantal omgevingsmonsters en vaginaal swabs van dieren, genomen o.a. i.h.k.v. het kinderboerderij onderzoek uit 2009, wordt een|

|MLVA typering uitgevoerd en wordt deze vergeleken met een nieuw te ontwikkelen sequence-based MLST typering. Dit onderzoek kan inzicht |

|geven in het aantal, en de spreiding van, in Nederland circulerende Coxiella typen. Het aantal, gedurende het onderzoek, gevonden |

|typen bepaalt in belanrijke mate de hoeveelheid monsters die zal moeten worden geanalyseerd om tot een representatieve dataset te |

|komen. Dit draagt bij aan het MLVA/MLST type-landschap van Nederland voor humane, veterinaire en milieu matrices wat nodig is als |

|achtergrond informatie voor goede en gerichte bronopsporing. |

|-Om een inzicht te verkrijgen in de verspreiding van Coxiella kiemen door een bedrijf met een hoog in vergelijking met een laag |

|verwerpingspercentage worden luchtmonsters en omgevingsmonsters in en buiten het bedrijf genomen om middels PCR te onderzoeken of het |

|verwerpingspercentage een grote invloed heeft op de omgevingsbesmetting. |

|De Q-PCR methode zal ook worden gebruikt voor de analyse van de omgevingsmonsters voor het ZonMW project “Coxiella in herkauwers en bij|

|veehouders”. (VWA co-financiering) |

|Productbeschrijving |

|9.2.3D-2 Rapport of wetenschappelijke publicatie over MLVA/MLST types in milieu monsters in Nederland. Indien mogelijk een vergelijk |

|met de dier typen en humane typen: december 2010 |

|9.2.3D-3 Briefrapport vergelijking milieubelasting door “hoog” en “laag” besmette bedrijven: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.3 E Antibioticum-resistentie |

| |Lever een bijdrage aan de MARAN- en de Zoönoserapportage |

| |2009 |

|Projectnummer |V/330291/01/AR |

|Projectnaam |Livestock-borne zoönosen |

| |Deelproject: Antibioticum-resistentie |

|Projectleider |Arjen van de Giessen |

| |Deelprojectleider: Wilfrid van Pelt |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en -beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|Trends in de ontwikkeling van antibioticumresistentie worden door het CVI in samenwerking met de werkgroep VANTURES gerapporteerd in |

|MARAN en door de VWA aan de EFSA in de jaarlijkse zoönoserapportage. In het kader van dit project vindt participatie plaats in de |

|werkgroep VANTURES en wordt een bijdrage geleverd aan de MARAN-rapportage 2009 en aan de zoönoserapportage 2009. Het RIVM brengt |

|daarbij met name gegegevens in over zoönotische bacteriën vanuit de humane surveillance. |

|Productbeschrijving |

|Brief inzake de bijdragen aan VANTURES, MARAN en de zoönoserapportage 2009: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.3 G Pathogenen landbouwhuisdieren |

| |Stem af met productmanager VWA-T&C en contactpersoon VWA, welke pathogenen toegevoegd moeten|

| |worden aan cq. geschrapt kunnen worden uit het bestaande programma en overleg hierover – |

| |ihkv. destijds gemaakte afspraken - tijdig met GD en kalversector. |

| |Voer in afstemming met VWA detecties en nadere typering uit van isolaten. |

| |Interpreteer en rapporteer gezamenlijk met de VWA. |

|Projectnummer |V/330291/01/MO |

|Projectnaam |Livestock-borne zoönosen |

| |Deelproject: Monitoring pathogenen landbouwhuisdieren |

|Projectleider |Arjen van de Giessen |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en –beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|Afstemming zal plaatsvinden met de VWA en met de GD en de betrokken diersectoren over de opzet van de monitoring van zoönotische |

|agentia in verschillende categorieën landbouwhuisdieren in 2011 en navolgende jaren. Dit moet leiden tot een plan van aanpak. |

|Wordt niet geoffreerd. Kan worden meegenomen in offerte voor 2011. |

|Een bijdrage wordt geleverd aan de interpretatie van de resultaten en de rapportage van het monitoring-programma uitgevoerd in 2009. |

|Productbeschrijving |

|Brief met plan van aanpak (in samenwerking met de VWA): juli 2010 |

|n.v.t. |

|Gezamenlijk VWA/RIVM-rapport monitoring zoönoseverwekkers landbouwhuuisdieren 2009: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.18 Toxoplasmose (2008-2010) |

| | |

| |Draag bij in de begeleiding binnen het AIO-project op Toxoplasma (CIB/IRAS) |

| |Bepaal de (sero)prevalentie voor Toxoplasma in de kat (in samenwerking met IRAS) in |

| |Nederland |

|Projectnummer |V/330381/01/TO |

|Projectnaam |Toxoplasma |

|Projectleider |Joke van der Giessen |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en beoordeling, ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|Uit onderzoek naar de disease burden van Toxoplasma is gebleken dat Toxoplasma gerekend mag worden tot een van de belangrijkste |

|gastro-intestinale overdraagbare aandoeningen. Veel over risicofactoren en mogelijke zoönotische overdracht (dier/milieu) is echter |

|nog niet duidelijk. In opdracht van de VWA is een advies uitgebracht naar de belangrijkste vragen die op het gebied van Toxoplasma er |

|nog liggen. Een van de adviezen is om te komen tot een geïntegreerde risk assessment. Hiervoor zijn nog de nodige onzekerheden in het |

|belang van diverse productiedieren als risico voor de consument en het belang van de kat. Het CIb heeft ism IRAS geïnvesteerd om in een|

|gezamenlijk AIO project hier reeds gestalte aan te geven. In dit project worden de mogelijk reservoirdieren en het belang van deze |

|diersoorten als een bron voor humane besmetting kunnen bestudeerd. In het AIO project ligt de nadruk op de methodiek en |

|modelontwikkeling. De VWA draagt bij in de uitvoering en analyse van veldonderzoek. Het onderzoek en de begeleiding van de AIO zal |

|plaatsvinden door de projectleider, een postdoc moleculair bioloog en tevens een dierenarts. |

|In 2009 is een aanvang gemaakt met de ontwikkeling van een serologische assay bij katten en de opzet van de epidemiologische studies |

|bij katten. Bij de seroprevalentie studie zullen random bloedmonsters van katten met minimale gegevens (leeftijd en origine) worden |

|verzameld. Een tweede studie waarbij naast bloedmonsters ook een vragenlijst wordt geanalyseerd, zal antwoord moeten geven op mogelijke|

|risicofactoren. |

|Productbeschrijving |

|1. korte voortgangsrapportages van AIO-project: december 2010 |

|2. briefrapport of paper: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.4 B Zoönosenrapportage (2006-2010) |

| |1. Geef ism. VWA invulling aan de elektronische versie van de zoonoserapportage 2009 en |

| |bewaak dat de noodzakelijke bijdragen van anderen binnen het RIVM afdoende zijn doorbegroot.|

| |2. Stel ism. VWA een Nederlandstalige tekstuele zoonosenrapportage 2009 op. |

| |3. Organiseer wederom in 2010 ism. VWA een zoonosensymposium. |

| |4. Onderzoek de mogelijkheden van het opzetten van een onehealth.nl sharepoint website. |

|Projectnummer |V/330131/01/ZR |

|Projectnaam |Internationale activiteiten zoönosen |

| |Deelproject: Zoönosenrapportage |

|Projectleider |Merel Langelaar |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en –beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|1. Bijdrage aan de elektronische versie (‘tabellen’) van de Zoonoserapportage 2009, dwz aanleveren tabellen veterinair (EFSA) en |

|humaan (ECDC) mei 2009. |

|2. ‘Staat van zoönosen’ naar analogie van Staat van Infectieziekten: om inzicht te geven in de epidemiologische ontwikkelingen met |

|betrekking tot de zoönosen in NL worden de ‘tabellen’ zoals die verstuurd zijn beschreven en trends worden afgezet tegen voorgaande |

|jaren. Daarnaast is er ruimte voor beschrijving van relevante, interessante casuïstieken. Tevens worden 1 of 2 thema’s verder |

|uitgediept. De Staat van Zoönosen zal uitgereikt worden ter gelegenheid van het jaarlijkse zoönosensymposium. De koppeling van een |

|dergelijke rapportage gekoppeld aan een jaarlijks terugkerend symposium zal een herkenbaar ankerpunt in het jaar betekenen waarop volop|

|aandacht aan het brede veld van de zoönosen gegeven kan worden. |

|3 . Symposium (in november). Het symposium dient meerdere doelen: 1. presentatie van de Staat van Zoönosen 2. Bevorderen interactie |

|humaan-veterinair 3. Stimuleren van de signaalfunctie van zoönosen door wederzijdse bekendheid met elkaars (humaan/veterinair) werkveld|

|en werkwijze. Het symposium 2010 zal een satellietsymposium worden van de internationale bijeenkomst van public health artsen in de RAI|

|in Amsterdam. Organisatie van het symposium wordt uitgevoerd in samenwerking met vertegenwoordigers van de GGD’en. De voertaal zal |

|Engels zijn. In overleg met opdrachtgever moet de uitwerking en kosten hiervan nog worden berekend. Kosten nu opgevoerd zoals voor |

|2009. |

|4. Kennisdeling is cruciaal op het gebied van de zoönosen. Er bestaan vele webapplicaties/softwaresystemen die kennis op eenvoudige |

|wijze toegankelijk kunnen maken. ‘Sharepoint’ systemen zijn dergelijke systemen. Er is ervaring opgedaan met ICTbedrijven voor opzetten|

|van systemen als bijvoorbeeld Epizone. Een onehealth.nl website, met een gebruikersraad voor de relevante instituten, zou een grote |

|sprong voorwaarts kunnen betekenen om kennis/data op kwijt te kunnen. Na een proefperiode zou bijvoorbeeld Vetinf@ct vanuit een |

|dergelijk platform verstuurd kunnen worden. Nieuw op te zetten monitoringssystemen (bijv in wildlife) zouden er op kunnen huizen, |

|moleculaire datasets zouden er op geplaatst kunnen worden. Een gebruikersraad zou toezicht houden. Gebruikers zijn ‘member’ en kunnen |

|informatie plaatsen en elkaar eenvoudig bereiken. De Staat van zoönosen zou op een dergelijke website geplaatst kunnen worden, met |

|downloadbare pdf. Dit bespaart drukkosten en is aanmerkelijk duurzamer dan het huidige systeem. |

|Productbeschrijving |

|Rapport en symposium: december 2010 |

|Datum |7 september 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.5 A |

| |Voert in 2010 de vastgestelde taken uit en levert de overeengekomen producten. |

|Projectnummer |V/330251/01/SA |

|Projectnaam |NRL Salmonella 2010 |

|Projectleider |Kirsten Mooijman |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en –beoordeling ten behoeve van het toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|De taken en verantwoordelijkheden van het NRL-Salmonella staan beschreven in Verordening (EG) nr. 882/2004. Voor de uitvoering hiervan |

|in 2010 zijn de volgende activiteiten nodig: |

|1. Deelname aan activiteiten CRL-Salmonella: |

|Deelname aan ringonderzoeken georganiseerd door CRL-Salmonella; |

|Deelname aan de jaarlijkse workshop georganiseerd door het CRL-Salmonella. |

|2. Wetenschappelijke en technische steun verlenen aan de bevoegde autoriteit: |

|Advisering van de Nationale Autoriteit inzake Salmonella-diagnostiek en monitoring ten behoeve van nationale actieplannen; |

|Participatie in nationale stuurgroepen m.b.t. Salmonella-diagnostiek en monitoring; |

|Doorgeven van de door het CRL-Salmonella verstrekte informatie aan de bevoegde (nationale) autoriteit en aan de officiële nationale |

|laboratoria. |

|3. Borging van de kwaliteit van de analyses uitgevoerd door laboratoria in het kader van de nationale Salmonella |

|monitoring-programma’s: |

|Organisatie van één ringonderzoek voor de serotypering van salmonella-isolaten; |

|Organisatie van één ringonderzoek voor de detectie van Salmonella in dierlijke feces. |

|4. Ondersteuning van praktijklaboratoria op het gebied van de serotypering van salmonella-isolaten in het kader van de nationale |

|actieplannen (bijvoorbeeld door training). |

| |

|Volgens Verordening (EC) nr. 882/2004 dient iedere NRL geaccrediteerd te zijn in het relevante werkveld volgens ISO 17025. LZO heeft |

|deze accreditatie sinds 2005 en wordt jaarlijks hierop gecontroleerd door de Raad voor Accreditatie. Er moet daarom continu zorg |

|gedragen worden dat het kwaliteitssysteem up-to-date is. |

| |

|N.b.: De VWA heeft in maart 2009 (brief VWAC/2009/8857 dd 25 maart 2009) in een brief aangegeven dat zij geen kosten zal vergoeden |

|welke voortvloeien uit de ringonderzoeken of anderszins uit activiteiten voor private laboratoria. Derhalve zal voor activiteit nr. 3 |

|naar alternatieve financiering gezocht moeten worden. |

|Productbeschrijving |

|Jaarrapportage over de in 2010 uitgevoerde activiteiten: februari 2010 |

|Indien relevant briefrapport typeringsringonderzoek pluimveesector 2010, en briefrapport detectie ringonderzoek pluimveesector 2010: |

|februari 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.5 B: NRL Parasieten |

| |Voer ook in 2010 de in 2009 overeengekomen taken uit en lever de destijds benoemde producten|

|Projectnummer |V/330351/01/PA |

|Projectnaam |NRL Parasieten |

|Projectleider |Joke van der Giessen |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en beoordeling, ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|Krachtens zoönosenrichtlijn 92/117/EEC (inmiddels vervangen door richtlijn 2003/99/EC) is elke lidstaat verplicht een Nationaal |

|Referentie-laboratorium (NRL) voor Parasieten in te stellen. Voor Nederland is het RIVM aangewezen als NRL voor Parasieten. Een van de|

|taken is confirmatie van verdachte slachthuisbevindingen krachtens richtlijn 2075/2005/EEC. De taken van het NRL Parasieten zijn met |

|name gericht op die parasieten voorkomend in productiedieren als wel wildlife en vissen, die van belang zijn voor de volksgezondheid |

|zoals Trichinella, Echinococcosus, Cryptosporidium, Giardia, Toxoplasma, Anisakis en Taeniae. In 2009 zijn door een aantal incidenten|

|met de invoer van kikkerbillen en bij de mens na het eten van vis, besloten om meer aandacht te beteden aan exotische parasieten Dit |

|gebeurd in overleg met het CVI (referentielab voor visziekten) en de VWA. Bij het RIVM zal de focus liggen op de parasieten, die van |

|belang zijn voor de volksgezondheid. |

| |

|De volgende taken voor NRL parasieten zal worden uitgevoerd in 2010: |

|Verzamelen en aanhouden van Trichinella referentie stammen voor het vervaardigen van referentiemateriaal. Het produceren van antigeen |

|te gebruiken in serologische assays voor validatie studies. |

|Confirmatie van Trichinella isolaten bij een positieve slachthuisbevinding. In de VWA uitvoeringsrichtlijn is nu reeds aangegeven, dat |

|bij een verdachte bevinding in een VWA laboratorium het RIVM de confirmatie van de bevinding zal doen met bijbehorende schriftelijke |

|rapportage naar de VWA. Het RIVM zal ook betrokken zijn bij een eventueel aanvullend onderzoek op bedrijfsnivo in het kader van |

|terugtracering. |

|Organiseren van minimaal 2 ringonderzoeken mbt. methoden om Trichinella bij mens en dier te kunnen aantonen. Hierbij gaat het om |

|methoden, die door de EU zijn beschreven, maar ook het valideren van nieuwe methoden |

|Confirmatie Echinococcose verdachte - en andere slachthuisbevindingen |

|Het adviseren van de Bevoegde Autoriteit. |

|Het onderhouden van contacten met CRL/NRLs-Parasieten |

|In 2010 zal ism VWA bezien worden hoe invulling gegeven kan worden aan trainingen ten behoeve van laboratoria die een rol spelen bij de|

|bewaking en beheersing van Trichinella spp. |

|Uitvoeren van ring onderzoeken, die door CRL aan de NRL’s worden georganiseerd. |

|Onderzoek en advisering van exotische - en visparasieten |

|Productbeschrijving |

|Briefrapport: briefrapport 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraag |9.2.5c. NRL Tweekleppigen |

| |De verantwoordelijkheden en taken van het NRL zijn krachtens Richtlijn 2003/99/EG en |

| |EG-Verordening 2160/2003 de volgende (zoals neergelegd in Beschikking 2004/564/EG) |

| |Coördinatie nationale laboratoria |

| |Organisatie nationale ringonderzoeken |

| |Informeren bevoegde autoriteit en nationale laboratoria |

| |Samenwerking met EU CRL |

|Projectnummer |V/330451/01/TW |

|Projectnaam |Referentietaken |

| |Deelproject: NRL Tweekleppigen 2010 |

|Projectleider |Ciska Schets |

|Opdrachtgever |VWA/DT&C |

|Programma |Programma 9: Risicoschatting en –beoordeling ten behoeve van het toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|Het coördineren van de werkzaamheden van de nationale laboratoria zoals dit is omschreven en vastgelegd door de bevoegde autoriteit |

|Deelname aan en het geregeld organiseren of toezien op deelname van vergelijkende proeven waaraan wordt meegewerkt door de onderkende |

|nationale laboratoria die met de bacteriologische en virale analyses bij tweekleppige weekdieren zijn belast. |

|Het doorgeven van de door het EU CRL verstrekte informatie aan de bevoegde autoriteiten en aan de nationale laboratoria die met de |

|bacteriologische en virale analyses bij tweekleppige weekdieren zijn belast middels tweejaarlijkse workshops. |

|De nationale referentielaboratoria werken samen met het EU CRL door o.a. het bijwonen van de CRL bijeenkomsten en de werkzaamheden die |

|daarmee direct samenhangen. |

|Productbeschrijving |

|Voortgangsrapportage activiteiten en bevindingen NRL: december 2010 |

|Briefrapport (inter)nationale ringonderzoeken: december 2010 |

|Verslag workshop, disseminatie EU CRL informatie: december 2010 |

|Diverse EU CRL documenten, adviezen, verslagen van bijeenkomsten: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.5d Referentietaak Leptospira spp. |

| |Laat het KIT ook in 2010 de vastgestelde taken uitvoeren en de overeengekomen producten |

| |opleveren. Financiering geschiedt conform de destijds afgesproken 50-50 verdeelsleutel |

| |tussen CIb en VWA. |

|Projectnummer |V/330551/01/LP |

|Projectnaam |NRL Leptospirose |

|Projectleider |Daan Notermans |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en -beoordeling ten behoeve van het toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|De uitvoering van de referentietaak leptospirose wordt door het RIVM uitbesteed aan het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) op |

|contractbasis. |

|Productbeschrijving |

|Briefrapport inzake de uitvoering van de referentietaken leptospirose in 2010: juni 2011 |

|Datum |31 augustus 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.5 E Voer in 2010 de vastgestelde taken uit en levert de overeengekomen producten. |

|Projectnummer |V/330604/10/CS |

|Projectnaam |CRL Salmonella |

|Projectleider |Kirsten Mooijman |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en -beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|De taken en verantwoordelijkheden van het CRL-Salmonella staan beschreven in Verordening (EG) nr. 882/2004. Voor de uitvoering hiervan |

|zijn de volgende activiteiten gepland in 2010. |

|Organiseren van ringonderzoeken voor de Nationale Referentie Laboratoria (NRLs) voor Salmonella van alle EU lidstaten: |

|Organisatie van één ringonderzoek voor de serotypering en faagtypering van Salmonella-isolaten; |

|Organisatie van één ringonderzoek voor de bacteriologische detectie van Salmonella in een veterinaire matrix; |

|Organisatie van één ringonderzoek voor de bacteriologische detectie van Salmonella in levensmiddelen of diervoeder. |

|De resultaten van iedere NRL worden per ringonderzoek getoetst aan vooraf gestelde criteria voor ‘good performance’. Bij afwijkingen |

|volgt er een follow-up. Op verzoek van EC DG-Sanco zullen in 2010 ook 2 landen van buiten de EU (Tunesië en Israel) deelnemen aan het |

|ringonderzoek detectie in dierlijke mest. |

|Communicatie en training: |

|Afhankelijk van behoefte en vraag zal het CRL een cursus of stage aanbieden voor personeel van 1 of meerdere NRLs. Een training kan ook|

|aangeboden worden in geval van ‘poor performance’ in een ringonderzoek. |

|Het CRL-Salmonella organiseert jaarlijks een workshop voor de NRLs; |

|Het CRL-Salmonella onderhoudt een eigen website; |

|Het CRL-Salmonella publiceert ieder kwartaal een newsletter met voor NRLs relevante informatie. |

|Onderzoek in relatie tot de CRL activiteiten, m.n. analysemethoden: |

|Het CRL-Salmonella is alert op ontwikkelingen in methoden, middels het bijhouden van de literatuur en door actief deel te nemen (of op |

|te treden als voorzitter) aan relevante nationale (NEN 370009) en internationale normalisatie commissies en werkgroepen van |

|ISO/TC34/SC9 en CEN/TC275/WG6. De volgende activiteiten spelen binnen ISO/CEN: |

|Afronden van een document in ISO voor de kwantitatieve bepaling van Salmonella in veterinaire monsters en in levensmiddelen; |

|Opstellen van een richtlijn in ISO voor de serotypering van Salmonella (voorzitter ISO ad hoc groep); |

|Voorzitten van een werkgroep in ISO (WG9) voor de herziening van ISO 6579 (detectie van Salmonella in levensmiddelen); |

|Opstellen van richtlijnen voor de organisatie van ringonderzoeken voor microbiologie; |

|Verbeteren en opstellen van richtlijnen voor de validatie van methoden. |

|De NRLs worden van de voortgang m.b.t methoden op de hoogte gehouden middels de jaarlijkse workshop en de 3-maandelijkse newsletters. |

|Informatie is continu beschikbaar middels de CRL-Salmonella website. Verder worden de methoden op het CRL laboratorium getest en zo |

|mogelijk toegepast binnen de CRL ringonderzoeken. |

|Het verlenen van technische en wetenschappelijke bijstand aan de Commissie: |

|Het CRL-Salmonella neemt actief deel aan werkgroepen van DG-Sanco en van de ‘European Food Safety Authority (EFSA); |

|Ad hoc vragen van zowel de Commissie, NRLs als derden worden, indien mogelijk, zo spoedig mogelijk beantwoordt. |

|Productbeschrijving |

|Briefrapport over de in 2010 uitgevoerde activiteiten: februari 2011 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.6 A (2006-2010) |

| |1. kom op basis van gegevens van het onderzoek uit voorgaande |

| |jaren tot een inschatting van risicovolle voedsel/bereiding |

| |combinaties |

|Projectnummer |V/330371/01/CP |

|Projectnaam |Pathogenen in voedsel |

| |Deelproject: C. Perfringens |

|Projectleider |Deelprojectleider: Lucas Wijnands |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en –beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|1. Het onderzoek in een kunstmatig maag-darmmodel naar omstandigheden waaronder sporulatie in de darm plaatsvindt en de daarmee |

|samenhangende bepaling van toxine-concentraties zal worden afgerond. |

|2. Het onderzoek naar (aanpassing van) bereidingsprocessen, welke bijdragen aan ontkieming van sporen en aansluitende groei en |

|sporulatie in de darm, zal worden vervolgd en afgerond. Bereidingsprocessen zullen gekozen worden op basis van gangbare processen van |

|producten welke C. perfringens bevatten en/of tot outbreaks hebben geleid. |

|3. In aansluiting op lopend onderzoek bij de VWA op het vóórkomen van C. perfringens in voedsel, zullen voedselrestanten worden |

|onderzocht op het voorkomen van sporen van toxinogene C. perfringens stammen. Daarnaast zullen door de VWA geïsoleerde stammen |

|onderzocht worden op enterotoxicogeniteit. |

|4. Gegevens uit bovenstaande kennisvragen en uit voorgaand onderzoek zullen worden geïntegreerd om tot mogelijk product pathogeen |

|combinaties te komen die een risico vormen voor de volksgezondheid. Zonodig zullen aanbevelingen gedaan worden om normering bij te |

|stellen. |

|Productbeschrijving |

|Rapportage onderdeel 1: maart 2010 |

|Rapportage onderdeel 2: juni 2010 |

|Rapportage onderdeel 3: augustus 2010 |

|Eindrapport onderdeel 4: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.6 D |

| |Werk een compleet (kwalitatief en kwantitatief) risicoprofiel uit voor virussen die bij de |

| |mens ziekte kunnen veroorzaken en die in voedsel in bredere zin voorkomen. |

| |Harmoniseer in samenwerking met de VWA de methoden die gebruikt worden voor virusdetectie, |

| |zodat de gegevens van alle groepen die onderzoek doen aan voedselgebonden virussen |

| |vergelijkbaar zijn. |

|Projectnummer |V/330371/01/VV |

|Projectnaam |Pathogenen in voedsel |

| |Deelproject: Virussen in voedsel |

|Projectleider |Henk Aarts |

| |Deelprojectleider: Saskia Rutjes |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en –beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|a. Om op een gestructureerde manier de risico’s voor virussen in voedsel in kaart te kunnen brengen zullen voor het uitwerken van het |

|risicoprofiel de volgende drie routes worden onderscheiden: besmetting van buitenaf (bijv. groente en fruit door gebruik van besmet |

|irrigatiewater), door ophoping (bijv. filteren van besmet water door schelpdieren) en intrinsieke besmettingen (bijv. hepatitis E virus|

|in varkens). Door zowel kwalitatieve als kwantitatieve gegevens te verzamelen zal meer inzicht worden verkregen in de relatieve |

|bijdrage van de verschillende routes aan voedseloverdraagbare virusinfecties. Op geleide van het risicoprofiel kan op termijn tot een |

|voorstel worden gekomen voor kosteneffectieve bewaking- en interventiestrategieën. |

|Bevindingen en conclusies zullen worden afgestemd met de ‘Coördinatiegroep Alimentaire infecties’, welke door het Laboratorium voor |

|Zoönosen en Omgevingsmicrobiologie (LZO) van het RIVM, mede op initiatief van de VWA, is opgericht. De coördinatiegroep bestaat uit |

|medewerkers van VWA-Oost, VWA-Centraal, BUR, LNV, VWS en RIVM. |

| |

|b. Uit de inventarisatie die voor de VWA in 2008 is uitgevoerd bleken methoden voor de detectie van norovirus, hepatitis E virus en |

|adenovirus voldoende vergelijkbaar te zijn om tracering van patiënten naar een eventuele potentiële bron mogelijk te maken. Uit deze |

|inventarisatie bleek ook dat voor enterovirus, hepatitis A virus en rotavirus nadere afstemming noodzakelijk is tussen VWA, RIVM-LIS en|

|RIVM-LZO. Hepatitis A virus is een bekend voedsel-overdraagbaar virus. Hoewel overdracht van entero- en rotavirus via voedsel niet een |

|bekend probleem is, is transmissie via deze route niet uit te sluiten. Om ook bij verdenking van een entero- of rotavirus contaminatie |

|voldoende voorbereid te zijn, is harmonisatie van detectie en typeringsmethoden aan te bevelen. In eerste instantie zal |

|geïnventariseerd worden of methoden inmiddels zijn aangepast. Vervolgens zal met RIVM-LIS en/of VWA worden afgestemd hoe methoden |

|geharmoniseerd kunnen worden. Effectiviteit van de geharmoniseerde methode zal vervolgens aan de hand van experimenteel werk worden |

|onderzocht. |

|Productbeschrijving |

|Briefrapport: december 2010 |

|Briefrapport: december 2010 |

|Datum |03-09-2009 |

|Kennisvraag |9.2.6E |

|Projectnummer |V/230371/01/FB |

|Projectnaam |Pathogenen in voedsel |

| |Deelproject: Uitbraak foodborne virussen |

|Projectleider |Projectleider: Henk Aarts |

| |Deelprojectleider: Linda Verhoef |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 |

|Projectbeschrijving |

| |

|Voedselgebonden virussen veroorzaken aanzienlijke ziektelast en daarmee schade in de vorm van verloren arbeidsdagen en directe kosten. |

|Waar geconcentreerde uitbraken gemakkelijk herkend worden, blijven diffuse uitbraken doorgaans onder het radarscherm. Goede informatie |

|over diffuse uitbraken van voedselgebonden pathogene virussen is belangrijk voor het ontwerp van kosteneffectieve tegenmaatregelen. Er |

|is recentelijk door het RIVM veel werk gedaan voor het ontwerpen van een effectief systeem voor detectie van diffuse uitbraken. In dit |

|deelproject worden de voorbereidingen getroffen om een dergelijk systeem bij voorkeur op EU niveau te implementeren. Hierbij zijn voor |

|2010 de volgende doelstellingen te onderscheiden: |

|Beschrijven van de minimaal vereiste gegevens nodig om een voedselbron te identificeren. Dit wordt gebaseerd op het retrospectief |

|identificeren van diffuse uitbraken in de ‘Food-borne Viruses in Europe’ (FBVE) netwerk, waarin zowel moleculaire als epidemiologische |

|gegevens verzameld worden. Eigenschappen van diffuse uitbraken met verdenking op contaminatie vroeg in de voedselketen worden vergeleken|

|met eigenschappen van overige uitbraken, waarbij gezocht wordt naar statistisch onderbouwde indicatoren welke toepasbaar zijn in de |

|praktijk. Ter verificatie zullen genotypenprofielen zoals gevonden in foodborne uitbraken vergeleken worden met de genotypen zoals |

|gevonden bij systematische sampling, door VWA, van zowel vroeg- als laat in de voedselketen besmet voedsel. |

|Een rapportage van de mogelijkheden voor detectie van diffuse uitbraken door combinatie van huidige actieve systemen. Hiervoor zal de |

|bruikbaarheid van het moleculair platform het typeringsproject, Noronet en het FBVE-netwerk beschreven worden. Waar deze systemen |

|beperkingen opleveren, zal aangegeven worden welke aanvullende activiteiten noodzakelijk zijn. |

|Berekening van de kosten van een detectie systeem voor diffuse foodborne uitbraken. In deze berekening wordt onderscheid gemaakt in de |

|kosten voor de opstartfase, waarin de kosten van de benodigde projecten wordt meegenomen, en de doorloop kosten, waarin de kosten voor |

|het voortzetten van een dergelijk systeem worden berekend op jaarbasis. De kosten worden gebaseerd op financiële rapportages aan |

|opdrachtgevers. |

|Berekening van aantal ziektegevallen dat voorkomen kan worden met het detectie systeem. Dit gedeelte zal samenvallen met deelproject |

|9.2.6.D, wat zal resulteren in een schatting van de ziektelast door virussen dat door voedsel veroorzaakt wordt. Aanvullend wordt |

|berekend, op basis van informatie zoals gerapporteerd in de retrospectief geïdentificeerde uitbraken, hoeveel uitbraken voorkomen hadden|

|kunnen worden door middel van vroegtijdige detectie van de diffuse uitbraak. |

|Beschrijving en berekening van de baten voor de maatschappij van het systeem. Hierin worden de punten 1, 2, 3 en 4 tegen elkaar afgezet,|

|Hiervoor zal een overzicht gegeven worden van het werk door RIVM voor ontwerpen van een dergelijk systeem, door het combineren van |

|bestaande systemen |

|Productbeschrijving |

|Publicatie over indicatoren nodig voor identificatie van diffuse uitbraken met een gemeenschappelijke voedselbron: april 2010 |

|Publicatie over de maatschappelijke kosteneffectiviteit van een detectie systeem: juni 2010 |

|Eindrapport: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraag |9.2.6F (2009-2010) |

| |Beleidscontext: |

| |TA 11 Horeca, ambacht en retail; In jaarplan 2009 is opgenomen dat een fotometing in de |

| |allochtone detailhandel zal plaatsvinden op basis waarvan een advies opgesteld kan worden |

| |met betrekking tot de handhaving in deze sector. |

| |Onderdeel van deze meting is een statistisch verantwoorde risico schatting van producten |

| |zoals deze in deze sectoren verkocht worden. Voor de VWA is in 2009 een bemonsteringsschema |

| |van bedrijven en productstromen opgesteld. In 2010 zullen de laatste twee onderdelen van het|

| |project worden uitgevoerd. |

| | |

| |Bepaal mogelijke verwantschappen tussen isolaten verkregen uit de onderzochte monsters en |

| |onderzoek de isolaten op “virulentie”factoren. |

| |integreer deze gegevens en de semi-kwantitatieve gegevens uit het VWA onderzoek in een |

| |risicoschatting. |

|Projectnummer |V/330371/01/RS |

|Projectnaam |Pathogenen in voedsel |

| |Deelproject Risicoschatting van producten verkocht in de allochtone detailhandel : Toko |

| |microbiologie |

|Projectleider |Projectleider: Henk Aarts |

| |Deelprojectleider: Annemarie Pielaat |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9: Risicoschatting en –beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

2009

1. De gegevens van de door de VWA geïnventariseerde bedrijven en productstromen zijn gebruikt om een statistisch verantwoord bemonsteringsschema op te stellen. De onzekerheid van de hiermee te verkrijgen gegevens is aangegeven. Op basis van gegevens uit de literatuur (prevalentie- en explosie gegevens) en beschikbare bepalingmethoden is vastgesteld welke pathogene micro-organismen moeten worden bepaald.

2010

2. Met moleculaire technieken zal getracht worden verwantschap tussen isolaten vast te stellen om mogelijke gemeenschappelijke besmettingsbronnen te kunnen traceren. Daarnaast zal onderzoek naar de virulentie van de isolaten worden uitgevoerd om vast te kunnen stellen of bepaalde product-pathogeen combinaties een bijzonder risico vormen.

2010

3. De semi-kwantitatieve gegevens verzameld door de VWA op basis van het bemonsteringsschema uit kennisvraag 1 en de gegevens uit de kennisvraag 2 zullen met risicomodellen worden geïntegreerd om te komen tot een inschatting van het volksgezondheidsrisico door de consumptie en verwerking van producten verkocht in de allochtone detailhandel.

|Productbeschrijving |

|De resultaten van kennisvraag 1 zal inzicht geven in het risico verbonden aan de consumptie en verwerking van producten verkocht in de |

|allochtone detailhandel: juni 2009 |

|De integratie van de resultaten van het door de VWA uitgevoerde onderzoek op basis van het bemonsteringsschema en de resultaten uit |

|kennisvraag 1 zullen inzicht geven in het risico verbonden aan het consumeren en verwerking van de onderzochte producten verkocht in de|

|allochtone detailhandel. De resultaten zullen in een rapport worden vastgelegd: juli 2010 |

|Rapport: december 2010 |

|Datum |9 september 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.6 G s-QMRA (2007-2010) |

| |Het RIVM wordt gevraagd: |

| |De tools, deterministisch en probabilistisch, versie 2009 updaten als daar aanleiding voor |

| |is na kritieken van collega’s uit binnen- of buitenland of resultaten van kennisvraag |

| |‘kwantitatieve microbiologische risicobeoordeling en de realiteit’ ; een voortdurende |

| |validatietoets in de zijllijn (low-profile) ; |

| |De modeloutput zo goed mogelijk uitdrukken in DALYs; |

| |Relatief belang berekeningen uit te voeren (pathogeen-product combi’s nader te bepalen; op |

| |basis selectie van bijvoorbeeld outbreaks in de laatste 10 jaar) met behulp van de meest |

| |recente tool, inclusief de beide referentiekaders, Campylobacter-CARMA en een alternatief |

| |referentiekader; |

| |Het systematisch beschikbaar maken (klaarzetten) van datasets verder te ontwikkelen op basis|

| |van resultaten in 2009 (RA informatiesysteem); |

| |Trendsignalering starten op basis van geakkordeerd voorstel 2009. |

|Projectnummer |V/330371/01/QS |

|Projectnaam |Pathogenen in voedsel |

| |Deelproject: modellering snelle kwantitatieve microbiologische risicobeoordeling (sQMRA) |

|Projectleider |Projectleider: Henk Aarts |

| |Deelprojectleider: Eric Evers |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en beoordeling, ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|Deze kennisvraag betreft de ontwikkeling van een methodiek voor het snel vergelijken van risico’s van pathogeen-product combinaties. |

|Het onderdeel QMRA en epidemiologie zal met ingang van 2010 in een apart project neergelegd worden. Uitgangspunt is om het budget van |

|2009 te handhaven, maar dan verdeeld over de twee projecten. |

|In 2009 wordt de voortgang van de snelle QMRA-methodiek gerapporteerd in de vorm van een validatierapport, een nieuwe versie van de |

|sQMRA-tool inclusief modelbeschrijving / handleiding, een briefrapport m.b.t. opzet trendsignalering, een plan van aanpak integratie |

|sQMRA en epidemiologie en een rapportage m.b.t. het risk assessment informatiesysteem. Op basis hiervan wordt er in 2010 verder |

|gewerkt, waarbij de ontwikkeling van snelle QMRA langs drie lijnen loopt: sQMRA-theorie, sQMRA-tool en RA informatiesysteem. De |

|ontwikkeling van de snelle QMRA zal stapsgewijs gaan, waarbij modelleringswerk en software ontwikkeling gelijk op zullen gaan, zonder |

|elkaars voortgang te belemmeren. De modellering richt zich op een kwantitatieve schatting van het risico, inclusief trends in de tijd. |

|Op de korte en middellange termijn zullen risico’s relatief uitgedrukt worden. Het effect van een beheersmaatregel kan zichtbaar |

|gemaakt worden middels aannames of meetresultaten m.b.t. modelparameters of -variabelen. Een betrouwbare berekening van absolute |

|risico’s zal pas op de lange termijn mogelijk zijn. |

|Validatie en acceptatie van de sQMRA-tool was in 2008 en 2009 een punt van aandacht. Het rapport ‘Validatie en ontwikkelingsrichting |

|sQMRA’ van maart 2009 dient als handvat voor de verdere ontwikkeling van de sQMRA. De beschreven aanpassingen en aandachtspunten worden|

|voor een deel in 2009 verwerkt, echter, ook in 2010 zal nog capaciteit nodig zijn om te komen tot de beoogde definitieve versie. Dit |

|betreft met name de onderwerpen nagroei, risicogroepen en detectielimieten. Er zal bovendien specifiek aandacht gegeven worden aan de |

|omrekening naar DALYs en er zal een uitgebreide handleiding geschreven worden. Daarnaast zal gewerkt worden aan een wetenschappelijk |

|artikel m.b.t. de probabilistische versie van de sQMRA-tool. |

|In 2009 is een selectie van 25 pathogeen - voedsel combinaties gerapporteerd, die een significante bijdrage aan de ziektelast lijken te|

|leveren. Voor een aantal combinaties zullen in 2010 relatief belang berekeningen worden uitgevoerd. Dit geeft belangrijke informatie |

|over databeschikbaarheid, over het functioneren van de tool en ter optimalisatie van de modeloutput. |

|De structuur van het risk assessment informatiesysteem is in 2009 uitgedacht en geïmplementeerd en de data vanuit de relatief belang |

|berekeningen zijn ingebracht. In 2010 zal vooral aandacht gegeven worden aan het verzamelen van data (vanuit (grijze) literatuur en |

|experts) m.b.t. parameters waarvoor de databeschikbaarheid slecht is. Hierdoor wordt de inzetbaarheid en snelheid van sQMRA in |

|belangrijke mate verbeterd. |

| |

|In 2009 is in een briefrapport beschreven in welke vorm trendsignalering plaats zou kunnen vinden en wat de problematische data zijn. |

|Op het moment van schrijven moet dit onderzoek nog plaats vinden, dus of en in welke vorm trendsignalering in 2010 zal plaatsvinden is |

|nog niet duidelijk. Er zal wel capaciteit voor dit onderdeel worden gereserveerd. |

|Productbeschrijving |

|voortgangsoverleg met opdrachtgever: januari en juni 2010 |

|nieuwe versie van de sqmra-tool (ad a+b): november 2010 |

|briefrapport berekeningen relatief belang (pathogeen-product combi’s nader te bepalen) op basis van de aangescherpte tool (ad c): |

|september 2010 |

|rapportage over vorderingen m.b.t. het risk assessment informatie systeem (ad d): november 2010 |

|onder voorbehoud: (brief)rapport trendsignalering voor belangrijke pathogeenmatrix combinaties (ad e): november 2010 |

|Datum |9 september 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.6 H QMRA (2010) |

| |Ontwikkel aanpassingen voor de QMRA op basis van gegevens uit de dagelijkse praktijk (real |

| |life assessment / epidemiologie) om te komen tot een meer realistisch voorspellend vermogen |

| |van de risicobeoordeling; geef daarbij aan in welke mate er sprake is van generieke |

| |aanpassingen of juist pathogeen/matrix afhankelijk; maak gebruik van de brainstorm op dit |

| |onderwerp die in 2009 wordt georganiseerd (zie punt 7 overige aandachthspunten) |

| |Onderzoek de mogelijkheden van toepassing van Odds Ratio waarden van risicofactoren, |

| |afkomstig uit een epidemiologische studie, als ondersteuning of aanscherping van de output |

| |van de sQMRA-tool (relatieve risico’s, beheersmaatregelen-keuze); |

|Projectnummer |V/330371/01/QR |

|Projectnaam |Pathogenen in voedsel |

| |Deelproject: QMRA en de realiteit |

|Projectleider |Projectleider: Henk Aarts |

| |Deelprojectleider: Eric Evers |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en –beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|QMRA en epidemiologie bestuderen hetzelfde systeem from farm to fork to illness, maar interacteren niet of nauwelijks. Interactie of |

|uiteindelijk integratie van deze werkvelden zal leiden tot betrouwbaardere, liefst gezamenlijke, uitspraken over het systeem. Er kunnen|

|drie raakvlakken worden onderscheiden: absolute risicoschattingen, effecten van maatregelen en attributie.Naar de eerste twee |

|onderwerpen zal binnen deze kennisvraag onderzoek worden verricht. De exacte invulling van deze kennisvraag kan en zal nog veranderen, |

|aangezien er in het najaar van 2009 nog een brainstorm over dit onderwerp plaats zal vinden en er nog een plan van aanpak geschreven |

|zal worden (kennisvraag sQMRA 2009, onderdeel d, product 6). |

|Het onderwerp attributie zal – indien toegekend – opgepakt worden in kennisvraag 5.2.10 ‘attributiefactoren Campylobacter infecties’. |

|Absolute risicoschattingen |

|De absolute risicoschattingen vanuit QMRA en epidemiologie (op basis van outbreaks, subtypering, case control studies) lijken veelal |

|slecht met elkaar overeen te komen. Om te bezien of hier sprake is van een echt verschil, en om combinatie van de schattingen mogelijk |

|te maken, dienen eerst de modeloutputs allemaal omgezet te worden in aantallen cases op populatieniveau. Dan kunnen de schattingen |

|direct al gecombineerd worden om tot één uitspraak te komen. Daarnaast moet een inschatting gemaakt worden van de echte (niet de |

|statistische) onzekerheid van de schattingen per methode. Indien er geen echt verschil is, kan dit onderwerp worden afgesloten. Indien |

|er wel een verschil is – en dat wordt wel verwacht – moeten we op zoek naar ‘de waarheid’. De eerste stap zal bestaan uit het |

|vaststellen van die aspecten in de methoden, die het meest onzeker zijn. Vervolgens wordt bekeken welke aanpassingen nodig zijn om de |

|resultaten van de verschillende methoden op elkaar te laten passen, en in hoeverre dat realistische aanpassingen zijn. Uiteindelijk zal|

|dat leiden tot aanbevelingen voor aanpassingen in methoden. Als case study voor dit aspect wordt gedacht aan het risico van |

|Campylobacter op kipfilet. |

|Effecten van maatregelen |

|De belangrijkste functionaliteit van QMRA is het inschatten van de effecten van maatregelen op het volksgezondheidsrisico. Een moeilijk|

|punt daarbij is vaak hoe zo’n maatregel in het QMRA ketenmodel ingebracht moet worden, omdat het effect op dat punt in de keten, zeker |

|voor de praktijksituatie, slecht bekend is. Veelal komt men in de QMRA voor dit soort vragen niet verder dan scenariostudies. Op dit |

|punt zou informatie uit epidemiologische studies van grote waarde kunnen zijn om de effecten van maatregelen in te schatten. Deze |

|epidemiologische informatie (de OR-waarden) is echter niet simpel in een QMRA-model in te bouwen. Als eerste is hiervoor een goed |

|begrip nodig van de achterliggende theorie van de OR-waarde. Vervolgens kan er een case study verricht worden (gedacht wordt aan |

|Salmonella in de varkensketen), met een beschikbaar of een eenvoudig nieuw te ontwikkelen QMRA-model. Het resultaat zal een inschatting|

|zijn van het effect van maatregelen in de varkenshouderij op het (volksgezondheids)risico, op basis van OR-waarden. Indien dit |

|succesvol is, kunnen meer toepassingen onderzocht worden. |

|Productbeschrijving |

|Voortgangsrapport: november 2010 |

|Eindrapport: november 2011 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraag |9.2.6J QMRA (2010) |

| |Beleidscontext: |

| |Hittebehandeling is het meest gebruikte controlemiddel om ongewenste microbiologische |

| |besmetting van levensmiddelen tegen te gaan. De effectiviteit van die behandeling moet |

| |volledig voorspelbaar zijn. Recente gegevens suggereren dat dit niet altijd het geval hoeft |

| |te zijn. |

|Projectnummer |V/330371/01/EH |

|Projectnaam |Pathogenen in voedsel |

| |Deelproject: Variatie in de effectiviteit van het afdoden van microorganismen in |

| |verschillende matrices. |

|Projectleider |Projectleider H. Aarts |

| |Deelprojectleider: R. de Jonge |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9: Risicoschatting en –beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|In 2010 zal de overleving van de Gram-negatieve Salmonella en Gram-positieve Listeria, geinoculeerd op diverse vleesproducten (vermalen|

|en onvermalen) van verschillende oorsprong (varken, rund en kip) worden onderzocht tijdens verhitting. De overleving zal worden |

|vergeleken met voorspellingen gedaan op basis van uit de literatuur bekende D- en z-waarden. |

|Productbeschrijving |

|Rapport waarin de bevindingen staan beschreven als ook de eventuele consequenties voor HACCP plannen bekend uit de vleesverwerkende |

|industrie: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.7A Deelproject: Jaarrapportage voedselinfecties |

| |Stimuleer de melding en opvolging van voedselinfecties conform de vereisten in de |

| |Gezondheidswet door de openbare gezondheidzorg. |

| |Draag zorg dat de gegevens zodanig worden verzameld dat deze voldoen aan de daartoe door |

| |EFSA geformuleerde eisen. |

| |Werk in deze samen met VWA wb. het onderzoek van verdachte waarsoorten, interpreteer de data|

| |in onderlinge samenhang en rapporteer samen met VWA in de vorm van de jaarlijkse Rapportage |

| |Voedselinfecties. |

| |Lever de gewenste gegevens tbv. de jaarlijkse rapportage aan EFSA. |

|Projectnummer |V/330261/01/JR |

|Projectnaam |Voedselinfecties&vergif |

| |Deelproject: Jaarrapportage VVI |

|Projectleider |Projectleider: H.Aarts |

| |Deelprojectleider Wilfrid van Pelt |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en –beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|Juni 2010 |

|Jaarlijks vindt een analyse plaats van de meldingen door consumenten van mogelijk voedselgerelateerde klachten aan de VWA en de |

|wettelijk verplichte meldingen via de GGD door behandelend artsen van voedselinfecties bij werknemers in de levensmiddelensector of |

|horeca, verpleging of verzorging en bij groepen van minimaal 2 personen met gemeenschappelijke blootstelling aan voedsel of drank aan |

|de Inspectie voor de Gezondheidszorg. In een jaarrapport zal worden ingegaan op de trend in het aantal en soort meldingen in |

|vergelijking tot voorgaande jaren, met speciale aandacht voor de omvang van explosies, verdacht voedsel/productsoorten, en eventueel |

|gevonden ziekteverwekker. De resultaten uit deze analyses zullen tevens worden ingebracht in de jaarlijkse zoönose rapportage voor de |

|EFSA(/ECDC). |

|Productbeschrijving |

|Gestandaardiseerde rapportage (RIVM-rapport). Tevens volgt daarop elk najaar een bericht in het Infectieziekten Bulletin met beknopt de|

|belangrijkste bevindingen uit de aangiftecijfers van IGZ. Steeds in juli volgend op een afgesloten jaar. EFSA rapportage: juni 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.7 B Samenwerking VWA en GGD voedsel- en zoönotische infecties |

| |1. Continueer en optimaliseer de gemeenschappelijke invoer van voedselinfecties en |

| |non-alimentaire zoosnosen door GGD-en en VWA landelijk en optimaliseer de systematiek |

| |zodanig dat bevindingen van GGD-en en VWA behorend bij 1 uitbraak, op eenvoudige wijze |

| |kunnen worden geëxtraheerd. |

| |2. Coördineer de implementatie van eenduidige doorgifte van meldingen voedselinfecties en |

| |contactzoonosen door GGD-en aan Meldkamer VWA |

| |3. Lever een bijdrage aan het verbeteren van de regionale infectieziektenbestrijding op het |

| |gebied van zoonosen en voedselinfecties door de samenwerking humaan-veterinaire/alimentair |

| |te stimuleren. |

|Projectnummer |V330261/01/DS |

|Projectnaam |Voedselinfecties&vergif |

| |Deelproject: Verbetering samenwerking VWA en GGD inzake voedsel- en zoönotische infecties |

|Projectleider |Projectleider: Henk Aarts |

| |Deelprojectleider: Jurgen Chardon |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en –beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|1. Datasharing VWA-GGD |

|Voortschrijdende ontwikkelingen in gebruikte informatietechnologie vereisen een periodieke reflectie op de uit te stippelen route |

|m.b.t. datasharing. Verbeterde functionaliteit van systemen zoals het Meldkamersysteem, Osiris en CRIOS biedt mogelijk nieuwe |

|aanknopingspunten voor het optimaliseren van de uitwisseling van meldgegevens tussen de VWA en GGD. Naast al ingezette concrete acties |

|(koppeling VWA Meldkamersysteem aan Osiris, meldformulier GGD( VWA-Meldkamer, read-only toegang VWA ( ( GGD) zal in samenwerking met |

|VWA en GGD mogelijkheden tot intensievere datasharing worden onderzocht, resulterend in een lijst met uitvoerbare aanbevelingen. |

|2. Samenwerking VWA-GGD m.b.t. meldingen van zoönosen. |

|Op dit moment loopt bij de VWA een pilot met het in 2009 gecreëerde Osiris Q-koorts formulier. Indien de pilot slaagt zal verder worden|

|gewerkt aan de landelijke implementatie van het formulier. Indien de pilot niet slaagt, zal het formulier aangepast dienen te worden, |

|of dient een oplossing gezocht te worden binnen de bredere context zoals benoemd onder het kopje ‘Datasharing VWA-GGD’. |

|3. Regionale samenwerkingsworkshop VWA-GGD |

|Het bijeenbrengen van VWA en GGD professionals tijdens een workshop is een goede manier om te leren over elkaars werkveld en om kennis |

|te maken op persoonlijk niveau. Vaak verdient deze investering zich terug ten tijde van concrete samenwerking. In 2010 zal minimaal één|

|regionale VWA-GGD workshop worden georganiseerd. De inhoud van deze workshop zal zijn: organisatiestructuur van VWA en GGD, bespreken |

|van historische samenwerkingscases, peilen van behoefte aan structureel regionaal overleg. |

|4. Norovirus outbreak response tool |

|Binnen het RIVM is een Excel-tool gecreëerd waarmee volksgezondheidsprofessionals voedselgerelateerde norovirus uitbraken in de grote |

|bulk van viraal verdachte uitbraken beter kunnen identificeren. De tool zal toegesneden worden op gebruik door de VWA en GGD en |

|vervolgens actief worden aangeboden middels een stuk in het infectieziektenbulletin en presentaties bij relevante workshops. |

|5. Praktijkafspraken m.b.t. nieuwe bevoegdheden GGD |

|Krachtens de nieuwe Wet Publieke Gezondheid hebben nu ook GGD’en de bevoegdheid om toegang tot bedrijven af te dwingen e.d. De VWA |

|blijft primaire actor op het gebied van voedselveiligheid, maar praktijkafspraken dienen gemaakt te worden tussen VWA en GGD. Binnen |

|dit projectonderdeel zullen gesprekken gevoerd worden met relevante VWA en GGD functionarissen om te komen tot een gezamenlijk |

|opgestelde intentieverklaring met daarin concrete praktijkafspraken. |

|Productbeschrijving |

|Briefrapport met daarin een beschrijving van de resultaten behaald in 2010: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |9.2.7c Typering en database voedselpathogenen |

| |Rond de onderzoekscomponenten zoals genoemd bij ‘Beleidscontext’, voorzover nog noodzakelijk|

| |af. |

| |Schenk aandacht aan de organisatorische kant wat betreft zoals benoemd in de offerte voor |

| |2009 en rond het eindrapport af. |

|Projectnummer |V/330261/01/TY |

|Projectnaam |Voedselinfecties&vergif |

| |Deelproject: Typering en database voedselpathogenen |

|Projectleider |Projectleider: Henk Aarts |

| |Deelprojectleider: Arie Havelaar |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |9 Risicoschatting en –beoordeling ten bate van Toezicht |

|Projectbeschrijving |

| |

|Over de wereld wordt een groot aantal systemen gebruikt om voedselinfecties en uitbraken van voedselgerelateerde micro-organismen en |

|virussen aan het licht te brengen. Onderzoek aan uitbraken wordt gebruikt om regels en procedures aan te passen zodat voedselinfecties |

|voorkomen of beter bestreden kunnen worden. Typering van pathogene micro-organismen uit patiënten en uit de voedselketen is een |

|belangrijk instrument voor het ontwikkelen van nieuwe inzichten in de epidemiologie van voedselinfecties Hierbij zijn drie |

|doelstellingen te onderscheiden: |

|1. Detectie van diffuse uitbraken |

|Bij deze toepassing wordt primair uitgegaan van humane isolaten en wordt gezocht naar het voorkomen van verwante typen in een bepaalde |

|periode. Waar mogelijk wordt gezocht naar het voorkomen van dezelfde typen in voedsel of de omgeving. |

|2. Attributie |

|Bij deze toepassing wordt een representatieve steekproef van patiënten isolaten vergeleken met isolaten uit voedsel en dieren. Op grond|

|van deze informatie wordt geschat welke fractie van humane gevallen is geassocieerd met bepaalde typen voedsel(dieren). |

|3. Biotracering |

|Bij deze toepassing wordt op basis van informatie over de typen die op voedsel worden aangetroffen een uitspraak gedaan over de |

|waarschijnlijkheid van verschillende besmettingsbronnen in de keten. |

|Iedere toepassing stelt eigen eisen aan de beschikbaarheid van stammen uit diverse bronnen, de mate van discriminatie van de |

|typeringsmethoden en aan de data-analyse, deze worden op hoofdlijnen beschreven. Het uiteindelijke doel van het onderzoek is de |

|grondslagen te beschrijven voor een effectief systeem dat bij voorkeur EU-breed gebruikt zou kunnen worden voor detectie van |

|voedselgebonden uitbraken en attributie van voedselinfecties. |

|In 2009 wordt een beschrijving gemaakt van de status quo: beschikbare isolaten uit mens en voedselketen, uitgevoerde typeringen, |

|databases, presentatie en analyse van gegevens en acties naar aanleiding van de resultaten. Dit behelst een actualisering en aanvulling|

|van het rapport kiemsurveillance uit 2006. Daarbij is ook aandacht voor mogelijkheden om in de toekomst typering in perifere |

|laboratoria uit te voeren. Mogelijke toepassingen worden bestudeerd voor relevante virussen, bacteriën, protozoa en helminthen. |

|Vervolgens wordt een visie uitgewerkt hoe moleculaire typering verder ingezet kan worden voor bovenstaande doelstellingen. Deze visie |

|en de daaruit voortvloeiende gewenste data en analysemethoden worden vergeleken met de status quo zodat inzicht ontstaat in |

|noodzakelijke aanvullende inspanningen. |

|In 2010 wordt de inventarisatie verder uitgewerkt met een externe toetsing en aanvulling met relevante internationale netwerken, de |

|visie zal worden vastgelegd in een wetenschappelijk artikel. Concreet zal gewerkt worden aan typering van voedseloverdraagbare virussen|

|en aan protozoa (continuering Zoopnet), en worden prototype Bayesiaanse netwerken voor data-analyse ontwikkeld. |

|Productbeschrijving |

|Briefrapport: december 2010 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |10A.2.1 |

| |Monitoring van de microbiologische kwaliteit en gehalten aan |

| |mariene biotoxinen in tweekleppige weekdieren, en monitoring van |

| |(potentieel) toxische algen in de belangrijkste productiegebieden. |

| |In de Europese Richtlijn 854/2004 (Hygiënepakket 3) worden hier |

| |eisen aan gesteld. |

|Projectnummer |V/330401/SS |

|Projectnaam |WOT Microbiologie |

| |Deelproject: Sanitair Schelpdieronderzoek |

|Projectleider |Henk Aarts |

| |Deelprojectleider: Irene Pol |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |10A Wettelijke onderzoekstaken |

|Projectbeschrijving |

| |

|Op basis van de Europese regelgeving worden de productiegebieden van schelpdieren gemonitord op aanwezigheid van E. coli, mariene |

|biotoxinen (ASP, DSP en PSP)en (potentieel) toxische algen. Het bemonsteringsschema wordt jaarlijks vastgesteld in samenspraak tussen |

|productschap Vis, levensmiddelenbedrijven in de diverse schelpdiersectoren, ambtenaren van het ministerie van LNV, directie Visserij en|

|RIVM. Het RIVM coördineert, in nauwe samenwerking met IMARES (Yerseke) het gehele monitoringsprogramma, bestaande uit de planning van |

|de monstername, uitvoering van de analyses en rapportage in combinatie met een advies. |

|Voor biotoxinen en toxische algensoorten wordt deelgenomen aan verschillende internationale ringstudies (QUASIMEME, CRL, NRL etc.), |

|deelgenomen in CEN en aan de ICES Werkgroep “Harmful Algal Blooms and Systematics”. |

|Productbeschrijving |

|Brief rapportage: februari 2011 |

|Resultaten van de monitoring worden wekelijks aan het Productschap Vis gerapporteerd. Indien er sprake is van mogelijke gevaren voor de|

|volksgezondheid worden de resultaten tevens gerapporteerd aan de VWA. Indien overschrijding van normen voor (potentieel) toxische algen|

|wordt geconstateerd, wordt tevens een advies uitgebracht over de gezondheidsrisico’s. |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |10A.2.2 |

| |Handhaving regelgeving biologische agentia. |

|Projectnummer |V/330401/01/HI |

|Projectnaam |WOT Microbiologie |

| |Deelproject: Harmonisatie methoden internationaal |

|Projectleider |Henk Aarts |

| |Deelprojectleider: Wilma Jacobs |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |10A Wettelijke onderzoekstaken |

|Projectbeschrijving |

| |

|RIVM participeert voor de ontwikkeling, harmonisatie en vaststelling van prestatiekenmerken van normen internationaal in EU, CEN, |

|Codex, ISO, IDF en AOAC. |

| |

|Deelname aan: |

|jaarlijkse gezamenlijke bijeenkomst van ISO/TC34/SC9 en CEN/TC 275 WG6 |

|CEN/TC275/WG 6/TAG 6: Sampling techniques. |

|ISO/TC 34/SC9/WG1: Meat and meat products |

|Lid van ISO/TC 34/SC9/WG2-Statistics. |

|Ad hoc Group on the Review of ISO 6579, Detection of Salmonella |

|Ad hoc Group on the Review of ISO 10272, Detection and enumeration of Campylobacter |

| |

|Bijdragen leveren aan working items zoals o.a.: |

|Revision of ISO 16140, Protocol for the validation of alternative methods. |

|Revision of ISO 11290, Horizontal method for the detection and enumeration of Listeria monocytogenes (simplification of confirmation |

|steps, extension of scope to other Listeria spp. and environmental samples). |

|Revision of ISO TS 11133-1, Guidelines on preparation and production of culture media. |

|Proposal on Draft TS, Enumeration of Salmonella. |

| |

|Lid van de IDF Standing Committee on Microbiological methods of analysis (SC MMA) en het bijbehorende Joint Action Team (JAT) on |

|Microbiological Harmonization. |

|Productbeschrijving |

|Briefrapport: februari 2011 |

|Ontwerp normen, normen, technische documenten, publicaties. |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |10A.2.3 |

| |Behoud van accreditatiestatus voor “Testen”, “Flexibele Scope” en |

| |“Onderzoek en Ontwikkeling” voor microbiologie door te voldoen |

| |aan de criteria van NEN-EN-ISO/IEC 17025. Op dit systeem is de |

| |accreditatie van het instituut door de Nederlandse Raad voor |

| |Accreditatie gebaseerd. |

|Projectnummer |V/330401/01/KW |

|Projectnaam |WOT Microbiologie |

| |Deelproject: Kwaliteitsborging |

|Projectleider |Henk Aarts |

| |Deelprojectleider: Wilma Jacobs |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |10A Wettelijke onderzoekstaken |

|Begindatum en einddatum | |

|Projectbeschrijving |

| |

|CIb/LZO heeft mede de taak, bij te dragen aan het behouden van de accreditatiestatus, dat voldoet aan de criteria van NEN-EN-ISO/IEC |

|17025, van het RIVM zodat de overheid kan vertrouwen op de kwaliteit van het uitgebrachte advies of het afgegeven analyse resultaat. |

|Naast het basis-kwaliteitszorgsysteem zijn een groot aantal verrichtingen (analyses) ook specifiek geaccrediteerd. |

| |

|Het kwaliteitsproject omvatten twee onderdelen: |

|a. Basiskwaliteitszorg: betreft alle activiteiten die nodig zijn voor het onderhoud van het kwaliteitsniveau cq. de accreditatiestatus |

|(omvattende de accreditaties “Testen”, “Onderzoek en Ontwikkeling” en “Flexibele scope” van de Raad voor Accreditatie van RIVM. |

|b. Proficiency en rondzendonderzoeken: het is een vereiste bij accreditatie om, indien voorhanden, deel te nemen aan proficiency |

|testing / rondzendonderzoeken (ISO17025 § 5.9). RIVM neemt daarom ter ondersteuning deel aan de voorhanden zijnde nationale en |

|internationale rondzendonderzoeken. |

|De resultaten van de rondzendonderzoeken worden verzameld en worden gebruikt voor de borging van de kwaliteit van de analysemethoden en|

|ter demonstratie van de competentie bij diverse audits. |

|Geplande activiteiten: |

|onderhoud en updaten van reeds geaccrediteerde methoden; |

|inpassen geaccrediteerde microbiologische methoden van RIKILT |

|activiteiten ter voorbereiding van en voortvloeiend uit interne en externe audits; |

|onderhoud en beheer van laboratoriumapparatuur in algemeen gebruik; |

|beheer van chemicaliën en referentiematerialen; |

|deelname aan interne en externe werkgroepen met betrekking tot kwaliteitszorg en kwaliteitsystemen. |

|deelname aan rondzendonderzoeken. |

| |

|Productbeschrijving |

|Briefrapport: februari 2011 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving |10A.2.4 |

| |Normalisatie/harmonisatie methoden van onderzoek ten behoeve |

| |van controle op de marktverordeningen. |

| |Ondersteuning overheden met inhoudelijke kennis in de vorm van |

| |advisering |

|Projectnummer |V/330401/HM |

|Projectnaam |WOT microbiologie |

| |Deelproject: Harmonisatie methoden (nationaal) |

|Projectleider |Henk Aarts |

| |Deelprojectleider: Wilma Jacobs |

|Opdrachtgever |VWA |

|Programma |10A Wettelijke onderzoekstaken |

|Projectbeschrijving |

| |

|RIVM participeert voor de ontwikkeling, harmonisatie en vaststelling van prestatiekenmerken van normen nationaal in NEN en de |

|PVE-stuurgroep laboratoria (pluimvee). |

| |

|Deelname aan: |

|normcommissie Microbiologie, voedingsmiddelen en diervoeders (NEN 370009) |

|subcommissie zuivelmicrobiologie (NEN 370 009 0002). |

|Stuurgroep Laboratoria PVE. In het kader van de bestrijding van Salmonella en Campylobacter in pluimvee komt daarbij o.a. de |

|harmonisatie en validatie van klassieke en snelle technieken aan de orde. |

|Productbeschrijving |

|Continue participatie werkgroepen en commissies om richting en advies te geven op het gebied van analysemethoden en verordeningen op |

|nationaal niveau. Nieuwe analysemethoden; validatie analysemethoden; meetonzekerheid analyse methoden. Nieuwe verordeningen; |

|modificatie verordeningen. Communicatie met alle genoemde partijen, afhankelijk van onderwerp. |

|Briefrrapport: februari 2011 |

|Datum |01 oktober 2009 |

|Kennisvraagnummer en –omschrijving | |

|Projectnummer |V/330411/01/VT |

|Projectnaam |BO Microbiologie |

| |Deelproject: VTEC (BO-08-003) |

|Projectleider |Henk Aarts |

| |Deelprojectleider: E. Franz |

|Opdrachtgever | |

|Programma |BO-Microbiologie |

|Projectbeschrijving |

| |

|Het project heeft twee hoofddoelen: |

|Het identificeren van condities in de Nederlandse voedselproductieketen die een verhoogd risico vormen voor een VTEC gerelateerde |

|uitbraak. |

|In welke mate vinden we de in de internationale literatuur beschreven risicofactoren voor de aanwezigheid van VTEC terug in de |

|Nederlandse voedselproductieketen? |

|Met de vergaarde kennis wordt een early-warning system opgezet waarmee risicovolle situaties vroegtijdig kunnen worden herkend.  |

|Het verrichten van een surveillance in de Nederlandse rundveestapel naar de prevalentie van non-O157 VTEC serotypen. |

|Wat is het aandeel non-O157 VTEC serotypen in de totale VTEC populatie op Nederlandse rundveehouderijen? |

|Correleert de prevalentie van de non-O157 VTEC serotypen in de rundveestapel met de klinische prevalentie? |

|Voor het realiseren van de doelstelling 1 wordt gebruik gemaakt van reeds behaalde resultaten in het BO-VTEC project. Hierin is een |

|uitgebreide literatuurstudie gedaan naar de risicofactoren voor het vóórkomen van VTEC in de rundveehouderijen/vleesketen en de |

|groenteproductieketen. Deze zullen worden gerangschikt op relatief belang voor de Nederlandse situatie en aan de hand van wat voor info|

|zullen productiesystemen worden geïdentificeerd die een verhoogd risico vormen. Hierbij zal, naast literatuur data, gebruik worden |

|gemaakt van expert opinion. Deze rangschikking van risicofactoren zal vervolgens gebruikt worden voor een de opzet van early-warning |

|systeem. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van een reeds ontwikkeld framework voor de pro-actieve signalering van risico’s in de |

|voedselproductieketen. |

|Voor het realiseren voor doelstelling 2 wordt een surveillance opgezet om een aantal geselecteerde Nederlandse rundveehouderijen te |

|bemonsteren. Het exacte aantal bedrijven zal worden vastgesteld mbv een statisticus op basis van de verwachte prevalentie. De |

|rundveehouderijen zullen worden bemonsterd op basis van bestaande samplingprotocollen. De monsters zullen in het laboratorium worden |

|geanalyseerd op de aanwezigheid van VTEC virulentie genen (Stx1, Stx2, eae, hly). De monsters zullen tevens worden geanalyseerd op de |

|aanwezigheid van een aantal specifieke serotypen (O157, O111, O145, O26, O55, O91, O103 en O113). Voor deze serovars zijn specifieke |

|detectiemethoden beschreven.  De klinische relevantie van het merendeel van deze serotypen is onlangs aangetoond in Nederland. RIVM zal|

|bijdragen aan beide doelstellingen vallend binnen project BO-08-003-041 van het BO-cluster Voedsel, Dier en Consument. |

|Productbeschrijving |

|Briefrapport: februari 2011 |

|Datum |10 september 2008 |

|Kennisvraagnummer en -omschrijving |BO-08-011.01-010 |

|Projectnummer |V/330411/01/CA |

|Projectnaam |Campylobacter attributie studie |

|Projectleider |Henk Aarts |

| |Deelprojectleider: Wilfrid van Pelt |

|Opdrachtgever | |

|Programma |BO Microbiologie |

|Projectbeschrijving |

| |

|Doel |

|Het verder vaststellen van de bronattributie voor Campylobacter infecties door het bepalen van de ST (sequence types) van Campylobacter|

|stammen van veterinaire oorsprong (vleeskuikens, melkkoeien, kalveren, varkens ) uit het zoonosemonitoringsprogramma |

|(1998-2008), stammen geïsoleerd uit honden van patiënten (project geassocieerd met CASA patiëntencontrole studie; 2002-2003) en andere |

|gezelschapsdieren.  De verdere selectie van isolaten zal afhangen van de resultaten die verkregen worden van het onderzoek binnen |

|BO-08-003-050 dat in 2009 wordt uitgevoerd.  Tevens zullen isolaten die uit oppervlaktewater afkomstig zijn meegenomen worden. |

| |

|Werkwijze |

|Het typeringstraject kent een viertal fasen. |

|Opkweken van Campylobacter stammen, isoleren DNA en uitvoeren van PCRs op de 7 huishoudgenen van Campylobacter (DLO). |

|Sequencen van de PCR producten (DLO).  |

|Vaststellen van de MLST STs (Sequence Types) van de afzonderlijke stammen (DLO). |

|Analyse van de MLST informatie (RIVM) |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Briefrapport: Februari 2011 |

|Datum |11 november 2009 |

|Projectnummer |V/330214 |

|Projectnaam |Emerging zoönosen |

|Projectleider |Marion Koopmans |

|Opdrachtgever en contactpersoon |LNV |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Begindatum en einddatum |2006 – 2010 |

|Projectbeschrijving |

Voor het vroegtijdig signaleren, identificeren van (emerging) zoönosen, het voorkomen dat deze zich ontwikkelen tot een daadwerkelijk risico voor de volksgezondheid en diergezondheid en de bestrijding ervan, ontbreekt in Nederland een goed georganiseerde samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de verschillende actoren op het zoönosenterrein (medische en veterinaire/ alimentaire disciplines). Dit belemmert met name het vroegtijdig signaleren en identificeren van (emerging) zoönosen.

Om deze reden is in 2007 het consortium emerging zoönosen gestart, met als doel om:

- Na 2 jaar een systematische benadering beschikbaar te hebben voor het vroegtijdig signaleren en identificeren van emerging zoönosen

- Een lijst van prioritaire (potentiële emerging) zoönosen beschikbaar te hebben op basis waarvan de risicomanagers preventieve of interveniërende maatregelen kunnen laten ontwikkelen

- Een voorstel op te leveren voor een effectief en efficiënt werkende infrastructuur van samenwerkingsverbanden tussen medische en veterinaire (hoofdrol)spelers ten behoeve van het zoönose-beleid.

De uitvoering is opgesplitst in 2 fases. Fase 1 is inmiddels afgerond en de resultaten staan beschreven in het rapport Emerging zoönoses van februari 2008.

Voorstellen Fase 2

De onderzoeksplannen voor de tweede fase zijn gericht op het invullen van de in fase 1 vastgestelde hiaten om de drie vastgelegde doelstellingen te behalen. In overleg met de begeleidingscommissie, waar in de loop van fase 1 ook Ministerie van VWS in vertegenwoordigd is, is bovendien vastgesteld dat het wenselijk wordt geacht niet te stoppen bij signaleren en signaalverwerking, maar tevens aandacht te besteden aan de totstandkoming van advies aan beleid en een doorkijk te geven naar mogelijkheden voor respons vanuit dat beleid. Ook het opstellen van een door het consortium gedragen communicatiestructuur over het te ontwikkelen signaleringssysteem en de bevindingen daar uit maakt onderdeel uit van fase 2.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Infrastructuur samenwerkende organisaties |

|Early warning systeem |

|Richten en bijsturen monitoringssystematiek |

|Datum |30 oktober 2009 |

|Projectnummer |V/330334/01 |

|Projectnaam |Antibioticaresistentie: overdracht van de veterinaire naar de humane sector |

|Projectleider |A.W. van de Giessen |

|Opdrachtgever |LNV-VD, VWS-VGP/PG en VWA-BuR |

|Programma | |

|Type opdracht |Fac. Diergeneeskunde Universiteit Utrecht |

|Projectbeschrijving |

| |

|Doelstelling van het onderzoek |

|Doel van het project is het opstellen van een risk profile waarin op een gestructureerde wijze, binnen een risk management raamwerk, |

|beschikbare informatie op een rij wordt gezet m.b.t. de overdracht van resistentie vanuit de dierhouderij naar de humane populatie en |

|de daaruit voortvloeiende ziektelast en economische schade voor de humane gezondheidszorg. |

|Aanpak en tijdspad |

|De resistentieproblematiek kent een hoge mate van complexiteit en de scope van de vraagstelling is zeer breed. Voor de beantwoording |

|van deze vragen is onder andere kennis nodig van de verspreiding van resistente bacteriën en resistentiegenen in de dierhouderij, het |

|milieu en de humane populatie, de mechanismen van transmissie naar humane pathogenen en de mens en de impact die dit heeft op de humane|

|gezondheidszorg. Bovendien spelen in deze problematiek diverse ‘drug-bug’-combinaties een rol waarvoor bovengenoemde aspecten kunnen |

|verschillen. Gegevens over deze verschillende aspecten zijn slechts fragmentarisch beschikbaar. Beantwoording van de vragen vraagt dan |

|ook om een risico-analytische benadering, ingekaderd binnen het door WHO/FAO-gedefinieerde risk management raamwerk, met inbreng van |

|multidisciplinaire expertise. |

|Voorgesteld wordt om een tweejarig project uit te voeren waarin een risk profile wordt opgesteld als eerste stap binnen het risk |

|management proces. Het risk profile heeft ten doel om de aan de dierhouderij gerelateerde resistentieproblematiek in context te |

|plaatsen en de beschikbare wetenschappelijke informatie over relevante aspecten van deze problematiek te ordenen, teneinde een basis te|

|verschaffen voor verdere stappen in het risk management proces. In het risk profile worden onder andere beschikbare gegevens |

|gepresenteerd m.b.t.: |

|Antibioticagebruik en –resistentie in de humane gezondheidszorg |

|Antibioticagebruik en –resistentie in de dierhouderij |

|Antibioticaresistentie in voedsel en het milieu |

|Factoren die bijdragen aan het ontstaan en de verspreiding van resistentie |

|Routes waarlangs resistentie vanuit kiemen in niet-humane reservoirs naar kiemen bij de mens wordt overgedragen |

|Associaties tussen resistentie in humane pathogenen en antibioticagebruik in de dierhouderij |

|Identificatie van kritieke data gaps |

|Identificatie van toepasbare procedures voor risk assessment |

|In het risk profile zullen aanbevelingen worden gedaan voor de vervolgstappen van het risk management proces. |

|Het opstellen van het risk profile zal plaatsvinden onder begeleiding van een multidisciplinaire projectgroep waarin de volgende |

|expertises zijn vertegenwoordigd: |

|Veterinaire microbiologie (CIDC, RIVM) |

|Medische microbiologie (RIVM, Erasmus MC, CWZ) |

|Humane epidemiologie (RIVM) |

|Ricico-analyse (RIVM) |

|Economie (LEI) |

|De invulling van vervolgstappen cq opvolgende onderzoeksactiviteiten in het risk management proces hangt sterk af van de uitkomst van |

|het risk profile en zal in overleg met de opdrachtgever worden bepaald. Daarbij valt te denken aan het ontwikkelen van een |

|modelleringstool t.b.v. risk assessment of het uitvoeren van ‘veldonderzoek’ om noodzakelijke maar ontbrekende informatie te |

|verzamelen. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Oplevering van een risk profile |

|Wetenschappelijke publicaties |

PROJECTOMSCHRIJVING – VROM

|Datum |2-12-2008 |

|Projectnummer |M/703719/09/BB |

|Projectnaam |Monitoring en Handhaving Drinkwater deelproject Verkennende metingen |

|Projectleider |AM de Roda Husman |

|Opdrachtgever en contactpersoon |VROM-Inspectie/ LG Groen |

|Programma |12 |

|Type opdracht |Wettelijk |

|Kennisvraag |Verkennende metingen |

|Projectbeschrijving |

|RIVM voert verkennende metingen uit gericht op de drinkwaterfunctie. Deze worden uitgevoerd om tijdig microorganismen te kunnen |

|signaleren. Indien mogelijk worden de resultaten gebruikt voor toekomstige normstelling, validatie modellen. Afstemmen van de |

|onderwerpen vindt plaats in een begeleidingsgroep (RIZA, RIWA, Kiwa, VI en RIVM). |

|1 Antibiotica-resistente bacteriën in Nederlands oppervlaktewater |

|Het milieu wordt steeds vaker als bron van antibioticumresistentie aangewezen maar hierover is nog weinig bekend. In 2008 is een |

|inventariserend onderzoek afgerond naar antibiotica-resistente bacteriën in het agrarische milieu waaruit een breed scala aan typen |

|bacteriën en resistentieprofielen naar voren zijn gekomen waaraan de mens zou kunnen worden blootgesteld bijv. via recreatie. |

|Vervolgonderzoek in 2009 zal zich richten op emissies vanuit ziekenhuizen en slachthuizen als bronnen voor introductie van |

|antibiotica-resistentie in het milieu. |

|2 Monitoring emerging infectieziekten |

|Infectieziekten kunnen onverwacht optreden (emergen) en zodoende leiden tot ernstige volksgezondheidsproblemen en sterfte, zoals is |

|gezien voor hepatitis E, SARS en vogelgriep. Steeds vaker blijkt dat deze emerging infectieziekten behalve door contact met mens en |

|dier ook of zelfs primair via water kunnen worden overgedragen. Door monitoring van dergelijke emerging pathogenen in cruciale afval- |

|en oppervlaktewateren, respectievelijk Lobith, Eijsden en Brienenoord, maar ook Schiphol zal de preparedness van vitale instellingen |

|sterk verbeterd kunnen worden. |

|Productbeschrijving |

|Divers: continu |

|Datum |2-12-2008 |

|Projectnummer |M/703719/09/BE |

|Projectnaam |Monitoring en Handhaving Drinkwaterwet deelproject Beveiliging drinkwater |

|Projectleider |AM de Roda Husman |

|Opdrachtgever |VROM-Inspectie |

|Programma |12 |

|Type opdracht |wettelijk |

|Kennisvraag |Beveiliging drinkwater (CBNR) |

|Projectbeschrijving |

| |

|In dit project worden de activiteiten van het RIVM op het gebied van de beveiliging van de drinkwatervoorziening samengebracht. Dit |

|betreft: |

|1. Bijeenkomsten Deskundigenplatform NBC Drinkwater (DND); |

|2. Mede-organiseren van een oefening van een casus drinkwaterbesmetting; |

|3. Risk assessment voor Bacillus anthracis |

|Bioterroristische agentia kunnen opzettelijk in drinkwater worden gebracht waardoor consumptie kan leiden tot een hoge ziektelast en |

|zelfs de dood van een groot aantal blootgestelde consumenten. Het is van belang om te weten welke doses tot een niet-tolerabel |

|volksgezondheidsrisico leiden. Met behulp van kwantitatieve microbiologische risicoschatting (KMRS) kan een dergelijke tolerabele grens|

|worden geschat voor de diverse bioterroristische agentia zoals variola major-virus (pokkenvirus), Bacillus anthracis (antrax), Yersinia|

|pestis (pest), Clostridium botulinum-toxine (botulisme), Francisella tularensis (tularemie) en influenzavirus (griep). In 2009 zal voor|

|Bacillus anthracis (antrax) een dergelijke KMRS worden uitgevoerd. Eerst zal hiertoe een literatuuronderzoek worden uitgevoerd om data |

|te genereren ten behoeve van de schatting van de dosis-effect relaties. Hierbij zullen zowel data uit accidenten, uitbraken als |

|aanslagen worden geïnventariseerd als ook experimenten worden uitgevoerd op BSL3-nivau om de inactivatie van Bacillus anthracis sporen |

|vast te stellen. Als eindpunt zal blootstelling, infectie, ziekte en dood worden geëvalueerd. De dosis-repons modellen die eerder |

|beschreven zijn, zoals het beta-poisson model, zullen worden beoordeeld op geschiktheid om de data te modelleren en de dosis-effect |

|relaties voor Bacillus anthracis (antrax) te kunnen bepalen. |

|Productbeschrijving |

|Publicatie Risk assessment Bacillus anthracis via drinking water |

|Datum |25-11-2008 |

|Projectnummer |M/703719/09/II |

|Projectnaam |Monitoring en Handhaving Drinkwaterwet deelproject Operationalisering infectierisico |

|Projectleider |A.M. de Roda Husman |

|Opdrachtgever |VROM-Inspectie |

|Programma |12 |

|Type opdracht |wettelijk |

|Kennisvraag |Uitvoering Infectieriscoprotocol |

|Projectbeschrijving |

|In het waterleidingbesluit wordt specifiek gevraagd om een risicoanalyse uit te voeren voor Cryptosporidium, Giardia en virussen |

|waarbij moet worden aangetoond dat minder dan 1 infectie in 10.000 personen optreedt bij blootstelling aan het betreffende drinkwater. |

|Hiertoe is een Inspectierichtlijn opgesteld waarin staat hoe de berekeningen kunnen worden uitgevoerd en waarbij deze worden uitgelegd |

|aan de hand van voorbeelden. Deze richtlijn is 1 februari 2006 van kracht geworden. De concentraties pathogenen kunnen vanwege de lage |

|concentraties niet direct worden gemeten maar moeten aan de hand van de ruwwater kwaliteit en de zuiveringsefficiëntie van de |

|toegepaste processen worden geschat. Hiertoe zullen tevens metingen gecoördineerd en gecontroleerd moeten worden uitgevoerd bij elk |

|verantwoordelijk waterleidingbedrijf waarna zij een ruwe schatting kunnen doen van de drinkwaterkwaliteit. De risicoanalyse wordt door |

|het RIVM LZO Watermicrobiologie uitgevoerd ter ondersteuning van de VROM Inspectie. Waterbedrijven worden ondersteund met advies, |

|gegevens en tools tbv risicoanalyse. In 2009 worden de gegevens uit 2006-2008 verzameld en toegepast in de risicoanalyse waarna de |

|voorlopige risicoanalyse in de AMVD zonodig kan worden bijgesteld. |

|RIVM LZO Watermicrobiologie heeft het secretariaat van de werkgroep infectierisico waarin VROM, Vewin, KWR en de waterbedrijven zitting|

|hebben. Tijdens vergaderingen van deze werkgroep worden activiteiten geharmoniseerd, evt. knelpunten besproken en wordt de VROM |

|Inspectierichtlijn 5318 geëvalueerd. De vergaderingen worden bijgewoond, presentaties en andere bijdragen zoals rapportages worden |

|verzorgd als ook de notulen. |

|In het voor- en najaar zal voor de betrokken VROM Inspecteurs een vergadering worden georganiseerd voor het bewaken van de voortgang |

|van de AMVD’s. |

|Productbeschrijving 2009 |

|Dossierbeoordeling Infectierisico rapportages |

|Publicatie Drinking water treatment for risk assessment |

|Vergaderingen werkgroep infectierisico (notulen n.a.v. vergaderingen) |

|Vergaderingen VROM Inspectie (notulen n.a.v. vergaderingen) |

|Datum |18-10-2009 |

|Projectnummer |M/734301/10/BA |

|Projectnaam |Normstelling en advisering Drinkwaterwet deelproject Onderbouwing normstelling |

| |infectierisico’s |

|Projectleider |JFM Versteegh/ AM de Roda Husman |

|Opdrachtgever en contactpersoon |VROM |

|Programma |11 |

|Type opdracht |1 doorlopend |

|Kennisvraag |2. Onderbouwing normstelling infectierisico’s |

|Projectbeschrijving |

| |

|Infectieziekten vormen een voortdurende dynamische bedreiging voor de volksgezondheid door veranderingen op wereldschaal in menselijk |

|gedrag bijv. reizen en in klimaat, bijv. temperatuurstijging en in demografie, bijv. vergrijzing. Dit kan leiden tot een nieuwe |

|kwetsbaarheid van de bevolking voor wateroverdraagbare infectieziekten. Voortdurende herziening van Europese wetgeving betreffende |

|water bestemd voor menselijke consumptie moet zorgen voor bescherming van de volksgezondheid tegen o.a. infectieziekten volgens de |

|laatste wetenschappelijke inzichten. Voor de prioritaire wateroverdraagbare pathogenen Cryptosporidium, Campylobacter en enterovirussen|

|moet in Nederland een wettelijk verplichte risicoanalyse worden uitgevoerd voor drinkwater. Echter, het is van belang zowel |

|biologische, medische als wettelijke ontwikkelingen te volgen die van invloed kunnen zijn op voor de volksgezondheid relevante |

|wateroverdraagbare infectieziekten. De begeleidingscommissie normstelling infectierisico’s is in het leven geroepen om zorg te dragen |

|voor de onderbouwing van de normstelling en richting te geven aan mogelijk benodigd wetenschappelijk onderzoek. Deze zal in 2010 verder|

|vorm krijgen. |

|Productbeschrijving 2010 |

|1. Vergaderingen begeleidingscommissie normstelling infectierisico’s: continu 2010 |

|2. Rapport Onderbouwing normstelling infectierisico’s: december 2010 |

|Datum |18-10-2010 |

|Projectnummer |M/734301/10/AA |

|Projectnaam |Normstelling en advisering Drinkwaterwet deelproject WHO Guidelines |

|Projectleider |JFM Versteegh/AM de Roda Husman |

|Opdrachtgever en contactpersoon |VROM/DGM/DP Cramer |

|Programma |11 |

|Type opdracht |1 doorlopend |

|Begindatum en einddatum |01-01-2005- 31-12-2010 |

|Kennisvraag |1. WHO Drinking Water Guidelines |

|Projectbeschrijving |

| |

|RIVM heeft een belangrijke rol gespeeld bij de totstandkoming van de derde editie van de WHO Guidelines for Drinking Water Quality. |

|Voor de vierde editie van de GDWQ heeft de coordinator van de WHO programma Water, Sanitation and Health Ana Maria de Roda Husman van |

|het LZO benaderd om zitting te nemen in de Microbial Aspects Working Group. Zij zal het speerpunt “Vulnerable groups” leiden. Daarnaast|

|zal zij de “risk assessment” activiteiten coördineren alsmede de activiteiten op het gebied van onderzoek naar micro-organismen, o.a. |

|virussen zoals AIV maar ook bijv. Leptospiren en het moleculair biologisch onderzoek. |

|Al sinds 1988 fungeert het RIVM als Collaborating Centre voor de WHO. Eind 2003 heeft de WHO het RIVM wederom een verlenging verleend |

|voor het Collaborating Centre for Risk Assessment of Pathogens in Food and Water gecoördineerd door Dr. Arie Havelaar van het LZO. In |

|deze hoedanigheid kan Nederland invloed uitoefenen op internationaal niveau waarbij WHO adviezen en guidelines worden overgenomen in |

|Europese regelgeving. Het RIVM levert bovendien bijdragen aan expert meetings en bij het opstellen van documenten. |

|Productbeschrijving |

|Overzicht deelname en rapportages internationale WHO-werkgroepen: continu |

|Datum |13 oktober 2009 |

|Projectnummer |M/330400/10/SP |

|Projectnaam |Recreatiewater - Schatting pathogenen blootstelling |

|Projectleider |A.M. de Roda Husman |

|Opdrachtgever en contactpersoon |VROM |

|Programma |11 |

|Type opdracht |Wettelijk |

|Kennisvraag |Schatting pathogenen blootstelling |

|Projectbeschrijving |

| |

|Informatie over blootstelling van recreanten aan oppervlaktewater is onontbeerlijk voor de onderbouwing van normen voor |

|microbiologische kwaliteit van recreatiewater en voorlichting aan recreanten over gezondheidsrisico’s verbonden aan recreatie in |

|oppervlaktewater. In 2008 is door middel van een internet enquête onder een representatieve groep van 4000 Nederlanders informatie |

|verkregen over hoe vaak, hoe lang en aan welk type oppervlaktewater zij in 2007 zijn blootgesteld. De zomer van 2007 was geen |

|uitzonderlijk mooie zomer, daarom zal een dergelijke internet enquête herhaald worden na een mooie zomer. De zomer van 2009 was warm, |

|zonnig en vrij droog en hiermee wezenlijk verschillend van de zomer van 2007. De internet enquête zal herhaald worden, betrekking |

|hebbend op de zomer van 2009. |

|Productbeschrijving 2010 |

|Rapportage blootstelling zwemmers: december 2010 |

|Datum |13 oktober 2009 |

|Projectnummer |M/330400/10/AV |

|Projectnaam |Recreatiewater - Ad hoc advisering/onderzoek en trendanalyse recreatiewater |

|Projectleider |A.M. de Roda Husman |

|Opdrachtgever en contactpersoon |VROM |

|Programma |11 |

|Type opdracht |Wettelijk |

|Kennisvraag |Ad hoc advisering/onderzoek en trendanalyse recreatiewater |

|Projectbeschrijving |

| |

|Het is van groot belang trends in de prevalentie van micro-organismen die wateroverdraagbare aandoeningen veroorzaken te signaleren. |

|Ten behoeve van signalering moeten kennis en expertise op het gebied van recreatiewater onderhouden worden, o.a. door samenwerking met |

|of werkbezoeken aan onderzoeksinstituten, universiteiten, EU en WHO en congresbezoek. Het signaleren van trends zal zonodig |

|gecombineerd worden met ad hoc onderzoek (literatuur, experimenteel of modellering). Kennis en expertise worden overgedragen door |

|actieve deelname aan diverse overlegstructuren op het gebied van zwemwater, waaronder NWO, Cyanobacteriën-overleg, werkgroep |

|Zwemmersjeuk. Tevens wordt ondersteuning geboden en adviezen gegeven aan verschillende overheidsinstanties en andere instanties die |

|worden geconfronteerd met zwemwaterproblematiek, zoals ministeries, provincies, GGD-en, waterbeheerders. |

|Productbeschrijving 2010 |

|Diverse adviezen en rapportages: continu |

|Datum |13 oktober 2009 |

|Projectnummer |M/330400/10/IH |

|Projectnaam |Recreatiewater - Implementatie herziene Europese Zwemwaterrichtlijn |

|Projectleider |RIVM/Clb/LZO A.M. de Roda Husman |

|Opdrachtgever en contactpersoon |VROM/DGM/DP S. Landman |

|Programma |11 |

|Type opdracht |Wettelijk |

|Begindatum en einddatum |01/01/05 – 31/12/10 |

|Kennisvraag |Implementatie herziene Europese Zwemwaterrichtlijn |

|Projectbeschrijving |

| |

|In 2006 is de herziene Europese Zwemwaterrichtlijn van kracht geworden. Het doel van de nieuwe richtlijn is het beter beschermen van |

|zwemmers in oppervlaktewater. In Nederland is aan het begin van het badseizoen van 2009 een start gemaakt met de invoering van de |

|nieuwe richtlijn. In de overgangsjaren 2010 en 2011 zal de herziene richtlijn steeds verder worden ingevoerd; in 2012 dient een |

|volledige implementatie in de Nederlandse wetgeving en handhaving te zijn gerealiseerd. In het implementatietraject worden kennis en |

|expertise van microbiologie en statistiek ingezet ter onderbouwing van de te maken keuzes. Er worden bijdragen geleverd in de vorm van |

|rapportages, publicaties en adviezen aan VROM en andere betrokken partijen en door actieve deelname aan diverse workshops en |

|werkgroepen die zich met implementatie bezighouden. |

|Productbeschrijving 2010 |

|1. Diverse adviezen en rapportages: continu |

|2. Output cursus microbiologisch onderzoek zwemwater: juni 2010 |

|Datum |13 oktober 2009 |

|Projectnummer |M/330400/10/KV |

|Projectnaam |Recreatiewater - Effecten van klimaatverandering op recreatie/zwemwater |

|Projectleider |A.M. de Roda Husman |

|Opdrachtgever en contactpersoon |VROM |

|Programma |11 |

|Type opdracht |Wettelijk |

|Kennisvraag |Effecten van klimaatverandering op recreatie/zwemwater |

|Projectbeschrijving |

| |

|Transmissie van wateroverdraagbare infectieziekten via recreatie zou onder invloed kunnen staan van klimaatsveranderingen. Toename van |

|het aantal zonuren kan leiden tot intensievere blootstelling in mooie zomers, terwijl hogere watertemperaturen tot gevolg kunnen hebben|

|dat van nature in zout en brak recreatiewater voorkomende pathogenen, zoals Vibrio soorten. zich sterk vermenigvuldigen en in verhoogde|

|aantallen voorkomen. In Europa werd in de warme zomer van 2006 een opvallende toename van het aantal ziektegevallen veroorzaakt door |

|Vibrio soorten via blootstelling aan oppervlaktewater waargenomen. In Nederland is bekend dat Vibrio soorten voorkomen in |

|oppervlaktewater. Om een inschatting te maken van de mogelijk belangrijkere rol die Vibrio kan gaan spelen bij het ontstaan van |

|gezondheidsklachten na blootstelling aan onder invloed van klimaatverandering opwarmend oppervlaktewater wordt een inventarisatie van |

|de concentraties en soorten Vibrio uitgevoerd op verschillende zout- en brakwater zwemlocaties. Aangezien de zomers in Nederland sterk |

|kunnen verschillen (van warm en droog tot nat en koel) is het van belang deze inventarisatie gedurende minimaal vijf opeenvolgende |

|zomers uit te voeren, teneinde voldoende data te genereren om verschillende scenario modellen door te rekenen. |

|Productbeschrijving 2010 |

|Rapportage inventarisatie Vibrio recreatiewater: december 2010 |

|Datum |6 oktober 2009 |

|Projectnummer |M/330720/10/IG |

|Projectnaam |Recreatiewater - Inventarisatie gezondheidsklachten recreatiewater |

|Projectleider |A.M. de Roda Husman |

|Opdrachtgever en contactpersoon |VROM |

|Programma |11 |

|Type opdracht |Wettelijk |

|Kennisvraag |Inventarisatie gezondheidsklachten recreatiewater |

|Projectbeschrijving |

| |

|Lange termijn onderzoek aan de hand van enquêtes onder provincies en GGD-en heeft inzichten gegeven in recreatiewater gerelateerde |

|gezondheidsklachten die in Nederland een belangrijke rol spelen. Wanneer voldaan moet worden aan de strengere eisen m.b.t. fecale |

|verontreiniging in de herziene Europese Zwemwaterrichtlijn, kan een daling van het aantal meldingen van gastro-enteritis na recreatie |

|in oppervlaktewater optreden, terwijl een daling van het aantal gezondheidsklachten waarvan de veroorzaker niet van fecale oorsprong is|

|(bijv. zwemmersjeuk) niet te verwachten is. Om dergelijke effecten van nieuwe wetgeving te kunnen bestuderen zal de inventarisatie van |

|gezondheidsklachten jaarlijks moeten worden gecontinueerd. |

|Pseudomonas aeruginosa komt van nature voor in oppervlaktewater en is een belangrijke veroorzaker van otitis externa bij zwemmers. P. |

|aeruginosa kan zich in oppervlaktewater bij hogere watertemperaturen vermenigvuldigen. Het is mogelijk dat het risico op |

|gezondheidsklachten door deze bacterie toeneemt wanneer als gevolg van klimaatveranderingen de watertemperaturen stijgen en gedurende |

|een langere periode hoog zijn. In de zwemwaterwetgeving zijn geen grenswaarden voor de concentratie P. aeruginosa opgenomen waarboven |

|het risico op het oplopen van een infectie te groot wordt geacht. Informatie over de relatie tussen de concentratie P. aeruginosa in |

|water en het optreden van otitis externa bij zwemmers is beperkt en heeft slechts betrekking op gechlorineerde zwembaden. Uit een |

|studie die in 2009 werd uitgevoerd bleek dat otitis externa voornamelijk optrad bij kinderen en bij een lage concentratie P. aeruginosa|

|in het water. Daar deze bevindingen implicaties kunnen hebben voor het beheer van zwemlocaties is het van belang dit onderzoek op |

|verschillende studielocaties uit te voeren om locatiespecifieke effecten uit te sluiten en een grotere populatie zwemmers te |

|onderzoeken. Dergelijk onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het Project Landelijk Onderzoek Naar Zwemwaterklachten (PLONZ). |

|Productbeschrijving 2010 |

|1. Publicatie gezondheidsklachten recreatiewater in 2009: september 2010 |

|2. Rapportage Pseudomonas aeruginosa in recreatiewater: december 2010 |

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – SZW

|Datum |1 augustus 2009 |

|Projectnummer |V/205014/04 |

|Projectnaam |Infectieziekten en werknemersgezondheid |

|Projectleider |D. Beaujean |

|Opdrachtgever en contactpersoon |SZW |

|Programma | |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

Het project bestaat uit drie onderdelen:

A. Signalering en ondersteuning

B. Informatievoorzieningen

C. Voortgangsbijeenkomsten, eindrapportage en eindpresentatie

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Signalering |

|Elke vier maanden een schriftelijke rapportage van het CIb aan het ministerie van SZW over de (mogelijke) invloed van de signalen |

|vanuit o.a. het LCI-casuistiekoverleg, het CIb-signaleringsoverleg op arbeidsomstandigheden. |

|Tenminste een keer per maand bespreekt de arbeidshygiënist telefonisch de voor de gezondheidsrisico’s voor werknemers relevante |

|signalen met het ministerie van SZW. Het ministerie van SZW besluit wanneer het CIb ook werkgevers en werknemers dient te informeren |

|(voor zover hiervoor ruimte is binnen de offerte). |

|Bij een calamiteit (uitbraak) met duidelijke werknemersrisico’s zal het ministerie van SZW tijdig een bericht ontvangen en zullen de |

|werknemersrisico’s worden voorbesproken in het Arbeids Management Team (AMT) en in het OMT/BAO worden meegenomen. Het ministerie van |

|SZW besluit wanneer het CIb ook werkgevers en werknemers dient te informeren (voor zover hiervoor ruimte is binnen de offerte). |

|Ondersteuning |

|Beantwoording (schriftelijk of per E-mail) van vragen van SZW door het CIb. |

|Een keer per jaar een schriftelijke rapportage over de arbeidsgerelateerde infectieziekten in het registratiesysteem van het Nederlands|

|Centrum voor Beroepsziekten en OSIRIS. In deze rapportage wordt expliciet ingegaan op de (mogelijke) oorzaken van de |

|arbeidsgerelateerde infectieziekten. |

|Inbreng van arbeidsomstandighedenkennis in de reguliere communicatie-activiteiten van het CIb. |

|Informatievoorziening |

|Een aantal LCI-richtlijnen met aandacht voor risico’s voor werknemers. De arbeidsrelevante onderdelen van deze LCI-richtlijnen zijn |

|goedgekeurd op arbeidshygiënische aspecten. |

|Toolkit Q-koorts met aandacht voor risico’s voor werknemers. |

|Publicatie van minstens 1 artikel in een vaktijdschrift. |

|Intensief overleg arbeidshygienist CIb met NCvB. |

|Heidesessie voor AMT-leden. |

|AMT-bijeenkomsten op geleide van OMT-bijeenkomsten. |

|Voortgangsbijeenkomsten, eindrapportage en eindpresentatie |

|Tenminste drie voortgangsrapportages |

|Tenminste drie voortgangsoverleggen |

|Eindpresentatie (augustus 2010) |

|Eindrapportage (augustus 2010) |

PROJECTOMSCHRIJVING - ZonMW

|Datum |6 februari 2009 |

|Projectnummer |V/330294/01 |

|Projectnaam |Q fever in livestock farmers |

|Projectleider |Y.T.H.P. van Duynhoven |

|Opdrachtgever en contactpersoon |ZonMW |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

| |

|Overall aim: to determine the magnitude and risk factors associated with Q fever seropositivity in |

|humans and ruminant populations along with the environmental contamination in order to study the |

|epidemiological links and transmission routes for the identification of leads for primary (reduce |

|circulation in the ruminant reservoir) and secondary (reduce transmission from infected animals to |

|humans) prevention of the disease. |

|To achieve this, the following objectives are formulated: |

|1. To determine C. burnetii seropositivity in small ruminants (sheep and goats) and livestock farmers |

|(sheep, goats and cattle) and their adult family members (including preferably a young adult). |

|2. To determine farm-based (farm hygiene and management, e.g. manure handling, handling of abortion |

|products, housing conditions, vaccination status, rodent control, farm type, e.g. farm size, open/closed |

|system, and animal health status, including tick infestation and abortions), and individual (age, gender, profession, degree of |

|urbanisation, province, ownership of ruminants and pets, consumption of unpasteurized milk, medical history, tick-bites, use of manure |

|in garden, contact with agricultural |

|products such as hay and straw) risk factors for Q fever seropositivity in small ruminants and humans |

|living on livestock farms. |

|3. To identify high-risk areas for Q fever in the Netherlands by plotting seroprevalence in human and |

|ruminants and frequency of animal abortions using geographical information systems (GIS). |

|4. To develop laboratory-based tools for source investigation in future outbreaks by creating a baseline database of circulating |

|subtypes of C.burnetii in human (if possible), small ruminants and the farm environment in the Netherlands and apply currently |

|developed detection and typing assays in practice for further validation. |

|5. To assess the risk of indirect exposure to a farming environment (opposed to direct and |

|species-specific animal contact) through a subgroup of not directly animal exposed adult family |

|members as a proxy for the risk among neighbouring communities in rural, high-density farming areas. |

|6. To assess the potential spread of aerosolized C. burnetii from infected farms to their surroundings by semi-quantitatively |

|measurements in environmental samples, including air samples. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Juni 2013: |

|artikel seroprevalentie en risicofactoren geiten, schapen en runderen |

|artikel seroprevalentie en risicofactoren veehouders |

|artikel besmetting omgeving veehouderijen |

|Datum |28-8-2007 |

|Projectnummer |V/210214/01 |

|Projectnaam |Hiv transmission on patient delay |

|Projectleider |M. van der Sande |

|Opdrachtgever en contactpersoon |ZonMW |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Begindatum en einddatum |1-6-2008 tot 1-6-2011 |

|Projectbeschrijving |

| |

|Delay between primary HIV infection and entry into care impacts not only on the individual prognosis, but hinders interruption of |

|further HIV transmission. To reduce such delays, active testing of those at risk of infection is being promoted. Another so far less |

|recognized source of delay however can occur following a positive test, if a subject delays reporting for further medical care. While |

|infected persons who report for medical care are registered and monitored during follow-up, HIV is not a nitifiable infections and the |

|number of people testing positive during screening and declining or delaying reporting for medical care is unknown. Insight into |

|duration and determinants of delay and differences between those who do an do not delay are crucial to further public health policy |

|aimed at reducing ongoing HIV transmission. We will a) estimate the size of the group of delayers/ defaulters and the duration of the |

|delay, b) estimate the contribution of delay to HIV transmission, c) explore risk factors which will enable the development of novel |

|interventions, d) determine the impact of delay on long-term clinical outcome.Epidemiological and behavioral data will be collected |

|regionally from consenting patients testing HIV positive at the time of diagnosis. Together with the confirmatory HIV sample, an |

|additional sample will be collected to measure viral load and CD4+ cell count. These data will be linked to data recorded in the |

|registry of HIV patients registered for care, where viral load and CD4+ count are also measured at the time of first visit. Similarly, |

|at initial testing, data on sexual preference, number of sexual partners, condom use and previous HIV test are recorded which enable |

|estimation of transmission risks. For the purpose of this study, similar behavioral data related tot transmission risks in the period |

|between initial test and entry into care will be collected at entry into care. |

|Risk factors for delayed reporting will be identified by comparing characteristics of those who do not and those who do delay. Data |

|will furthermore be used in a mathematical model to study the impact of the observed delays on HIV transmission. Based on these data, |

|targeted interventions can be developed to reduce HIV transmission by shortening time between first positive test and entry into care |

|once risk factors for delay have been identified. Over 24 months, we estimate 600 consenting individuals testing positive will be |

|identified for whom a matching care entry date can be found. This will give us 80% power to detect risk factors with an OR of 2, if |

|these are found in at least 20% of the group who delays reporting, and if delay occurs among at least 20% of all newly diagnosed HIV |

|patients. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Our primary objective is to determine the time between receiving a positive HIV screening test, and registering for medical care and |

|follow up at an HIV treatment centre, and use this to quantify the number and proportion of people who delay or default from reporting |

|at an HTC. |

|The secondary objective is to elicit risk factors for delaying by comparing demographic, behavioral, social determinants, in order to |

|develop targeted interventions aimed at reaching this group and motivating them to report for further medical care. |

|The third objective is to estimate the contribution of this group of defaulters on ongoing transmission by quantifying viral load and |

|CD4+ count at time of diagnosis and at time of entry into care, linked to reported sexual risk behavior. Existing mathematical models |

|will be refined to use such data to estimate the size of and transmission associated with HIV positive individuals who have not been |

|tested at all. |

|The fourth objective is to estimate the relationship between time from initial testing to entry in HIV care on disease prognosis. |

|Datum |31 maart 2009 |

|Projectnummer |V/210664/01 |

|Projectnaam |Control of Influenza in nursing homes |

|Projectleider |Marie-José Veldman |

|Opdrachtgever en contactpersoon |ZonMW |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

| |

|The incidence of severe morbidity and mortality following an influenzavirus infection during the annual epidemics is highest among the |

|elderly population; 90% of influenza-associated mortality occurs in this group. Vaccination is the best preventive intervention |

|available but offers only partial protection. The protective effect decreases with advancing age and existing co-morbidity. Therefore, |

|in spite of high compliance with vaccination, the risk of influenza-related complications among nursing home-residents is high, and |

|consequently also the associated disease and economic burden. There is debate on the potential benefit of the antiviral activity of |

|oseltamivir as a supplementary intervention to prevent or contain influenza outbreaks in nursing homes. Although effectiveness of |

|post-exposure prophylaxis (PEP) with oseltamivir on preventing transmission has been demonstrated in trials among healthy (mainly |

|unvaccinated) adults and children, effectiveness has not yet been assessed among vulnerable vaccinated high-risk groups, such as the |

|elderly population of nursing homes. The recent emergence of oseltamivir resistant A(H1N1)influenza virus variants gives additional |

|urgency to assess clinical effectiveness of oseltamivir. In addition, little is known about potential development of antiviral |

|resistance under these circumstances, which could be crucial to long-term effect. If proven (cost)effective, oseltamivir could have |

|considerable benefits in this setting, although constraints relating to implementation need to be addressed as well. |

| |

|We therefore propose to conduct a randomized controlled trial on the effect of PEP with oseltamivir on transmission of influenza in |

|nursing homes, linked to virological monitoring of possible development of resistance and impact on transmission and outcome, a cost |

|effectiveness analysis and an exploration of logistical and ethical issues which could interfere with successful implementation. This |

|trial will be nested in the recently established Network of Nursing Homes (SNIV). A nursing home unit with confirmed influenza will be |

|the unit of randomization and 60 such units will be randomized to PEP with either oseltamivir or placebo. Baseline data on the |

|population in these homes are routinely collected, and epidemiological and virological surveillance of ILI/influenza is being set up, |

|in collaboration with local laboratories. |

|Productbeschrijving |

|Evidencebased protocol for oseltamivir treatment and PEP during influenza outbreaks in nursinghomes. |

|Vital knowledge on the magnitude of the development of oseltamivir resistance, the spread of oseltamivir resistant strains and the |

|characteristics of the influenza strains circulating in nursinghomes. And if feasible a rapid bedside diagnostic test using nucleic |

|acid detection techniques. |

|Up to at least 6 papers in peer reviewed journals. |

|PhD thesis. |

|Datum |januari 2010 |

|Projectnaam |Tracking sources of nosocomial noroviruses |

|Projectnummer |V/230964/01 |

|Projectleider |Marion Koopmans, ErasmusMC |

|Opdrachtgever |ZON MW |

|Programma |Onderzoeksleiding: ErasmusMC |

|Type opdracht |additioneel |

|Projectbeschrijving |

Noroviruses of GGII4 are a major cause of outbreaks of gastro-enteritis that are difficult to control. Costs to society are estimated to be between 33 and 66 million euro’s per year in The Netherlands. Data from outbreak surveillance have suggested that NoV illness has been increasing in incidence and virulence since the emergence of an unusual variant globally in 2002. Sources of NoV outbreaks may be infected persons with or without symptoms, or contaminated environments, food or water. In addition, anecdotal reports suggest a role for chronic shedders in the spread of infection. The infectiousness of these agents results in rapid secondary and tertiary infections. Therefore, common source introduction may result in an outbreak that appears as person-to-person outbreak within a matter of days. Currently, emphasis is put on increasing levels of hygiene in settings affected during norovirus outbreaks, but sources of introduction are hardly studied. Understanding these, would provide a scientific basis for control measures. Molecular linking of cases and outbreaks may be used as a tool to unravel the ecology of pathogens. Understanding the rate of genetic change is essential to design evidence-based sequence typing for use in epidemiological studies. Here, we propose a study to understand transmission pathways of NoV between the general population and health care settings. Through a standardized approach to outbreak investigations using novel methods developed and validated in an academic setting, we will collect data on extend of transmission of NoV during outbreaks, factors contributing to their introduction and spread, and data on diversity of the genomes of viruses shed by people over subsequent chains of transmission. This will be design evidence based control measures.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Publicatie nosocomiale transmissie norovirus door chronische uitscheider: augustus 2010 |

|Publicatie cluster detectie als hulpmiddel voor vroegsignalering outbreaks in zorginstellingen: augustus 2010 |

|Datum |16 november 2009 |

|Projectnummer |V/230354/01 |

|Projectnaam |Swine-origin of Influenza A H1N1 |

|Projectleider |M. Koopmans |

|Opdrachtgever en contactpersoon |ZonMW |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Begindatum en einddatum | |

|Projectbeschrijving |

The recent emergence of a novel Influenza A virus of subtype H1N1 has sparked fears of an impending pandemic. The viruses that most likely were introduced into the population towards the second half of 2008 were first detected through surveillance activities in the Southern US, which triggered an investigation pointing to an outbreak of influenza-like illness in Mexico as the most likely source of the new infection. Since the report on April 21st, the virus has spread across the world, with a steep increase of the new number of cases and secondary transmissions occurring on several continents. The WHO had raised its level of alertness to pandemic level 5, and control or die-out of the virus is not very likely. To control and mitigate the impact of widespread transmissions of a novel influenza virus on an immunologically more or less naïve population, it is essential to rapidly collect baseline, exposure and follow-up data of the first cases and their close contacts, prior to generalized transmission within the population, in a phase that an epidemic is still evolving and impact of the new virus on identical cases and their contacts can be characterized in depth.

Such data will contribute towards identifying and targeting effective interventions towards those most at risk for (severe) disease and/ or transmission, as well as estimating which interventions most likely will limit impast for society as a whole. Linking epidemiological, clinical, virological and immunological data, will enable an integrated synergic approach towards assessing the impact and potential of this novel human influenza virus. At the same time, it is vital to know to what extent pre-exposure immunity exists in the population at large, as this may assist the targeted use of scarce interventions to mitigate the impact of an ongoing epidemic. Finally, success of evidence-based intervention strategies relies heavily on timeliness of response and compliance to recommended measures, as well as factors influencing this behavior among professionals and the public.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Divers: continu |

PROJECTOMSCHRIJVING – Internationaal

|Datum |10 oktober 2008 |

|Projectnummer |V/205044/01 |

|Projectnaam |ASIAfluCAP |

|Projectleider |A. Timen |

|Opdrachtgever en contactpersoon |EU DG research |

|Programma | |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

| |

|Influenza subtype H5N1 is endemic in poultry in SE Asia, and more than 200 human cases have occurred, more than half in SE Asia, of |

|which a substantial proportion have died. The spread of H5N1 in the region has resulted in considerable public health and political |

|concern. The current project is in line with EU policy to assist third countries to combat a potential worldwide inluenza epidemic. The|

|goal of this research project is to provide a strategic framework to evaluate health system operational capacity and, in 4 countries at|

|risk of being at the epicentre of a future influenza pandemic, determine systematically operational capacity gaps in order to support |

|containment and mitigate the consequences of pandemic influenza in these countries and elsewhere. Specific objectives: |

|1. To develop a detailed methodological framework to evaluate operational capacity to respond to pandemic influenza. |

|2. To support evaluation research for pandemic influenza preparedness in Asia and to identify basic principles in determining capacity |

|to ensure a coherent approach to pandemic preparedness in both Asian and European countries |

|3. To determine capacity gaps in responding to pandemic influenza in Vietnam, Indonesia, Thailand, and Taiwan and strengthen |

|operational response capacity. |

|4. Develop and support a network of expertise, knowledge and shared experience in public health in relation to pandemic influenza |

|preparedness and control across the European Union. |

|5. To build upon and extend a network of EU-funded collaborating operational researchers in a coherent manner, linking projects in a |

|value-added manner |

|6. To build upon and extend a network of collaborating operational researchers in EU and Asia, to support sharing of experience, |

|knowledge and skills, and to disseminate lessons and best-practice within and across regions. |

|This project is coordinated by the London School of Hygiene and Tropical Medicine, the CIb (LCI and partners like EPI) participate in |

|all work packages en lead the package over pandemic scenarios. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Literature review on pandemic scenarios including collation existing scenarios, data on regional simulations: |

|Report: opleverdatum: juli 2009 |

|Peer reviewd publication: draft october 2009 |

|Research workshop: parameters for pandemic scenarios Planning: juli 2009 |

|Scenario development: Planning: najaar 2009 |

|4. Participation in other workpackages: resource gap analysis (toepassing scenarios op de Aziatische landen) Planning: februari 2010 |

|Particiption in the stakeholder analysis Planning: 2010 |

|Datum |11 november 2009 |

|Projectnummer |V/210444/01 |

|Projectnaam |EURO-MOMO |

|Projectleider |M. van der Sande |

|Opdrachtgever en contactpersoon |EU DG research |

|Programma | |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

The objective of EURO-MOMO is to develop and operate a coordinated approach to real-time mortality monitoring across Europe. This will enhance the European capacity to assess and manage serious public health risks such as pandemic influenza and other emerging infections as well as environmental conditions with an impact on public health, e.g., heat waves and cold snaps. The project will be for 36 months and will be of direct relevance for the EU Public Health Program priority actions 2.1.2.1 and 2.1.2.2.

The main actions include an inventory of existing monitoring systems; definition of minimal requirements for a mortality monitoring system; retrospective analysis of mortality data; identification of a uniform analytical approach and piloting of a consensus system for real-time mortality modeling in several European countries. Methods include a questionnaire survey to EU member states; creation of working groups; a literature review; analysis of national mortality datasets using state-of-the-art statistical models and operation of the pilot consensus system built upon these activities. EURO-MOMO will cooperate with the EU project on detection of excess mortality related to extreme weather events, PREDEDAIMO, to avoid overlap and to build on the experience of previus EU projects. The project will be managed by Working groups and a Coordinate team, and its deliverables will be monitored by an Advisory Board. In addition, the project will be evaluated by an external contractor using specific indicators. The dissemination encompasses publication of reports, a website, participation in scientific conferences, publication of peer reviewed papers, and the organization of a European workshop.

The expected outcome will be an increase in the European capacity to monitor in a timely way the spread of an influenza pandemic or other major health threats. This is expected to enhance the evidence base for risk managers to target interventions and prioritize resources.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Divers: continu |

|Datum |1 september 2008 |

|Projectnummer |V/210454/01/FL |

|Projectnaam |FLUMODCONT |

|Projectleider |Dr J Wallinga |

|Opdrachtgever en contactpersoon |EU; Principal Investigator van het FLUMOD consortium: Prof. Dr. Andrea Pugliese, Università |

| |di Trento |

|Programma |EU DG Research |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

Dit project is een vervolg op het in juli 2008 voltooide INFTRANS project. Doelstellingen van het project zijn: verzamelen van een gegevens die het mogelijk maken om realistische modellen te ontwikkelen van verspreiding van infectieziekten; het analyseren van de gegevens om belangrijke biologische en epidemiologische parameterwaarden te schatten; het ontwikkelen van een reeks modelleringsbenaderingen om op het juiste niveau van complexiteit diverse scenario’s te evalueren; het begrijpen van de impact van contactnetwerken op de verspreiding van infectieziekte-uitbraken; het ontwikkelen van nieuwe statistische methoden om onbekende modelparameters the schatten uit zowel historische gegevens als gegevens die in ‘real-time’ verzameld worden.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Eindrapportage: juni 2011 |

|Datum |10 oktober 2008 |

|Projectnummer |V/230304/01 |

|Projectnaam |CHILD-INNOVAC |

| |Nasal Vaccination against Respiratory Infections in Young Children |

|Projectleider |A. M. Buisman |

|Opdrachtgever en contactpersoon |EU KP7 |

|Programma |EU DG research |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

| |

|Het project heeft als doel het ontwikkelen van nieuwe vaccinatie strategieën voor kinderen om een vroege en langdurige bescherming te |

|induceren. Het project zal de mogelijkheid van nasale vaccinatie bestuderen, waarbij gebruik wordt gemaakt van een levend verzwakte |

|kinkhoestbacterie (BPZE1). Deze bacteriestam zal niet alleen worden gebruikt om te vaccineren tegen kinkhoest, maar zal tevens dienen |

|als vector om ook tegen andere respiratoire pathogenen te immuniseren, met als voorbeeld RSV. De vaccinstam BPZE1 is al ontwikkeld en |

|één dosis van dit vaccin laat in jonge muizen een betere bescherming zien tegen kinkhoest dan twee dosi van het gebruikelijke |

|kinkhoestvaccin. |

|Een workpackage van het project is gericht op het integreren van kennis op het gebied van humane B en T-cel responsen na zowel |

|vaccinatie tegen kinkhoest als na infectie met Bordetella pertussis, waarin de nadruk zal liggen op het induceren van memory |

|immuniteit. Methoden hiervoor zullen worden opgezet en gevalideerd. Bij dit deel zijn wij als partner betrokken. De immuun responsen in|

|kinderen na vaccinatie en infectie in de verschillende deelnemende landen met verschillende vaccinatie schema’s zullen met elkaar |

|worden vergeleken. Daarnaast zal met de verzwakte vaccin stam BPZE1 de eerste humane fase-1 trial gedaan worden in volwassenen. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Internationaal netwerk op het gebied van memory immuniteit tegen kinkkoest, april 2008 |

|Website: child-, april 2008 |

|Flyer: Child-Innovac, april 2008 |

|Meerdere gezamelijke publicaties op het gebied van humoreale en cellulaire memory immuniteit tegen kinkhoest. Details en tijdpad volgen|

|in de loop van het projekt. |

|Datum |10 oktober 2008 |

|Projectnummer |V/230314/012 |

|Projectnaam |Study of the prevelance of HPV |

|Projectleider |Dr. F.R.M. van der Klis, Dr H Boot |

|Opdrachtgever en contactpersoon | |

|Programma | |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

This project aims to obtain insight into the immunity against Human Papilloma Virus infection.

The age-specific seroprevalence (immunity) for HPV will be determined. Sera and data of the PIENTER 1 and 2 project are available. The first PIENTER project was executed from 1995-1996 and the second project from 2006-2007. During both projects a well defined serum bank of the general population in the Netherlands aged 0-79 was established. Different techniques to determine antibodies against HPV will be investigated and implemented.

In addition the relationship between viral load and immunity will be a topic for further research. It is unknown whether there is a correlation between the level (viral load and duration) of a natural

HPV16/18 infection (either transient or persistent) and the appearance and level of

serum-antibodies. To assess whether such a relation exists, we will try to identify a suitable cohort

for a retrospective study. Alternatively, we might try to collect combined sets of serum and cervical samples in a prospective study. Paired longitudinal samples (cervarix/blood) of infected women would be the most optimal source for this kind of research. Also the presence of antibodies IgG and/or IgA in mucosal cervical samples and the correlation with serum antibodies might be determined in such a cohort . This research might be extended with Elispot assays to quantify HPV-16/18 specific B- and T-cells in naturally infected women.

A PhD student is assigned to this project in collaboration with the Vrije University in Amsterdam (Prof Dr C Meijer).

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Begin 2009 artikel seroprevalentie HPV type 16, 18, 6 en 11 bij vrouwen van 11-26 jaar PIENTER 2. |

|Eind 2009 artikel seroprevalentie HPV type 16, 18, 11 en 6 in PIENTER 2 studie |

|Samenhang met project Immuunsurveillance (V/230421/01) en Kiemsurveillance RVP (V/230431/01) |

|Datum |10 oktober 2008 |

|Projectnummer |V/230644/01 |

|Projectnaam |EQADeBA |

|Projectleider |M. de Vries |

|Opdrachtgever en contactpersoon | |

|Programma |EU DG research |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

The general objective of this project is to improve the capability and quality for the laboratory detection and identification of high threat bacterial pathogens which can be used as bioterroristic agents. This objective will be achieved by setting up an External Quality Assurance system for the analyses of high threat bacterial pathogens which can be used as bioterroristic agents. The project includes practical ring trials for the detection of bacterial agents of Category A and B (CDC classification, ) as Bacillus anthracis (anthrax), Francisella tularensis (tularemia), Yersinia pestis (plague), Burkholderia mallei (glanders) and pseudomallei (melioidosis), Brucella species (brucellosis) and Coxiella burnetii (Q-fever). There will be exercises with inactivated and living bacteria in different matrices sent out to the different participating laboratories. Analyses of the results will help the laboratories to validate their own capabilities and to improve the diagnostics by exchange of methods and experience. The long term goal of the project would be to set up an European network on the diagnostics of agents which can be used for bioterroristic attacks This will enable to exchange reference materials, to support in analyses and confirmation of BT samples and to exchange and strain personnel.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

| |

|Datum |10 oktober 2008 |

|Projectnummer |V/330124/ |

|Projectnaam |BIOTRACER |

|Projectleider |A. Pielaat |

|Opdrachtgever en contactpersoon |EU DG research |

|Programma | |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

The strategic objective of BIOTRACER is to improve the tracing of accidental and deliberate microbial contamination of feed and food, including bottled water. The main result will be the ability to model the development of contamination from the origin (point of entry) to the point of detection, and beyond. Furthermore, it will be the objective to inform the producers about the necessary actions to be taken to protect the consumer. A complete chain approach is proposed, beginning with sampling and ending with recommendations for control measures. The project proposes to address the following issues, organised into five research areas:

• Research Area 1: Quantitative Food Chain Models, to better understand the

fundamental characteristics and dynamics of each chain.

• Research Area 2: Traceability of contaminants in the feed chain, to address issues

in entry and persistence of mycotoxin and Salmonella

• Research Area 3: Traceability of pathogens in the meat chain, to understand the

impact of processing conditions on the physiology of the organisms.

• Research Area 4: Traceability of pathogens in the dairy chain, to develop risk

assessment strategies through computational modelling.

• Research Area 5: Tracing of potential bioterror agents and accidental contaminants

in the food and feed supply, to study the persistence and physiology of the model

pathogens and improve the European laboratory preparedness through improved

methodologies.

More information can be found on

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Divers: continu |

|Datum |20 oktober 2008 |

|Projectnummer |V/330274/01 |

|Projectnaam |VITAL |

|Projectleider |A.M. Roda Husman |

|Opdrachtgever en contactpersoon | |

|Programma |EU DG research en SOR |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

The concept of VITAL is the integrated risk assessment and management of contamination of the European farm to market food supply chain by pathogenic viruses to

1) acquire data on virus contamination of food and environmental sources suitable for quantitative viral risk assessment,

2) assess foodborne viral risks for determining high risk situations and efficacy of interventions,

3) develop new measures to prevent virus contamination of foods and the environment, and

4) develop and assess measures for virus reduction and control in case of virus contamination.

The project focuses on norovirus (NoV), hepatitis A virus (HAV) and hepatitis E virus (HEV) as specific foodborne viruses. As these viruses may be present at undetectable levels, source-specific adenoviruses (human, bovine and porcine) are monitored as indicators for faecal contamination from respective sources. The presence of these viruses will be examined during production, processing and retail for the following food chains in three or four different European countries: soft fruits, vegetables and pork. Furthermore, presence of viruses in shellfish will be monitored at retail in three different European countries.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Guidelines for collection of data that feed directly into quantitative viral risk assessments |

|A statistical tool to quantify virus counts and to estimate elimination and reduction of viruses due to treatment |

|Insight in virus inactivation and elimination for HAV, HEV, NoV and adenoviruses |

|A modular process risk model for quantitative virological risk assessment |

|Handbooks for the food industry prescribing HACCP measures that reduce virus concentrations |

|Datum |6 februari 2009 |

|Projectnummer |V/330304/01 |

|Projectnaam |PILGRIM WP1: Epidemiology and ecology of ST398 in farm and community environments |

|Projectleider |A.W. van de Giessen |

|Opdrachtgever en contactpersoon |EU FP7 |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

| |

|T1-1: Longitudinal epidemiology and transmission of MRSA ST398 in animals and humans: |

|MRSA ST398 will be used as a model to investigate the transmission dynamics of MRSA lineages. A 9-month longitudinal field study will |

|be performed on pig farrow-to-finish farms contaminated with ST398 to define temporal patterns of MRSA carriage in naturally infected |

|animals as well as to understand how this clone spreads at the animal, herd and the care-taker level. All isolates will be made |

|available for future projects and a MRSA strain bank. |

| |

|T1-1a: between animals (UCPH, VAR, RIVM): |

|A cohort of 30 individually identified pigs at a total of 12 Dutch/Belgium/Danish farrow-to-finish farms (4 per country) tested |

|positive by the ongoing national surveillance programmes will be monitored monthly from birth to slaughter. Farms with low (50% of slaughter pigs positive) will be monitored through different production cycles, |

|including both animal and environmental samples. Antibiotic therapy of animals will be recorded. Animal swab samples will be collected |

|from skin, nasal and oral cavity. All MRSA isolates will be characterised by antimicrobial susceptibility testing and spa typing. T1-1a|

|will elucidate the mechanisms by which MRSA of animal origin spread horizontally within animal production systems and whether animals |

|are colonised permanently or transiently. Sample size: n= 4320 |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Divers: continu |

|Datum |05 juni 2007 |

|Projectnummer |V/205054/01 |

|Projectnaam |Scripting, planning, conduct and evaluation |

|Projectleider |A. Jacobi |

|Opdrachtgever en contactpersoon | |

|Programma |EU DG research |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

The subject of this project is to draft specific exercise scripts from a fixed scenario, and to plan, conduct and evaluate in the field of public health. With a specific focus on: public health preparedness and response, risk management and risk communication in the field of CBRN, early warnings and situational awareness tools, business continuity, emergency response and recovery, several events (i.e. outbreak, CBRN threats) unfolding in different locations in different MS, crisis mitigation and damagecontrol, laboratory (ring tests and capacity tests), sample and strain transport, communication among actors during crises.

The overall goal is to assist Member States in developing their plans and factoring in the EU dimension, with its body of laws in various sectors with a bearing on public health emergency plans. The Communication together with the technical guidance document provides the backbone for developing core elements in national plans, addressing generically different types of health threats, whether anticipated (such as pandemic influenza) or unexpected (e.g. a SARS-like epidemic) and aims at improving the interoperability of such plans.

The framework for cooperation in generic preparedness planning in the EU covers three main activities:

1. Sharing national plans and making comparisons, evaluations, in particular through joint tests and guidance on peer reviews of plans, and improvements on the basis of specific checklists set out in the technical guidance on generic preparedness planning;

2. Identifying the contribution and role of existing Community legislation and ensuring that national plans take them fully into account, as well as examining the need for further Community measures;

3. Examining and improving implementing arrangements, which could help improve the timely response to an emergency.

To be ready for any emergency or crisis, all the above mentioned aspects have to be evaluated and tested. Performing specific focused exercises is one of the various instruments available for assessing the level of readiness and picks out the gaps in the preparedness the European Union in all its components.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Case studies |

|Table top exercises |

|Command post exercises |

|Field exercises |

|Specific staff trainings |

|Datum |11 november 2009 |

|Projectnummer |V/230344/01 |

|Projectnaam |Labnetwerk Influenza |

|Projectleider |A. Meijer |

|Opdrachtgever en contactpersoon | |

|Programma |EU DG research |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

The European Influenza Surveillance Scheme (EISS) has evolved from its start in 1996 into an organization that in 2008 includes all 27 European Union member states plus Croatia, Norway, Serbia, Switzerland, Turkey and Ukraine. The main objective of EISS is to help reduce the burden of disease associated with influenza in Europe by collecting and exchanging timely information on influenza activity and circulating influenza viruses. As part of the evolution of EISS, the Community Network of Reference Laboratories for Human Influenza in Europe (CNRL) was established in 2003. As of June 2008 the CNRL comprises 40 laboratories, of which at least one is located in each of the 33 countries represented in EISS. All WHO National Influenza Centres (NICs) in the 33 countries are included in the CNRL (Cypres, Lithuania and Malta do not have a NIC but have national labs recognized as influenza reference centres).

The CNRL is now well established, and has built on the previous work of virological members of EISS, with virological expertise. The CNRL has made a significant contribution to Europe-wide harmonization and standardization of laboratory methods, monitored by quality control studies, and has added significant value to EU surveillance of influenza through increased coverage of virus isolates that are made available for strain characterization to inform WHO recommendations on seasonal vaccine composition and monitoring of antiviral resistance, and through exchange of expertise and protocols for dealing with new threats e.g. avian influenza, SARS.

These developments have also strengthened the WHO network of NICs in Europe. In 2008, the main tasks of EISS were to 1) report epidemiological and virological data to the Community Network, ECDC an WHO, 2) assess the influenza activity in the community and 3) contribute to improving surveillance and laboratory preparedness for seasonal and pandemic influenza.

This project involves in joint management which is believed to be agreeable to laboratories currently within the EISS CNRL. We propose a coordination structure which allows for maintenance of the existing relationships within EISS CNRL, but also scientifically strengthens the CNRL by closer working arrangements with the WHO CC in Mill Hill, which for over 60 years has been a key global reference facility, and with other key influenza reference laboratories located in the United Kingdom. Our project is based on the following element:

- The central role played by the WHO CC at Mill Hill (MRC) in developing, delivering and interpreting antigenic and genetic data for EU/ EISS countries as part of the remit of a global WHO CC

- The role played by the UK NIC hosted at HPA in developing and delivering antiviral susceptibility testing, molecular diagnostic techniques, and virology training to members of fellow EISS laboratories

- The close collaborations and working arrangements that have existed between HPA and MRC for many years

- The role played by AM as a virology coordinator for the EISS network since 2003

- The collaborative spirit, collective ability and capacity of the CNRL network, as exemplified by the tangible achievements of functional European database development and task group achievements

- Harnessing activities already underway in different CNRL labs; without disturbing the existing sample flows

- The close collaboration, proximity and co-location of several major global influenza laboratories within the environs of London

- The international roles played by these hub institutions and their close interplay with NICs, influenza reference labs and members of CNRL/ EISS, notably those contributing to the coordination centre based at NIVEL and taking leading roles in the various task groups, have contributed greatly to the success of EISS

- The advantage of this proposed configuration is that it ensures that the WHO CC reference lab activities are co-terminus with the coordination of EU CNRL laboratory activities, providing a seamless interaction between the ECDC and WHO and avoiding duplication of activity

- On-going collaborations between WHO CC, HPA and Wellcome Trust Sanger Centre to develop high throughput influenza whole genome sequencing pipeline

|Datum |11 november 2009 |

|Projectnummer |V/230944/01 |

|Projectnaam |MDR-TB strains at EU-level |

|Projectleider |Dick van Soolingen |

|Opdrachtgever en contactpersoon | |

|Programma |EU DG research |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

The molecular surveillance of multidrug resistant tuberculosis (MDR-T) on basis of IS6110 restriction fragment length polymorphism (RFLP) typing has detected large molecular clusters of MDR-TB across European countries and has identified transmission patterns and risk factors for MDR and extensively drug resistant (XDR) TB which can guide control measures. This surveillance will be continued within the framework of this project. Molecular typing data from the countries will be collected at the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) and the epidemiological data will be gathered by the ECDC. We will report clustering of molecular data tot ECDC on a regular basis and ECDC will perform epidemiological analysis of the data. Reports and publications will be prepared in mutual agreement.

Considering the outcome of the evaluation procedure we will collect molecular typing data from the three most commonly used DNA typing methods for Mycobacterium tuberculosis complex. Further more we will supply an external quality control program for these three methods. Our database build up within the framework of the previous MDR-TB project, will be expanded prospectively with DNA fingerprint data of 2009 and retrospectively for the years 2003-2008. This database will be supported by the Bionumerics software, because of the nature of the IS6110 RFLP fingerprints. This database will be accessible to ECDC and parties that submitted fingerprints tot the database. Furthermore, another database containing the VNTR data will be made available through the internet. For both databases access will be restricted to ECDC and the countries through a secure connection.

Molecular surveillance of MDR-TB in Europe can be optimized by faster detection and report on molecular clusters, expanding molecular typing to those countries not performing typing yet, and by standardization of the DNA typing methods. Ideally, the feed-back of molecular clustering to identify newly emerging MDR-TB strains should be as fast as possible. This can be achieved by the implementation of VNTR typing into the molecular surveillance scheme. This method is now the internationally recognized method for typing of M.tuberculosis and offers advantages over IS1660 RFLP typing. It is faster because this technique requires less DNA and is PCR-based, enabling a more real-time approach. The results are in a simple format, which facilitates the exchange and inter-laboratory comparison. Because little DNA is required for typing, exchange of materials for typing analysis can easily be realized by regular mail from Eastern to Western Europe, as long as possibilities for typing MDR/XDR-TB hot spot regions are lacking. Another advantage of VNTR typing is that it is much easier to perform than IS1660 RFLP and can hence be implemented easier in those countries that do not perform molecular typing yet. Although spoligotyping has similar advantages as VNTR typing, this method has limited strain differentiation. Finally, to achieve an optimal coverage of the surveillance of MDR-TB in Europe, ideally one DNA typing method should be chosen as the standard method for this project. During the start-up meeting that will be organized in the first project period much attention will be given to the characteristics of these typing methods in order to discuss and agree upon, with as many TB scientists in Europe as possible, on which typing method to use for this projects on the surveillance of MDR-TB in Europe. We envisage that the method of choice will be VNTR typing.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Divers: continu |

|Datum |16 november 2009 |

|Projectnummer |V/230174/10 |

|Projectnaam |Polio Internationaal |

|Projectleider |H. van der Avoort |

|Opdrachtgever en contactpersoon |WHO |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

The global laboratory network for the eradication of poliomyelitis was established in 1990. Of the 145 laboratories in the network 13 Regional Reference Laboratories and 3 Global Specialized Laboratories in the following countries receive some funding support from WHO: Australia, Central African Republic, China, Egypt, Finland, Ghana, India, Italy, the Netherlands, Pakistan, Russia, South Africa, Sri Lanka, Thailand, Tunisia and the UK. The tasks performed by the RIVM within the WHO funding support are as follows.

1. Prepare, store and package reagents. All reagents to be used solely by designated laboratories according to the methods and for the purposes described in the WHO Manual for the virological investigation of polio.

2. Prepare and package for distribution proficiency panels of stool samples containing characterized Sabin-derived polioviruses and other enteroviruses to all laboratories in the global network for identification and typing.

3. Prepare, package and evaluate proficiency tests for intratypic differentiation of polioviruses for Regional Reference Laboratories and those national laboratories performing intratypic differentiation.

4. Provide technical advice to the WHO polio eradication program.

5. Participate in WHO accreditation of National Polio Laboratories and provide expert consultant support for carrying out polio laboratory accreditation reviews of National Polio Laboratories in the European Region and in other WHO Regions at the request of WHO/HQ.

6. Participate in, and provide resource persons for, training courses on WHO recommended methodology and practice of laboratory diagnosis of poliovirus infections, as detailed in the Manual for the virological investigation of polio.

7. Perform intratypic differentiation using WHO recognized intratypic differentiation techniques of types 1,2 and 3 polioviruses identified by national and sub-national laboratories in the WHO region and other WHO regions upon request from WHO/HQ.

8. Molecular epidemiological analysis of type 1, 2 and 3 polioviruses, including variant vaccine-derived polioviruses.

9.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Divers: continu |

|Datum |oktober 2009 |

|Projectnummer |V/230334/01 |

|Projectnaam |Samenwerking AI Indonesië |

|Projectleider |M. van der Lubben |

|Opdrachtgever en contactpersoon | |

|Programma |EU DG research |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

In dit project worden assays ontwikkeld die blootstelling aan aviaire influenza virussen bepalen. Op deze manier wordt meer inzicht verkregen in transmissie van het Influenza A(H5N1) naar mensen. Binnen dit project wordt intensief samengewerkt met het NIHRD in Jakarta, Indonesië. Naast het ontwikkelen van een protein-based micro-array techniek om antilichamen in mensen tegen aviaire influenza te meten, wordt ook bepaald welke mensen bepalen met aviaire influenza geïnfecteerd raken nadat zij blootgesteld zijn aan met vogelgriep geïnfecteerde kippen. Om dit te bepalen worden antistoffen in het bloed tegen aviaire influenza bepaald. Het gaat hier dus ook mensen die niet ziek worden. Het bepalen van antistoffen tegen aviaire influenza in mensen is moeilijk om het vogelgriepvirus zich bijzonder gedraagt in de mens. Er is daarom gekozen voor een innovatieve aanpak, waarbij in eerste instantie ontwikkelwerk in Nederland plaats zal vinden. Voor het onderzoek in Nederland zullen medewerkers van het NIHRD op het RIVM gedetacheerd worden. Hierbij komen wij tegemoet aan de nadrukkelijke wens van het NIHRD om vooral te investeren in technische capacity building. Daarna zullen de technieken op het NIHRD geïmplementeerd en tijdens veldstudies gevalideerd worden.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Divers: continu |

|Datum |11 november 2009 |

|Projectnummer |V/330314/01 |

|Projectnaam |Eurostars PathoDetect |

|Projectleider |Bart van Rotterdam |

|Opdrachtgever en contactpersoon | |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

PathoDetect aims at meeting a major market demand for rapid detection and identification of airborne organisms that are pathogenic or otherwise hazardous to human and animal health, which is of increasing importance to various commecial and strategic business sectors. These sectors include military and homeland defense, agricultural and veterinary surveillance/ diagnostics, and clinical in vitro diagnostics. The commercial importance of these areas is evidenced by large sums being spent within EU national economies on preparedness and response capabilities with respect to natural or intentional outbreaks of bio-threats.

Technology background – For all of these sectors there are several characteristics that critical for any system designed to alert the user to a specific instance of release or infection by these agents. The most important of these characteristics are accuracy (lack of false positives and negatives), sensitivity, and speed. Less critical, bur still highly important, are price, ease of use and portability. Exhaustive surveys of existing and proposed systems for monitoring of these bio-threats have been published. Though many of these systems possess multiple features that are necessity to address the issues of monitoring for bio-threats, there are few, if any indications of existing solutions that incorporate all of the parameters mentioned above. There is therefore an unmet market demand for a simple, accurate and cost-effective system for monitoring for airborne bio-threat agents.

Goal and potential – ilochip A/S has designed and developed a prototype MEMS biosensor (BWAC) for the detection of airborne organisms that is based on polymerase chain reaction (PCR) amplification of specific bio-threat organisms’ nucleic acids. The integrated device incorporates air sampling, sample preparation, PCR amplification and detection of the PCR product in single system and is composed of a reusable command and control module and a disposable integrated lab-on-chip (ILOC). The current system is a non-production prototype designed for use primarily in laboratory or controlled field environments by skilled personnel. It already incorporates the critical parameters mentioned above of speed and sensitivity, and has been designed with miniaturization and portability, as well inexpensive production (and thus competitive pricing) in mind. Although accuracy is already excellent for model organisms that are similar to bio-threat agents, it will be necessary to further define and improve this parameter by extensively testing the system with the specific bio-threat organisms of interest. Documented evidence for system performance with organisms of interest to potential customers is crucial for commercialization in the before-mentioned sectors.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|research and develop the SOA PCR assays or bio-threat agents of interest that are optimized for the ilochip BWAC system |

|develop and modify the system to increase portability and ease-of-use |

|optimize the system for production and commercialization – including development of a new, production-adapted reagent delivery module |

|for the system |

|Datum |15 december 2009 |

|Projectnaam |Current of Future Burden |

|Projectnummer |V/210474/01 |

|Projectleider |Mirjam Kretzschmar |

|Opdrachtgever |ECDC |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

| |

|Building on the ECDC/RIVM pilot study on the burden of communicable diseases in Europe, and referring to other initiatives such as the |

|methodology developed by WHO for their Global Burden of Disease Study, the aim of this four-year project is to develop a methodology |

|and then measure and report on the current and future burden of communicable diseases in the EU MS and EEA/EFTA countries for as many |

|as feasible of the communicable diseases and related conditions and health issues specified under Decision 2119/98/EC of the European |

|Parliament and of the Council and other conditions listed below. This project should also consider how to measure the impact of public |

|health interventions, emerging trends including demographic change and global climate change, and the burden of other diseases which |

|may be consequences of infections including infection-associated cancers. The project is subdivided into 4 workpackages that are |

|conducted in sequential order. workpackage 1 is focused on developing the necessary methodological tools, workpackage 2 will be a test |

|study in three European countries, workpackage 3 the full study in all EU and EEA/EFTA countries, and finally workpackage 4 will |

|disseminate and evaluate the gained knowledge and information. Only workpackage 1 has been fully described up to now and is now |

|ongoing. |

|The specific aims of workpackage 1 are: |

|To develop methodology to generate evidence-based, realistic and reliable estimates of the burden of communicable diseases and related |

|conditions on societies, healthcare systems and economies of EU MS and EEA/EFTA countries. |

|To consider, propose and begin developing suitable models and projections that demonstrate the impact of interventions and emerging |

|trends on the future burden of communicable diseases in the EU MS and EEA/EFTA countries. |

|To develop a comprehensive plan and protocol for field testing in several EU MS / EEA/EFTA countries and therefore prepare for Work |

|Package 2” |

|The Project is conducted by an international consortium of seven institutions with RIVM as the lead institute. ECDC is funding and |

|collaborating partner. The proposal for workpackage 2 has also been written and approved of, so the test study in three countries will |

|start in 2010. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Expert meeting: march 2010 |

|Report on workpackage 1 documenting the methodology available for estimating the burden of communicable diseases: june 2010 |

|Study protocol for conducting test study: june 2010 |

|Datum |September 2007 |

|Projectnummer |V/230234/07 |

|Projectnaam |Aviaire Influenza CDC |

|Projectleider |Prof. Dr. M. Koopmans |

|Opdrachtgever en contactpersoon |CDC/NIH; AI Cooperative Research Centers –Studies at the Human-Animal Interface |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |Additioneel |

|Kennisvraag |Expertise emerging infections |

|Projectbeschrijving |

| |

|In this project we propose the following lines of research: |

|provide better estimates for the extend of transmission of HPAI H7N7 to humans by developing improved methods for measurement of |

|antibodies in humans following infection with non-human adapted avian influenza viruses. |

|providing estimates for the level of virus exposure of humans in direct contact with poultry during HPAI outbreaks on commercial |

|poultry farms by studying the within herd dynamics of AI in poultry flocks. |

|using the combined data from research lines 1 and 2 to study which activities during culling operations are associated with increased |

|risk of infection in humans |

|gain insight into the dose response relationship for human infection with an avian influenza virus |

|More specifically, the aims are: |

|Serology |

|Develop sensitive tests for hemagglutinin specific detection of human antibodies against A(H7N7) influenza virus in serum, tears, and |

|saliva. |

|Evaluate the transmission of A(H7N7) virus to humans by applying the developed tests on archived serum, tears, and saliva samples from |

|the A(H7N7) epizootic in 2003. |

|Prepare universal protocols for rapid development of serological tests for emerging influenza viruses. |

|Test and validate protocols in developing A(H5N1) antibody detection tests. |

|Dynamics of AI infection in poultry to provide estimates of levels of exposure to humans |

|To quantify the within-flock transmission of HPAI in poultry the Netherlands (H7N7) and in Taiwan (H5N1). |

|To use this data to provide science-based estimates of the level of exposure of humans in direct contact with infected poultry during |

|specific activities |

|Risk factor analysis |

|To qualify and quantify risk factors for transmission of AI to humans at different levels of exposure to AI, and to establish if |

|significant interaction occurs between exposure level and identified risk factors |

|To determine the effect of interventions on transmission |

|To explore the impact of using more sensitive diagnostic tools (as described in research line 1) on identification and strength of risk|

|factors |

|Dose response relationship |

|To estimate the minimal dose (quantity and duration) of exposure associated with significant risk of transmission |

|To establish the strength and the shape of the association between exposure and risk of transmission |

|To qualify and quantify determinants which significantly affect the dose-response curve |

|Partners: Utrecht University, Erasmus MC, CDC Atlanta, RIVM |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Details in projectplan. |

|Datum |September 2009 |

|Projectnummer |V/230264/01 |

|Projectnaam |Consortium Vogelgriepnetwerk Nederland (AI FES) |

|Projectleider |M. Koopmans |

|Opdrachtgever en contactpersoon |FES gelden, en CDC-NIH budget. |

|Programma |CIb |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

| |

|Dit project is een samenwerking tussen veterinaire en medische instituten in Nederland rondom aviaire influenza (CIDC, |

|Gezondheidsdienst voor Dieren, Faculteit Diergeneeskunde, EMC, CIb)(totaal budget 15 millioen euro). De humane vraagstellingen zijn |

|gericht op het inzicht verkrijgen van effecten van (medische en veterinaire) interventiemaatregelen op zoonotische transmissie van AI |

|en kans op (pandemische) verspreiding. Er is een nauwe relatie met de plannen beschreven in een project waarvoor CDC-NIH subsidie is |

|toegekend. Daarbij zijn de volgende onderwerpen onderscheiden: |

|Relatie tussen blootstelling aan AI en gezondheidsklachten bij ruimers en pluimveehouders: Tijdens het Gezondheidsonderzoek Vogelpest |

|Epidemie 2003 (Bosman et al, 2004) zijn gegevens verzameld over gezondheidsklachten, exacte activiteiten, en gebruik van beschermende |

|middelen bij betrokken pluimveehouders, ruimers en hun gezinscontacten. Tevens zijn gegevens verzameld over beloop van de outbreaks op |

|de bedrijven waar deze personen hebben gewerkt, waarbij in de beginfase van de epidemie veel langzamer geruimd werd dan in de latere |

|periode. Dit biedt unieke mogelijkheden voor gedetailleerde analyse van mate van blootstelling van ruimers aan AI in relatie tot |

|gezondheidseffecten en werkzaamheid van interventiemaatregelen. |

|Kans op resistentieontwikkeling bij profylactisch gebruik van neuraminidaseremmers in relatie tot mate van zoonotische transmissie: Op |

|basis van serologisch onderzoek werd vastgesteld dat een hoog percentage blootgestelde personen infectie met aviaire influenza hebben |

|doorgemaakt tijdens de H7N7 epidemie in 2003 (Meijer et al, 2006, du Ry et al, 2005). Het profylactisch gebruik van |

|neuraminidaseremmers beschermde tegen deze infecties en de oogklachten die het gevolg waren. De vraag is echter of bij dergelijke |

|omvangrijke zoonotische transmissie het niet gecontraïndiceerd is om preventief gebruik te maken van het enige middel dat |

|therapeutisch kan worden toegepast bij ernstige infecties bij de mens. Hiervoor is onderzoek nodig naar de relatie tussen snelheid van |

|influenzavirus evolutie en kans op resistentieontwikkeling, tegen de achtergrond van de gegevens uit het GOVE onderzoek. |

|Relatie tussen vaccinatie van pluimvee en risico voor de volksgezondheid: Het indammen van AI bij pluimvee door middel van vaccinatie |

|is gericht op het beperken van economische schade en op het verkleinen van het risico voor de volksgezondheid. Daarbij wordt aangenomen|

|dat de kans op zoönotische transmissie sterk wordt gereduceerd door de verminderde virusuitscheiding van gevaccineerde dieren. Hierbij |

|is echter de mate van match tussen vaccinvirus en circulerende virussen een factor die van belang is. Bovendien is onbekend in hoeverre|

|het werken met slechter matchende vaccins de mate van virusevolutie zou kunnen veranderen. |

|Verbetering van methoden voor vroegtijdige detectie van aviaire influenzavirus infecties met verhoogd risico voor de volksgezondheid: |

|In verspreidingsmodellen van influenza is de snelheid waarmee de diagnose kan worden gesteld en daarmee de snelheid waarmee besmette |

|personen geïsoleerd worden van cruciaal belang. Diagnostiek van aviaire influenzavirus infecties bij de mens is echter uitermate |

|lastig. Virus uitscheiding is fundamenteel anders dan bij humane influenzavirus infecties, door verschillend receptorgebruik van |

|aviaire- en humane influenzavirussen (Koopmans et al, 2004). Bovendien maakt de eerder genoemde snelheid van evolutie het detecteren |

|van virusuitscheiding een lastige onderneming. Ook het bepalen van antistoffen tegen aviaire influenzavirussen bij de mens wordt |

|bemoeilijkt door het verschillende receptorgebruik. Onderzoek is nodig om diagnostiek van aviaire influenza virus infecties te |

|verbeteren. |

|Mogelijke transmissieroutes voor zoonotische aviaire influenzavirus infecties: De huidige H5N1 epidemie levert veel vragen op over |

|mogelijkheid van zoonotische transmissie via voedsel en water. Er zijn nauwelijks vergelijkende gegevens over parameters van aviaire en|

|humane influenzavirussen op grond waarvan het antwoord op deze vragen onderbouwd kan worden. Dit sluit nauw aan bij de veterinaire |

|vragen over de introductiekans van het virus in bedrijven (ventilatie) en van de overleving in mest, stof en stal eventueel na |

|ontsmettingsprocedures. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Details in projectplan. |

|Datum |12 december 2009 |

|Projectnaam |Vbornet |

|Projectnummer |V/330354/01 |

|Projectleider |Joke van der Giessen |

|Opdrachtgever |ECDC |

|Programma | |

|Type opdracht |extern |

|Projectbeschrijving |

The main objective of this framework contract is to establish a network of medical entomologists and public health professionals in the EU to support ECDC in strengthening vector surveillance activities to improve preparedness towards vector-borne diseases in the EU. It is crucial that within the network, the entomological expertise is directly linked and applied to public health expertise and experience.

In the first year (september 2009-september 2010) the main taskof Vbornet is to build a network, to design distribution maps of vectors in Europe and to link entomological and Public health experts. RIVM is coordinating one workpackage (WP 4) and participate in others. The current link between vector networks and public health is often poorly established both at national level and in European networks. The main objective of the WP4 is to link vector - and public health experts with the aims (1) to define and develop priority strategic topics concerning the public health perspective of vector-borne diseases and vector surveillance in the EU, (2) to develop a European strategy for the surveillance of the main human disease vectors with public health importance, (3) to advice ECDC with technical strategic topics such as the clarification of current roles and responsibilities and the organizational framework in the EU of vector surveillance activities, and (4) to identify the current relevant public health issues and gaps for Europe’s preparedness for vector-borne diseases. These aims cannot be accomplished in one year and therefore in the first year the main aim is to connect both vector and public health networks. These networks will be organised in geographically defined regions based on the European biomes: Northern Europe, Western and Central Temperate Europe, the Mediterranean basin (includes North Africa), and Overseas (tropical) Europe. For each region a focal point is identified by identifying PH resources with corresponding vector networks in its region following a protocol established by the SC. Furthermore, a questionnaire will be designed and distributed by ECDc to obtain PH relevant information to identify gaps and to advices ECDC about future strategic steps. In the first year, WP 4 will develop a questionnaire, which will be distributed by ECDC to the MS and a strategic paper shall be written.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Questionaire: november 2009 |

|Strategic paper: april/may 2010 |

|Datum |2 december 2009 |

|Projectnaam |VecMap |

|Projectnummer |Nog niet toegekend |

|Projectleider |Marieta Braks |

|Opdrachtgever |European Space Agency |

|Programma |Integrated Application Promotion (IAP) Programme |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

Het doel van het project VecMap (Vector Riskmapping) is om een methodiek te ontwikkelen om essentiële basisinformatie te verkrijgen over het vóórkomen van steekmuggen in Europa, inclusief Nederland, door de ontwikkeling van zogenaamde muggen-verspreidings-voorspellingskaarten (‘predicted mosquito-species distribution maps’) die binnen betrouwbare grenzen kunnen aangeven wáár bepaalde soorten zullen voorkomen (biodiversiteit). Om dergelijke kaarten te maken worden moderne technieken, zoals Geografische Informatie Systemen, remote sensing en ruimtelijke statistische modellen innovatief gecombineerd met traditionele technieken zoals entomologische bemonsteringen.

In België is in 2007 een pilot project, ModiRisk, van start gegaan, waarin gekeken wordt naar het vóórkomen van steekmuggen in België. Wegens bewezen potentie van dit project, heeft European Space Agency besloten om een15 maanden feasibilty study, VecMap project (Startdatum 1 november 2009), te financieren om de mogelijkheden van standaardisatie van methodieken tussen landen te bekijken met als uiteindelijke doel om robuustere modellen op te leveren, waarmee ook een toekomstige uitbreiding van deze activiteiten in Europa mogelijk wordt.

Het consortium bestaat uit 1 vertegenwoordiger (RIVM) van gebruikers, met name medisch entomologen, uit 6 europese landen (Be, Fr, UK, It, Ch, Nl) en 5 technisch partners namelijk:

Avia-GIS, Agro-veterinary Information and Analysis bvba, Zoersel, Belgium

ERGO/TALA, Environmental Research Group Oxford Ltd, Oxford, UK

VITO, Flemish Institute for Technological Research NV, Mol, Belgium

MEDES, Institut de Médecine et de Physiologie Spatiales, Toulouse, France

EARS, Earth Environment Monitoring BV, Delft Netherlands

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Activities |

|‘Hosten’ van twee users workshop VecMap op het RIVM (1ste reeds gepland op 5-7 januari 2010, 2de ergens eind 2010) |

|Bijdrage aan ‘User Needs document’: februari 2010 |

|Bijdrage aan ‘User requirement document’ februari 2010 |

| |

|Deliverables (als coordinator van users) |

|Workshop Document: 31 Januari 2010 |

|Prototype Validation Test Plan: 15 juni 2010 |

|Prototype Verification and User Feedback documents (including second user workshop): begin 2011 |

|Datum |17 september 2009 |

|Projectnaam |Enteric pathogens |

| |EQA scheme 2 for typing of Salmonella |

|Projectnummer |V/330324/02/EP |

|Projectleider |K.A. Mooijman |

|Opdrachtgever |ECDC |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

Organisation of the second External Quality Assessment scheme for typing of Salmonella spp. (EQA-2):

• One External Quality Assessment (EQA) scheme will be organised for the laboratories of the Food- and Waterborne Diseases and Zoonoses (FWD) surveillance network Europe.

• The study will be organised by the Laboratory for Zoonoses and Environmental Microbiology (LZO) of RIVM, in close cooperation with ECDC and subcontractors:

- Laboratory of Enteric Pathogens (LEP) of the Health Protection Agency (HPA), London, United Kingdom, and

- Central Veterinary Institute (CVI, formerly called CIDC) of Wageningen University, Lelystad, The Netherlands

• The studies are intended for:

- One Public Health laboratory per EU Member State (total of 27 laboratories);

- One Public Health Laboratory per EU candidate country (Turkey, Croatia, Former Yugoslav Republic of Macedonia (FYROM));

- One Public Health Laboratory per European Economic Area country (Iceland, Liechtenstein, Norway);

- Public Health laboratories of non-EU Member States for their own costs (as far as the capacity allows);

- Other Public Health laboratories in the EU countries for their own costs (as far as the capacity allows).

• The EQA schemes will include:

- Serotyping of different serovars of the species Salmonella enterica subspecies enterica;

- Phage typing of different strains of Salmonella enterica serovar Typhimurium (S. Typhimurium) and of S. Enteritidis;

- Antimicrobial susceptibility testing of different serovars of Salmonella enterica

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|ECDC rapport over de resultaten van EQA-2: juli 2010 |

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – DG-RIVM; SOR

|Datum |Maart 2008 |

|Projectnummer |S/330116 |

|Projectnaam |Ticks: Trojan horses with new surprises |

|Projectleider |H. Sprong, H.J. Reimerink |

|Opdrachtgever en contactpersoon |DG-RIVM |

|Programma |SOR |

|Type opdracht |additioneel |

|Projectbeschrijving |

A prospective cohort study funded by VWS addresses the incidence of health complaints and seroconversions to the known tick-borne pathogen Borrelia burgdorfii. In this study, persons visiting primary care physicians for tick bites are asked to participate in the study, where ticks are collected and matching paired serum samples are collected form the persons from which the tick was removed. In addition, questionnaires are used to address health complaints during the follow-up period. Preliminary results from the prospective tick study (V/330021/01/TE) indicate that people that have been bitten by a tick infected with R. helvetica show a serological response against antigenically related Rickettsiae (from the spotted fever group). Major drawbacks using this methodology are the lack of sensitivity and specificity.

This project proposed work to determine whether rickecttsial diseases, particularly caused by R. helvetica, are (re)emerging risks to public health. Our foremost aim is to setup sophisticated molecular and serological assays for the detection of infections with rickettsial species. R. helvetica-specific antigens will be isolated from cell culture or, if necessary, recombinant fusion proteins of Rickettsial outer membrane proteins. Based on the literature and available gene sequences, several molecular targets for the sensitive and specific PCR amplification of different Rickettsia species will be selected. The assays will be implemented in two independent cohort studies involving both ticks and human samples. In the future, this project allows us to determine the the prevalence R. helvetica infections in the Dutch population, as well as the presence of all Rickettsia species in the Dutch ticks.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|1. Development and implementation of an IFA for the detection of R. helvetica. |

|2a Test patient sera from the prospective tick study. |

|2B. Test skin biopsies by PCR and sera by IFA from patients with EM. |

|3. Develop sensitive and specific diagnostics tool for Rickettsial pathogens in ticks. |

|4. Isolate Rickettsia microorganisms from ticks, and determine genospecies. |

|5. Detection of the intgration of Rickettsial DNA in I. Ricinus ticks. |

|6. (Conditional) Screen human sera from the Pienter study. |

|Datum |9 oktober 2006 |

|Projectnummer |S/330006/01 |

|Projectnaam |Biothreat DNA Micro-arrays |

|Projectleider |B.J. van Rotterdam |

|Opdrachtgever en contactpersoon |DG-RIVM |

|Programma |SOR |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

| |

|Accurate, simultaneous detection of a wide range of pathogens is highly desirable for clinical diagnostics, but also for a |

|rapid response to the threat of bioterrorism. Pathogen identification based on nucleic acid amplification strategies avoids |

|the requirement for culturing the organism. Moreover, such assays can directly characterize virulence factors and are |

|exquisitely sensitive, accurate, and rapid. However, as successful identification depends almost entirely on appropriately |

|chosen primer sets, all PCR based testing requires a priori knowledge of the identity of the contaminating organism(s). |

|Consequently, there is a critical need for a diagnostics system able to detect both known and unanticipated pathogens. DNA |

|microarrays, which enable the simultaneous interrogation of thousands of genetic elements, offer these parallel and |

|high-throughput screening capabilities. The use of microarrays resolves several problems encountered in analyzing complex |

|environmental samples for biothreat agents (broad screening, selectivity, speed). However, important challenges remain in |

|obtaining the desired sensitivity because of low DNA concentrations and the inhibitory effects of complex environmental |

|matrices. |

|We aim to significantly enhance the ability to detect multiple pathogens in complex samples by applying DNA microarray |

|technology. This will increase the range of organisms and virulence factors that can be screened for, thereby increasing the|

|detection confidence, while the sample processing time could be reduced. The methods will be developed for detection of |

|biothreat agents, but could easily be adapted for detection of pathogens of clinical or food-safety relevance. |

|The project will follow up on the well documented international trend to use micro-array technology for detection and typing|

|of micro-organisms. The impact will be that screening for bioterroristic agents can be performed with a much broader and |

|deeper view within a smaller timeframe than possible at this moment. The technique will be implemented in the screening of |

|suspect objects and soil/water/surface samples on the presence of bioterroristic agents within the National Laboratory |

|Response Network and the Environmental Incident Service. |

|Collaboration on this topic is already in place within the COST action “Array technologies for BSL-3 and BSL-4 pathogens”. |

|Furthermore a collaboration will be set up with Dr. Nigel Silman, HPA Emergency Prepapredness and Response, HPA, UK as well |

|as other labs within academia in the Netherlands (e.g. R.U. Leiden and Amsterdam Univ), the toxicology lab (TOX), the |

|infectious diseases screening lab (LIS) and the emergency preparedness and response lab (IMD) within RIVM and SMEs working |

|on array technology, for instance CheckPoints, Wageningen The Netherlands. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Two microarray platforms for the detection and typing of selected biothreat agents. |

|Protocols for sample pre-treatment, signal amplification and labelling strategies to allow for sensitive detection of BT |

|agents from diverse environmental matrices. |

|A framework of experience, protocols and tools necessary for further developing and updating of these platforms and methods.|

|Publications in peer reviewed international scientific journals. |

|Presentations on international meetings and symposia. |

|Datum |6 februari 2009 |

|Projectnummer |S/230126/01 |

|Projectnaam |Proteomics for population screening |

|Projectleider |Dhr. Prof. Dr. F.R. Mooi |

|Opdrachtgever en contactpersoon |SOR |

|Programma | |

|Type opdracht |additioneel |

|Projectbeschrijving |

| |

|Pertussis is a serious respiratory disease caused by Bordetella pertussis. Before childhood vaccination was introduced in the 1950s, it|

|was a major cause of infant death throughout the world. Widespread vaccination of children has resulted in significantly reduced |

|morbidity and mortality. However, in the 1990s a resurgence of pertussis was observed in many countries with highly vaccinated |

|populations and pertussis has become the most prevalent vaccine-preventable disease in developed countries. In the Netherlands, the |

|estimated incidence of infection was 6.6% per year for 3-79 year olds in 1995-1996. Similar percentages have been found in the USA. One|

|of the hallmarks of the resurgence of pertussis is, that the largest increase in disease incidence is found in adolescents and adults. |

|Contrary to common perceptions, complications of pertussis, including serious ones, are not uncommon in adolescents and adults. There |

|is consensus that the resurgence of pertussis is mainly caused by the inability of current vaccines to induce long-lasting immunity. |

|Further, antigenic divergence between vaccine strains and clinical isolates may have aggravated the effect of waning immunity. Current |

|bacterial vaccines are based on planktonic cells while it has become apparent recently that conditions in biofilms are more |

|representative of those during natural infection. Further, pertussis vaccines are derived from strains isolated in the 1950s, which |

|have been shown to differ significantly from current strains. In this project, novel protein vaccine candidates will be identified |

|using modern strains and a mass spectrometry-based approach. The focus will be on conserved, surface-exposed, proteins, which are |

|expressed in biofilms and during infection. The ability of these proteins to confer long-term protection will be compared to antigens |

|currently used in pertussis vaccines in experimental models. |

|This project aims to identify novel antigens which are able to induce effective and long lasting immunity against B.pertussis. Novel |

|protein vaccine candidates will be identified using a proteomics-based approach. B.pertussis surface proteins which are highly |

|conserved and expressed in biofilms and during natural infection will be selected for further studies. The efficacy of these proteins |

|in inducing a protective immune response will be compared to antigens currently used in pertussis vaccines in experimental models. |

|Aims and questions: |

|1. Identification of highly conserved B. pertussis surface proteins which are expressed in biofilms and during infection. |

|2. To determine the immunogenicity of these proteins in humans. |

|3. To compare the ability of these proteins to confer protective immunity with current vaccine components in experimental models. |

|4. To identify up to five vaccine candidates which confer increased protection in these models. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Divers: continu |

|Datum |31 augustus 2006 |

|Projectnummer |S/230136 |

|Projectnaam |Whole genome analysis M. tuberculosis |

|Projectleider |Dr. D. van Soolingen |

|Opdrachtgever en contactpersoon |DG-RIVM |

|Programma |SOR |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

| |

|In the last decade several DNA fingerprinting methods have been used to study transmission of tuberculosis (TB), as well as |

|the phylogeny of the causative agent; Mycobacterium tubercu-losis. One of the apparently most clonal groupings of M. |

|tuberculosis is the Beijing genotype family. Recently, a worldwide survey revealed that Beijing strains are emerging often |

|associ-ated with drug resistance, more virulent in animal models and associated with relapse of tu-berculosis. Currently, |

|the most important question is how recently the Beijing genotype strains started spreading and how clonal strains of this |

|genotype family are. Furthermore, the differences between the emerging modern Beijing lineage and the ancestral Beijing |

|line-age need to be investigated. To answer these questions, Beijing genotype strains of the ances-tral and the modern |

|lineage should be compared by whole-genome sequencing. |

|There are two specific aims related to this project: |

|• To determine the genetic changes in the whole genome of M. tuberculosis, passed on from person to person. |

|• To determine the genetic relatedness (clonality) of typical Beijing genotype isolates from a wide spread area by |

|investigating the rate of mutual variation. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|1. Revelation of the entire genome sequences of 15 M. tuberculosis isolates of various line-ages. This will add |

|significantly to the scientific community, where currently only two M. tuberculosis genomes are available. |

|2. Insight into the evolutionary development of the genome of M. tuberculosis under the pressure of human-to –human passage |

|in a 15-year period. |

|3. The possibility to use genetic changes anywhere in the genome of M. tuberculosis to trace exact transmission routes of |

|(genetically slowly changing) M. tuberculosis strains in the community. Ideally, the primary- , secondary-, and tertiary- |

|sources of infection in TB epidemics can be distinguished in this way. This will provide the possibility to ana-lyze more |

|accurately how transmission chains build up and no longer consider long-term clusters of TB cases in the molecular |

|epidemiology as one cluster, but as separate time-marked transmission chains. |

|4. A comparison of the clonality of six Beijing genotype isolates from wide-spread areas. On the basis of the observed rate |

|of DNA polymorphism in the six Beijing genotype strains, conclusions can be drawn on how recently the Beijing genotype |

|strains started their worldwide spread. This is highly important in the context of the recurrent tubercu-losis epidemic. |

|5. A comparison of three ‘ancestral’ and three ‘modern’ (emerging) Beijing isolates and thereby insight in the changes in |

|the genome of Beijing strains that may have contrib-uted to their successful worldwide dissemination. This comparison may |

|supply informa-tion on the differences in virulence and ability of BCG-vaccine escape between these two groups of strains. |

|Datum |15 september 2006 |

|Projectnummer |S/230416 |

|Projectnaam |Immune Pathways in Vaccination |

|Projectleider |Dr. R.S. van Binnendijk |

|Opdrachtgever en contactpersoon |DG-RIVM |

|Programma |SOR |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

| |

|Vaccination strategies aimed at global eradication (e.g. polio) or regional elimination (e.g. measles) are hampered by the |

|continued occurrence or recurrence of small or large out-breaks. Surveillance programs, usually based on the detection of |

|virus-specific serum anti-bodies, have demonstrated that vaccination-induced immunity is often less robust than |

|in-fection-induced immunity, and may not be sufficiently maintained throughout life. It is therefore of importance to gain |

|insight into the modes of action of vaccines, more specifi-cally how vaccines enable the induction and maintenance of memory|

|T- and B- cells and the underlying genetic basis of this response. This project will address these issues using a |

|com-bination of improved virological and immunological techniques and modern genomics techniques to identify the genetic |

|basis of the responses. |

| |

|Most of the vaccines currently applied in man, whether inactivated or live-attenuated, fail to induce life-long protection. |

|It is therefore important to establish a rational design in the eva-luation of the effectiveness of current vaccines and |

|vaccination strategies. A solid basis for such a design would be to better understand the underlying immunological and |

|immuno-genetic pathways mediating vaccine-induced immunity. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Novel immunological techniques and approaches to measure vaccine-induced protection. |

|Several peer reviewed publications. |

|Datum |4 oktober 2006 |

|Projectnummer |S/230426 |

|Projectnaam |Memory Immunity |

|Projectleider |Dr.A.M.Buisman |

|Opdrachtgever en contactpersoon |DG-RIVM |

|Programma |SOR |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

| |

|Ideally, vaccination should provide protection for life by the production of high antibody titers. Unfortunately, both vaccine-induced |

|and naturally-acquired immunity wanes, allow-ing reinfection to occur. Waning immunity has been proposed to a major cause for the |

|re-markable resurgence of pertussis, which has been observed during last decades in a number of countries including the Netherlands. |

|This makes pertussis one of the major vaccine-preventable diseases today. Waning immunity is currently mostly studied by assessing |

|(de-creases in) antibody titers. However, this approach neglects the role of cellular immunity in protection against infectious |

|diseases. A better understanding of the persistence of memory immunity induced by vaccines is likely to lead to a more rationale |

|choice of vaccine formu-lations and schedules to provide more sustained long-term-protection in the population. |

| |

|This project aims to get insight into the character, magnitude and duration of the cellular memory immunity against several vaccine |

|components in Dutch populations and will focus on Bordetella pertussis. |

|• The primary objective is to assess the effects of removal of LPS and bacterial DNA due to the switch from PWCV to PACV on the long |

|term cellular immunity to B. pertussis and also to the other components of the DTP-IPV-Hib vaccine in children aged from 3 to 9 years. |

|• The secondary objective is to assess cellular memory immune responses to other vac-cine-preventable diseases. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|In the pilot phase of this project, a network with people to be able to recruit children to participate in the study with persons from |

|the Spaarne Hospital in Hoofddorp and the WKZ/UMC has already been established. This will possibly be further developed with |

|researchers from abroad. |

|Furthermore, the project is expected to provide techniques which could be used to more thoroughly evaluate the immune status of Dutch |

|populations. Moreover the project will lead to reviewed publications and possibly a PhD thesis, which will be written by a co-worker in|

|collaboration with Dr. R.H. Veenhoven (Hoofddorp) and Prof. Dr.E.A.M. Sanders (WKZ/UMC). |

|Datum |2 oktober 2006 |

|Projectnummer |S/230436 |

|Projectnaam |Micro-arrays to Map Pertussis Adaptation |

|Projectleider |Dr. A.J. King |

|Opdrachtgever en contactpersoon |DG-RIVM |

|Programma |SOR |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

| |

|Vaccination is one of the most effective methods for the prevention and control of infectious diseases. However, pathogens can impede |

|the efficacy of vaccines by (antigenic) variation and/or changes in the regulation of their genes. This is exemplified by the |

|Bordetella pertussis population in which antigenic divergence between vaccine strains and circulating isolates has been documented. |

|The mechanism responsible for this divergence could be recombination of IS elements. This can lead to chromosomal rearrangements that |

|enable B. pertussis to quickly adapt to its vaccinated environment. DNA microarrays are powerful tools that allow genomic comparisons |

|between different strains of the same species, such as the comparison of the genomes of un-sequenced strains with a sequenced reference|

|strain. We will apply three microarrray-based techniques to unravel differences in gene content (CGH), gene order and gene expression |

|in B. pertussis strains over a period of 60 years. This study may serve as a model to identify adaptation events in other bacterial |

|pathogens against which the population is vaccinated. |

| |

|In this project we will extend the application of microarrays to identify important changes in circulating pathogens that may affect |

|vaccine-efficacy using B.pertussis as a model organism. Using the B. pertussis microarray, we are able to make genome wide comparisons |

|for many well-defined strains covering the most important periods of the Dutch pertussis vaccination history. In this project we aim: |

|• To identify changes in circulating B. pertussis population on a genomic level: the gene content and gene order. |

|• To identify changes in circulating B. pertussis population on gene expression level: a measure of the RNA and ultimately the protein |

|content. |

|• To study the relevance of changes identified by microarray analysis in a mouse model. |

|• To relate the relevant changes observed in a, b and c with changes in pertussis epidemiology. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|By analyzing strains over a larger period of time, we expect to gain more insight into the changing genetic profile of successful B. |

|pertussis strains in reaction to differences in environmental signals – e.g vaccination. By relating the observed differences to |

|changes in pertussis epidemiology, we will unravel important strategies employed by the pathogen to evade the host immunity. These data|

|will be published in peer-reviewed journals. |

|The project will thus contribute towards a better understanding of this important vaccine preventable disease, which still causes |

|morbidity and mortality, even in developed countries (I). In addition, depending on the outcome, we might be able to define rationales |

|for the composition of future generations of the (acellular) pertussis vaccines (II). The understanding of how B. pertussis has adapted|

|itself to vaccination can be applied to other bacterial patho-gens against which the population is vaccinated (III). Finally, this |

|project will strengthen the international reputation of the RIVM in the field of vaccine preventable diseases, especially for pertussis|

|(IV). |

|Datum |29 september 2006 |

|Projectnummer |S/230446 |

|Projectnaam |B.pertussis adaptation to vaccination |

|Projectleider |Prof.dr. F.R. Mooi |

|Opdrachtgever en contactpersoon |DG-RIVM |

|Programma |SOR |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

| |

|Bordetella pertussis is the primary agent of whooping cough or pertussis, a respiratory disease that is most severe in infants and |

|young children. Wide-spread vaccination of young chil-dren has significantly reduced morbidity and mortality. Nevertheless, pertussis |

|remains an endemic disease and is one of the major causes of vaccine-preventable deaths today. Accord-ing to World Health Organization |

|estimates, 45 million pertussis cases with approximately 409,000 deaths occur every year worldwide. Disappointedly, the introduction of|

|new, acellu-lar, pertussis vaccines in the 1990s has not resulted in a significant decrease in the pertussis incidence. |

|We have strong evidence that a distinct lineage, comprised of a group of highly related (P3) strains, is spreading globally and causing|

|epidemics. A hallmark of the resurgence of pertus-sis is a shift in the age-specific incidence towards older age categories and we have|

|found that this shift is associated with the emergence of P3 strains. Recently vaccinated children are well protected against |

|pertussis, and we hypothesize that the P3-lineage harbours adap-tations which increase transmission by partially immune hosts. Thus, we|

|propose that wan-ing immunity and pathogen adaptation act synergistically and both contribute to the resur-gence of pertussis. |

| |

|The ultimate aim of this project is to elucidate the causes for the persistence and resurgence of pertussis in vaccinated populations. |

|This knowledge will provide a rational basis for the adaptation of vaccines or vaccination programs. Aims addressed in this project |

|are: |

|• To identify additional adaptation found in the P3-lineage (e.g. those distinct from polymorphism in the Ptx promoter). |

|• To study the role of adaptations observed in P3 strains in naïve and vaccinated mice. We will test the hypothesis that the |

|adaptations confer a selective advantage in hosts with low, waning, immunity. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|A number of peer reviewed publications and a PhD thesis will be written. |

|Further, this work will provide the first genome sequence of a recent B.pertussis iso-late. This may result in the identification of |

|novel vaccine candidates. DNA markers identified by this work will give an important impetus to the study of the (global) epidemiology |

|of pertussis. |

|Finally, elucidating pathways used by B.pertussis to evade host immunity, be it natu-rally acquired or vaccine-induced, will open new |

|avenues to curb the disease pertus-sis. |

|Datum |December 2007 |

|Projectnummer |S/230166 |

|Projectnaam |Zoonotic helminth infections and Allergy |

|Projectleider |Dr. E. Pinelli |

|Opdrachtgever en contactpersoon |DG-RIVM |

|Programma |SOR |

|Type opdracht |additioneel |

|Projectbeschrijving |

| |

|In the Netherlands, different animal species are infected with helminths such as Trichinella spiralis (wild boar and foxes), |

|Echinococcus granulosus (cattle), Echinococcus multilocularis (foxes), Ascaris suum (swine) and Toxocara spp. (dogs and cats) that can |

|also infect humans. From a study carried out at the RIVM it was shown that the Toxocara seroprevalence is 19 % on average, with 4 % to|

|15% in people younger than 30 years to 30 % for the age-group older than 45 years. Although there are no studies on the |

|seroprevalence for Ascaris suum in The Netherlands, a recent serological survey shows that infection of pigs with A. suum is very |

|common in these animals. Eggs of A. suum have been reported in sewage sludge which has been widely used as fertilizer on agricultural |

|grounds and public parks. Exposure to A. suum could therefore affect not only persons working in pig farms but could also affect |

|persons living in other areas. From the routine serodiagnosis of ascariasis carried out at the RIVM we observe that the Dutch |

|population is exposed to Ascaris infections. |

|Humans are not the final host of Toxocara canis and Ascaris suum. This means that the parasite does not reach the adult stage in the |

|intestine of humans however, the larvae can survive in the human host for many years, migrating throughout the body. Diagnosis of |

|infection with these helminths relies exclusively in serology since eggs of the parasite can not be found in human feces and it is very|

|unlikely to find the parasite in biopsies. It is therefore essential to have serological assays with high specificity and sensitivity |

|in order to diagnose these helminth infections. |

|Evidence from various studies suggests that helminths modulate the host immune response to benefit parasite survival and by doing so it|

|affects other immunopathologies such as allergies [5]. Allergic diseases have been increasing in the past decades, particularly in |

|western countries. Although it is still not clear how, it has been suggested that infection with different microorganisms including |

|parasites may influence the outcome of allergic manifestations. |

|We aim at identifying the helminth antigens and the mechanisms involved in immunoregulation (Cib-6) and to apply this knowledge to |

|improve serodiagnosis of helminth infection and to evaluate the effect of purified antigens on experimental allergic asthma. In doing |

|so we will be able to extend the research carried out within Cib-6 and have an addition product namely, a PhD thesis. |

|The aim of the present project is to identify helminth antigens and their role in immunoregulation (studies carried out within Cib-6) |

|and to use the identified antigens in order to: |

|Improve and/or develop new assays for the serodiagnosis of endemic helminth infections. |

|To evaluate the effect of different helminth antigens on experimental allergic asthma. This study will allow us to test the working |

|hypothesis: The effect of helminth infection on allergy depends on the helminth species involved. Therefore, antigens derived from |

|different helminh species will affect allergic manifestations differently. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|The present project proposes to carry out the research in four years as a PhD project. The first two years are covered by the ongoing |

|Cib6 project “Immunomodulation by helminth molecules”. During the last two years the obtained information from Cib-6 will be used to |

|improve serodiagnosis of helminth infections and to evaluate the role of helminth antigen on allergic manifestations. |

|Datum | Juni 2008 |

|Projectnummer | S/210056 |

|Projectnaam | Chlamydia positivity and prevalence |

|Projectleider | M. Kretzschmar |

|Opdrachtgever en contactpersoon |DG-RIVM |

|Programma |SOR |

|Type opdracht |additioneel |

|Projectbeschrijving |

| |

|The project has to be viewed within the larger context of the Chlamydia Screening Implementation (CSI) project that has been started up|

|in the Netherlands. The CSI project aims to implement a large scale screening program and to reduce the prevalence of asymptomatic |

|Chlamydia infection in women. The project is set up in a way as to allow an optimal evaluation of the success of the screening in terms|

|of prevalence reduction. This evaluation will be conducted in a separate project the CSI evaluation project, which also comprises |

|cost-effectiveness analysis. This SOR project fills a gap in the research program of the former two projects in that it aims at a |

|better understanding of the impact of population screening on the transmission dynamics of Chlamydia infections. Therefore, the project|

|has not the ambition to study the entire range of tools necessary for a good Chlamydia monitoring and surveillance, but only to shed |

|light on how to interpret Chlamydia positivity data in terms of population prevalence when an number of factors influencing this |

|relationship change in time. |

|In this study we want to unravel the various factors that determine the relationship between positivity and prevalence by drawing |

|together empirical data from various sources (screening, STI clinics, GPs, hospitals and laboratories) and combining it with a modeling|

|study. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Foremost the project will provide an understanding of how various factors influence and determine the guantitative relationship between|

|CT positivity and prevalence, and how this impacts the validity of using positivity measures to estimate Chlamydia prevalence in the |

|course of long term population screening for Chlamydia infections. From these insights we will obtain |

|Information on what additional information is needed to obtain reliable prevalence estimates from positivity measures |

|Conclusions for a more effective design of a screening program |

|Reliable prevalence estimates can then be used for estimating the burden of disease for Chlamydia and for cost-effectiveness analysis |

|of intervention measures. |

|Datum |22 juni 2009 |

|Projectnummer |S/210066/01/WW |

|Projectnaam |Who infected whom? |

|Projectleider |J. Wallinga |

|Opdrachtgever en contactpersoon |DG-RIVM |

|Programma |SOR |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

Key questions in infectious disease epidemiology are: “how effective implemented control measures are in reducing transmission of infection?” and “how effective control measures should be to control an epidemic?” Both questions can be answered if we have information on two key variables that describe spread of infection: the generation interval t and the effective reproduction number R (Wallinga & Lipsitch 2007). We can estimate these two key variables if we know exactly who infected whom. The real problem in answering questions in infectious disease epidemiology, therefore, comes down to using all available data to answer the question “who infected whom?”

Our extremely ambitious aim is to integrate traditional epidemic data and molecular sequence data, and reconstruct transmission paths and ancestral lines of the observed pathogen sequences, as well as key epidemic parameters such as the reproduction number and generation interval that are necessary to assess the effectiveness of interventions. That is, given the observed case reports and molecular sequence data, we aim to answer the question “who infected whom?”

Answering this question is possible if we can:

1) Specify why an answer cannot be obtained by coalescent methods.

2) Specify data sets that combine information on sequence of pathogen and epidemic characteristics of the infected host.

3) Specify for each data set a relevant likelihood function.

4) Specify a technique to reconstruct trees from the data.

5) Specify transformation rules to transform trees into epidemiological quantities that are useful for decision making for infection prevention and control.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Specification of why an answer cannot be obtained by coalescent methods: december 2009 |

|Specification of data sets that combine information on sequence of pathogen and epidemic characteristics of the infected host: december |

|2009 |

|Specification of a relevant likelihood function for each data set: december 2010 |

|A technique to reconstruct trees from the data: december 2011 |

|Specify transformation rules to transform trees into epidemiological quantities that are useful for decision making for infection |

|prevention and control: december 2012 |

|Datum |15 oktober 2010 |

|Projectnummer |S/210076/01 |

|Projectnaam |Timeliness of response during outbreaks |

|Projectleider |M. Kretzschmar |

|Opdrachtgever en contactpersoon |DG-RIVM |

|Programma |SOR |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

Contingency planning or rapid response planning for outbreaks of emerging infections has become an important part of public health. Planning for an adequate response for a future pandemic of Influenza A is a test case for contingency planning. However, it is unclear in how far planning for influenza pandemics can be used in planning for outbreaks of other, yet unknown pathogens. In order to be prepared for outbreaks of other types of pathogens a more general analysis of the effectiveness of various types of interventions is needed. The effectiveness of interventions depends on their timing and coverage, both of which are determined by logistic factors and social network properties. On the other hand the effectiveness of interventions also depends on the clinical course of an infection as described by latent period, incubation period, duration of the infectious period, and the fractions of clinical and sub-clinical infections, and on available diagnostic tools and their sensitivity and specificity.

The aim of this project is to develop a theoretical framework in which to (a) classify (newly emerging) pathogens according to properties that determine in which way they challenge the public health response; (b) identify the steps of response chain that together constitute an adequate response to any outbreak; (c) identify the extent of underreporting for notifiable diseases to determine the need for improvement of the notification chain; (d) develop a mathematical model that can simulate and analyse the interaction between (different classes of) pathogens and a generic outbreak intervention; (e) use the model to identify the crucial and possibly weak links in the response chain, quantify their expected duration based on empirical data, and quantify the effectiveness of interventions in terms of coverage of target population; (f) investigate how the properties of the interaction between outbreak of a pathogen and public health response might change in times of crisis based on what is known from social networks research and earlier game theoretical analyses; (g) formulate recommendations for a flexible intervention strategy for responding to outbreaks of various types of pathogens; (h) evaluate how changes in reporting responsibilities as defined by the new law on Public Health might affect timeliness and reporting.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|The main product of the project will be a PhD Thesis consisting of a number of papers published or publishable in international |

|journals. To obtain these products it will be necessary to build a mathematical model, to collect the relevant data for parametrizing |

|the model and to properly interpret the modeling results. The latter is expected to lead to recommendations for the implementation of |

|response measures that might be published as guidelines for GGDs. If deemed useful at the end of the project, we will organize a meeting|

|to disseminate the results and the recommendations to those who might want to use them (GGDs). |

|Datum |1 januari 2007 |

|Projectnummer |S/210026 |

|Projectnaam |Modelling the future of MRSA in the Netherlands |

|Projectleider |Prof.dr. H. Grundmann |

|Opdrachtgever en contactpersoon |DG-RIVM |

|Programma |SOR |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

| |

|The global epidemic of methicillin-resistant Staphylococcus aureus (MRSA) is characterized by the spread of a number of |

|epidemic strains worldwide. Most MRSA infections are acquired in health care settings, and MRSA has become a marker for the |

|failure to contain antimicrobial-resistant pathogens in hospitals. The dynamic expansion of health care-associated MRSA |

|(HA-MRSA) is characterized by four factors, i) hospital/nursing home transmission, ii) infrequent transmission among healthy|

|individuals outside health care settings, iii) long duration of carriage, particularly among chronically ill patients, iv) |

|frequent reintroduction into the hos-pitals. These four features explain why the MRSA epidemic is maintained by a “core” |

|group of vulnerable, typically older, chronically ill members of the society and also account for the relatively slow |

|increase of the MRSA prevalence (several years) as published in many longer time series studies and recorded by national and|

|international surveillance initiatives. |

|An analysis of the health care utilisation patterns (HCUP), based on available data of patient movements between health care|

|institutions in the Netherlands, will therefore be able to anticipate the future scale of the problem. In this way, control |

|strategies (such as admission screening and the search and destroy approach) can also be put into an evolving |

|epidemiol-ogical context and their long-term cost-effectiveness be appraised. |

| |

|Strategic decisions on the control of MRSA would greatly benefit from an understanding of patient movements between |

|hospitals, long-term care facilities, nursing homes and the community. It is the aim of the project to develop a solid and |

|quantitative analysis of the spatiotemporal dispersal of MRSA using defined mathematical models based on the observed HCUP |

|in The Netherlands. The following specific objectives will be achieved: |

|• To scale the spatiotemporal movements of patients |

|• To reconcile patient movements with MRSA prevalence data |

|• To develop a multi-institutional meta-population model |

|• To develop a spatiotemporal model for MRSA dispersal |

|• To determine the cost effectiveness of various intervention strategies |

|• To implement a country-wide monitoring tool for MRSA |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Fulfilling the above mentioned tasks will render at least one publication for each of the six objectives and activities in a|

|peer reviewed journal as given below: |

|• Scaling patient movements |

|• Reconciling model |

|• Meta-population model |

|• Spatiotemporal model |

|• Economic evaluation |

|• Monitoring dissemination |

|Datum |5 september 2006 |

|Projectnummer |S/210036 |

|Projectnaam |Tracking emerging epidemics |

|Projectleider |J. Wallinga |

|Opdrachtgever en contactpersoon |DG-RIVM |

|Programma |SOR |

|Type opdracht |additioneel |

|Projectbeschrijving |

|The increasing threat of an influenza pandemic, the worldwide spread of the SARS epidemic, and fear for a bioterrorist attack with |

|smallpox together emphasize the need to prepare for, detect, and control rapidly spreading infectious diseases. Most activities have |

|been focused on detection of health threats by routine data collection and planning of intervention meas-ures against epidemics of |

|known infections such as SARS and smallpox. Thus far, less effort has been devoted to the characterisation and preparing for control of|

|an epidemic of a novel, unknown disease. The current project addresses this area of investigation by focussing on the development of |

|algorithms to estimate key parameters of an unknown infection once it appears. |

| |

|The aim of this project is to develop methods to characterize a newly emerging disease in real time during the early phase of spread. |

|In particular, methods will be developed and evaluated for estimating the following quantities: |

|• The basic reproductive number of the infection; |

|• The relative contribution of subgroups to further spread of infection; |

|• The effectiveness of control measures; |

|• The optimized allocation of limited supplies to maximize the effectiveness of control. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Four manuscripts for publication in peer-reviewed journals will be made describing the methods and their application to outbreaks. |

|Datum | Juni 2008 |

|Projectnummer | S/230156 |

|Projectnaam | Transmission intervention strategies |

|Projectleider |Dr. Ir. E. Duizer |

|Opdrachtgever en contactpersoon |DG-RIVM |

|Programma |SOR |

|Type opdracht |additioneel |

|Projectbeschrijving |

| |

|Food borne illness has been documented for several groups of pathogens that infect persons after oral ingestion. Viruses, and foremost |

|noroviruses, are currently recognized as major food borne pathogens in industrialized countries. Most food borne viral infections can |

|be traced back to infected persons, handling food that is not heated or otherwise treated afterwards. This can be any where in the |

|process from farm tot fork. If viruses arer present in food pre-processing, residual viral infectivity may be present after most |

|industrial processes. An added problem is that contamination control often relies on methods detecting the presence of indicator |

|organisms (bacteriophages, E. coli) which does not correlate with presence of viruses. Alternatively, molecular biological tools are |

|used to detect the presence of viral RNA (or DNA), which does not necessary indicate infectious viruses. Therefore, it is necessary to |

|establish viral presence and infectivity data for the actual viruses causing food borne infections. |

| |

|The aim of the project is to reduce the burden of food borne viral infections by presenting science based protocols for transmission |

|intervention and to provide a tool for the assessment of the likelihood of food borne transmission of (emerging) viruses. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|The project will focus on two research lines: |

|Provide a tool for assessment of the likelihood of food borne transmission of (emerging) viruses |

|Production of science based protocols for intervention of the transmission of food borne viruses |

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – Directeur CIb; sectorreserve

|Datum |10 oktober 2008 |

|Projectnummer |I/230003/06 |

|Projectnaam |Hertypering M. tuberculosis |

|Projectleider |D. Soolingen/ K. Kremer |

|Opdrachtgever en contactpersoon |dCIb |

|Programma |Sectorreserve CIb |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

Sinds 1993 legt het RIVM met behulp van IS6110 RFLP typering per jaar van ongeveer 1000 Mycobacterium tuberculosis isolaten het DNA fingerprintpatroon vast. Clustering kan duiden op een epidemiologisch verband tussen de respectievelijke tuberculose (TB) gevallen. Deze informatie wordt actief gebruikt voor bronopsporings- en contactonderzoek en epidemiologisch onderzoek. De tot nu toe gebruikte IS6110 RFLP typering heeft een groot discriminerend vermogen, maar het nadeel is dat er relatief veel DNA voor nodig is. Dat vergt een langdurige kweek van de langzaam groeiende mycobacteriën. De RFLP typering is verder technisch moeilijk uitvoerbaar en bovendien tijdrovend. Daarnaast is gecompliceerde computermatige verwerking van IS6110 RFLP patronen een vertragende factor. Er is daarom in de afgelopen jaren gezocht naar een typeermethode die gebaseerd is op DNA amplificatie die reproduceerbaar is en voldoende discriminerend vermogen en stabiliteit heeft. Variable Number of Tandem Repeats (VNTR) typering blijkt na een grondige evaluatie de methode van de komende jaren te worden. Voordeel van de VNTR methode is dat deze in principe direct toepasbaar is op kleine aantallen Mycobacteriën (zelfs in ZN ++ klinisch materiaal) waardoor veel tijd wordt bespaard. Dit zou de bruikbaarheid van moleculaire typering aanzienlijk kunnen vergroten. De methode is verder gemakkelijker en sneller uit te voeren. De VNTR typering resulteert in een numerieke code die niet onderhevig is aan persoonlijke interpretaties en gecompliceerde computermatige vergelijkingen.

In deze projectbeschrijving wordt voorgesteld om een groot gedeelte van de Nederlandse M. tuberculosis collectie vanaf 1993 te hertyperen met behulp van VNTR typering, zodat voor de Nationale surveillance van tuberculose omgeschakeld kan worden van de huidige IS6110 RFLP typering naar VNTR typering.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

| Rapport van de analyse van de eerste 1000 met VNTR getypeerde M. tuberculosis isolaten. |

|Datum |10 oktober 2008 |

|Projectnummer |I/330003/07 |

|Projectnaam |Toxoplasma-onderzoek |

|Projectleider |J.W.B. van der Giessen |

|Opdrachtgever en contactpersoon |dCIb |

|Programma |Sectorreserve CIb |

|Type opdracht |Additioneel |

|Projectbeschrijving |

Uit onderzoek naar de disease burden van toxoplasmose is gebleken dat het gerekend mag worden tot een van de belangrijkste voedsel-overdraagbare aandoeningen. Aangezien de effectiviteit van behandeling tegen toxoplasmose ter discussie staat is preventie van infectie de enige mogelijkheid om de ziektelast te beperken. Om effectieve preventiemaatregelen te kunnen treffen is uitgebreide kennis van de tranmissie nodig. De mogelijke infectiebronnen van verkregen toxoplasmose voor de mens zijn bekend: consumptie van onvoldoende verhit besmet vlees en onbedoelde opname van oocysten door direct contact met kattenfaeces of indirect contact via gecontamineerde grond/groenten/water. Echter, het relatieve belang van deze verschillende bronnen is onduidelijk. Het vergelijken van de verschillende bronnen in een geintegreerde risk-assessment behoort tot de belangrijkste vragen in het Advies Toxoplasmose dat is uitgebracht in opdracht van de VWA. Om tot een geintegreerde risk assesment te komen mist nog de nodige informatie wat betreft het voorkomen van Toxoplasma bij de verschillende productiedieren, de kat en in het milieu. In dit AIO project ism IRAS, UU wordt onderzoek gedaan naar de bronnen van humane toxoplasmose en zal een model worden ontwikkeld om de blootstellingsrisico’s te kwantificeren en vergelijken. Het project omvat tevens de ontwikkeling van nieuwe methoden om het voorkomen van Toxoplasma in de verschillende bronnen te kwantificeren. Zowel de ontwikkeling van serologische assays voor rund, kleine herkauwers en kat als de ontwikkeling van quantitatieve methoden en typeringsmethoden om Toxoplasma aan te tonen in vers vlees zijn inbegrepen. De AIO is aangesteld bij het CIb.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Papers seroprevalentie en risicofactoren bij rund, schaap/geit en katten |

|Paper besmetting milieu (water en wildlife) |

|Paper relatie seropositiviteit en aanwezigheid van weefselcystes bij herkauwers |

|Paper Risicofactoren en relatieve belang van diverse dierpopulaties |

|Paper bloostelingsmodellering |

PROJECTOMSCHRIJVINGEN – Overige

|Datum |11-12-2009 |

|Projectnaam |Microbiologische diagnostiek |

|Projectnummer |V/230064/01 |

|Projectleider |Gerard Loeber |

|Opdrachtgever | |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

| |

|Binnen het LIS wordt bacteriële, parasitaire en virale diagnostiek uitgevoerd. Zie projectbeschrijvingen V/230061, V/230071 resp. |

|V/230081. In deze drie projecten worden steeds de fundamentele en inhoudelijke aspecten beschreven en gerapporteerd in de |

|tetramesterverslagen. |

|Dagelijks worden er bij het LIS patiëntenmonsters aangeboden waarin deze zelfde vormen van diagnostiek tegen betaling wordt uitgevoerd.|

|Om de administartie van het betaalde onderzoek gemakkelijk te kunnen onderscheiden van het onbetaalde onderzoek is het projectnummer |

|V/230064 ingevoerd als kapstok voor alle te factureren microbiologische diagnostiek. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|De resultaten en bijzonderheden worden gerapporteerd via de eerder genoemde tetramesterverslagen. |

|Datum |10-12-2009 |

|Projectnaam |Symbiose |

|Projectnummer | |

|Projectleider |Henk Aarts |

|Opdrachtgever |EU |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

| |

|The main objectives of the EU project Symbiosis-EU are (i) to develop and/or validate easy to use chemical/biochemical methods (e.g. |

|biosensors, fluorescence, FT-IR), molecular methods (DNA, microarrays), (ii) to develop a suitable software platform for data sharing |

|and integration, (iii) to apply multivariate statistical methods and machine learning (neural networks, fuzzy logic, genetic |

|algorithms) to identify robust multiple compound quality indices, (iv) integration of the sensors and information platform and |

|development of a system to automatically transform data acquired from a sample into a “diagnosis” of meat safety and quality. The |

|project plan designed to meet these objectives comprises 3 pillars: 1 Microbial status and major metabolomic and molecular profiling of|

|spoilage bacteria 2 Development of an easy to use integrated system to monitor meat safety and quality 3 Development of protocols for |

|simple, effective and cheap evaluation of meat quality and safety in industry, based on new indices of quality and safety relying on |

|detection of metabolites by simple sensors, driven by user friendly software that facilitates practical use of the developed methods. |

|The project will be of benefit to the EU meat industry, providing useful tools and fundamental knowledge of the spoilage and hazard. It|

|will also impact on the research and informatics communities. |

|The tasks of RIVM within workpackage 6 are: |

|Task 6.1. Regulation and control of metabolic profile contribution to meat spoilage |

|Based on the metabolomic information (WP2), regarding specific indicator spoilage biomarker metabolites, key genes involved in the main|

|biochemical pathways will be selected. The genetic information of these genes will be used to design oligonucleotide probes that will |

|be printed on a microarray platform |

| |

|Task 6.2. Regulation of virulence and stress under various storage and packaging conditions in Salmonella and Listeria monocytogenes |

|To study the genetic determinants for virulence and stress response of Salmonella and Listeria. monocytogenes a “thematic” |

|oligonucleotide microarray will be developed.. Gene expression profiling studies will be conducted under the same environmental |

|conditions as in task 6.1. Quantitative RT-PCR will be used to validate relevant microarray expression data. Using the resulting |

|microarray the differential expression of the selected genes will be studied in Pseudomonas under various storage and packaging |

|conditions (aerobic, VP, MAP). Quantitative RT-PCR will be used to validate relevant results. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Second Year report and a scientific publication |

|Datum |14-12-2009 |

|Projectnaam |Microval |

|Projectnummer | |

|Projectleider |Wilma Jacobs-Reitsma |

|Opdrachtgever |diverse |

|Programma | |

|Type opdracht |Onderzoeksopdracht |

|Projectbeschrijving |

| |

|MicroVal validation studies are based on ISO16140:2003, and include validation studies of alternative methods against microbiological |

|reference methods for detection and/or enumeration of (specific) micro-organisms in food/feed/environment. |

|An extended Validation Protocol will be written by the MicroVal Expert Laboratory (RIVM-LZO) in close cooperation with the client (X). |

|This Validation Protocol (step P1) has to be approved by the Microval Method Reviewers and the Technical Committee (step P9) before the|

|actual laboratory work can start. |

|This protocol includes: A. Methods Comparison Study (A1. Relative accuracy, relative specificity and relative sensitivity, A2. Relative|

|detection level, A3. Inclusivity and exclusivity) B. Interlaboratory Study. |

|Reports: A. The results of the Method Comparison Study will be reported in the Method Comparison Study Report. This Report (step M1) |

|has to be approved (step M9) by the Microval Method Reviewers and the Technical Committee before the Interlaboratory study can start. |

|A. plus B. The results of the Interlaboratory study will be combined with the Method Comparison Study Report into the final Expert |

|Laboratory Validation Study Report. This Report (step C1) has to be approved (step C9) by the Microval Method Reviewers (MR) and the |

|Technical Committee (TC). This approved finalized report will be the basis for the advice of the MicroVal MR/TC to the Certification |

|Body, which in the end decides on granting the certificate for the alternative method. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Divers: continu |

|Datum |03-12-2009 |

|Projectnaam |Microb. Keten + AB res |

|Projectnummer | |

|Projectleider |Eelco Franz |

|Opdrachtgever | |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

| |

|De specifieke doelstelling van het project om inzicht te krijgen in de stamdiversiteit betreffende overleving van humaan pathogenen in |

|de plantaardige productieketen (E. coli O157) en in de pluimvee productieketen (Salmonella). Betreffende de plantaardige |

|productieketen wordt voortgebouwd op experimenteel werk dat is uitgevoerd in 2009 (variatie in overleving E. coli O157 stammen in de |

|bodem). Er zullen experimenten worden uitgevoerd met verschillende E. coli O157 stammen (zelfde als 2009: 20 stammen waarvan 10 |

|humane en 10 dierlijke isolaten) betreffende overleving op slabladeren en maagzuuroverleving. Met behulp van microarrays voor |

|virulentie en stres genen wordt getracht de onderliggende genetische basis voor de waargenomen diversiteit te achterhalen. Betreffende |

|de pluimvee productieketen wordt gebruik gemaakt van data van het Productschap Vlees en Eieren (PVE). Deze data omvat Salmonella |

|prevalentiedata in 6 verschillende schakels van de pluimvee productieketen (boerderij, slachthuis en uitnsijderij) over de periode |

|2005 t/m 2009. Met behulp van deze data wordt het prevalentieverloop van verschillende Salmonella serovars in de keten geanalyseerd. |

|Tevens zal een eerder opgesteld model met betrekking to Performance Objectives (PVE data 2002 t/m 2005) worden gevalideerd met de data|

|van 2005 t/m 2009. |

|Dit project zal samenwerking met verschillende WUR onderdelen: Levensmiddelenmicrobiologie betreffende PO’s in de |

|pluimveeproductieketen) en AFSG betreffende gerelateerd onderzoek aan stress en resistentie ontwikkeling bij humaan pathogenen in de |

|voedselproductieketen. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Dit project zal 2 wetenschappelijke publicaties opleveren: eind 2010 |

|Datum |03-12-2009 |

|Projectnaam |WUR-breed micro |

|Projectnummer | |

|Projectleider |Eelco Franz |

|Opdrachtgever | |

|Programma | |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

| |

|Het algemene doel van dit project is integratie en bundeling van binnen de WUR en RIVM bestaande microbiologische kennis, data en |

|modellen m.b.t. microbiologische voedselveiligheid en - kwaliteit om verfijndere risicoanalyses mogelijk te maken. |

|De onderliggende doelstellingen zijn: |

|Integratie en bundeling van bestaande microbiologische kennis, data en modellen m.b.t. dierlijke en plantaardige productieketens |

|Koppeling van modellen en databestanden t.b.v. de ontwikkeling van een microbiologische risicoanalyse in ketenperspectief. |

|Gezamenlijk uitwerken enkele cases, resulterende in wetenschappelijke publicaties. |

|Het opstellen van een nieuw projectvoorstel (STW, NWO, EU) |

|Uiteindelijk zal dit resulteren in een microbiologisch ketenplatform waarin WUR en RIVM participeren. Dit platform zal zich ook richten|

|op het opzetten van nieuwe projectinitiatieven. |

|Concrete werkzaamheden binnen dit project in 2010: |

|Uitvoer experimenten/modelleerwerk met betrekking tot de gemeenschappelijke focus: |

|STEC transmissie experiment (CVI) gekoppeld (gebruik zelfde stammen) aan overlevingsstudies STEC in bodem, plant en maagpassage (RIVM) |

|om de rol van virulentiefactoren in de overleving van voedselproductieketen te bestuderen. Output is een wetenschappelijke paper |

|(CVi/RIVM). |

|Binnen WUR breed microbiologie project wordt de hypothese getoetst of er onder invloed van stress in de productieketen selectie kan |

|ontstaan voor verhoogde |

|stressresistentie en/of virulentie. De data van de koude plasma experimenten tonen |

|aan dat er veel diversiteit binnen Salmonella bestaat m.b.t. overleving. In 2010 zal |

|gekeken worden of goede overlevers van plasma behandeling ook resistenter zijn |

|tegen andere stresscondities zoals bijv. zuurresistentie (AFSG/RIVM). |

|Risico effecten van teeltmaatregelen op invasie STEC in landbouwgewassen met sla |

|als model (WUR/PRI). |

|Kwantitatief microbiologisch risicomodel om het effect van logistieke scenario’s en |

|interventiestrategieën op voedselveiligheid te bestuderen (RIVM – AFSG). |

|Output is een wetenschappelijke paper. |

|Doorontwikkelen van het Emerging Risk Detection System (ERDS) voor STEC/Salmonella (AFSG). Er wordt meer kennis aan het systeem |

|toegevoegd, er zal een inhoudelijke ontologie worden ontwikkeld en er komt een overzicht van de informatiebronnen voor STEC/Salmonella.|

|Ten slotte zal er een wetenschappelijke publicatie komen van de STEC/Salmonella ERDSS. |

|Workshop met stand van zaken van voor dit koepel relevante onderzoeksresultaten. In het kader van deze workshop zal ook afstemming |

|plaatsvinden met beleidsmakers en industrie. |

|Gezamenlijk projectvoorstel voor externe financiering. In het eerste kwartaal zal overeenstemming bereikt moeten worden betreffende de |

|invulling. Het voorstel moet aan het eind van het jaar concreet zijn. |

|RIVM/LZO draagt met name inhoudelijk bij aan activiteit 1d. Hierbij wordt voortgebouwd op een in 2008/2009 opgesteld model framework |

|voor microbiele risicoanalyse in de “out-of-home”-keten van verse groenten. Dit framework koppelt logistieke modellen aan |

|microbiologische groei- en risico modellen. Verder draagt RIVM/LZO zowel actief als passief bij de overige activiteiten van dit |

|project. Activiteit 1a, b en c hebben grote raakvlakken met het project Microbiologie in de Keten. |

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Dit project zal een aantal wetenschappelijke publicaties opleveren. |

|Datum |4-12-2009 |

|Projectnaam |HPV bij MSM Aidsfonds |

|Projectnummer | |

|Projectleider |Marianne van der Sande |

|Opdrachtgever |AIDSfonds |

|Programma |Additioneel |

|Type opdracht |Extern |

|Projectbeschrijving |

Door combinatie antiretrovirale therapie zijn morbiditeit en sterfte onder hiv-geïnfecteerde personen gedaald en morbiditeitspatronen veranderd. Anuskanker is een frequent voorkomende kanker onder mannen die seks hebben met mannen (MSM). Humaan papilloma virus (HPV) infecties vormen de belangrijkste risicofactor voor anuskanker. Incidentie en klaring van HPV infecties in mannen, m.n. hiv-geïnfecteerde mannen, zijn niet goed bekend. HPV lijkt vaker voor te komen onder hiv-geïnfecteerde (versus ongeïnfecteerde) MSM, maar het is onduidelijk of dit komt door ander seksueel gedrag of door immuunsuppressie. Het is ook onbekend of HPV infectie predisponeert voor HIV infectie.

Wij willen deze vragen bestuderen in het goed gekarakteriseerde Amsterdamse Cohort Studie onder MSM, en onder hiv-positieve MSM onder behandeling in de Jan van Gooijen kliniek. Naast de huidige 6-maandelijkse soa screening zullen de 450 hiv-negatieve en 250 HIV-positieve mannen getest worden voor DNA van HPV (van de penis [ook van zgn. vlakke penile laesies] en anaal) en voor HPV-type specifieke antistoffen (in serum), gedurende 5 studierondes. Dit onderzoek zal de rol van hiv en van de door hiv veroorzaakte immuunsuppressie versus de rol van seksueel gedrag en soa’s in het verwerven en het klaren van HPV analyseren. Het onderzoek zal ook de hiv incidentie vergelijken tussen HPV positieve en HPV negatieve MSM. De gegevens zullen gebruikt worden als input voor mathematische modellering van de impact van screening en vaccinatie strategieën. De GGD Amsterdam cooridneert dit onderzoek, dat in 2010 zal starten.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Wetenschappelijke artikelen: 2011 |

|Thesis: 2014 |

Advisering mbt vaccinatiestrategie, screeningsstrategie HPV in MSM met en zonder HIV (2013)

|Datum |26 januari 2010 |

|Projectnaam |Acceptatie RVP |

|Projectnummer | |

|Projectleider |Hester de Melker en Jim van Steenbergen |

|Opdrachtgever |CIb |

|Programma |SOR |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

Recente ervaring met introductie van HPV vaccinatie in het RVP heeft aangetoond dat introductie van nieuwe vaccins gepaard kan gaan met ophef onder de bevolking over acceptatie van vaccinatie. Daarnaast zijn naast de bekende religieuze bezwaren, groepen die een kritische houding hebben. Uit eerder onderzoek is bekend dat de sociale omgeving van de ouders van doorslaggevend belang is bij het besluit hun kind al dan niet te laten vaccineren (als iedereen gaat, gaan wij ook). De professionals in de sociale omgeving van de ouders (CB- artsen, GGD-artsen, huisartsen) spelen daarbij een belangrijke rol. Hoewel de vaccinatiegraad wordt gemonitord, is er geen monitoring van (verandering) in {motivatie omtrent} acceptatie van vaccinatie. Inzicht in de determinanten van ouders en professionals in een vroeger stadium – dus voorafgaande aan besluit over eventuele opname in het RVP – is daarom van groot belang.

Onverwachte factoren zoals epidemiën, aandacht in de media, antivaccinatielobby kunnen van onvoorspelbare invloed zijn op de houding ten opzichte van vaccinatie. Met een goed monitoringsysteem kunnen trends in de houding ten opzichte van vaccinatie van ouders en professionals worden gevolgd. Dit maakt het mogelijk om tijdig op signalen van dalende vaccinatie acceptatie te reageren.

Doel van dit project is om een nieuw systeem te ontwikkelen, op te zetten en te evalueren om trends in determinanten van vaccinatie-acceptatie voor nieuwe en huidige vaccinkandidaten en van vaccinatieschema’s voor het RVP te monitoren zowel bij ouders als professionals.

Het project wordt in samenwerking met TNO en Universiteit Maastricht uitgevoerd waar expertise aanwezig is voor sociaal wetenschappelijk onderzoek op dit terrein. De bedoeling is om ten behoeve van dit project een AIO te werven.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Voortgangsrapportage over literatuurreview, eerste resultaten van focusgroepen: december 2010 |

|Datum |26 januari 2010 |

|Projectnaam |Effecten van paracetamol op vaccinatie |

|Projectnummer | |

|Projectleider |Henk van Loveren, Hester de Melker, Fiona van der Klis |

|Opdrachtgever |CIb |

|Programma |SOR |

|Type opdracht | |

|Projectbeschrijving |

Paracetamol is een pijnstillend en koortswerend middel dat regelmatig wordt gebruikt door kinderen en volwassen. In veel Europese landen wordt paracetamol profylactisch gebruikt om pijn en koorts na vaccinatie te verminderen. Paracetamol heeft toxische effecten op de lever. Er zijn ook aanwijzingen dat paracetamol immuunmodulerende effecten heeft. Recent werden lagere antistoftiters na pneumokokken vaccinatie gemeten bij kinderen die profylactisch paracetamol kregen toegediend. In dierstudies zijn ook diverse immuunsupressieve effecten gevonden (T-cell afhankelijk antistofresponsen, genexpressie in lymfocyten passend bij suppressie van proliferatie).

Epidemiologische studies wijzen op een associatie tussen paracetamol gebruik (of inname) in kinderen en volwassene en astma, een immuungemedieerde aandoening. Onze hypothese is dat paracetamol invloed heeft op het immuun systeem door een antiproliferatie effect. Interferentie van paracetamol met de proliferatie van T-helper cellen en/of B-cellen die cruciaal zijn bij de antistofproductie kunnen leiden tot lagere afweer en lagere vaccineffectiviteit. Interferentie met regulatoire T-cellen kan ook van invloed zijn op de kwaliteit van de immuunrespons na blootstelling aan een infectieus agens. De sturing kan leiden tot een groter risico op allergie en astma. Het doel van dit voorstel is om de mogelijk nadelige effecten van paracetamol in vrijwilliger studies en met experimentele muismodellen te bestuderen waarbij de respons op DKTP en influenza vaccinatie gemeten zal worden. Voor dit project zal een AIO worden geworven.

|Productbeschrijving en planning opleverdatum |

|Voortgangsrapportage opzet studies onder vrijwilligers: december 2010 |

Aanvullende Seksualiteits Hulpverlening

ASH, 29, 52

ACS, 52

AI FES, 176

AMR, 61

An integrated study on Q fever in livestock farmers, 131

Antibioticum, 25, 26, 28, 116

Antibioticumresistentie, 49, 175

antimicrobiële resistentie, 29, 48

ASIAfluCAP, 137

B.pertussis, 18, 140, 158, 162, 163

B.pertussis adaptation to vaccination, 163

Bacteriële meningitis, 20

Bacteriën, 15, 21, 24, 116, 142, 172

Biothreat agents, 59, 61, 157

Biothreat DNA Micro-arrays, 157

Bof, 19, 40

Bof, 21

Bordetella, 33

C.difficile, 27

Campylobacter, 28, 63, 66, 67, 68, 119

CHILD-INNOVAC, 140

Chlamydia, 29, 165

Chlamydia positivity and prevalence, 165

Communicatie infectieziektebestrijding, 39

Consortium Vogelgriepnetwerk Nederland, 176

Control of Influenza in nursing homes, 133

Coördinatie HBV campagne, 46

Coördinatie ondersteuning veld en diagnostiek, 34

Coxiella, 24, 30

DNA-microarrays to map pertussis adaptation, 162

Drinkwater, 116, 117, 118, 119, 120, 143

Emerging infections, 24

ESBL, 25, 171

ESBL surveillance, 171

EU DG research, 140

EURO-MOMO, 138

European public health microbiology training fellowship, 153

European network, 154

Eurostars PathoDetect, 177

Evaluatie en advisering RVP, 40

Gastro-enteritis, 28, 65

GESTURE, 155

GGD, 34, 36, 37, 44, 52, 58

HBV, 29, 36, 46, 174

Helminths, 164

Hepatitis A, 33, 144

Hepatitis B, 19, 40, 48

Hertypering M. tuberculosis, 172

HIV, 132

Hiv transmission on patient delay, 132

HPV, 21, 29, 39, 45, 58, 141

Immune Pathways in Vaccination, 160

Immuniteit, 140, 141, 158, 161, 164, 174

Immuunsurveillance, 21

Improving pertussis vaccines, 158

Infectieziekten binnen het Koninkrijk, 51

Infectieziekten en werknemersgezondheid, 130

Influenza, 23, 33, 45, 55, 60,133, 135, 136, 137, 138, 147, 151, 169, 176

Internationaal, 38, 140

Joint epidemiological and microbiological training program in outbreak response, 152

Kinkhoest, 18, 21

Labcursus epi – ECDC, 149

Labnetwerk Influenza, 147

Legionella, 23

Leptospirose, 15, 120

Lyme, 31

M.tuberculosis, 172

Mazelen, 19, 21, 40

MDR-TB strains at EU-level, 148

Memory immuniteit, 161

Meningokokken, 21

Modellering, 41, 139, 168

Moleculair platform en versterking bio informatica CIb, 33

MRSA, 25, 26, 59, 145, 168

Mug, 31

Mycobacteriosen, 22

NT MRSA in de veehouderij, 59

Onderzoeksconsortium nieuwe influenza, 136

Outbreaks en cofinanciering, 42

Parasitair, 16

Pathogenen, 17, 20, 24, 25, 26, 28, 66, 116, 118, 140, 144, 155, 156, 157, 163, 167, 170, 175, 177

PIENTER, 21, 28, 141

Pluimvee, 67, 68, 137, 176

Pneumonie, 23

Polio, 19

Polio Internationaal, 150

PREZIES, 27

Proteomics, 158, 166

Psittacose, 23

Q koorts, 23, 30, 131, 142

QMRA, 63, 68, 71

Realisatie High Containment Faciliteit, 43

Recreatiewater, 125, 126, 127, 128, 129

Regionale ondersteuning medische microbiologie, 35

Regionale ondersteuning regionaal consulenten GGD, 44

resistentie, 22, 25, 26, 31, 116, 148, 175

Respiratoir, 23, 140, 158

Respons, crises, meldingen en oefeningen, 36

Richtlijnontwikkeling, 37

Rubella, 19, 21

RVP, 19, 21, 39, 45, 54, 174

Salmonella, 28

Samenwerking AI Indonesië, 151

Scripting, planning, conduct and evaluation, 146

SNIV, 23, 27, 133

Soa-hiv, 29, 40, 52

Surveillance, 19, 25, 32

Swine-origin of Influenza A H1N1, 135

Teken, 31, 156

Timeliness of response during outbreaks, 167

Toxoplasma-onderzoek, 173

Tracking emerging epidemics, 156, 164, 165, 169

Tracking sources of nosocomial norovirus, 134

Training, 149

Transmission intervention strategies, 170

Tuberculose, 22 , 23, 48, 57, 148, 159, 172

Uitvoering subsidieregeling, 48

Vaccinatie, 18, 20, 21, 29, 45, 133, 140, 149, 158, 160, 161, 162, 163, 174, 176

Vector, 30, 31, 50

Viraal, 17, 19, 131, 145, 158

Voedsel, 62, 63, 64, 66, 70, 71, 143

Who infected whom, 166

Wijzigingen strategie infectieziektepreventie en bestrijding, 47

Zoönosen, 16, 17, 28, 30, 31, 50, 64, 176

Zorggerelateerde infecties, 56

Zwangerschap, 23

Zwemwater, 121, 122, 123, 124

-----------------------

Projectbeschrijvingen CIb 2010

Behorend bij Werkplan 2010

19 februari 2010

Disclaimer

Het CIb is met het ministerie van VWS en de VWA nog in overleg over de inhoud van de projecten en de bijbehorende budgetten voor 2010. Dit betekent dat de beschrijvingen van projecten waarvan VWS-PG, VWS-VGP en VWA opdrachtgever zijn in conceptvorm voorliggen en dus nog kunnen wijzigingen.

................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download

To fulfill the demand for quickly locating and searching documents.

It is intelligent file search solution for home and business.

Literature Lottery

Related searches