Lap-top



7] evolutie-theorie & wetenschaps-filosofie

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

§ 7.1 wetenschaps-filosofie

wetenschaps-filosofie wordt doorgaans behandeld in samenhang met ken(nis)-theorie (epistemologie)

ken(nis)-theorie (epistemologie) was het onderwerp van hoofdstuk 6

hoofdstuk 7 behandeld wetenschaps-filosofie in samenhang met evolutie-theorie

Richard Feynman: “Philosophy of science is about as useful to scientists as ornithology is to birds”

wetenschaps-filosofie is kritische reflectie op wetenschappelijke kennis, methode, of bedrijf

wetenschaps-filosofie ontstond niet met de Wiener Kreis, maar in de 19e eeuw, of al in de oudheid:

Karl Popper (1902-1994) baseerde zich voor zijn theorie expliciet op Xenophanes (570 - 475 v.Chr.)

Xenophanes stelde: "de waarheid kunnen wij niet kennen, dus moeten we ons beperken tot hypothesen"

Thales (624-545 v.Chr.), die geldt als 1e filosoof, stelde:

- opvattingen over de werkelijkheid mag men alleen baseren op de ervaring, niet op de goden

- opvattingen moeten gestaafd worden aan de hand van argumenten, niet van geloofs-overtuiging

tot begin 19e eeuw heette de natuur-wetenschap (Newton e.d.) natural philosophy

in de 19e eeuw verzelfstandigden vele wetenschappen zich tot aparte disciplines en beroepsgroepen

philosopher raakte uit de gratie en werd vervangen door chemist, mathematician, economist, etc.

William Whewell (1794-1866) constateert "an increasing proclivity of separation and dismemberment"

in 1833 & 1840 introduceert Whewell de termen 'scientist' en 'physicist', als variant op 'artist' en 'humanist' [i]

beide termen worden pas gebruikelijk eind 19e eeuw

filosofie bleef daarmee over als niet exacte (niet-wetenchappelijke) wetenschap, naast de humanities (alfa)

sinds die tijd is er sprake van een 'scholen-strijd' over methode en legitimering van kennis als wetenschappelijk

aan de ene kant staan de sciences (de exacte of bèta-wetenschappen), aan de andere kant de humanities (alfa)

de social sciences (gamma) vallen vaak onder alfa, of worden beschuldigd van 'science envy' (wanna-be's)

dit illustreert dat de vraag "wat is wetenschap" een normatieve vraag is: "wat geldt als wetenschap?"

een antwoord op deze vraag werd luidt en duidelijk geformuleerd door het positivisme

Isidore Auguste Marie François Xavier Comte (1794-1859): grondlegger v/d sociologie & wetenschaps-filosofie

introduceert de term positivisme: alleen het positief waarneembare is relevant

positivisme eist: operationaliseerbare theorieën, empirisch bewijs, kwantitatieve methode

positief = aanwezig, direct aantoonbaar, verifieerbaar, bewijsbaar, niet absoluut, maar maximale zekerheid

negatief = afwezig, indirect aantoonbaar, aannemelijk, circumstantial evidence = dus speculatief

"If it is true that every theory must be based upon observed facts, it is equally true that facts can not be observed without the guidance of some theories. Without such guidance, our facts would be desultory and fruitless; we could not retain them: for the most part we could not even perceive them"

dus een combinatie van rationalisme (theorie) en empirie (waarneming / verificatie)

Compte zag de ontwikkeling van de maatschappij in 3 stadia:

• theologisch (religieus), waarin men gelooft in een absolute ordening der dingen

• metafysisch (abstract/filosofisch), waarin men kritische vragen stelt aangaande deze ordening

• positivistisch (wetenschappelijk), basis voor een nieuwe ordening

Compte's hiërarchie van de wetenschappen:

• natuurkunde - scheikunde - biologie - sociologie (geen psychologie, want is niet positivistisch)

sociologie moest iets worden tussen filosofie, letteren en natuurwetenschap (gamma)

• taak van de filosofie is het synthetiseren van alle exacte disciplines tot één systeem

§ 7.2 Darwin & evolutie

kenmerkend voor darwinsme is dat het biologische fenomenen niet reduceert tot materie

maar tot hun (functionele) ontstaans-geschiedenis

dit kan leiden tot wonderlijke (contra-intuïtieve) conclusies, zoals:

- een gen / organisme / biologische soort is, als product van trial & error, op zichzelf een vorm van kennis

- moraal is een strategisch spel op basis van kansberekening

- taal / cultuur is als een virus, en net als genetisch materiaal, uit op reproductie van zichzelf

- biologische soorten bestaan niet (alleen individuele organismen, hun genetische opmaak en het eco-systeem)

- een organisme (ook de mens) is een overlevings-mechanisme (een omhulsel) voor het erfelijk materiaal

- de mens stamt niet af van de aap, maar is een aap [ii]

in die zin is evolutionair denken een anti-dotum tegen antropo-centrisme en antropo-morfisme:

- de natuur (inclusief de mens) functioneert niet zoals wij de wereld (de natuur, inclusief de mens) beschrijven

- de mens is geen kroon op de schepping, noch een eindpunt, noch een noodzakelijk resultaat van de evolutie

Charles Robert Darwin (1809-1882) ( voor het complete werk van Darwin online zie:

Darwin werd christelijk opgevoed en opgeleid volgens de aannames van de natuurlijke theologie (schepping)

zijn interesse ging echter uit naar natural philosophy: biologie, geologie, taxonomie, etc

in de dierentuin in Londen zag hij overeenkomsten tussen het gedrag van orang-oetans en dat van kinderen

in de duiven-fokkerij zag hij dat duiven-fokkers door middel van ‘teeltkeuze’ de soort kunstmatig veranderen [iii]

deze veredeling (kweek- en fok-technieken zijn selectie) werd aanleiding tot zijn idee van natuurlijke selectie

zijn vader wilde dat hij iets nuttigs ging doen en schreef hem in voor een studie theologie

in de loop der tijd ging Charles twijfelen over zowel gangbare ideeën over soortvorming als het geloof

aanvankelijk was Darwin aanhanger van de evolutie-theorie van Lamarck [iv]

Jean-Baptiste Pierre Antoine de Monet, Chevalier de Lamarck (1744-1829)

ging ervan uit dat soorten evolueren door een innerlijk streven (conatus), met gepaardgaande training

de lange nek van een giraf bijv. was het resultaat van eeuwenlang trainen in het bereiken van boomtoppen

wat in Lamarck's theorie echter ontbrak was een verklaring voor het mechanisme van evolutie [v]

met de Beagle (1831-1836) bezocht hij Zuid-Amerika, Australië, Afrika en eilanden in de Indische Oceaan

daar bestudeerde Darwin (22-27 jaar oud) de plaatselijke dieren, planten, fossielen en geologie

flora en fauna op diverse wereld-delen gaven hem inzicht in de verscheidenheid aan ‘creaties’

de kapitein van de Beagle gaf hem het Principles of Geology van de geoloog Charles Lyell (1797-1875)

zijn theorie van uniformitarianisme stelt dat de vorming van de aarde een langdurig en geleidelijk proces is

het vele veld-onderzoek wees er volgens Darwin op dat dit ook voor het leven op aarde gold

daarnaast haalde hij ideeën uit paleontologie (studie van fossielen) en bio-geografie (verspreiding van soorten)

1835: de Beagle doet de Galápagos-eilanden aan

(eilanden-groep 972 km ten westen van Equador)

daar ontdekte Darwin o.a. 15 verschillende soorten vinken

(Galápagos-vinken, geen familie van de vinken)

de verschillen tussen deze vogels waren het

resultaat van allopatrische soortvorming

de verschillen in snavels wezen op verschillen in dieet,

corresponderend met voedsel op verschillende eilanden

de effecten van langdurige isolatie en selectie waren

hier duidelijk te zien (zo bleek vooral na terugkomst)

[pic]

op de terugreis schreef hij dat zijn waarnemingen in tegenspraak waren met de onveranderlijkheid van soorten,

hetgeen verkondigd werd binnen het heersende natuur-theologische wereldbeeld

na zijn reis met de Beagle (vanaf 1836) begon de puzzel om het ontstaan van soorten te verklaren

een groot deel van zijn verdere leven was gewijd aan het uitwerken en onderbouwen van zijn theorie

in 1838 las Darwin An Essay on the Principle of Population (1798) van het boek van Thomas Robert Malthus [vi]

over overbevolking, economische groei, de struggle for existence, en veel viel op z'n plek:

als er in de natuur ook steeds geboorte-overschotten zijn, ontstaat er door schaarste een strijd om het bestaan

als organismen dan verschillen (variatie) vertonen kunnen deze het verschil maken tussen voortplanten of niet

zoals een duivenfokker nieuwe rassen kan kweken door steeds met bepaalde exemplaren verder te fokken, zo

zorgen geografische en klimatologische factoren voor overlevings- en voortplantingskansen in de natuur [vii]

volgens Darwin was het victoriaanse Engeland echter nog niet rijp voor zijn naturalistische filosofie

hij wilde zijn theorie goed onderbouwen, en hield zijn uiteindelijke bevindingen nog 20 jaar voor zich

1858: Darwin krijgt een brief van een veld-bioloog in Indonesië (Alfred Russel Wallace) over natuurlijke selectie

1859: Darwin wil de primeur en publiceert een samenvatting van zijn werk van de afgelopen 22 jaar:

On the Origin of Species by means of Natural Selection, or the preservation of favoured races in the struggle for life [viii]

(de 1e oplage was binnen een dag uitverkocht)

kernidee: evolutie = genetische variatie + relatieve schaarste + natuurlijke selectie

evolutie is vertakking door variatie en natuurlijke selectie in verschillende milieus (eco-systemen)

gevolg is het geleidelijk ontstaan van variaties (subsoorten), en vervolgens nieuwe soorten, d.m.v. "afsplitsing"

zo ontstaat een stamboom: het selectieproces kan alle kanten op kan gaan, en leidt dus steeds tot vertakkingen

evolutie is geen lineair proces, maar kan de meest absurde zijpaden in slaan; sterker nog: het doet niet anders

anders gezegd: variatie experimenteert, natuurlijke selectie corrigeert (een onaangepaste variatie sterft uit)

andersom kunnen verschillende soorten terug-herleid worden naar een common ancestor

Herbert Spencer introduceerde reeds begin jaren '50 de term survival of the fittest [ix],

maar Darwin prefereerde voor zijn Origin of Species (1959) dus het neutralere natural selection

na de 1e druk vervangt Darwin, op aanraden van Wallace, natural selection door survival of the fittest

Thomas Henry Huxley (Darwin's Bulldog) wierp zich op als verdediger van Darwin's leer

pas toen diverse schrijvers (waaronder Huxley) zich uitlieten over de menselijke evolutie, durfde

Darwin zijn eigen theorie hierover te publiceren: The Descent of Man, and Selection in Relation to Sex (1871) [x]

hierin ging Darwin verder in op de overeenkomsten tussen de mens en andere diersoorten

De uitdrukking van emoties bij mens en dier (1872) behandelt de wijze waarop mens en dier zich uitdrukken,

wat doet vermoeden dat er ook psychologische overeenkomsten zijn

"Oorsprong van de mens nu bewezen. De metafysica komt tot bloei.

Hij die de baviaan begrijpt zou meer bijdragen aan de metafysica dan Locke"

Darwin zorgde voor een revolutie binnen de wetenschap, maar had ook invloed op maatschappij, filosofie, geloof

zijn theorie heeft al tijdens zijn leven grote invloed gehad op hoe we bijv. tegen de relatie mens-dier aankijken

de mens is een even willekeurig product van de evolutie (variatie en natuurlijke selectie) als andere soorten

de mens is slechts één vertakking van de evolutie-boom; en de mens-aap is onze naaste verwante in die boom

nadat Copernicus en Galilei de aarde uit het middelpunt van de kosmos hadden gestoten, stootte Darwin de mens van zijn voetstuk: het idee dat de mens een ‘beeld van God’ was werd zo zelfs een belediging voor God

de grootste godslastering was echter de mechanische evolutie-theorie zelf:

een blind proces van variatie en selectie nam het scheppingswerk over van God

zijn mechanische evolutie-theorie is te vergelijken met de revolutionaire invloed van Copernicus en Newton

al tijdens zijn leven werd teleologische evolutie (m.n. Lamarck) als drijvende kracht in de natuur geaccepteerd,

maar dat een mechanisch proces als natuurlijke selectie de verklaring hiervoor zou zijn duurde langer

Darwin's evolutie-theorie bood echter geen verklaring voor de wijze waarop eigenschappen werden overgeërft

1885: August Weismann (1834-1914) toont aan dat Lamarck's inheritance of acquired characteristics onjuist is

"tijdens het leven opgedane / ontwikkelde eigenschappen zijn niet overerfbaar" [xi]

Gregor Johann Mendel (1822-1884): Tsechische monnik, botanicus, astronoom en vader van de genetica

als monnik bestudeerde hij in het klooster d.m.v. kweekproeven de overerving van eigenschappen bij erwten,

en stelde een theorie op over hoe eigenschappen zich gedragen bij overerving en kruising

hij ging er vanuit dat erfelijke eigenschappen kunnen worden beschouwd als vaste eenheden (genen),

waarbij er tijdens de bevruchting één eigenschap recessief is, en de ander dominant (tot uitdrukking komt)

1866: m.b.v. de statistiek kwam hij tot wetmatigheden: de Wetten van Mendel

in de 35 jaar erop bleef zijn werk onopgemerkt (werd in totaal 3 keer geciteerd)

pas begin 20e eeuw werden Darwin's evolutie-leer en Mendel's genetica op elkaar betrokken

tussen 1918 en 1932 werd, door de opkomst van de populatie-genetica, duidelijk dat

Darwin's mechanisme van evolutie (natuurlijke selectie) consistent was met de erfelijkheids-leer van Mendel

populatie-biologen als Ronald Fisher (1890-1962), J.B.S. Haldane (1892-1964), en Sewall Wright (1889-1988)

onderzochten de genetische variatie binnen populaties, en beschreven die in statistieken

Theodosius Dobzhansky (1900-1975) en Ernst Mayr (1904-2005) combineerden die inzichten tot 1 benadering

tussen 1936 en 1947 leidde dit tot "de moderne synthese" van diverse biologische disciplines: [xii]

zoals genetica, cytologie (=cel-biologie), taxonomie, botanie, morfologie, ecologie en paleontologie

in 1953 (bijna 100 jaar na ‘The origin of species’ ontdekken James Watson (1928-) en Francis Crick (1916-2004)

de materiële basis en structuur van de drager van erfelijke eigenschappen erfelijkheid: het DNA [xiii]

waardoor de moderne synthese een materiële / fysieke en dus natuur-wetenschappelijke basis kreeg

het werk van W.D. Hamilton, George C. Williams, John Maynard Smith en Richard Dawkins leidde in

de jaren '60 en '70 tot de ontwikkeling van de socio-biologie en de gene-centered view of evolution,

die de soort, noch de groep, noch het individu centraal stelt, maar het gen (gekoppeld aan een eigenschap)

"genen wiens fenotypische effecten leiden tot meer nakomelingen zullen meer voorkomen dan andere"

dit maakte een statische analyse van verschijnselen als verwanten-selectie, altruïsme en soortvorming mogelijk

logisch positivisme

de Wiener Kreis (Verein Ernst Mach) werd gevormd in 1922, na een informele aanloop van 15 jaar debatteren [xiv]

ze baseerden zich vooral op Wittgenstein's Tractatus Logico-Philosophicus (1921)

intresse ging uit naar de grondslagen van de natuur-wetenschappen; niet de biologie (geen echte wetenschap)

in de jaren '30 verspreidden de (veelal Joodse) leden zich over diverse universiteiten in de U.K. en de V.S.

logisch positivisme: maakt onderscheid tussen analytische en synthetische beweringen

bij analytische beweringen gaat het om het idee, de betekenis / definitie van gebruikte termen (logica, wiskunde)

bij synthetische beweringen gaat het om de werkelijkheid, de feiten (empirische wetenschappen)

het verificatie-beginsel maakt uit of een bewering / theorie zinvol of zinloos is

als niet empirisch nagegaan kan worden of iets waar, dan wel onwaar is, is het een zinloze bewering

zo kon de wetenschap gezuiverd worden van pseudo-wetenschap en metafysica (zinloze filosofie)

m.a.w: verifieerbaarheid werd het demarcatie-criterium voor ware wetenschap

filosofie moest zich toeleggen op verheldering van taalgebruik door logica en begrips-analyse (linguistic turn)

alle andere filosofie behoort tot de humanities, die zich bezighouden met de menselijke verbeelding

kritiek:

1] net als Compte ging het logisch positivisme uit van fysicalistisch reductionisme: alles is uiteindelijk fysica

in de sociale wetenschappen werd dit bestreden: menselijke motivaties en gedrag zijn meer dan fysica

ook biologen als Ernst Mayr bestreden fysicalistisch reductionisme: evolutie van organismen kun je niet negeren

2] het verificatie-beginsel loopt aan tegen het inductie-probleem: waarnemingen mag je niet generaliseren

verificatie is gebaseerd op het principe van steekproeven, en bieden dus geen garantie in alle gevallen

het confirmatie-beginsel moest dit recht breien: elke positieve waarneming bevestigt de theorie (gradueel)

dit bleek een te milde eis: voor elke theorie is wel bevestiging te vinden; en hoe vager de theorie, des te simpeler

3] neutrale observatie van naakte feiten is onmogelijk: waarneming is gebaseerd op verwachting (theorie-geladen)

m.a.w: elke antwoord is een antwoord op een vraag; vraagloze (objectieve) antwoorden bestaan niet

zonder theoretisch kader kunnen er geen vragen geformuleerd worden, en dus geen antwoorden gevonden

feiten spreken niet voor zich, maar worden geconstrueerd binnen een conceptueel raamwerk

in 1953 beschrijft W.V.O. Quine in de Two dogma's of empiricism de valkuilen van het (logisch) positivisme

- beweringen en theorieën zijn niet afzonderlijk te toetsen; het gaat om het geheel (holisme)

- de scheiding tussen analytische en synthetische kennis is gradueel; het gaat om bereidheid tot opgeven

na WO2 verliest het logisch positivisme zijn populariteit, en is in de jaren '60 niet meer relevant

§ 7.4 Karl Raimund Popper (1902-1994)

Popper pakt het inductie-probleem bij de horens: "één zwaluw maakt nog geen zomer", maar hoeveel wel?

verificatie is geen manier om de geldigheid van algemene uitspraken (theorieën) te demonstreren

David Hume (1711-1776): een X aantal observaties dat B volgt op A is geen bewijs dat dat altijd zo is;

en zéker niet dat er een causaal verband is (ooievaars & babies)

als je een nieuw type auto op veiligheid wilt testen dan is de manier daarvoor niet om de producent ervan zelf die veiligheid te laten demonstreren: hij zal geen risico's nemen en met de toegestane snelheid op een B-weg in de polder laten zien dat het een prima auto is. maar de concurrent of de consumentenbond zal vooral op zoek gaan situaties waarin zou kunnen blijken dat de auto onveilig is:

zij zullen bijv. de auto met crash-test dummies frontaal tegen een muur op laten rijden.

hetzelfde geldt voor theorieën: die moet je niet bevestigen, maar op de proef stellen!

de hypothese / theorie dat alle zwanen wit zijn bewijs je niet door 1000 witte zwanen te zoeken,

maar door 1 niet-witte (zwarte, grijze, paarse) zwaan te vinden; m.a.w: vind een tegenvoorbeeld !

i.p.v. verificatie neemt Popper dus het falsificatie-beginsel als demarcatie-criterium voor wetenschap

het wetenschappelijk gehalte van een theorie wordt bepaald door haar empirische inhoud:

de hoeveelheid potentiële falsificatoren van een theorie

potentiële falsificatoren zijn basisuitspraken waaraan de theorie kan worden getoetst

een basisuitspraak is een bewering die ontkent wat de universele uitspraak stelt:

bijv: "deze zwaan is zwart" = basisuitspraak, "alle zwanen zijn wit" = universele uitspraak

wanneer de basisuitspraak waar is, is de bijbehorende universele uitspraak onwaar

oftewel: als een basisuitspraak wordt aanvaard, leidt dat tot falsificatie van de theorie

de falsifieerbaarheid van een theorie neemt toe naarmate de empirische inhoud toeneemt

wetenschap begint niet met het constateren van feiten, maar met het formuleren van problemen

dit leidt tot theorieën, en vervolgens tot hypothesen die empirisch getoetst kunnen worden

het gaat in wetenschap niet om de Waarheid (= statisch), maar om vooruitgang (= dynamisch) (vgl. Xenophanes)

het verschil tussen wetenschap en pseudo-wetenschap is niet het verschil tussen zinvol en zinloos

elke wetenschappelijke theorie / discipline is ooit begonnen als vage intuïtie, een tentatief zoeken

Dalton's atoom-theorie (1805) is begonnen als onbewezen metafysica van Democritos (±460-370 v.Chr.)

wetenschap is een proces van gissen & weerleggen, trial & error, vallen & opstaan

het enige kriterium is daarom weerlegbaarheid: een theorie moet falsifieerbaar zijn

d.w.z. dat voorspellingen risico-vol moeten zijn om een hoog empirisch gehalte te hebben

daarmee stelt een theorie zich kwetsbaar op, en kan er geleerd worden van foute aannames

een niet-falsifieerbare theorie stelt zich niet kwetsbaar op, en heeft altijd gelijk (volgens zichzelf)

theorieën die niet weerlegbaar zijn, zijn onwetenschappelijk (astrologie, Jomanda, Plato, Marx, Freud)

theorieën die steeds maar weer bevestigd worden zijn of hele goede theorieën, of hele slechte

altijd gelijk krijgen duidt op een gebrek aan informatie-gehalte (= empirisch gehalte)

wetenschappers moeten hun nek uit durven steken, risico durven nemen, want dat leidt tot vooruitgang

we kunnen de waarheid nooit vaststellen, maar de onwaarheid van een theorie wel: namelijk door falsificatie

zowordt ook het inductie-probleem omzeild: een theorie geldt als waar zolang er geen tegenvoorbeeld is

Popper is dus niet geïnteresseerd in de confirmatie-graad (of verificatie-graad) van een theorie,

maar in de corroboratie-graad: de mate waarin theorieën (strenge) toetsen hebben doorstaan

i.p.v. positivisme (empirisme) dus: kritisch rationalisme

kennisontwikkeling begint vanuit de ratio, en via methodologische regels (falsificatie, corroboratie) kan kennis worden verbeterd, maar is nooit zeker; kennis zal altijd hypothetisch (veronderstelling) blijven (vgl: Xenophanes!)

net als in de natuurlijke evolutie: trial & error bepalen het succes, niet een metafysische waarheid

wetenschap heeft dus niets te maken met zekerheid, maar is vooral veel gissen en uitproberen:

theorieën waar (nog) géén tegenvoorbeeld voor gevonden is zijn (tot dusver) betrouwbaar

tenzij er geen tegenvoorbeeld voor gevonden kán worden, dan is er geen sprake van een empirische theorie, maar van pseudo-wetenschap, metafysica, kunst, ideologie, etc.

Einstein's theorie (1916) werd geconfirmeerd door Arthur Eddington (1919), maar is volgens Popper geen bewijs

i.p.v. verificatie of confirmatie spreekt Popper over corroboratie (bekrachtiging / ondersteuning)

het Higgs Boson werd door o.a. door Peter Higgs voorspeld, en in 2013 empirisch aannemelijk gemaakt

dit is een voorbeeld van corroboratie

d.m.v. corroboratie en falsificatie leidt de wetenschap ons steeds verder richting de waarheid

wanneer we die bereikt hebben zullen we nooit weten

hetzelfde principe past Popper toe op het denken over politiek & maatschappij

"The open society and its enemies" (1945) behandelt hij de politieke filosofie van Plato, Hegel en Marx

utopische ideologieën gaan uit van de bereikbaarheid van een ideale samenleving

ideologieën & utopieën zijn gesloten systemen, laten zich niet falsifiëren

in de praktijk zal blijken dat deze samenlevingen net zo gesloten zijn als de theorie waarop ze gebouwd zijn

door het geloof in dé Waarheid worden revolutionaire en repressieve middelen niet geschuwd

openheid in theorie is een voorwaarde voor de open samenleving

Popper pleit voor een democratische samenleving, met een pragmatisch (niet-idealistisch) beleid

elke beleidsmaatregel moet in de praktijk getest worden, en van daaruit zien we verder

i.p.v. revolutie, die kind met badwater weggooit en vervangt voor een ideologie (utopian social engineering),

pleit Popper voor piecemeal social engineering:

"the piecemeal engineer will adopt the method of fighting against the greatest

and most urgent evil of society, rather than fighting for its greatest ultimate good"

dus: bestrijd onrechtvaardigheid waar evident i.p.v. strijden voor een ideale rechtvaardige samenleving

Popper was door zijn vader bekend met het Darwinisme en zijn idee van trial & error is ontleend aan Darwin:

"Alle Leben ist Problemlösen" [xv]

maar waar in de natuur organismen op het spel staan, staan in de wetenschap theorieën op het spel

niet de wetenschapper sneuvelt, maar de theorie (al heeft dit wel degelijk consequenties voor de wetenschapper)

toch was Popper sceptisch t.a.v. Darwin's theorie wegens gebrek aan empirische inhoud

"de best aangepasten overleven"... maar wat zijn de best aangepasten? degenen die overleven!

dit is een tautologie! wat is er voor nodig (welk tegen-voorbeeld) om deze theorie te falsifiëren?

Popper zag het darwinisme als metafysisch onderzoeks-programma, een pre-wetenschappelijke theorie:

1] natuurlijke selectie is tautologisch geformuleerd, en verklaard dus niets

2] toevallige en willekeurige mutaties kunnen niet leiden tot complexe organ(ism)en

Popper leek hiermee niet doordrongen van de relatie tussen toevallige mutatie en natuurlijke selectie

evolutie = reproductie + (genetische) variatie + (natuurlijke) selectie = cumulatief proces

het resultaat heet adaptatie (al is aanpassing een misleidend woord, want er is niet 'iets' dat zich aanpast)

in 1977 'bekeerde' Popper zich tot het darwinisme

evolutie is geen historisch fenomeen dat de ontstaansgeschiedenis van soorten verklaart: het is altijd gaande

bijv: melanisme (het tegenovergestelde van albinisme) bij de biston betularia (witte nachtvlinder)

trad op als adaptatie in een omgeving die donkerder was geworden door industriële roetafzetting

of bijv. resistentie van bacteriën tegen anti-biotica

Popper's falsificationisme had z'n beste tijd gehad, m.n. door:

1] de verontachtzaming van het belang van positief bewijs (verificatie / confirmatie) [xvi]

2] de vraag hoe strikt we het falsificatie-beginsel moeten toepassen: bij de geringste twijfel alles verwerpen?

3] wat wordt er precies gefalsifieerd? een afzonderlijke hypothese? of de hele theorie?

W.V.O. Quine (1953): als we een hypothese toetsen, toetsen we indirect een heel cluster van aannames

en het is moeilijk na te gaan wat er dan precies gefalsifieerd wordt, omdat alles met elkaar samenhangt

wetenschaps-filosofie na Popper is niet-normatief, maar descriptief

ze gelooft niet meer in demarcatie-kriteria die ware wetenschap van pseudo-wetenschap scheiden

Imre Lakatos (1922-1974)

meent dat zowel verificatie als falsificatie een rol spelen

wetenschap gaat niet over geïsoleerde theorieën, maar over onderzoeks-programma's,

over theorie-vorming als proces en traditie, over reeksen of ketens van theorieën,

met een harde kern van axioma's als traditie, en hulp-hypothesen die steeds weer bijgesteld worden

binnen een onderzoeks-programma is er dus sprake van theorie-wisselingen

een theorie is altijd voortbouwen op een vorige theorie: wetenschap in ontwikkeling dus (evolutie)

bij falsificatie wordt de harde kern van de theorie doorgaans niet verworpen,

maar de hulp-hypothesen worden aangepast / bijgesteld...

wordt een aanzienlijk deel van de theorie verworpen, dan nog niet het hele onderzoeks-programma

hangt af van of een onderzoeks-programma vruchtbaar / succesvol is, of stagneert

pas bij langdurige stagnatie (van jaren) wordt een theorie / programma verlaten (vgl: phlogiston)

voorspellingen zijn hierbij van cruciale betekenis, en

zowel verificatie (confirmatie) als falsificatie (c.q. corroboratie) spelen hierbij een rol (+punten & -punten)

voor vooruitgang binnen een onderzoeks-programma moet een theorie-wisseling voldoen aan 3 eisen:

1] de nieuwe theorie moet minstens hetzelfde verklaren wat de voorganger verklaarde

2] de nieuwe theorie moet nieuwe feiten voorspellen

3] sommige van die nieuwe feiten moeten langs empirische weg worden bevestigd

voldoet een theorie-overgang aan 1] en 2] dan heet deze theoretisch progressief

voldoet een theorie-overgang aan 1], 2] en 3] dan heet deze empirisch progressief

§ 7.5 Thomas Kuhn (1922-1996)

boekt de wetenschap vooruitgang? dat impliceert een doel / richting... wat is het doel dan?

Carnap, Popper, Lakatos: produceren van ware, verklarende theorieën over de werkelijkheid

wat is dan de relatie tussen waarheid & werkelijkheid? correspondentie? afbeelding? (realisme)

of is vooruitgang: steeds betere verklaringen voor empirische verschijnselen? (instrumentalisme)

de vraag naar wat de werkelijkheid werkelijk an sich is wordt dan minder relevant

wat een feit is wordt dan bepaald door regels die binnen een wetenschappelijk wereldbeeld gelden:

feiten zijn dan sociale en theoretische constructies! (vgl: Wittgenstein's theorie over taal-spelen) [xvii]

Kuhn is als wetenschaps-historicus geïnteresseerd in de wijze waarop geaccepteerde kennis tot stand komt

er is geen sprake van continue cumulatie van kennis, maar van discontinue verandering en strijdige waarheden

The Structure of Scientific Revolutions (1962) beschrijft de levens-cycli van theorieën en disciplines

Kuhn's benadering is typerend voor zijn tijd: vgl. bijv. het werk van Foucault

het paradigma

feiten spreken niet voor zich, maar veronderstellen een gemeenschappelijk kader / conceptueel raamwerk

dit kader of denkraam noemt Kuhn disciplinaire matrix of paradigma; van Grieks: παράδειγμα = voorbeeld

paradigma = conceptueel kader, wetenschappelijk wereldbeeld, denk-stijl, een 'gekleurde bril'

wetenschappers zien de werkelijkheid dus vanuit een kader van gedeelde vooronderstellingen

paradigma's kunnen zelf niet getoetst worden, want het zijn geen feiten; het zijn perspectieven

ze bepalen wat als toetsing of als feit kan gelden, en gaan dus vooraf aan toetsing

daarnaast heeft de term paradigma een meer sociologische connotatie: als iets dat geïnternaliseerd wordt

aspirant-wetenschappers nemen een voorbeeld aan de cultuur en de actoren (exemplars) in hun vakgebied

paradigma = het maatgevend voorbeeld dat wetenschappers door socialisatie in hun gemeenschap verwerven

het geeft impliciet richting aan het onderzoek in een bepaald wetenschapsgebied

Buskes spreekt over "introductie van een paradigma", en "wanneer zich een paradigma aandient"

maar het paradigma is dus meer iets dat langzaam evolueert en groeit vanuit de wetenschappelijke interactie

zo ontstaat consensus over kern-problemen, feiten, legitimatie, en de canon van het vakgebied

normale & revolutionaire wetenschap

een onderzoeks-programma / discipline / theorie doorloopt verschillende stadia:

een jonge discipline / theorie ontstaat op diverse plekken, door het werk van diverse wetenschappers

er is nog geen consensus over feiten en prioriteiten, maar wel een pre-wetenschappelijke heuristische intuïtie

in de loop van de tijd ontstaat een canon van gerenommeerde artikelen / boeken en wetenschappers

deze dienen als leiddraad voor verder onderzoek, en geven daar dus ook richting aan

dit is de periode die Kuhn normale wetenschap noemt (business as usual)

het paradigma vormt dan de bril van het vakgebied, en wordt niet als zodanig herkend / ter discussie gesteld

wetenschappers zijn dus over het algemeen eerder conservatief, dan revolutionair

al het werk is gericht op het bouwen aan de puzzle, waarbij empirische gegevens de stukjes zijn

onverklaarde verschijnselen die niet te vatten zijn binnen het geldende kader,

worden volgens Kuhn beschouwd als anomalieën, en worden in eerste instantie terzijde gelegd

ze worden niet gezien als tegenvoorbeelden, die de theorie falsifiëren,

maar als stukjes waarvan met nog niet kan bepalen waar en hoe die in de puzzle passen

als de stapel anomalieën groot wordt komt het paradigma onder druk te staan en zal het vertrouwen afnemen

er breekt dan een periode van crisis aan, waarin het paradigma wel ter discussie wordt gesteld

er worden dan discussies gevoerd over de grondslagen van een onderzoeks-programma / theorie

op diverse plekken en door het werk van diverse wetenschappers ontstaan alternatieve rivaliserende theorieën

in zo'n periode van revolutionaire wetenschap krijgen nieuwe paradigma's een kans

concurrerende visies die pretenderen anomalieën te kunnen integreren, bestaan dan naast elkaar

als het onderzoeks-programma stagneert, of één van de alternatieve theorieën veel volgelingen krijgt,

en wanneer één van de nieuwe voorstellen de steun verwerft van de wetenschappelijke gemeenschap

dan is er sprake van een wetenschappelijke revolutie, en daarmee een paradigma-verschuiving / -wisseling

dit gebeurt niet op basis van rationele criteria zoals Lakatos die opstelde:

vaak wordt er overgeschakeld naar een nieuw onderzoeks-programma / paradigma,

ten koste van Lakatos’ 1e eis: (de nieuwe theorie moet minstens hetzelfde verklaren wat de voorganger verklaarde)

blijkbaar is het 2] voorspellen van nieuwe feiten, en 3] langs empirische weg bevestigen daarvan,

belangrijker dan dat 1] de nieuwe theorie minstens hetzelfde verklaart als de oude theorie

we spreken in zo'n geval van Kuhn-loss; m.a.w: revoluties zijn niet behoudend (niet conservatief)

voorbeelden van wetenschappelijke revoluties / paradigma-verschuivingen:

van de Ptolemaeische kosmologie naar de Copernicaanse

van teleologische dynamica (Aristoteles) naar mechanicisme

van Newton's fysica naar Einstein's relativiteits-theorie

van klassieke mechanica naar quantum-mechanica

van phlogiston naar Lavoisier's verbrandings-theorie

van creationisme (genesis 1 & 2) naar Darwin's evolutie-theorie

van Darwin's pan-genese naar Mendel's erfelijkheids-leer

interessant is dat de oorzaken en dynamiek van wetenschappelijke revoluties extern / heterogeen zijn

paradigma-verschuivingen lijken onderhevig aan sociologische en psychologische factoren

in breder maatschappelijke en historische zin kan men denken aan een veranderende Zeitgeist

een paradigma-verschuiving is als een Gestalt-switch: dezelfde feiten zien er nadien geheel anders uit

wetenschap draait dus niet om constatering en waarneming van feiten, maar om interpretatie van feiten

in het 1e geval zou er sprake zijn van objectiviteit, in het 2e geval van inter-subjectiviteit

en het paradigma (theorie, taal, waarden) bepaalt de wijze waarop de wereld wordt geïnterpreteerd

paradigma's zijn dan ook incommensurabel (onverenigbaar / niet in elkaar vertaalbaar / onvergelijkbaar)

en er is geen neutraal kriterium om paradigma's normatief te vergelijken

waarheid is dus ook een relatief begrip: gerelateerd aan kriteria en praktijken die binnen een paradigma gelden

Kuhn volgt Lakatos in het idee van vooruitgang binnen een onderzoeks-programma

in tijden van normale (stabiele) wetenschap zijn theorieën commensurabel (vergelijkbaar, compatibel)

wetenschappelijke revoluties zijn dus paradigama-wisselingen: maar is er ook dan sprake van vooruitgang?

nee, er is geen gemeenschappelijk kader aan de hand waarvan twee paradigma's met elkaar gemeten,

of in elkaar vertaald kunnen worden: paradigma's zijn incommensurabel (niet-compatible); vgl. culturen

dus is er ook geen onafhankelijk criterium voor wetenschappelijke kennis: verificatie noch falsificatie

wat wetenschappelijk is, wordt bepaald door het paradigma van een wetenschappelijke gemeenschap

dus is er alleen sprake van vooruitgang binnen een paradigma

empirische incommensurabiliteit = golf-theorie vs deeltjes-theorie van licht: wetenschappelijk onverzoenbaar

theoretische incommensurabiliteit = verschil in taal-spel: gestalt-psychologie vs. behaviourisme

sociologische incommensurabiliteit = verschil in vak-gebied: homeopathie vs. reguliere geneeskunde

in het laatste hoofdstuk (13) betrekt Kuhn het evolutie-concept op wetenschap en het idee van vooruitgang

wetenschap heeft geen waarheid als doel, maar er is wel sprake van een leer-proces

§ 7.6 wetenschap in actie

de filosofie aan het begin van de 20e eeuw (tot WO2) werd gekenmerkt door de linguïstic turn

de jaren '60 en '70 worden gekenmerkt door een cultural turn (sociologische / antropologische wending)

er wordt voortgeborduurd op Kuhn's sociologisch-historische benadering: niet normatief maar descriptief

Paul Feyerabend (enfant terrible van de wetenschaps-filosofie) predikt anarchie: anything goes

Bruno Latour

wetenschaps-sociologie kijkt niet naar het resultaat (kennis), maar naar het sociale proces dat eraan vooraf gaat

door net als een antropoloog veldwerk te doen zien we wetenschap(pers) in actie, in de dagelijkse praktijk

publiceren, citeren, congressen bezoeken, fondsen werven en onderhandelen zijn geen bijzaak, maar de kern

consensus-vorming en sociale hierarchie zijn sociale fenomenen die de wetenschap maken tot wat het is

wetenschap is geen beschrijving van de werkelijkheid; het creëert de wetenschappelijke werkelijkheid!

dit post-moderne (voornamelijke Franse) relativisme leidt in de jaren '80 en '90 tot de science wars

zo zien we een ontwikkeling van het beeld van wetenschappelijke kennis als representatie van de werkelijkheid,

naar het wetenschappelijk bedrijf als een werkelijkheid op zich

in dualistische termen: de aandacht gaat niet uit naar het object van de wetenschap (de gegeven werkelijkheid),

maar naar het subject (de onderzoeker), dat (met collega's) bezig is een werkelijkheid te construeren

biologisch gezien: wetenschappelijke disciplines creëren een niche in het wetenschappelijk ecosysteem,

waarbinnen individuele organismen hun omgeving interpreteren conform hun overlevings-strategieën

empirische wending:

Popper, Lakatos en Kuhn gingen er allemaal van uit dat theorieën elkaar afwisselden of opvolgden

maar concurrerende onderzoeks-programma's / paradigma's kunnen lange tijd naast elkaar bestaan

bijv: kinetische gas-theorie en thermo-dynamica (Korthals: p. 61-65)

reden hiervoor is dat onderzoeks-programma's / paradigma's niet op zichzelf staan,

maar ingebed zijn in een praktijk en de samenleving, en daar deels hun bestaansrecht aan ontlenen

en ook de leden van de wetenschappelijke gemeenschap zijn sociaal-maatschappelijke wezens,

met hun eigen (vastgeroeste) denkbeelden, jargon, belangen, afhankelijkheid, loyaliteit, etc

het idee dat wetenschap mensenwerk is heeft geleid tot opkomst van nieuwe benaderingen:

- wetenschaps-sociologie SSK = sociology of scientific knowledge (Steven Woolgar, Harry Collins)

- wetenschaps-antropologie ANT = actor-netwerk theorie (Bruno Latour)

- wetenschaps-psychologie cognitieve psychologie en creativiteit

- wetenschaps-geschiedenis (Thomas Kuhn)

- wetenschaps-economie

deze benaderingen kenmerken zich door empirische afstandelijkheid (zoals het behaviourisme),

en kijken wat wetenschappers doen, zonder zich met de inhoud of betekenis te bemoeien

i.p.v. normatieve regels en demarcatie-criteria die bepalen wat wel of niet wetenschap is,

wordt er meer gekeken naar hoe wetenschappers en hun omgeving interacteren: empirisch dus

(vgl. de verschuiving van het waarom, naar de hoe-vraag tijdens de wetenschappelijk revolutie!)

er wordt gezocht naar regels die wetenschappers volgen bij het opstellen van experimenten en theorieën,

en men onderzoekt de inbedding daarvan in een bepaalde sociaal-maatschappelijke praktijk

de houding t.a.v. wetenschappelijke kennis na de jaren '70 wordt over het algemeen gekarakteriseerd door:

- instrumentalisme: theorieën beschrijven niet de werkelijkheid,

maar zijn instrumenten ter ordening en voorspelling van waarnemings-gegevens

- constructivisme: wat wij feiten noemen zijn geen objectief, los van waarneming bestaande dingen,

maar theoretische en/of sociale constructies

- relativisme: er zijn geen universele maatstaven voor waarheid; waarheid stoelt niet op

absolute en universele onafhankelijke criteria, maar is historisch en maatschappelijk bepaald

-----------------------

[i] William Whewell: The Philosophy of the Inductive Sciences (1840)

[ii] Wij stammen niet zozeer “af” van de apen, wij zijn apen; net zoals dat wij zoogdieren zijn, en gewerfelden. En als apen behoren wij tot de smalneusapen, net als de makaken, bavianen, meerkatten, en bladapen. Kortom: wij zijn maar een soort (homo sapiens), die deel uitmaakt van het geslacht homo, dat deel uitmaakt van de stam hominini, die deel uitmaakt van de familie hominidae, die deel uitmaakt van de orde primaten, die deel uitmaakt van de klasse zoogdieren, die deel uitmaakt van de (sub)stam gewerfelden, die deel uitmaakt van het rijk der dieren, dat deel uitmaakt van het domein eukaryoten (net als de planten)

[iii] m.a.w: de mens past de evolutie-theorie in praktijk al lang toe, vele eeuwen voordat Darwin deze tot wetenschap maakt!

[iv] Jean-Baptiste de Lamarck (1744-1829) was de eerste die het woord biologie gebruikte. Lamarck was overtuigd van het samenvallen van evolutie en perfectionering en sprak dan ook over de ladder van de natuur: evolutie is rechtlijnig, doelgericht & opklimmend. Het organisme wil zelf veranderen, heeft creativiteit en inventiviteit (in tegenstelling tot het passieve wezen in de darwinistische evolutietheorie, dat overgeleverd is aan de willekeur van de natuur). Belangrijke aanname in zijn theorie is de opvatting dat tijdens het leven opgedane of ontwikkelde kwaliteiten overerfbaar zijn. Stephen Jay Gould verwijt kritici na Lamarck dat ze een gereduceerd beeld ophangen van de visie die Lamarck op de evolutie had. Ze verhieven één aspect van zijn theorie (overerving van verworven eigenschappen) tot hoeksteen van zijn evolutie-leer, terwijl het ging om een alomvattend systeem.

[v] John Herschel (astronoom, wiskundige, scheikundige) noemde het ontstaan der soorten het ‘mysterie der mysteriën’; Darwin wilde dit oplossen

[vi] Thomas Robert Malthus (1766-1834) schreef in An Essay on the Principle of Population (1798): "Het vermogen van de mens

tot bevolkingsgroei is onbegrensd veel groter dan het vermogen van de aarde om voor de mens een bestaan te produceren"

[vii] Survival of the fittest moet dan ook vertaald worden als: het best aangepast aan een bepaalde omgeving; toeval speelt hierin op alle fronten een rol:

mutaties (voor- of nadelig) zijn toeval, maar ook een overstroming, of een vallend rotsblok, dat de dood van een organisme veroorzaakt,

dat zich dus vervolgens niet kan voortplanten. Anders dan de eugenetica of sociaal-darwinisme suggereerden, is contingentie het sleutelwoord

[viii] Over het ontstaan der soorten d.m.v. natuurlijke selectie, of het behoud van begunstigde rassen in de strijd om het bestaan (1959)

[ix] Herbert Spencer (1820-1903) is de oorspronkelijke bedenker van de term survival of the fittest. Spencer is een pionier van het sociaal darwinisme.

Hij schreef veel over de toepassing van de evolutie-theorie op de menselijke maatschappij, maar gebruikte daarbij voornamelijk lamarckisme

(evolutie is rechtlijnig, doelgericht & opklimmend: het organisme wil zelf veranderen, heeft creativiteit en inventiviteit)

[x] De afstamming van de mens, en selectie met betrekking tot seks (1871)

[xi] d.w.z: oefening baart kunst, maar alleen in dit leven; een bodybuilder krijgt niet persé gespierde kinderen

[xii] dus: natuurlijke selectie (Darwin) + genetica (Mendel) + bio-geografie (populatie-genetica) = de moderne synthese

de term werd geïntroduceert door Julian Huxley (1887-1975) in Evolution: The Modern Synthesis (1942)

Julian Huxley = broer van de schrijver (Aldous), kleinzoon van Thomas Henry Huxley

[xiii] James D. Watson & Francis Crick: Molecular Structure of Nucleic Acids: A Structure for Deoxyribose Nucleic Acid (1953)

[xiv] Gustav Bergmann, Rudolf Carnap, Philipp Frank, Hans Hahn, Tscha Hung, Victor Kraft, Karl Menger, Richard von Mises, Marcel Natkin,

Otto Neurath, Olga Hahn-Neurath, Theodor Radakovic, Rose Rand, Friedrich Waismann, en later Herbert Feigl en Kurt Gödel

[xv] "Das Entscheidend Neue der wissenschaftlichen Methode und der wissenschaftlichen Einstellung liegt nun darin, daß wir in der Wissenschaft aktiv an der Elimination interressiert und beteiligt sind. … Die Amöbe flieht vor der Falsifikation: Ihre Erwartung ist ein Teil von ihr, und vorwissenschaftliche Träger von Erwartungen oder Hypothesen werden oft durch die Widerlegung der Hypothese vernichtet. Einstein dagegen hat seine Hypothese objektiviert. Die Hypothese ist etwas außerhalb von ihm; und der Wissenschaftler kann seine Hypothese durch seine Kritik vernichten, ohne selbst mit ihr zugrunde zu gehen. In der Wissenschaft lassen wir unsere Hypothesen für uns sterben." (Popper: Alle Leben ist Problemlösen; p. 25)

[xvi] volgens Buskes (p. 176) vond Popper elk empirisch bewijs irrelevant, behalve weerlegging, maar vergeet iets:

corroboratie maakt wel degelijk deel uit van zijn theorie

[xvii] Karl Mannheim (1893-1947)

was een tijdgenoot van Wittgenstein en de logisch positivisten van de Wiener Kreis

voorloper van de kennis-sociologie (sociologie van de wetenschappen)

hij houdt zich niet met natuurwetenschappen bezig, alleen met sociale wetenschappen

een belangrijk thema in die tijd (bijv. voor Weber 1864-1920) was waardevrijheid

volgens Mannheim bestaan waardevrijheid & objectiviteit niet, alles is een denkstijl

een denkstijl is een door een groep gedeeld interpretatie-kader (vgl. Kuhn's paradigma)

methodologische kriteria gelden binnen een denkstijl, niet erbuiten

ook wat als waardevrij en als feit geldt is afhankelijk van de context binnen een denkstijl

concurrentie tussen denkstijlen valt niet te beslechten met objectieve kriteria (vgl. taalspelen),

want objectieve criteria bestaan niet: maken deel uit van een denkstijl

dus: relativisme? nee zegt Mannheim: perspectivisme

hij gebruikt een optische metafoor: zoals we in de wereld altijd maar één kant van een object zien,

zo ziet elke denkstijl slechts één aspect van de werkelijkheid, vanuit een bepaald perspectief

perspectivisme is niet persé relativisme, afhankelijk van hoe je beide termen definieert

perspectivisme verwijst naar een kijk op de wereld vanuit een bepaald standpunt

dit is geen ontologisch pluralisme! de werkelijkheid kan 1 zijn, maar de waarheid pluriform...

hangt af van welke vragen we stellen, vanuit welke waarde-beladen context

verschillende denkstijlen zijn dus niet compatibel (commensurabel), maar vullen elkaar wel aan

als we alle perspectieven in één beeld verenigen (puzzle), hebben we een compleet beeld

we kunnen dit complementair perspectivisme noemen

als men bereid is het eigen interpretatie-kader ter discussie te stellen is communicatie mogelijk

wetenschappers moet het eigen interpretatie-kader als denkstijl leren herkennen

de kennis-sociologie kan de waardegeladenheid van denkstijlen expliciet maken

en zo als een scheidsrechter boven de partijen staan

................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download