A



D

daad – actie, factum, feit, geste, gestie, handeling, prestatie, stap, verrichting

daad van het bidden - gebed

daad van geeuwen - geeuw

daad van geven - gift

daad van geweld - exces, feitelijkheid

daad van lenen -lening

daad van roof - roverij

daad van stelen - diefstal

daad van strafbaar feit - misdaad, overtreding

daadkracht - effect, energie, fut

daadloos - passief

daadwerkelijk – doeltreffend, dramatisch, effectief, eigenlijk, feitelijk, inderdaad, metterdaad, reëel, werkelijk, wezenlijk

daags - dagelijks, gewoon, overdag, per dag

daai - diamant, knikker

daal - bezinksel, neerslag, pompbuis

daalderschurft - haarschimmel, tater,

daaps – doof, gek

daar - aangezien, aldaar, costi, dewijl, er, ginder, ginds, omdat, terwijl, vermits

daar is altijd ruzie - oremus

daar tegen inbrengen - repliceren

daar valt mij juist in – apropos

daaraan gelegen - naast, neven

daaraan toevoegend - plus

daaraanvolgend - daarna, d.a.v.

daarbenevens - bovendien, daarenboven

daarbij – als, bovendien, daarenboven, nog, ook, plus, samen, tegelijk, tevens, zowel

daarenboven – alsmede, benevens, bovendien, buitendien, daarbij, nog, ook, verder

daardoor - doordat, mitsdien

daareven - net, pas, zoeven, zojuist

daarmee is de zaak beslist - afdoend

daarna - achteraf, alsdan, alsnu, daarop, dan, hierna, hierop, later, nadat, naderhand, nadien, toen, verder, vervolgens voorts

daarentegen - andersom, omgekeerd, d.e.t, integendeel

daareven - juist, net, zoeven, zojuist, zonet, zopas

daargelegen - ginds

daarginds - ginder

daarheen – derwaarts, ginds

daarjuist - zonet

daar lopen de kippen in - ren

daarna – alsdan, daaropvolgend, dan, later, nadat, naderhand, nadien, toen, verder, vervolgens, voorts

daarnaast - daarnevens, dichtbij

daarnet – daar, daareven, straks, zoeven, zostraks

daarnevens - bovendien, daarnaast, ook, tevens

daarom - aangezien, alzo, bijgevolg, derhalve, des, desondanks, deswege, dierhalve, dies, dus, ergo, gevolgelijk, mitsdien, vandaar, wegens

daaromtrent – daarover, dienaangaande

daarop - daarna, toen, vervolgens

daaropvolgend – daarna

daarstraks - daareven, daarnet, net, pas, zoeven, zojuist, zonet, zopas

daartegenover - daarentegen

daartoe - daarom, (Lat) ergo

daartoe aangewezen - ahd (ad hoc deputatus)

daartoe dienstig - goed

daartussendoor - intussen, middelerwijl, ondertussen

daarvandaan - daarvan, dientengevolge

daarvoor - aleer, daartoe, daarvoor, destijds, eens, eer, eerder, gewezen, indertijd, oudtijds, tevoren, voordien, voorheen,

voorleden, voormalig, vroeger, wijlen, weleer,

daas - gek, kletsmeier, mal, onnozel, onwijs, aardenvlieg, runderhorzel, steekvlieg, verdwaasd, versuft, warhoofd

dabben - stampen

dactylograaf - typist

dactylografie – machineschrijven, typen, vingertaal

dactylologie - chirologie, vingerrekenkunst, vingerspraak, vingertaal

dadaïst - Aragon, Ball, Breton, Cocteau, Picabia, Schwitters, T

dadel boom - dadelpalm, palm

dadelijk - aanstonds, direct, direkt, dra, fluks, gezwind, illico, meteen, ogenblikkelijk, onmiddellijk, onverwijld, paraat, rap, snak, snel, spoedig, staandevoets, straks, strakjes, subiet, temee, temet, terstond, voetstoots, voorts, zo, zodadelijk,

dadelijk (Lat.) – illico

dadelijk beschikbaar - paraat

dadelijk ter beschikking - gereed

dadelijk vereffenbaarheid - liquiditeit

dadelijk weer hervatten - riposteren

dadelijkheden - gevecht, handtastelijkheden, slagen

daden - facta, feiten, gebeurtenissen

daden en de akten daarvan - acta(Lat)

daden in opeenvolgende existenties – karma

dadendrang - ergotropie

daden ten teken van berouw - boetedoening

dader - bedrijver, delinquent, pleger, schuldige, uitvoerder, zondaar

daderes - bedrijfster

dading - akkoord, beëindiging, bijlegging, regeling, schikking, transactie, vergelijk

dag – ade, adi, adieu, aju, adio, bonjour, dageraad, daglicht, etmaal, (ge)groet, goedendag, goodbye, saluut, tabee, tijdseenheid, tijdperk, voegijzer

dag (Franse kalender) - decade, duodi, nonidi, octidi, primidi, quartidi, quintidi, septidi, sextidi, tridi

dag aanduiding – datum, eergisteren, gister, gisteren, morgen, overmorgen, vandaag

dag (13 of 15 van de maand) - idus(Rom.)

dagbericht - bulletin

dagblad -avondblad, blad, courant, gazet, Journal, krant, morgenblad, morgeneditie, newspaper, nieuwsblad, orgaan, periodiek, persorgaan

dagbladartikel - leader, asterisk, driestar,entrefilet, hoofdartikel

dagblad in Nederland - Algemeen Dagblad, De Volkskrant, De Waarheid, Haagse Courant, Het Parool, Het Vaderland, Het Vrije Volk, Handelsblad, N. R. C., Telegraaf, Trouw

dagbladpers - rotatiepers

dagbladschrijver – columnist, journalist, redacteur, reporter

dagbladwezen - pers, krantenwereld

dagblindheid - nyctalopie

dagbloem - haagwinde, purperwinde, tijgerlelie

dagboek - agenda, diarium, handboek, journaal, kladboek, krant, koopmansboek, kroniek, logboek, manuaal, memorandum, memoriaal, register

dagboek van een koning (oud hist.) - ephemerides

dagboekschrijver – diarist

dag dat vriespunt nadert - ijsdag

dag der vriendschap - Valentijnsdag

dag der wrake - bijltjesdag

dag des Heren - oordeelsdag

dagdief - doeniet, luiaard, luieren, luilak, leegloper, luiwammes, lijntrekker, nietsdoener

dagdieven - leeglopen, lijntrekken, luieren, nietsdoen, verluieren

dagdienstbode - dagmeisje

dagdromer – fantast

dag en nacht - altijd, etmaal

dag en nachtevening - aequihoetium, equinox

dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt - naamdag

dag in het verleden – (eer)gisteren

dag van algemeen gebed - bededag, biddag, dankdag

dag van bezinning - gedenkdag

dag van bijeenkomst van kwartier- en groepsafgevaardigden -

kwartierdag

dag van de wereldbroederschap - St. Jorisdag (padvinders)

dag van het feestvieren - hartjesdag

dag van potverteren - teerdag

dag van toorn - dies, irae

dagelijks – alledag, daags, dag, geregeld, regelmatig, voortdurend

dagelijks bestuur - d.b.

dagelijks bestuur van een classis - moderamen

dagelijks brood - eten, voedsel

dagelijks gebruikt filtertje - theezeefje

dagelijks voedsel – brood, eten

dagelijks werk - dagtaak

dagelijkse drank – koffie, thee

dagelijkse gast - dagblad, krant, zon

dagelijkse lectuur – krant

dagelijkse pot – ordinaris

dagelijkse Turkse gebeden – namaz

dagement – dagvaarding, exploot, sommatie,

dag en nacht - altijd, etmaal

dag en nachtevening - equinox

dagen - aanbreken, gloren, dagvaarden, dag worden, ontbieden, oproepen

dagen waarop recht wordt gesproken - sti

dager - eiser

dageraad - Aurora, begin, dag worden , krieken, morgenrood, morgenschemering, morgenstond, ochtend, ochtendgloren, ochtendkrieken, ochtendstond, voorbode

dageraadsgedicht - albe, aube

dageraad (Hebr.) - hasjsjachar

dag in het verleden - (eer)gisteren

dagge - dolk, ponjaard, pook, voegijzer

daggebed (R.K.) - none

daggelder - dagloner

daging - dagen, dagvaarding

dag gesternte - zon

daghelder - giorno

daghit - dagmeisje

daghuur - dagloon

daghuurders plaatsje - keuterboerderij, keuterij

dagijzer – dagge, ponjaard, voegijzer0

dag in, dag uit – contenue, voortdurend

dag in het verleden – (eer)gisteren

daging - dagen, dagvaarding

dagleerling - cursist, scholier

daglelie - haagwinde

daglicht - zonlicht

dagloner – arbeider, daggelder, koelie, los werkman

daglook - huislook

dagmaat –ammaat, deim(a)t

dagmars –dagtraject, etappe

dagmeisje – daghit, dienstbode, dienstmaagd, duizendpoot

dagorde - agenda

dagorder – afkondiging, bekendmaking, bevel

dagregister - dagboek, journaal, manuaal

dagreis - etappe

dagroofvogel – adelaar, arend, buizerd, gier, havik, kiekendief, koningswouw, kuikendief, milaan, muizenvalk, wauw, zwaluwstaart

dagschotel - plat du jour

dagslaper - geitenmelker, nachtzwaluw

dagster - morgenster, Orion, zon

dagtaak - arbeid, dagwerk, werk

dagtekenen – dateren, ontstaan

dagtekening - data, datering, datum, kalender

dagtekening van de werkelijke opstelling - antidatering

dagtoorts - zon

dagtraject - dagmars, etappe

daguil - sneeuwuil, sperweruil, steenuil

dagvaarden – citeren, dagen, indagen, oproepen,

dagvaardigen - intimeren, sommeren, uitnodigen

dagvaardiging – inspectie, libel

dagvaarding - aanzegging, akte, assignatie, citatie, dagement, daging, deurwaardersakte, exploot, indaging, oproep, oproeping, sommatie, vocatie,

dag van onheil - doemdag, ongeluksdag, pechdag

dag van toorn - dies, irae

dagverhaal - journaal

dagvlieg - eendagsvlieg, haft, oeveraas

dagvlinders - admiraal, argusvlinder, atalanta, blauwtje, blauwneusje, citroenvlinder, citroenvlinder, dagpauwoog, dikkopje, distelvlinder, heivlinder, hesoeridae, kapel, knollenwitje, koninginnenpage, koningsmantel, koolwitje, lycaenidae, non, nummervlinder, nymphalinae, oranjetipvlinder, page, papillionidae, parelmoervlinder, pieridae, satyrinae, schoenlapper, vuurvreter, witje, zandoogje

dag voor vandaag - gisteren

dagvorstin - zon

dagwaak - reveille, wektrommel

dag waarop geen beurs wordt gehouden - beursvacantie

dag waarop er mis is – misdag

dagwerk - arbeid, dagloner, dagtaak, dagwerker, landarbeider

dagwijdte - doorgangsruimte

dagwijzer - agenda, almanak, kalender

dag worden - dagen, dageraad, gloren, krieken

dagzitting - seance

dag- of nacht vóór een R.K. feestdag - vigilie

dagzijde van een muuropening - kantelaaf

dagzijde van een voorgevel – buitenkant

dahlia - knolgewas

dahliasoort - bizarre, deca, hart, pompette

Dahomey, bevolkingsgroep in - Adja, Aizo, Bariba, Fon, Joroeba, Peuhl, Somba

Dahomey, haven in - Cotonou

Dahomey, hoofdstad van - Porto-Novo

Dahomey, stad in - Abomey, Kotonoe, Ouidah

Daidalos, schepping van - Labyrint

Daidalos, zoon van - Ikaros

daim - hertenleer

daimino (Jap.) - edelman, grootgrondbezitter

Dajak; s, activiteit van de - koppensnellen

dak - bedekking, beschutting, daklaag, dek, dekstuk, geveldak, harddak, helmdak, kap, kerkdak, leidak, overdekking, pannendak, puntdak, rietdak, strodak, tectum, tegmentum, tentdak, terrasdak, torendak, weekdak, zaagdak, zodendak

dak boven denkvermogen - hersenkas, hersenpan, kruin,

schedeldak

dak van de middenhersenen - vierheuvelplaat

dak van de wereld - Pamir (gebergte)

dak van zeildoek - velum

dakbalk - bint, dwarsbal, hanenbalk, spant

dakbedekking – asfalt, atap(Ind.), beverstaart, daklei, dakpan, deklei, eterniet, glas, glui, golfijzer, lei, lood, mastiek, net, pan, plaatijzer, riet, sirap, stro, zink

dakbedekking voor schuren - golfplaat

dak, deel van een - bebording, beschieting, dakschild, dakvlak, gebint, goot, gording, hoekkeper, kap, kil(leper), nok (lijn), panlat, schotwerk, spant

dakdekker – pannelegger, rietdekker

dakgebint – hanenbalk, kapspant, spant

dakgoot - regenafvoer

dakhaas - kat, (lapjes)kat, poes

dakkamer - akkeneel, arkeneel, arkenijl, mansarde

dakkapel - arkel, dagvlinder, dakkoekoek, dakvenster, erker, koekoek, zolderlicht

daklat – panlat

daklei - schalie

daklook - huislook

dakloze – bedelaar, clochard, thuisloze, zwerver

dakoverkoepeling - roef

dakoversteking - afdak

dakpan – tichel, vorstpan

dakpanstrowis - dok

dakraampje - koekoek

dakrand - goot, nok, vorst

dakrib van de binnenhoek van twee dakschilden - kielkeper

dakruiter - koepel

daksoort - lessenaarsdak, platdak, schilddak, sheddak, tentdak, zaagdak, zadeldak

dakspan – beverstaart, hanenbalk, kapgebint, spantrib

dakspant - hanenbalk, kapgebint

dakspar - keper, spoor

daksteun - hanenbalk

dakstoel – kapspant

dakterras – daktuin

daktorentje – dakruiter, pinakel

dak van een huis - kap

dakvenster - abatjour, 11daklantaren, 7koekoek, koekuit, kijkuit,

lucarne, oeideboeuf (rond), vallicht

dakverblijf - terras

dakvorm - kegeldak, kruisdak, lessenaardak, mansardedak, schilddak, sheddak, tentdak, torendak, wolfsdak, zaagdak, zadeldak

dakvormige overkoepeling - roef

dal - aarde(fig.), canyon, canon, del, diepte, doline, inzinking, ketel, keteldal, laagte, tranendal, vallei

dal bij Düsseldorf - Neanderdal

dal bij Jeruzalem - Gehenna

dal in een eertijds vergletsjerd gebied - trogdal

dal in een woestijngebied - aroyo wadi

dal in Israël – Zebulon

dal in Limburg - Geuldal, Maasdal

dal in oud-Griekenland - Nemea

dal in Thessalië - Tempe

dal in Zwitserland - Engadin

dalbergia – blackwood, rozehout

dalen - afkomen, afnemen, afzakken, belanden, landen, neergaan, neerkomen, omlaaggaan, ondergaan, teruglopen, vallen, verminderen, (weg)zakken, zinken,

dal bij Dusseldorf waarin een fossiel menselijk skelet werd gevonden - Neanderdal

dalend – afgaand, neergaand

dalen in water - zinken

dalgedeelte waarover geen water meer stroomt - torso, terras

dal in de duinen - del, duinpan

dal in een eertijds vergletsjerd gebied - trogdal

dal in een woestijngebied - wadi, aroyo

dal in Limburg - Geuldal, Maasdal

dal in Thessalië - Tempe

dal in Zwitserland - Engadin

dal tussen de duinen – del

daling - afdaling, arsis, beweging, helling, regressie, vermindering

daling (dichtk.) - thesis

daling van barometer - depressie

daling van de geldwaarde - inflatie

daling van koersen - baisse, krach

dalkruid - salomonszegel

dalles – armoe(de)

(alles of) dalles - niets

Dalmatisch zeeschip - liburne

Dalmatische eilanden, een van de -

3 Krk, Pag, Rab, Vis

4 Brac, Cres, Hvar

5 Mjlet

7 Korcila, Lastovo

dalopvulling - aggradatie, alluvium

daltonisme - kleurenblindheid

dalven – bedelen, zwerven

dalver - zwerver

dalveren - bedelen, schooieren, slenteren, zwerven

dalvorm - canon, kloof, trogdal, vallei

dam - afsluiting, dijk, erf, grondgebied, keerdam, lee, penant, plein, schijf (dambord), stuw, stuwdam, waterkering

dam in de richting van de loop van de rivier - strekdam

dam in zee - pier, golfbreker

dam met sleephelling - overtoom

dam of keerdam in vaarwater - stuw

dam om de stroom in een rivier te breken - krib, stroombreker

dam om de stroom van een rivier te leiden - krib

damar – hars

damast – tafellinnen

damastachtig linnen – grenadine

dambaas - schuurbaas, walschipper

dambezie - jeneverbes

dame - lady, madame, mevrouw, njonja, nonna, tafeldame, vrouw

dame die een der schone kunsten beoefent - kunstenares

dame die niet ten dans wordt gevraagd - muurbloem(pje)

dame du palais - hofdame

dame van gemengd bloed - (Ind..) nonna

dame op leeftijd - matrone

dame te paard - amazone, paardrijdster

dame van gemengd bloed - (Ind.) nonna

dame van verdachte zeden - del, hoer, lichtekooi, prostituee

dame (Indiase) van hoge rang - Begum

damesbaret - toque

damesblad - Eva, Libel, Libelle, Margriet, Opzij, Story, Viva

damesbloesje zonder mouwen - figaro

damesborstspeld - sevigne

damesdracht - Boa, japon, queue, rok, voile, zie ook kledingstukken

dameshalsbont - boa

dameshalsdoekje - tissu

dameshalskraag - frees (geplooid), gorgerette

dameshandschoen - mitaine

dameshandwerk - breien

dameshoed - baret, chasseur, kapothoedje, matelot, toque

dameshoedje - kapje

dameshondje -

4 Ruby

8 Blenheim, maltezer, pinscher

9 brabançon, chihuahua, dwergkees, pekingees

10 chichauhuam, pomoranian

11 dwergpoedel, leeuwhondje, schippertee

13 dwergépaneul, dwergpinscher, vlinderhondje

14 dwergschnauzer

damesjakje - bolero, figaro, spencer

damesjapon - robe

damesjas - mantel

dameskamer - boudoir

dameskapsel (zeker) - bergere

dameskapster - coiffeuse

dameskleding – beha, blouse, boa, japon, jurk, rok,slip, toilet

dameskleed - sak

dameskleermaakster - coupeuse

dameskostuum – mantelpak(je)

dameskous – nylon, panty

damesmantel, met bont afgezet - pellies

damesmantel, wijde - swagger

damesmanteltje - anorak, bolero, bontjas, mantiila (mouwloos), paletot, topper

damesmodekleermaker - couturier

damesmutsje - paresseuse, toque

damesonderbroekje - slipje

damesondergoed – B.H., beha, bra, broek, chemise, dessous, directoire, korset, lingerie, onderjurk, onderlijfje, panty, slip, stepin

damespaard - hakkenei, telganger

damesparaplu – naaldparaplu, ombrelle, tompoes, (kort), umbrella

damesparasol - ombrelle

damesschoen - flat, opank, pump

damesschoen met hoge hak - pump

damesschoudermantel - pelerine

damessluier - volle

damestasje - reticule

damestrui - jumper

damestrui met vest – twinset

damesvertrek - boudoir

dame te paard - amazone

damherten - dama

damhertleer - daim

damiaatjes - kerkklokjes

dam in het water - lee, stuw, waterkering

dam in zee – golfbreker, hoofd, strekdam, pier

dammaat - dagmaat, deimt

dammen - damspelen

dammer - damspeler

damp - mist, nevel, rook, smook, smoor, stoom, uitwaseming vapeur(Fr), waas, walm, wasem

damp van zich geven - roken

dampafzuiger - wasemkap

dampbad – fumigatie, sauna, stoombad

dampbron - fumarole, (zwavel), mofette (koolzuur), solfatore (zwavelwaterstof)

dampen - misten, roken, smoken, smoren, stomen, uitwasemen, walmen, (uit)wasemen

dampig – dompig, dijzig, heiig, kortademig, mistig, nevelig, vochtig, wasemig, wazig, zerig,

dampkap - afzuigkap

dampkring - atmosfeer, bovenlucht, ether, ionosfeer, luchtlaag, lucht, luchtruim, luchtzee, sfeer, stratosfeer

dampkring, laag in de - exosfeer, ionosfeer, mesosfeer, stratopauze, stratosfeer, thermosfeer, tropopauze, troposfeer

dampkring, samenstellend deel van de - argon, dadon, helium, jodium, koolzuur, krypton, neon, ozon, stikstof, waterstof, zuurstof

dampkringbeschrijving – aërografie

dampkringkunde - atmosferologie

damklank - vloedplank

dampost - post

dampvormig element - gas

damspel, onderdeel van het - bord, schijf

damspeler - dammer

damspelvariant – salta

damspiegel - penantspiegel

damsteen - damschijf

damstuk - bord dam, steen, schijf

damterm - bord, dam, damslag, meerslag, remise, ruit, schijf, slaan, slag, steen, verlies, winst, zet

damwand – beschot, beschoeiing

dan - behalve, bovendien, daarbij, daarna, doch, echter, eventueel, evenwel, immers, judograad, toch, verder, vervolgens, voorts

Danaërs - Araiven

dancing – balzaal, dansgelegenheid, danszaal, nachtclub

dandy - fat, heertje, modegek, modejonker, pronker, saletjonker

danig - bar, deerlijk, degelijk, duchtig, ernstig, flink, erg, ernstig, fel, flink, geducht, grondig, hevig, intiem, nogal, terdege, vertrouwelijk, zeer

dank - erkentelijkheid, erkentenis, neiging, waardering, zin

dank betuigen - danken

dankbaar - erkentelijk, lonend, verplicht

dankbaar gestemd - erkentelijk

dankbaar voor diensten - erkentelijk

dankbaarheid - erkentelijkheid

dankbetuigen - bedanken, danken, dankzeggen

danken - bedanken, bidden, dankbetuigen, dankzeggen

dankgebed - dankzegging, gratias

dankhymne - tedeum

dank je - bedankt, merci

danklied - Te Deum, hymne, lofzang, paean

dankmaaltijd - slamatan

dankstond - bidstond, dankdag

dankzeggen – danken, bedanken

dankzegging - dankbetuiging

dans –

3 bop, fox, gig, hay, jig, oek, ole, rag, rei, son, tap, yop,

4 baya, blue, cura, duda, giba, giga, horo, hula, jara, Java,

jazz, jigg, jive, jota, kolo,lego, loer, mars, otla, piva, polo,

raks, reel, rock, siva, slow, solo, step, susa, wals,

5 ballo, bamba, banda, bayon, bebop, berra, blues, chica, choro,

conga, creep, danza, doeda, folia, friss, gedra,galop, gigue,

glide, gopak, hambo, hoela, horra, jaleo, jazza, koevi, kolle,

laska, lassu, loure, mambo, polka, queco, raspa, ratza, raymi,

rinka, rueda, rumba, samba, soesa, tango, toffa, trata, twist,

valse, volta, waltz, winti, zamba, bolero, cancan, menuet,

6 agoera, apsara, ballet, ballos, basque, bedaja, bocane, boelka,

bolero, boogie, boston, branle, branlo, bagaku, calata, cancan, carola, carole, chahut, chaine, chakra, chassé, choroi, choros,

danzon, double, dreher, ductia, esomb, ezpata, ganger,

gitana, govert, honkie, horra(h), kagura, kanoen, kathin,

ketana, kindia, kordax, kouyou, kukari, landia, lassan, lekuri,

letkis, maxixe, menari, menuet, pavane, polska, radowa,

rhumba, righil, romeca, shimmy, srimpi, syrtos, talian, talion,

tamuré, tandak, tendak, tirana, toemba, topeng, trepak, trezza,

triori, tro'ika, tabuan, valeta, veleta, wajang, walzer, wireng

7 anthema, aparima, baborak, ballato, beguine, berline, bourrée,

boutade, cachuca, calypso, cidaris, coranta, csardas, czardas,

denjola, estampa, farucca, fondaga, forlana, forlane, foxtrot,

furiana, furiant, furioso, furiana, galoppe, gavotte, geranos,

gidaris, golubez, hofdans, kagoera, lancers, landler, larengo,

lekveri, macaber, madison, masurek, mazurka, mechola,

milonga, moresca, moreske, muneira, musette, norgali,

obertas, paduana,paduane, palotas, ragtime, redoute, regdowa, reidans, rigodon, romaika, rondena, rondeel, sardana, slowfox, soraica, strasak, syncopa, szardas, tapdans, tedesca, teskoto, toembra, tordion, zoronga

8 aggarao, alegrias, balinese, bamboela, bayadans, bergerie,

berjozka, bernoise, boegakoe, bretagne, buikdans, cachucha,

cakewalk, correnta, corrente, cosaccia, cotillon, courante,

cyklopea, doekdoek, dolkdans, eierdans, elegante, estampie,

fandango, flamengo, galadans, galopade, habanera, horlepijp,

hornpipe, houssard, hulahula, hussarde, kotillon, kujawiak,

kulikuta, lanciers, menuette, meringue, menuetto, moresque,

morisque, munneira, murciana, olivette, paardans, padovona,

perkoell, pertsuli, polianka, polkafox, rigaudon, ringdans,

rutscher, rijendans, saltatio, saraband, sardanes, slowstep,

soleares, solodans, spaguola, springar, stapdans, stepdans,

stijldans, swingfox, tapdance, tourdion, tsamikos, tsardasj,

tuindans, valsette, vararisj, vingaker, vuurdans, walsstep,

zarandea, zortzico

9 allemande, arabesque, bossanova, caballero, cameltrot,

cha-cha-cha, cramignon, doublefox, ecossaise, elfendans,

esmeralda, espagnole, farandole, francaise, gagliarde,

gaillarde, gallegada, galoppada, godendans, guimbarde,

hongroise, houssarde, hulladans, jitterbug, kringdans,

krijgsdans, lentedans, madrilena, malaguena, maroesjka,

marspolka, matachins, matelotte, mommedans, monferina,

naaktdans, offerdans, oogstdans, panaderos, pasadoble,

passepied, pauwedans, perchoeli, polonaise, quadrille,

quickstep, rasputana, romaneske, rondedans, sabotiere,

salondans, sarabande, schibwani, scottisch, sevillana, siciliana,

siciliano, skatpolka, spagnuola, spitsdans, stagdance

tampdans,stantipes, steltdans, tafeldans, tandakken, tarantula,

vilanella, vitusdans, volksdans, waltzstep, wapendans,

zarabanda, zarabande

10 balletdans, baskendans, baydatoeri, bergamasca, bergerette,

bassarabka, boerendans, boogywoogy, bostonwals,

bruidsdans, carmagnole, charleston, dardanella, driekusman,

espringzal, espungerie, fakkeldans, farandolle, figuurdans,

galicienne, geishadans, gewijdedans, gillisdans, gitanerius,

granadinos, heksendans, hindoedans, hoelahoela, hoepeldans,

hokeypokey, honkietonk, hullygully, huppeldans, kafferdans,

karoledans, knekeldans, kruispolka, markerdans, maskerdans,

mocancoutz, moorsedans, morrisdans, nimfendans, menlange,

passacaile, passamezzo, pauwendans, polonaises, poolsedans,

regdowaika, sanghyang, saroegakoe, sauterelle, seguidilla,

sicilienne, spokendans, springdans, straatdans, stranddans,

tarantella, tarantelle, tempeldans, tlrolienne, toneeldans,

tyrolienne, valselente, villanella, vossendans, waaierdans,

wajangdans, wandeldans, wienerwals, wisseldans, wisselwals,

zapateados, zwaarddans

zie ook gezelschapsdans

dans bij de wijnoogst - epilenios

dans, Braziliaanse - mattchine, maxixe

dans, Caribische - calypso

dans, Poolse - krakoviak, mazurka

dans, Tsjechische - polka, redowa

dansant (Fr.) - dansend

dansavond - soirée

dansavondje aan huis - sauterie

dansen – huppelen, swingen, twisten, walsen,zwieren

dansend bewegen - dribbelen

dansend naderen - aandansen

dansen in de openlucht - reien

dansen in de paartijd - balderen

dansen van dieren - balderen

danser - ballerino, danseur, twister

danseres - ballerina

danseur - danser

danseuse - (beroeps)danseres

dansfeest - bal

dansgelegenheid – balzaal, dancing, danszaal, disco(theek)

dansgenoot – partner

danshuis - alcazar, danslokaal

dansinrichting - dancing, dansschool

dansinstituut - balletschool

dansklepper - castagnet

danskunst - ballet

danslied - ballade, ballata, estampida

danslokaal - dancing, danstent

dansmeester ( Zuid-Ned.) - fat, pronk

dansmeisje - ballerina, danseres, geisha

dansmeisje op Bali – legongs

dansmelodie - wals

dansmuziek - ragtime

dansontwerp - bozzetta

dans op schaatsen - ijsdans

dansorkest - band

danspartij - bal, soirée

danspartner - danseur

danspas - broise, cabriole, chat(te), coupé, glijpas, glissade, step

dansrokje - tutu

dansschoen - balschoen

dansschool - dansinstituut

danstent – dancing, disco,

dansvloer – plankier

dansvoorstelling - ballet, dansdemonstratie, dansvoorstelling

demonstratie

danswoede - Sint-Veitsdans, Sint- Vitusdans, tarantisme

danszaal - balroom, balzaal, dancing

Dante’s dochter - Antonia

Dante's geboorteplaats - Florence

Dante's geliefde – Beatrice

Dante's leermeester - Giotto

Dante's rustplaats - Ravenna

Dante's vrouw - Gemma

Dante's werk - Conzaniere, Commedia, Convivio, Rime

Dante's zoon - Jacopo, Piero

Danzig - Gdansk

dapper - bluf, boud, braaf, branie, courageus, driest, drukte, ferm, fier, flinkheid, funk, geducht, heldhaftig, heroïek, kloek, kloekmoedig, koelbloedig, koen, kordaat, kranig, krijgshaftig, manhaftig, (man)moedlg, mannelijk, onbeducht, onbevreesd, ondernemend, onversaagd, onverschrokken, onverschrokkenheid onvervaard, parmantig, resoluut, stoer, stout(moedig), terdege, trots, vermetel, vrijmoedig, wakker

dapperheid - courage, onversaagdheid

dapper krijgsman - held

dapper man – held, zeeheld

dapper en stoer - flink

dapperheid - bravoer, bravoure, courage, flinkheid, heroïsme, kloekheid, koenheid, kordaatheid, kranigheid, lef, manhaftigheid, moed, moedigheid, onversaagdheid, onverschrokkenheid prouesse

dapper strijder – geloofsheld, Gideon, held, ijzervreter

dappere daad – heldendaad, prouesse

dappere ridder (Gr.) - Amadis(Sp.), Paladijn

dappere vrouw – amazone, kenau, heldin

dapperste held van Troje - Ajax

dar – bij, mannetjesbij, werkbij

Dardanellen - Hellespont

darg - veengrond

darm - colon, enteron, duodenum, ingewand, rectum, spijsverteringskanaal

darm met vlees en kruiden gevuld - rolpens

darmaandoening - colitis, darmbloeding, diarree, enteritis

darmaanhangsel - appendix, blindedarm

darmafsluiting – ileus

darmbacterie - colibacil

darmbacteriën - darmflora

darmcatarre - enteritis, darmontsteking

darmgas – flatus, wind

darminspuiting - klysma, lavement

darmjicht - ileus, koliek, miserere

darmkramp - darmvernauwing, koliek

darmkronkel - darmkink, darmknelling, ileus, miserere, volvulus

darmlymfe – chylus

darmnet - darmvlies

darmontsteking - buikloop, darmcatarre, dysenterie, enteritis

darmparasiet - lintworm

darmpek - meconium

darmpijn - koliek

darmscheil – mesenterium

darmslijmvliesontsteking – dysenterie, enteritis

darmspoeling - clysma, klisteer, lavement

darmspuiting – lavement

darmsteen - dreksteen

darmvlies - scheil

darmvliesontsteking - catarrhe, enteritis

darmwindzucht - meteorisme

darmziekte - appendicitis, buikloop dysenterie

darren - dolen, rondlopen, sarren, tarten, wachten, zeuren, zwerven

dartel - beweeglijk, druk, flink, hups, jolig, kalverachtig, kras, kregel, kriel, lascief, levendig, levenslustig, licentieus, loszinnig, monter, ongebonden, opgeruimd, opgewekt, overmoedig, petulant, sexy, speels, springerig, stoeiziek, tierig, uitgelaten, vrolijk, weelderig, welig, wellustig, wierig, woelig, wuft, wulps

dartel hondje - snoopy

dartel kind - veulen

dartel stoeien - mallen

dartelen - huppelen, ronddansen, rondspringen, spotlust, springen, stoeien

dartelheid - joligheid, lasciviteit, levendigheid, opgeruimdheid, petulantie, speelsheid, spotlust, uitgelatenheid, wulpsheid

darwinisme - afstammingsleer

das - cache-nez, (Eng tie), foulard, halsdoek, hondensoort, roofdier, shawl, sjaal, strikje, stropdas, vlinderdasje, zelfbinder

das uit Reinaert epos - Grimbert

dasein - bestaan, existentie

dashboard - instrumentenbord

dashond - taks, teckel, terriër

dashouder - dasspeld

dassensoort - ratel, teledoe

dasymeter - luchtdichtheidsmeter

dat - zoiets, zulks

dat (Lat.) – hoc

dat beduidt - h.e.

dat betrekken - pertineren

dat woord - av

dat zij zo - amen, soit, waarbij

data - datums, feiten, gegevens

dateren - dagtekenen

datering – dagtekening,

datgene – hetgeen

datgene waarin iets rust (mast, vlaggestok) - stoel

datgene wat - hetgeen

dat is - d.i.,i.e.

dat is te dol – absurd, bespottelijk, gek, dwaas, onzinnig

datje - aanmerking

dato - heden, nu, vandaag

datum - dagtekening, dat, tijdstip

datumboek – agenda, almanak

datum van geboorte - geboortedatum, geboortedag, verjaardag

datum van kroning - kroningsdag

datum van sterven - sterfdag

datum van trouwen - trouwdag

datum van verjaren - verjaardag

datum van vertrek - vertrekdag

datumwijzer - kalender

dat waar iemand bijzonder in is - fort

dat waarmee een levend wezen wordt aangeduid - naam

dat wat een mens doet handelen - reden

dat is te zeggen - althans

dat zij zo - amen

dauphin - kroonprins

dauphine - kroonprinses

dauw - mist, mistaanslag, morgennevel, neerslag, nevel, ochtendnevel, rijm, rijp, stoom, waterdamp

dauwachtige bedekking - waas

dauwbloempje - drosera

dauwdruppel - parel

dauwel - doetje, slome, sufferd, treuzel

dauwelen - aarzelen, stoeien, treuzelen

dauwig – mistig

dauwmeter - drosometer, drososcoop

dauwnetel - hennepnetel

dauwpier - regenworm

dauwworm - eczeem, gezichtsuitslag, regenworm

daver - schok, schudding, trilling

daveren - bulderen, denderen, drenzen, dreunen, schudden, trillen

daverend – dreunend, eclatant, prachtig

daverende grap – dijenkletser

davering - dreuning, schudding

daviaan – mijnlamp, veiligheidslamp

dazen - bazelen, doordrammen, doorpraten, kletsen, leuteren, uitstaan, ijlen, zotteklap, zwammen, zwetsen

dazig – onnozel

de aal vissen - aalachtig

de aalsteek hebben - aalsteek

de aan de pot vastzittende korst - aanbrandsel

de aandacht spannend – boeiend

de aandacht trekken – opvallen

de aandacht trekkend voorwerp - blikvanger

de aandacht vestigen - afleiden, bezighouden, boeien, storen, trekken, vermoeien

de aandacht vestigen op - aanduiden, betonen, releveren,

signaleren

de aangedijkte gronden - aandijking

de aanwezige mensen – publiek

de aanwezigheid tonen - aantonen

de aanzienlijksten - eersten, upperten

de aard van een element - elementair

de aard van iets - begrijpen

de aard van vuur - vurig

de aarde – bol, globe

de aarde - bol

de aardkorst - litosfeer

de adel – adeldom, edelen

de adelstand - edelen

de adem toeblazen - aanademen

deadline – tijdslimiet

deadwight (Eng.) – draagvermogen

de afbeelding van een dier – totem

de afloop van een zaak - uiteinde

de afwas – vaat

deal – overeenkomst, transactie

dealen - handelen

dealer - agent, agentschap, filiaalhouder,vertegenwoordiger

de algehele inzet – pot

de allerliefste – minnaar

de allernieuwste mode - dernier

de alleroudste tijd – oertijd

de alles schenkende - Pandora

de alpen betreffende - alpine

de andere kant - keerzijde, overkant, overzijde

de andere kant op – andersom

de andere mogelijkheid - alternatief

de andere van twee mogelijkheden - alternatief

de atomen betreffende - atomair

de baas over iemand zijn - bazen

de baas spelen – bazen, heersen, overheersen, tiranniseren

de baas spelende – bazig

de baas willen spelen - bazig

de baas worden - overweldigen

debacle – fiasco, ineenstorting, mislukking, ondergang, ramp, sof, val

debacle van de bank - krach

de balans opmaken – afwegen, overegen

de bal trappen – schieten

de bal is out - af, uit

debarkatie - ontscheping, landing

debarkement - discussie, polemiek, redetwist

debarkeren - ontschepen

debat - discussie, dispuut, gedachtewisseling, redekaveling, redetwist, woordenwisseling

debatteren - discussiëren, polemiseren, redetwisten, twisten

debauche (Fr.) - uitspatting, losbandigheid

de bedoeling uitleggen - verklaren

de beest uithangen - klieren

de begane grond – aarde, b.g.

de beginselen betreffende - dementair, elementair, principieel

de beheerser der onderwereld - Hades

de bekwaamste kan falen - struikelen

de belastingheffing betreffende - fiscaal

de berg der wetgeving - Sinaï

de benen nemen – vluchten

de beroemdste stad der oudheid - Rome

de beste worden behandeld - her

de betekenis van iets - begrijpen

debet - tegoed, schuld(ig), verschuldigd

de betrekkelijke zwaarte der stoffen - s.g.

de beweging van iets - remmen, tegenwerken

de bewoners van en land – bevolking, volk

de bewijsgronden doen zien - aantonen

debiel - achterlijk, sloom, zwakzinnig

debiel kind - mongooltje

debiet - afzet, opbrengst, productie, watervoering

de bijzonderheden - finesse

debitant - slijter, verkoper

debiteren - opdissen, verkopen, vertellen

debiteur – schuldenaar

de blaasbalg bewegen - treden

de blinde god der duisternis - Hodur

de bloemengodin - flora

deblokkeren - ontzetten, opheffen, vrijgeven, vrijmaken

de bodes der goden - Hermes, Iris, Mercurius

de boeg richten naar – aanboegen

de bons geven - afdanken, ontslaan

de boogwijze van een opstaande dakschildrand - aandak

de borst betreffend - pectoraal

de boze - duivel

de brassen aanhalen - aanbrassen

debrayeren - ontkoppelen

de breedte van een hand – handbreed

de buik betreffend - abdominaal

de buik van de vis opensnijden en reinigen - wammen

de buitenlijn - deci, decla, decor, omtrek

debutant - beginneling, eersteling, nieuweling

debuteren - beginnen

debuut - intrede

deca - tienmaal

decaan – deken

decade - tiental

decadent - blasé, gedegenereerd, krachteloos, ontaard, passief, verworden, willoos, wuft

decadentie - achteruitgang, inzinking, ontaarding, passiviteit, verval, willoosheid

decaliter - dl.

decameter - dam

decamperen - afbreken, opbreken, vertrekken

decanaat - gebied, waardigheid

decanteren - afgieten, klaren

decastére - das, (10m3)

december - wintermaand

decemvir - tienman

decent - betamelijkheid, eerbaarheid, fatsoenlijk, keurig, kuis, net, netjes, welgemanierdheid, welvoeglijk, zedig

decente - schouwing, plaatsopneming

decentie - betamelijkheid, fatsoen, eerbaarheid, welgemanierdheid,

welvoeglijkheid

decentralisatie - (ver)spreiding

deceptie - ontgoocheling, stelling, tegenvaller, teleurstelling

decharge - kwijting, ontheffing, opheffing, vrijspreking

dechargeren - ontheffen, ontlasten, vrijspreken

deci - tiende

decibel - d. b

decideren - beslissen, besluiten, ombrengen, vaststellen

decigram - d. g., borrel, korrel

deciliter – d.l., maatje

decimaal – tiendelig, tientallig

decimaalteken – komma, punt

decimale breuk van een logarithme - mantisse

decimeren - ombrengen, uitdunnen, verminderen

decimeter - d. m.

decisie - beslissing, besluit, uitspraak

decisief - afdoend, beslissend, stellig

declamatie – ontboezeming, voordracht

declamator - voordrachtskunstenaar, voordrager

declamatorische zang - recitatief

declameren – opzeggen, reciteren, voordragen

declaratie - aangifte, cedel, ceel, (liefdes)verklaring, opgave, rekening

declareren - aangeven, opgeven

declasseren - diskwalificeren, schrappen

declassering - verval

declinatie - afwijking, afwijzing, verbuiging

declineren - afwijken, afwijzen, kleineren, verbuigen

decoderen - ontcijferen

decor – achtergrond, background, coulise, omgeving, toneeluitrusting, versiering

decorateur - stoffeerder, toneelbouwer, toneelontwerper, toneelschilder

decoratie – lintje, onderscheidingsteken, ordeteken, versiering

decoratie in België - oorlogskruis

decoratie in Engeland - V.C. (Victoria Cross), M.B.E. (Member of the British Empire)

decoratie in Frankrijk - M. M. (Mëdaille

Militaire), L. d. H. (Legion d'Honneur)

decoratie in Nederland - M. W. 0. (Militaire Willemsorde)

decoratie in de U.S.A. - D. S. C. (Distinquished Service Cross)

decoratief - versierend

decoratietechniek - barbotine

decoratieve versiering - ornament

decorateur - toneelbouwer, toneelschilder, toneelontwerper

decoreren – beschilderen, edelen, eren, opsieren, verlenen, versieren

decorum - stijl, waardigheid, welvoeglijkheid

decoupage – verknipping

de courante maat hebbend - maats

decreet – afkondiging, besluit, bevel, edict, irade, oekaze, ukase, raadsbesluit, verordening

decreet van een sultan - irade

decrepiditeit - ouderdomszwakte

decrescendo - afnemend, verminderend

decreteren - afkondigen, besluiten, uitvaardigen, verordenen

de dag na heden – morgen

de daad van aandrijven - aandrijving

de daad van aanvaarden – aanvaarding

de daad van het kiezen - keus

de daad van het lenen – lening

de daad volvoeren – begaan

de dageraad - krieken

de dag van heden - nu, vandaag

de dag breekt aan - aanbreken

de dag hierna – morgen

de dag te voren - daags

de dag voor heden – gisteren

dedaigneus (Fr.) - geringschattend, minachtend, vernederend

dedain - minachting

de dans ontspringen – vluchten

de dato - d.d., gedagtekend

deder – huttentut

de derde innemend - tertiair

de derde toon van de grondtoon af - terts

de derde troef - basta

de deugdzaamste kan falen - struikelen

de deur uit – weg

de deur uitgaan - gat

dedicatie - opdracht, toewijding

de diepte bepalen – peilen

de diepte meten - peilen

de diepte opnemen - peilen

de diepte van een schip - holte

de diepte van een wonde onderzoeken - sonderen

de diepzee betreffend - abyssaal, pelagisch

de doop toedienend – dopen

de drie schikgodinnen – nornen

de drie schone gezellinnen van Venus - gratiën

deduceren - afleiden, beslissen, besluiten, concluderen

deductie - afleiding, conclusie

deductief - afleidend, besluitend, concluderend

de dunk hebben - menen

de edelen - adeldom

de een of ander – iemand

de dunk hebben - menen

de eerste beginselen betreffende - elementair

de eerste catamanke - zondeval

de eerste grondslag bevattende - elementair

de eerste halswervel - atlas

de eerste industriestad in Japan - Osaka

de eerste mens – Adam

de eerste minister - kanselier

de eerste moeder – Eva

de eerste plaats innemend - primair

de eerste stappen - initiatief

de eerste vlieger – Ivarus

de eerste zijn – primeren

de eetlust opwekkend - deegknijper, deegroller

de eigendom aan iemand ontnemen - onteigenen

de eigenlijke bevruchting - impregnatie

de eigenlijke kuil - aatje

de eilanden betreffende - insulair

de engere zin van de literatuur- letteren

de Franse Republiek - Mananne

de facto - feitelijk, werkelijk

de fraaie letteren beminnend - letterlievend

de Germaanse goden - Asen

de geboorte betreffende - nataal

de geest betreffende - mentaal

de geest bezig houdend - boeiend

de geestigheid van een zet - pointe

de geestigheid van het nieuwe in de maatschappij - modernisme

de gehele aarde - oecumene

de geluksgodin - geluk, fortuin, vermogen, voorspoed

de gemene bolderik - bolder, bolderd

de gemiddelde ontwikkeling - trend

de genadeslag geven - nekken

de genadeslag toe brengen - nekken

de gesteldheid opnemen - verkennen

de getakte horens van een hert - gewei

de gewone ezel - steenezel

de gewoonte hebben - plegen

de gezamenlijke afwas - vaat

de gezamenlijke bedienden - personeel

de gezamenlijke bloedverwanten – aanverwanten, familie,

maagschap,

de gezamenlijke burgerij - gemeente

de gezamenlijke dieren - gedierte

de gezamenlijke diersoorten - fauna

de gezamenlijke edellieden - adel, adeldom, adelstand, nobiliteit,

noblesse

de gezamenlijke hoeveelheid - alles

de gezamenlijke inwoners - volk

de gezamenlijke inzet - pot

de gezamenlijke journalisten - pers

de gezamenlijke klanten - klandizie, cliëntèle,

de gezamenlijke liefdegevoelens - erotiek

de gezamenlijke ministers - kabinet

de gezamenlijke musici - orkest

de gezamenlijke plantensoorten - flora

de gezamenlijke pot - inzet

de gezamenlijke redacteuren - redactie

de gezamenlijke sterren - gesternte

de gezamenlijke strijdkrachten en middelen - weermacht

de gezamenlijke verwanten – sibbe

de gezamenlijke werknemers - personeel

d e gezondheid betreffende - sanitair

d e glans temperen - matteren

de goede geesten des huizes - penaten

d e goede naam aantastend - faamrovend

d e goede vorm geven - fatsoeneren

de goede vormen - etikette, etiquette

de graad betreffende - gradueel

de graankorrels uit de aren slaan - dorsen

de groeikracht der haren - haargroei

de grondbeginselen betreffend - elementair, fundamenteel

de grondbeginselen omvattend - elementair

de grondslag betreffende - dogmatisch, elementair, fundamenteel

principieel

de grondslag leggen - baseren, funderen, grondvesten stichten

de grondslagen omvattende - elementair

de grondwet betreffende - grondwettelijk, statutair,

de grootste der oorrobben - zeeleeuw

de grootste intensiteit bereikend - uiterst

de grootste waarde - maximum

de grote hoop - gros

de grote massa - menigte

de grote wereld - monde, society

de halzen der zeilen losgooien - opsteken

de halzen of hals uitrekken - reikhalzen

de hand geven - reiken

de hand naar iets uitstrekken - reiken

de handel betreffend - commercieel

de handel betreffende - zakelijk

de handeling van trekken - haal

de handen verzorgen - manicuren

de heffe des volks - janhagel

de Heiland - Joel

de heilige bloem der boeddhisten - lotus

de heilige maagd - madonna

de heilige schrift - bijbel

de heilige schrift der moslims - koran

de Heilige stad - Jeruzalem, Rome

de hele boel - santenkraam

de hele rommel - santenkraam

de hele stad betreffende - stedelijk

de helft - dimidium

de hemel - sfeer

de hemelse Vader - Alvader

de hemelsfeer - kreits

de heren - hh

de hoeveelheid hebben van - bedragen

de Hondsster - Sirius

de hoofdpunten - principaal

de hoogste kringen - society, 8upperten

de horens omhoog richten - opsteken

de huig betreffende - uvulaar

de indeling der verzen - versmaat

de inhoud van spuitbussen - aërosol

de inslagdraden verwijderen – kerven

de Javaanse boer – kromo

de jongere - jr., junior, minor

de juiste wijze van zich in het Latijn uit te drukken - latiniteit

de juistheid vaststellen - verifiëren

de jure - rechtens

de kaken - kakement

de keel afsnijden - egorgeren

de keel betreffend - gutturaal

de keel klokkend spoelen - gorgelen

de keel toe snoeren - wurgen

de keerkringen - tropen

de kerk - ecclesia

de kern - quintessens

de klankladder zingen – solfegiëren, solmiseren

de kleur niet bijspelen - renonceren

de kleuren van de regenboog - iriseren vertonen

de knop aan horloge - remontoir

de koersen wegen tegen elkaar op - pari

de koningin der goden - Hera

de koof van een oxaal - lampet

de kroningsstad der oude Franse koningen - Reims

de kunst om de volksmassa te leiden - demagogie

de kunst van waarzeggen - mantiek

de kusten van Klein-Azië - Levant

de laatste der maand - ultimo

de landingsplaats van Noach - Ararat

de leer der welsprekendheid - retorica

de leer van Mohammed - islam

de lendenen betreffende - lumbaal

de letter Y - igreg

de letters in volgorde noemen - spellen

de levenloze delfstoffen - levenloos

de levering van benodigdheden - aanbesteden

de lezer heil - l.s.

de lichtste kleur - wit

de lier draaien - lieren

de lieveling van Venus - Adonis

de literatuur - letteren

de loop der dingen - legertros, loop, train

de maan - luna

de maand der grote vasten van de islam - ramadan

de maangodin - Diana, Luna, Selene

de maat - versmaat

de maat te boven gaande - overmatig

de macht hebben - vermogen

de made van de langbenige mug - hamel

de man die kolen in de machinekamer brengt - tremmer

de mantel uitvegen - afstraffen

de massa - volk

de mast van een vaartuig neer leggen - reggen

de meerderheid - gros

de meester spelen over - beheersen

de melk van de room ontdoen - romen

de mensen - men, publiek

de mensenwereld - mensenmaatschappij

de mindere blijken - verliezen

de mindere schepelingen - janhagel

de minister van defensie - ai

de moed benemen - ontmoedigen, terneerslaan

de moed hebben - durven

de moed verliezen - versagen

de moeite waard zijn - lonen

de mogelijkheid om bewustheid te krijgen van de gelijkheid -

kenvermogen

de mond - gat

de mond betreffende - oraal

de mond roeren - kletsen

de mond samentrekkende - wrang

de mond wijd openen - gapen

de naam betreffende - nominaal

de naam noemen - vernoemen

de naam van een bezoeker melden - aandienen

de nacht doorbrengen - overnachten

de nadruk leggen op - accentueren, betonen

de nagels verzorgen - manicuren

de natie betreffend - nationaal

de nationaliteit ontnemen – denationaliseren, denaturaliseren

de negende toontrap - none

de nek omdraaien - nekken

de nekslag geven - nekken

de nodige kennis bijbrengen - inlichten

de nodige straf toedienen - afstraffen

de nodige volmacht geven - machtigen

de nijverheid betreffende - industrieel

de ogen gebruiken - kijken

de omgekeerde dactylus - anapest

de omgeving waar in een mens leeft - milieu

de onbekende - anonymus, n.n., vreemde

de ondergang nabij - rand

de onderwereld - hades, hel

de ongehuwde staat - agamie

de ontbrekende kleur - renonce

de oogst binnen halen - oogsten

de oorspronkelijke mens - oermens

de oorzaak zijn van - veroorzaken

de Oostlndische archipel - Insulinde

de openbare mening - men, opinie

de opgooi verrichten - tossen

de oppergod - Odin, Wodan

de oppergod van de antieke Grieken - Zeus

de oppergod van Rome - Jupiter

de oratorianen - oratorium

de oren spitsen - opsteken

de ouderdom - levensavond

de oudere - nestor, senior sr.

de oudste - nestor

de oudste der Griekse koningen voor Troje - 6Nestor

de oudste der Titanen - Oceanus, pr, sr,

de overheid - gezag, magistraat

de partij der Hohenstaufen - Ghibellijnen

de partij gewonnen geven - abandonneren

de persoonlijkheid vaststellen van - identificeren

de planeet Venus - avondster, morgenster

de pool betreffende - polair

de poolster - tramontane

de prik- of negenoog - lamprei

de proef op de som nemen - beproeven, experimenteren, testen

de raas langsscheeps richten - aanbrassen

de rechtbank - balie

de redactie voeren - redigeren

de regels betreffende - reglementair

de rekening vereffenen - afrekenen

de ritus betreffende – ritueel

de rug betreffende - dorsaal

de rust herstellen - pacificeren

de Schepper – God

de schikgodinnen - Nornen

de schoonheid benadelen - ontsieren

de schuine rand van een gevel – aandak

de slag bij Kortrijk - guldensporenslag

de slang uit het bijbelverhaal - paradijsslang

de Spaanse vloot van 1588 - Armada

de spieren soepel maken - masseren

de staat van man en vrouw die ongehuwd zijn en samenleven

agamie

de stangen van het eerste jaar - spies

de stem betreffende - vocaal, vokaal

de stem ten opzichte van klank en toon - orgaan

de sterren betreffende - astraal, sideraal, stellair

de sterrenkunde betreffende - astronomisch

de Stille Zuidzee - Pacific

de straf betreffende - penaal

de tanden ergens inzetten - bijten

de tarra vaststellen - tarreren

de tastzin betreffende - haptisch

de te volgen weg - route

de techniek van het etsen - etstechniek

de tegenstelling uitdrukkend - tegenstellend

de tegenstoot toebrengen - riposteren

de telgang gaan - tellen

de teugels aandoen - tomen

de titel en het ambt van imam - imamaat

de toehoorders - gehoor

de toepassing van de telefoon - telefonie

de toon aangeven - intoneren

de toon betreffende - tonaal

de toon plaatsen op - betonen

de toonkunst betreffende - filharmonisch

de toonsoort betreffend - tonaal

de top afsnijden - knotten

de toss verrichten - tossen

de trom slaan - trommelen

de tucht betreffende - disciplinair

de tuin bearbeiden - tuinieren

de tweede plaats innemend - secundair

de tijd die nog komen moet - toekomst

de tijd doorbrengen - verdoen

de tijd opmeten van - timen

de tijd snelt - hora

de tijd van de vroege morgen - morgenstond

de tijd verbeuzelen - lanteren, leeglopen, rondslenteren

de uiterste waarde - extrenum

de uitgekeerde som - uitkering

de uitvoering van werk - aanbesteden

de Vlaamse omroep - NIR

de verdediging voeren - pleiten

de vereiste kleren dragend - gekleed

de vereiste sterkte hebbend - voltallig

de veren uittrekken - plukken

de verspinbare vezels van de abelmos - abelmoshennep

de vervaltijd later stellen - renoveren

de verzorging - oppas

de verzorging van handen en nagels - manicure

de vier weken voor Kerstmis - Advent

de vijf boeken van Mozes - Pentateuch

de vijftiende dag van de maand maart - idus

de vijftig dochters van Danaus - Danaiden

de vlucht van Mohammed - hegira

de voeten krachtig neerzetten - treden

de voeten naslepen - slepend

de voeten verplaatsen - treden

de voeten zetten op - betreden, trede, treden

d e volkenbond – SN

de volksaard ontnemen - denationaliseren

de voltooiing nabij - vergevorderd

de voorgestelde wijziging - amendement

de voorkeur geven aan – prefereren, verkiezen

de voorkeur gevend aan - liever

de voorkeur verdienend - preferabel

de voorname families van een land - aristocratie

de voorraad open maken - aanbreken

de voorrang hebben - voorgaan

de voorrang hebbende - prevalent, primeren

de vorm betreffende - formeel

de vormverandering weergeven - vervoegen

de vorst is niet fel meer - gat

de vrede herstellen - verzoenen

de vrome uithangen - femelen

de vrijheid belemmeren van - knevelen, vastbinden

de vrijheid hebben - mogen

de vrijheid hergeven - invrijheidstelling

de vrijmetselarij betreffende - maconniek

de waarde bepalen - waarderen

de waarde beseffen - kennen

de waarde hebben van - betekenen

de waarheid van iets - erkentenis

de waarnemende - minister

de wacht houden - waken

de wandelende jood - Ahasverus

de warme luchtstreken - tropen

de waterspiegel verlagen - aflaten

de weemoed teweeg brengen - ontroeren

de wereld - kreits

de wijze waarop een vraagstuk wordt aangevat - probleem

de wind indraaien - aanboegen

de wisselvalligheid van de oorlog - krijgskans

de wortel van een gewei - gewas

de zaligheid verschaffend - zaligmakend

de zang minnende - filomeel

de zeden betreffende - moreel

de zee - pekelplas

de zee betreffende - maritiem

de zeilen de juiste stand geven - brassen

de zeilen hijsen - opsteken

de zeilen kleiner maken - reven

de zeis scherpen - haren

de zeventiende-eeuwse theoloog - Gomarus

de zonnegod – Apollo, Febus

dealerschap - agentschap

debarkatie - landing, ontscheping

debat - discussie, dispuut, polemiek, redetwist

debatteerkunst (Gr.) - eristiek

debatteren - discussiëren, polemiseren, redetwisten

debacle - krach, mislukking, ondergang, ramp, val

debet - deb, schuld, schuldig, tegoed

debiel kind - mongooltje

debiet - afzet, opbrengst, produktie

debiteren - afzetten, verkopen, vertellen

debiteur - schuldenaar

deboursement - uitbetaling

debrayatie - frictie, koppeling, ontkoppeling

debutant - beginneling, nieuweling

debuut - maidenspeech

deca - tienmaal

decaan - deken

decadent - blasé, wuft, ontaard, passief, vervallen, verworden, willoos

decamperen - afbreken, opbreken, vertrekken

decanaat - gebied, waardigheid

decanteren - afgieten, klaren

decatlon - tienkamp

december - wintermaand

decembermaand - kerstmaand

decemvir - tienman, tienmanschap

decendentieleer - afstammingsleer

decubitut - doorliggen

dedaigneus (Fr.) - geringschattend, minachtend, vernederend

dedain - minachting

deder - huttentut, vlasdodder

dedicatie - opdracht, toewijding

deduceren - afleiden, besluiten, concluderen

deductie - (afgeleide) waarheid, afleiding, conclusie, gevolgtrekking

deductief - afleidend, besluitend, concluderend

deeg - bakmengsel, beslag, meelmengsel, pasta

deeg knijpen - kneden

deegachtig – kleems(ch), klef, tets

deegbak - trog

deegbal - knoedel

deeg dooreenwerken – kneden

deegkneder - meesterknecht

deeg knijpen – kneden

deegkneder - meesterknecht

deeg reepje - mie, noedel, vermicelli

deegroller - rolstok

deeg van klei en water – paat

deeg voor pannenkoeken - beslag

deeg voor pasteikorsten – korstdeeg

deegwaar - mie

deel - aandeel, afdeling, brok, dorsvloer, eind, eindje, end, episode, erf, flard, fractie, fragment, gedeelte, helft, homp, kardeel, kavel, kwart, lid, moot, mop, none, part, partie, partij, plak, plank, portie, quotum, rantsoen, reep, segment, stalvloer, strek, strook, stuk, tak, vleugel

deel (Gr.) - meros

deel (med) - portio

deelarbeid - partime

deelbaar – splitsbaar

deel dat wezenlijk tot het geheel behoort – integreren

deel der aarde - Afrika, Amerika, Australië, Azië, Europa, pool, subtropen, tropen, zone

deel der kerkelijke getijden - lauden, laudes

deel der wiskunde - meetkunde

deelgenoot - co., compagnon, kameraad, maat, lid, partner, vennoot

deelhebben in nalatenschap - erven

deelhebber - participant, vennoot

deel hout - plank

deellijn - bissectrice

deelname – deelneming, participatie

deelnemen – meedoen

deelnemend – medelijdend

deelnemer – kandidaad, medewerker

deelnemer aan damspel – dammer

deelnemer aan debat – debatter

deelnemer aan een reünie - reünist

deelnemer aan snelheidswedstrijd - coureur, racer, stayer,

deelnemer aan zeker spel - bridger, dammer, kaarter, schaker

deelneming - condolance, interesse, medeleven, medelijden, rouwbeklag

deelpunt - splitsingspunt

deels - gedeeltelijk, half, partieel

deelstaat (Mal.) - negara

deelteken – trema

deel tussen onderlijf en bovenbeen - lies

deeltijdwerker - parttime

deeltje – fractie, partikel, stukje

deeltjesversneller - bevatron, comsmotron, cyclotron

deel uit een nalatenschap - erfdeel

deelwoord - participium

deemoed - berouw, eenvoud, nederigheid, onderworpenhwid, ootmoed

deemoedig - berouwvol, nederig, onderdanig, ootmoedig, soumis

deel uitmaken – behoren

deel van aalfuik - ink., kub, kubbe

deel van aambeeld – apeer, hoorn

deel van aarde aan de Noordpool - Arctica

deel van aarde aan Zuidpool - Antarctica

deel van accu - cel

deel van Achter-lndië - Annam, Assam, Laos, Malakka, Siam

deel van Afrika - Algerië, Angola, Benin, Biafra, Columbia, Egypte, Eritrea, Ethiopië, Gabon, Gambia, Ghana, Goudkust, Guinee (Fr.), Ivoorkust, Kameroen, Katanga, Kenia, Liberia, Libië, Mali, Marokko, Natal, Niger, Nigeria, Nubië, Oeganda, Oranjevrijstaat, Rhodesia, Sahara, Senegal, Soedan, Tanganjika, Togo, Transvaal, Tunesië, Volta, Zanzibar, Zuid-Afrika

deel van aftrekking - min, rest, verschil

deel van de Algerijnse Sahara - Mzab

deel van altaar - retabel, tabernakel, tombe

deel van ambtsgewaad - bef, sjerp

deel van Amerika - Alabama, Alaska, Argentinië, Arizona, Brazilië, Canada, Chili, Columbia, Ecuador, Mexico, Oregon, Panama, Paraguay, Peru, Uruguay, U. S. A., Venezuela

deel van Amsterdam – Overtoom

deel van anker - hals, kruis (bovendeel), tand

deel van Arabië - Egypte, Irak, Jordanië, Koeweit, Libanon,

Lybië, Marokko, Oman, Syrië, Tunesië

deel van Argentinië - Chaco, Cordova, Corientes, Estero, Formosa, Mendosa, Pampa, Patagonië, Salta, Santiago

deel van arm – biceps, bovenarm, elleboog, ellepijp, onderarm, spaakbeen

deel van arrondissement - kanton

deel van artikel - sub.

deel van artsuitrusting - oogspiegel, stethoscoop

deel van de Atlantische-Oceaan – Noordzee

deel van de atmosfeer – stratosfeer

deel van atoom - elektron, elektronenwollepols, kern, neutron, nucleon, proton

deel van Australië - Arnhemland, Tasmanië, Queensland, Victoria

deel van Azië – Afghanistan, Anam, Arabië, Armenië, Assam, Birma, Ceylon, China, Dekan, Goa, India, Indonesië, Irak, Iran, Israël, Japan, Jordanië, Korea, Laos, Libanon, Libië, Mongolië, Nepal, Pakistan, Koeweit, Pakistan, Perzië, Siam, Siberië, Tibet, Turkije, Vietnam

deel van de baan bij zeilwedstrijden - rak

deel van baggermolen - noria, paternosterwerk

deel van bakkerij - oven

deel van balans - gewicht, juk, lastarm, mes, ruiter, schaal

deel van ballon - anker, ballast, hals, mand, net, omhulsel, schuitje, ventiel

deel van bandopname apparaat – opnamekop, spoel, wiskop

deel van bastion - oreillon

deel van batterij - cel, element, pool

deel van bed - deken, kussen, laken, matras, peluw, sloop, spiraal

deel van been - bovenbeen, dij, enkel, kuit, kuitbeen, knie, scheen, scheenbeen, teen, voet

deel van beenderen - merg, specie

deel van beitel - aar, faas

deel van bekertoernooi – finale, ronde

deel van België - Antwerpen, Ardennen, Borinage, Brabant, Henegouwen, Kempen, Limburg, Lotharingen, Luik, Namen, Vlaanderen, Wallonië

deel van berg - helling, piek, top, voet

deel van de beurs - fonds, hoek

deel van biljartkeu - pomerans

deel van blaasinstrume nt - riet(je)

deel van blad - ader, bladnerf, bladschijf, bladsteel, nerf

deel van bladzijde - alinea, kantlijn, letter, marge, regel, wit, woord

deel van bloed - bloedcel, bloedlichaampje, bloedplasma,

haemoglobine,

deel van bloem - blad, buis, bijkelk, bijkroon, helmdraad, keel, kelk, kroon, meeldraad, schutblad, stamper, steel, stempel, stijl, vruchtbeginsel, zoom

deel van Boedapest - Boeda, Pest

deel van bol of cirkel - segment

deel van boom - bast, blad, kruin, kwast, lover, schors, spint, stam, tak, twijg, wortel, zijstam

deel van borstkas - borstbeen, rib, ruggegraat

deel van bouwwerk – architraaf, beuk, boog, fiaal, fries, fronton, impost, kroonlijst, latei, liseen, muur, risaliet, schalk, zwik, travee,

deel van breedtecirkel - lengtegraad

deel van breuk - breukstreep, decimaalteken, deelstreep, deeltal,

deler, noemer, teller

deel van breukband - pelote

deel van breviergebed - metten

deel van bridgewedstrijd – deelscore, manche, robber

deel van bril - arm, been, glas, lepel, montuur, neussteun, rand

deel van Brits-Indië (voormalig) - Assam, Burma, Orissa

deel van broedmachine - kunstmoeder

deel van broek - achterzak, band, gulp, klep, knie, pijp, sluiting, zak

deel van brouwerij - beslagkuip, brouwketel, eestoven, filter,

gistkuip, hopzeef, kiemtrommel, legtank, moutkuip, silo, wachttank, weekkuip, wortketel

deel van brug - balustrade, leuning, overspanning, pijler, wegdek

deel van bruidstoilet - boeket, sleep, sluier

deel van buik - alvleesklier, darmen, galblaas, lever, maag, milt, nier(en),

deel van bungalowtent - binnentent, buitentent, geraamte, grondzeil, haring, scheerlijn, slaapcabine

deel van bijbel - bijbelboek, evangelie, n.t.,o.t., pentateuch, psalmen, testament

deel van bijenkorf – honingraat, raat, vlieggat

deel van camera – diafragma, filter, lens, sluiter, zoeker

deel van Canada - Alberta, Labrador, Mackenzie, Manitoba, Newfoundland, Ontario, Quebec

deel van Celebes - Badah, Boni, Doeri, Kendari, Loewoe, Menado, Mori, Posso

deel van Centraal-Azië - Pamir

deel van cel - celwand, chromosoom, kern, protoplasma

deel van celdeur - schaftluik

deel van celkern – gen

deel van de cirkelomtrek - graad

deel van circus - piste

deel van circusvoorstelling - acrobatiek, clownerie,

trapezewerk

deel van cirkel - boog, diameter, graad, koorde, kwadrant,

middellijn, middelpunt, omtrek, periferie, radiaal, sector, segment,

straal

deel van classis- ring

deel van computer - geheugen

deel van concertzaal - loge, podium, stalles

deel van Constantinopel - Pera

deel van contract - dagtekening, datering, handtekening,

signatuur

deel van Cookeilanden - Atiu, Aitutali, Mangaia, Rarotonga

deel van correspondentie materiaal - ballpen, ballpoint, blocnote,

carbon, envelop, papier, potlood, schrijfmachine, pen, vulpen

deel van cursus - semester, trimester

deel van dag - avond, avonduur, kwartier, middag, middernacht, minuut, morgen, morgenstond, namiddag, nanacht, nanoen, noen,

ochtend, seconde, stond, ure, uur, vooravond, voormiddag

deel van dak - balk, bedekking, bint, dakpan, gebint, goot, hanebalk, kapel, koekoek, leer, lijst, nok, raam, ruiter, spant, stoel, terras, tuin, venster, vorst

deel van dakpan - pannestuk

deel van dal - dalbodem, dalwand, glooiing, helling, talud, terras

deel van dampkring - ionosfeer, ozonosfeer, sfeer, stratosfeer,

troposfeer

deel van damspel - bord, damschijf, damsteen

deel van decimale breuk – decimaalteken, periode

deel van delfstoffenrijk - bauxiet, erts, gas, goud, koper, kwikzilver, olie, steenkool, tin, zilver

deel van Denemarken - Aerö, Als, Falster, Funen, Fyn, Jutland, Langeland, Lolland, Mön, Odense, Sjaelland, Sealand

deel van dier - bek, hals, hoef, klauw, kop, mond, muil, nek, oog, oor, poot, romp, rug, slurf, snoet, snuit, snavel, staart, vleugel,

uier

deel van dierenwereld - amfibieën, reptielen, tweeslachtigen,

vissen, weekdieren, zoogdieren

deel van dikke darm - appendix, blindedarm

deel van de dikke darm – endeldarm

deel van dobber - sim

deel van dok - ponton

deel van dorp - brink, hoofdstraat, kerkplein, kom, markt, straat

deel van draagmuur - voeting

deel van draaibank – rijkop

deel van drachme - obool

deel van Drenthe - Ellertsveld, Hondsrug, Noordenveld, Oostermoer

deel van driehoek - basishoek, bissectrice, hoek, hoogtelijn, hoogtepunt, hypotenusa, rechthoekszijde, tophoek, zwaartelijn, zwaartepunt, zijde

deel van drukpers - degel, frisket, inktrol, raam, ronde, timpaan,

verschet

deel van duikboot - mangat, periscoop

deel van Duitsland - Baden, Beieren, Brandenburg, Breisgau, Eifel, Harz, Hessen, Holstein, Lüneburgerheide, Mecklenburg, Munsterland, Oostfriesland, Pruisen, Ruhrgebied, Rijnland, Saarland, Saksen, Sauerland, Sleeswijk, Thüringen, Westfalen, Württemberg

deel van de dunne darm - ileum, jejunum

deel van dijk - aarde, bazaltsteen, glooiing, keileem, kruin, talud, voet, zinkstuk

deel van dynamo – anker, koolborstel, veldwikkeling

deel van Edda – Havamal

deel van eendenkooi – kolk

deel van eetwaren - aardappel, boter, brood, gevogelte, groente, margarine, vet, vis, vlees, wild

deel van effect - coupon, mantel, talon

deel van egge - egraam

deel van Egypte - Nijldelta, Sinaï

deel van Egypte (oud) – Gosen

deel van ei - eiermelk, dooier, door, dop, dun, eierschaal, eigeel, pel, schaal, schaalvlies, schil, snoer, zuivel

deel van elektriciteitscentrale - dynamo, turbine, schakelstation

deel van elektronisch instrument – condensator, transistor,

weerstand

deel van Engeland - Cornwall, Essex, Hampshire, Kent, Midlands, Sussex, Wales, Yorkshire

deel van erfenis – erfdeel, legaat

deel van Ethiopië – Ogaden

deel van etmaal - avond, avonduur, kwartier, middag, middernacht, minuut, morgen, morgenstond, nacht, namiddag, nanacht, nanoen, noen, ochtend, seconde, stond, ure, uur,

voormiddag

deel van Europa - Albanië, Alpen, Andorra, Apulië, Balkan, Bretagne, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Eire, Erin, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Iberië, Ierland, Italië, Joegoslavië, Jutland, Karinthië, Kaukasus, Kola, Krim, Lapland, Liberië, Lichtenstein, Luxemburg, Monaco, Nederland, Noorwegen, Normandië Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Portugal, Povlakte, Rivièra, Roemenië, San Marino, Spanje,

Tsjechoslowakije, Zweden

deel van evenredigheid – term

deel van Eysden - Breust, Mesch, Oost

deel van ezelshoofd (scheepsbouw) – 4 mars, 2 ra, slothout, steng, zaling

deel van fabricage - controle, produktie, voorbereiding

deel van familie - tak

deel van flatgebouw - galerij, kelderbox, lift, liftkoker, trap, trappenhuis

deel van fles - buik, hals, kroonkurk, kurk, sluiting, stop, ziel

deel van folterkamer - beenschroef, brodequin, duimschroef, polei, rad

deel van fornuis - afdekplaatje, asla, bakoven, bakplaat, brander, deksel, grill, oven, ovenlicht, ovenplaat, pijp, ring, rooster,

spaarbrander, waakvlam

deel van fototoestel – diafragma, filter, lens, sluiter, statief, zoeker

deel van Frankrijk - Auvergne, Brenne, Bretagne, Bourgogne, Causses, Champagne, Dauphine, Elzas, Gascogne, Guyenne, Landes, Languedoc, Lotharingen, Medoc, Midi, Normandië, Picardië, Provence, Rivièra, Savoye, Touraine, Vogezen, Vendee

deel van Friesland - Ameland, Bildt, Gaasterland, Haskerland, Lemsterland, Ooststellingwerf, Opsterland, Schiermonnikoog, Smallingerland, Terschelling, VIieland, Weststellingwerf, Wonseradeel, Zevenwouden

deel van fuik - ink, kub

deel van gamelan – kendang

deel van garenklos – kruis

deel van gasmeter – rotameter

deel van gebed - none(r.k.)

deel van gebit - brug, gehemelteplaat, hoektand, kies, kroon, maaltand, melktand, oogtand, tand, verstandskies, vulling

deel van gedicht – refrein, strofe, vers

deel van geheel - deel, element, gedeelte, helft, kwart, lid, onderdeel, part, stuk

deel van gehemelte - huig, raak, uvula

deel van gehoorgang - aambeeld, doolhof, gehoorbeentje, hamer, labyrinth, oorsmeer, oorvlies, otoliet, slakkenhuis, stijgbeugel, talgkliertjes, trommelvlies, wolhaartjes

deel van gelaat - jukbeen, kaak, kin, koon, lip, mond, neus, neusvleugel, oog, ooglid, oor, slaap, voorhoofd, wang, wenkbrauw, wimper

deel van Gelderland - Achterhoek, Betuwe, Bommelerwaard, Graafschap, Liemers, Lijmers, Montferland, Nederbetuwe, Overbetuwe, Tielerwaard, Veluwezoom, Veluwe, Veluwemeer

deel van geneeskunde - an(a)esthesie, chirurgie, gyn(a)ecologie, heelkunde, neurologie, oogheelkunde, orthopedie, psychiatrie

deel van geraamte - been, bekken, borstwervels, bot, dijbeen, ellepijp, heiligbeen, knieschijf, ledematen, middenhandsbeentje, rib, schaambeen, schedel, schouderblad, sleutelbeen, spaakbeen, vingerkootjes, wervel

deel van geschrift - alinea, bladzijde, hoofdstuk, pagina, paragraaf, passage

deel van geslacht – generatie

deel van getal – breuk

deel van gevangenis – cel

deel van gevel - deur, erker, kozijn, pui, raam

deel van geweer - grendel, haan, haft, kolf, korrel, loop, magazijn, trekker, tromp, vizier

deel van gewei - gaffel, rozestok, spits, stang, tak, vertakking

deel van geweerloop - vizierkorrel, vizieropstand

deel van gezichtsorgaan – hoornvlies, iris, kegeltjes, lens, netvlies, oogbal, pupil, staafjes

deel van glasfabriek – koeloven

deel van gletsjer - eindmorene, gletsjerspleet, gletsjertafel, middenmorene, morene, zijmorene

deel van de godgeleerdheid – patristiek

deel van godsdienstoefening - gebed, meditatie

deel van gordijn - glijder, haakje, koord, lat, rabat, rail, ring, roede

deel van gouw – grietenij

deel van graad - minuut, seconde

deel van grammofoon - arm, armlift, as, bedieningshandel, chassis, contragewicht, draaischijf, element, luidspreker, naald, speaker, stroboscoop, toonarm, toonkop, versterker, weergever

deel van grendel - stuit

deel van Griekenland - Achaia, Aetiolia, Arcadia, Argolis, Attica, Boeotië, Cycladin, Elis, Enos, Epirus, Euboea, Locris, Macedonië, Magnesië, Peleponnesus, Sparta, Sporaden, Thessalië

deel van de Grote-Antillen - Haïti

deel van Groot-Brittannië - Engeland, Schotland, Wales, zie: ook deel van Engeland

deel van gulden - cent, dubbeltje, heitje, kwartje, spie, stuiver

deel van haan van een geweer – borst

deel van haard - asla, deur, haardkuil, haardplaat, vulklep

deel van hals - adamsappel, atlas, halsslagader, halswervel, keel, nek, spon, strot

deel van hamer - blad, bol, huis, klauw, kop, ruin, pin, steel, ringvinger,

deel van hand - duim, handpalm, middenvinger, muis, palm, pink, rug, vinger, wijsvinger

deel van hart - boezem, hartebloed, hartklepje, hartkuil, hartspier, hartzakje, kamer, klep, linkerboezem, linkerkamer, rechterboezem, rechterkamer

deel van haven – aanlegsteiger, dam, damwand, kade, kraan,

deel van de Hawaii-Eilanden - Hawaii, Kahoolawe, Kauai, Lanai, Maui, Molokai, Nilhau, Oahu

deel van heiboom – lastarm

deel van heilige mis - epistel

deel van hekwerk - deurtje, gaas, opening, post, raster, reling, spijl

deel van helm - kam, timber, vizierklep

deel van hemellichaam - meteoor

deel van hengel – dobber, reel, sim, snoer,

deel van hengelsnoer - opslag (puntdobber)

deel van heraldiek - kleur, kwartier, schild

deel van hertegewei – rozestok

deel van heuvel – helling, top, voet

deel van de Himalaya – Tibet

deel van historie - periode, tijdvak

deel van hoed - bol, rand

deel van Holland - zie: deel van Noord-Holland en: deel van Zuid-Holland

deel van hondekop - bek, oog, oor, snoet, snuit, tong

deel van Hongarije - Alföd, Békes, Bihar, Nograd, Pest,

Sopron, Tolna, Vas

deel van honkbalveld - hek, honk, scorebord, thuishonk, werpheuvel, werpplaat

deel van honkbalwedstrijd - inning, slagbeurt

deel van hoofd - achterhoofd, achterhoofdsbeen, achterhoofdsgat, bovenkaak, gebit, gelaat, gezicht, haar, hanekam, jukbeen, kaak, kaakbeen, kin, koon, kruin, lip, mond, neus, neusbeen, onderkaak, oog, oor, ploegbeen, rotsbeen, schedel, slaap, slaapbeen, voorhoofd, voorhoofdsboezem wang, wangbeen, wenkbrauw, wiggebeen, zadelbeen, zeefbeen

deel van hoofdstuk - alinea, paragraaf, vers

deel van hooggebergte - dal, keten, piek, ravijn, spits, steilte

top,vlakte

deel van hoogovenbedrijf – staalwalserij, ijzergieterij, ijzersmelterij

deel van horloge - anker, balans, dagwijzer, deksel, drijf, gangwerk, glas, kalor, kam, kas, kettingrad, knop, kompas, kroon, naald, onrust, pal, plaat, raderwerk, schakel, secondewijzer spiraalveer, uur, veer, wissel,wijzer, wijzerplaat

deel van hotel - badkamer, balzaal, eetzaal, hal, kamer, keuken, lounge, receptie, restaurant

deel van houten beschot - paneel

deel van huis - appartement, badkamer, balkonkamer, bovenverdieping, dak, deur, douchecel, eetkamer, erker, etage, gang, gevel, gootkamer, hal, huiskamer, kap, kelder, keldertrap, keuken, koekoek, logeerkamer, mansarde, nok, pannen, parterre, portaal, pui, raam, salet, salon, serre, slaapkamer, suite, toilet, trap, venster, W.C., zolder, zoldertrap,

deel van hunebed - kei, zwerfsteen

deel van huwelijksdag - bruiloft, inzegening, jawoord, receptie

deel van hijskraan - stuurhut, zwaaiarm

deel van hijswerktuig - katrol, takel

deel van Ierland - Cavan, Clare, Cavan, Clare, Connaught, Cork, Dublin, Galway, Kerry, Kildare, Kilkenny, Laotyhis, Leinster, Leitrim, Limerick, Longford,Mavo, Meath, Munster, Offaly, Roscommon, Tipperary, Ulster, Waterford, Westmeath, Wexford

deel van iets - aandeel, onderstel, partij

deel van Illyrië - Liburnia

deel van India - Assam, Bangka, Bengalen, Bihar, Billiton, Birma, Bombay, Borneo, Celebes, Ceram, Dekan, Flores, Halmahera, Hyderabad, Kashmir, Kerala, Lombok, Madras, Molukken, Nepal, Oekan, Orissa, Punjab, Timor, Soemba, Sumatra

deel van Indo-China - Birma, Laos, Thailand, Vietnam

deel van Indonesië - Ambon, Bali, Bangka, Billiton, Borneo, Buru, Celebes, Ceram, Flores, Halmahera, Java, Lombok, Molukken, Soemba, Soembawa, Sumatra, Timor

deel van ingesneden orgaan (plantk.) - slip, slipje

deel van ingewandenm - darm, lever maag, milt

deel van inktvis - vangarm

deel van insektenlijf - abdomen

deel van instrument – pedaal, snaar, toets

deel van inwendig oor - aambeeld, doolhof, hamer,

slakkehuis, stijgbeugel, trommelvlies

deel van Istanboel - Atikali, Aykapi, Balat, Besiktas, Beykoz, Carsamba, Cihangir, Eminonu, Fatih, Karakoy, Kasimpasa, Kumkapi, Maqka, Pera, Sehrimini, Sirkeci, Tepebasi, Topkapi, Unkipani,

deel van Italië - Abruzzen, Alentina, Apenijnen, Apulië, Calabrië, Campanië, Emilia, Elba, Friuli, Lombardije, Maremma, Phanar, Piemond, Sardinië, Sicilië, Taboliëre, Toscane, Trente, Trentino, Umbrië, Venetië

deel van jaar - dag, grasmaand, herfst, jaargetijde, kalenderjaar, kwartaal, lente, lentemaand, maaimaand, maand, mei, najaar, nalente, naseizoen, nawinter, nazomer, oogstmaand, rijpmaand, semester, slachtmaand, sprokkelmaand, trimester, voorjaar, week, wintermaand, zomermaand

deel van jaarinkomen - gratificatie, tantiëme, vakantiegeld

deel van Japan - Abasjiri, Aitje, Aomori, Ehima, Foekoe, Foekoesjima, Gawa, Hidaka, Hirosjima, Hoeri, Hokaido, Hokkaido, Honsjoe, Hijama, Isjikari, Isjikawa, Iwate, Jamagata, Jamagoetji, Jamanasji, Joekoeoka, Kamikawa, Kana, Kioesjoe, Kioto, Koesjironokoeni Kotji, Mijagi, Mijazaki, Nagano, Nagasaki, Nagoja,Nara, Nemoero, Niigata, Oita, Okajama, Osjima, Roemoi, Saga, Saitama, Sjiga, Sjikokoe, Sjiroeoka, Soja, Soratje, Tjiba, Tojama, Tokatje, Totjigi, Tottori

deel van japon - bolero, centuur, kraag, lijfje, mouw, sloop

deel van jas - achterpand, belegsel, binnenkraag, binnenzak, borstzak, knoopsgat, lapel, mouw, pand, revers, rugpand, schoot, split, voering, voorpand, zijzak

deel van Java - Bantam, Banten, Kedoe, Lebak, Priangan, Prianger, Tegal

deel van Joegoslavië - Bosnië, Dalmatië, Herzegowina, Istrië, Kroatië, Montenegro, Servië, Slavonië, Slovenië

deel van kaakbeen - gebit, kies, kin, kinnebak, koon, tand

deel van kaapstander - handboom,handspaak

deel van kaarsepit - dief

deel van kaart - areaal, equator, evenaar, kaartvak, lengenda, linie, merediaan

deel van kaartspel - aas, boer, harten, heer, klaveren, ruiten,

schoppen, troef, troefkleur, vrouw

deel van kachel - asla, deksel, deur, kachelpijp, klep, lade, mantel,

plaat, pijp, rooster, vulklep

deel van kalender - blad, schild

deel van kamera – geelfilter, lens, sluiter, telelens,

deel van kampeeruitrusting - bed, deken, grondzeil, haring, tent

deel van kanon - affuit, aftrekinrichting, kulas, loop, rampaard (onderstel), remschoen, sluitstuk, vizier, zundgat

deel van kapgebint - dakgebint, dakspant, dakstoel, schraagstoel

deel van kapiteel (Dorisch) - abacus, echinus

deel van kassa - geldla, telstrook, toets

deel van kast - deur, la, lade, plank, slot

deel van kasteelmuur - kanteel, trans

deel van kegel - grondvlak, mantel, top

deel van kerk - absis, bank, beuk, kansel, koor, nis, oksaal,

schip, steunbeer, toren, zijbeuk

deel van kermis - botsauto, draaimolen, spookhuis, vlooientheater

deel van kerncentrale - reactor

deel van ketel - deksel, fluit, handvat, tuit

deel van ketting - kraal, schakel, schalm, slot

deel van keuken - aanrecht, fornuis, gasstel, gootsteen, grill, kast, koelkast, kraan, oven, pannenrek

deel van kinderschedel - fontanel

deel van kippenhok - nachthok, ren, roest, stok

deel van klarinet - beker, klep, mondstuk, tussenstuk

deel van klassiek Griekenland - Attica, Doris, Elis, Sparta

deel van kleding - boord, knoop, kraagvoering, naad, pand, revers, zoom

deel van kledingstuk - boord, kraag, mouw, pand, pijp, rok,

voering

deel van Klein-Azië - Anatolië, Turkije

deel van klok - anker, bengel, binnenwerk, gewicht, glas, hamer, kast, ketting, klepel, knop, naald, onrust, palrad, pendule, plaat, rad, raderwerk, schappement, slagveer, slinger, spiraalveer, trommel, veer, wijzer, wijzerplaat,

deel van klooster - boekerij, calefactorium, cel, dormitorium, eetzaal, hospitum, kruisgang, refectorium, refter, scriptorium

deel van koeiemaag - boekmaag, lebmaag, mutsmaag, netmaag, pens

deel van koestal - boes, deel

deel van komeet - kern, staart

deel van kompas - huis, naald, roos, windroos, windstreek

deel van Koninkrijk der Nederlanden - Antillen, Bonaire, Curacao, Nederland, Saba, Suriname

deel van Konstantinopel – Pera

deel van koolplant - blad, bloem, steel, stronk

deel van kop van hond - snoet

deel van de koran - soera , sura, sure

deel van korenhalm – aar

deel van kostuum – boord, broek, colbert, jas, pantalon, vest

deel van kous - hiel, naad, teen, voet

deel van kozijn - afzaat, dorpel, drempel

deel van krant - advertentierubriek, artikel, beursnieuws, bijvoegsel, hoofdartikel, kolom, necrologie, pagina, rubriek

deel van krantenoplage - editie

deel van krantepagina - artikel, cursief(je), kolom, kop, rubriek

deel van krater - bodem, keel, pijp, rand, wand

deel van kroonlijst - architraaf

deel van kruiskerk - viering

deel van kruisweg - statie

deel van kijker - lens, occulair, omkeerprisma

deel van laboratorium - balans, brander, reageerbuis, werktafel

deel van ladder - sport, stijl, trede, tree

deel van lamoen - traam, treme (Z.N.)

deel van lamp - bol, brander, fitting, gloeidraad, kous, lampeglas, lampekap, (lamp)voet, pendel, pit

deel van Limburg - Geuldal, Maasdal, Mijnstreek, Peel

deel van land - arrondissement, dorp, gebied, gemeente, gewest, graafschap, kanton, provincie, stad, streek

deel van leger - administratietroepen, artillerie, bataljon, brigade, cavalerie, commando, divisie, eenheid, eskadron, garde, genie, grenadiers, groep, infanterie, jager, kompagnie, korps, landmacht, luchtafweer, luchtlandingstroepen luchtmacht, marechaussee, marine, militie, mitrailleurs, patrouille, peloton, regiment, sectie, squadron, stoottroepen, troep

deel van leger in Romeinse tijd - centurie, cohort, legioen, manipel

deel van legioen - cohort, falanx

deel van lening - tranche

deel van lepel - blad, steel

deel van letter - been, krul, lichaam, neerhaal, omhaal, oog, ophaal, staart

deel van lied - couplet, koepiet, refrein, strofe, vers

deel van Limburg - Geuldal, Maasdal, Mijnstreek, Peel

deel van locomotief - tender

deel van Londen - Chelsea, City, Eastend, Soho, Westend, Westminster, Wimbledon

deel van long - kwab(be)

deel van lijn - lijnstuk, segment

deel van luchtpomp - recipiënt

deel van maaginhoud - maagzuur

deel van maaltijd - aardappelen, gang, gevogelte, groente, hoofdgerecht, nagerecht, soep, vis, vlees, voorgerecht, wild

deel van machine - as, kruk, krukas, lager, pal, tandwiel, vliegwiel

deel van machtsverheffing - grondtal, kwadraat, macht

deel van Malakka - Djohore, Kedah, Kelantan, Kra, Pahang, Perak, Perlis, Selangor, Trenganu

deel van mantel - bontrand, capuchon, mouw

deel van de mast - ra, rijbed, steng

deel van match - ronde

deel van matrozenpak - braniekraag

deel van medische wetenschap - cardiologie, dermatologie, geriatrie, gyn(a)ecologie, neurologie, osteologie, pediatrie

deel van meeldraad - helmbindsel, helmdraad, helmknop, pollen, stuifmeel

deel van melk - room

deel van mes - angel, arend, bandhecht, draad, heft, hiel, lemmer, lemmet, negge, punt, rug, scherp, snede, staart

deel van meubel - arm, bekleding, blad, la, leuning, poot, veer, zitting

deel van microfoon - magneet, membraan, spoel, trilplaat

deel van microscoop - objectief, occulair, spiegel, statief

deel van middelbare school - aula, lerarenkamer, leslokaal, rectorskamer

deel van midden Amerika - Cuba, Guatemala, Honduras, Nicaraqua, Panama, Quatamala

deel van Midden-Java - Kedoe

deel van middenoor - aambeeld, kamer, stijgbeugel, trommelvlies, voorhof

deel van militaire straf - arrest, consigne, degradatie, detentie, fusillade, strafexercitie, verzwaard, zwaar

deel van minuut - seconde

deel van de mis - Benedictus, canon, consecratie, epistel, evangelie, gebed, gloria, graduale, kyrie, offerande, offertorium, Sanctus, tractus

deel van misgewaad - albe, amict, manipel, singel, stola, stool

deel van molecuul - anion, atoom, ion

deel van molen - kap, molensteen, rad, treem, tremel, vang, wiel, zeil

deel van de mond - gebit, gehemelte, huig, kaak, kies, lip, tanden, tand, tong, tongriem, velum, verhemelte

deel van mondstuk - riet(je)

deel van motor - bougie, carburateur, cilinder, fan, klep, krukas, lager, magneet, nokkenas, ontsteking, rotor, startmotor, tuimelaar, verdeler, zuiger

deel van muuranker - ankersleutel

deel van muziekinstrument - klankbord, mondstuk, snaar

deel van muziekmaat (onbeklemtoond) – opmaat

deel van muziekschrift - bassleutel, bindteken, kruis, mol, rust

deel van muziekstuk - allegro, andante, cadens, kop, kruis, largo, lento, menuet, partij, presto, rondo, scherzo

deel van mijn - deksel, galerij, gang, lading, schacht, slagpijp, slagpin

deel van naaimachine - garen, naald, pedaal, spoel

deel van naald - kop, oog, punt, stift

deel van natuurkunde - mechanica, optica, quantummechanica, stromingsleer

deel van Nederland - Betuwe, Drente, Flevoland, Friesland, Gelderland, Groningen, Limburg, Noord-Brabant, Noord-Holland, Noordoostpolder, Overijssel, Peel, Twente, Utrecht, Veluwe, Zeeland, Zuid-Holland

deel van Nederlands leger - Irenebrigade

deel van nek - hals, nekwervel

deel van New York - Bronx, Brooklyn, Harlem, Hoboken, Hudson, Manhattan, Richmond

deel van nier - bed, kelk, piramide, schors

deel van Nieuw-Guinea - Vogelkop

deel van Nieuw-Zeeland - Auckland, Canterbury, Marlborough, Nelson, Otaga, Southland, Taranaki, Wellington, Westland

deel van Noord-Afrika - Algerije, Egypte, Libië, Marokko, Sahara, Tunesië

deel van Noord-Amerika - Alaska, Canada, Labrador,

V. S.,

deel van Noord-Brabant - Baronie, Biesbosch, Kempen, Langstraat, Meijerij, Peel

deel van Noord-Europa - Denemarken, Finland, Karelië, Lapland, Noorwegen, IJsland, Zweden

deel van Noord-Holland - Beemster, Gooi, Haarlemmermeerpolder, Kennemerland, Langedijk, Purmer, Schermer, Streek, Texel, Waterland, Wieringermeerpolder, Wormer, Zaanstreek

deel van Noorwegen - Akershus, Bergen, Finmark, Haloga-land, Hamar, Hordaland, Nordland, Stavanger, Telemark, Tröndelag, Vestfold,

deel van Nijl (blauwe) - Abai

deel van obligatie - coupon, talon

deel van onderbuik - lies

deel van onderlichaam - been, bil, dij, lies, voet

deel van ondermast - onderra

deel van oog - hoornvlies, iris, kristallens, lens, netvlies, oogbal, oogkas, ooglid, pupil, regenboogvlies retina, traanbuis, traanklier, wimper

deel van oogstopbrengst - tiend

deel van oor - aambeeld, antihellx, antitragus, doolhof, hamer, helix, lel, oorlel, schelp, slakkenhuis, stijgbeugel, tragus, trommelvlies

deel van oorlogsschip - kanon, mitrailleur, periscoop, raket, torpedo

deel van oorlogsvloot - duikboot, eskader, fregat, jager, kanonneerboot, kruiser, mijnenveger, smaldeel, vliegdekschip

deel van Oost-Azië - Japan, Korea, Philippijnen, Taiwan (Formosa)Vietnam

deel van Oost-Duitsland - Brandenburg, Mecklenburg, Pruisen, Saksen, Saksenanhalt, Salzburg, Thüringen

deel van Oostenrijk - Burgenland, Galicië, Gorz, Karinthië, Salzburg, Stiermarken, Tirol, Vorarlberg

deel van Oost-Europa - Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litauen, Polen, Roemenië, Rusland

deel van de opbrengst - B.T.W., gewas, tiende

deel van opera - akte, bedrijf, ouverture, slotscène

deel van ophaalbrug - hamei

deel van optelling – plus, som

deel van orgel - klavier, manuaal, 8orgelpijp, 6pedaal, positief, prestant, pijp, register, speeltafel, toetsenbord

deel van orgelpijp - lip

deel van orkest - blazers, slagwerk, strijkers

deel van Oud-Egypte - Gosen

deel van ouderwets geweer - laadstok

deel van Oud-Griekenland - Attica, Doris, Elis, Peleponesis, Sparta

deel van oven - ovengat, ovenplaat

deel van Overijssel - Ramspol, Salland, Twente, Tubantia

deel van paardehoofdstel - bit, gareel, halster, oogklep,

deel van paardenfokkerij - box, haver, halsterketting, kist, krib, latierboom, paardestro, roskam, ruif, stal

deel van paardetoom - bit, gebit, kinketting, leidsel, leireep, mondstuk, stang, trens

deel van paardetuig - broek, frontdeel, frontstuk

deel van paddenstoel - buisje, hoed, knol, manchet, mycelium, plaatje, ring, schede, schubben, steel, stekel, zwamdraad

deel van padvindersgroep - horde, stam, troep

deel van pagina - alinea, kantlijn, kolom, marge, regel

deel van Pakistan - Assam, Bengalen, Punjab, Sind

deel van Palestina - Galilea, Gilead, Judea, Perea, Samaria

deel van papierfabriek - likkamer, papiermolen

deel van papiermachine - natpers

deel van paragraaf - alinea

deel van paraplu - balein, scherm

deel van parlement - afgevaardigde, fractie, gekozene, kamer, lid, partij, senaat

deel van partij - fractie, kavel

deel van Peleponnesus - Elis

deel van Pentateuch - Deuteronomium, Exodus, Genesis, Leviticus, Numeri

deel van periode - fase, phase

deel van pers - blok, cilinder, matrijs, ram

deel van peulvrucht - boon, dop, erwt, vlies

deel van piano - hamer, kast, klep, pedaal, snaar, snarenkord, toets, toetsenbord

deel van plafond - balk, band, engeltje, haak, lamp, mortel, rozet,

deel van plan - concept

deel van plant - blad, bloem, knoop, knop, oksel, steel, stengel, voederwortel, wortel

deel van ploeg - dompelstuk, kip, kouter, ploegas, ploegbalk, ploegboom, ploegbord, ploegbout, ploegdissel, ploeghak, ploegschaar, riester, rister, schaar, schaarijzer, snede, staart, startbord, steel, stok, strijkbord, voet,

deel van poffertjespan - oog

deel van Polen – Bydgoszcz, Galicië, Gdansk, Gora, Gzczecin, Katowice, Kielce, Koszal, Krakow, Liblin, Olsztyn, Opole, Rzeszow, Silezië, Sudeten, Warszawa, Wroclaw, Zielona

deel van Portugal - Alentejo, Algarvië, Beira

deel van politie - agent, agente, brigade, brigadier, commissaris, hoofdcommissaris, recherche, rechercheur,

deel van pomp - bek, gek, mik, pompbuis, zuigbuis, zuiger, zwengel

deel van popgroep - basgitarist, drummer, gitarist, organist, sologitarist, zanger

deel van Portugal - Alentejo, Algarve, Beira

deel van priesterlijk gewaad - albe, amict, bonnet, humeraal, kazuifel, manipel, parament, schouderdoek, singel, stola, stool, toga, toog

deel van programma - nummer

deel van prot. Kerk - ruim

deel van pijp - dop, kop, mondstuk, steel

deel van rad - naaf, spaak

deel van radiotoestel - detector

deel van radio-installatie - antenne, kanton, ontvanger, zendapparatuur, zender, zendmast

deel van rechtbank - balie, griffie, parket, raadskamer

deel van rechtsgebied arrondissement

deel van reeks - term

deel van Roemenië - Dobruja, Transsylvanië, Walachije

deel van regiment – peloton

deel van reglement - art., artikel, clausule, paragraaf

deel van rekenkundige bewerking - aftrekking, deeltal, deler, optelling, produkt, quotiënt, rest, som, vermenigvuldiging, verschil

deel van rem - blok, pedaal, schoen, remcylinder, remkabel, remolie, remschoen, remschijf

deel van reukorgaan - brug, neusbeen, neusgat, neuspunt, neusvleugel, tussenschot

deel van ring - diamant, parel, ringkas, steen

deel van riool - uitloop

deel van rioolstelsel - zinkput

deel van rivier - arm, benedenloop, bocht, bovenloop, krib, linkeroever, meander, middenloop, oever, rechteroever, strekdam, stroombed, stroomversnelling, waterval, winterbed, zomerbed

deel van rivierpijler – voeting

deel van R.K. kerk - koor, oksaal

deel van roeiboot - boeg, boord, docht, dol, ketting, kiel, riem, roeipen, stander

deel van roeiriem - peel (Eng.)

deel van Roemenië - Dobruja, Muntenia, Oltenia, roeipen, schacht, Transsylvania, Walachije

deel van roer - blad, haak, klomp, kop, pen, spaan, talie

deel van Rome - Prati, Trastevere, Vaticaan, Vaticaanstad

deel van Romeins kamp - gracht, intervallum, palissade, poort, wal

deel van Romeinse woning - atrium, patio

deel van romp - borst, borstbeen, buik, heup, leest, middel, rib, rug, schouderblad, sleutelbeen, wervel

deel van roos - blad, bottel, doorn, steel, stekel

deel van Rotterdam - Alexanderpolder, Blijdorp, Charlois, Crooswijk, Hillegersberg, Hoogvliet, Katendrecht, Kralingen, Lombardijen, Ommoord, Overschie, Pendrecht, Prins Alexanderpolder, Schiebroek, Spangen, Wittedorp, lJselmonde, Zuidwijk

deel van rozekrans - beier

deel van rug - lende, ruggewervel, schouderblad, wervelkolom,

deel van ruimteschip - cabine, capsule, raket

deel van rund - biefstuk, lendestuk, rollade, rolpens

deel van rupee - anna(16e)

deel van Rusland - Armenië, Azerbeidzjan, Garelie, Karelië, Kaukasus, Kazakstan, Krim, Moldavië, Oekraïne, Oeral, Siberië

deel van rijsttafel - ketjap, koetswerk, kroepoek, sambal, trassi

deel van rijtuig - bok, dissel, huis, kap, lamoen, rong, wiel

deel van sabel - gevest, kling

deel van samenhangend geheel – gedeelte

deel van schaakpartij - eindspel, middenspel, opening

deel van schaakspel - bord, dame, kasteel, koning, koningin, loper, paard, pion, raadsheer, stuk, toren, veld

deel van Scandinavië- Lapland

deel van schaakterminologie - dameverlies damewinst, mat, opgeven, pat, remise, verlies, winst

deel van schedel - achterhoofdsbeen, fontanel, slaapbeen

deel van scheepsromp - karkas, spant

deel van scheepsschroef - naaf, schroefas, vleugel

deel van scheepstuig - ra, tuigage, want

deel van scheepswerf - helling

deel van scheikunde - analyse, anorganisch, biochemie, colloïdchemie, elektrochemie, kristalkunde, organisch, reactiekinetiek, synthese, technologie, thermo

deel van schietschijf - roos

deel van schildersuitrusting - doek, ezel, kwast, linnen, palet, verf

deel van schoen - binnenzool, bovenstuk, hak, hielstuk, komfoor(t), naaldhak, neus, rubberhak, sleehak, teenstuk,veter, zool

deel van scholengemeenschap - Atheneum, Gymnasium, HAVO, MAVO

deel van school - bank, bord, gang, gymnastiekzaal, hal, klas, leraarskamer, lokaal, schoollokaal

deel van schooljaar - semester, trimester

deel van schoorsteen - pijp, rookgat, rookkanaal

deel van schouwburg - balcon, balkon, balconfauteuil, brandscherm, coulisse, decor, doek, engelenbak, fauteuil, foyer, frontloge, garderobe, loge, orkestbak, parket, parterre, rang, scherm, stalles, toneel, vestaire, zijbalcon, zijloge

deel van schriftletter - ligatuur, neerhaal, ophaal, stok

deel van schrijfmachine - gummirol, lint, tabulator, wagen

deel van schroef - draad, kop, oog, ring, schoep, spil, tap, vin, winding

deel van sekonde - tertie

deel van sestertius – denarius, quinarius

deel van sigaar - binnengoed, binnenwerk, dekblad, dekgoed, inleg, omblad

deel van sigaret - filter, mondstuk, tabak, vloei, vloeitje

deel van skelet - been, bekken, bot, bovenarmbeen, bovenkaak, dijbeen, ellepijp, handbeentje, heupbeen, kaak, koot, kuitbeen, onderarmbeen, onderkaak, rib, rugwervel, schedel, schenkel,

schouderblad, stuitbeen, voetbeentje, wervel

deel van slachthuis - bouwblok, kolbijl, schietmasker, slachtbank, spekmes, vleespriem

deel van slaghoedje - aambeeld

deel van sleutel - baard, pij, ring, schacht

deel van slokdarm van vogels - krop

deel van slot - binnenplaats, brug, gracht, kanteel, muur, poort, schoothuis, toren, tuimelaar

deel van sluis - deur, kolk, rinket

deel van sluisdeur - achterhar, broekbalk, taats, tempel

deel van snaarinstrument - zadel

deel van snavel - lel

deel van Soedan - Bahr, Darfoer, Gezira, Kordofan, Nubië, Soedd

deel van sommige japonnen - tuniek

deel van sonate - adagio, allegro, andante, finale, menuet, rondo, scherzo

deel van sonnet - cesuur, kwatrijn, octaaf, sextet, terzine

deel van Sowjet-Unie - zie deel van Rusland

deel van spade - dil, dille

deel van Spanje - Andalusië, Aragon, Asturië, Avilla, Baskenland, Castilië, Catalonië, Galicië, Granada, Kastillië, Leon, Murcia, Navarra, Taragone

deel van speelpot - inleg

deel van speer - blad, hout, ijzer, punt, schacht, schoen

deel van spel - akte (ton.)

deel van spiegel - biseau, facet, foelie, paneel, rug

deel van spier - pees

deel van spoorbaan - baan, biels, rails, traject, vak

deel van spoortrein - loc, locomotief, tender, wagon, wiel

deel van spoorweg - rails

deel van sporeplant - sporehouder

deel van spijsverteringskanaal - darm, endeldarm, maag, slokdarm

deel van staande want - pardoen, perdoen

deel van staat - dorp, gemeente, sprovincie, tad

deel van stad - brink, buurt, centrum, dreef, huizen, laan, nieuwbouw, plein, straat, wijk

deel van stadion - tribune, veld

deel van stadswijk - buurt

deel van stamper - stempel, stigma, stijl, vruchtbeginsel

deel van Staten-Generaal - parlement, senaat

deel van steiger - aanbinder, bulsem, bulsterhout, juffer, korteling, maashout, planket, schraag, steigerplank

deel van stengel - geleiding, knoop, knop, lid

deel van stereo-installatie - microfoon, pick-up, recorder, speaker, tuner, versterker

deel van stoel - bekleding, leuning, poot, zitting

deel van stoep - balustrade, bordes, leuning, trede, tree

deel van stoomketel - mangat, vlamoven, vlampijp

deel van stoommachine - adamsklep, alarmfluit, baanbed, balans, bosklep, bosveer, bovenspiegel, brijnkraan, brijnpan, buizenketel, cilinder, drijfas, drijfstang, drijfzuiger, excentriekstang, gangwiel, geleibaan, indicateur, kast, kofferketel, kolderschijf, kookbuis, krukas, krukstang, mangat, mantel, pakking(bus), peilglas, piston,

pijpenketel, regulateur, schoorsteen, schuif, stoomfluit, stoomkamer, stoomketel, veiligheidsklep, vlamketel, vlampijp, vliegwiel, vlotter, voorwarmer, vuurgang, vuurhaard,vuurkast, wekker, zuiger, zuigerstang, zwenkrad

deel van stoomtrein - bagagewagen, coupé, kolenwagen, loc, locomotief, passagierswagen, postwagen, tender

deel van stoomturbine - rotor

deel van strik - knoop, lus

deel van strijdkrachten - artillerie, A.T., bataljon, compagnie, divisie, genie, K.L, legerafdeling, luchtmacht, marine, regiment,

veldleger

deel van strijkinstrument - hals, kam, klankkast, sleutel, snaar

deel van strijkstok - haar, hout, punt, slof

deel van studie - doctoraal, kandidaats, M.O., propedeuse

deel van studiejaar - semester, trimester

deel van stuk - akte, bedrijf, scène

deel van stijl - aanslag

deel van Sumatra - Atjeh, Banka, Benkoelen, Billiton, Deli, Djambi, Palembang, Riouw, Siak, Tapanoeli

deel van Suriname - Brokopondo, Commewijne, Coronie, Marowijne, Nickerie, Saramacca

deel van syllogisme - betoog, conclusie, premisse

deel van tabak - nicotine

deel van tabel - kolom

deel van tafelbestek - dessertlepel, lepel, mes, soeplepel, voorsnijmes, vork

deel van takel - gijnblok, talie

deel van tand - been, cement, glazuur, hals, holte, kas, kiem, kroon, merg, plombeersel, tak, vulling, wortel, zenuw

deel van tandartsuitrusting - mamalgaan, boor, stoelspoelbak

deel van tang - bek

deel van Tanzania - Mwanza

deel van telefoon - draaischijfhaak, hoorn, kiesschijf, snoer

deel van telegraaf - seinsleutel, sleutel

deel van televisietoestel - afstemknop, beeldbuis, beeldscherm

deel van tennispartij - game, set

deel van Texel - Eierland, Slufter

deel van textielfabriek - spinnerij, tricotage, weverij

deel van Thailand - Siam

deel van theater - balkon, engelenbak, fauteuil, frontloge, galerij, loge, parket, parterre, stalles, toneel, zijloge

deel van thee - Theeïne

deel van theeservies - lepelvaasje, melkkan(netje), roomkan, suikerpot, theeglazen, theeïne, theekopjes, theemuts, theepot, theeschoteltjes, theewarmer, zeefje

deel van Tsjechoslowakije - Bohemen, Moravië, Slowakije

deel van Turkije - Armenië

deel van tijdschrift - aflevering,nummer

deel van toneeldecor - coulisse

deel van toneelstuk - akte, bedrijf, rei, scène

deel van toren - draaitrap, haan, kruis, spits, torenvenster, trans, wenteltrap, windwijzer

deel van touw - streng, tamp, vezel

deel van tragedie - catharsis, peripetie

deel van tram - achterbalkon, balkon, coupé, locomotief, looppad, lus, restauratie, slaaprijtuig, staanplaats, treeplank, voorbalkon, wagon, zitplaats

deel van trap - leuning, traparm, traploper, trede, tree,

deel van trein bagagenet, buffer, noodrem, portier, rijtuig

deel van treurspel - koor

deel van trompet - mondstuk, piston, ventiel

deel van tros - tamp

deel van Tsjechoslowakije - Bohemen, Moravië, Slowakije

deel van tuig - broek, gareel, halster, hoofdstel, leidsel

deel van tuigage giek, gei, ra, streng, want

deel van tuin - bed, gazon, grasveld, perk, prieel

deel van Turkijem - Anatolië (Azië), Armenië, Taurus, Thracië (Eur.),

deel van Tweede Kamer - fractie, kamerlid, partij

deel van uitgave - band, bd.

deel van uitlaat - knalpot, pijp

deel van uitwendig oor - lel, schelp

deel van USA - Ohio

deel van Utrecht - Eemland, Gooi, Sticht

deel van uurwerk - anker, balans, gewicht, glas, hamer, kast, ketting, knop, minuutwijzer, naald, palrad, pendule, plaat, rad, secondewijzer, slagwerk,slinger, snek, spiraalveer, trommel, uurwijzer, wijzer

deel van vaatwasmachine - bestekbak, glansspoelinjector, pannenrek, sproeier, thermostaat,verwarmingsspiraal, zeepbak

deel van varken - fricandeau, haas, ham, karbonade, schenkel, spek, staart, varkenspoot, varkensvlees

deel van vat - deuvik, duig, hoepel, spongat, sponning

deel van Vaticaanstad - Lateraan

deel van veer - baard(je), schaft, spoel, vlag

deel van venster - dorpel, kozijn, luik, raam, ruit, spanjolet, vleugel

deel van verbrandingsmotor - bougie, nokkenas, tuimelaar, verdeler

deel van Verenigde Staten - zie: Amerikaanse Staat

deel van Verenigd Koninkrijk - Engeland, Schotland, Ulster, Wales

deel van vereniging - bestuur, leden

deel van verhaal - climax, clou, epiloog, episode, hoofdstuk, inleiding, ontknoping, passage, proloog

deel van verkennersgroep - A.P.L, hopman, patrouille, P.L, vaandrig

deel van verkoop - kaveling, kavel

deel van vermenigvuldiging - factor, keer, maal, produkt

deel van vertrek - deur, erker, muur, plafond, plint, raam, vensterbank, vloer, zolder

deel van vesting - bastion, kanteel, muur, poort, ravelijn, rideau, rondeel, tinne, toren, wal

deel van vestingwal - bastion, bolwerk, parapet, rondeel

deel van Vietnam - Annam

deel van vinger - gewricht, kneukei, knokkel, koot(je), lid, nagel, nagelriem, vingertop

deel van Voor-Indië - Assam, Bengalen, Dekam, Goa, zie ook deel van India

deel van viool - bodem, hals, kam, klankbodem, klankbord, krul, sleutel, snaar, sordino, stok, toets

deel van vis - buikvin, graat, kieuw, kop, rugvin, schub, scib(be), staartvin, vin

deel van visnet - inkel, keel, kub

deel van vistuig - dobber, fuik, haak, hengel, leefnet, schepnet, sim, snoer

deel van visvangst - bra

deel van vlag - baan, veld, wimpel

deel van vliegtuig - aanloopwiel, aanrechthoek, achterbagageruim, achtersteven, afstandskompas, aileron, bagageruimte, cockpit, bakboordlicht, bakboordmotor,

bochtaanwijzer, brandstoftank, dashboard, debarkeertrap, deltavleugel,

draagschroef, draagvlak, draagvleugel, drukkabine, gyrorector, heklicht, hekmotor, hoogteroer, instrumentenbord, kabine, kajuit, kombuis, kop, ladingsklep, landingsgestel, landingslicht, ladingswijzer, langsligger, linkervleugel, luchtschroef, machmeter, mengselmeter, middenmotor, middenstuk, motor, motorgondel, neus, neusradar, neusrib, neusvleugel, neuswiel, onderstel, parachute, propeller, propjet, provisiekamer, radarantenne, radiokamer, radiokompas, radiopeiler, radiotafel, rechtervleugel, regulateurschroef, remklep, richtingsroer, rolroerkabels, rolstuur, romp, rompplaatwerk, schaalromp, schietstoel, schokbreker, schokdemper, schroef, schroefmotor, slaapstoel, sleepschijf, pleetklep, spleetvleugel, spreilicht, springscherm, staart, staartlicht, staartsteun, staartvlak, staartwiel, statoskoop, stermotor, straalmotor, stuurautomaat, stuurboordlicht, s stuurboordmotor,

stuurinrichting, tuurkabine, stuurklok, stuurhut, stuurkabel, stuurknuppel, stuurkolom, stuurrad, stuurstok, stuurwiel, stijgmeter, toerenteller, tuimelaar, valnaald, valscherm, valschermlicht, valschut, veiligheidsgordel,vleugel, vleugelklep, vluchtmeter, vleugelrib, vleugeltip, voetstuur, voorbagageruim, wiek, wiel, wielrem, windscherm, ijsbestrijder

deel van vloot - eskader, eskadrille, flotille, smaldeel

deel van voertuig - as, band, chassis, cilinder, klep, krukas, lager, motor, rem, stuur, vliegwiel, wiel, zuiger

deel van voet - enkel, hak, hiel, teen, voetholte, wreef, zool

deel van voetbalveld - cornervlag, doel, doelgebied, doelpaal, goal, grasmat, krijtlijn, middencirkel, net, penaltystip, strafschopgebied, zijlijn, zijnet

deel van vogelkleed - pen, pluimage, veer

deel van volzin - zinsnede

deel van voormalig Brits-lndië - Assam, Burma, Orissa

deel van voormalig Duitsland - Pommeren

deel van vork - steel, tand

deel van vrachtwagen - bak, cabine, laadbak, oplegger

deel van vroeger IJsselmeer - Flevoland, Markerwaard,

N. O .P., Wieringermeerpolder

deel van vrouwenmuts - luifel

deel van vrucht - klokhuis, part, pit, schil, steel, vruchtvlees

deel van vulkaan - caldeira, kegel, krater, mantel

deel van vulpen - clip, houder, inkt, patroon

deel van vuurmond - kulas

deel van vuurwapen - haan, kolf, loop, magazijn, trekker, vizier

deel van wagen - as, band, bok, boom, dak, laadbak, lamoen, motor, rad, rem, wiel

deel van wagon - compartiment, rong

deel van Wales - Brecknock, Caernavon, Cardigan, Flint, Glamorgan, Ladner, Lamathern, Montgomery, Monmauth, Rembroke, Shropshire

deel van walvis - baard, balein, spek, staart, traan, vlees

deel van wandelstok - knop

deel van wapenuitrusting - geweer, harnas, helm, koppel, lans, musket, patroontas, schild, speer, vuurroer

deel van wasautomaat - afvoerslang, centrifuge, keuzeknop, keuzetoets, kuip, thermostaat, toevoerslang, trommel, zeepbak

deel van wasinrichting - blekerij, drogerij, stomerij, strijkerij, wasserij

deel van wasmachine - trommel, wringer

deel van waterput - bascule, deksel, galg, gek, haak, kuip, rad, touw, zwengel

deel van watervliegtuig - drijver

deel van wedstrijd - game, helft, ronde, rust, set,

deel van weefgetouw - palei, paleibalk, paleiriem, plei, polei

deel van weefsel - cel, draad, neg, inslag, schering, zelfkant

deel van weegtoestel - arm, as, balk, evenaar, gewicht, hefboom, juk, last, naald, opstap, schaal, wijzer

deel van weg - berm, middenberm, talud, wegas

deel van weiland - bocht (melkplaats)

deel van welpenhorde - akela, nest, welp

deel van werkwoord - deelwoord, infinitief, persoonsvorm, stam,

uitgang

deel van wervelkolom - atlas, heiligbeen, stuit, wervel

deel van wet - art., artikel

deel van wetenschap - discipline, vakgebied

deel van wiel - as, band, flens, naaf, spaak, velg

deel van wielerwedstrijd - etappe, manche, ronde

deel van windas - draaispil, handspaak

deel van windmolen - vang, wieken, zeil

deel van winkel - etalage, kassa, rekken, standaard, toonbank

deel van wiskunde - algebra, analyse, goniometrie, meetkunde, planimetrie, stereometrie

deel van woestijn - bajada, duin, oase, plaja, zoutmeer

deel van woonhuis - appartement, badkamer, douchecel, erker, etage, gang, hal, kamer, kelder, keuken, meterkast, slaapkamer, werkkast, zolder

deel van woonwijk - buurthuis, flat, huis, laan, straat, winkelcentrum, wijkgebouw

deel van woord - achtervoegsel, affix, deelwoord, foneem, letter, lettergreep, persoonsvorm, prefix, stam, syllabe, voorvoegsel

deel van wortel - haarwortel, knol

deel van worteltrekking - exponent, index, macht

deel van wijk - buurt

deel van ijskast - eierrek, flessenrek, groentela, koelelement, vriesvak

deel van zaag - handvat, spanraam, tand

deel van zadel - blad, boog, boom, dak, kleed, knop, riem, tas, wolf

deel van Zeeland - Beveland, Duiveland, Filipsland, Schouwen, Tholen, Walcheren

deel van zeeschip - brug, commandobrug, dek, lounge, promenadedek, ruim

deel van zeil - dirk, fok, mast, reef, rif, schoot, stag, steng, val

deel van zeilboot - bakstag, begijnenra, beretand, berghout, bezaan, boegspriet, bolder, dirk, fok, fokkemast, fokval, gaffeltopzeil, grootbramzeil, helmstok, kiel, klik, kluisgat, kluiver, kluiverleider, kluiverval, koekoek, kop, kruismast, lij, mastkoker, nokval, roer, roerhengsel, schoot, stagfok, stagzeil, stamstag, vlieger, want, zeilval, zwaard

deel van zeilschip - achtersteven, fok, giek, gijk, kiel, mast, roer,

voorsteven, zwaard

deel van zeiltuig - dirk, fok, mast, schoot, stag, steng, val

deel van zeis - dol, mes, zen

deel van zendstation - antenne, microfoon

deel van zenuw - dendriet, ganglion, neuriet, neuron

deel van zenuwcel - dendriet

deel van ziekenhuis - kraamafdeling, mortuarium, operatiekamer, polikliniek, zaal

deel van ziekte - behandeling, besmetting, crisis, herstel, revalidatie

deel van zijdegetouw - sempel

deel van zin - bepaling, bijzin, gezegde, hoofdzin, leesteken, onderwerp, voorwerp, woord, zin(s)deel, zinsnede

deel van zitvlak - bil

deel van zolder (apart verhuurd) - vink

deel van zonnestelsel - aarde, maan, planeten, planetoïden, sterren, sterrebeelden

deel van zonneweg - aphelium, apogeum, perigeum

deel van Zuid-Afrika - Betsjoeanaland, Kaapprovincie, Natal, Oranjevrijstaat, Transvaal

deel van Zuid-Amerika - Argentinië, Bolivia, Brazilië, Chili, Colombia, Ecuador, Guyana, Paraguay, Panama, Peru, Suriname, Uruguay, Venezuela

deel van Zuid-Holland - Beierland , Delfland, Goeree, Rozenburg, Overflakkee, Putten, Rijnland, Voorne, Westland, Ijselmonde

deel van Zuidzee – Koraalzee

deel van zuil – architraaf, fries, kapiteel, kolom, kornis, kroonlijst, piedestal, sokkel, voetstuk

deel van zwaard - gevest, greep, heft, kling, lemmer, lemmet

deel van Zweden - Blekinge, Dalarna, Gotland, Jämtland, Lapland, Medelpad, Norland, Schonen, Skane, Smaland, Soealand, Svealand, Uppland

deel van Zwitserland - Aargau, Appenzell, Baselland, Bern, Bribourg, Engadin, Fribourg, Glarus, kanton, Luzern, Mittelland, Schwijz, Ticino, Tessin, Thurgau, Uri, Vaud, Waadt, Wallis

deel van de aalfuik - kub, kubbe

deel van de aarde - Afrika, Amerika, Australië, Azië, Europa, pool, subtropen, tropen, zone

deel van de aarde tussen de keerkringen - tropen

deel van Afrika - Angola, Algerië, Egypte, Ethiopie, Eritrea, Gabon, Ghana, Guinea, Goudkust, Gambia, Ifni, Ivoorkust, Kenia, Kameroen, Libye, Liberia, Mali, Marokko, Madagaskar, Natal, Niger, Nigeria, Nubië, Oeganda, Rhodesië, Sahara, Senegal, Sierra Leone, Sahara, Soedan, Tanganjika, Togo, Transvaal, Tunesië, Volta, Zanzibar, Zuid-Afrika

deel van de aardkorst - aardlaag

deel van de arm - biceps, bovenarm, elleboog, ellepijp,

hand, onderarm, pols, spaakbaan

deel van de beenderen - merg, specie

deel van de bijbel - bijbelboek, evangelie, N.T., O.T., Pentateuch, psalmen, testament

deel van de bloementuin - bed, border, gazon, pad, perk

deel van de boerderij - achterhuis, afdak, deel, erf, hok, hooimijt, koestal, loods, paardenstal, stal, schuur, voorhuis

deel van de boom - bast, blad, kroon, kruin, lover, schors, spint, stam, tak, twijg, wortel

deel van de borst - tepel

deel van de borstkas - borstbeen, rib, ruggengraat

deel van de brouwerij - beslagkuip, brouwketel, eestoven, filter, gistkuip, hopzeef, kiemtrommel, legtank, moutkuip, moutsilo, silo, wachttank, weekkuip, wortketel

deel van de buik - darmen, lever, maag, milt, navel

deel van de cursus - semester, trimester

deel van de dampkring - argon, ionosfeer, ozon, ozonosfeer, troposfeer

deel van de dierenwereld - amfibieën, geleedpotigen, reptielen, tweeslachtigen, vissen, vogels, weekdieren, zoogdieren

deel van de eetwaren - aardappel, boter, brood, gevogelte, groente, margarine, vet, vis, vlees, wild

deel van de gamelan - kendang

deel van de gasmeter - rotameter

deel van de geneeskunde - chirurgie, orthopedie

deel van de hals - adamsappel, atlas, halsslagader, halswervel, keel, nek, strot

deel van de hals - adamsappel, halswervel, keel, nek, strot

deel van de hand - duim, middelvinger, muis, palm, pink, ringvinger, wijsvinger

deel van de haven - aanlegsteiger, dam, damwand, kade, kraan, loods, steiger

deel van de helm - kam, kinriem, riem

deel van de heraldiek - kleur, kwartier, schild

deel van de ingewanden - darm, lever, maag, milt

deel van de kaak - kaakholte

deel van de keel – huig, keelholte, strot

deel van de keuken - aanrecht, fornuis, gasstel, gootsteen, kast, koelkast, kraan, pannenrek

deel van de kleding - boord, knoop, kraag, mouw, naad, pand, pijp, revers, voering, zoom

deel van de kop van hond - snoet

deel van de match - ronde, speelhelft

deel van de meeldraad - helmbindsel, helmdraad, helmhok, helmknop, stuifmeel, pollen

deel van de melk - room

deel van de mond - gebit, gehemelte, huig, kies, lip, tand, tong, tongriem, verhemelte

deel van de nek - hals, nekwervel, strot

deel van de onderbuik - kruis, lies

deel van de opbrengst - tiende, B.T.W.

deel van de Peleponnesus - Elis

deel van de politie - agent, agente, brigade, brigadier, commissaris, hoofdcommissaris, recherche, rechercheur

deel van de rechtbank – balie, griffie, parket, raadskamer

deel van de r.k. kerk - koor, oksaal

deel van de romp - borst, borstbeen, heup, buik, rib, rug,

sleutelbeen, schouderblad, wervel

deel van de romp van lastdieren – kroep

deel van de schedel - schedelbasis

deel van de slokdarm van vogels - krop

deel van de strijdkrachten - artillerie, A. T., bataljon, compagnie, K. L., divisie, genie, landmacht, legerafdeling, luchtmacht, marine, regiment, veldleger,

deel van de telefoon - draaischijf, druktoets, haak, hoorn, kiesschijf, snoer

deel van de telegraaf - seinsleutel, sleutel

deel van de toom - leireep

deel van de toren - draaitrap, haan, kruis, spits, torenvenster, trans, wenteltrap, windwijzer

deel van de tram - achterbalkon, balkon, looppad, lus, staanplaats, treeplank, voorbalkon, zitplaats

deel van de trap - laaf, leuning, trede, tree

deal van de tuigage - gei, giek, ra, steng, want, zeil

deel van de uitgave - band, bd., deel

deel van de Verenigde Arabische Republiek - Egypte, Jemen

deel van de Verenigde Staten - Nevada, zie Amerikaanse staat

deel van de verkoop - kavel, kaveling

deel van de visvangst voor eigen gebruik - bra

deel van de Waddenzee - Lauwers

deel van de wagen - as, band, dak, motor, rem, wiel

deel van de wandelstok - knop

deel van de wedstrijd - game, helft, rondo, rust, set, speeltijd

deel van de week - dag, etmaal, dinsdag, donderdag, maandag, vrijdag, weekend, woensdag, zaterdag, zondag

deel van de weg - berm, middenberm, rijbaan, talud, wegas

deel van de wereld - Afrika, Amerika, Antarctica, Australië, Azië, continent, Europa

deel van de wereldbevolking - Afrikaners, Arabieren, Aziaten, Chinezen, Eskimo's, Europeanen, Indiërs, Indianen, Japanners, Javanen, Joden, Maleiers, Mongolen, Turken

deel van de zonneweg - aphelium, afelium, apogeum, perigeum, winterkeerpunt, zomerkeerpunt

deel van een afscheiding - raster

deel van een altaar - retabel, tabernakel

deel van een ambtsgewaad - stool

deel van een arrondissement - kanton

deel van een artikel – lid, sub

deel van een atoom - elektron, neutron, nucleon, proton

deel van een auto - accu, bumper, carrosserie, claxon, dak, handrem, koplamp, koppeling, motor, rem, portier, radiator, starter, stuur, uitlaat, wiel, zuiger

deel van een autobus – afstap, koplamp

deel van een baan bij zeilwedstrijden – rak

deel van een babyschedel – achterhoofdsbeen, fontanel, voorhoofdsbeen, wandbeen

deel van een baggermolen - noria

deel van een bakkerij - oven

deel van een balans - gewicht, lastarm, mes

deel van een batterij - cel, pool

deel van een bedrijf - akte

deel van een been - bil

deel van een begroting - post

deel van een beitel - aar, faas

deel van een berg - flank, helling, piek, top, voet

deel van een betoog - zinsnede

deel van een bijenkorf – honingraat, raat, vlieggat

deel van een biljartkeu - Pomerans

deel van een blaasinstrument - klep, lob, mondstuk, piston, ventiel

deel van een blad - ader, bladmoes, bladschijf, bladsteel, lob, nerf

deel van een bladzijde - alinea, kantlijn, marge, regel

deel van een bloem - blad, bloemblad, bloembodem, bloemdek, buis, bijkelk, bijkroon, keel, kelk, kelkblad, kroon, kroonblad, meeldraad, stamper, steel, stempel, stengel, stijl, schutblad, vruchtbeginsel, zoom

deel van een boek - band, besteekband, blad, bladzij, kaft, katern, omslag, pagina, rug, schutblad

deel van een boekomslag - flap

deel van een boekwerk - vol, volume

deel van een boerderij - veestal

deel van een bokking - graat, hom, kuit

deel van een bokswedstrijd – ronde

deel van een boom - bladeren, kroon

deel van een boorinstallatie - boorgat, boortoren, bordes, kroonblok, leibuis, spoelingspomp, spoelkop, zuigbuis

deel van een boortoren – draaitafelsteek, gareelsteek, haaksteek,

mastworp, schootsteek, topreepsteek, trompetsteek, zitsteek

deel van een boot - steven

deel van een boot of schip - railing, reeling

deel van een bouwwerk - architraaf, beuk, boog, fiaal, fries, fronton, impost, kroonlijst, latei, liseen, risaliet, schalk, tafelement, travee, zwik

deel van een breuk - breukstreep, decimaalteken, deeltal, deler, noemer, teller

deel van een breukband - pelote

deel van een breviergebed - metten

deel van een bril - arm, been, glas, montuur, poot, rand

deel van een broedmachine - kunstmoeder

deel van een broek - band, pijp, knie, knoop, sluiting

deel van een brouwerij - klaringskuip, legertank, moutsilo,

uitslagkuip,

deel van een brug - balustrade, leuning, overspanning, pijler, wegdek

deel van een bruiloftstoilet - sleep, voile

deel van een café - gelagkamer

deel van een camera - diafragma, filter, geelfilter, lens, sluiter, statief, zoeker

deel van een ceintuur - gesp

deel van een cel - chromosoom, kern, poollichaampje, protoplasma

deel van een celkern - gen

deal van een cirkel - diameter, graad, koorde, middellijn, middelpunt, omtrek, periferie, radiaal, sector, segment, straal

deel van een cirkelvak – cirkelsector, graad, koorde, segment

deel van een circus - piste

deel van een compagnie - groep, peloton, staf

deel van een concertzaal – podium

deel van een corset - balein

deel van een costuum - jas, pantalon

deel van een coupon - talon

deel van een dag - am, avond, avonduur, kwartier, middag, middernacht, minuut, morgen, morgenstond, nacht, nanacht, namiddag, n.m., nanoen, noen, ochtend, seconde, stond, ure, uur, vooravond, voormiddag, vm

deel van een dakconstructie - dakgebint, kapgebint, kapspant

deel van een dakgeraamte – dakspant, dakspar

deel van een decimale breuk - decimaalteken, periode

deel van een deur - beslag, grendel, klink, knip, knop, paneel, post, scharnier, slot, stijl, vleugel

deel van een deurkozijn – deurpost

deel van een dierlijk lichaam – bek, kop, muil, poot, romp

deel van een dobber - sim

deel van een dorp - brink, dijk, hoofdstraat, huis, kerk, kern, kom, laan, markt, plein, school, steeg, stoep, straat, voorstraat, wijk

deel van een driehoek - basis, bissectrice, hoek, hoogtelijn, hoogtepunt, hypotenusa, loodlijn, rechthoekszijde, tophoek, zwaartelijn, zwaartepunt, zijde

deel van een drukpers - degel, frisket, timpaan, verschet

deel van een dynamo - anker, koolborstel, rotor, veldwikkeling

deel van een dijk - aarde, bazaltsteen, glooiing, keileem, kruin, talud, voet, zinkstuk

deel van een eetservies - terrine

deel van een effect - coupon, mantel, talon

deel van een eg - egraam, egtand

deel van een ei - dooier, dop, eierdop, eierdooier, eierschaal, eigeel, eiwit, schaal

deel van een elektrisch toestel - transistor

deel van een elektrische – tram, trolley

deel van een erfenis - legaat

deel van een etmaal - a.m., avond, avonduur, dag, kwartier, middag, middernacht, minuut, morgen, morgenstond, nacht, namiddag, n.m., nanacht, nanoen, noen, ochtend, p.m., seconde, stond, ure, uur, vooravond, voormiddag

deel van een evenredigheid - reden, term

deel van een fagot - baspijp, beker, 4buis, dubbelrietblad, klep, pen, vingergat

deel van een fiets - achterlicht, as, bagagedrager, band, bel, dynamo, frame, kamrad, ketting, kettingkast, lamp, lantaarn, naaf, pedaal, rem, remnaaf, spaak, spatbord, stuur, terugtraprem, trapper, velg, versnelling, zadel

deel van een fles - buik, hals, kurk, nek, ziel

deel van een fornuis - afdekplaatje, asla, brander, deksel, oven, pijp, ring, rooster, spaarbrander

deel van een fort - bastion

deel van een fototoestel - diafragma, filter, lens, sluiter, statief, zoeker

deel van een fuik - inkel, kubbe

deel van een gaslamp - gloeikousje

deel van een gebonden boek - katern

deel van een gebouw - dak, etage, kamer, kelder, keuken, sousterrain, verdieping, zolder

deel van een geheel - element, fractie, gedeelte, lid, onderdeel, part, stuk

deel van een geschrift - deel alinea, blad, bladzijde, hoofdstuk, pagina, paragraaf, regel

deel van een geschut - affuit, broek, kulas

deel van een gevangenisdeur - schaftluik

deel van een gevechtsterrein - etappegebied

deel van een gevel - aandak, deur, erker, kozijn, pui, raam

deel van een gewei - tak

deel van een gletsjer - eindmorene, gletsjerspleet, gletsjertafel, middenmorene, morene, zijmorene

deel van een graad - minuut, seconde

deel van een haard - asla deur, haardkuil, haardplaat, rookvang, vulklep, vuurkorf

deel van een ham - hesp

deel van een hand - duim, muis, palm, pink, vinger

deel van een handpers - degel

deel van een handvuurwapen - drukpunt

deel van een harmonica - balg

deel van een harnas - kniestuk

deel van een hefboom – lastarm

deel van een helikopter - rotor, rotorblad, staartschroef

tandwielkast

deel van een hengel - dobber, haak, lood, molen, reel, sim, snoer

deel van een heuvel - helling, top, voet

deel van een hijswerktuig - kabel, katrol, takel

deel van een hoed - bol, rand

deel van een hondenkop - bek, oog, oor, snoet, snuit, tong

deel van een hoofdstuk - alinea, letter, paragraaf, vers, woord

deel van een hoogtecirkel van een ster die onder de horizon ligt - depressie

deel van een horloge - anker, band, batterij, glas, kas, knop, plaat, radertje, raadje, veer, wijzer,

deel van een hotel - badkamer, balzaal, eetzaal, hal, kamer, keuken, lounge, receptie, restaurant

deel van een huis - appartement, badkamer, dak, deur, douchecel, eetzaal, erker, etage, gang, gevel, goot, hal, kamer, kap, kelder, keuken, koekoek, muur, nok, pannen, portaal, pui, raam, receptie, restaurant, serre, suite, toilet, trap, venster, verdieping, woonkamer,zolder, zolderraam

deel van een hunebed - kei, zwerfsteen

deel van een hijswerktuig - giek, takel

deel van een inspan - disselboom

deel van een instrument – embouchure, pedaal, piston, snaar, toets, ventiel

deel van een japon - lijf, lijfje, kraag, lapel, mouw, omslag, pand, rever, sleep, voering

deal van een jas - achterpand, kraag, lapel, mouw, pand, rever, voering, voorpand

deel van een kaart - areaal, lengende, kaartvak, meridiaan, evenaar, linie, equator

deel van een kaartsysteem - tabkaart

deel van een kabel - streng

deel van een kachel - asla, deur, mantel, plaat, pijp, rooster, vulklep

deel van een kalender - blad, dag, maand, schild, week

deel van een camera - cassette, diafragma, draagriem, filter, flitslicht, lens, sluiter, tas

deel van een kampeeruitrusting - bed, deken, grondzeil, haring, tent

deel van een kamwiel - tand

deel van een kanon - affuit, loop, ziel

deel van een kast - deur, Ia, lade, plank, slot

kanteel, steen, trans

deel van een kegel - grondvlak, mantel, top

deel van een kerk - bank, beuk, kansel, koor, oksaal, schip, steunbeer, toren

deel van een ketel - deksel, fluit, handvat, tuit

deel van een ketting - kraal, ring, schakel, schalm, slot

del deel van een kippenhok - nachthok, ren, roest, stok

deel van een klarinet - beker, klep, mondstuk, tussenstuk

deel van een kinderschedel - fontanel

deel van een kledingstuk - boord, kraag, mouw, pand, plastron, pijp, rok voering, voorklep

deel van een klok - echappement, gewicht, klepel, schakelrad, slinger, veer, veerregelaar, wijzerplaat

deel van een klokketoren - galmgat

deel van een klooster - boekerij, calefactorium, cel, dormter, dormitorium, eetzaal, hospitium, kruisgang, refectorium, refter, scriptorium

deel van een knie – knieschijf

deel van een koeienmaag - boekmaag, lebmaag, netmaag, pens

deel van een koeieuier – uierkwartier

deel van een koffiepot – tuit

deel van een kolenkachel - asla

deel van een komeet - coma, koma, kern, staart

deel van een kompas - naald, roos, windstreek

deel van een koolplant -blad, bloem steel, stronk,wortel

deel van een koor - rei

deel van een koran – soera

deel van een korenhalm - aar, graan, steel

deel van een kostuum - broek, colbert, jas, pantalon, vest,

deel van een kous - boord, hiel, kuit, naad, teen, voet

deel van een kozijn - afzaat, kalf

deel van een kralenketting - kraal

deel van een krant - advertentie artikel, bijvoegsel, kolom, pagina, rubriek

deel van een krantenpagina - artikel, cursief(je), kolom, kop, rubriek

deel van een krater - bodem, keel, pijp

deel van een kristalontvanger - detector

deel van een kruisweg - statie

deel van een kuilnet - aatje

deel van een ladder - sport, stijl, trede, tree

deel van een lamp - bol(lamp), brander,fitting, gloeidraad, voet

deel van een land - arrondissement, country, dorp, gemeente, graafschap, kanton, kreis, provincie, stad, streek

deel van een landbouw werktuig – egraam

deel van een legioen - cohorte, kohorte

deel van een lengtecirkel - lengtegraad

deel van een lening – tranche

deel van een levend wezen – orgaan

deel van een lichaam - borst

deel van een liturgiesch gewaad – maanipel

deel van een locomotief - ketel

deel van een lijn - lijnstuk, segment

deel van een maand - week

deel van een machine - as, kruk, krukas, lager, pal, tandwiel, vliegwiel

deel van een mantel - bontrand, capuchon, kraag, mouw, puntmuts, zoom

deel van een marszeil - holte

deel van een mast – mars, ra, steng

deel van een mes - hecht, heft, lemmet,punt, rug, snede

deel van een metaalfabriek - gieterij

deel van een meubel - arm, bekleding, blad, la, leuning, poot, veer, zitting

deel van een microfoon – beschermingsrooster, conus, elektrode,

huis, isolatie, poolplaat

deel van een minuut - seconde

deel van een mis - canon, gloria, graduale, tractus

deel van een misgewaad - albe, amict, humeraal, manipel, schoudervelum, singel, stola, stool

deel van een missiegewaad – gordel

deel van een modieuze damesschoen – naaldhak

deel van een moerbout - kop, moer, schroefdraad

deel van van molecuul - atoom, ion

deel van een molen - as, kap, klapspaan, maalwerk, molensteen, rad, roede, rotor, stator, taflement, trechter, treem, tremel, vang, wiek, wiel, zeil

deel van een molenwiek - vang

deel van een motor - bougie, brandstofpomp, carburateur, cilinder, klep, knalpot, krukas, lager, magneet, nokkenas, ontsteking, rotor, tuimelaar, verdeler, verstuiver, zuiger

deel van een muntpers - aanlanger, handje

deel van een muziekstuk - allegro, andante, argo, cadens, lento, menuet, partij, presto, rondo, scherzo

deel van een mijn - galeri,j gang, schacht

deel van een mijn - deksel, drukontsteker, lading, slagpijp, slagpin

deel van een nijptang - bek

deel van een obligatie – talon

deel van een ontploffingsmotor - magneet

deel van een oorlogsschip - kanon, mitrailleur, periscoop, raket, torpedo

deel van een oorlogsvloot - duikboot, eskader, fregat, kanonneerboot, kruiser, mijnenveger, smaldeel

deel van een opera – aria

deel van een orgel - corpus, fluitprestant, labiaalpijp, violon,

vioolprestant, vulstem, woudfluit, zwelkast

deel van een orkest - blazers, dirigent, slagwerk, strijkers

deel van een oude Rom. woning - atrium

deel van een ouderwets geweer - laadstok, loop

deel van een overhemd - boord

deel van een overspanning – aanbrug

deel van een paar schoenen - linkerschoen, rechterschoen

deel van een paardetuig - buikriem, gareel, gebit, halster, keelriem, koonstuk, neusriem, oorklep, steng, teugels

deel van een paddestoel - buisje, hoed, knol, lamel, manchet, mycelium, plaatje, ring, schede, schubben, stekel, steel, zwamdraad

deel van een pagina - alinea, kolom, letter, woord, zin

deel van een papierfabriek - papiermolen

deel van een paraplu - balein, scherm

deel van een periode - fase

deel van een pers - blok, cylinder, degel, inktrol, letterraam, matrijs, ram

deel van een peulvrucht - boon, dop, erwt, vlies

deel van een piano - hamer, kast, klep, pedaal, snaar, tangent, toets, toetsenbord

deel van een plaats - straat

deel van een plant - blad, bloem, knoop, knop, oksel, steel, stekel, stengel, wortel

deel van een ploeg - kouter, riester, schaar, snede, staart

deel van een pomp - bek, gek, hefboom, mik, pompbuis, tuit, uitloper, zuigbuis, zuiger, zwengel

deel van een preekstoel - kuip

deel van een priesterlijk gewaad - albe, amict, bonnet, cingel, huneraal, kazuifel, manipel, mantel, parament, schouderdoek, singel, stola, toga, toog

deel van een publiekrecht – strafrecht

deel van een puntige plant - stekel

deel van een pijp - dop, kop, roer, steel

deel van een radio installatie - antenne, ontvanger, zendapparatuur, zender, zendmast

deel van een reeks - term

deel van een regiment - bataljon, compagnie, peleton

deel van een reglement - alinea

deel van een rekenkundige bewerking - aftrekking, deeltal, deler, deling, optelling, produkt, quotient, rest, som, vermenigvuldiging, verschil

deel van een rem - blok, pedaal, remkabel, remolie, remschoen, remschijf, remsegment

deel van een repeterende breuk - repetent

deel van een rijsttafel - ketjap, kroepoek, rijst, sambal, saté, trassi

deel van en ring - briljant, diamant, goud, parel, saffier, steen, zilver

deel van een rivier - bedding, benedenloop, bocht, bovenloop, krib, linkeroever, meander, middenloop, monding, oever, rechteroever, strekdam, stroombed, stroomdraad, stroomversnelling, waterval, winterbed, zomerbed

deel van een roeiboot - boeg, docht, dol, kiel, riem, roeipen

deel van een roer - klik, koning

deel van een roos - blad, bottel, doorn, steel, stekel

deel van een rund - biefstuk, lendestuk, riblap, rollade, rolpens

deel van een rijwiel - frame

deel van een samenhangend geheel – gedeelte

deel van een schaalverdeling - graad

deel van een schedel - achterhoofds-been, fontanel, slaapbeen, voorhoofdsbeen

deel van een scheepstouw - tamp

deel van een schietschijf - roos

deel van een schip - anker, achterdek, achteronder, bak, bakboord, bezaan, boeg, boegbeeld, boom, bram, bramra, breefok, brug, bootsanker, bunker, campagne, davit, dek, dolboord, fok, fokkenmast, fokra, gaffel, gangspil, geerde, giek, halfdek, hel, hennegat, hospitaal, hut, kaartenkamer, kombuis, kajuit, kampagne, katander, kiel, kimkiel, kluisgat, kluiver, kompas, kooi, kraaienest, laadboom, lenspomp, lij, loglijn, luik, lijzeil, loopplank, marszeil, mess, misthoorn, nok, onderlijk, pantry, patrijspoort, peddel, piek, ra, reling, riem, roef, roeipen, roer, ruim, scheg, schoot, sloep, spant, stagzeil, steven, spuigaten, stuurboord, stuurjuk, stuurpen, stuurrad, stuwblok, takel, talie, tros, topreep, tuig, tuigage, uitkijk, valreep, vlotdek, voetlijk, voorlijk, vooronder, want, werpanker, wimpel, windas, zegen, zeerecht, zeil, ziekenboeg, zog, zwabber

deel van een schipbrug - aanbrug

deel van een schoen - contrefort, hak, hielstuk, neus, oog, punt, riem, veter, zool

deel van een school - bank, bord, gang, gymnastiekzaal, hal, klas, leraarskamer, lokaal

deel van een schoorsteen - pijp, rookgat, rookkanaal

deel van een schouwburg - balcon, brandgang, decor, doek, fauteuil, foyer, garderobe, loge, orkestbak, parket, parterre, rang, stalles, toneel, vestiaire

deel van een schriftletter - ligatuur, neerhaal, ophaal, stok

deel van een schroef - naaf

deel van een schuin dak - nok

deel van een schrijfmachine - tabulator, toets, wagen

deel van een servies - bord, melkkan, schotel, terrine

deel van een set bij tennis - game

deel van een skelet - been, bot, elleplip, jukbeen, koot, rib, schedel, schenkel, wervel

deel van een slachtdier - kwartier

deel van een sleutel - baard, lip, pijp, ring, schacht

deel van een slot - kruk, schoothuis, sleutel, sleutelplaat, slotplaat, tuimelaar

deel van een sluis - deur, kolk, rinket

deel van een sluisdeur - achterhar, broekbalk, taats, tempel

deel van een sonate - adagio, allegro, andante, finale, menuet, rondo, scherzo

deel van een spatbord – spatlap

deel van een speelpot - inleg

deel van een spier - pees

deel van een spoorbaan - baan, baanvak, biels, overweg, rails, trajekt, vak

deel van een spoortrein - loc, locomotief, tender, wagon

deel van een spoorweg - baanvak, biels, rails, traject

deel van een staalfabriek - gieterij

deel van een staande want - pardoen, perdoen

deel van een staat - dorp, gemeente, gewest, provincie, stad, streek

deel van een staat op vreemd gebied - enclave

deel van een stad - buurt, centrum, kom. laan, plein, steeg, stoa, straat, wijk

deel van een stadswijk - buurt

deel van een stamper – integument, nugellus, poortje, stempel, stigma, stijl, vruchtbeginsel, zaadlijst

deel van een station – emplacement, perron

deel van een stengel - geleding, knoop, knop, lid

deel van een stoel - armsteun, bekleding, leuning, poot, sport, zitting

deel van een stoep - balustrade, bordes, leuning, trede, tree

deel van stoomketel - mangat,vlampijp

deel van een stoommachine - ketel, regulator

deel van een stoomschip - ketelruim

deel van een stoomtrein - loc, tender

deel van een strijkinstrument - bodem, hals, kam, klankbord, klankkast, sleutel, snaar, sordino, strijkstok, toets,

deel van een strijkstok - haar, hout, punt, slof, talon

deel van een strik - knoop, lus

deel van een stroomgetij - benedenrivier

deel van een stuk - akte, bedrijf, scène

deel van een suite - badinerie, bourree, canarie, chaconne, cosaque, forlane, gavotte, gigue, menuet, musette, passacaille passepied, pavane, rigaudon, sarabande, tamboerin, toccata,

tricotet

deel van een syllogisme - conclusie, premisse

deel van een systeemkaart - tab

deel van een tabel - kolom

deel van een tafel – blad, lade, poot

deel van een takel - gijnblok, talie

deel van een tang - arm, bek

deel van een telefoon - telefoonhaak

deel van een tennisbaan - tra

deel van een tennispartij - game, set

deel van een textielfabriek - linnenweverij

deel van een theeservies - bord

deel van een toets - wel

deel van een toga - bef

deel van een toneelstuk - akte, bedrijf, rei, scène

deel van een topgevel - aandak

deel van een touw - tamp, streng, vezel

deel van een traptrede - wel

deel van een trein - bagagenet, buffer, coupé, locomotief, noodrem, portier, rijtuig, wagon

deel van een trompet - mondstuk, piston, ventiel

deel van een tros - tamp

deel van een tuin - bed, gazon, grasveld, perk, priëel

deel van een uitlaat - achterpijp, knalpot, pijp, spruitstuk, voorpijp

deel van een uur - minuut, sec, tel

deel van een uurwerk - ambre, anker, balans, gewicht, glas, hamer, kast, ketting, knop, minuutwijzer, naald, palrad, pendule, plaat, rad, secondewijzer slinger, slagveer, slagwerk, snek, slagveer, spiraalveer, trommel, uurwijzer, veer, wijzer

deel van een vaartuig - dek, ruim

deel van een vaarwater - rak

deel van een varken - haas, ham, hesp, kotelet, staart, spek, vlees

deel van een vat - duig, hoepel, spongat, sponning

deel van een vereerd persoon - relikwie

deel van een verhaal - clou, climax, epiloog, episode, epistel, hoofdstuk, inleiding, ontknoping, proloog

deel van een verkoop - winst

deel van een vertrek - deur, erker, muur, plafond, punt, raam, vensterbank, vloer, zolder

deel van een vesting - bastion, binnentalud, escarpe, kanteel, muur, poort, ravelijn, rideau, rondeel, tinne, toren, wal

deel van een vestingwal - bastion

deel van een vinger - gewricht, koot, lid, nagel, top

deel van een viool - bodem, hals, kam, klankbord, krul, snaar, sleutel, sordino, stok, toets

deel van een vis – aarsvin, borstvin, kieuw, kop, staart, schubbe, vin

deel van een visfuik - kub

deel van een visnet - inkel, keel, kub, vleugel

deel van een vissersvaartuig - kee

deel van een visvangst voor de bemanning -bra

deel van een vlag - baan, veld, wimpel

deel van een vliegtuig - aileron, beuk, buik, cabine, cockpit, hoogteroer, instrumentenbord, motor, neus, remklep, romp, staart, staartvlak, vleugel

deel van een vloot - eskader, smaldeel

deel van een voet - enkel, hak, hiel, middenvoetsbeentje, teen, wreef, zool

deel van een vork - tand, steel

deel van een vrachtwagen - bak, cabine, huif, laadbak, oplegger

deel van een vrucht - klokhuis, part, pit, schil, steel, vruchtvlees

deel van een vulkaan - caldeira, eruptiekanaal, kegel, kegelmantel, krater, kratermond, kraterwal, mantel

deel van een vuurwapen - haan, kolf, korrel, loop, magazijn, trekker, velden, vizier

deel van een walvisbaard - balein

deel van een wapenrusting - geweer, harnas, helm, koppel, lans, musket, patroontas, schild, speer, vizier, vuurroer

deel van een wapenschild - kwartier

deel van een wasinrichting - blekerij, drogerij, stomerij, strijkerij, wasserij

deel van een watermolen - scheprad

deel van een wasmachine - trommel, wringer

deel van een weefsel - cel, draad, inslag, neg, schering, zelfkant

deel van een weegtoestel - arm, as, balk, evenaar, gewicht, hefboom, juk, last, naald, opstap, schaal, wijzer

deel van een werkwoord - deelwoord, participium, stam, uitgang

deel van een werphengel - reel

deel van een wervelkolom - atlas, heiligbeen, stuit, wervel

deel van een wet – artikel

deel van een wetsartikel - alinea

deel van een wiel - as, band, naaf, spaak, velg

deel van een windas - draaispil, handspaak

deel van een windmolen - vang, wieken, zeil

deel van een winkel - etalage, kassa, rekken, standaards, toonbank

deel van een woestijn - bajada, duin, oase, plaja, zoutmeer

deel van een woonhuis - appartement, badkamer, douchecel, erker, etage, gang, hal, kamer, kelder, keuken, meterkast, slaapkamer, werkkast, zolder

deel van een woning - gevel

deel van een woord - foneem, letter, lettergreep, stam, syllabe

deel van een wortel - haarwortel, knol

deel van een wijk - buurt, straat, weg

deel van een zaag - handvat, spanraam, tand

deel van een zeeschip - brug, dek, lounge, promenadedek, ruim

deel van een zeil - rif

deel van een zeilboot - bakstag, bazaan, begijnenra, beretand, berghout, bezaan, boegspriet, bolder, dirk, fok, fokkemast, fokval, gaffeltopzeil, grootbramzeil, helmstok, kop, kiel, klik, kluiver, koekoek, kluisgat, kruismast, kluiver, kluiverval, kluiverleider, lij, mastkoker, nokval, roer, roerhengsel, scheg, schoot, stag, stagfok, stagzeil, stampstok, stamstag, val, vlieger, voorscheg, voorsteven, want, zetboord, zeil, zeilval, zwaard

deel van een zeil oprollen – reven

deel van een zelfstandig verhaal - episode

deel van een zendstation - antenne,microfoon

deel van een zin - bepaling, bijwoord, bijzin, gezegde, hoofdzin, leesteken, onderwerp, voorwerp, woord, zinsdeel, zinsnede

deel van een zolder - zolderkamer

deel van een zuil - kapiteel

deel van een zwaard - blad, gevest, greep, heft, kling, lemmet, lemmer

deel van het alfabet - letter

deel van het ambtsgewaad - bef, stool

deel van het bed -deken, kussen, laken, matras, peluw, sloop, spiraal, sprei

deel van het bedrijfskapitaal - aandeel

deel van het been - dij, dijbeen, enkel, kuit, kuitbeen, knie, scheen, scheenbeen, teen, voet, wreef

deel van het bestek - lepel, mes, vork

deel van het biljart - bal, band, keu, krijt, laken, lei

deel van het bovenlichaam - hals, oksel, scalp, skalp

deel van het celplasma - achromatine

deel van het chromosoom - gen

deel van het circus - piste, tribune

deel van het correspondentiemateriaal - ballpen, balpen, ballpoint, bloknoot, blocnote, carbon, envelop, papier, pen,, potlood, schrijfmachine, vulpen

deel van het daglicht – hemellicht, zonlicht

deel van het dak - balk, bedekking, bint, dakpan, gebint, goot, hanenbalk, kapel, kapgebint, kapspant, koekoek, leer, lijst, moerbalk, nok, raam, ruiter, spant, stoel, terras, tuin, venster, vorst

deel van het dal - dalbodem, dalwand, glooiing, talud, terras

deel van het damspel - bord, damschijf, damsteen

deel van het delfstoffenrijk - bauxiet, erts, gas, goud, koper, olie, steenkool, tin, zilver, kwikzilver

deel van het dierenlichaam - bek, hoef, klauw, kop, muil, poot, romp, snavel, staart, vleugel

deel van het evenwichtsorgaan - utriculus

deel van het gebit - brug, gehemelteplaat, hoektand, kies, kroon, melktand, oogtand, tand, verstandskies, vulling

deel van het gehemelte - huig, kaak, uvula, wervel

deel van het gelaat - gelaat, jukbeen, kaak, kin, koon, lip, mond, neus, neusvleugel, oog, ooglid, oor, slaap, voorhoofd, wang, wenkbrauw, wimper

deel van het geraamte - been, bekken, bot, rib, schede,l wervel

deel van het geweer - bajonet, borgveer, greep, grendel, haan, kamer, kolf, korrel, lade, loop, magazijn, patroonhouder, slagpin, sluiter, trekker, tromp, vizier

deel van het gezicht - zie: deel van gelaat

deel van het gezichtsorgaan - hoornvlies, iris, lens, netvlies, oogbal, pupil

deel van het hart - hartenbloed, hartklepje, hartspier, hartkuil, linkerboezem, linkerkamer, rechterkamer

deel van het hekwerk - deurtje, draad, gaas, opening, paal, poort, post, raster, reling, spijl

deel van het hoofd - gebit, gelaat, haar, kaak, kin, kruin, lip, mond, neus, oog, oor, oorschelp, schedel, slaap, wang, wenkbrauw, wimper

deel van het hooggebergte - dal, del, top, keten, piek, ravijn, rots, spits, steilte, vlakte, waterval

deel van het inwendig oor - aambeeld, doolhof, hamer, slakkenhuis, stijgbeugel, trommelvlies

deel van het jaar - dag, herfst, jaargetijde, kwartaal, lente, maand, najaar, nazomer, seizoen, semester, trimester, voorjaar, voorzomer, week, winter, zomer

deel van het leger - artillerie, bataljon, brigade, commando, compagnie, divisie, genie, groep, infanterie, kavalerie, kompagnie, korps, landmacht, legerkorps, luchtmacht, marine, militie, peleton, regiment, sectie, stoottroepen

deel van het lichaam - arm, been,borst, bovenarm, bovenlijf, buik, hals, hand, hart, heup, hoofd, keel, leest, lendenen, lever, lid, lies maag, milt, nek, oksel, onderlijf, rug, slokdarm, stuit, torso, voet

deel van het lichaam tussen onder- en bovenlijf – middel

deel van het maagsap - maagzuur

deel van het middenoor -aambeeld, kamer, stijgbeugel, trommelvlies, voorhof

deel van het Midden-Oosten - Arabië, Irak, Iran

deel van het onderlichaam - been, bil, dij, enkel, hiel, knie, kruis, kuit, lies, scheenbeen, teen, voet

deel van het oog - corona, hoornvlies, iris, lens, lid, netvlies, oogbal, ooglid, retina, traanklier, wenkbrauw, wimper

deel van het oor - aambeeld, doolhof, hamer, lel, oorbuis, oorlel, schelp, slakkenhuis, stijgbeugel, trommelvlies

deel van het orgel - klavier, manuaal, pedaal, positief, pijp, register, speeltafel, zwelkast

deel van het parlement - afgevaardigde, fractie, gekozene, kamer, lid, partij, senaat

deel van het pentateuch – Deuteronomium, Exodus, Genesis, Leviticus, Numeri

deel van het priesterlijk parament - stool

deel van het reglement - art., artikel, clausule, paragraaf

deel van het reukorgaan - neusbeen, neusgat, neuspunt, neusvleugel, tussenschot

deel van het roer - blad, klik, roerpen, schacht

deel van het scheepstuig - ra, want, tuigage

deel van het schoeisel - hak, hiel, neus, punt, riem, veter, zool

deel van het schooljaar - semester, trimester

deel van het skelet- opperarmbeen

deel van het slot - binnenplaats, brug, gracht, kanteel, kelder, muur, poort, toren, vertrek

deel van het spijsverteringskanaal - darm, maag, slokdarm

deel van het station - bagageruimte, hal, loket, perron, restauratie, restauratiezaal, spoor, wachtkamer

deel van het strottehoofd - adamsappel

deel van het theater - deur, foyer, loge, podium, toneel, zaal

deel van het theeservies - kopje, lepel, lepelvaasje, melkkan, schoteltje, suikerpot, theepot

deel van het toneeldecor - coulisse

deel van hetuitwendig oor - lel, schelp

deel van het tuig - broek, gareel, halter, hoofdstel, leidsel deel van het vistuig - dobber, fuik, haak, hengel, leefnet, schepnet, sim, snoer

deal van het voertuig - as, band, chassis, cilinder, klep, krukas, lager, motor, rem, ruit, stuur, vliegwiel, wiel, zuiger deel van het vogelkleed - pen, pluimage, veer

deel van het weefgetouw - palei, paleibalk, paleiriem, plei, polei

deel van het zeefbeen - hanekam

deel van het zeiltuig - dirk, fok, mast, schoot, stag, steng, val

deel van het zonnestelsel - aarde, maan, planeten, planetoïden, sterren, sterrenbeelden

deelbaar - divisibel

deelcel - merocyt

deelgenoot aan vereniging - lid

deelhebben aan - participeren

deelhebber - aandeelhouder, compagnon, participant, partner, vennoot

deelhebbers - partes, posteriora

deellijn - bissectrice, bissectrix, hoogtelijn, middelloodlijn, zwaartelijn

deelnemen aan iets - meedoen

deelnemen in iemands verdriet - medeleven

deelnemer aan een betoging - manifestant

deelnemer aan een debat - debater

deelnemer aan een wielerwedstrijd - stayer

deelnemer aan een zeker spel - dammer, bridger, kaarter

deelnemer aan snelheidswedstrijd - racer, coureur

deelneming - compassie, condoleance, deelname, participatie, sympathie

deelneming gevoelen - sympathiseren

deelneming tonen - belangstellen

deelpunt - splitsingspunt

deels - gedeeltelijk, half, partieel

deelstaat - kanton

deelstaat in Maleisië - Negara

deelstaat van India - Nagaland

deelstreep - afbeelding, bladwijzer, breukstreep, index

deelstuk - gedeelte

deelswijze - partieel

deelteken - trema

deeltje van een atoomkern - proton

deeltje van een hobo - riet

deeltje van een stof - vezel

deeltje van wol - vlok

deeltjes die men niet ziet met ultra-microscoop – amicronen

deeltjesversneller - cyclotron

deelweefsel - meristeem

deelwoord - participium

deemoed - berouw, eenvoud, nederigheid, onderworpenheid, ootmoed

deemoedig - berouwvol, eenvoudig, kruiperig, nederig, onderdanig, onderworpen, ootmoedig, slaafs, soumis

deemoedig vragen - bedelen

deemoedigen - vernederen

deemoedigheid - nederigheid, ootmoed

deemster - donker, duister, duisternis

deemsterig - donker, nevelig

Deens aardkundige - Steno

Deens amtshoofdstad -

4 Ribe, Soro

5 Arhus, Ronne, Vejle

6 Abenra, Alborg, Odense, Roskilde

8 Hillerot, Nykobing, Roskilde

10 Ringkobing

Deens beeldhouwer - Thorwalsen

Deens chemicus - Bohr

Deens componist - Bentzon, Berggreen, Bruhns, Gade, Jeppesen, Riisager, Schytte

Deens Eiland - Aerö, Amager, Anholt, Bornholm, Falster, Funen, Langeland, Lapland, Lolland, Mön, Saltholm, Samsô, Seeland, Sjaelland

Deens fysicus - Bohr

Deens historicus – Arup

Deens koningsgeslacht - Estrididen

Deens natuurkundige - Oersted

Deens paard - draveros

Deens parlement - folketing

Deens schiereiland - Amager, Jutland

Deens schrijver - Aakjaer, Andersen

Deens sprookjesdichter - Andersen

Deens taalkundige - Hjelmslev, Rask

Deens theoloog - Kierkegaard

Deense dieptemaat – favn

Deense dog - molos

Deense drank – aquavit

Deense eerste kamer - Landsthing

Deense haven - Aarhuus, Esbjerg, Kopenhagen

Deense hond - dog

Deense hoofdstad - Kobenhavn, Kopenhagen

Deense koning -

3 Dan

4 Erik, Gorm, Knut, Olaf, Sven

5 Johan, Niels

6 Herald

7 Godfred

8 Frederik, Waldemar

10 Christiaan

11 Christoffel

Deense letterkundige - Pontoppidan

Deense Luchtvaartmaatschappij - Danair

Deense munt - krone, kroon, öre

Deense plaats - zie plaats in Denemarken

Deense poolreiziger - Rasmussen

Deense Provincie - amt

Deense schilder - Agger

Deense schrijver - Dons

Deense sprookjesverteller – Andersen

Deense staatsman - Struensee

Deense stad - Aalborg, Aarhus, Esbjerg, Kopenhage, Odense, Ribe

Deense vlag - Danebrog

deerlijk - bedroevend, danig, ellendig, erg, geducht, jammerlijk, schrijnend, ziekelijk (gew), zeer, zwak (gew)

deerlijk gehavend - ontrampeneerd

deerlijk verzwakt - uitgeput

deern - dochter, hier, jongedochter maagd, maagdelijn, meid, meisje, mokkel, vrijster

deerne - meid, sloerie

deernis - begaan, bewogenheid, compassie, ellende, erbarmen, erbarming, mededogen, medegevoel, medeleven, medelijden, ontferming, ontroering

deerniswaardig - beklagenswaardig, pitoyable, zielig

deerniswekkend - beklaaglijk, deerniswaard(ig), defalcatie delaitistisch dom, ellendig, erbarmelijk, hartbrekend, jammerlijk, meelijwekkend, mismoedig, moedeloos, piteus, rampzalig, stakkerig, stom, zielig

defalcatie - korting, mindering

de facto - feitelijk, werkelijk

defaitisme - moedeloosheld, vertrouwenloos

defaitistisch - mismoedig, moedeloos, vertrouwenloos

defecatie - ontlasting, stoelgang

defect - beschadigd, beschadiging, caduc, feil, gebrek, gebroken, geschonden, kaduuk, kapot, mankement, ondeugdelijk, onklaar, storing, stuk

defectief - gebrekkig, ontbrekend, onvolledig

defensie - afweer, verdediging, verweer, weermacht

defensief - afwerend verdedigend, verwerend

defensief verband - NATO, NAVO, SEATO, ZOAVO, Warschau-pact

deferentie - achting, eerbied, onderscheiding, ontzag

deferentitis - funicullitis

deficiëntie - gebrek, tekort

deficiëntie-ziekte - avitaminose

deficit - gemis, kastekort, manco, tekort

defilé - bergpas, corso, optocht, parade

definiëren - bepalen, omlijnen, omschrijven

definitie - begripsbepaling, bepaling, omschrijving

begripsomschrijving

definitief - afdoende, blijvend, finaal, positief,uiteindelijk, vast, voorgoed, zeker

definitief zijn - vaststaan

definitieve regeling - beslag

deflatie - waardevermeerdering

deflegmatie - condensatie

deformeren - vervormen, misvormen

deformatie - misvorming, vervorming

defraudant (Fr.) - bedrieger, belastingontduiker, smokkelaar

deftig - aanzienlijk, achtbaar, afgemeten, chic, doctoraal, eerwaardig, ernstig, fatsoenlijk (Z.N.), fier, gegoed, gekleed, gewichtig, grandig (barg.), grave, honorabel, hoofs, imposant, officieel, parmantig, plechtig, pompeus, prat, serieus, sjiek, statelijk, statig, stijf, voornaam, vormelijk, waardig, wellevend

deftig, geleerd - doctoraal

deftig woord voor reeds - alreeds. alrede

deftig en fier - parmantig

degtig kleed - gewaad

deftig kostuum - smoking

deftig rijtuig - galakoets

deftig woord voor reeds - alrede, alreeds

deftige bril - lorgnon

deftige dame - douairière, freule, matrone, vrouwe

deftige dans - sarabande

deftige danspartij - galabal

deftige en bedaagde dame - matrone

deftiger dan eer - aleer

deftige tijdsbepaling - stond, stonde. ure

deftige vrouw - dame

deftige wijk in Londen - Mayfair

deftigheid - air, aristocratie, graviteit, noblesse, plechtigheid, plechtstatigheid, statie, statigheid, voornaamheid, waardigheid

dégagement - dienstgang

de geboorte betreffend - nataal

degelijk - betrouwbaar, beproefd, braaf, bruikbaar, degelijk, deugdelijk, deugdzaam, duurzaam, eerlijk, fidel, funk, gedegen, geducht, goed, grondig, hecht, keurig, rondig, solide, stevig, terdege, tof, waarlijk

degelijk voedsel - erwtensoep, hutspot, snert, stamppot, winterkost

degelijke kennis - kunde

degelijkheid - boniteit, gedegenheid, hechtheid, soliditeit, sterkte

degelijke kennis - kunde

degelijk en goed - prima

degelpers - drukpers

degen - dagge, fleuret, floret, kling, rapier, sabel, schermwapen, zwaard

degen (Sp.) - espada

degene aan wiens order een wissel is gesteld - nemer

degene die bekeurt - verbalisant

degene die op betaling aandringt - maner

degene wiens orderwissel gesteld is - nemer

degeneratie - achteruitstelling, decadentie, ontaarding, terugzetting, verbastering, verdorvenheid, verlaging, verval

degenereren - ontaarden, verwilderen

degenhanger - bandelie, ceintuurr, koppel

degenkwast - dragon, troetel

degenstok - stekade, wapenstok

degenvis - pijlstaartrog

de gewoonte hebben - plegen

de grondbeginselen omvattende - elementair

de grote hoop - gros

de grote massa - publiek

de grote wereld - monde, society

de hand lezen - waarzeggen

de helft - half

de hielen lichten - vluchten

de hoogste waarde - maximum

de jongere - jr. junior

de jure - rechtens

de knop aan horloge - remontoir

de lezer heil - l.s.

de mensen - men

de moed benemen - ontmoedigen

de naam betreffende - nominaal

de onbekende - n.n.

de Oost - Indië

de openbare mening - men

de oudere - senior, sr.

de vijf boeken van Mozes - Pentateuch

degoutant (Fr.) - afschuwelijk, onsmakelijk, walgelijk

dagoûtant - afschuwelijk, onsmakelijk, walgelijk

degradatie - achteruitgang, achteruitstelling, terugstelling, terugzetting, verlaging

degraderen - achteruitstellen, terugstelllen, terugzetten, verlagen

degoût (Fr.) - afkeer, walging

degressie - afneming, daling

degressief - afnemend, dalend

dehydrateren - ontwateren

dehydreren - draineren

dehydrogeneren - oxyderen

deïficatie - vergoddelijking

Dei Gratia - D. G.

deiktisch - aanwijzend

deimt - dagmaat

dein - stijfkop

deinen - golven, kabbelen, wiegelen, wiegen

deinen van water - kabbelen

deiner - stijfkop

deining - beroering , beweging, branding, drukte, golfbeweging, golving, onrust, opschudding, remous, rolling, rumoer, trammelant, wiegeling, zeegang

deinmachine - jigger

deinoor - stijfkop

deinzen - afgaan, teruggaan, weggaan, wijken

deinzing - aftocht, terugwijking

dejeuneetje - ontbijtstel

dejeuner (Fr.) - koffiemaal, lunch, ontbijt

dejeuneren - lunchen

de jongere – junior

de juiste maat - passend

dejure - rechtens

dek - bedekking, deken, kleed, laken, plaid, scheepsvloer, sneeuwdek, sneeuwkleed, sprei, wade

dek om de benen te warmen - plaid

dek over een bed - sprei, sierdeken

de kat uit de boom kijken - wachten

dek van verschillende lapjes - bedelaarsdeken, lappendeken

dekaliter - dal

dekbalk - architraaf, sloof

dekbed - bovenbed

dekblad – plaat, schutblad

de keerkringslanden - tropen

deken - beschutting, decaan, decanus, dek, dekkleed, doyen, hoofd(man), oudste, overman, overste, paardedeken, plaid, priester, reisdeken, sierdeken, sprei, tienman, winterdeken, zomerdeken

deken der Mexicaanse ruiters - sarape

deken van verschillende lapjes - bedelaarsdeken, lappendeken

dekenvlag - flab

deken, wollen - plaid, sarg(i)e, serge

dekgroen - chromaatgroen

dekken - afsluiten, bedekken, behoeden, beschermen, beschutten, bespringen, bevruchten, goedmaken, schutten, verbergen, vergoeden, waarborgen

dekking - bedekking, bescherming, beveiliging, bevruchting terreinverheffing, zekerheid

dekkleed - couverture, dek, deken, hoes, kleed, plaid, presenning, sprei, tafellaken, wagenzeil

dekkleed op bed - sprei

dekkleed van paarden - maankap, schabrak

dekknecht - runner

deklaag - bovenlaeg

deklaag van de hoornwand van een paardehoef - glazuurlaag

de klankladder zingen - solfeggiëren, solmiseren

de klemtoon leggen - accentueren

deklijst - neuslijst

dekmantel - façade, masker, mom, schijn, voorwendsel

deknaam - pseudoniem, schuilnaam

dek op bed - deken

dek op matras - laken

dekplaat - sluitsteen, vloersteen, vloertegel, zerk

dekplaat van een kapiteel - abacus

dekplaatje - schub

dekriet - dakbedekking, glui, glei, gleis, halriet

dekschild - vleugelschild

dekschoor - dekstijl

deksel - afsluiter, afsluiting, hul, klap, klep, lid, sluiting

deksel boven de onrust in een uurwerk - kalot

deksel of klep - luik

deksel van een doodkist - roef

deksel van een miskelk - panteen

deksels - bliksems, donders, drommels, duivels, verdomd, verduiveld

dekstier - rijstier, springbul

dekbed - bovenbed

dekblad - bovenblad, schutblad

dekstoel - mailstoel

dekstof - mineraal

dekstro voor planten - mulch

dekstuk - dak

dekstuk van een cementen put - kruinstuk

de kuierlatten nemen - vluchten

dek van verschillende lapjes - lappendeken

dekverf - menie

dekvogeltje - baardmees

dekvrucht - bovenvrucht

dekwerk - blindering

dekwit - litopoon

dekzwabber - stormstagzeil

de kunst van waarzeggen - mantiek

de kunst van Klein-Azie - Levant

dekwerk - blindering

del - corrosiedal, dal, duinvallei, flap, flard, kuil, laagte, lellebel, slet, slons, vallei, vod

del tussen twee banken langs de kust - mui

de laatse wedstrijd - finale

de landingsplaats van Noach - Ararat

delatie - aanbrenging, verklikking

Delaware, hoofdstad van – Dover

deleator - weglatingsteken

delegatie - afvaardiging, commissie, deputatie, opdracht, overdracht

delegeren - afvaardigen, deputeren, overdragen

delen - doorhakken, halveren, rekenen, scheiden, splijten, splitsen, verdelen

delen (med.) - schisma

delen van een etmaal - uren

delen van de provincie Groningen - Ommelanden

delen van een legering - gehalte, karaat

delen van lichaam - leden, ledematen, organen

delf - gracht, greppel, sloot

delfhamer - pikhamer

delfinium - ridderspoor

delfisch - orakelachtig, raadselachtig

delfplaats - groeve, mijn

delfplaats van een steensoort - marmergroeve

delfster - graafster

delfstof – aardolie, amaril, bariet, bauxiet, bruinsteen, edelgesteente, edelsteen, erts, gesteente, gips, git, glimmer, gneis, goud, grafiet, graniet, griffellei, koln, kopererts, lei, mangaan, meerschuim, mergel, metaal, mica, mineraal, natron, nefriet, oer, paragoniet, radium, salpeter, smergel, spaat, spiegelerts, spiegelspaat, steen, tin, uraan, uranium, veldspaat, ijzer, zilverzwavel, zwavel

delfstof voor kunstvoorwerpen - jade

delfstof die metaal bevat - erts

delfstofbeschrijving - mineralografie

delfstoffelijk - mineraal

delfstoffenrijk - mineralenrijk

delfstofhoudend – mineraal

delfstof van Banka - tin

delfstofkunde - mineralogie

delfstofkundig - mineralogisch

delfstofkundige - mineraloog

Delftenaar - kalfschieter

Delfts aardewerk - plateel

Delftsblauw - plateel

Delfts orakel - Grotius

Delftse plateelsoort - clapmut

Delfts schilder - Vermeer

delfwerk - graafwerk

delg uit - dele (Lat.)

delgen - afbetalen, aflossen, amortiseren, mortificeren, tenietdoen, voldoen

delgen door betaling van schulden - amortiseren

delging - afbetaling, aflossing, vereffening

delging van een schuld - amortisatie

delgingsfonds - amortisatiefonds

delguit - dele

Deli, stad in - Medan

deliberatie - beraadslaging, overleg, overweging, redenering, weegschaal

delibereren - afwegen, beraadslagen, overleggen, redeneren,

delicaat - broos, delicieus, frêle, fijn, gevoelig, fijn voelend, hachelijk, heerlijk, kies, kieskeurig, lekker, moeilijk, nauwnemend, netelig, te(d)er, teertjes, tenger, welsmakend, welsprekend, zwak

delicatesse - fijnheid, fijnkost, kiesheid, lekkernij, tederheid

de lichtste kleur - wit

delicieus - déli, (over)heerlijk, kostelijk, verrukkelijk

delict - misdaad, misdrijf, misstap, overtreding, vergrijp

delimitatie - afbakening, begrenzing, grensbepaling

delimiteren - afbakenen, begrenzen

delineatie - afbakening, grondtekening, omlijning, plan, schets, tekening

deling - deelsom, divisie, halvering, scheiding, schisma, verdeling

delingsuitkomst - quotient

delinquent - boosdoener, dader, misdadiger, overtreder, schuldige

delireren - ijlen

delirium – dronkemanswaanzin, razernij, waanzin, waanzinnigheid, ijlkoorts

delirium tremens - dronkemans waanzin

dellig - deluw

delling - glooiing, kuil, laagte, put

del of slet - sloerie

deloyaal - oneerlijk, onoprecht, ontrouw

delta - rivierarm

deltavormig - deltoïdeus

delte - hooischelf, hooizolder

deluw - beschut

delven - graven, opgraven, rooien, (uit)spitten, woelen, wroeten

delver - graver, spitter

de maat opnemen - opmeten

demagnetiseren - degaussen, relegatie, verbanning

demagogie - volksbedrog, volksmisleiding, volksverleiding

de man die de kosten mag dragen - Sijmen

demagogie - volksbedrog, volksmisleiding

demagogisch - oproerstokend

demagoog - opruier, stoker, tiran, volksbedrieger, volksleider, volksmenner, volksmisleider

demarcatie - afbakening, grens, grensscheiding,

demarcatielijn - grenslijn, scheidingslijn, grenslijn

demarcatietroepen - grenstroepen

demarche - poging, stap

demarkeren - afbakenen, delimiteren, ontmaskeren, ontsnappen

demarreren - uitlopen, versnellen

demaskeren - ontmaskeren

dematerialisatie - ontstoffelijking

demee - temet

de mensen - publiek

de mensenmoordenaar onder de paddenstoelen - amaniet

dement – afgetakeld, zwakzinnig

dementeren - logenstraffen, ontkennen, tegenspreken

dementi – loochenen, logenstraffing, loochening

dementie - aftakeling

demi - herenjas, overjas

de mindere – minor

demimondaine - courtisane

demissie - ontslag

demissionair - aftredend

demitteren - ontslaan

demiurg - wereld bouwer

democratie - volksregering

de moed benemen - ontmoedigen

de moed hebben - durven

de moeite waard - lonend

demografie - volksbeschrijving

demolitie - afbraak, sloping

demon - belzebub, droes, duivel, duivelskind, geest, ikker, monster, nikker, satan, slechtaard, spook, wezen

demon in wolfsgedaante - fenrir, fenris, fenriswolf

demon van de Annamieten - malai

demonie - bezetenheid

demonisch - diabolisch, duivels, sardonisch, satanisch

demonisch wezen - sirene

demonstrant - betoger

demonstratie betoging, show

demonstratie bij het schermen - assaut

demonstratief - aantonend

demonstratieve bijeenkomst - toogdag

demonstreren - aantonen, aanwijzen, betogen

demontabel - uitneembaar

demontage - ontmanteling

demonteren – ontmantelen, slopen

demoraliseren - afstompen, ontmoedigen

dempen - afzwakken, bedwingen, dichtgooien, dichtmaken, dimmen, doven, onderdrukken, plempen, plompen, temperen, volgooien, uitmaken, volstorten, vullen

dempen van licht - dimmen

dempen van vuur - smoren

demper - dimmer, (muz) sordino

demper bij muziekinstrument - etouffoir, sordino, sourdine

demper bij vuurwapen - knaldemper

dempingsvlak - stabilo

dempig - aamborstig

demulgeren - ontmengen

den - bergvloer, bergzolder, dorsvloer, spar

den lezer heil (Lat.) - l.s.

de naam betreffende - nominaal

denappel - dennekop, dennepeer, pijnappel

denarius (Rom.) - zilvermunt

denderen - daveren, dreunen, schokken, rammelen, trappelen

denderend - geweldig, heerlijk, knal, prachtig

dendriet met afbeeldingen van planten, dieren enz. – nemoliet

dendrograaf - boombeschrijver

dendrologie - boomkunde

Denemarken, eiland behorende tot -

3 Als, fyn

4 Aerö, Fanö, Manä, Moën, mors, Romö

5 Alsen, Funen, Laëso

6 Amager, Anholt

7 Faeroër, Falster, Laaland, Lolland, Seeland

8 Bornholm

9 Groenland,Langeland, Slaelland

Denemarken, stad in - Aarhus, Kopenhagen, Odense

dengue - knokkelkoorts

denigreren - geringschatten, kwaadspreken, zwartmaken

de nieuwe volkenbond - UNO, VN

denim - katoen

denk - mening

denkbaar - bestaanbaar, denkbeeldig, mogelijk, voorstelbaar

denkbeeld - beeld, begrip, beschouwing, besef, droombeeld, dunk, gedachte, idee, inval, mening, notie, opvatting, plan, utopie, verbeelding, voornemen, voorstelling, zinsbegoocheling

denkbeeldig - abstract, fictief, ideaal, ideëel, illusoir, ingebeeld, imaginair, irreëel, onecht, onwerkelijk virtueel, visionair, verzonnen

denkbeeldig boze man - boeman

denkbeeldig gebied - sfeer

denkbeeldig gelukkige staat - Utopia

denkbeeldig land - Lilliput, Luilekkerland, Utopia

denkbeeldig punt aan de horizon - zenit

denkbeeldig spook - boeman

denkbeeldige cirkel om de aarde - equator, evenaar, keerkring, linie, meridiaan, parallel, poolcirkel

denkbeeldige lijn - equator, evenaar, grens, meridiaan, r.g.

denkbeeldige lijn over plaatsen met dezelfde diepte - isobaat

denkbeeldige lijn over plaatsen met dezelfde hoogte - contour, hoogtelijn, isohypse

denkbeeldige lijn over plaatsen met dezelfde luchtdruk - isobaar

denkbeeldige lijn over plaatsen met dezelfde temperatuur - isotherm

denkbeeldige lijn over plaatsen met even grote afwijking van de kompasnaald - isogoon

denkbeeldige lijn over plaatsen met even grote versnelling van de zwaartekracht - isogamme

denkbeeldige lijn over plaatsen waarbinnen eenzelfde taalverschijnsel voorkomt - isoglosso

denkbeeldige lijn over toestanden met dezelfde entropie (natuurk.) - isentroop

denkbeeldige lijn over toestanden met hetzelfde volume (natuurk.) - isochoor

denkbeeldige lijn tussen in evenwicht verkerende toestanden (natuurk.) - nodenlijn

denkbeeldige spil - aardas

denkbeeldige staat - Utopia

denkbeeldige stof die bij verbranding ontwijkt - flogiston

denkbeeldige winst - imaginair

denkelijk - misschien, mogelijk, vermoedelijk, waarschijnlijk, wellicht

denken - menen, mijmeren, onderstellen, oordelen, peinzen, piekeren, vermenen, vermoeden

denken aan – herinneren

denken en leven als één beschouwend - exiphentieel

denken over - nadenken, zinnen

denker - filosoof, geleerde, intellektueel, Plato, peinzer, wijsgeer, wijsgerige, Zeno

denkkracht - intelligentie

denkleer - logica, noëtica, redeleer, redeneerkunst

denkrichting - stroming

denkrichting die alles aanvaardt wat met het verstand kan worden begrepen - rationalisme

denkrichting die alles beoordeelt naar het nut voor de mensen - utilitarisme

denkrichting die leert dat alle kennis betrekkelijk is - relativisme

denkrichting die leert dat ervaring de enige bron is van alle kennis - empirisme

denkrichting waarin alle nadruk valt op het individu en zijn bestaan - existentialisme

denksport - dammen, kaarten, puzzelen, schaken

denkstoornis - dwaling

denkverlegenheid - aporie

denkvermogen - brein, denkkracht, denkwerk, doorzicht, hersenarbeid, intellekt, intelligentie, inzicht, logos, ratio, rede, verstand

denkverlegenheid - aporie

denkwijze - gevoelen, idee, mening, mentaliteit, oordeel, opinie, opvatting, psyche, richting, sentiment, tijdgeest, zienswijze

denkwijze als levensopvatting - bolsjewisme

denkwijze die zich niet aan de wetten wil onderwerpen -

antimonisme

denkwijze in een bepaalde periode – tijdgeest

denk-en voorstellingsvermogen - geest

den lezer heil - (Lat.) L.S.

dennenappel - naaldgewas

dennenboom - den, naaldboom, pijnboom

dennenbos - naaldbos, pijnbos

dennenhout - grene

dennekop - denneappel, pijnappel

dennemoorder - dennewortelzwam

denneolie - kienolie

dennepaal - perkoen, perkoenpaal

dennepapegaai - kruisbek

dennenpijnboom - mast

dennestam gedeeltelijk vierkant beslagen - ellen(s), juffer

dennewortelzwam - dennemoorder

denning - moutzolder

denominatie - naamgeving, sekte

denonceren - aangeven, kennisgeven, verklikken

densimeter - dichtheidsmeter

densiteit - dichtheid

dentaal - tandletter

dentist - tandarts, tandheelkundige

denudatie - blootlegging, ontbloting

denunciateur - aanbrenger, aangever, verklikker, verrader

denunciëren - aangeven, verklikken

den voor kerstfeest - kerstboom

deodorant - reukwater

deontologie - plichtenleer

de oudere - major, senior

de oudste brieven hebben - voorrang

departement - Dep., Dept.,gewest, ministerie, provincie

departementshoofd (Fr.) - prefect

departitie - omslag, overslag

depêche (Fr.) - bericht, mededeling, telegram

dependance - bijgebouw, filiaal

dependentie - afhankelijkheid

dependeren - afhangen

de plaat poetsen - vluchten

deplorabel - betreurenswaardig, jammerlijk

depilatoria - ontharingsmiddelen

deplaceren - extraheren, uittrekken

depletie - lediging

deployeren - ontwikkelen

deponent - bewaargever

deponeren - neerleggen, neerzetten, overleggen, plaatsen

deportatie - relegatie, verbanning

deportatie naar overzeese gebiedsdelen - relegatie

deportatieoord - bagno, concentratiekamp, strafkolonie

deporteren - wegvoeren

depositie - getuigenis, verklaring

deposito - inbewaargeving, inleg

depot - agentschap, arsenaal, bergplaats, bergruimte, bewaargeving, bewaring, bezinksel, filiaal, magazijn, nederlaag, opslagplaats

depot van legergoederen - dump

depotwinkel - filiaal

depouilleren - beroven, uitkleden

deppen - betten

depravatie - ontaarding

depreciëren - devalueren

depreciatie - waardevermindering, geringschatting

depressie - bekken, crisis, gedruktheid, inzinking, kommer, melancholie, onderdruk, storing, zwaarmoedigheid

depressie van de horizon - kimduiking

depressief - neerslachtig

depressieverschijnsel - barometerdaling, bewolking, mist, regen, storm

deprimeren - neerdrukken, ontmoedigen

deputaat - afgevaardigde

deputatie - afvaardiging, bezending, delegatie

deputeren - afvaardigen, delegeren

deraillement - ontsporing

derailleren - hinderen, ontsporen, storen

derailleur - fietsversnelling

derangeren - afsluiten, belemmeren, beletten, eindigen, hinderen, onderbreken, ontrieven, ophouden, staken, storen, ontrieven, tegengaan, uitscheiden, verbreken, verhinderen, vernietigen, versperren, verstoren, verwoesten

derde - buitenstaander, tertium

derde (het) - tertiair

derde jaargetij - herfst

derde letter van het Griekse alfabet - gamma

derde maag - bladmaag, boekmaag, boekpens

derde maag van herkauwer - boekmaag

derde maand - lentemaand, maart,

derde maand in het republ. jaar in Frankrijk - rijpmaand, trimaire

derde macht - kubiek

derde naamval - datief, dativus

derde part - derde deel

derdepartij in een strijkkwartet - alt(viool)

derde persoon - het, hij, zij

derde planeet van ons zonnestelsel - aarde

derde prijs - brons

derde seizoen - herfst, najaar

derde stand - bourgeois, bourgeoïs, burgerij, poorters

derde toon van de grondtoon af - terts

derde toon van de toonladder - mi

derde wissel - tertia

derde woord in sprookjes - eens

derde zondag in juni - vaderdag

derde zondag na de vasten - oculi

derde zoon van Adam - Seth

derde zoon van Jacob en Lea - Levi

derdepart - derdedeel

deren - beletten, hinderen, kwaaddoen, kwetsen, schaden, verdrieten, verwonden, wonden

derf - klef, ongaar

dergelijk - danig, diergelijk, dusdanig, overeenkomstig, soortgelijk, zodanig, zoiets, zulk

dergelijk voorwerp - zoiets

dergelijke - derg, dgl, soortgelijk

derhalve - bijgevolg, daardoor, daarom, des, deswege, dies, dus, ergo, igitur, mitsdien, vandaar, zo

de rit uitzitten - volharden

derivaat - afgeleide, afleiding

derivaat van aardolie - benzine

derivaat van kinine - euchinine

derrivaat van petroleum - vaseline

derivatie - afgeleid, afleidend, afleiding, afwijking, woordafleiding

derma - huid

dermate - diermate, dus, dusdanig, zo, zodanig, zulks

dermatologie - huidgeneeskunde

dermatoloog - huidarts

dernier - laatste

derogatoir - afschaffend, vernietigend

de ronde doen - omlopen

derrick (Eng.) - boortoren

derrie - bagger, blubber, darg, darink, drek, modder, slijk, slik, veen, vuil

derrière - achterste, achterwerk, billen, kont, zitvlak

dertien - boerendozijn, ongeluksgetal

dertien dagen na Kerstmis - Driekoningen

dertien regelig gedicht - rondeel

dertienavond - driekoningen, Epifanie

dertiendag - Driekoningen, Epifanie

dertiende toon van de diatonische toonladder - tredecima

dertiger - volwassene

dertig hectoliter - last

dertig hl rogge - roe

dertigponder - zoldernagel

derven - missen, ontberen, verliezen

derving - gebrek, gemis, ontbering, tekort

derving van rente - renteverlies

derwaarts - daarheen, ginds

derwijze - zo, zodanig, zozeer

derwisj - (bedel)monnik

des - daarom, derhalvedus, drukte, dus, ergo, leven, plezier

desa - kampongzie dessa

desalniettemin - toch, evenwel, nochtans

desastreus - heilloos, noodlottig, rampspoedig, rampzalig vernietigend

desavoueren - wraken, loochenen

desbetreffend - adhoc, daartoe

Descartes. Beroems werk van - Geometrie

descedent - afstammeling,

descendentie - afstamming, nakomeling

descendentieleer - afstammingsleer, transformatietheorie, transmutatietheorie

descriptief - beschrijvend

des duivels - hels

desem - gist, zuurdeeg

des namiddags (afk) - pm (post meridiem)

des te eerder - geredelijk, gereder,

des te minder - veelmin

des voormiddags - am

deserteren - drossen, overlopen, weglopen

deserteur - drosser, glipper, overloper, wegloper

desesperen - wanhopen

desgelijks - dito, (even)zo, idem, id

deshabillë - achtgewaad

desideratum - wens, verlangen

de sigaar zijn - pineut

designatie - aanwijzing

desillusie - ontgoocheling, strop, tegenvaller, teleurstelling

desinfecteren - ontsmetten

desinfecterend - antiseptisch

desinfecterend middel - alcohol, antisepticum, carbol, carboline, carbolineum, carbolzuur, formaline, jodium, lysol, paraform, phenol, formol, sublimaat

desinfecterend mondwater - odol

desintegratie - splitsing

desintegrator - slingermolen

desintegreren - splitsen, uiteenvallen

desistement - afstand, intrekking

desisteren - intrekken

deskundig - abel, bedreven, bekwaam, capabel, ervaren, expert, kenner, onderlegd, specialist

deskundig leider - supervisor

deskundig onderzoek - expertise

deskundig onderzoek van de vingertoplijnen - dactyloscopie

deskundig raadgever - consulent

deskundig speurwerk - research

deskundige – autoriteit, competente, consulent, expert, insider, kenner, meester, onderlegde, specialist, vakman,

deskundige arbeider - vakman

deskundige inzake bacteriën - bacterioloog

deskundige inzake delfstoffen - mineraloog

deskundige op het gebied van de zielkunde - psycholoog

deskundige op het gebied van de zielsziekten - psychiater

des namiddags - p.m.

desniettegenstaande - desniettemin, echter, evenwel, maar, toch

desnoods - eventueel

desolaat - bedroefd, berooid, droevig, evenzogoed, failliet, ontrederd, ontroostbaar, troosteloos, verlaten, weliswaar, woest

desondanks - desalniettemin, desniettemin, echter, evenwel, niettemin, nochtans, toch, trots

desorde - verwarring, wanorde

desorder - wanorde, verwarring

desorganisatie - ontbinding

desoxydatie - reductie

despectief - geringschattend

desperaat - hopeloos, radeloos, wanhopig

desperado - waaghals, wanhopige

despoot - alleenheerser, autarch, autocraat, dictator, diktator, dwingeland, gebieder, heerser, machthebber, onderdrukker, overheerser, tiran

despotisme - alleenheerschappij, dictatuur, dwingelandij

desquamatie - afschilfering

dessa - kampong

dessajongen - koetjiah

dessert - gebak, fruit, kaas, nagerecht, naspijs, pudding, toetje, toespijs, vla

dessertvrucht - ananas, meloen, peer, perzik, druif, pruim, noot.

dessin - ontwerp, patroon, tekening

dessin van kleine ruitjes - pepita

dessous - achtergrond, lingerie, ondergoed

de sterren betreffende - astraal

destijds - indertijd, toen, toenmaals, toentertijd, voorheenvroeger

destilleerkolf - alambiek, kolffles, kromhals, retort

distileren - brouwen, slijten, stoken

destinatie - beschikking, bestemming, doel, lot

destineren - beschikken, bestemmen

destroyer - torpedobootjager

destructie - vernietiging, verwoesting

destructief - vernietigend, verwoestend

destijds - eertijds, indertijd, toen, toenmaals, toentertijd, voorheen, voormaals

detachement - troepenafdeling

detacheren - legeren, stationeren

detachering - legering, stationering

detacheringstijd - stage, stagiaat

deswege - daarom, vandaar

detail - bijzonderheid, finesse, klein, onderdeel

detailhandel - kleinhandel

detaillist - kleinhandelaar

detailprijs - kleinhandelprijs

detective – onderzoeker, politiespeurder, rechercheur, rus,

speurder, stille

detective, nodig voor - combinatievermogen, deductievermogen

detectiveroman - speurdersroman

detectiveschrijvers - Baantjes, Ivans, Simenon

detective uit Havank - Carlier, Schaduw, Silvere

detentie - opsluiting, hechtenis, gevangenisstraf

detergens - wasmiddel

determinatie - bepaling, besluit, vaststelling

determinatief - bepalend, bepalingaankondigend

determineren - bepalen, bestemmen, vaststellen

determinisme - noodwendigheidsleer

detestabel - afschuwelijk, verfoeilijk

de toekomst voorspellen - waarzeggen

detonatie - explosie, ontploffing

detonator - ontploffer

detoneren - exploderen, ontploffen

detremperen - ontharden

detriment - nadeel, schade

detritie - ablatie

deugd - braafheid, eerlijkheid, goedheid, rechtschapenheid, virtus, zedigheid

deugdelijk - afdoend, beproefd, betrouwbaar, bondig, braaf, bruikbaar, degelijk, eerlijk, excellent, geducht, gegrond, geldig, geschikt, gezond, goed, grondig, krachtig, kredietwaardig massief, opperbest, prima, probaat, safe, stevig, valide, solide, uitstekend, vast, werkelijk, zeker

deugdelijkheid - boniteit, eminentie, fermiteit, flink, grootheid, kwaliteit, perfectie, soliditeit, zekerheid

deugden in praktijk brengen - oefenen

deugdleer - aretologie

deugdzaam - betrouwbaar, braaf, braafheid, bravigheid, degelijk, deugdelijk, deugdelijkheid, deugdzaamheid, eerzaam, geschikt, goed, oppassend, plichtmatig, rechtgeaard, rechtschapen, rekel, vroom, zedelijk, zedig

deugdzaamheid - braafheid, deugdelijkheid

deugniet – aap, apenkop, aterling, belhamel, bengel, boef, boosdoener, booswicht, brak, brak, doerak, fielt, galgenaas, galgebrok, gamin (Fr.), guit, kapoen , kataas, kwajongen, lammeling, leur, lomp, lorejas, losbol, misdadiger, ondeugd, onverlaat, polisson, pook (Z.N.), prul, rabauw, raddraaier, rakker, rekel, reu, schalk, schavuit, schelm, scherts, schimpnaam,-schobbejak, schoft, schooier, schurk, snoodaard, stouterd, vlegel, vlerk, vos, wolf

deugnieterij - schelmerij

deuk - bluts, buil, bult, buts, dut, gleuf, holligheid, indruksel, induw, instulping, knak, schaarde

deuken - butsen, inbuigen, knauwen

deukje - pik

deun - air, armoedig, doorn, gierig, haagdoorn, inhalig, last, lied(je), melodie, moeite, smartlap, straatliedje tune, wijs(je)

deunen - klinken

deunheid - gieribheid, karigheid

deuntje - air, liedje, wijsje

deur – afsluiting, binnenloop, doorgang, entree, ingang, toegang, poort, uitgang, uitloop, val

deur aan de voorkant - voordeur

deur aan de zijkant - zijdeur

deur in een grote poortdeur - klinket, winket

deur in een sluis - rinket

deurbeslag - grendel, hengsel, plaatwerk, slot

deurboogveld - timpaan

deurgat - deuropening

deurgrendel - knip

deurhanger - knier, scharnier

deurhengsel - heng

deurik - pin, stop

deurknop - klink, kruk, kunk

deurlijst - stijl

deurmat - voetveeg

deurnis - portaal

deuropening - deurgat

deur-of muurvlak - paneel

deurtje is sluisdeur - rinket

deurpost - stijl

deurraampje - guichet, klinket, loket

deurschel - gel

deurslot met een ronselslot - pookwilslot

deursluiting - klink, knop, kruk, slot

deurstijl - deurpost

deurtelefoon - parlofoon

deurvoorhang - porti�re

deurwaardersexploit - assignatie

deurvlak - paneel

deurwachter - concierge, janitor, portier

deur aan de achterkant - achterdeur

deur aan de voorkant - voordeur

deur aan de zijkant - zijdeur

deurtje in grote deur - klinket

deur van een auto - portier

deurvlak - paneel

deurwachter - concierge, portier

deutel - pin, plug, schroefbout, schroefpin, vatstop

deuterium - waterstofisotoop

deuterium, kern van - deut(er)on

deuvekater - kerstbrood

deuvekaters - drommels

deuvik - pen, plug, stop, tap

deuvikwortel - peen

deuzig - duizelig

devaluatie - ontwaarding, waardevermindering

deveine - ongeluk, strop, tegenslag, tegenspoed, tegenvaller wanbof

Deventer koek - kruidkoek

devesteren - ontzetten

deviatie - afwijking, koersverandering, ombuiging, omlegging

devies - blazoen, emblema, kernspreuk, leenspreuk, lemma, leus, leuze, lijfspreuk, motto, parool, spreuk, trefwoord, wachtwoord, wissel, zin(spreuk )

devies van infanterie - nulli cedo

deviezen - valuta

devolveren - afwentelen

Devoon, etages van het - Eifelien, Emsien, Famennien, Frasnien, Givetien

De voorste zijn - eerste

devoot - dicht, diep, diepst, godvruchtig, innig, intiem, kwezel, pieus, toegewijd, vroom

devotie - godsvrucht, piëteit, vroomheid

de vroege mogenuren - morgenstond

de weg wijzen - leiden

de wijk nemen - vluchten

dewijl - daar, omdat

dextrose - druivesuiker

de zak geven - ontslaan

deze keer - dit maal

dezelfde - eigenste, enerlei, idem, id., item, it.

deze niet alleen - k.a.

deze of gene - niemand

dezer dagen - binnenkort, eerdaags, laatst, onlangs

deze wereld vol ellende - tranendal

dezelfde betekenis hebbend - analoog

dezelfde hoeveelheid als boven recepten - ana

dezelfde hoofdpersonen bevattende boeken - trilogie

dezelfde mening hebben - samengaan

dezer dagen - laatst, onlangs

dezer maand - d.m.

dezes jaars - d.j.

de ziel - geest

dia - diapositief, lichtbeeld

diabaas - doleriet

diabetes - suikerziekte

diabolisch - duivels, hels, sardonisch, satanisch

diaconaat - armenzorg

diacones - liefdezuster, pleegzuster

diaconie - armenzorg

diaconiehuis - arm(en)huis

diaconieschool - armenschool

diacoon - verplager

diacritisch - onderscheidend

diadeem - haarsieraad, haartooisel, hoofdtooi, kroon, sieraad

diafaan - doorschijnend

diaforese - uitwaseming

diafragma - middenrif

diafragmapomp - kattekop

diagonaal - hoekpuntslijn, overdwars, schuin,

diagonaal weefsel - keper

diagonaalsgewijs - hoekswijs, overdwars, overhoeks, schuin

diagram - grafiek, notenbalk, schema, schets

diaken - armenverzorger

diakonie - armenverzorging,

dialekt - Amsterdams, boerenspraak,boerentaal, gewestspraak, gewesttaal, gouwspraak, Haags, ideoom, patois, plat, Rotterdams, spraak, streekspraak, streektaal, tongval, volksspraak, volkstaal, zeemanstaal

dialect in België - Wars

dialectenwoordenboek - idioticon

dialectkunde - dialectologie

dialektiek - denkleer, logica, redeneerkunde,

dialektleer - dialectologie

dialekt Nederlands - Achterhoeks, Betuws, Brabants, Drents, Flakkees, Gronings, Overijssels, Saksisch, Stadfries, Stellingswerfs, Twents, Utrechts, Veluws, Westfries, Twents, Zeeuws, Zuid-Limburgs

dialectwoord voor nabuurschap - naberschop

dialoog - discussie, gesprek, samenspraak, tweespraak, tweegesprek

dialysetoestel - dialysator

diamant - adamant, briljantnaat

diamant die dubbel kristal is - naat

diamantafval - afslijpsel, boort, broos

diamant, beroemde - Adamant, Cullinan, Excelsior, Grootmogol, Koh-i-noor, Orlow, Regent, Shah

diamantbewerker - klover, roosjesslijper, splijter

diamantgewicht - grein, karaat

diamanthandelaar - diamantair

diamantkever - briljantkever, juweelkever

diamantleverancier - Angola, Brazilië, Ghana, Ivoorkust, Kongo, Liberia, Tanzania, Venezuela, Zuid-Afrika

diameter - doorsnede, middellijn

diamantleverancier, een der voornaamste - Ghana, Kongo, Zuid-Afrika

diamantpoeder - boort

diamantslijpsel - afval, boort, katteersel

diamantslijping - briolet

diamantslijpschijf - cadran

diamantslijpsel - boort

diamantspaat - korund

Diana - Artemis

diameter - doorsnede, middenlijn

diametraal - tegenovergesteld

diapause - rustperiode

diapositief - dia

diarium - dagboek, journaal, legger

diarree - buikloop, loop, loslijvigheid

diascopie - doorlichting

diaspora - verstrooiing

diastimeter - afstandsmeter

diatomeeën - kiezelwieren

diatomeeënaarde - diatomiet, infusoriënaarde, kiezelgoer

diatomiet - diatomeeënaarde, infusoriënaarde, kiezelgoer

diatonische toonreeks - tirade

diatribe - betoog, voordracht

dichotomisch - gegaffeld

dicht - aaneengesloten, (af)gesloten, bestaand, compact, consistent, diepst, echt, gedicht, gesloten, innig, intiem, kompakt, luchtdicht, madrigaal, massief, nauw, ongeopend, ondoorzichtbaar opeen, poëzie, solide, toe, vol, vurig, waterdicht,

dicht aaneen - aaneengesloten, samengetrokken

dichtader - inspiratie

dichtbij - na, naast, nabij, naburignader

dichtbij (Du.) - nah

dichtbij (Eng.) - near

dicht bij elkaar - ineen, knus, opeen, samengepakt

dicht bij elkaar liggende rails - smalspoor

dichtdoen - luiken, sluiten

dicht ineen - compact, gecomprimeerd, kompres, vast

dicht ineen gedrongen - kompakt

dicht oerwoud - broesse, jungle, rimboe, selva

dicht oerwoud in Z. Amerika - selva

dicht struikgewas - maquis

dichtader - inspiratie

dichtbij - heinde, naburig, nabij, nader, vlakbij

dichte menigte - drom, knoop, legioen, massa, myriade, toeloop, troep, volksoploop, zwerm

dichte mist - smog

dichte rook - smook, walm

dichte samenklonting (van bacteriën, bloedlichaampjes e.d.) - agglutinatie

dichte wollen stof - loden

dichten - dichtdoen, dichtgaan, rijmen, sluiten, sperren, stoppen, toedoen, tokkelen (fig.), verzinnen

dichten van een schip - kalfaten

dichten van een sloot - dempen

dichten van naden - breeuwen, kalfaten

dichter - bard, epicus, fabeldichter, hekeldichter, kunstenaar, leerdichter, lierdichter, lofdichter, minnedichter, nader, odendichter, poëet, poëtaster, pruldichter, rapsodie, rijmer, rijmelaar, troubadour, verzenmaker, verzensmid, zanger

dichter - zie auteur

dichter (Ned.) - Aafjes, Andreus, Beets, Bilderdijk, Bloem, Boutens, Bredero, Bijns, Campert, Cats, Claus, Feith, Genestet,

Gezelle, Gorter, Hooft, Hoornik, Huygens, Kemp, Kloos, Lucebert, Paaltjens, Perk, Poot, Revius, Tollens, Vroman

dichter (Scand.) - skald

dichter bij de wind zeilen - loeven

dichter van de Ilias - Homerus

dichter van een heldendicht - epicus

dichterbij - juister, korter, nabij, nader(bij)

dichter bijeen - aanschikken

dichterbij komen - benaderen, inhalen, inlopen, naderen, nadering, naken

dichterlijk - dramatisch, gevoelig, lyrisch, poëtisch, verheven

dichterlijk woord voor laat - spa, spade

dichterlijk woord voor schaduw - schauw

dichterlijke taal - parnastaal

dichterlijkheid - poëzie

dichte rook - fog, smog, smook, walm

dichtersfeest in Wales - eisteddfod

dichtervleugelen - fenikspennen

dichterzanger - bard, chansonnier, meistreel, minnezanger, minstreel, rapsode, skald, troubadour, volkszanger

dichter/zanger bij de kelten - bard

dichte wollen stof - leden, vilt

dicht gaan - sluiten, toegaan

dicht gekruld haar - kroeshaar

dichtgesinterd aardewerk - gres

dichtgesloten hand - vuist

dichtgooien - dempen

dichtheid - densiteit, hechtheid, samenhangend

dichtheidsmeter - densimeter, pyknometer

dicht ineen - compact, vast

dicht ineen duwen - proppen

dichting van weefsels - stop

dichtkunst - epiek, lyriek, luit (fig.), poëtica, poëzie

dichtkunst (leer der) - poëtica, poëtiek, versleer

dichtkunst op toneel - toneelpoëzie

dicht lakken - cachetteren, scelleren, verzegelen

dichtmaat - amfibrachys, anapest, dactylus, jambe, metrum, poëzie, spondee

dicht maken - afsluiten, alexandrijn, dactylus, dempen, dichten, heptameter, hexameter, pentameter, sluiten, stoppen

dichtmaken der naden - breeuwen, kalfaten

dichtmaken met een knoop - knopen

dichtmaken van gaten in tanden - plomberen

dicht oeroud - broesse, jungle, rimboe, selva

dicht op elkaar - opeen, opeengepakt

dichtregel - vers, versregel

dichtschaven - rabatten

dchtslaan (van de grond) - slempen

dichtslempen - dichtslibben

dichtslibben - dichtslempen

dichtsmeren - strijken

dichtsmeren met kleefdeeg - luteren

dichtsoort - ballade, barcarolle, boerde, ecloge, elegie, epigram, epode, epopee, epos, fabel, hymne, lyriekode, madrigaal, ode, romance, rondeel, satire, sonnet, sproke, villanelle

dichtstbijzijnde - naast

dichtstuk - retrograde ballade, cantate, elegie, gedicht, limmerick, poema, poemata, rijm, sonnet, triolet, vers, verso,

dichttrekken - toehalen

dichtvorm - epos, lied, sonnet, stanza, vers,

dichtvorm (Arab.) - ghazele

dichtvorm (Pers.) - ghazele

dichtwerk - poema, poëem

dichtwerk van Homerus - Ilias, Odyssee

dichtwerk van Vergilius - Aeneïs, Aeneïde

dicotylen - tweezaadlobbigen

dictaat - klapper, speloefening

dictator - alleenheerser, despoot, dwingeland,

machthebber, overheerser, tiran

dictatoriaal - despotisch, eigenmachtig

dictatorschap - dictatuur

dictatuur - alleenheerschappij, dwingelandij, tirannie

dictee - taaloefening

dicteermachine - dictafoon

dicteren - opgeven, voorschrijven, voorzeggen

dictie - voordracht, uitdrukking, zegging

dictionaire - woordenboek

dictum - gezegde, slotsom

didacticus - leraar, leerdichter

didactiek - leerzaam, onderwijs

didactisch - leerzaam, lerend, onderwijzend

die aan de beurt is - e.v.

die aanbidt - aanbidder

die aanbindt - aanbinder

die aanbrengt - aanbrenger

die aandeel in de zaak heeft - aandeelhebber, aandeelhouder

die aandrijft - aandrijver

die aardig is - grappenmaker, leukerd

die alles durft - durfal, held

die alles durft - durfal

die alles goed vindt - goedzak

die bier maakt - brouwer

die daarginds - gene

die de werken van Mozart genummerd heeft - Köchel

die dode dieren vilt - vilder

die een debat voert - debater

die een ding aanwijst - toner

die een eis instelt - rekwirant

die een goed als leen uit gaf - leenheer

die een kromme hals heeft - kromhals

die een stijve nek heeft - kromhals

die in bewaring geeft - deponent

die op alles let - negenoog

die op de hoogte is van zekere zaak - adept, ingewijde

die op niets uit liep - abortief

die precisie najaagt - decadent

die van alles de schuld krijgt - zondebok

die veel en druk praat - snaterbek

die zaak betreffende - dienaangaande

die zich onthoudt - abstinent

die ziekte voorwendt - simulant

diëder - tweevlakshoek

dieet - eetregel, leefregel, leefwijze, regiem, regime

dieet houden - kuren, lijnen

dief - afkaper, bandiet, bedrieger, boosdoener, gannef(barg.), gapper, guit, heler, hotelrat, inbreker, indringer, jatter, jutter, kaper, kleptomaan, ladelichter, leperd, marwieger, misdadiger, oplichter, pickpocket, piraat, plunderar, rover, schelm, steler, stroper, (zee)rover

dief (It.) - ladrone

diefachtig - diefs, furtief, heimelijk, steels, verholen, vingervlug

diefje met verlos - krijgertje

dief in een hotel - hotelrat

diefjesmaat - handlanger, heler, mededader, medeplichtige

diefstal - roof, (in)braak, plunderingroverij, vergrijp,

diehard - fanatiekeling

diëlectricum - isolator

die leuk is - leukerd

die maant - maner

dienaar - assistent, beambte, bediende, butler, edelknaap, famulus, getrouwe, helper, hofbediende hulpje, kamenier, knecht, koelie, lakei, loopjongen, minister, onderdaan, page, pedel, serviteur, suppoost, slaaf

dienaar (Arab.) - abd

dienaar aan het hof - lakei, opperstelmeester, stalmeester

dienaar van het Woord - dominee, pastoor, predikant, priester,

dienaar van Hypnus - Morfeus

dienaar van Neptunus - Triton

dienaar van Thor - Thialf

dienares - dienster, dienstmeisje, gedienstige

dienares der goden - Iris

dienblad - theeblad

diender - agent, bink, bobby, klabak, koddebeier, politieagent, smeris, tuut, veldwachter

dienen - behoren, bevorderen, gerieven, helpen, moeten, vereren, voorstaan,

dienend - behulpzaam, dienstbaar

dienst - ambt, baan, bediening, betrekking, bezigheid, corvee, dienstplicht, emplooi, funatie, functie, gemak, genot, gerief, ministerie, officie, plaats, post, service, werk, werkzaamheid

dienst bewijzen - obligeren

dienst bij de spoorwegen - tractie

dienst controleren van maten en gewichten - ijkwezen

dienst zonder loon - corvee

dienstbaar - dienend, hulpvaardig, nuttig, ondergeschikt, onderworpen, serviel, werkzaam

dienstbaarheid - dwang, servituut, slavernij

dienstbaar maken - onderwerpen

dienstbaar man - boer, horige, laat, leenman, lijflaat, vrijlaat,

dienstbeeïndiging - ontslag

dienstbetoon - hulpbetoon, hulpvaardigheid, service

dienstbetekking - ambt, functie

dienstbode - bonne, daghit, dienstmaagd, dienstmeid, dienster, domestiek, gedienstige, helpster, hit, hulp, hulpje, keukenmeid, linnenmeid, maagd, meid, linnenmeid, werkster

dienstbodenverhuurster - besteedster

dienstbrief - missive, zendbrief

dienstcontrole van maten en gewichten - ijkwezen

dienst doen - dienen, functioneren

dienstdoend ambtenaar - officiant

dienstdoende - actief, d.d. bedienend

dienstdoener - bureaucraat, dienstklopper

dienster - dienares, dienstbode, helpster, hulp, serveerster

dienstgang - dégagement

dienstgang in een kerk - triforium

dienstgeheim - ambtsgeheim

dienstig - algemeen, bruikbaar, dienstvaardig geraden, geraden, geschikt, goed, gunstig, nuttig, oorbaar, raadzaam

dienstig zijn - lijken, pas, strekken

dienstig zijn tot - nutten

dienstigheid - nut

dienstijver - empressement

dienstjaar - boekjaar

dienstkleding - ambtskleding, apenpak, livrei, overall, tenue, toga, uniform

dienstkleding mannelijke bediende - livrei

dienstklopper - dienstdoener, uitslover

dienstknecht - dienaar, ondergeschikte

dienstkring - ambtsgebied, rayon, ressort

dienstloon - huur

dienstmaagd - dienstbode, meid

dienstmaagd van Odysseus - Eurykleia

dienstmeisje - bode, bonne, daghit, hit, werkster

dienstondergeschiktheid - obediëntie

dienstonttrekking - desertie

dienstorder - consigne, instructie, voorschrift

dienstpersoneel - boden, booien

dienstregeling - spoorboekje

dienstreis van een ambtenaar - tournee

dienstterm op telegram poste restante - gp

diensttijd - carrière

dienstvaardig - bereidvaardig, bereidwillig, dienstwillig, gedwee, gewillig, behulpzaam, beleefd, bereidwillig, dv., gedienstig, gehoorzaam, goedwillig, hoffelijk, hulpvaardig, nederig, obligeant, onderdanig, voorkomend

dienstverband - betrekking, engagement, verbintenis

dienst voor openbaar of openbare veiligheid - politie

dienstvoorschrift - instructie, reglement, voorschrift

dienstwagentje - lorrie

dienstweigeraar - refractair

dienstweigering - insubordinatie

dienstwerk - ambtswerk, beroepswerkzaamheden

dienstwillig - gedwee, gedienstig, gewillig, dw., onderdanig

dienstwoning - ambtswoning

dienst zonder loon - corvee

dient bij broodbereiding - deeg, gist, meel, oven

die omhoog klimt - klimmer

dient om iets fijn te maken - rasp

dientafel in het priesterkoor - credenstafel

dientengevolge - daardoor

dient ter reiniging - soda, zeep

diep - bestaand, devoot, dicht, diepgaand, diepst, diepte, doordringend, echt, geul, grondig, hartgrondig, hevig, indringend, innig, intens, intiem, kanaal, laag, nauw, teder, vaargeul, vaarwater, vaart, vast, ver, vertrouwelijk, vurig, warm, water

diep bedroefd - gebroken, desolaat, diepdroevig, kapot, onttroostbaar, troosteloos

diep blauw - hemelsblauw

diep dal - canyon, canon, dal, ketel, keteldal, kloof,

diepdruktechniek - rotogravure

diepen - baggeren, loden, uithalen

diep erosiedal - canon

diep gevoeld - intens

diep gevoelde teleurstelling - frustratie

diep geworteld - ingekankerd

diep inademen door de neus - opsnuiven

diep ingrijpend - radicaal

diep krenkend - mortifiant

diep liggend - ingeworteld

diep ongelukkig - noodlottig, onzalig, rampzalig, wanhopig

diep ontroerd - aangedaan, geroerd, getroffen

diep rivierdal - canon, kloof, canyon

diep rondom ingesloten dal - keteldal

diep steilwandig erosiedal - canon (Sp.), canyon

diep treurig - bedroevend, ellendig, jammerlijk, miserabel, navrant, noodlottig

diepe afkeer - haat, minachting, verachting

diepe bas - bourdon

diepe bewusteloosheid - coma

diepe buiging - revérence, serviteur, strijkage

diepe coma - carus

diepe droefheid - desolatie, verslagenheid, verwoesting

diepe ellende - afgrond, poel

diepe genegenheid - affectie, gunst,liefde

diepe geul - greb, greppel, vore

diepe groef (med.) - fissuur

diepe inham - fjord

diepe inzinking in de zeebodem - plooidal, trog

diepe kennis van de religieuze waarheden - gnosis

diepe krenking - mortificatie, vernedering

diepe kuil - kolk, put

dieper - baggeraar

diepe rivierbedding - canon

diepe schaal - kom

diepe schotel - bak, kom, nap, schaal, teel, teil

diepe slaap - lethargie, sopor, treek

diepe snede - glop, jaap

diepe teleurstelling - ontgoocheling

diepe vernedering - mortificatie

diepe voor - greb, grebbe, greppel

diepe waterkolk - waal, wiel

diepe wrok - haat, vete

diepdenkend - filosofisch, wijsgerig

diepen - baggeren, loden, uitgraven, uithalen

diepere redenen - achtergrond, dessous

diepgaand - doordringend, gedegen, grondig, indringend, intensief, penetrant, secuur, uiteenliggend

diepgangsmerk - Plemsol-merk

diepgang van een schip - laadvlot

diepgangmeter - differentiemeter

diepgrondig - diepgaand, diepzinnig

diepingrijpend - radicaal

diepliggend - hol, radicaal

dieplood - peillood

diepst - bestaand, dicht, diep, echt, heimelijkst, innig, intiem, nauw, teder, vast, verborgenst, vurig, warm, werkend,

diepte - afgrond, bodem, canon, dal, del, gat, geul, grondigheid, kolk, kuil, laagte, perspectief, profunditeit, put, vallei, wijdte,

diepte bepalen - loden, peilen

dieptebepaling - peiling

diepte in een strang - slenk

diepte in water - kil, kolk, mui, wad,

diepte maat - vaam, vadem

diepte, met-tekenen - perspectieftekenen

dieptemeter - bathymeter,bathometer

diepte opnemen - loden, peilen

diepte tussen bergen - vallei

diepte tussen twee heuvels - vallei

diepte tussen zandbanken - mui

diepte van een schip - diepgang

diepte van een wond peilen - sonderen

dieptegesteente - bathaliet, dioriet, gabbro, graniet, syeniet

dieptelijn - isobaar

dieptelijnen - isobaten

dieptemaat - vaam, vadem

dieptemeter - bathometer, dieplood, echolood,

peilstok

dieptemeting - profundimetrie

diepte opnemen - loden, peilen

dieptepsycholoog - Adler, Freud, Jung

diepte tussen zandbanken - mui

dieptreffend - aandoenlijk, hartroerend, hartstochtelijk, pathetisch

diep verdorven - goddeloos

diep verdriet - smart

diepvries - vrieskast, vrieskist

diepvriezen - conserveren

diepzee betreffend - abyssaal, pelagisch

diepzeedieren - businga, eupaguri, euplectella, kiezelsponzen, umbellula, zeelelies

diepzeekijker - pelagoscoop

diepzeevaartuig, naam van een - Aluminant, Alvin, Archimede, Asherah, Deep-queest, Deepstar, Kuroshio, Star, Trieste

diepzinnig - diepdenkend, peinzend

dier - beest, rover, schepsel

dier (Gr.) - ther

dierage - gedierte

dier bestemd om lasten te dragen - ezel, lastdier

dier dat een wagen trekt - trekdier

dier, dat levende jongen ter wereld brengt - zoogdier

dier, dat op de hele voet loopt - zoolganger

dier, dat op tenen loopt - teenganger

dier dat soms een stekelige bal lijkt - egel, stekelvarken

dier, dat van krengen leeft - aasdier, aasgier, hyena

dier geboren uit verschillende soorten - bastaard, basterd

dier met gladde huid - aal, pier, slang, worm

dier met korte slurf - tapir

dier met krulstaart - varken

dier met lange nek - giraf, giraffe

dier met platte staart en zwemvliezen - otter

dier met slurf - olifant

dier met uitwendig skelet - schaaldier

dier met zes poten - spin, tor

dier uit de fabelleer - griffioen

dier uit de sagen - draak, eenhoorn, griffioen, sleipnir, vuurhaan, weerwolf

dierbaar - bemind, duur(baar), gehecht, geliefd, gevoelig, hartelijk, innig, kostbaar, lief, liefderijk, precieus, uitverkoren, verknocht, vroom, waard, zacht

dierbaarste bezit - oogappel

dierehaar - manen, vacht, wol

dierehuid - pels, vacht

dierelijk - kreng

dieremond - bek, muil, snavel

dierevet - ongel, reuzel, smout,spek, talk,

dieren - vee

dieren uit de fantasiewereld - draak, eenhoorn, griffioen weerwolf, zeeslang

dieren zonder pigment - albino

dierenaanbidding - zoölatrie

dierenafbeelding - zoögrafie

dierenarts - artist(Z.N.), beestendokter, hippoloog, koedokter, paardenarts, rijksarts, stadsarts, veearts, veterinair

dierenbeen - pook

dierenboek - bestiarium

dierenepos - Reinaert de Vos

diereneten - voeder, voervreten,

dierengeluid - balken, be, blaffen, blaten, blazen, boe, briesen, brommen, brullen, bulken, fluiten, geblaf, grommen, huilen, ia, janken, hinnikken, kakelen, keffen, kirren, knorren, koeren, krijsen, kwaken, loeien, mauwen, mekkerenmiauwen, piepen, sissen, spinnen, tjerpen, waf, woef, zingen

dierenkam - roskam

dierenfabelschrijver - Aesopus

dierengeneeskunde - zoötherapie

diergaarde - Artis, Blijdorp, Burgers, dierenpark, dierentuin, Ouwehand, warande, zoo

diergelaat - snoet, snuit

diergeneeskunde - veeartsenijkunde

diergeneeskundige - paardenarts, paardenmeester veearts, veterinair

dierhalve - daarom, derhalve

dierkunde - zoölogie

dierkundige - bioloog, veearts, zoöloog

dierlijk - animaal, beestachtig, bestiaal, onmenselijk, zinnelijk

dierlijke aandrift - instinkt

dierlijk afwerend middel - angel, gif, hoorn, slagtand

dierlijk lichaamsdeel - bek, hoef, hoorn, horen, kieuw, klauw, kop, muil, neb, poot, slurf, snavel, snuit, staart, teen, vin, vlerk, vleugel, voet

dierlijk hard vet - talg, talk

dierlijk liefkozen - likken

dierlijk magnetisme - mesmerisme

dierlijk product - bont, ei, elp, elpenbeen, ivoor, leer, melk, vlees, wol

dierlijk steekwapen - angel

dierlijk uitsteeksel - angel, gewei, horen, niervet, staart, tentakel

dierlijk vet - kransvet, ongel, reuzel, smeer, smout, spek, talk

dierlijk voedsel - aardappelen, aas, bieten, gras, haksel, haver, hooi, knollen, pulp, maïs, mangelwortel, mengvoer, spoeling, vlees, voer, zaad

dierlijk zetmeel - glycogeen, spiersuiker

dierlijke levenskracht - zotica

dierlijke vezel - wol, zijde

dierlijkheid - bestialiteit

diersoort -

6 vissen, vogels, wormen

7 aaltjes, kwallen, slakken, spinnen, sponzen

8 insecten, kreeften

9 amfibieën, oerdieren, reptielen

10 amfibieën, armpotigen, inktvissen, ringwormen,

weekdieren, zoogdieren

11 eencelligen, holtedieren, mosdiertjes

12 bloedzuigers, schaaldieren

13 geleedpotigen, radardiertjes, zweepdiertjes

14 sporendeeltjes, stekelhuidigen

diersoorten waartoe kwallen behoren - neteldieren

dieren - vee

dierenarts - veearts, veterinair

dierenboek - bestiarium

dierenepos - Reinaert

dierenfabelschrijver - La Fontaine, Aesopus

dierengelaat - snoet, snuit

dierengeluid - bèi blaffen, blaten, boe, geblaf, geblaat, gekakel, gekir, ia, kakelen, kraaien, kirren, piep, waf, woef

dierengezicht - snoet, snuit

dierenhaar - manen, vacht, wol

dierenhuid - pels, vacht

dierenkam - roskam

dierenleer - zoölogie

dierenmaag - pens

dierenmond - bek, muil, snavel

dierennest - leger

dierenontleding - zoötomie

dierenpark - diergaarde, dierentuin

dierenplaag - veepest

dierenren - kooi, loop

dierenriem - zodiak

dierenriem, teken van de -

3 Leo, Ram

5 Aries, leeuw, Libra, maagd, stier, Virgo

6 Cancer, Gemini, Kreeft, Pisces, Taurus, vissen

7 Scorpio

8 Aquarius, schutter, Scorpius, steenbok, tweeling, Waterman

10 schorpioen, tweelingen, weegschaal

11 Capricornus, Sagitarius

12 boogschutter

dierenrijk - fauna

dierensage - fabel

dierenspoor - piste

dierensymbool - duif, lam

dierentemmer - dompteur, dresseur

dierentemster - dompteuse, dresseuse

dierentuin - Artis, Blijdorp, Burger, Noorder, Ouwehands, zoo

dierentuin in Berlijn - Tiergarten

dieren uit de fantasiewereld - draak, eenhoorn, griffioen, weerwolf, zeeslang

dieren uit sagen - draak, griffioen, eenhoorn, weerwolf

dierenverblijfplaats - asiel, box, duiventil, geitestal, hok, hol, hondehok, horst, kennel, kippenhok, koeienstal, kooi, kot, kraal, leger, mand, nest, paardenstal, potstal, ren, schaapskooi, stal, til, voliëre,

dierenverhaal - fabel

dierenverhuizing - migratie, trek

dierenverzameling - vee

dierenvet - ongel, reuzel, smout, talk

dierenvleeseter - zoöfaag

dierenvleeseters - zoöfagen

dierenvoeder - aas, avondvoer, beetwortel, beukemeel, biet, draf, fourage, gras, haksel, haver, hooi, klaver, lijnkoek, mais, mast, pulp, slobber, snijtsel, spoeling, stalvoer, varkensvoer, voederbiet, voederstro, voer, voermeel, vogelzaad, vreten, zaad

dierenvrees - zoöfobie

dierenvriend - zoöfiel

dierenwereld - fauna

dierenwoning - zie dierenverblijfplaats

dierenziekte - aamt, blein (schapen), droes, droop,

(nierontsteking schapen), kolder, mok (paardebenen), pip, roer, scherp, snotworg (paarden), worg (paarden), zwoeg

dier in een web - spin

diersoort - insect, reptiel

diertje met lange poten - hooiwagen

diertjes in organische stoffen - aaltjes

diertjes van de familie draadwormen - aaltjes

dier met vochtig verdedigingsmiddel - bunzing, lama, mier

dies - daarom, derhalve, des, ergo, zodoende

dies - dag

dies natalis - stichtingsdag

diesel - dieseltrein, motor

dieselmotorvoertuig - autorail

die spelletjes doet - speler

diëtetiek - dieetleer

diëtist(e) - dieetkundige

diets - duidelijk, Hollands, Nederlands, wijd, wijs

diets maken - wijsmaken

Diets - Nederlands, Hollands, Middel-Nederlands

dievegge - kleptomane, steelster

dieven - gappen, jatten, kapen, plunderen, roven, stelen, wegkapen

dievenbende - roversbende

dievenbende (Eng.) - gang

dievenlantaarntje - slonsje

dievenleider - hapschaar, rakker

dievenslot - nachtslot

dieventaal - argot, bargoens, cant, jargon, koeterwaals, slang

dieventroep - dievenbende

dieventronie - dievengezicht

dievenvolk - tuig

dievenwagen - celwagen, gevangenwagen

dieverij - diefstal

die voor niets deugd - niksnut

diezig - nevelig

diffamatie - eerroof, laster

different - anders, onderscheiden, verschillend

differentiaal quotiënt - afgeleide

differentiatie - onderscheid, verscheidenheid, verschil,

differentie - koersverschil, onderscheiding, verschil

differentiemeter - diepgangmeter

difficiel - lastig, moeilijk (te voldoen) vitterig

difficulteit - moeilijkheid, zwarigheid

diffidentie - wantrouwen

diffractie - buiging

diffunderen - vermengen

diffuus - duister, verspreid, verstrooid, wijdlopig

difterie - slijmvliesontsteking

diftong - tweeklank

digereren - verteren

digestie - spijsvertering

diggel - bikkel, scherf, stuk

diggelschuit - ottenschuit

digitalis - vingerhoedskruid

dignitaris - (hoog)waardigheidsbekleder

digniteit - afwijking, omhaal, uitweiding

digressie - afwijking, omhaal, uitweiding

dik – bezinksel, corpulent, dicht, doorvoed, drab, gebonden, gevuld, gezet, gezwollen, lijvig, lobberig, log, mollig, omvangrijk, opgeblazen, opgezet, overladen, paff(er)ig, papperig, pappig, plomp, poen, prollig, ruim, rijk, slordig, vet, vlezig, volumineus, weldoorvoed, zwaarlijvig

dikbek - appelvink

dik bezinksel van vloeistoffen - koffiedik, modder (gew.),

wrongel,

dikbloedig - flegmatisch

dik boek - pil, foliant

dikbuikig - corpulent, gezet

dikbuikig glas - angster

dikbuikig jeneverflesje - bobbel

dik buikje - embonpoint

dikdoener - bluffer, grootdoener, opsnijder, patser, pocher, poen, poehamaker, praalhans, snoever

dik doen worden - stremmen

dik eind touw (zeew.) - dag

dik en breed - vet

dik en gezet - vlezig

dik en grof wollen weefsel - baai

dik en log – lijvig

dik en lui - vadsig

dik en sterk - stevig

dik en trillend - lobberig

dik en zwaar - log

dik krullig weefsel - astrakan, ratine

dik ondergronds stengeldeel - knol

dik opgebracht - pasteus

dik persoon – papzak, pafzak

dik rond kussen - poef

dik speeksel - slijm

dik stevig leer - zoolleer

dik stuk hout - balk, blok, paal, stam

dik stuk boom - stam

dik touw - kabel, tros

dik touw (verouderd) - greling, kabeltouw

dik van vruchtensap - gelei

dik van zure melk - hangebast, hangop, hot, kwark

dik vloeibare oplossing van hars - balsem

dik vruchtemoes - rob

dikbek - appelvink

dikbuikig jeneverflesje - bobbel

dikbuikigefles - kolf

dikbuikige koffiekan (Z.N.) - maraboe, maraboet

dikdoen - bluffen, opscheppen

dikdoende bureaucraat - mamamouchi

dikdoener - adonis, blaaskaak, bluffer, clagueur, geurmaker, grootbroek, grootdoener, pagadet, patser, pauw, piet, pochemaker, pocher, pochhans, poehamaker, poen, poffer, prol, protser, snob, snoefster, snoever, windbuil, zwetser

dikdoenerig - opschepperig, pocherig, poenig, pompeus, protserig

dikdoenerij - grootdoenerij, opschepperij

dikheid - corpulentie, gezetheid, zwaarlijvigheid

dikhuid - olifant

dikhuidig - bot, calleus, gevoelloos, koud, onbeschaamd, ongevoelig, pachyderm, pachydermisch, stompzinnig,

dikhuidig dier - hippopotamus neushoorn, nijlpaard, olifant, onverschillig, pachidermen, rinoceros, tapir

diknek - rijkaard

dikke aal - lebaal

dikke bonen - cement (Z.N.)

dikke boomtak - spinze

dikke boterham - homp, pil

dikke brij - moes, pap, prol

dikke brijachtige stof - prut

dikke brok - bonk

dikke damp - kwalm, smook, walm

dikke darm - endeldarm, karteldarm

dikke eiken plank - krommerplaat

dikke halsdas - bouffante

dikke darm - colon

dikke homp brood - pil

dikke huid - olifantshuid

dikke jas - duffel, ulster

dikke kabel - tros

dikke kleverige vloeistof - appelstroop, drab, gelei, gom, lijm, marmelade, pek, siroop, stroop, teer

dikke korte jas - bolkvanger, jekker

dikke laag sneeuw - pak

dikke likeur - creme

dikke lijn - streep

dikke lijnolie - standolie

dikke naald - pook

dikke olieachtige stof - balsem

dikke overjas - duffel, jekker, ulster, winterjas

dikke paling - lebaal

dikke pap - brij, gelei, moes, prol

dikke plank - balk, plaat

dikke ronde lat - paal

dikke rook - blaak, kwalm, walm

dikke saus bij vleesspijzen - blatjang (Z.Afr.), dipsaus

dikke sigaar - bolknak

dikke stok - balk, knuppel, knots, ploertendoder

dikke stok (of touw) met loden bol (knop) - ploertendoder

dikke stopnaald - pook

dikke straal - golf, gulp, guts, puts

dikke tak - stok

dikke topzware stok - knots, stok

dikke touwen of staaldraden - stag (scheepst.)

dikke trui - sweater

dikke verstikkende rook - walm

dikke vette rook - smook

dikke vettige damp - kwalm

dikke vla - brij

dikke vloeibare hars - balsem

dikke vrouw - machoch, machocel, machoechel,machol, mafkoe, mokkel, molenpaard, natiepaard

dikke wollen stof - baai, duffel

dikke zalf - pasta

dikke zoen - pakkerd, smakkerd

dikker maken - aandikken

dikke zwarte vloeistof - asfalt, pek, teer

dikkerd - beer, bul, dikzak, gofferd, papzak, vetzak

dikke rook - blaak, walm

dikker worden - aankomen

dik kooksel - brij

dikkop - bobberd, borrel (grote), distelsoort, donderpad, dwarskop, kikkervisje, kikvorslarve, speerdistel, stommeling, tarwesoort, tarwevariëteit, vederdistel, vlindersoort

diklijvig - gezet, dikbuikig, zwaarlijvig

diklijvige vrouw - dikkerd, dikzak, hobbezak, machol, machochel, mafkoe(Z.N.), potjerol, schommel,

dikmaals - dikwijls

diknek - rijkaard

diktator - alleenheerser, despoot, dwingeland, gezaghebber (onbeperkt), tiran

diktatuur - alleenheerschappij despotisme, dwingelandij, tirannie

dikte - bobbel, breedte, buil, corpulentie, densiteit, dichtheid, dikheid, gezetheid, omvang, puist, stevigheid, torulus, vetheid, zwelling

dikte van een drukletter - corps, corpus

dikte van een vacht - wollaag, (wol)stapel

diktemeter (van spiegelglas) - pachometer

diktepasser - dansmeester, taster, timmermanspasser

diktongig - onverstaanbaar

diktongige hagedis - agame

dikvloeiende zoete massa - melasse

dikwandig gietijzer - gus

dikwerf - dikwijls, meestal, menigmaal, vaak

dikwijls - dikwerf, doorgaans, frequent, gedurig, gemeenlijk, geregeld, gewoonlijk, herhaald, herhaaldelijk, meermaals, meermalen, meestal, meestentijd, meesttijds, menigmaal, telkenmale, telkens, vaak, veel(al), veelmaals, veelvoudig, veelvuldig

dikwijls voorkomend - frekwent, frequent, herhaaldelijk, veelvuldig

dik worden - stremmen

dikzak - beer, bobber, bul, dikkerd, gofferd, pafferd, papzak

dilatatievoeg - uitzetvoeg

dilatoir - opschortend

dilemma - keuze, tweestrijd, vraagstuk

dilettant - amateur, charlatan, knoeier, liefhebber, stuntel, stuntelaar

dilettantisme - amateurisme

diligence - postkoets, postwagen, reiswagen

diligent - naarstig, toegewijd, vlijtig, werkzaam, ijverig,

dille – meisje, steelhuis

dille, olie uit - anetolie

dilt - hooidilt, hooizolder

diluviaal mensenras - negroïde

diluvium - (grind, leem), overstroming, pleistoceen, zondvloed

dimensie - afmeting

dimentylbenzol - xylol

diminuendo - dim

diminuendo (muz.) - afnemend

diminutief - verkleinwoord

dimmen - dempen (van licht)

dimmer - demper

dimorfisme - tweevormigheid

diner – avondmaak, banket, dis, disjunare(Lat), feestmaaltijd, feestmalen, maal, middagmaal middagmalenl

dineren - eten, middageten, tafelen

ding - artikel, gebeurtenis, meisje, object, voorwerp, zaak

ding zonder waarde - lor, prul, vod

dingbank - gerecht

dingen - afdingen, ambiëren, aspireren, beknibbelen, marchanderen, solliciteren, streven, wedijveren

dingen naar een ambt - kandidatuur

dingen naar een betrekking - solliciteren

dinger naar een betrekking - aspirant, kandidaat, gegadigde, sollicitant

dingetjes - prullaria

dingsig - aangedaan, droevig, gemelijk, ontstemd, verdrietig

dingsigheid - begeerte, lust, verlangen, zin

dingspel - rechtsgebied

dingstig - onenig

dingstigheid - onenigheid, twist, vitterij

dingtaal - pleidooi

ding van een dag - eendagsvlieg

dinosaurus -

9 iguanodon, trachodon

10 diplodocus, saurischia

11 stegosaurus, triceratops

12 ankylosaurus, camptosaurus, omithischia

13 brachiosaorus, compsognathus, ornitholestes, tyrannosaurus

diocees - bisdom

diode - radiolamp

Dionysesfeest - anthesteriën

dioptaas - kopersmaragd

diopter - doorziener, kijkspleet, vizier

diorama - kijkkast

dioriet - groensteen

Dioscuren - Castor, Pollux

diploma - acte, akte, bewijsstuk, brevet, bul, document, oorkonde

diplomaat - ambassadeur, ambtenaar, attache, consul, gezant, onderhandelaar, oorkonde, radicaal, rijbewijs, sluw, staatsman testimonium, zaakgelastigde

diplomatie - tact

diplomatiek - behoedzaam, handig, omzichtig, slim, tactvol, voorzichtig

doplomatiek ambtenaar - ambassadeur, attaché, gezant

diplomatiek stuk - nota

diplomatieke nota - memorandum

diplomatieke onderhandeling - negotiatie

diplomatieke stap - démarche

diplomatieke verhandeling - memorandum

Diplopoda, miljoenpoten - Glomeris, Julus, Poltdesmus

dippelolie - beenderolie

dippen - dopen, indopen

dipsacacee - dipsacus, duifkruid, kaardebol, knautia

dipsomanie - drankzucht

diptera - tweevleugeligen

diptiek - tweeluik

direct - aanstonds, dadelijk, illico, ineens, meteen, ogenblikkelijk, omgaand, onmiddellijk, onverwijld, prompt, rechtstreeks, regelrecht, spoedig, strakjes, straks, subiet, temee, terstond

directe aanleiding - oorzaak

directe betaling - contant

directe kerndeling - amitose

directeur - baas, bestuurder, bewindvoerder chef, dirigent, dirk, hoofd, hoofdleider, leider, manager, ondernemer, president, rector

directeurschap - directoraat

directeur van een gevangenis - bollebof (barg.)

directeur van een gymnasium - rector

directeur van een kostschool - instituteur

directeur van een lyceum - rector

directeur van een moskee - panghoeloe

directie - bestuur, bewind, leiding, opperleiding, opzicht, richting, toezicht

directief - richtlijn, voorschrift

directiekeet - bouwhut, bouwkeet

direct op televisie - live

directoraat - directeurschap

directorium - bestuurslichaam, kalender

direkt - aanstonds, dadelijk, ineens, meteen, onmiddellijk, rechtstreeks, regelrecht, strakjes, straks, temee, terston

dirigeerstokje - baguette, baton, maatstok

dirigent - aanvoerder, bestuurder, kapelmeester, koorleider, orkestleider, orkestmeester, leider, orkestleider

dirigent van een muziekkorps - kapelmeester

dirigeren - besturen, leiden, richten, zenden

dirk - directeur, piekenval

dirkkraan - hijskraan

dis - etenstafel (gedekt), feestdiner, maal, maaltijd, tafel

disaccoord - onenigheid, twist

discant - bovenstem, sopraan

discipel - apostel, leerling, navolger, volgeling

discipel van Boeddha - Ananda

discipel van Christus - apostel

disciplinair - krijgstuchtelijk

disciplinaire maatregel - tuchtmaatregel, tuchtstraf

discipline - boetegeest, gehoorzaamheid, (krijgs)tucht, orde, zelftuchtiging

discipline in het leger - krijgstucht

disiplineren - kastijden, tuchtigen

disco - danstent, nachtclub

discontabel - solide

disconteren - verzilveren

discontinu - onderbroken

discontinuïteit - onderbrokenheid

disconto - disc, escompte

discordantie - tegenstrijdigheid

discotheek - bewaarplaats

discount - supermarkt

discours - conversatie, gesprek, onderhoud, rede

discreet - bescheiden, geheim, kies,onopvallend, recht, voorzichtig, zacht,

discrepantie - afwijking

discretie - bescheidenheid, geheimhouding, kiesheid

discretiedagen - respijtdagen

discriminatie - onderscheiding

disculpatie - buitenvervolgingstelling, verontschuldiging

disculperen - redeneren

discus - (werp)schijf

discussie – aanvaring, debat, diskussie, dispuut, gedachtewisseling, gesprek, overweging, redekaveling, redetwist

discussiëren - debatteren, redetwisten

discutabel - aanvechtbaar

disgenoot - meeëter, tafelgenoot, tafelvriend

disharmonie - onenigheid, tweedracht, vriendschapsbreuk, wanklank

disjunctie - scheiding, tegenstelling

diskette – floppy, floppydisk

diskwalificatie - ongeschiktverklaring, uitsluiting

dislocatie (dislokatie) - decentralisatie, onderbreking, ontwrichting, verandering (in ligging), spreiding, storing, verplaatsing

disloceren - (dislokeren), verleggen, verplaatsen, verrekken, verzwikken

disorde - wanorde

dispache - averijregeling

disparaat - ongelijk, verschillend

disparaatheid - ongelijkheid

dispensatie - ontheffing, vrijstelling

dispensatorium - receptenboek

dispenseren - ontheffen

displezier - last, spijt, verdriet

disponeren - beschikken, regelen

disponibel - beschikbaar

dispositie - aanleg, beschikking, disp., gemoedsstemming, gesteldheid, lust, neiging, vatbaarheid

dispositief - beschikkend, regelend

disproportie - wanverhouding

disputant - twistvoerder

disputatie - redetwist

disputeerkunst - dialestiek

disputeren - twisten

dispuut - geredekavel, redekaveling, geschil, debat, debatclub, redestrijd, redetwist, twistgesprek, woordentwist

dissectie - lijkopening, ontleding

dissel - baars, disselboom, dwarsbijl, glijgoot, kloet, kuip, lamoen, sukkel, sul, trekboom

disselboom - baar, berrie, disselraam, inspan, lamoen

disselboomwagen - mallejan

disselhamer - marteel

disselraam - lamoen

disselsjees - beugelsjees, disselwagen (voor tweespan). gig

disseltang - schamel

disselwagen - beugelsjees, gig

dissenter - andersdenkende

dissertatie - proefschrift, verhandeling

dissident - andersdenkende, scheurmaker

dissimilatie - huichelarij, veinzerij, vermomming

dissolvant - oplosmiddel

dissonant - dissonance, wanklank

distantie - afstand, verte, verwijdering

distel - dauwdistel, doornzaad, dostelkruid, onkruid

distelachtige plant - artisjok, kaarde, kardoen

distelen - dwarsdrijven, harrewarren, stribbelen, tegenwerken, vitten

distelgewas - cardon, kardoen

distelhaak - distelschaar

distelig - netelig, weerbarstig

distelsoort - artisjok, dikkop, kardoen

distelvink - barnsijs, frater, kanarie, kletter, kneu, putter, sijsje

distichon - vers

distillateur - brander, sterkedrankmaker, stoker

distillatie - overhaling

distillatieprodukt - alcohol, jenever

distillatieprodukt van wijndruiven - beermost

distilleerder - brander, distillateur, stoker

distilleerderij - stokerij

distilleerkolf - alambiek, overhaalglas, pelikaan, retort

distilleertoestel - alembiek

distilleervat - retort

distilleervat (glazen) - pelikaan

distilleren - afleiden, branden, destilleren, stoken

distinctie - beschaving, cachet, onderscheid, standing, voornaamheid

distinctief - onderscheidingsteken, rangteken

distingeren - onderscheiden

distorsie - draaiing, verstuiking,verwarring

distract - afgetrokken, verstrooid

distractie - afgetrokkenheid, verstrooidheid

distribueerwals - inktrol

distribueren - ronddelen, uitdelen, verdelen

distribuering - ronddeling, verdeling

distributie - bedeling, ronddeling, verdeling, uitdeling, verspreiding

district - afdeling, ambtsgebied, arrondissement, distr., gebied, rechtsgebied, kanton, kieskring, kreits, kring, kwartier, onderafdeling, rayon, ressort, revier, ring

district (Arab.) - moekim

district (jachtgebied) - revier

district (vero) - ambacht

district in Delhi - Simla

district in Frankrijk - Orne

district in Hongkong - Chiulung Kowloon

district in Portugal - Comarca, Evora

districthoofd op Java - wedana, wedano

dit - hoc, zulks

dit is - d.i, i.e., ziehier

dithyrambe - bacchuslied

dithyrambisch - vurig

dito - dergelijk, eender, evenzo, gelijk, hetzelfde, idem

ditorsie - draaiing, verstuiking, verwarring

diurese - urinelozing

diurnaal - gebedenboek

diva - (film)actrice, ster, star

divagatie - afdwaling, onzin, uitweiding

divageren - afdwalen, bazelen, temen, uitweiden

divan - ligbank, ottomane, rustbank, rustbed, sofa

divankleed - kelim

divergent - strijdig, uiteenlopend

divergentie - strijdigheid

divergeren - uiteenwijken

divers - allebei, gevarieerd, onderscheiden, ongelijksoortig strijdig, uiteenlopend, verschillend

diversen - allerhande, allerlei, gevarieerde, varia, van alles, verschillende

diversiteit - verscheidenheid

diverteren - vermaken, verlustigen

divertissement - amusement, ontspanning, vermaak

dividatie - traktatie, verzetje

dividend - div., rente, uitkering, winstaandeel

divideren - delen, verdelen

divinatie - voorspellingsgave

diviniteit - goddelijkheid

divisie - afdeling, koppelteken

divisiecommandant - generaal

dizzy - duizelig

djati - teak

djatihout - teakhout

djimat - amulet, talisman

dobbelaar - gokker, rijfelaar, speler, tuiser, waaghals

dobbelen - rijfelen, teerlingen

dobbelhuis - speelhol

dobbelspel - duizenden, gokspel, gooien, hazard, honderden, knobbele, passedies, poker, tiktak, triktrak

dobbelsteen - alea, daal, kaaba, kubus, lot, teerling

dobbelsteenspel - tritsen

dobbelsteentje van peperkoek - pepernoot

dobbelsteenvormig - kubiek

dobbelsteenvormig voorwerp - ank

dobbelterm - beker, steen, ogen

dobber - drijver, sim, vistuig

dobberen - aarzelen, flotteren, fluctueren, fluktueren, rondzwalken, spelevaren, vlotten, weifelen, zwalken, zweven

dobberen op het water - drijven

dobbertje - ophouder, vlotlijn

docent - hoogleraar, lector, leerkracht, leermeester, leraar, meester, onderwijzer

docente - leares, leerkracht, onderwijzeres

decent op middelbare school - leraar

decent op universiteit - lector

doceren - instrueren, leren, lesgeven, onderrichten, onderwijzen

doch - echter, evenwel, maar

docht - roeibank

dochter - kind, meisje

dochtergezwel - metastase

dochter van - zie familie betrekkingen

dochters zoon - kleinkind

dociel - gedwee, leerzaam, mak, meegaand, volgzaam

dociliteit - meegaandheid

doctor - dr.

doctor in beide rechten - d.j.u.

doctor in de heil - godgeleerdheid, std.

doctor in de medicijnen - dm

doctoraal - deftig, geleerd

doctoraat - graad, waardigheid

doctoranda - dra

doctorandus - drs

doctoreren - promoveren

doctrinair - leerstellig

doctrine - doctrina, leer, leerstelling, wetenschap

document - akte, bescheid, bewijsstuk, bul, diploma, geschrift, oorkonde, papier(en), pas, paspoort, stuk, trouwakte, volmacht

documenteren - bewijzen, outilleren, staven

dodaars - dronte, walgvogel, zoetwaterduiker

dodder - huttentut, radijs

dodderig - doddig, slaperig, suffig

doddig - aardig, dodderig, enig, lief, mollig, schattig, snoezerig, snoezig

dode - gestorvene, lijk, overledene

dode meander - hoefijzermeer

dode rivierarm - strang

dode stad - Vere

dode taal - Gotisch, Grieks, Hettitisch, Latijn, Sanskriet, Tochaars

dodecaëder - twaalfvlak

dodekop - colcothar

dodelijk – fataal, letaal, noodlottig, vernietigend, zeer

dodelijk vermoeid - uitgeput

dodelijk wapen - atoombom, neutronenbom

dodelijke afloop - exitus

dodelijke stof - vergif

dodelijkheid - letaliteit, sterfte

doden - afmaken, elimineren, kelen, neerschieten, nekken, ombrengen, ontzielen, slachten, vellen, verdelgen, vermoorden, vernietigen

doden ter verlossing uit lijden - euthanasie

dodenakker - begraafplaats, kerkhof

dodenbezwering - necromantie

dodencultus - dodenverering

dodend - deleterisch

dodendag - Allerzielen

dodendal - stikvallei

dodendans - macaber

dodeneiland (het oude) - Eire, Erim, Ierland

dodenfeest bij de Papoea´s - bis

dodengod der Egyptenaren - Serapis

dodenhuisje - morgue

dodenliefde - necrofilie, necromanie

dodenlijst - dodenmars, necrologie, treurmars

dodenmars - treurmars

dodenmis - requiem

dodenmunt - obolus, obool

dodenrijk - erebus, Hades, onderwereld, schimmenrijk, sjeool, tartarus

dodenrijk (Hindoes) - Nirwana

dodenrijk uit de Germaanse - mythologie, Walhalla

dodenrijk uit de klassieke mythologie - Hades, Tartarus

dodenstad - begraafplaats, kerkhof, necropolis

dodenverblijf - Erebus, Hades, hel, hemel, onderwereld, Orcus, Tartarus, vagevuur, Walhalla

dodenverering - manisme

dodenzang - nenia

doder - keler, moordenaar, slachter

doderaal - aalpadpieper, doding, mortificatie

dodo - doedoe, dodaars, dronte, walgvogel

dodijnen - wiegen

doeal - factotum

doedel - buidel, dot, doedelzak, knoedel, lisdodde

doedelen - fluiten

doedelzak - cornamuse, loure, moezel, musette, ruispijp, zakpijp

doedelzakspeler - pijper, piper

doedelzak , soort middeleeuwse - estive

doedelzak , uit Auvergne - cabretta

doedoe - dodo, struiskasuaris, walgvogel

doe-het-zelver – hobbyist, knutselaar, zelfdoener

doek - gordijn, draperie, handdoek, hoofddoek, laken, lap, linnen, omslag, omslagdoek, projectiescherm, scherm, schilderij, schilderstuk, servet, stilleven, tafeldoek, toneelgordijn, vaatdoek,vlag, wade, weefsel, zakdoek, zeil

doek (met) bekleden - bespannen, overtrekken

doek met leuzen - spandoek

doek om het middel van negers - paan

doek ter versiering - draperie, drapering

doek van linnen - zeil

doek voor schilderij - linnen

doekje - bavetje, bef, dwaal (altaar), kwezeltje, slabbetje, lap, lapje, oorvatter, slab

doekje onder de kin - bef

doekje, open - applaus

doekje tegen het bloeden - smoes, verzinsel, uitvlucht

doekoen (Ind.) - medicijnman, tovenaar, vroedvrouw

doekspeld - fibula

doekversiering - draperie, drapering, gordijn, lijst, rand

doel - bedoeling, bestemming, but, buut, doeleinde, doelpunt, doelwit, eindpunt, goal, ideaal, mikpunt, object, oogmerk, oogwit, opzet, plan, richtpunt, roos, schietbaan, schietschijf, strekking, streven, target,wil

doel treffen - slagen

doel van het handelen - bestemmen

doelbereik - schootsveld

doelbewust - trefzeker

doeleinden - idealen, bestemmingen

doelen - bedoelen, beogen, mikken, munten, schietbaan, scoren, streven, zinspelen

doelen op - duiden, mikken, ogen, slaan

doelhokje bij cricketspel - wicket

doelloos - futiel, inefficiënt, lukraak, nietswaardig, nutteloos, zinloos

doelloos aanwezig zijn - rondganger

doelloos ergens vertoeven - pierewaaien

doelloos lopen - drentelen, slenteren

doelman - doelwachter, keeper, goalie

doelmatig - bekwaam, bruikbaar, dienstig, doeltreffend, efficiënt, geknipt, geschikt, nuttig, praktisch

doelmatig gevoerd beheer - rationalisatie

doelmatigheidsleer in de schepping - teleolegie

doeloorzaak - entelechie

doelpaal – staak, stol

doelpunt – goal, mikpunt, treffer

doelpunt, een - maken - scoren

doelpunt maken - scoren

doelschop - doeltrap

doelstand - score

doelstelling - bedoeling, considerans, objectief, 0oriëntatie, overweging, plan, streven

doelstreep - doellijn, schreef

doeltreffend - beslissend, comfortabel, doelmatig, efficiënt, effectief, geslaagd, nuttig, practisch, raak

doeltreffendheid - efficiency, efficiëntie

doelverdediger - doelman, doelwachter, goalie, keeper

doelwit - doel, mikpunt, roos, schietschijf

doem - invloed, oordeel, stijl, veroordeel, vloek, vonnis

doemen - veroordelen

doemenswaard - verdoemelijk

doemwaardig - misdadig

doen - bedrijven, gegoed, handeldrijven, handelen, kosten, maken, overgaan, plegen, presteren, schoonmaken, stichten, uiten, uitvoeren, uitwerken, verrichten, volvoeren, welgesteld, werken

doen achteruitgaan - interen

doen afdwalen - afleiden

doen afgaan - lossen

doen alsof - acteren, gebaren, fingeren, huichelen, simuleren, spelen, veinzen, voorgeven, voorwenden

doen alsof men niets ziet - oogluikend

doenbaar - mogelijk, uitvoerbaar

doen bedaren - kalmeren koelen, sussen, stillen

doen begrijpen - uitleggen

doen beseffen - doordringen, begrijpen

doen besluiten - overhalen

doen bijeenkomen - convoceren, samenroepen, verzamelen

doen binnengaan - binnenlaten, inlaten

doen blijken - achten, (be)tonen, bewijzen, kennen, prouveren, rekenen, waarnemen

doen doen - aanzetten

doen drinken - drenken

doen en laten - gedrag

doen gaan - sturen

doen gelden - vindiceren

doen geloven - wijsmaken

doen genieten - bekoren

doen glooien - dosseren

doen groeien - kweken, ontwikkelen, telen

doen kantelen - kenteren

doen lijden - martelen, pijnigen

doen losbarsten - beginnen, loslaten, losmaken, ontketenen

doen mislukken - beletten, omverwerpen, saboteren, torpederen,

verhinderen, verijdelen, voorkomen

doen omslaan - kantelen

doen ontploffen - exploderen, ontploffen

doen ontstaan - genereren, kweken, telen, opwekken, verwerken

doen ontstellen - consterneren

doen ontvlammen - aanblazen

doen ophouden - stelpen, stoppen

doen opstijgen - oplaten

doen plaats hebben - leveren, maken

doen schrikken - ontsteken

doen splijten - kloven

doen sterven - doden

doen stikken - smoren

doen stollen - stremmen

doen uiten - ontlokken

doen uitkomen - betonen, releveren

doen vallen - omverwerpen

doen verachten - beloven

doen verblijven - logeren

doen vergaan - verkwijnen, verteren

doen verjaren - prescriberen

doen verliezen - benemen, beslaan, innemen, ontnemen

doen vermoeden - suggereren

doen verrijzen - opwerpen

doen vervagen - verdoezelen

doen voortduren - bestendigen

doen waaien - blazen

doen walgen - afstoten

doen watertanden - tantaliseren

doen wegvloeien - lozen

doen wentelen - ronddraaien

doen weten - kennen, waarnemen

doen zien - aantonen, openbaren, tonen

doenbaar - mogelijk, uitvoerbaar

doende - actief, bezig, onledig, werkzaam

doeniet - baliekluiver, lanterfanter, leegloper, luiaard, luierik, luilak, luiwammes, ledigganger, nietsnut, uitvreter

doening - bezigheid, herberg, hoeve, negotie, nering, winkel

doenlijk - mogelijk, te doen, uitvoerbaar

doerak - fielt, gewetenloze, loeder, schurk

doerra - kaffer, negerkoren

does - kardoes, poedel, sproeier, suf

doetje - sufferd

doezel - dommel, doezelaar, dutje,

doezelaar - zeemleerrol

doezelen - dommelen, estomperen, slapen, sluimeren, soezen, suffen, vervagen

doezelig - slaperig, suf, vaag

dof - eenvoudig, flets, gedempt, geesteloos, gesmoord, getemperd, gevoileerd, glansloos, lusteloos, mat, onbeduidend, onverschillig, passief, stoot, suf, wazig

dof brommend klinken - gonzen

dof dreunen - rommelen

dof gedruis maken - stommelen

dof van geest - duf, lethargisch, suf

doffe onverschilligheid - lethargie

doffer - duif

doffe slag - bons, dreun, klap, plof

doffe smak - bons, plof

dof geluid - bons, dreun, gestommel, pang, plof, poef, slag, smak, val

dof gonzend geluid geven - roezemoezen

dof maken - matten, matteren, ontglanzen voileren

dof ruisen - zoeven

dof trillen - dreunen

dof van geest - doezelig, duf, slaperig, suf

dof van geest zijn - suffen

dof van kleur - mat

dof weerklinken - dreunen

doffe - matte

doffe geluiden maken - stommelen

doffe knal - pang

doffe onverschilligheid - letargie, lethargie

doffe slag - bond, bons, dreun, klap, klop, plof, plomp pof, smak,

doffe stem - keelstem

doffer - duif

doffigheid - matheid

doft - roeibank

dofweg - lusteloos, rusteloos, onverschillig

doge - hoofdbestuurder

doggensoort -

5 boxer

7 buldog, mastiff

8 mopshond

10 Leonberger, Rottweiler

11 bulmastiff

14 Newfoundlander

dogger - kabeljauwvisser, vistuig

doghondje met stompe neus - mop, mops

dogma - geloofsartikel, leer, leerstuk, leerstelling, stelregel

dogma van het Boeddhisme - Karma

dogmatiek - leerstelligheid

dogmatisch - apodictisch, droogdok, leerstellig, leerstelling, orthodox, precies, rechtzinnig, star, steil, stomp, vastomlijnd

dok - dakpanstrowis, slag, strowis, stropop

dok, getrokken door grote sleepboot - zeesleep

dokken - betalen, schuiven, pil,

dokker - dokwerker

doksaal - kosten, maken, verrichten

dokter - arts, chirurg, chirurgijn, esculaap, geneesheer, heelkundigehuisarts, medicus, medicijnman, therapeut

dokter die keuringen verricht - keuringsarts

dokter, Hongaarse - kwakzalver

dokter in vroegere tijden - chirurgijn

dokter voor badgasten - baddokter

dokteren - medicineren, prutsen, sleutelen

dokterspraktijk, bepaalde - armenpraktijk

doktersvoorschrift - recept

dokwerker - bootwerker, dokker, havenarbeider

dol - absurd, bezeten, breinloos, bromvlieg, crazy, dolgezellig, dolprettig, dolzinnig, doorgedraaid, driest, dwaas, fanatiek, frenetiek, furieus, gek, geschift, idioot, kokend, kolderig, krankzinnig, lachwekkend, malende, mal, onbesuisd, onbezonnen, onzinnig, razend, roeiklamp, roeipen, spitsmuis, stapel, tierend, tureluurs, uitgelaten, uitzinnig, verwoed, vleesvlieg, wild, waanzinnig, woedend, woest, zinneloos, ziedend, zot

dol op - verzot

dolaard - doler, vagebond, zwerver

dolage - ronddwaling

dolappel - doornappel

dolbes - alfrank, bitterzoet, elfrank

dolce - zacht, liefelijk

doldraaien - flippen

doldriest - extravagant, gejaagd, gewaagd, onbezonnen, onstuimig, uitgelaten, vermetel, wild

doldriftig - bezeten, onbesuisd, ruw, wild, woedend, woest,

doldwaze - maniak

dole - kauw, kra, kraai, torenkraai

doleantie - afscheiding, bezwaarschrift, bezwaren, beklagen, klaagschrift, klacht, dwalwen

doleerschrift - bezwaarschrift

dolen - darren, doleren, dwalen, landlopen, loslopen, ronddwalen, rondgaan, rondzwerven, spoken, waren, zwalken, zwerven,

dolendo (muz.) - weemoedig

dol en driest - wild

doler - dwaler, zwerver

doleus- bedrieglijk

dolfijn - butskop, flipper, tandwalvis tuimelaar,

dolfijnsoort - beloega, bruinvis, butskop, Flipper, gramper, griend, grindewal, narwal, noordkaper, rondkop, orka, tuimelaar, zeevarken, zwaardvis

dolfijnsprong - schroef

dolfijn, witte - beloega

dolfijn, zwarte - griend

dolfijnenbad - dolfinarium

dolfijnen - wiegen, wiegelen

dolheid - frenesie, krankzinnigheid, lyssa, rabiës, rage, razernij, waanzin, zotheid

dolheid van schapen - draaiziekte

dolichocefaal - langschedelig

dolik – hondsdravik, paardenbloem, raaigras, zaaigras, zwartkoren

doline - dal

doling - dwaling, verkeerdheid

dolk - dag(ge), kortelas, kortjan, kris, ponjaard, pook, stilet, stiletto

dolkmes (Ind.) - rentjong, kris

dolk (lange voor doodsteek) - misericordium

dolkoppig - onbesuisd, wild, woest, razend

dolkruid - bilzenkruid, bitterkruid, doodkruid, malkruid, nachtschade, papekul, walschot

dollar (Ind.) - ringgit

dolle - gek

dolle grap - farce, klucht

dolle kervel - hondspeterselie, pijpkruid, ribzaad, scheerling, tuinscheerling, waterscheerling, winterling

dolle waanzin - frenesie, furie

dolleman - gek, razende, wilde, ijlhoofd

dollemanspraat - gekkenpraat

dolomiet - bitterkalk

dollen – gekscheren , ravotten, stoeien

dolle streek - pots

dolletjes - zalig

dolomiet - bitterkalk

Dolomieten, bergtop in de - Antelao, Marmolada

doloos - opzettelijk

dol op - verzot

dolwoeste krijgsman - Roeland

dolwortel - eenbes, pariskruid, waterscheerling, wolfsbes

dol zijn op - verzot

dolzinnig - dwaas, gek, onbekookt, onbesuisd, onbezonnen, onzinnig, rabiaat

dolzinnigheden doen - kolderen

dom - aartsdom, achterlijk, basiliek, bedehuis, bekrompen, bête, bot, debiel, dwaas, ezelachtig, godshuis, hardleers, hardlerig, hersenloos, hoofdkerk, imbeciel, kathedraal, kerk(gebouw), koepel, kortzichtig, leeghoofdig, loborig, lomp, naïef, onbegrijpelijk, onbenullig, onbevattelijk, onbezonnen,ongeleerd, ongeletterd, onnadenkend, onnozel, onontwikkeld, onverstandig, onwetend, onwijs, redeloos, schaapachtig, stom, stompzinnig, stupide, suf, uilig, wezenloos, zot

dom vroom - bigot

domein - bezit, gebied, erf, estate, kroongoed, landgebied, landgoed, rechtsgebied, state, streek, terrein, territorium, zone

domesticatie - veredeling

domgrappig persoon - abderiet, hals

domheer - kanunnik, kapittelheer, stiftheer

domheid - beotisme, bêtise, blunder, bok, dwaasheid, enormiteit, flater, hardleersheid idiotisme, ignorantie, imbeciliteit, misgreep, misslag, mistasting, onkunde, onnozelheid, onverstand, stommiteit, stupiditeit

domheid begaan - blunderen

domicilie - huis, verblijf, woning, woonplaats, woonstede

domig - bezweet

dominant - overheersend

dominatie - overheersing

domina - vrouwelijke predikant, da.

dominee - predikant, voorganger, zielenherder

domineese - domineevrouw

dominees woning - pastorie

domineren - overheersen

dominicaan - op(ordinis praedicatorum), predikheer

Dominicaanse munt - centavo, peso

Dominicaanse Republiek - Haïti

Dominicaanse Republiek, oorspronkelijke bewoner van de - Ciguayo, Taino

dominion - Australië, Canada, Nieuw - Zeeland

dominion in N. Amerika - Canada

dominospel - legspel, matadorspel

domino spelen - domineren

domkerk - kathedraal, kloosterkerk

domkop - baars, botterik, dissel, domoor, ezel(skop), ezelsoor, ezelsveulen, glijgoot, kever, kloet, oen, slaapkop, stommerd, stumper, sufferd, sukkel, sul, uil

domme - lekkere

domme fout - blunder, bok, flater, misgreep, mosslag

domme goedzak - sul

domme jongen - domoor, hannes, jorden, kalf, leunes, sul

dommekracht - aardwind, crick, haaf (van hooiberg), hefboom, kelderwind, koevoet, krik, takel, vijzel, wind

domme kunstrechter - Midas

domme koning uit de mythologie - Midas

domme logge vent - zoutzak

domme rijkaard - Midas, Nabob

domme streek - blunder, flater, idiotisme, imbeciliteit, niaiserie, sottise, stommiteit, stupiditeit

domme vroomheid - bigotterie

domme vrouw - gans, lut. tut, trien, trine, trut

domme weelderige rijkaard - midas

dommel - doezel, dut, halfslaap, siësta, sluimering, soes

dommelen - doezelen, dutten, loom, slapen

dommelend - sluimerig

dommelig - doezelig, gaperig, slaperig, soezerig, soezig, suf

dom mens - domoor, stomkop, stommeling, stommerd

dommerd - domoor, lomperd

dommerik - ajuin, babok, Biotiër, bok, botmuil, botskop, cretin (fig.), domkop, dommigneid, domoor, eend, eendvogel, ezel, ezelachtigheid, ezelskop, ezelsoor, ezelsveulen, geit, golem (Hebr.), kaaskop, hals, kalf, kalfskop, karbouw, kever, kluns, loebas (Z.N.), loete, lomperd, lomperik, lummel, oen, onbenul, os, otter, schelvis, steenezel, stomkop, stommeling, stommerik, stupiditeit, sufferd, sukkel, sul, tut, uil, uilekop, uilskuiken

domme streek - stommiteit, stupiditeit

domme vroomheid - bigoterie

domme vrouw - gans, trien, lut

dom onwetend - onwijs

domoor - babok, botmuil, domkop, dommerik, domoor, eend, ezel, ezelsveulen, gans, kever, klungel, koe, kruk, kuiken, oen, os, otter, pecus, rund, schapenkop, stoffel, stomkop, stommeling, stommerd, stommerik, sufferd, sukkel, sul, uil, uilekop, uilskuiken, warhoofd, weetniet

domp - hefboom, lisdodde

dompelaar - duiker, piongeur

dompelen - dopen, ondergaan

dompeling - doop, doopsel, indoping

dompeling in water - doop

dompen - omslaan, uitdoven

domper - anticlimax, duisterling, kaarsendover, obscurant, uitdover

dompig - bedompt, duf, klam, mistig, muf, somber, suf, vochtig

dompteur - africhter, dierentemmer, temmer

dompteuse - africhtster, temster,

domstad - Utrecht

domstom - onbenullig

domvroom - bigot, (domweg) gelovig, kwezelachtig

domvroomheid - bigotterie

don - heer

donaat - gever

donataris - begiftigde

donateur - begiftiger, begunstiger, schenker

donatie - decanie, gave, gift, schenking

donder - onweder, onweer

donderaal - aalpieper, meerpoet, modderkruiper, vis, weeraal, weervis

donderaar - Donar, dondergod, Jupiter, kweller, plager,Thor

donderbaard - huislook

donderbeestje - onweersbeestje, thripsen

donderbeitel - duivelsvinger, lijnxsteen, pijlsteen

donderbloem - klaproos, valeriaan

donderbui - onweersbui, stortvloed

donderen - onweren, rommelen, zaniken, zeuren

dondergod - Donar, Jupiter, Thor

donderhamer van Thor - miôlner

donderjagen - mieren, moeren, opspelen, razen, tieren, uitvaren, zaniken, zeuren

donderkop - cumulonimbus, stapelwolk

donderkopje - kikkervisje

donderkruid - donkerbaard, fijnstraal

donderpad - dikkop, kikkervisje

donderpoeder - buskruit, knalgoud, knalzilver

donders - beroerd, buitengewoon, zeer

donderslag - donderknal, onweer

dondersteen - belemniet, bliksembuis, deugniet, donderbeitel, fulguriet, lammeling, meteoriet, zeeegel (versteende),

doneren - schenken

Don Juan - adonis, charmeur, hartenbreker, ladykiller, verleider, veroveraar, vrouwengek, vrouwenjager

donk - bundeltje, moeras, moer, strobundel, zandhoogte

donker - duister, obscuur, sinister, somber, zwart

donker (ondoorschijnend) - opaak

donker bier - bock, Münchener, oud-bruin, stout

donker van kleur - fonce, maduro

donkerbaard - huislook

donkerblauw - diepblauw, indigo, marineblauw

donkerblauwe verfstof - indigo

donkerbleek - bias

donkerbruin - tanig

donkerbruin paard - zwartvos

donkerbruine aardsoort - omber

donkerbruine bosbes - kroos, veenbes

denkerbruine pikante vloeistof - soma

donkerbruine stof - taan

donkerbruingrijs - taupe

donker Engels bier - stout

donker paard - moor

donkerrode houtsoort - meranti

donker rood - purper

donkere harde houtsoort - palissander

donkerharige - brunette

donkere drijvende wolken - zwerk

donkere kamer - doka

donkere kers - kriek

donkere spaanse wijn - tint

donkere vorm - schaduw

donkere zolder in molens - hel

donkergele stof - nanking

donkergrijs - taupe, vaal

donkerheid - duisternis, obscuriteit, opaciteit

donkerpaars - aubergine, violet

donkerrode edelsteen - granaatsteen

donkerrode harssoort - drakenbloed

donkerrode wijn - tint

donkerrood - karmozijn, purper

donkerrood of geelrood edelgesteente - zirkoon

donkerkleurige Filippijn - negrito

donkerte - duisternis

donkerzwart - diepzwart, git

donor - bloedgever, gever, schenker

dons - gevederte, nesthaar, veren, vlos

donsgans - eidergans

donzig - bevederd, donsachtig, pluimig, plumeus, vederachtig

donzig propje - dot

donzige waas op planten - dauw

dood - afgestorven, bewegingloos, gestikt, gestorven, Hein (magere), kapores, kapot, koud, levenloos, mors (Lat.), mortaliteit, mortuus, omgekomen, ontslapen, ontzield, overgang, overleden, renteloos (kapitaal), sterfgeval, uiteinde, verdronken, verloren, verscheiden, versterf, weg, wijlen, zeisman, ziellos

dood, de - veroorzakend - dodelijk, lethaal

dood (de-nabij) - veeg

dood, ten gevolge van elektrische stroom - elektrocutie

dood aan het kruis - kruisdood

doodaf - op, uitgeput

doodat - doodop, uitgeput

doodarm - merode (barg.), straatarm

doodbidder - aanspreker, kraai, leedaanzegger

doodbloeden - uitsterven

doodbranden van wonden - cauteriseren

dood dier - aas, kadaver, kreng, prij

dood door verstikking - asfyxiatie

dood (voor) verklaring - boycot

dooddoener - afdoener, argument, machtspreuk

doodeenvoudig - simpel

doodeter - leegloper, mispunt, nietsnut, opvreter

doodgaan - afsterven, creperen, inslapen, kreperen, omkomen, ontslapen, overlijden, peigeren (barg.), sneuvelen, sterven, sterfte, stikken, verdrinken

doodgewoon - eenvoudigweg, gewoonweg, kortweg, simpel

doodgoed - sullig

doodgoed mens - druif, hals, sukkel, stumper, sul

doodgraver - aanspreker, aaskever, kraai

doodkalm - bedaard, doodleuk, gevoelloos, kalmweg, laconisch, lakoniek, leukweg, onverschillig, voorzichtig

doodkist - lijkkist, paletot, sarcofaag

doodkistenbaar - katafalk

doodknijpen - wurgen

doodkopaapje - kapucijnaap

doodkoud - onverschillig

doodkruid - atropine, belladonna, nachtschade, wolfskers

doodlaken - doodskleed, lijkkleed

doodleuk -gemoedereerd, kalmweg

doodlichaam - kadaver, kreng, lijk

doodlopen - stranden

doodlopend slop - impasse

doodlopend straatje - slop

doodlopende rivierarm - ank, hank, kil, kolk, kreek, plas

doodlopende steeg - impasse, keerweer keerweg, slop, steg

doodlopende straat - impasse

doodlopende weg - slop, keer, keerweg

doodloper - blindganger

dood maken - doden, dollen, doodschieten moorden, neervellen, ombrengen, ophangen, slachten, smoren

doodmoe - afgedraaid, afgemat, afgepeigerd, bekaf, beu, doodop, op, oververmoeid, uitgeput, zat,

doodop - afgepeigerd, bekaf, doodmoe, oververmoeid, uitgemergeld, uitgeput, uitgeteld

doodrijp - overrijp

doods - akelig, bar, eenzaam, kil, naar, saai, stil, somber, verlaten, vervelend, uitgestorven

doodsadvertentie - overlijdensadvertentie

doodsakte - overlijdensakte

doodsbang zijn - beven

doodsbed - sterfbed

doodsbeen - bot, knekel knook

doodsbeenderhuisje - knekelhuisje

doodsbleek - krijtwit, lijkwit

doodsbleek worden van schrik - besterven

doodschieten als militaire straf - fusilleren

doodschuim - doodzweet, reeuw

doodsengel - Asraël, Sammaël

doodsgevaar - levensgevaar

doodsgewaad - doodskleed, lijkwade

doodshoofd - bekkeneel, schedel

doodshoofdaapje - monki

doodshoofdvlinder - pijlstaartvlinder

doodskleed - doodsgewaad, lijkkleed, lijkwade

doodskloppertje - houtworm, kloppertje, memel, mijt, tikker

doodsslaap - sterven

doodslag - aanslag, manslag, misdaad, moord

doodslag met voorbedachte rade - moord

doodslag plegen - moorden

doodslag pleger - moordenaar

doodslager - matador

doodsliefhebberij - thanatofilie

doodskleur - lijkkleur

doodsnood - stervensnood

doodsschuim - reeuw

doodstraf door elektriciteit - elektrocutie

doodsstrijd - agonie

doodsuur - stervensuur

doodverklaren - negeren

doodverven - kenschetsen, voorbestemmen

doodwerken - beulen

doodszweet - reeuw

doodzwijgen - negeren

doof - daaps, hardhorend, hardhorig, slechthorend

doof en stom - doofstom

doofheid - surditeit

doofhoedje - domper

doofpot - test, vergeetboek, vuurpot

dooi van de bovenste laag ijs dooie - opdooi

dooien van sneeuw - smelten

dooie piet - droogpruim

dooier - eigeel

dooierzak bij zoogdieren - navelblaasje

dooierzwam – cantharel, peperling

dooie-visjes-vreter - saaierd

doolhof - dwaaltuin, dwaalweg, labirint, labyrint, slakkenhuis slingerbos, warnest, wirwar

doolhofachtig - daedalisch

doolwortel - eenbes

doom - mist, wasem

doon - klam, vochtig

doop - dompeling, doopsel, inzegening, naamgeving, onderdompeling, saus

doopakte - ceel

doopattest - doopbewijs

doopattestatie - doopceel

doopbekken - vont

doopbeurt - doopdienst

doopboek - doopregister

doopgeschenk - pillegeld, pillegift

doopgetuige - doopheffer, meter, peter, peet, peetdochter, peetoom, peettante, peetzoon, petemoei,

doopheffer - peter, peet

doophefster - peettante

doopkapel - baptisterium

doopleerling - catechumeen

doopmoeder - meter, meet, peettante

doopnaam - voornaam

doopregister - doopboek

doopsel - doop

doopsel toedienen - dopen

doopsgezindte - baptist, menist, mennoniet

doopsgezinde kerkdienst - vermaning

doopsuiker - dragee

doopvader - peter, peet, peetoom

doopvont - baptisterium

door - dia (Gr.), dmv, dooier, doren, ingevolge, met, middels, mits, per, tengevolge, vanwege ,via, wegens

door (Lat.) - ab, per

door aaltjes veroorzaakte gallen - aaltjesgallen

door aaltjesziekte in het gewas - aalziekte

door aanbermen aangebrachte grond - aanberming

door aandijking winnen - aandijken

door aanraking iets voelen - tasten

door Achilles doorboord - Priamus

door Afrodite beminde - Adonis

door afzender betaald - franco

door afzetting - sedimentair

door Alva ingestelde raad - bloedraad

doorbakken - gaar

door bedekte aantijging te kennen geven - insinueren

door behoefe vereist - nodig

door beklopping onderzoeken (med.) - percuteren

door bemiddeling verzoenend - mediatorisch

door bewegen troebel maken - beroeren

door bewerking doen uitvloeien - tappen

door bezigheden zeer gevuld - bezet

door bezonnenheid gekenmerkt - ernstig

doorbijter - aanhouder

door binden bevestigen - aanbinden

door bladluizen afgescheiden vocht - mierenhoning

door blaffen bedreigen - aanblaffen

door blazen doen vlammen - aanblazen

door blazen leegmaken - uitblazen

doorboete uitwissen - beteren

door bomen naderbij brengen - aanbomen

doorboord blokje ijzer met inwendig schroefdraad - moer

doorboren - doorsteken, perforeren, priemen, speten

door boren raken - aanboren

doorboring - perforatie

doorbraak - breuk, bres, dijkbreuk, gat, opening

door breien verenigen - aanbreien, toevoegen

doorbrengen - beleven, besteden, opmaken, passeren, slijten, verdoen, verkwisten

door brullen bedreigen - aanbrullen

doorbuigen - knikken, meegeven, zwiepen

door de bank genomen - gemiddeld, gewoonlijk

door de behoefte vereist - nodig

door de beugel kunnen - passeren

door de daad zelf - ipso facto

door de echtgenoot - maritaal

door de huid heen - percutaan

door de keel gieten - opgeven

door de lever afgescheiden vocht - gal

door de Mohammedanen verwachte verlosser - Mahdi

door de mond - oraal

door de natuur ontstaan - naturalis

door de neus gesproken - nasaal

door de nood ertoe gebracht - noodgedwongen

door de noodzakelijkheid gedwongen - node

door de overheid geregelde verloting - staatsloterij

door de stroming gevormd bed - zelling

door de vingers zien (fig.) - vergeven

door de wet toegestaan - legaal, wettig, wettelijk

door de wind - eolisch

door de wind gevormde zeewering - duin

door de wol geverfd - dubbelgebeid

door de zee gevormde steile wand - klif, klip, krijtrots

door diefstal ontnemen - ontstelen

door dieren vervaardigd voorwerp - beverdam, molshoop, nest, web

door draaien in beweging zetten - aandraaiing

door draaien vast maken - aandraaien

door dragen afslijten - afdragen

door dijken aanhechten - aandijken

door dijken omringd land - polder

door echtelijke verbinding verkregen - aanbreng

door een autocraat geregeerd land - autocratie

door een dam insluiten - indammen

door een dier in beweging gehouden molen - rosmolen

door een geslachtziekte aangestoken - aanbranden

door een kraan laten afvloeien - tappen

door een misstap het evenwicht verliezen - struikelen

door een muur heen dringen - doorslaan

door een notaris opgemaakt - notarieel

door een rivier gevormd dal - canon, canyon, kloof

door elkaar genomen - dooreen, doorsnee, gemiddeld, globaal, ondereen

door een slag uiteen vallen - splijten

door een vloed van woorden laten zwijgen - overbluffen

door een volksvertegenwoordiging geregeerd land - democratie

door een vreemd land omsloten gebied - enclave

door een worp verbrijzelen - ingooien

door elkaar - dooreen, doorelkander, gemengd, ondereen, promiscue, vermengd,

door elkaar gevlochten naamletters - monogram

door elkaar halen - verwarren

door elkaar halen van uitdrukkingen - contamineren

door elkaar schudden - husselen, hutselen, mengen, 5mixen, wassen,vermengen

door elkander - kriskras

door en door slecht mens - satanskind

door en door vals - perfide, verdorven

door gebrande suiker omgeven amandel - dragee, praline

door geen enkel getal deelbaar - priem

door geld tot minder edele daden bewegen - omkopen

door gemeentebestuur geschonken titel - ereburger

door genade - precair

door geweld gedwongen - v.c. (vicoactus)

door God toegezegd bezit - erfdeel

door Gods genade - D.G.

door goedgunstigheid - precair

door grenzen bepaalde ruimte - plaats

door hartzeer gekweld worden - kniezen, piekeren, treuren

door Hera veranderd in een koe (vaars) - lo (myth.)

door het oog van de naald - ternauwernood

door het woord - mondeling, oraal, verbaal, woordelijk

door het ijs gevormde afzetting -morene, drumlin

door hoge bergen ingesloten deel - ketel, keteldal

door horzel gekwelde geliefde van Zeus - lo

door klieren afgescheiden stof - hormoon

door kou opgezwollen ledemaat - winterhand, wintervinger, wintervoet, winterteen

door kromme lijn begrensd vlak - periferie

door land ingesloten water - meer, plas, ven

door levende wezens uitgedreven lucht - adem, asem, wasem

door lever afgescheiden vocht - gal

door lokken overhalen - verlokken

door losgeld vrij maken - inlossen

door mensenhanden aangebracht - aanbouw

door met de voet tegen iets te stoten - struikelen

door met (Lat.) - per

door middel van - d.m.v., met, middels, pa(parami), per, via

door middel van de gedachte - mentaal

door middel van een borstel laten glimmen - poetsen

door middel van speeltuigen voortgebrachte muziek -

instrumentaal

door middel van gesproken woord - mondeling

door mieren afgescheiden vocht - miere(n)zuur

door Mohammedanen verwachte verlosser - Mahdi

door moordrazernij bevangen - mataglap (lnd.)

door nalatenschap gekregen iets - erfdeel, erfenis, erfgoed, erfstuk

door nalatenschap verkrijgen - erven

door naspeuren te weten komen - uitkienen

door niets zich verraden - blijken

door nodige luchtdruk gedreven - pneumatisch

door nood er toe gebracht - gedwongen, noodgedwongen

door nood gedwongen - node

door operatie - operatief

door omstandigheden- noodgedwongen

door ondervinding geleerde - ervaring

door ondiep water lopen - waden

door oorzaken van buitenaf ontstaan - exogeen

door opbeuren aangegeven - aanbeuren

door operatie - operatief

door ouderdom aanzien hebben - eerwaardig

door ouders verlaten kind - vondeling

door overlevering voortgeplant - traditioneel

door Paris geschaakte vrouw - Helena

door Parijzenaars vernielde gevangenis - Bastille

door politie uitgevoerde drijfjacht - razzia

door regen mislukt - verregend

door rivier gevormd dal - canon, canyon, kloof

door roepen doen stil houden - aanroepen

door roest aangetast - roestig

door roesten vast gaan zitten - inroesten

door roof ontnemen - beroven

door sabelhouwen neervellen - omsabelen

door scheren verwijderen - afscheren

door schrijvers hand - (Lat) m.a.

door schudden doen klinken - rammelen

door slaan iets breken - doorslaan

door slaan verjagen - afslaan

door slepen iets elders brengen - verslepen

door smeltwater gevormde afzetting - esker, kame

door snijden verbeteren - versnijden

door solist verzorgd programma - recital

door spannen wijder maken - rekken

door stekken voortplanten - stekken

door stomen reinigen - stomen

door strijd verwerven - veroveren

door stromend water gevormd - fluviatiel

door studie vormen - ontwikkelen

door te groot verbruik minder maken - interen

door Theseus gedood monster - Minotaurus

door toverkracht - magisch

door twee deelbaar - even

door uitwendige prikkels veroorzaakt - paratonisch

door vee getreden pad - tra

door verdriet versteende koningin - Niobe

door verjaring verkrijgen - usucapiëren

door verwonding ontstane zielsaandoening - trauma

door vreemd land omsloten gebied - enclave

door vriendenhand bezorgd - n.m.

door vulkaan uitgeworpen gesteente - lava, magma

door vulkaan verwoeste stadm – Pompeji

door vuur verwoeste stad - Gomorra, Sodom

door water omgeven land - eiland

door waterstromen gevormd - fluviatiel

door wind afgezet - eolisch

door woede verblind (Ind.) - mataglap

door wrijven aanbrengen - aanwrijven

door wrijven verwijderen - vagen

door ijs dichtliggend water - toewater

door ijs gevormde afzetting - drumlin, morene

door ijswerking afgezet - glaciaal

door ijver gedreven - fanatiek

door zachte overreding verleiden - tronen

door zalving inhuldigen - wijden

door zee gevormde steile wand - klif, krijtrots

door Zeus veranderd in een nachtegaal - Aedon

door ziekte voortgebracht - morbeus

door zuilen gedragen galerij - colonnade, empoor, gaanderij, stoa

doorbladeren - feuilleteren

doorboord ijzeren blokje met schroefdraad - moer

doorboorde stop - tap

doorboren - doorsteken, perforeren, priemen

doorboring - perforatie

doorbraak - gat, barst, bres, breuk, dijkbreuk,

opening, scheur, verandering

doorbrander - salamander

doorbrengen - beleven, besteden, opmaken, passeren, slijten, verkwisten

doorbuigen - knikken, meegeven

doordacht - beraden, gedegen, verstandig, weloverwogen

doordat - aangezien, daardoor, omda, terwijl

doordien - daar, omdat

doordraaien - opmaken, pierewaaien, verkwisten

doordraaier - barrel, brasser, lichtmis, losbol, opmaker, patser, verkwister, zwierbol

doordraven - doorslaan, raaskallen

doordrenken - imbiberen, impregneren

doordrenkt - nat

doordrijven - doorzetten, forceren

doordrijven tot het uiterste - extremisme

doordrijver - doorzetter, extremist, fanaticus, heethoofd, , ultra, volhouder

doordringbaar - permeabel, penetrabel

doordringbaarheid - permeabiliteit, penetrabiliteit

doordringen - doorgronden, infiltreren, ontsluiten, overtuigen, penetreren, vervullen

doordringen van vloeistoffen door poreuze wanden - osmose

doordringend - fel, nijpend, penetrabel, penetrant, schel, scherp, snijdend

doordringend van toon - hel

doordringende blik - arendsblik, valkeblik

doordringing - penetratie

doordrongen - bewust, overtuigd, zeker

doordrongen van iets - overtuigd

doordruk - doorslag, duplicaat, kopie

doorduwer - streber

dooreen - chaotisch, doorelkaar, gemiddeld, ondereen, overhoop, verward

dooreen gekneed mengsel - deeg

dooreengemengde stoffen - mengsel

dooreengenomen - gemiddeld

dooreen gestampt eten - stamppot

dooreengestampt middageten - ratjetoe

dooreen gestampte kost - ratjetoe, ratatouille, ratatoelje

dooreen gevlochten letters - monogram

dooreenknijpen - kneden

dooreen mengeling - mengsel, warreling

dooreen mengen - klutsen, meieren, mengelen, (om)roeren

dooreenroeren - mengen

dooreen schudden - hussen, hutsen

dooreenwarreling - wirwar

dooreenwarreling - doolhof, warwinkel, wirwar

dooreenwarren - warrelen

dooreenwerken - kneden, mengen

dooreenwerken van stoffen - kneden, mengen, mixen

door elkaar - dooreen, overhoopverward

door elkaar bewegen - krielenkrioelen, wemelen

door elkaar genomen - dooreen, doorsnee, gemiddeld, globaal

door elkaar halen - poespassen

door en door - helemaal, puur

door en door lui - lui

door en door nat - kletsnat

doorgaan - aanhouden, aansluiten, doorlopen, geschieden, lopen, opengaan, passeren, transiteren, verdergaan, vervolgen, voortduren, voortgaan, voortzetten

doorgaan van het geluid als het beeld (van de T.V.) al weg is - overlap

doorgaand - aanhoudend, continu, doorlopend, opgaand

doorgaande bas (afk) - bc (basso continuo)

doorgaans - altijd, dikwijls, doorgaand, doorlopend, gemeenlijk, geregeld, gewoonlijk, meest, meestal, meestentijds, vaak, veelal

doorgaan voor - gelden

doorgang - bres, beurt (Z.N.), deur, doorbraak, doorkomst, doorloop, doortochtgat, gat, opening, overloop, pas, passage, poort, transito, tunnel

doorgang onder water - tunnel

doorgangsgevangenis - amigo, baaierd

doorgang tussen bergen - pas

doorgangsgevangenis - amigo,baaierd

doorgang tussen twee rijen - gangpad, looppad

doorgang van zon of ster door de meridiaan - culminatie

doorgangshuis - passantenhuis

doorgeefkast - doorschuifkast

doorgeefluik - loket

doorgefourneerd - bijdehand, uitgeslapen

doorgehaalde plaats (in manuscript) - ratuur

doorgeprikte tekening - spons

doorgestikte deken - dekbed

doorgestoken kaart - fopperi], nep, oplichterij

door getallen uitgedrukt - numeriek

doorgevoerd worden - transiteren

doorgewinterd - doorgefourneerd, ervaren, geroutineerd, geslepen, routine, slim, overtuigd, routineus, uitgeslapen

doorgewinterd persoon - rot, routiné, slimmerd

doorgieter - broes (douche), inker(netwerk), treem, trechter, tremel, zeef

doorgroeid – doorregen, perfolaat

doorgronden - begrijpen, doorhebben, doorzien, doorhebben, peilen, ramen

doorgronder - kenner

doorgronding - penetratie

doorhakken - delen, kerven, klieven, scheiden, splitsen, splijten

doorhalen - berispen, cancelen, cancelleren, effaceren, foppen, doorstrepen, obliteren, royeren, schrappen, uitwissen

doorhalen van een post in een rekening - radiatie

doorhaling - obliteratie, radiatie, rature, ratuur, schreef

doorhebben - begrijpen, doorgrondn, doorzien, verstaan

doorkijken - snuffelen

doorklieven - splijten

doorkneed - bedreven, bekwaam, doortrapt, ervaren, geraffineerd, geroutineerd

doorjagen - doorbrengen, doorlappen, opmaken, verkwisten

doorklinkende toon - orgelpunt

doorkomen - passeren

doorkruisen - bereizen, bezeilen dwarsbomen, tegenwerken

doorkruising - decussatie

doorlaat - passage, sluis, tol

doorlaatbaar - permeabel

doorlatend - permeabel, poreus, sijpelen

doorlekken - sijpelen

doorlekkend water - lekwater

doorleven - meemaken

doorlichting - diascopie

doorlichting van lichaamsdelen - radioscopie

doorliggen - decubitus

doorloop - gang, steeg

doorlopen -doorgaan, moeven

doorlopen van een zin van de ene in de andere versregel - enjambement

doorlopend - aanhoudend, doorgaand, doorgaans, geregeld, gewoonlijk, onafgebroken, steeds, voortdurend

doorlopende entreekaart - passepartout

doorlopende huurovereenkomst - erfpacht

doorlopende ketting - noria, paternoster

doorlopende order - legerorder

doorloper - schaats

doorluchtig - aanzienlijk, beroemd, edel, illuster, roemrijk, roemwijze, uitstekend, voornaam, verheven, vriendelijk

doormaken - meemaken

doormengen - doorslaan

doorn - stekel

doornachtige plant - akant, bereklauw

doornachtige sierplant - akant

door middel van - met, middels, per, via

doormidden hakken - kerven

doormidden snijden - halveren

door moordzucht verblind - mataglap

door nalatenschap verkrijgen - erven

doornappel - dolappel, mollekruid

doornat - drijfnat, druipend, druipnat, kletsnat, verregend

doornbekken - acanthopelus

doornbes - meidoorn

doorngras - spinifex

doornemen - bestuderen, lezen, nazien

doornhaai - speerhaai

doornig - epineus, lastig, netelig, stekelig

doornige heester - gaspeldoorn, meidoorn

doornkruiper - bastaardnachtegaal

door ondervinding geleerde - ervaring

door optelling ontstaan getal - som

doorpraten - dazen

doorpriemen - doorsteken

doorregen - gelardeerd

doorreis - doortocht

doorreizen - passeren

doorreizende - passant

doorroeren - doorslaan, mengen

door roof ontnemen - beroven

doorrijp - overrijp

doorsluiper - duinvogel, griel, scharluip

doornstruik - gaspeldoorn, gaspelstruik, ginst, heibrem, meidoorn, steekbrem

doorschijnend - diafaan, doorzichtig, dun, helder, hyalien, ijl, iel,

kristal, licht, luchtig, mineraal, opaak, transparant

doorschijnend en hard (aardappel) - glazig, glazerig

doorschijnend mineraal - kristal

doorschijnend papier - pergamijn

doorschijnende afbeelding - diorama

doorschijnende steen - glas, kristal

doorschijnende stof - glas, kamfer, kristal

doorschijnende veldspaat - maansteen

doorschijnendheid - transludiciteit, transparantie

doorschouwd - ontmaskerd

doorschrappen - doorhalen, royeren

doorschrijfpapier - carbon

doorseinen - telegraferen

doorslaan - bekennen, overdrijvenponsen, slippen, voortgaan

doorslaand - afdoende, voldoende

doorslag - afdruk, afschrift, beslissing, doordruk, drevel, kopie, nagelijzer, overwicht, pons, ponsoen, stempel, vergiettest

doorslaggevend - beslissend , cruciaal, overwegend

doorslagpapier - carbonpapier

doorsmeerder - monteur, olieman

doorsnede - diameter, doorsnijding, intersectie, kaliber, kruising, middellijn, snijpunt, snijvlak

doorsnede van hout - mal

doorsnee - gemiddeld sciografie

sciografie

doorsnuffelen - doorneuzen, perlustreren

doorsnijden - kerven, zagen

doorsnijding - discussie, doorsnede, intersectie, kruising, snijpunt

doorsteken - priemen

doorspekken - larderen

doorspelen - sluizen

doorstaan - dragen, dulden, lijden, meemaken, ondergaan, toelaten, uithouden, uitstaan, verdragen, verduren, verteren

doorstappen - aanbenen, doorlopen, stevelen

doorsteken - lensen, priemen

doorstralende geestigheid - geestig

doorstrepen - doorhalen

doorstroomopening in waterkering - overlaat

door strijd verwerven - veroveren

doorstrijken - oblitereren

doorstrijking - obliteratie

doorstuiven - ponceren

doorsturen - verwijzen, wegsturen

doorsijpelen - distilleren, infiltreren, transsuderen, zijgen, zijpen

doorsijpeling - (in)filtratie, lekkage

doortastend - beslist, rastisch, energiek, ferm, flink, grondig, kordaat, krachtig, resoluut, stoer, terdege, voortvarend

doortastendheid - resolutie

doortocht - binnenlating, doorgang, pas, passage

doortocht verlenend document - vrijbrief

doortochtgeld - tol

doortocht op een berg - pas

door toverkracht - magisch

doortrapt - arg, arglistig, bestiaal, erg, gemeen, geraffineerd, geslepen, gewiekst, doorkneed, kwaad, leep, link, listig, olijk, onguur, panurgisch, plat, reppig, slecht, slim, slinks, sluw, uitgeslapen, vals, vuig

doortrapt mens - panurg

doortrapte schavuit - panurge

doortrapte schurk - fielt

doortraptheid - gemeenheid, geslepenheid, panurgie, slimheid, sluwheid, uitgeslapenheid

doortrek - passage

doortrekken - passeren, wegspoelen

doortrekken met vocht - inpregneren

doortrekpapier - calqueerpapier, carbonpapier

door twee deelbaar - even

doorvaart - kanaal, passage, sluis, vlie

doorvaren - passeren

doorvoed – dik, welgevoed

doorvoelen - doorzoeken

doorvoer - transito

doorvoerbrief - geleidebrief

doorvoerhandel - transito, transitohandel, transitoverkeer, tussenhandel,,

doorvoerrecht - doortochtgeld, tol

doorvoer van goederen - transito

door vreemdland ingesloten - enclave

doorwaadbare plaats - drecht, voorde, voord(e), wad, wed

doorwandeling - perambulatie

doorwas - goudscherm, waterpostelein

doorwaternat - drijfnat, kletsnat

door water omgeven land - eiland

doorweekt - doornat, dras, drassig, druipnat, drijfnat, kletsnat, nat, trempé,

doorweekte grond - dras

doorwerken - aanpoten

doorwoelen - wroeten

doorwrocht - degelijk, doordacht, geleerd, grondig

doorzagen - zeuren

doorzeefd - doorboord

doorzenden - doorsturen

doorzetten - doordrijven, pousseren, volharden, voortzetten

doorzetter - aanhouder, animator, doordouwer, doordrijver

doorzettingsvermogen - perseverantie, persistentie, volharding, volhardingsvermogen, volhardendheid, volhouding

doorzeuren - drammen

doorzicht - begrip, beleid, benul, besef, bevatting, intelligentie, inzicht, notie, perspectief, perspicaciteit, schranderheid, verstand

doorzichtig - doorschijnend, duidelijk, glashelder, ijl, helder, limpide (Fr.), limpidus, transparant

doorzichtig papier - pergamin

doorzichtig weefsel - gaas, tule, voile

doorzichtige afscheiding - glas, mica, micavenster, raam, ruit, venster

doorzichtige draadvormige diertjes - aaltjes

doorzichtige schildering - diorama, kijkspel

doorzichtige stof - cellofaan, diofaan, gaas, glas, kaasdoek, mica, organdie, plastic, plastiek, plexiglas, tarlatan, tule, vensterruit, water

doorzichtige vloeistof - water

doorzichtkunde - perspectiefleer

doorzichtkundig - perspectivisch

doorzien - begrijpen, doorgaan, doorgronden, doorhebben, doorzijging, filtrering inzien, kle(i)zing, nalezen, narekenen, overlezen, rediveren, snappen

doorzifting - colatuur, filtrage,

doorzoeken - doorvoelen, fouilleren, onderzoeken, visiteren

doorzoeken van een land - exploreren

doorzoeking - exploratie, fouillering, inspectie, nasporing, onderzoek, recherche

doorzoeking van een onbekend gebied - exploratie

doorzouten - gepekeld

doorzweten - transsuderen

doorzweten van scheidingswanden - endosmose

doorzweting - endosmose, transsudatie

doorzijgen - filtreren

doorzijging - filtratie, percolatie

doos - bak, bus, gevangenis, karton, koker, scatula, schoenendoos, trommel

doosbarometer - aneroïde-barometer

doos (langwerpige) met sigarettenpakjes - slof

doos met verbandmiddelen - verbandtrommel, zakapotheek

doosje in eikelvorm - aker

doosje voor de bril - etui, koker

doosvrucht - capsule, cardamon, hauw, kardemon, kokervrucht, papaver, peul, viooltje

doosvrucht (Ind.) - kardemom

dooswaterpas - doosniveau, libel, luchtbelwaterpas

dop - afsluiting, bast, bol(ster), capsule, eierdop, hoed, kurk, omhulsel, pel, schaal, schil, stop, sloester(Z.N.),

dop van een biervat - spondop, sponschroef

dop van biljartkeu - pomerans

dop van bladlood - capsule

dop van een noot - schil, sloester

dope - drug, bijmengsel, pepmiddel, stimulans

dopen - bevochtigen, dompelen, indompelen, kerstenen

doper - baptist, doopsgezinde, mennis, wederdoper

doperwt - dopper, peul

dopheide - erica

dophoed - garibaldi

dopje (kruid) voor ontsteking van vuurwapens - slaghoedje

dop(je) over een kurk - capsule

dopje van bladtin - capsule

doppen - betten, pellen, ontmantelen, schillen

dopper - doperwt

dopijzer - center

dor - aride, aried, bar, bleek, droog, dun, flets, furgaal, mager, saai, schraal, onvruchtbaar, pover, steriel, uitgedroogd, verdroogd, vervelend, verwelkt, waterarm

dorade - goudmakreel

dor duin - kling

dor hout - sprokkelhout

dor worden - verdrogen

dorade - goudmakreel

dorado - eden ,eldorado, goudland, lusthof, paradijs

doren - punt, stekel

dorheid - ariditeit, droogheid, droogte, onvruchtbaarheid, schraalte, steriliteit, xeronosus

dorhout - sprokkelhout

dorhout zoeken - sprokkelen

dormeuse - ligstoel, oorknop, slaapstoel

dormitief - slaapmiddel

dorp - desa, gat, gehucht, gemeente, plaats, vlek

dorp (drie letters) - Ane, Ens, Epe, Erm, Erp, Est, Nes, Oss, Son

dorp (Ind.) - desa, dessa, kampong

dorp aan de grens - grensdorp

dorp aan de Linge - Asperen

dorp aan de Maas - Asselt, Bezel, Eisden, Itteren, Maaseik, Wessem

dorp aan het IJsselmeer - Andijk, Bunschoten, Edam, Elburg, Hindelopen, Katwoude, Makkum, Monnickendam, Nijkerk, Putten, Spakenburg, Stavoren, Volendam, Warder, Workum

dorp bij Bloemendaal - Overveen

dorp bij Gelders Laren - Eksel

dorp bij Lienden - Ommeren

dorp in Achterhoek - Aalten, Beek, Bredevoort, Borculo, Didam, Eibergen, Geesteren, Gelsclaar, Groenlo, 's-Heerenberg, Hengelo, Hummelo, Lichtenvoorde, Neede, Ruurlo, Steenderen, Terborg, Varseveld, Vorden, Zeddam, Zelhem

dorp in de Betuwe - Hien, Ooy, Zetten

dorp in Brabant - Aalst, Alfen, Beek, Dongen, Erp, Gtilze, Goirle, Nispen, Oss, Rips, Rijen, Uden

dorp in de N.O.P. - Biddinghuizen, Dronten, Ens, Espel, Emmeloord, Lelystad, Swifterband, Ketelhaven

dorp in Drenthe - Beilen, Borger, Diever, Eelde, Gieten, Norg, Odoorn, Paterswolde, Rolde, Ruinen, Schoonoord, Sleen, Smilde, Veenhuizen, Zuidlaren Zuidwolde, Zweeloo

dorp in Friesland - Akkrum, Bakhuizen, Balk, Bergum, Blija, Bolsward, Donderbroek, Dronrijp, Franeker, Gaast, Grouw, Hindelopen, Kollum, Lemmer, Makkum, Noordwolde, Oldeboorn, Pingjum, Sloten, Stiens, Tzum, Tijnje, Wyckel, Wierum, Wolvega, IJls

dorp in Gelderland - Barneveld, Beek, Beekbergen,

Bruchem, Brummen, Culemborg, Deil, Doomspijk, Druten, Ede, Elburg, Elspeet, Elst, Emst, Epe, Geldermalsen, Groesboek, Heelsum, Heerde, Heest, Kerkwijk, Kesteren, Laren, Lienden, Loenen, Lunteren, Neede, Nunspeet, Ochten, Oosterbeek, Putten, Rumpt, Tiel, Vaassen, Velp, Voorst, Voorthuizen, Wehl, Wisch, Zetten

dorp in Groningen - Baflo, Beerta, Bierum, Ezinge, Godlinze, Grijpskerk, Haren, Heiligerlee, Leek, Leens, Marum, Meeden, Nieuwwolda, Nuis, Roodeschool, Scheemda, Slochteren, Uithuizen, Ulrum, Warffum, Wilp, Winsum, Zuidbroek, Zuidhorn, Zoutkamp

dorp in Limburg - Amby, Beek, Born, Echt, Eisden, Epen, Gulpen, Heel, Horn, Linne, Maasbracht, Margraten, Meersen,

Mook, Neer, Nuth, Slenaken, Sittard, Stein, Susteren,

Tegelen, Vaals, Venray, Weert, Wijlre

dorp in de Lijmers - Didam, Duiven, Lathum, Weel

dorp in Noord-Brabant - Aalst, Almkerk, Andel, Boxtel, Chaam, Deurne, Dongen, Geertruidenberg, Geldrop, Gemert, Gilze, Goirle, Helmond, Kaatsheuvel, Klundert, Kuyk, Moerdijk, Oss, Ravenstein, Roosendaal, Rijen, Son, Sprang, Steenbergen, Uden, Vught, Waalwijk, Werkendam, Willemstad, Woensdrecht, Zevenbergen

dorp in Noord-Holland - Andijk, Bennebroek, Blaricum, Bussum, Castricum, Graft, Heemskerk, Heiloo, Hoofddorp, Huizen, Ilpendam, Jisp, Krommenie, Laren, Limmen, Muiden, Naarden, Obdam, Ouderkerk, Overveen, Petten, Purmerend, Santpoort, Schagen, Twisk, Uitgeest, Weesp, Wormer, Zwaag, Zijpe

dorp in Overijssel - Ane, Blokzijl, Boekelo, Borne, Dedemsvaart, Diepenheim, Diepenveen, Enter, Goor, Gramsbergen, Haaksbergen, Hasselt, Hardenberg, Heino, Holten, Hulst, Markelo, Olst, Ommen, Raalte, Rijssen, Staphorst, Tubbergen, Vollenhove, Vriezenveen, Vroomshoop, Wijhe, Zwartsluis

dorp in Utrecht - Baarn, Abcoude, Benschop, Bunschoten, Breukelen, Doom, Loenen, Driebergen, Harmelen, Houten, Leersum, Linschoten, Lopik, Maarn, Maarsbergen, Maarsen, Maartensdijk, Montfoort, Odijk, Renswoude, Soest, Spakenburg, Vinkeveen, Vreeswijk, Wilnis, Woudenberg, IJsselstein, Zeist

dorp in Zeeland - Aardenburg, Abeele, Axel, Bath, Biervliet, Breskens, Bruinisse, Cadzand, Colijnsplaat, Domburg, Goes, Haamstede, Hansweert, Hoek, Huist, Koewacht, Kortgene, Kruiningen, Nisse, Oostburg, Renesse, Ritthem, Sluis, Stavenisse, Tholen, Veere, Waarde, Wemeldinge, Westkapelle, Zaamslag, Zierikzee

dorp in Zuid-Holland - Aarlanderveen, Berkel, Bodegraven, Boskoop, Brielle, Dirksland, Goudswaard, Hillegom, Leiderdorp, Lisse, Middelharnis, Naaldwijk, Nieuwkoop, Oegstgeest, Ooltgensplaat, Oostvoorne, Ouddorp, Piershil, Poeldijk, Poortugaal, Puttershoek, Reeuwijk, Rhoon, Rijnsaterwoude, Sassenheim, Sommelsdijk, Stolwijk, Strijen, Vilet, Voorhout, Warmond, Woerden, Woubrugge

dorp op Schouwen - Ellemeet

dorp op de Veluwe - Beekbergen, Eerbeek, Ede, Elspeet, Epe, Ermelo, Emst, Garderen, Harskamp, Hoenderloo, Kootwijk, Loenen, Nunspeet, Otterlo, Schaarsbergen, Stroe, Uddel, Vaassen, Vierhouten, Wekerom

dorpachtig - dorps

dorp bij Gelders Laren - Eksel

dorpeling - dorpsbewoner

dorpelwachter - deurwachter

Dorpje bij Eindhoven - Son

dorpje ten zuiden van Venlo - Steil, Tegelen

dorp op Java - desa

dorp tegenover Velp - Lathum

dorp van kaffers - kraal

dorp waar water in wijn werd veranderd - Kana

dorpscentrum - brink, kom

dorpsgemeenschap op Java - desa, dessa, kampong

dorpshoofd op Java - Loera(h)

dorpel - drempel

dorpeling - buitenman, dorpsbewoner, plattelander

dorpelwachter - deurwachter

dorper - dorpsbewoner

dorpje - buurtschap, gehucht

dorpje in Friesland - Blesse, Ureterp, Steggerda

dorps - bekrompen, kleinsteeds, landelijk, plattelands

dorpsbewoner - dorper, dorpeling

dorpsgemeenschap in Israël - kibboets

dorpsgemeenschap in Rusland - mir

dorpsgemeente op Java - desa

dorpshoofd - bekel(Java), loerah (Java), starost (Polen), petinggi(Mal.)

dorpshoofdman (Ind.) - atel

dorpskern - brink, centrum, kom

dorpslogement - dorpsherberg

dorpsmuzikant - vedelaar

dorpsplein - brink, dries, forum, laar, markt, (Oud-Rome) markt

dorpsplein met kramen - markt

dorpspleintje - dries

dorpsrechter in Spanje -alcalde

dorpsweide - meent

dorp van Kaffers - kraal

dorre berg - Horeb(o.t.)

dorre heuvel - kling

dorre maand - maart

dorre plant - hei

dorre vlakte - hei, heide, heidegrond, heideveld, heidezand, poesta, savanne, steppe, toendra, woestijn, zandvlakte, zandzee

dorren - verdrogen, verdorren

dorsdeel - dorsvloer

dorsen - stampen, vlegelen, ontzaden

dorsgereedschap - dorsmachine, vlegel,

dorst - begeerte, lust, verlangen

dorst doen ophouden - lessen

dorst hebbend - dorstig

dorst, hevige - anadipsie

dorst naar eer - eerzucht

dorst naar kennis - leerlust, weetgierigheid, werklust

dorsten - begeren, haken, hunkeren, smachten, verlangen

dorstend naar kennis - leergierig

dorst hebbend - dorstig

dorstend naar roem - eergierig, eerzuchtig

dorstend naar wraak - wraakzuchtig

dorstig - smachtend

dorstig mens - drinkebroer, drooglever

dorst lessen - drinken, laven

dorst of trek - lust

dorst stillen - drinken, laven, lessen

dorsvis - lom

dorsvloer - (dors)deel, neer

dorswerktuig - machine, vlegel

dorte - dorheid, schraalheid

dortoir - dormter, slaapzaal

dor worden - verdrogen

dos - bruidsschat, dres, gewaad, kleed, kleding, opsmuk, ornaat, plechtgewaad, sier, tenue

doseren – afwegen, bepalen (hoeveelheid), verdelen

dosering - gift, verdeling

dosis - gift, hoeveelheid, kwantum, portie

dosis bepalen - doseren

dossen - kleden, opschikken, opsieren, versieren

dossier - strafblad

dot - boeket, bos(je), bundel, bundeltje, haarvlecht, haarwrong, kilt, klis, klit, kluit, knot, kuif, pluk, schat, snoes, speen, toef, tuil, tuiltje, wrong, zuigspeen

dotatie - begiftiging, gave, schenking

dot bloemen - bos

dot haar - klit, pluk, wrong

dot kuif - toef

dotatie - begiftiging, gave, schenking

doteren - begiftigen, geven, schenken

doterminatie - bepaling, vaststelling

dotje - schat, snoes

dotje papier - propje

dotskop - domkop, lomperd, lummel

dotterbloem - boterbloem, plomp, waterboterbloem

dottig - snoezig

dot wol - knot

douane - grenspolitie, grenswacht, tolbeambte, tolwacht

douanebeambte - commies, douanier, grenswachter, kommies

douanehuisje - tolkantoor

douanekantoor - grenskantoor

douanewerkzaamheid - inklaren, uitklaren

douanier - grensbeambte, tolbeambte, commies

doublé - geelkoper, namaakgoudschijngoud

double - dubbelganger

doubleren - omzeilen, rekken, verdubbelen, voeren

doubleren, een jas - voeren

doubleren, een kaap - omzeilen

doubleur - zittenblijver

douceur - extraatje, fooi, tip

douche - regenbad, shower, sproeibad, stortbad

douchebad - lavet

douchen - baden

doven - blussen, dempen, lessen, smoren, uitdoen, uitdoven, uitgaan

dovenetel - hoenderbeet, hondsnetel, melkbloem, suikernetel

dovig - hardhorend

douw - duw, por

down - depressief, mineur, mismoedig, moedeloos, neerslachtig, ontmoedigd, putterig, terneergeslagen

doxologie - gloria, lofprijzing

dozijn - twaalftal, dz.

dozijndichter - prulpoëet

dra - aanstonds, alras, binnenkort, eerdaags, eerlang, gauw, ras, snel, spoedig, terstond, vlug, weldra, wekhaast

draad - filum, garen, gouddraad, licium, samenhang, snaar, snoer, spinsel, streng, verband, zilverdraad

draad in kabel - ader

draad van een kaars - pit

draad van een verhaal - lijn, samenhang

draad van hout - nerf

draad van merinoswol - merinosgaren

draad van metaal - snaar

draad van passementwerk - cantille

draad van spinnenweb - rag

draad van overbrenging van prikkels - zenuw

draadachtig ondier - leviathan

draadbericht - telegram, telex

draadgewicht - dernier

draadhalm - dwerggras

draadje - pluisje, vezel

draadkam - streler

draadklos - haspel

draadklos voor elektromagneet - solenoïde (Gr.)

draadledepop - marionet

draadloos - ongebonden, wireless

draadloze - radio

draadloze omroep - radio

draadloze telefonie - mobilofoon, radio, walkie-talkie

draadnagel - spijker

draadomroep - radiodistributie

draadspoelen - opwinden

draadtang - kniptang

draad van metaal - snaar

draadversperring - prikkeldraad

draadvorm - aaltje

draadvormig - filiform

draadvormig deeltje - vezel

draadvormig metaal - ijzerdraad

draadvormig vormpje - aaltje

draadweefsel - mycelium

draadwerk van zilver enz. -filigraan, filigrain, filigrein

draadwieren - conferven

draadworm - aaltje, haarworm, made, nemotode, spoelworm, trichine

draadwormen - nematode

draadwormziekte - filariasis

draagbaar - baar, berrie, brancard, burrie, hooiraam, portable portatief, tandoe

draagbaar draaiorgel - lier

draa gbaar orgel - portatief, regaal

draagbaar toestel - portable

draagbalk - dwarslegger, keper, kesp, latei, legger, ligger, onderslag, stander, stembalk, steunbalk, stut, stijl, tafel, toog

draagbamboe - pikoelan

draagband - autogordel, bandelier, bretel, buikband, ceintuur, degenriem, draagdoek, galg, gordel, koppel, leizeel, lus, mitella, singel, sling, sautoir, suspensoir, zeel

draagband over de borst - sjerp

draagband voor arm - mitella

draagband voor broek - bretel, galg

draagband voor matrasveren - singel, zeel

draagband voor patronen - bandelier

draagbare afschutting - scherm

draagbare lamp - looplamp

draagbare poppenkast - ronzebons

draagbare radio - portable, transistor, walkman

draagbare schrijfmachine - portable

draagbare wieg - reiswieg

draagbare zend- enontvangapparatuur - mobilofoon, portofoon

draagbed - baar, brancard

draagbeugel - greep, handvat, hengsel, oor, scharnier

draagboom - draagstok

draagboom met dwarshouten met belletjes - schelleboom, zie ook 'belleman'

draagdoek - armverband, brassard, mitella, schouderdoek

draagdoek (lnd.) - slendang

draagemmer - kit, kolenkit, vuilnisbak

draaggeld - kruigeld, portage

draaggestel - draagezel, ezel, juk, schraag, steiger, stelling

draagezel - schraag

draaghemel - baldakijn, pergola

draaghout - juk

draagjuk (Ind.) - pikolan

draagklamp - kasdoes, steunklamp

draagkoets - draagstoel, palankijn, rosbaar, tandoe

draagkorf - hot, kiep, mars, schepkorf

draagkracht - draagvermogen, draagwijdte, lift, portee

draagkracht van een schip - laadvermogen

draagkrachtig - rijk, vermogend

draagkrachtmeter - forometer

draaglijk - duldbaar, houdbaar, matig, tamelijk, vrijwel

draaglantaarn - looplantaarn, zaklantaarn

draaglat - draagklos, draaglijst(je), pikolan (Ind.), wouteman

draagloon - portage

draagloon (Ind.) - pikolgeld

draaglijk - duldbaar, passabel, redelijk, supportabel, tamelijk, tolerabel, vrijwel

draagmand - bagge, ben, korf

draagmap - tas

draag paard - lastpaard

draagpenning - draagmedaille

draagpot - kamp, kogelkussen, kogellager, lager

draagraam - frame

draagrek op auto's - imperiaal

draagrekje voor flessen - draagkarton, flessenrek

draagriem -bandelier, disselriem, hang, helpzeel, singel, zeel

draagsjerp - slendang

draagspeld - insigne

draagsteen - console, karyatide

draagstoel - baar, berrie, draagbaar, latierboom, palankijn, rosbaar (van paard en muilezel), sedan, tandoe

draagstoel (Jap.) - morimono

draagstok - draagboom, pikolstok

draagstok (Ind.) - pikolan

draagstuk - latei

draagt men aan de voeten - klomp, kous, laars, pantoffel, sandaal, schoen, slipperslof, sok

draagtoestel - baar, draagbaar

draagtuig - juk

draagvat - aker, emmer, kit, kolenemmer, kolenkit, schenkvat

draagverband - mitell, suspensoira

draagvermogen - draagkracht, tonnage

draagvlak - vleugel

draagvleugelboot - hydrofoil

draagwerktuig - baar, berrie, draagbaar, draagberrie, draagjuk, draagkoets, draagriem, draagstoel, draag(toe)stel, emmerjuk, ezel, palankijn, pikolan, tandoe,

draagwijdte - afstand, afstandsbereik, belang, betekenis, invloed, omvang, portee, schootsverheid, strekking

draagwijdte van een kanon - portee

draagzeel - draagband

draagzetel - palankijn, rosbaar

draai - akkerwinde bocht, draaiing, gier, keer, kentering, kink, klap, kolk, konkel, krinkel, kronkel, omkeer, omkering, ommekeer, omslag, omwenteling, oorveeg, oorvijg, pirouette, plezier, rotatie, slag, toer, volte, wending, wenteling, zwaai, zwenk(ing), zwier

draai bij het dansen - pirouette

draai in een touw - klink

draai om de oren - dril, lel, oorveeg, oorvijg

draaibaar - wendbaar

draaibaar hek - wring

draaibaar houtje als sluitmiddel - wervel

draaibaar onderstel - bogie

draaibaar onderstel onder spoorwagen of vrachtauto - truck

draaibaar raam - klapraam, klepraam

draaibaar radiobaken - consolbaken

draaibaar sluithoutje - wervel

draaibank - carrouselbank

draaibare aardbol - globe

draaibare boekenkast - boekenmolen

draaibare boekenstandaard - boekenmolen

draaibare boom van een takelwagen - gijk

draaibare cilinder met gebedsrol - bidwiel

draaibare geschutstoren (schip) - barbette

draaibare haak - wartel

draaibare koppeling - scharnier

draaibare rails - wissel

draaibare roeipen - dol

draaibare schalm - wartel

draaibare spiegel - draaispiegel, psycha,

draaibare verbinding - scharnier

draaibeitel - slechtbeitel

draai bij het dansen - pirouette

draaiboek - scenario

draaibord - roulette

draaibout - tap

draaideur - tourniquet

draaien - kenteren, keren, kronkelen, malen, omkeren, roeren, rollen, roteren, tollen, torderen, torqueren, tourneren, veranderen, verdraaien, walen, wenden, wentelen, wervelen, wringen, zwaaien, zwenken,

draaiend - roterend

draaiend lichaam - rotor

draaiend persen - wringen

draaiend voorwerp - rotor

draaiende figuur bij het dansen - swing

draaiende gedeelte in een dynamo - rotor

draaiende schoorsteenkap - gek

draaiende trommel voor wolzuivering - snar

draaien in bed - woelen

draaien van water - kolken

draaier - bankwerker, veinzer, zwengel

draaierig - duizelig, misselijk, wee

draaierig worden - duizelen

draaierij - prevaricatie, veinzerij

draaiglas - petinetglas

draaigroei - torsie, wrong

draihaak - wartel

draaihals - mierenjager

draai in de weg - bocht

draaiing - bocht, duizeling, kentering, kering, omwenteling, polarisatie, rotatie, spin, tolvlucht, torsie, vrille, waling, wending, wenteling

draai-inrichting - draaikruis, draaimolen, har, molen, scharnier, tourniquet

draaikanon - draaibas, lila (smal, Ind.), lilla

draaikever - schrijverke, schrijvertje

draaikevertje - schrijvertje,waterkarretje

draaiklos (in buis voor opwekking magnetisme) - solenoïde

draaikolk - kolk, maalstroom, neer, ras, wiel, wieling

draaikolk bij Sicilië - Charybdis, Scylla

draaikolk in de lucht - remous

draaikruis - draaihaspel, garenwinder haspel, kantoorstoel kruisrad, tourniquet

draaikruk - krukarm, pianostoel, slinger, zwengel

draaimolen - carrousel, draairad, mallemolen, zweefmolen, zweefrad,

draaiorgel - lier, pierement, straatorgel

draaiorgelman - liereman, lierman, orgeldraaier

draaipistool - blaffer (barg.), revolver

draaiplan - draaiboek, scenario

draaipunt - keerpunt

draairoede - espagnolet, spagnolet, spanjolet

draairollen om zware lasten te verplaatsen - mosterdpotten

draaischalm - wartel

draaischijf - kiesschijf, plateau, pottenbakkersschijf, roulette

draaispiegel - psyche

draaispil - windas

draaisprong - pirouette, salto

draaistang - as, spil

draaistel - bogie

draalstroom - kolk, maalstroom

draaistorm - cycloon, wervelstorm

draaistroom - kolk,maalstroom

draaistijl - har

draaitafel - grammofoon

draaitoestel van een kleinedeur - speun

draaitol - non

draaitrap - spiltrap, wenteltrap

draaiziekte - blein, gyratie

draaiziekte bij schapen - blein, dolheid

draak - dragon, gedrocht, lastigerd, lastpak, leviathan, melodrama, monster, monstrum, ondier, vlieger,

draakachtig dier - basilisk, leviathan

draak van een mens - mispunt

draakvis - zeeaap

draal - wartel

drab - bezinksel, blubber, dik, drabbe, drabbig, droesem, grondsop, modder, modderig, moer, prut, troebel,

drabbe - droesem, grondsop

drabbig - modderig, troebel

drab van koffie - koffiedik, prut

dracht - kledij, kleding, kostuum, pak, portee, zwangerschap

dracht der onschuld - wit

drachtig - etterend, neurend, zwanger

drachtige koe - kalfkoe

dracht van militairen - uniform

drachtigheid - zwangerschap

draconisch - streng

draconitisch jaar - eclipsjaar

draden - afhalen

draden aftrekken - repen

draden loslaten - rafelen

draden losmaken - rafelen

draden maken - spinnen

draden uitpluizen - rafelen

draden van mosselen - byssus

draden verwerken - weven

draderig - dradig, stokkerig, vezelig

dradig - draderig, stokkerig, vezelig

dradig deeltje - vezel

dragaat - duindoren

draf - bostel, galop, gang, loop, looppas, spoeling, spurt, stap, trot

draf of gang - loop

drafsport - draverij, paardensport

draf van een paard - galop, trot

dragant - duindoorn

dragee - pil, tablet

dragelijk - houdbaar, matig

dragen - aanhebben, beuren, brengen, doorstaan,dulden, etteren, gebruiken, lijden, meenemen, ondersteunen, opnemen, reiken, sjouwen, steunen, strekken, tillen, torsen, uitstaan, verdragen, verduren, zeulen, zweren

dragend - phoros

dragend deel van bruggen - pijler

dragende mannenfiguur - Atlas, Atlant

dragende vrouwenfiguur - Caryatide

drager - atlas, boodschapperbrenger, houder, ordonnans, overbrenger, pijler, toonder, vehikel

drager van erfelijke eigenschappen - chromosoom, gen, kernlis, kernstaafje

drager van dezelfde naam - naamgenoot

drager van een eigenschap in de celkern - gen

drager van een zeker kerkelijk ambt - diaken

drager van occulte verschijnselen - astraal

drager van wereldbol - Atlas

drager van zware lasten - koelie, pakkendrager, sjouwer(man), witkiel, zakkendrager

dragline - graafmachine, sleepschop, sleepgraver, trekgraver

dragon - sabelkwast, slangenkruid, keizersalade

dragonder - cavalerist, huzaar, manwijf, ruiter

dragoniet - bergkristal

draineerbuis (Zuidn.) - kannenbuis

drakebloed - bloedzuring

drakedoder - Joris, Walewein

drakenkruid - bloedkruid, pimpernel

drakerig - afschuwelijk, lelijk

dralen - aarzelen, kriemelen, leuteren, lunderen, marren, procrastineren, sammelen, slenteren, talmen, temen, temporiseren, tergiverseren, toeven, traineren, treuzelen, wachten, weifelen, zaniken, zeuren

dralend - temerig

draler - cuntator, onzekere, treuzelaar, weifelaar

draling - aarzeling, temporisatie

drama - omkeer, peripetie, spel, toneelspel, toneelstuk, tragedie, treurspel, verandering, wending

drama van Brederode - Griane, Lucelle, Moortje

drama van Bredero - Angeniet, Griane, Lucelle, Moortje

drama van Euripides - Alcestis, Helena, Heracliden, Hippolytus, Iphigenia, Medea, Orestes, Phaedra

drama van Goethe - Faust

drama van Hooft - Baeto

drama van Ibsen - Brand, De wilde eend, Gynt, Nora, Peer Spoken,

drama van Shakespeare - Cymbeline (kimbelijn), Coriolanus, Hamlet, Lear, Macbeth, Othello, Pericles,

drama van Sophocles - Aias, Antigone, Electra, Oedipus

drama van Vondel - van Aemstel Gijsbrecht, Jeptha, Leeuwendalers, Lucifer, Palamedes, Pascha

dramafoon - draadmagnetofoon

dramatiek - toneelkunst

dramatisch - tragisch

dramatisch toonstuk - oratorium

dramaturg - Albee, Beckett, Fry, Goethe, Heyermans, Hochhuth, Ibsen, Lonesco, Miller, Osborne, Pinter, Racine, Schiller, Shakespeare, Shaw, Strinberg, Vondel, Whesker

toneeldichter, toneelkenner, toneelschrijver

drammen - aanhouden, dwingen, (door) zeuren

drammer - zanik, zeur

dsrammerig - zeurderig

drang - aandrang, aandrift, aspiratie, begeerte, behoefte, bezieling, drift, druk, hartstocht, impuls, instinct, klem, neiging, opwelling, opzwelling, pressie, rage, streving, stuwing

drang der omstandigheden - urgentie

drangknier - spiraalscharnier

drangwater - kwelwater

drank - advocaat, ale, arak, bessengenever, bessenjenever, bier, borrel, brandewijn, cacao, citroen, cola, eel, fladderak, gin, grenadine, grok, jenever, kandeel, klare,

koemelk, koffie, kummel, kwast, limonade, likeur, melk, most, mee, mokka, orangeade, pile, port, punch, ranja, rum, salep, sec, sherry, slemp, soda, stout, thee, vermouth, whisky,wodka, wijn

drank (Ind.) - angur, bebek, puf

drankbestrijder - geheelonthouder

drank bij kraambezoek, - kandeel

drank bij Tartaren - kefir

drank der Goden - nectar

drank der oude Germanen - mee, mede

drank op graanbasis - arak, bier, gin, jenever

drank op oudjaar - punch, slemp

drank uit cognac etc., bereid met heet water, suiker en citroen - grog

drank uit de wortel van een aard-orchidee - salep

drank uit de wortels van de peperstruik - kana

drank uit druivensap - wijn

drank uit mout en hop - bier

drank uit sap van het suikerriet (melasse) - rum

drank uit vruchten - vruchtenwijn, tweedrank

drank uit vruchtensap - cider

drank van in melk gekookte bladeren - salle

drank van koolzuurhoudend water - tonic

drank van suikerriet - cana

drank van Vikingen - mjoed

drankbestrijder - geheelonthouder

drankflesje met matwerk - mattekeesje

drankgelegenheid - bar, herberg, kroeg

drankkast - bar

drankhuis - bar, café, dranklokaal, herberg, kit, kief,kroeg, saloon (Am.), pub (Eng.), tapperij, taveerne, wijnhuis

drankkast - bar

drankkoeler - ijsemmer

dranklokaal - bar, bierhal, bodega, café, herberg, knijp, kroeg, proeflokaal, staminee, tapperij, taveerne

drankoffer - lebatie, plengoffer

drankorgel - drinkebroer, dronkaard, dronkelap, zuiplap, zuipschuit

dranksalon - bar

drankvat - dronkaard, plengoffervaas

drankverkoper - slijter

drankwagen - dronkaard

drankwinkel - slijterij

drankzucht - alcoholisme, dipsomanie, ebriositeit, potomanie

drapeau (Fr.) - vaandel, vlag

drapenier - lakenbereider

draperen - behangen, omhangen, plooien, schikken

draperie aan vensters, hemelbed, enz. - lambrekijn

draperie boven troon - baldakijn, lambrekijn

dras - blubber, doorweekt, modder, moeras(achtig) , nattig, slijk

draskolk - poel

drasland - beemd, bezinksel, broek, droesem, grondsop, moer, moeras, moerland, peelland, run

drassig - lobberig, moerassig, nat, slijkerig, week, zacht

drassig grasland - dries

drassig land - broek, dries, marsgrond, mieland, moer, moeras, veen

drassig waterachtig land - moeras

drassige grond ophogen - aandammen

drassige gronden - onland

drassige riviermond - lagune, liman

drastisch - doortastend, ingrijpend, krachtig, snelwerkend, streng

draven - galopperen, haasten, hardhollen, hardlopen, hollen, lopen, rennen, snellen, stiefelen, trotten, trotteren

dravend naderen - aandraven

dravend paard - draver

draver - harddraver, klepper, loper, renner, rijpaard,

draverij - harddraverij, koers, paardensport, rensport

draverijkar – sulky

draverik - drep

Dravidivolk in India - Bhil

Dravidiche taal - Kanarees

dravik - zwenkgras

draw - gelijkspel, remise

drecht - kreek

dreef - allee, beemd, laan, landouw, landweg, slag, streek, wandellaan, warande

dreef met bomen - laan

dreg - vishaak, werpanker

dreg met punthaken - enterdreg

dreggen - opvissen

dreigement - bedreiging

dreigen - gevaarlopen, muiken, riskeren

dreigen met - bedreigen

dreigen te braken - kokhalzen, misselijk

dreigend - briek, gevaarlijk, imminent, nakend, onheilspellend, veeg, vreesaanjagend

dreigend boven het hoofd hangen - imminent

dreigend kijken - blikken

dreigend onheil - gevaar, onheil, onraad

dreigend vooruitzicht - bedreiging, gevaar, onheil

dreigende vijandschap - spanning

dreiging - gevaar, risico

dreiging uitdrukkend - dreigend

drein - zeurkous

dreinen - drenzen, jengelen, mieren, mokken, pesten, plagen, temen, treiteren, zaniken, zeuren

dreinerig - drenzerig, jankerig, jengelig, zeurderig

dreinerig kind - drens

drek - aal(t), bagger, beer, derrie, faeces, gier, mest, modder, prut, slik, slijk, uitwerpselen, vuil, vuiligheid, vuilnis

drek van beesten - mest

drekboom - stinkboom

drekbraking - darmjicht, misairere

drekgod - Beëlzebub

drekgoot - riool

drekstenen - koprolieten

drekstof - beer, pootaarde

drel - del, lap, leur, slons, totebel, vod

dremmen - dreinen, drenzen, jagen, overhaasten, zeuren

drempel - dorpel, drommer, limes, ondiepte, verhoging

drenkbak - drenktrog, lestrog

drenken - doordrenken, doortrekken, imbiberen, impregneren, wateren

drenken in kreosoot - kreosoteren

drenkgebit - kauwgebit, watertoom

drenking - infiltratie

drenkplaats - dobbe, waadplaats, wed

drenkplaats voor paarden - wed

drens - zeurder, zeurkous

drentelen - flaneren, kuieren, planeren, rondhangen, slenteren, trappelen, zwerven

Drenthe, bestuurlijke eenheid in - kerspel

Drenthe, gemeenschappelijke grond in - marke

Drenthe, grootste gemeente in - Emmen

Drenthe, heuvelrug in - Hondsrug

Drenthe, hoofdstad van - Assen

Drenthe, plaats in -

3 Een, Elp

4 Anlo, Anne, Eext, Elim, Norg

5 Assen, Dalen, Eelde, Emmen, Erica, Exloo, Peize, Roden,

Sleen, Vries

6 Beilen, Buinen, Diever, Gieten, Meppel, Odoorn, Ruinen,

Smilde, Valthe, Wijster

7 Havelte, Vledder, Zweelo

8 Coevorden, Hoogeveen

Drenthe, riviertje in - Beilerstroom, Drostendiep, Eelderdiep, Hunze, Peizerdiep, Reest

Drenthe, sportgebeuren in - TT

Drenthe, vliegveld in - Eelde

Drenthe, wat men vindt in - hei, hunebed, rust

Drents brinkdorp - Annen

Drents dorp - zie dorp in Drenthe

Drents gerecht - etstoel

Drents rechtscollege - etstoel

Drents sportevenement - T.T.

Drents oud gebied - dingspel, dingspil

Drents vliegveld - Eelde

Drentse grote schuurdeur - baander, Bansde(u)r, banser

Drentse hoofdstad - Assen

Drentse hoofdvaart - Smildevaart

Drentse thee - gagel, luiskruid, possum, pos(t), vlooienkruid

Drentse toeristische attractie - hei, hunebed

drenzen - donderjagen, dreinen, jengelen, plagen, treiteren, zaniken, zeuren

drenzerig - narrig

dresseren - africhten, afrijden, drillen, stileren, temmen

dressoir - buffet

dressuur - africhting, dierentemmer, dril, opmaking,

dreumes - broekeman, hummel, kereltje, kind, kleuter, peuter, puk, uk, ventje

dreun - bons, klap, klop, lel, megaton, mep, opdoffer, oplawaai,pats, poeier, schok, schudding, slag, smak, stoot, val, watjekouw

dreunen - bonzen, daveren, denderen, schokken, smakken

dreunend geluid - donder

dreunend gezang - psalmodie

dreunend schokken - denderen

dreunende klap - bons

dreutel - kleuter, neutel

drevel - doorslag, drijver, drijfijzer, nagelijzer, pen, pin, pons, stempel, zethamer

drevelen – ponsen

dribbelaar - pingelaar

drie azen - trits

drie, in voorvoegsels - tri

drieblad - koortskruid

driebladige kromme - trefolium

drie boeken in één - trilogie

drie bijeen horende personen of zaken - triade, trio

drie dagen - triduüm

driedelig gebed - angelus

driedelig grijs - kostuum

drieëenheid - triniteit

driegen - hechten

drie dichtstukken - trilogie

drie maanden - kwartaal

drie met hetzelfde aantal ogen - trits

drie naast elkaar uitkomende nummers - terne

drie noten met tijdswaarde van 2of 4 noten - triool

drie november - Hubertusdag

drie of meerhoekig raamwerk - stoma

drie opeenvolgende nummers in de loterij - terne

drie sterren in Orion - Napoleongesternte(gelukster)

drie wijzen (de) - Driekoningen (Balthasar, Caspar, Melchior)

drie zonen van Judas - Maccabeeërs

driebasisch zuur - aconietzuur

drieblad - drieluik, klaver, trifolium, waterklaver, zevenblad

driebladige kromme - trifolium

driedaags tijdvak - triduüm

driedagskoorts - malaria

driedelig - trichotomie, tripartitie

driedelig schilderij - triptiek

driedelig versvoet - dactylus

driedelige jambische strofe - terzine

driedeling - trisectie

driedistel - carlina, evenwortel

driedraads geglansd linnengoed - trielje

driedraads touw - marlijn, marling

drieeenheid - triade,triniteit

drieëenheidsbelijders - trinitariërs

driefasenpunl - tripelpunt

driegezang - terzet

driegodendom - tritheïsme

drieheerschappij - triarchie

drieheid - drievoudigheid, triade, trias, tribadie, triniteit

driehoek - triangel, triangulum, trias

driehoekig - trigonaal, triangel, triangulair, trigonisch

driehoekig bootzeil - druil, fok, klapmuts, kluiffok, kluiver, latijnzeil

driehoekig bouwsel, behorende bij de gotische stijl – frontaal

driehoekig bouwwerk - piramide

driehoekig bovenstuk van een gevel - fronton, timpaan

driehoekig hoofddeksel - driekant, steek

driehoekig slaginstrument - triangel

driehoekig stuk aan de enkel van een kous - klink

driehoekig versiersel - tronton

driehoekig voorwandig raamwerk - spant

driehoekig voorzeil - fok

driehoekig zeil - druil, emmerzeil, fok, kluiver, latijnzeil

driehoekig zeil van de boegspits - kluiffok

driehoekige papieren zak - puntzak

driehoekige vliegtuigvleugel - deltavleugel

driehoekige voorschans - ravelijn

driehoekige zijkant van een duig - sneper

driehoeksmeetkunde - trigonometrie, triangulatie

driehoeks zenuw - trigeminus

driehoevig dier - neushoorn

driehoofdige hond - Cerberus

driejaarlijks - triënnaal

driejarig - triënnaal

driejarig hert - gaffel, gaffelhert

driejarige koe - twinter

driejarige ree - rekke

driekamp - triatlon

driekant metalen slagbekken in een orkest - triangel

driekante draagdoek - mitella

driekantig gereedschap - vijl

driekantig slaginstrument - triangel

driekantig vrouwenhalsdoekje - fichu

driekantig zeil - druil, kluiver

driekantig vrouwenhalsdoekje - ficgu

driekantige draagdoek - mitella

drieklank - majeur

drieklankdicht - triolet

driekleur - dundoek, tricolore (Fr.) , vlag

driekleurendruk - trichomotypie, trichomie

driekleurig - tricolor

driekleurig viooltje - pensee, schoenlapper, schoenmaker, tricolor

driekleurige kat- lapjeskat

Driekoningen - dertienavond, Epifanie, Balthasar, Caspar, Melchior

driekoningen kaars - drielingkaars

Driekoningen, naam van een der - Balthazar, Casper, Melchior

driekoppige helhond - Cerberus

driekroon - tiaar, tiara

driekwart baksteen - drieklezoor

drieledig - trinomisch, trinomium, tripte, triplo

drieledig gebed - Angelus

drielettergrepige versvoet - anapest

drielingsrijm - terzine

drieluik - drieblad, tripticon, triptiek

driemaal - driewerf, tri

driemaal (Lat.) - ter

driemaal nemen - tripliceren

drieman - triumvir

driemanschap - triarchie, trio, triumviraat

driemaster - bark, fregat, klipper, schoener

drie opeenvolgende nummers in de loterij - terne

driepoot - bok, driestal, drievoet, 'm', schamel, schraag, statief, treeft, tripode

driepotig hijswerktuig - krikkemik

driepuntig raken - osculeren

drieregelig lied - ritornel

drieregelig vers - tristichon

drieregelige strofe - terzet, terzine

drieriemige lasso - bola

dries - erf, plein, schapenwei, wel, wei(de), weiland, werf

driespan - trigarium

driest – aanmatigend, astrant, brutaal, dapper, dol, dwaas, gedurfd, koen, krankzinnig, mal, moedig, onbesuisd, onbevreesd, onbezonnen, overmoedig, roekeloos, stout(moedig), vermetel, vrijmoedig, vrijpostig

driestal - driepoot, schoenmakerszetel

driestemmige compositie voor solo-instrumenten - trio

driestemmig zangstuk - terzet

driestheid - vermetelheid, (over)moed

drietal - trio, trits, triade

drietal bezette nummers - terne

drietal goden - triade

drietallig - ternair, triadisch

drietand - gaffel, mestvork, tridens, trident,

drietenige loopvogel - emoe, kasuaris, nandoe, nandu, trap

drietenige luiaard - ai

drietenige struisvogel - emoe, emeu, nandoe, nandu

drievlak - triëder

drievoet - driepikkel, driepoot, driestal, schraag, staander, staar, statief, tabel, treeft, tripode, voerstuk

drievoud - triplo

drievoudig - driestal, tripel, triple(x)

drievoudig letterkundig - product, trilogie

drievoudige (het) - triplum

drievoudigheid - tripliciteit

drievuldigheidsbloempje - drievuldigheidsviooltje

drievoudige kroon - tiara

driewaardig - trivalent

driewieler - tricycle

driewielige auto - cyclonette

driewielige transportfiets - bakfiets, carrier

driezang - samenspraak, terzet,trilogie

driezijdig - piramidaal, trilateraal

driezijdig geslepen glas - prisma

drift – aandrift, afdrijving, begeerte, beweging, drang, dreef, elan, geestdrift, gemoed, gloed, haast, hartstocht, haast, hartstocht, heftig, hitte, instinct, jacht, kregelig, kudde, landweg, libido, menigte, meute, moed, neiging, onbesuisd, ongeduld, opgewektheid, opvliegend, opwinding, passie, razernij, spoed, stemming, stroming, toorn, troep, verve, vurig, woede, ijver, zogestemd

driftbui - opwelling, uitval

driftig - choleriek, bruusk, cholerisch, fel, gramstorig, haastig, hartstochtelijk, heetgebakerd, heethoofdig, heftig, hitsig, ijverig, jachtig, kittelorig, koortsachtig, koleriek, kregel, kregelig, lichtgeraakt, nijdig, onbeheerst, onbesuisd, onstuimig, opgewonden oplopend, opvliegend, prikkelbaar, rabiaat, schielijk, toornig,vurig, woedend

driftig maken - opinden

driftig (muz.) - tocoso

driftig mens - sanguinias

driftig worden - opstuiven

driftkop - cholericus, dolkop, heethoofd, ultra, wildeman

driftsneeuw - dwarrelsneeuw, jachtsneeuw

dril - africhting, boorijzer, dressuur, drilboor, gelei, keperstof, lil, metaalboor, steenboor,vleesnat

drilboor - fiedel

drilbout - schroefbout

drilkultuur - rijenbouw

drillen - africhten, beven, boren, dresseren, ringeloren, schudden, trillen

driller - africhter, exercitiemeester, instructeur

drilmeester - africhter, instructeur, oefenmeester, trainer

dringen - doordrukken, drommen, drukken, drijven,duwen, nopen, pressen, prijken, pijnen, steken, uiterst, wellen

dringend - acuut, brandend, broodnodig, bijtend, expresse, fel, haastig, nadrukkelijk, nodig, noodzakelijk, nijpend, pressant, spoed, spoedeisend, terstond, urgent

dringend (muz) - instante, prestamente

dringend aanbieden - leuren

dringend geval - behoefte, exigentie, noodzaak

dringend nodig - hoognodig

dringend noodzakelijk - hoognodig, nijpend, urgent

dringend verlangen - eis, eisen

dringend verzoek - aandrang, bede, bee, instantie, rek(w)est, smeekbede, smeekschrift

dringend verzoeken - smeken

dringende behoefte - nood, nooddruft

dringende maanbrief - brandbrief

dringende mensenmenigte - drom, gedrang, massa, troep

dringende noodzaak - urgentie

dringende noodzakelijkheid - necessiteit, urgentie

dringende omstandigheid - noodzaak

dringende oproep tot hulp - noodsein

dringende reden - drangreden

dringende vraag - bede

dringendheid - urgentie

drinkbaar vocht - drank

drinkbak - kopje, kroes, kom, kop, nap

drinkbakje - kom, kop, kopje, mok, nap

drinkbare vloeistof - drank

drinkbeker – bak, beker, bokaal, berkenmeier, ciborie, hostiekelk kelk, kom, kop, kroes, mok, nap, roemer, romer,

drinkbeker, groot - hanap

drinkbeker op voet - bokaal

drinkebroer - alkoholist, bierbuik, borrelaar, combido, drankneus, drankorgel, drinker, dronkaard, dronkelap, dronkeman, dweil, heffer, heiser, kroegloper, nathals, palul, pimpelaar, roodneus, slampamper, zatterik, zuiper, zwierbol

drinken – bitteren, borrelen, feppen, gulpen, hijsen, innemen, klokken, laven, lebben, lebberen, likken, lurken, peren, pimpelen, pinten, pooien, slobberen, slurpen, tetteren, zuipen, zwelgen

drinken geven - drenken, laven

drinker - alcoholist, brasser, dronkaard, pimpelaar, pinter, potator, slemper, smuller, zuiper, zuiplap,

drinkfles - bidon, thermosfles, veldfles

drinkgelag - bacchanaal, braspartij, dronkemanspartij, gelag, libatie, orgie, slemperij, zwelgpartij

drinkgeld - fooi, gelag, pourboire, tip, verval

drinkgelegenheid - bar, café, kroeg, restauratie, salon, staminee, taveerne, theehuis

drinkgerei - beker, bokaal, glas, kelk, kom, kop(je), kroes, mok, nap, pint, pul, ro(e)mer

drinkkolk voor vee - dobbe

drinkkom - nap

drinkkroes - drinkbeker

drinklust - filoposie

drinkplaats - wed

drinkpartij - drinkgelag

drinkschaal - nap, tazza

drinktrog - drinkbak

droef - bedrukt, droevig, mismoedig, mistroostig, neerslachtig, smartelijk, somber, tragisch, treurig, triest, verdrietig,

droefenis - afflictie, bedroefd, bedroeving, bedrukt, diepbedroefd, down, droef, droefgeestig, droefheid, droevig, gemelijk, klaaglijk, kommervol, leed, luguber, lusteloos, miezerig, moroos, scrupuleus, somber, treurig, treurigheid, triest, verdriet, verdrietig, weemoedig,

droefgeestig - bedroefd, droef, melancholiek, mistroostig, morose, naargeestig, neerslachtig, pessimistisch, scrupuleus, somber, treurig, zwartgallig, zwaarmoedig, zwaartillend

droefgeestig lied - nocturne

droefgeestig mens - melancholicus

droefgeestige muziek - elegie, nocturne, requiem, treurmars

droefheid - affectie, berouw, droefenis, droevig, hartzeer, leed, narigheid, nijd, ongeluk, ontsteltenis, pijn, rampnijd, rouw, smart, tragedie, tragiek, treurigheid, verdriet, weedom,

droefheid (It.) - tristezza

droes - bezinksel, demon, drab, duivel, ikker, nikker, Satan, paardenziekte, zaksel

droesem - bezinksel, dik, drab, droes, grondsop, heffe, moer, residu, zaksel

droevig - aangedaan, bedroefd, dingsig, droef, ellendig, erbarmelijk, klaaglijk, mistroostig, naar(geestig), navrant, somber, tragisch, treurig, triest, (muz) triste, treurig, verdrietig

droevig gestemd - mineur, weemoedig

droevige gebeurtennis - catastrofe, ongeluk, ongeval, ramp

droevige (het) - tragiek, tragisch

droevige muziek - elegie, klaaglied, mineur, nocturne, requiem, treurmars

droevige toestand - behuiling

droevigheid - treurigheid

droevig zijn - treuren

drogbeeld - chimère, eidolon, fata morgana, schijn

droge - droogkomiekdroogstoppel, oever, zandbank

droge aarde - mul, pulver, rul

droge biscuit - cracker

droge grasvlakte - llano, pampa, steppe, poesta, prairie

droge grasvlakte in Hongarije - poesta, steppe

droge grasvlakte in Rusland - steppe

droge grasvlakte in Zuid-Amerika - campo, pampa

droge halmen - stro

droge kleurstof - pastel

droge korte hoest - kuch

droge koude wind - mistral

droge landstreek - woestijn

droge noordoosten wind in de Adriatische Zee - bora

droge noordwestelijke wind om Zuid-Franse kust - mistral

droge rivierbedding - dalbodem, wadi

droge rivierbedding in Afrika - donga

droge ronde biscuit - Mariakaakje

droge saaie vent - stokvis

droge scheisloot - greppel

droge sloot - ( grep)pel

droge stijfsel - amelonk, amidon

droge turfstof - molm

droge valwind in Canada - chinook

droge verfstift - viltstift

droge wind - bohorok (Sumatra), Bora, Borra (Adriat. Zee), föhn (west, wind van de Alpen), Harmattan (Guinea), mistral(droge koude wind Z.O. Frankrijk), Sirocco (Italië)

droge wind om de Middellandse Zee - chamsin, sirocco

droge woestijnwind - samoem, chamsin

droge wijn - secdroge

droge wind om de Middellandse Zee - harmattan, khamsin, Sirocco

droge zuidoostelijke wind rond de Middellandse Zee - Sirocco

drogredenaar - sofist

drogredenen - schijngrond, sofisme

drog redenering - sofisterij

drogen - afwissen, droogmaken, eesten

drogen in een eest - eesten

drogende olie - hennepolie, lijnolie, oiticicaolie, papaverolie, perillaolie, saffloerolie, sojaolie, zonnebloemolie

droger - centrifuge

drogist - apotheker

drogisterij, symbool van de - gaper

drollenvanger - pofbroek

drolligheid - grap, klucht

drom - bende, dreun, hoop, horde, massa, menigte, mensenmassa, meute, troep, zwerm

dromedaris - mehari

dromedaris als rijdier - megari, mehari

dromen - mijmeren, peinzen, slapen, suffen, verbeelden

dromer - binnendijk, fantast, druiloor, peinzer, slaaphof, slaper, soezer, suffer, sufferd

dromerig - afgetrokken, dommelig, lodderig, sikkerig, slaperig, sloom, suf, verstrooid

dromerig muziekstuk - rêverie

dromerij - begoocheling, fantasie, hersenschim, mijmering, rêveri

drommel - drevel, duivel

drommels - deksels, sapperloot, sapristi, seldrement,verduiveld, weerga, zeer

drommels (Fr.) - morbleu

drommen - dringen

dronk - cheers, cheerio, gulp, proost, prosit, slok, salut, santé, santjes, toast, teug, toost, zwelg

dronkaard - alcoholist, doordraaier, drinkebroer, drankorgel, drinker, dronkelap, dweil, fout, gebrek, kroegvlieg, lap, misslag, nathals, pimpelaar, ploert, vergissing, zatladder, zatlap, zatterik, zuiper, zuiplap

dronkaard (Fr.) - ivrogne

dronkaard (Lat.) - potator

dronkelap – alcoholist, drinker, dronkaard, nathals, zatladder, zatlap, zatterik, zuiper, zuiplap

dronkemansgezicht - oliebol, oliekop

dronkemanspraat - borrelpraat, gebral, gelal, gezwets, larie

dronkemanstaal uitslaan - lallen

dronkemanswaanzin - delirium, oenomanie

dronken - aangeschoten, beneveld, bepimpeld, beschonken, bezopen, brom (in hebben), buis, groggy, hooi(binnen hebben), kachel, kijl, laveloos, lazarus, leuter, lorum, meloet, mirakel, onbekwaam, olie, overladen, peer, pegel, sela(barg.), s(j)ikker(barg.), smoordronken, starnakel, stomdronken, teut, tipsy, vet, zat

dronken (dieventaal) - kanes, kanis

dronken grijsaard (myt.) - Silenus

dronken langs de straat lopen - dweilen

dronken vrouw - bacchante

dronkenschap - beschonkenheid, bezopenheid, lorum, roes, temulentie, zatheid

droog - aride, bar, beschut, bros, dor, dry, flegmatiek, haal (gewest.), kaal, koud, lens, melig, mul, ongesmeerd (brood), onvriendelijk, rul, saai, scherpwrang, schraal, sec, secco, sek, siccus, spakerig (hout), spreu, vervelend, vochtvrij, voos, waterarm, waterloos

droog (Ital.) - secco

droog en bros - spreu

droog en afgezaagd - saai

droog en bros - spreu

droog en dor - aride, schraal

droog en verlept - verdord

droog gras - hooi

droog haar - sclerothrix

droog hoesten - kuchen

droog koekje - biscuit, biskwie

droog kommiesbrood - kuch

droog rijstveld - ladang, tegal, tipar

droog van wijn - sec

droog (dor)weer - haal

droogbloeier - herfsttijloos

droogbloem - heiroosje, rozenkrans, sierbloem

droogdoek - handdoek, theedoek

droogdraad - waslijn

drooggelegd land - kavel

droogheid - aviditeit, dorheid

drooginrichting - ast, eest, oven, wasdroger

droogkap - haardroger

drooghuis bij boekdrukkers - feriet

drooghuis voor tabak - zweethuis

drooginrichting - ast, eest, eestoven

droogkamer - drogerij

droogkomiek - droge

drooglap - zeemlap

drooglat - strijk

drooglijn - waslijn

droogleggen - bemalen, draineren, droogmaken, droogmalen

drooglegger van Schermer en Beemster - Leeghwater

droogmaken - (af)drogen, bemalen, droogleggen, inpolderen, leegmalen

droogmakerij - Beemster, Haarlemmermeer, polder, Purmer, Schermer, Wormer

droogmalen - droogleggen, ontwateren

droogmiddel - kalkaarde, siccatief

droogmolen - wasmolen

droogoven - ast, droogkamer, droogplaats, droogzolder, eest, est, oven, reet, reute, root, stoof

droogplaats - ast, eest, oven

droogrek voor hooi - ruiter

droogplaats voor mout - eest

droogplaats veer tabak - schuur, zweethuis

droog ijstveld - ladang

droogscheerder - drapenier, lakenbereider

droogschuur - logie

droogstaande (vee) - gust

droogstempel - reliëfstempel

droogstof - siccatief

droogstok - zolderstok

droogstoof - ast

droogte - ariditeit, dorheid

droogtrommel - wasdroger

droogvallend land - wad

droogvloer - ast, deel, eest

droogveld - bleek

droogvloer - ast, eest

droogwater - soda

droogweg - onaandoenlijk

droogweide - bleek

droogworden - dorren

droogzolder - eest

droom - begoocheling, dut, fantasie, hersenschim, ideaal, illusie, mooi (sprookjesachtig), mijmerij, mijmering, reve, reverie, visioen, waan

droombeeld - begoocheling, chimaera, droomgezicht, fantasie, fantasiebeeld, fantoom, geest, hersenschim, ideaal, illusie, nachtgezicht, nachtmerrie, ontgoochelen, schim, schijnbeeld, spook, toverbeeld, utopie, verbeelding, visioen, waan, waanvoorstelling, wanbegrip, wensdroom

droombeeld dat men graag verwezenlijkt ziet - ideaal, wens

droomgezicht - droomverschijning, hallucinatie, hersenschim,

visie, visioen

droomgod - Morpheus

droomkunde - oneirologie

droomland - Utopia

droomtoestand - schemertoestand, trance

droomuitlegging - oneirokritiek, oneiromantie

droop - wrang

drop - snoep

drop – borrel, droppel, drup, druppel(tje), dubbelzout,

salmiak, snoep, snoepgoed, spat, traan

drop van zoethout - jap(Z.N.)

dropje - griot, katje, katjesdrop, veterdrop

droppel - drup

droppen - druppelen, lekken, parachuteren

drosera - zonnedauw

drossaard - baljuw, drost, schout,

drossen - deserteren, weglopen

drost - baljuw, drossaard, hofmeester, landdrost, rechter, schout

drudebvoet - pentagram

drug - cocaïne, dope, hasj, heroïne, morfine, narcoticum, opium, stuff

druggebruiker - flipper

druif - zonderling

druifhyacint - muscari

druifluis - fylloxera

druifvaren - druifkruid, maanvaren

druitvormig - racemosus

druil - jool, kostwinner

druilen - sluimeren, soezen, suffen, talmen, zeuren

druilerig - buiig, futloos, lusteloos, miezerig, neerslachtig, regenachtig, slaperig, slof

druilig - buiig, druilerig, lusteloos, neerslachtig, nevelachtig, regenachtig, slof, wak

druiloor - brombeer, domoor, dromer, lijs, slaper, suffer(d), trunte, zeur

druipbad - douche, stortbad

druipen - afvloeien, druppe(le)n, leep, lekken, lekkend, zijpen

druipend - doornat, doorweekt, druipnat, kletsnat, lekkend, verregend

druiper - gonorroe

druiphoning - lekhoning, taphoning

druipnat - doornat, doorweekt, druipoog, kletsnat, leepoog, verregend

druipneus - snotneus

druipogig - leep

druipoog - leepoog, trietoog

druipsteen - leksteen, pistolet, stalactiet, stalagmiet

druipsteenkegel - stalactiet, stalagmiet, pisoliet

druivekern - druivepit, pit

druivekruid - druifkruid, ganzevoet

druivelaar - wijnstok

druivenbloed - druivensap, wijn

druivenbloem - torkruid

druivenboom - druivelaar, struik, wijnstok

druivengod - Bacches, Dionysos

druivenjaar - druivenoogst

druivenperser - stuiker

druivenplukster - druivenleester

druivenrank - wingerd

druivenras - Coltman, Frankenthaler, Muscat, Royal

druivenschimmel - botrytis

druivensoort - muskadel

druivensteen - botry(olie)t

druivensap - agrest, most, racemus

druivensuiker - dextrose, glucose

druiventeler - wijngaardenier

druiventros - krap

druiventrossen dunnen - krenten

druivenziekte - oidium, yuckeri

druiveplant - wijnstok

druivesap - agrest, druivenmoes, most, racemus

druivesoort - riesling

druivezuur - wijnsteenzuur

druiventuin - wijnberg, wijngaard

druk - aandrang, bazig, bedrijvig, beklant, beknelling, bekommernis, belasting (techniek), benauwing, beweeglijk, bezet, bezig, dartel, drang, drukwerk, dwang, editie, exemplaar, geanimeerd, geaffaireerd, gewicht, handdruk, ingespannen, kwelling, levendig, luidruchtig, oplaag, oplage, onledig, onordelijk, onrustig, oppressie, onstuimig, persing, pressie, pressuur, print, roerig, roezemoezig, rommelig, rumoerig, rusteloos, sappel, spanning, tapageus, uitgave, verdrukking, vertier, vrolijk, wanordelijk, werkzaam, wild, woelig, zorg,

druk aan het werk – bezig

druk (van lucht) - atmosfeer

druk babbelen – kakelen, ratelen

druk der luchtsoorten - pneumatica, pneumatika

druk doende - bezig

druk door fotomechanische overbrenging - lichtdruk

druk gepraat - gerel, roezemoes

druk met behulp van cilinders - rotatiedruk

druk met behulp van fotografie - offset

druk met in elkaar lopende kleuren - irisdruk

druk ten gevolge van de werking der zeilen - aandrang

druk van een boek - editie, oplaag, uitgave

druk van 1 megadyne - megabar

druk praten - kakelen, kletsen, oreren, ratelen

druk uitoefenen - pressen

druk uitoefening - pressie

druk voor blinden - braille

druk zwammen - dazen

drukdoenerij - branie, kapsones

drukfout - drukfeil, erratum, error, misdruk, misstelling, zetfout

drukfouten, lijst van - errata

drukinkt (organische) - lakinkt

drukke beweging - rep

drukken - aandringen, aansporen, aanzetten, beangstigen, bedroeven, beklemmen, bezwaren, dringen, duwen, imprimeren, klemmen, knellen, kwellen, muilen, nijpen, onera, persen, prangen, presseren, prijken, spannen

drukken van landkaarten - typometrie

drukkend - afmattend, benauwd, broeierig, gespannen, hinderlijk, klemmend, knellend, kwellend, laks, loom, onereus

drukkend dooreen mengen - kneden

drukkend heet - broeierig, zwoel

drukkend vochtig warm - zoel

drukkend warm - bedompt, benauwd, zwoel

drukkend wrijven - schuren

drukkende dienstbaarheid zonder staatsrechterlijke of

drukkende lasten - onera

burgerlijke rechten - slavernij

drukkende lasten - onera

drukker - boekdrukker, graficus, offsetdrukker, plaatdrukker, textieldrukker, typograaf, zelfdrukker

drukkersfamilie - Blaeu, Elsevier, Enschedé, Plantijn

drukketel - autoclaaf

drukkersfeest - Koppermaandag

drukkersgeslacht - Blaeuw, Elsevier, Plantijn

druk kind - robbedoes

drukking - drang, klemming, knelling, nood, persing, prang, pressie

drukking van de dampkring - atmosfeer, atm.

drukkingsmeter - piëzometer

drukletter - atlas, baskerville, bembo, bodoni, canon, cheops, corvinus, egmond, falstaff, futura, garamond, gill, libra, lutetia, memphis, mercator, nobel, plantijn, romein, romulus, times, univers

drukletter (grofste, dikste) - sabon

drukletter (klein) - canon, diamant, elzevier, nonpareil parel, robijn

drukletter (middel) - mediaan

drukletter, oude - bastarda

drukletter (schuin) - cursief

drukletterdikte - corp(s)

druklettersoort - missaal

drukmachine - drukpers, pers, rotatiepers

drukmeter - aneroïdebarometer, barograaf, barometer, manometer

drukmeter van gassen - manometer

drukpers - degelpers, diepdrukpers, drukmachine, heidelberger, offsetpers, pers, rotatiepers, snelpers,

drukplaat - cliché, stereotype

drukprocédé - diepdruk, hoogdruk, offsetdruk, vlakdruk, zeefdruk

drukraam - timpaan

drukregelaar - reduceerventiel

druksieraad - vignet

druksplijting - clivage

drukstempel - cliche

drukte - activiteit, agitatie, alarm, allegatie, alteratie, ambras, arbeidzaamheid, bereding, bedoening, bedrijvigheid, beroering, beslag, beslommering, bestel, beweging, bluf, bombarie, branie, combustie, consternatie, deining, des(barg.), gedoe, gedoente, gedrang, gekijf, gehaspel, geraas, geroezemoes, getier, geweld, gewemel, gewoel, gisting, heibel, heisa, herrie, hilariteit, inspanning, kabaal, kapsones, keet, koet, last, lawaai, laweit, lef, leven, levendigheid, lol, menigte, misbaar, moedig, moeite, naloop, omslag, onthaal, onrust, ophef, oploop, opschudding, opwinding, opzien, ostentatie, poerem, poeha, poespas, praats, reddering, regeling (fig.), roering, roersel, rompslomp, rumoer, rumoerigheid, ruzie, sensatie, soesa, spats, spektakel, stampei, standje, stennis, tamtam, toestand, trammelant, tumult, verkeer, vertier, vertoon, volksoploop, volte, warboel, warwinkel, werk, zorg

drukte (Maleis) - soesa

drukte maken - branie, tieren, protsen

drukte om niets - poeha

drukte op straat - verkeer

druktechniek - boekdruk, diepdruk, hoogdruk, lichtdruk, mezzotint, offset, rotatie, steendruk, vlakdruk, zeefdruk

drukte maken - herrieschoppen, protsen, razen, tieren

druktemaker - banjer, bram, branie(schopper), charlatan, drukteschopper, heethoofd, kwast, lawaaimaker, lawaaischopper, lefgozer, lefschopper, liefhebber, opschepper, opspeler, patser, praatjesmaker, raasbol

drukte om niets - gedoe, poeha

drukte op straat - verkeer

drukteschopper - levenmaker

druk uitoefenen - aanzetten, pressen, prikkelen

drukuitoefening - pressie

druk van een boek editie, oplage, uitgave

druk van kwik - milibar

drukverband - kompres

drukverlof - imprimatur

drukversiering - vignet

drukvorm - cliché, matrijs, stiep, stype

drukvormen opslagruimte - regaal

drukwerk - biljet, folder. formulier, imprimé, printed-matter, prospectus, smout

drukwerk van 1501 -1540 - postincunabel

drukwerk vóór 1501 vervaardigd - incunabel, wiegedru-

drum - benzineblik, trom, (jazz)trommel

drummen - dringen, dromer, drommen, duwen, trommelen

drumband - slagwerkorkest

drummer - dromer, piekeraar, slagwerker, steunbeer, trommelaar

drumstel - trommelstel

drum voor olie - olievat

druppel - drop, droppel, drup, gutta, parel, spat, spet, spetter, spikkel, sprenkel, traan

druppel vet op vloeistof - oog

druppelen - druipen, lekken, regenen, spatten

druppelen van bladeren - guttatie

druppelend wegvloeien - tappelen

druppel oogvocht - traan

druppels (recepten) - gtt.

druppels afscheiden - huilen, lekken, spatten, spetten, tranen, zweten

druppelsgewijs afdruipen – siepelen

drijfhond (Eng.) - otterhound

druppelsgewijs nat houden - bedruppelen

druppels, neervallen - afdruipen, afdruppelen

druppeltje vet op vloeistof - oog

drups - vruchtenzuurtjes

dry - droog, sec

dryade - boomnimf, bosnimf

drijfhout - vlothout

drijfijzer - drevel

drijfjacht - hetze, jachtpartij, klopjacht, razzia, strooptocht

drijfkracht - energie, machine, motor, propeller, stoommachine, turbine, water

drijfkracht voortbrengende machine - energie, motor

drijfland - drijftil, rietzode

drijflichaam - ponton

drijfnaad - breeuwnaad

drijfnat - doornat, doorweekt, druipnat, kletsnat

drijfnet - drijfwant, vleet

drijfrad - turbine, vliegwiel

drijfriemschijf - poelie, snaarschijf

drijftil - krag(ge), ladde, rietzodde,

drijftol - kokkerel (gew)

drijftonnetje - breel

drijfveer - aanleiding, beweeggrond, beweegreden, grond, motief, oorzaak, prikkel, reden, ressort, roersel, springveer, stimulans

drijfwiel - vliegwiel

drijfijs - kis

drijfijzer - drevel

drijfzand - loopzand, welzand

drijven - aanjagen, brengen, opjagen, stuwen, vlotten, zwemmen

drijven op een vloeistof - drift

drijven van metalen - bosseleren, ciseleren

drijvend baken - joon

drijvend eilandje - drijftil, krag, ladde, rietzodde

drijvend hooiveld - kraggeveld

drijvend hotel - botel

drijvend naderen - aandrijven, aanspoelen

drijvend zeewier - sargasso

drijvende houten palen - vlot

drijvende kracht - bezieler, motor, promotor

drijvende organismen in zeewater - plankton

drijvende schotsen - drijfijs

drijvende vochtweger - arëometer

drijvende watervaren - azolla

drijvende ijsheuvel - toros

drijver - doordrijver, drevel, dweper, fanaticus, opjager, ponton, sas, streber, zethamer

drijver bij een klopjacht - klopper

drijver om te vissen - dobber

drijver van een stoommachine - flotteur

dualisme - tweeheidsleer

dubbel - binair, doublet, duplo, duplex, paarsgewijs, tweemaal, tweevoudig, tweezijdig

dubbel - (Lat) bi, (Eng) twin

dubbel (muz.) - doppio

dubbelbol - biconvex

dubbelboot - catamaran

dubbeldek - awningdek

dubbeldagen - Kerstmis, Pasen, Pinksteren

dubbeldradig - difilair

dubbel exemplaar - afschrift, doordruk, doorslag, doublet, duplicaat, duplo, kopie

dubbel huwelijk - biandrie, bigamie

dubbel kristal (diamant) - naat

dubbel kruis voor A (muz.) - aisis

dubbel laag water - agger

dubbel tweetallig - biconjugaat

dubbel van lenzen - biconcaaf

dubbel weefsel - ratiné, tetra

dubbel zien - diplopie

dubbele amandel - filippine

dubbele bezetting (toneelrol) - doubleure

dubbele damschijf - dam

dubbele fiets - tandem

dubbele haak om touwen vast te maken - puit

dubbele kamer - suite

dubbele kegel - diabolo

dubbele kijker - binocle, binoculair

dubbele knoop - strik

dubbele mastworp - hielingsteek

dubbele muntstandaard - bimetallisme

dubbele muur - spouwmuur

dubbele paarvormige echt - bigamie

dubbele piaster - dubloen

dubbele polsslag - diorotie

dubbele punt - colon

dubbele rij soldaten - haag

dubbele rij turf - aanstort

dubbele schaakzet - rokade,rokeren

dubbele schijf - dam

dubbele standaard - bimetallisme

dubbele verrekijker - binocle, jumelles

dubbele uitdrukking - pleonasme

dubbele zet - rochado

dubbelbol van lenzen - biconvex

dubbelen bij kaartspelen - doubleren

dubbelen van garen - twijnen

dubbelganger - double, doubleur, evenbeeld, sosios, sosie(Fr.)

dubbelgangers - menaechmi, menechmen

dubbelgeslagen touw (strop) om vaten e.d. te hijsen - leng

dubbelhartig - geveinsd, huichelachtig, vals, verradelijk

dubbelheid - dualisme, tweevoudigheid

dubbelhol van lenzen - biconcaaf

dubbelhuid - bolg, dubbelwand (scheepst.)

dubbelhuwelijk - biandrie, bigamie

dubbelkeper - batavia

dubbelklank - ui, ai, ei. oi, tweeklank

dubbelklank (verl. toon) - beses, oe

dubbelkoolzure soda - natriumbicarbonaat, zuiveringszout

dubbelkoolzuurzout - bicarnbonade

dubbelloof - ribvaren, stootvaren

dubbelpaneel - diptiek, tweeluik

dubbelpolig - bipolair

dubbelrietblad instrument - heckelfoon, piccoloheckelfoon

dubbelrietbladinstrument - hobo

dubbel schrijving - dittografie

dubbelslachtige - hermafrodiet

dubbelslachtigheid - hermafroditisme

dubbelstuk - dubloen

dubbeltal - paar, tweetal

dubbeltalig - bilinguaal

dubbeltaligheid - bilinguïsme

dubbeltje - beisje

dubbelvorm - doublet

dubbelwaardig - ambivalent, binominaal

dubbelwaardigheid - ambivalentie

dubbelwandige flacon - thermosfles

dubbelwandige fles - thermosfles

dubbel wigvormig kristal - bisfenoid

dubbelzang - duet

dubbelzegging - herhaling, pleonasme, tautologie

dubbelzet bij schaken - rochade, rokade

dubbelzien - diplopie

dubbelzijdige verlamming - paraplegie

dubbelzinnig - ambigu, ambiqu, dilogisch, equivogue, hormoniem, onbetamelijk, onbetrouwbaar, onduidelijk, onkies, onzedelijk, toespelend, verdacht,

dubbelzinnige uitdrukking - ambilogie

dubbelzinnigheid - ambiguïteit, dilogie, equivoque,

meerduidigheid, woordspeling

dubbelzout - aluin, aluminium, carbonaat, kalium, sulfaat

dubbelzout van wijnsteenzuur - bitartraat

dubbeltje - beisje

dubbeltaligheid - bilinguïsme

dubbelvorm - doublet

dubbelwaardig - ambivalent

dubbelwaardigheid - ambivalentie

dubbelwandige flacon - thermosfles

dubbelweefsel - tetra

dubbelzang - duet

dubbelzinnigheid - ambigu, amphibool, equivogue, tweeledigheid, woordspelling

dubbelzout - aluin, aluminium, carbonaat, kaliumsulfaat,

dubben - aarzelen, mijmeren, piekeren, soezen twijfelen, weifelen,

dubieus - onvast, onzeker, twijfelachtig

dubio - tweestrijd, twijfel

ducdalf - meerpaal, meerstoel

duchten - schromen, rezen

duchtig - danig, doortastend, energiek, erg, flink, geducht, grondig, hevig, lirondig, kloek, krachtig, redoutabel, stevig, terdege, zeer

duel - tweegevecht, tweekamp, tweestrijd

duel van Duitse studenten - mensuur

dueluitdagingsbriefje - cartel

duet - dubbelzang, duo, tweezang

duf - bedompt, bekrompen, benauwd, beneveld, dompig, muf, onfris, lusteloos, saai, schimmelachtig, sloom, suf, verdorven, vervelend, vies, vochtig, vuns(ig)

duffel - jas, winterjas

dufheid - dorheid, saaiheid, sufheid

duidelijk - apart, apert, apparent, baarlijk, begrijpelijk, bepaaldelijk, beslist, bevattelijk, blijkbaar, doorzichtig, evident, glashelder, goed, helder, kennelijk, klaar, levendig, licht, lumineus, manifest, merkbaar, onmisbaar, plat, simpel, saillant, sprekend, tastbaar, toelichten, uitdrukkelijk, uitleggen, verklaren, verstaanbaar, visibel, wel, zichtbaar, zonneklaar

duidelijk maken - duiden,wijzen,

duidelijk en helder - zuiver

duidelijkheid - evidentie, helderheid, klaarheid, klaarte, ondubbelzinnigheid

duidelijk maken – beduiden, toelichten, tonen, uitleggen, verklaren, wijsmaken

duidelijk omschrijven - definiëren, bepalen, vaststellen

duidelijk spreken - articuleren

duidelijk stellig - parmantelijk

duidelijk uitkomend - beslist, prononceren

duidelijk voelbaar - palpabel, tastbaar

duidelijk waarneembaar - merkbaar, zichtbaar, onmiskenbaar, zonneklaar

duidelijk zichtbaar - helder, open(lijk)

duidelijke gelijkenis - evenbeeld

duidelijke uiteenzetting - exposé

duidelijker doen uitkomen - releveren

duiden - aanwijzen, uitleggen, verklaren, zinspelen

duidt grens aan - R.G.

duidt een heilige aan - Sint, St.

duidt een voorwaarde aan - als, indien, zo

duif - doffer, duiver, draaier, hoornkapucijn, kropduif, non, pagadet, pauwstaart, smient, tortel, tuimelaar

duif met kuifje - kapduif

duikboot - onderzeeër

duikboot in evenwichtbrengen - tremmen, trimmen

duikelaar - buitelaar, tuimelaar

duikelaartje - trip

duikelen - buitelen, rollen, tuimelen

duikeling - buiteling, salto, tuimeling

duiker - alk, dodo, dompelaar, egelskop, fuut, heul, kikvorsman, onderduiker, pinguïn, piongeur, rioolkolk, zeekoet, zinker

duikereend - bolder, dodaars, fuut, lom, topper

duikergans - zaagbek

duikergerei - snorkel

duikerkleding - scafander

duikerklok - caisson

duikerpak - scafander, skafander

duikgerei - snorkel

duikvogel - eend, fuut, dodaars

duikziekte - caissonziekte

duim - duimelot, har, inch, muurhaak

duim of achtervinger van een jachtvogel - aasklauw

duim van een hengsel - har, her,herre

duim van een scharnier - har,harre, her,herre

duimafdruk - vingerafdruk

duimbreedte - inch

duimeling - duimelot, haakring, handschoenduim

duimelot - duimeling

duimendraaien – lanterfanter, luieren, lummelen, nietsdoen, niksen

duimkleppers - castagnetten

duimkruid - geld (scherts)

duimspijker - punaise

duimstok - maatstok, meetlat

duin in de Sahara - seif

duim van een hengsel - har, her, herre

duimzuiger - duimelot, fantast

duin - aardhoogte, heuvel, nol, nolle, hoogte, zandberg, zandheuvel

duinbes - duindoorn, wegedoorn

duindistel - zeedistel

duindoorn - gaspeldoorn, kattedoorn, wegedoorn

duindoren - dragant

duinduiker - tapuit

duinen - zeewering

duinensoort - barchanen, barkhanen, dwarsduinen, kamduinen, lengteduinen, paraboolduinen, sikkelduin, streepduinen

duingras - helm

duinheuvel - kling

duinhoop (hoge kale) - blinkerd

duinpan - del, duinvallei

duinplant - ananasbes, boksdoorn, dragant, duindoorn, genntiaan, helm, kattendoorn, kruisdoorn, purgeerdoorn, ratelaar, schijtbes, wegedoorn

duinputter - sneeuwgors

duinreep - kweek

duimsoort - barchaam, dwarsduin, lengteduin, sikkelduin, paraboolduin

duinvallei - del, delling, duindel, duinpan

duinvogel - doornsluiper, griel, scharlulp

duist - grassoort, kaf, scholm, smeel, vossenstaart

duister - abstruus, apocalyptisch, donker, geheim(zinnig), ingewikkeld, mysterieus, nebuleus, obscuur, onbegrijpelijk, ondoorgrondelijk, ondoorzichtig, onduidelijk, oraculeus, raadselachtig, schemerig, sinister, somber, stikdonker, verward, zwart

duister deel van een etmaal - avond, nacht

duister en verward geheel - labyrint

duister geheel - labyrint

duister maken - benevelen, verduisteren

duister probleem - raadsel

duistere champagne - berkenwijn

duistere taal - bargoens, jargon, koeterwaals

duistere zaak - enigma, mysterie, raadsel, vraag

duisterheid - duisternis, obscuriteit, onduidelijkheid, verwardheid

duisterling - domper, obscurant

duisternis - bijgeloof, donkerheid, donkerte, floers, kwaad, nacht, obscuriteit, schemering

duister probleem - raadsel

duit - cent, geld, munt

duitblad - centeblad, kikkerbeet, kikkerkruid

duiten - geld, pegulanten, pingping

duitendief - geldwolf, gierigaard

duitenpletterij - geldmakerij

Duits acteur - Moissi

Duits architect - Frey, Gropius

Duits automerk - Audi, BMW, DKW, Goggo, Mercedes-Benz, NSU, Opel, Porsche, Volkswagen

Duits betaalmiddel - D.M., R.M., mark, pfenning

Duitse componist -

3 Egk

4 Ahle, Bach, Berg

5 Haydn, Lehar, Liszt, Reger, Weill

6 Brahms, Händel, Mozart, Schütz

7 Strauss

8 Schubert, Schumann

9 Beethoven,

10 Mendelssohn

Duits dichter - Goethe, Heine, Hauptmann, Lessing, Rilke, Schiller, Uhland

Duits eiland -

5 Juist, Rügen

6 Borkum, Mellum

7 Baltrum, Fehmarn

8 Bornholm, Langeoog

9 Norderney

10 Spiekeroog, Wangerooge

Duits filosoof - Hegel, Kant, Schopenhauer

Duits gebergte - Harz, Eifel, Taunus, Hunsbrück, Odenwald, Spessart

Duits Industriegebied - Ruhrgebied

Duits kaartspel - skat

Duits keizer - Barbarossa

Duits koningshuis - Habsburg, Hohenzollern

Duits lansier - Ulaan

Duits leesteken - umlaut

Duits lidwoord - das, der, die, eine, ein

Duits natuurkundige - Fahrenheit

Duits schilder - Cranach, Dürer, Holbein, Klee, Klimt, Leibl, Marc, Menzel, Thoma

Duits vorstendom - Palts

Duits vrachtschip - kaan

Duits wijsgeer - Fink, Hegel

Duits wiskundige - Euler, Gauss

Duits zilverstuk - Thaler

Duitse architectenschool - Bauhaus

Duitse astronoom - Gaoss, Kepler, Möbius

Duitse auteur -

4 Boie, Böll, Brod, Eich, Lenz, Mann

5 Busch, Grass, Heine, Hesse, Kafka, Rilke, Weiss

6 Andres, Bernus, Brecht, Frisch, George, Goethe, Moissi Mörike, Werfe

7 Athaus, Lessing, Plevier, Richter

8 Schiller

Duitse badplaats - Ems, llmenau, Travemünde

Duitse brem - gaspeldoorn, gaspeldoren

Duitse champagne - sekt

Duitse dans in driekwart maat - allemande

Duitse geheime politie - gestapo

Duitse godgeleerde - Spener (piëtisme)

Duitse grensplaats - Elten

Duitse havenstad - Bremen, Cuxhaven, Emden, Ems, Kiel, Hamburg

Duitse hoofdstad - Berlijn

Duitse huzaar - ulaan

Duitse ideoloog en politicus - Marx

Duitse Industriestad - Essen, Duisburg, Solingen

Duitse industrieel - Krupp

Duitse jaarbeurs - messe

Duitse kanselier (W.) - Brandt, Adenauer, Kiesinger

Duitse keizer - Otto, Wilhelm

Duitse kleuterschool - Kindergarten

Duitse luchtschipconstructeur (en - vlieger) - H. Eckener

Duitse meesterzanger (dichter) - Saaks

Duitse munt - Groschen, Heller, Mark

Duitse musicus - Erk

Duitse N.V. - A.G.

Duitse politieke partij - CDU, CSU, FDP, KPD, NPD, SED, SPD

Duitse rivier - zie rivier in Duitsland

Duitse scheikundige - Hahn

Duitse schilder - Dũrer

Duitse schrijver - Arnold, Böll, Brecht, Grass, Goethe, Grimm, Heine, Hesse, Kafka, Kellermann, Lessing, Mann, Neumann, Rilke, Schiller, Weiss, Zweig

Duitse staat -

3 BRD, DDR

5 Baden

6 Bremen, Hessen

7 Beieren, Hamburg

8 Saarland

11 Neder-Saksen, Würtenberg

12 Rijnland-Paltz

15 Sleeswijk-Holstein

17 Noordrijn-Westfalen

Duitse stad door de Romeinen gesticht - Aken

Duitse universiteitsstad -

4 Bonn, Jena, Kiel

5 Halle,

6 Berlijn, Bochum, Keulen,

7 Dresden, Hamburg, Konstanz, Leipzig, Marburg,

München, Münster, Rostock,

8 Dortmund, Freuburg,

9 Frankfort, Göttingen, Tübbingen

10 Greifswald, Heidelberg, Neurenberg, Regensburg,

Saarbrücken,

Duitse uitvinder - Diesel

Duitse wijn - Moezel, Rijnwijn

Duitse zilveren munt, oude - Taler

Duitser - Beier, Boche, Germaan, Hes, mof, Pruis, Sakser

Duitsland - Germanië

Duitsland, stad in -

3 Ems, Ulm

4 Aken, Bonn, Diez, Gera, Jena, Kiel

5 Hagen, Herne, Kleef, Mainz, Neuss, Tabar, Trier, Worms

6 Berlijn, Bochum, Bremen, Erfurt, Kassel, Keulen, Lübeck,

Minden

7 Bamberg, Bottrop, Dresden, Hamburg, Koblenz, Krefeld,

Leipzig, Mulheim, München, Münster, Postdam, Rostock

8 Augsburg, Brunswijk, Dortmund, Duisburg, Freiburg,

Hannover, Mannheim, Solingen, Würtzburg

9 Bieleveld, Darmstadt, Flensburg, Frankfurt, Göttingen,

Karlsruhe, Offenbach, Oldenburg, Osnabrück, Remscheid,

Stuttgart, Wiesbaden, Wuppertal

10 Baden-Baden, Dusseldorf, Heidelberg, Leverkusen,

Neurenberg, Oberhausen, Regensburg, Salzgitter

11 Bremerhaven, Saarbrücken, Wanne-Eickel

12 Ludwigshafen

13 Gelsenkirchen, Wilhelmshaven

14 Recklingshausen

15 Münchengladbach

duiveboon - tuinboon

duivegeluid - kirren, koeren

duivekater - kerstbrood

duivenkervel - aardrook, grijzekom (gew.)

duivel - asmodee, beëlzebub, beëlzebul, belial, boze, demo(o)n, diable, diabolus, diavolo, droes, drommel, duvel, geest, ikker, joosje, joost, Lucifer, mefistofeles, Mepbisto, mieter, monster, satan, sater, spuier, verleider, weerga, wezen

duivelaanbidder - Jezidi

duivelarij - afgoderij, arglistig, demonisch, diabolisch, exorcisme, gezanik, gezeur, hels, last, woedend,

duivelbanner - belezer, bezweerder, duivelbezweerder, duiveljager, exorcist

duivelbanning - exorcisme

duivelbezweerder - duivelbanner, exorcist, duiveljager

duivelin - helleveeg

duivels - arglistig, boos, deksels, demonisch, diabolisch, diantre, duivelachtig, hels, infernaal, mefistofelisch, satanisch, satans, vervloekt, woedend

duivelsbeet - smeerwortel

duivelsbezwering - exorcisme

duivelsboon - smeerwortel

duivelsbrood - champignon

duivelsdienaar - satanskind

duivelsdozijn - dertien

duivelsdrek - wolfsmelk

duivelsgeweld - spektakel

duivelskaas - paddestoel

duivels karakter - demonie

duivelskers - heggenrank

duivelsklauw - berenklauw, valeriaan

duivelskruid - doornappel, monnikskap

duivelskunst - hekserij magie, tovenarij, toverkunst

duivelskunstenaar - tovenaar

duivels mens - demon, satan

duivelsnaaigaren - rui, warkruid

duivelsoog - adonisroosje, zomeradonis

duivelsrog - zeeduivel

duivelsstok - lisdodde

duivelstoejager - bout(zeew.), brasser, factotum, doeal, marskramer, opstoker, schabul

duivelstoejager bij de zalmvisserij - slampamper

duivelvis - hozebek, hazenmond, zeeduivel

duivemandje - keef

duivengeluid - kirren, koeren

duivenhok - piere, til

duivenhouder - duivenmelker

duivenkervel - remke

duivenras -

6 tortel

7 bosduif, carneau, kipduif, kropper, nonduif, nonneke

8 hagenaar, houtduif, kropduif, krulduif, lachduif, postduif,

papegaaiduif, rotsduif, tandduif, trekduif, valkenet,

wratduif

9 grondduif, holenduif, kraagduif, kroonduif, kruidduif,

manenduif, meeuwduif, raadsheer, steenduif, treurduif,

tuimelaar

duivenslag - knip, voliëre

duiventil - duivenhok

duivenverblijfplaats - til

duiver - doffer

duizelen - dooreendraaien

duizelig - deuzig, dizzy, draaiachtig, draaierig, onwel, zweverig

duizelig van de slaap - slaapdronken

duizelig worden - doezelen, dutten, zwijmelen

duizeling - bocht, draai, draaiing, draaierigheid, roes, vertigo, zwijmel

duizelingwekkend - enorm

duizelkruid - wolverlei

duizend (Fran.) - mille

duizend (Tu) - bin

duizend in samenstellingen - kilo, milli

duizend ampères - kiloampère

duizend duizend - miljoen

duizend elektrische eenheden - kW

duizend gram - kilo

duizend jaar - millennium, miliade

duizend kubieke meter - kilostère

duizend liter - k.l., ton

duizend meter - kilometer

duizend miljarden - milliasse

duizend miljoen - miljard

duizend stère - kilostère

duizend volt - k.v.

duizend watt - k.w.

duizendbeen - duizendpoot

duizendblad - millefolium

duizendgraan - breukkruid, dwergvlas

duizendguldenkruid - rits, santorie

duizendjarige periode - chiliade, millennium

duizendknoop - adderkruid, addertong, adderwortel, adelaarswortel, herik, kiek, krodde, penningkruid, pijlkruid, salomonszegel, serpentstong, slangenwortel, varkensgras

duizendmiljoen - miljard

duizendpoot - scolopander, veelpoot

duizendpoten - chilopodamyriopoden,

duizendpotig insekt - duizendpoot, scolopander, veelpoot

duizendschoon - amarant, anjelier, klokjesgentiaan,

koekoeksbloem

duizendste deel van een gram - milligram

duizendste deel van een meter - millimeter

duizendste deel van een seconde - milliseconde

duizendste mm - micron, mikron

duizendtal - chiliade

dukdalf - meerstoel, meerpaal

Dulcinea - beminde, geliefde (van Don Quichot)

dul - boos

duldbaar - draaglijk, toelaatbaar, tolerabel

duldeloos - ondraaglijk

dulden - accepteren, doorstaan, dragen, duren, gedogen, gehengen, gelaten, harden, lijden, maken, ondergaan, schikken, souffreren, toelaten, toestaan, tolereren, uithouden, uitstaan, velen, verdragen, verduren, verkroppen

duldzaam - verdraagzaam

dulia - dienst, slavernij, slavendienst

dullen - lisdodde

dump - depot

dumpen - neerwerpen

dun - doorschijnend, iel, kleingeestig, luchtig, mager, min, mul, riel, schraal, schriel, slank, smal, vliesachtig, vliezig, ijl

dun ankertouw - kabelaring

dun baksel - wafel

dun beslag - temper

dun bier - scharrebier

dun (bij dranken) - waterig

dun bindgaren - raffia

dun blad gesteente - lei

dun blad hout - fineer

dun bladlood - heelood

dun blad metaal - blik, folie, lamelle, lamel

dun bladmetaal - lemmer

dun blad tin - staniol, staniool

dun buigzaam hout - rijs, spaan, spaander, teen

dun en schel - schril

dun en schriel - smal

dun en slank - rank

dun en slap neerhangend iets - sliert

dun en vlak - plat

dundoek - banier, driekleur, spandoek, vlag

dun doorzichtig weefsel - organdie

dun gebak - ouwel

dun gepaneerd vlees - schnitsel

dun geplet metaal - blik

dun gesleten plek in weefsel - glee

dungesneden vis of vlees - filet

dun gestold laagje op een vloeistof - vliesje

dun gezaaid - schaars

dun hout (van) - ellens (Noors), spanen

dun huidje - blees, membraan, pel, vlies

dunk - denkbeeld, gedachte, idee, mening, oordeel, opinie

dun katoenen weefsel - mul

dunken - geloven

dun koord - snoer

dun kwastje - penseel

dun laagje hout - fineer

dun mesje - lancet

dun metaal - blik

dun metalen pennetje - pin, stift

dun metalen plaatje - lamel, lamelle

dun metalen staaf - roe, roede

dun opgerold wafeltje - oblie, oublie

dun plaatijzer - stort

dun plaatje metaal - laam, lamelle, lamette, lamet(Fr.)

dun pannekoekje - flensje

dun plaatje - lamel

dun plaatje aan vissenhuid - schub

dun plaatstaal - stort, blik

dun plakje aardappel - chips

dun plat gebak - ouwel, wafel

dun plat stuk - snee, snede

dun pijpje om wonden open te houden - cannule, canule

dun scheepstouw voor weeflijnen - huiling

dun schijfje - flenter

dun smal stuk hout - panlat

dun staafje potlood - stift

dun stuk hout - lat, spaan

dun takje - ent, klauwier, lot, loot, rank, roe, roede, rijs, rijsje, sliet, sprik, sprokkelhout, stek, teen, twijg zwik,

dun touw - lijn

dun touw om slag te spannen - talreep

dun tweesnijdig mesje - lancet

dun uiteinde van een boomstam - sliet

dun uitgeslagen metaal - folie, foelie

dun uitgesneden reep vlees of vis - filet

dun uitslaan van een zeis - haren

dun van klei gebakken steen - tegel

dun vlies - membraan

dun vlugschriftje - brochure

dun voorval - gebeurtenis

dun weefsel - gaas, organdie, rag, spinrag, tule

dun ijs - kis

dun bladig gesteente - lei

dundoek - banier, driedoek, vlag

dunheid - tenuïteit

dunk - denkbeeld, gedachte, idee, mening, oordeel, opinie, waardering, zienswijze

dunne balk - ellen, richel, treef

dunne draad - garen snaar

dunne gesleten plek - glee

dunne grashalm - spriet

dunne houtplaat voor de schijn - fineer

dunne huid - membraan

dunne houtreep - spaander

dunne ijskorst op de weg - ijzel

dunne ijzerkoek - prauwel, wafel

dunne koek - pannekoek

dunne kostuumstof - tropical

dunne laag olieverf - frottis

dunne lamshuid als papier gebruikt – perkament,

dunne lange hoofddoek - sluier

dunne lap geroosterd vlees - bief, biefstuk

dunne lap vlees - biefstuk osselap, runderlap

dunne lat - rachel, tengel, tichel

dunne latten tussen zolderplanken - zolderveer

dunne mast - spier

dunne meelkoek - pannekoek

dunnen - schaven

dunne of kale plek in weefsel - glee

dunne overjas - demi

dunne paal - staak

dunne plaat om houtsoort te fineren - fineer

dunne plaats in weefsel - ril

dunne plank - lat, plint

dunne platen hout - fineer

dunne platen in een raam opgesloten - paneel

dunne plek in een weefsel - gaal, glee

dunne reep - pingel, strook

dunne rietsoort - pitriet

dunne rouwsluier - lamfer, pleureuse, rouwfloers

dunner worden-– afslanken, vermageren

dunne saus - lawaai

dunne schijf - plaat, plak

dunne schroefboor - fret

dunne slijtplek - glee, ril

dunne spijker - nagel

dunne stam - sliet

dunne steen - tegel

dunne stengel - rank, twijg, zwik

dunne stof - gaas, hair, lustre, mohair, tule

dunne stok - staak

dunne streep in een weefsel - gaal

dunne streng - chorda

dunne strohalm - strootje

dunne strook - strip

dunne stroom vloeistof - straal

dunne taf - armozijn

dunne taille - wespentaille

dunne tak - rol, teen, twijg

dunne twijg - rank, teen, zwik

dunne van klei gebakken steen - tegel

dunne van klei of cement gemaakte steen - estrik, siertegel, tegel, vloertegel, wandtegel

dunne verhoging op een voorwerp - ribbel

dunne vloeibare aardolie - nafta, naphta

dunne wandelstok - badine, rotting

dunne wandsteen - tegel

dunne weefselplek - sleet, sleetje

dunne zode - schol

dunne wollen stof - stamet

dunner maken - lengen

dunner mengen - versnijden

dunnetjes - lala, middelmatig, zozo

dunte - dunheid

duo - combinatie, duet, koppel, paar, set, span, stel, tweetal, tweezit, twee, twin

duodecimaal - twaalfdelig

dupe - bedrogene, benadeelde, gefopte, pineut, pisang, slachtoffer

duperen - misleiden

duplex - dubbel, tweevoudig

duplicaat - afschrift, doordruk, doorslag, dubbele, kopie

dupliceermethode - galvanoplastiek

dupliceren - kopieren

duplo - tweevoud

dur (muz.) - majeur

durabel - blijvend, duurzaam

dure delfstof – goud

dure geurstof - parfum

duren - aanhouden, dulden, blijven, lijden, voortbestaan, voorbijgaan, voortgaan

durend - blijvend, permanent

durende vijandschap - vete

durf - aplomp, bluf, branie, bravoure, dapperheid, drukte, heldenmoed, kloekheid, lef, moed, stoutheid, vermetelheid, waagstuk

durfal - branie, lefgozer, lefmaker, waaghals, wager

durfniet - lafaard, lafbek

durven - beproeven, bestaan, ondernemen, onderstaan, onderwinden, riskeren, verstouten, wagen

dus - aldus, alzo bijgevolg, daarom, derhalve, des, dies, ergo, igitur, ita, uiteraard, zo

dusdanig - dergelijk, dermate, zodanig, zulk

duster - huisgewaad, ochtendjas

dut - bluts, buts, deuk, gleuf, holligheid, induw, insluiping, schaarde

dutje - dommel, hazenslaapje, middagslaapje, poosken (Z.N.), siësta, slaapje, sluimering, tukje, uiltje

dutten - slapen, sluimeren, soezen, suffen

dutter - slaer, sluimeraar

duümviraat - tweemanschap

duur - couteus, dier (dichterlijk), dispendieus, duurzaamheid, expensief, gepeperd, kostelijk, kostbaar, kwantiteit, loop, onvoordelig, periode, prijzig, termijn, tijd, tijdsduur, zwaar

duur bij trage handel - luiduur

duurder worden - oplopen

duur en prijzig - peperig

duur glaswerk – kristal

duur kleed – pers

duur soort bont – nerts

duur soort kwarts - onyx

duur van dag en nacht - etmaal

duur van eb en vloed - getij, tij

duur van een cursus - semester, trimester

duur van tijd - poos

duurzaam - arduinen, bestendig, blijvend, consistent, degelijk, deugdelijk, durabel, hecht, houdbaar, kostbaar, lang, langdurend, langdurig, ordelijk, permanent, solide, stabiel, sterk, stevig, vast, voortdurend

duurzaam maken – consolideren

duurzaam en sterk - stevig

duurzaamheid - consolidatie, durabiliteit, soliditeit, stabilisatie, stabiliteit, sterkte

duurzaam kalkgesteente - marmer

duurzame depressieve stemming - hypothymie

duurzame stof - eterniet

duvelen - kwellen

duvelstoejager – factotu-

duw - aai, ouw, hort, kneep, opduvel, opstopper, por, stomp, stoot, zet

duw in de rug (sport) - big

duwen - aanhitsen, aanzetten, betasten, douwen, dringen, drukken, kloppen, persen, poken, porren, steken, stoken, stoppen, stoten, wekken, wringen

duwtje - tikje

dux - aanvoerder, hertog

dwaal - altaardoek, mappa

dwaalbegrip - misverstand

dwaalgeest - ketter

dwaalleer - haeresie, heresie, heterodoxie, ketterij, pseudodoxie

dwaallichtje - stalkaars

dwaalster - planeet

dwaaltuin - doolhof, labyrinth

dwaalzin - verblinding

dwaas - absurd, belachelijk, bespottelijk, bezeten, bezopen, burlesk, burlesque, clown, daas, dol, dom, driest, dwazerik, gek, geschift, grillig, grotest, idioot, inept, kei, kletsmeier, knettergek, kolderiek, krankzinnig, kwibus, lachwekkend, laf, mal, malloot, mesjogge, mofel, nar, ongerijmd, onnozel, ontzind, onverstandig, onwijs, onzinnig, paljas, pias, potsierlijk, raar, rare, redeloos, simpel, stapelgek, stultus, suf, uitzinnig, waanzinnig, warhoofd, wonderlijk, zinneloos, zot

dwaas (Hebr.) - nabal

dwaas aanmatigend - waanwijs

dwaas gebabbel - klets

dwaas gepraat - gekkenpraat, geklets, kletspraat, nonsens, onzin

dwaasheid - absurditeit, allotria, apekool, beledigingen, beuzelerij, beuzeling, domheid, folie, gekheid, gekkenwerk, gekkigheid, idioterie, idiotisme, ineptie, klets, kletskoek, kolder, kool, larie, malligheid, manie, nonsens, onverstand, onzin, onzinnigheid, sottise, waanzin, zot, zotheid, zotternij,

dwaas mens - malloot

dwaas toneelstuk - kluchtspel, sotternie

dwaas van droefheid - ontzind

dwaas verhaal - aardigheid, grol, kolder

dwaas vertoon - apekool

dwaasheden - allotria, kolder

dwaasheid - absurditeit, allotria, (apen)kool, gekheid, gekkigheid, idiotie, idioterie, kiets (koek), larie, malligheid, onzin

dwalen - dolen, falen, fout gaan, hoeden, mishebben, missen, ronddolen, ronddwalen, rondgaan, vergissen, waren, zwalken, zwerven

dwaling - aarzeling, aberratie, abuis, afwijking, doleantie, doling, erreur, error, ketterij, misgreep, misser, misslag, misstap, misvatting, paralogie, vergissing, verkeerdheid, waan

dwang - coactie, compulsie, drang, druk, gene, geweld, juk, machtsuitoefening, moet, moeten, nood, noodzaak, pressie, restraint, servituut, terreur, tucht, verplichting

dwang aandoen - generen

dwangarbeid - (ind) krakal

dwangarbeider - kettingganger

dwangarbeid in Siberië - katorga

dwang bekering - dragonnade

dwangbod (bridge) - forcing

dwangerfgenaam - legitimaris

dwanggedachte - anankasme, idee-fixe, obsessie, waandenkbeeld

dwanggezag - despotisme, dwingelandij, tirannie, willekeur

dwangmaatregel - afpersing, chantage, coactie,(economisch), dwangmiddel, sanctie

dwangmiddel - afpersing, astreinte, chantage, dragonnade, sanctie

dwangmolen - banmolen

dwangneurose - psychasthenie

dwangsom - astreinte

dwang van onstandigheden - noodzaak

dwangvoorstelling - mentisme, obsessie, waandenkbeeld

dwarrelen - draaien, fladderen, kolken, zweven, zwirrelen

dwarrelsneeuw - driftsneeuw

dwars - balorig, eigendunkelijk, eigengereid, eigenzinnig, haaks, halsstarrig, koppig, loodrecht, ongezeglijk, onhandelbaar, overdwars, overhoeks, recalcitrant, scheef, schuin, stijfhoofdig, tegenstrevend, transversaal, travers, weerbarstig

dwars doorlopen - traverseren

dwars op nerf (van hout) - kops

dwarsbalk - berkoen, bint, dwarsdrager, faas, gording, kesp, korteling, kruisarm, ligger, moerbalk, pui, raveling, travers,

dwarsbalk in schoorsteen - haalboom

dwarsbalk in steiger - bulsem, korteling

dwarsbalk op wapenschild - faas

dwarsbenige kraakbeenvis - rog, sidderrog, zeevos

dwarsbekvis - (doorn)haai, rog, zeevos

dwarsbeuk van een kerk - transept

dwarsbomen - belemmeren, benadelen, contrariëren, doorkruisen, dwarsdrijven, frustreren, handicappen, hinderen, tegenwerken, verijdelen,

dwarsboming - boycot, obstructie

dwarsboom - sluitbalk, sluitboom, sluithaak

dwarsbijl - dissel

dwarsdraad - inslag

dwarsdrijven - tegenwerken, tegenspreken

dwarsdrijverij - obstructie

dwarsfluit - fijfel

dwarsgang - zijgang

dwarsheid - koppigheid

dwarshout - gording, kalf, kruishout, ra, schei, schemel, spant

dwarshout in de grond - dodeman

dwarshout op een heibeen - kattespoor

dwarshout tegen een rij balken - gording

dwarshout van een steiger - bulsem,

dwarshout van een schip - ra, spant

dwarshout van een steiger - bulsem, bulsinghout, bulsterhout, korteling

dwarshout van een weefgetouw - kamhout

dwarshout van een wissel - harnas

dwarshuis - krukhuis

dwarsijzer - schei

dwarskabel - gierkabel (van ponten)

dwarsklamp - zaling

dwarskop - bobbekop, bullebak, dikkop

dwarskijker - spion, verklikker, zeurpiet

dwarslat - schei

dwarslat in ladder - sport

dwarslegger - biel(s), bint, ligger, slieper, spoorbalk, traverse

dwarsligger - biels, biel, rebel, slipper, stijfkop

dwarslijn - sneu, snijlijn, transversaal, travers

dwarslopen - doorkruisen, traverseren

dwarsmast - ra

dwars op de nerf - (van hout) kops

dwarsoverhoeks - tranversaal

dwarspand van een kerk - transept

dwarsregel in een kozijn - kalf

dwarsscheepse bank in een boot - docht, doft

dwarssnede vertonend - kops

dwarsstang - travers

dwarsstuk - keep

dwarsstuk op kop van heipaal - kesp

dwarsverbinding - travers (traverse)

dwarsvleugel van een gebouw - transept

dwarswal - travers, (traverse)

dwarsvleugel van een kruiskerk - transept

dwarswegen - zijpaden

dwarszitten - contrariëren, hinderen, plagen, sarren, treiteren

dwarszijde tonend - kops

dwaze - kwibus, kwidam

dwaze gewoonte - manie

dwaze man - kwibus, malle, mallerd, malloot

dwaze opschik - toetakeling

dwaze praat - apekool, dazen, gebabbel, gedaas, gekheid, gelal, kolder, lariekoek, nonsens, zottenpraat, zottenklap

dwaze praat uitslaan - dazen

dwaze praatjes - apekool

dwaze streek - bêtise, bokkesprong, domheid, escapade, geldverspilling, uitspatting

dwaze vertoning - harlekinade, klucht, komedie, pots

dwaze verzotheid - rage

dwaze vrouw - gekkin, malloot, zottin

dweepachtig - enthousiast, fanatiek, romanesk

dweepziek - bigot, fanatiek, idolaat, oorlogszuchtig, sentimenteel, verzot

dweepziek Engels patriot - jingo

zweepziek ijveraar - dyhard, enthousiasteling, fanaticus, geestdrijver, jingo (Eng.), zeloot

dweepzucht - enthousiasme, exaltatie, fanatisme, geestdrijverij idolatrie, jingoïsme,

dweepzuchtig - fanatiek

dweil - dronkaard, dronkelap, dronkeman, fout, gebrek, misslag, opneemlap, sloerie, straatmeid, tekortkoming, verafgoding, vergissing, verzotheid, voetveeg, zelotisme, zwabber

dweilen - boemelen

dweper - drijver, fanaticus, fanatiekeling, geestdrijver, utopist,

dwerg - aardgeest, aardmannetje, gnoom, huisgeest, kabouter, kobold, lilliputter, mannetje, mensje, pygmee, trol, uk

dwergachtig - pygmeeïsch

dwergbuffel - anoba, mindorobuffel

dwergduiker - dwergantilope

dwerggras - draadhalm

dwerggroei - cretinisme, microsomie, nanisme, nanosomia

dwerggroei met snelle veroudering - progeria

dwerghaan - krielhaan

dwerghert - kantijl

dwerghoen - krielhoen, krielkip

dwergkokospalm - syagrus

dwergmuur - dwergbloem, dwergkruid, guichelmuur

dwergroosje - duinroos

dwergstaat - Andorra, Liechtenstein

dwergvalk - merliet

dwergvlas - radiole

dwergvolk - pygmeeën

dwergvolk uit Voor-lndië - alap

dwingeland - autocraat, despoot, despotisme, dictator, doordrijver, geweldenaar, landendwinger, nero, onderdrukker, overheerser, overweldiger, tiran, usurpator

dwingelandij - despotisme, tirannie, overweldiging

dwingen - aanzetten, compelleren, drammen, forceren, noodzaken, nopen, obligeren, opleggen, prangen, pressen, urgeren, verplichten

dwingend - bindend, coactief, coërcitief, compusief, gebiedend, imperatief, noodzakelijk, nopend, urgent, verplicht, wettelijk

dwingend verlangen - eisen

dwingende kracht - klem

dwingerig huilen - jengelen

dij - bovenbeen, ham

dijbeen - bovenbeen, femus

dijbeen in varkensham - ijsbeen

dijbeen(of onderbeen) met vlees - schenkel

dijen - groeien, uitzetten, tieren, zwellen

dijing - uitdijing, zwelling

dijk - aardhoogte, afsluiting, dam, dromer, slaper, wal, waterkering, zeewering, waker

dijk aan zee - waker

dijk achter waker - dromer, slaper

dijkbeheerder - dijkgraaf, heemraad, schout

dijkbekleding - bekramming, bematting, bezoding

dijkbelasting - hoefslag

dijkbescherming - krammat

dijkbestuur - dijkstoel, heemraad

dijkbovenvlak - kruin

dijkbreuk - doorbraak, opening

dijkdeel - glooiing, helling, kruin, voet

dijken onderhouden - stoelen

dijkgraaf - heemraad, schout

dijkgraafschap - heemraadschap

dijkgrondslag - zate

dijkheemraad - dijkbestuur

dijkhelling - glooiing

dijkje bij sawah en akkers - galengan

dijkje, smal en laag - kaag, kaaldijk

dijklasten - dijkgeld

dijkonderhoud - hoefslag

dijk om de sawa's - galengan

dijk om een gors - kaag

dijk, onderkant van het binnenbeloop van een - hiel

dijkopzichter - strandmeester

dijkschepen - dijkheemraad

dijksoort - bandijk, dromer, schaardijk, slaper

dijk zonder uiterwaarden - schaardijk

dijk zonder voorland - kaaldijk, schoorwal

dijkschot - dijkbelasting

dijkschouw - dijkcontrole

dijkval - afbrokkeling, afkalving , dijkverzakking,

dijk van een rivier - bandijk, rivierdijk

dijk waarop een weg of spoorbaan is aangelegd - baandam

dijk zonder uiterwaarden gescheiden van de rivier - schaardijk

dijk zonder voorland - kaaldijk, schoorwal

dijkzwaluw - oeverzwaluw

dijspier - bil

dijzig - dampig, heiig, mistig, nevelig, wazig

dynamiek - bewogenheid, gedrevenheid, kracht, stuwkracht, vaart

dynamiet - nitroglycerine, springstof

dynamisch - levendig, veerkrachtig,

dynamo - electromotor, generator

dynast - heerser, vorst

dynastie - vorstenhuis

dynastie (Rusland) - Romanow

dyne - krachtseenheid, dn.

dysenterie - darmontsteking, bloeddiarree, persloop

dyspepsie - verteringsstoornis

dyspnoe(a) - ademnood

dysprosium - dy

dijstuk - dijharnas, dijharst,schapebout

................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download