A



O

oase - rustoord, rustpunt

oase in Algerije - Touat

oase in Centraal-Azië - Chami

oase in Egypte - Siwah, Charga, Dechle, Farafra

oase in Libië - Koefra

oase in Niger - Bilma, Kaouar

oase in de Sinaï-woestijn - Elim

oase in Soedan - Selima

oasestad in Centraal-Azië - Chami

obat - medicijn, artsenij

obduceren - lijkschouwen

obductie - lijkschouwing

obediëntie - gehoorzaamheid, dienstplicht (in kloosters), kloostertucht

obediëren - gehoorzamen

obelisk - gedenknaald, grafzuil, monoliet, naald, (spits)zuil, pronknaald

obeliskvormig grafmonument - grafnaald

ober - bediende, garcon, kelner

oberin - kelnerin

Oberon - elfenkoning

obi - gordel, kimonogordel

obiit - ob

obione - ganzevoetige (planten)

obituarium - dodenlijst

objekt - onderwerp, voorwerp, zaak

objectdrager - objecttafel, objekttafel

objekteren - tegenwerpen

objectglas - voorwerpglas

objektie - bezwaar, tegenspraa, tegenwerping

objektief - lens, onbevooroordeeld, onbevangen, zakelijk

objectiviteit - objektiviteit, onbevangenheid, onbevooroordeeldheid

obla - rundermest

oblaat - hostie

oblatie - offergave

oblie - fluitje, nieuwjaarskoekje, prauwel, wafeltje

obligaat - verplicht, voorgeschreven

obligatie - effect, obI., schuldbekentenis, verbintenis, verplichting, voorschrift

obligatist - solist

obligatoir - verbindend, verplicht

obligeant - verplichtend, dienstvaardig, beleefd

obligeren - noodzaken

obligo - verplichting, borgstelling, garantie

obliquiteit - scheefheid, slinksheid, sluwheid

obliteratie - doorhaling, vernietiging

oblong - langwerpig

oboe - hobo

obsceen - gemeen, goor, oneerbaar, onzedig, onzedelijk, ontuchtig, schunnig, smerig, vies, vuil, vis

obscene geschriften - pornografie

obsceniteit - oneerbaarheid, ontuchtigheid, onzedelijkheid

obscuraat - domper, duisterling

obscurant - cultuurbarbaar, duisterheid, duisterling, domper, obskurant, obscuriteit, onverstaanbaarheid, vergetelheid,

obscuur - donker, duister, louche, onbekend

obsederen - in beslag nemen

obsequiem - gehoorzaamheid

obsequiene - kruiperig, onderdanig, verbeleefd, overgedienstig

observabel - merkwaardig, waarneembaar

observant - kloosterling

observatie - bespieding, inachtneming, opmerking, opvolging, tegenwerping, waarneming

observatiepost - waarnemingsplaats

observator - opmerker, waarnemer

observatorium - sterrenwacht, waarnemingsstation

observeren - bekijken, beschouwen, bespieden; gadeslaan, waarnemen

obsessie - dwangvoorstelling, kwelling

obsidisan - glasagaat, glaslava, lavaglas, marekaniet

obsignatie - verzegeling

obsoleet - verouderd

obstakel - barrière, belemmering, hindernis, hinderpaal, versperring

obstakels - barricade

obstetrie - verloskunde

obstetricus - verloskundige, vroedkundige

obstinaat - eigenzinnig, halsstarrig, hardnekkig, koppig

obstipatie - hardlijvigheid, verstopping

obstructie - afsluiting, dwarsdrijverij

obtuus - bot, stomp

obus - granaat, projectiel

occasie - gelegenheid

occasion - bargain, koopje

occasioneel - incidenteel, onopzettelijk, terloops, toevallig

occident - avondland,westen

occidentaal - westelijk

occluderen - afsluiting, remmen

occlusie - afsluiting

occult - geheim, verborgen

occultatie - zonsverduistering

occulte handeling - tafeldans

occultisme - helderziendheid, parapsychologie, spiritisme, toverij

occupatie - bezigheid, emplooi, inbezitneming

occuperen - bezetten, bezighouden, optreden

oceaan - wereldzee, zee, waterplas

oceaanleer - oceanografie

oceaanvlieger - Lindbergh

oceaanvogel - albatros

oceanenkunde - oceanografie

oceanische eilandengroep - Melanesië, Micronesië,Polynesië

oceanograaf - Agassiz, Cook, Hjort, Maury, Ross, Scoresby

ocelot - marapoet, serval, tijgerkat

och - ach, charme, helaas, wee,

och kom - gekheid, oele

ochloraat - demagoog, plebsleider, volksmenner

ochtend - v.m., (Eng.) a.m. , dageraad, morgen(stond)

ochtendblad - AD, Telegraaf, Trouw, Vaderland, Volkskrant

ochtendgetijde - priemen

ochtendgewaad - duster, kimono, negligé, ochtendjas

ochtendgloren - aanvang, dageraad, krieken, morgenstond

ochtendgodsdienst - morgenbede

ochtendhulde - aubade

ochtendjas - duster, ochtendgewaad, peignoir

ochtendkleed - kimono

ochtendkrieken - dageraad

ocbtendmaal - ontbijt

ochtendnevel - dauw

ochtendsignaal - reveille

ochtendzang - aubade

octaaf - interval, octava, toonafstand, tijdperk

octaaf (Kal.) - ottava

octaaf plus terts - decime

octaaffluit - piccolo

octachord - lier

octaëder - achtvlak

octaëdriet - anataas

octant - hoekmeetinstrument

octogonaal - achthoekig

octogoon - achthoekë

octopus - inktvis, poliep, sepia

octrooi - gunstbrief, handelsmachtiging, patent, privilege

octrooibrief - handvest

oculaire inspectie - ogenschouw

oculatie - enting

oculist - oogarts, oogheelkundige

oculus - roosvenster

odalisk - concubine, dienares, (harem)slavin

ode - gedicht, hymne, jubelzang, lofdicht, loflied, lofzang, logos, vers, zang

odeon - muziektempel

odeur - geur, lodderein, lucht, parfum, reuk(water)

odeurflesje - flacon

odieus - bezwerend, ergerlijk, hatelijk, onuitstaanbaar

Odin - alvader, oppergod, Wodan

Odins paard - Sielpnir

odium - haat, vijandschap

odol - mondwater

odometer - hodometer, pedometer, wegmeter

odontalgie - tandpijn

odontologie – gebidskennis, tandenleer

odorant - reukstof

Oclysaeus' vader - Laertes

Odysaeus' vrouw - Penetope

Odysseus' zoon - Telemachos

oedeem - waterzucht, zucht, zwelling

oefenaar - leermeester, oefenmeester, trainer

oefenboot - tubboot (roeien)

oefenen - bekwamen, betonen, betrachten, exerceren, harden, stalen, studeren, trainen

oefenhout voor ballet - barre

oefening - exercitie, (muz.) etude, opdracht, schoolopgave, test, thema, training

oefening houden - maneuvreren

oefening in het schrijven van het gehoorde - dictee, diktee

oefening in het zingen - zangoefening

oefening in onderwijs - studie

oefeningleider - coach, trainer

oefenles van studenten - practicum

oefenlap voor eerste handwerklessen - merklap

oefenmeester - africhter, coach, drilmeester, instructeur, trainer, leermeester

oefen- of proeftijd - stage

oefenpatroon - Marga

oefenplein - excercitieveld

oefenproeftijd - stage

oefenschool - leerschool

oefenstuk - etude, thema

oefenterrein van Sparta - (voetbalclub) Spangen

oefentijd - proeftijd, stage, stagiaat

oefenvertalIng - thema

Oeganda's hoofdstad - Entebbe

Oegrische taal - Fins, Hongaars

oehoe - arenduil, ooruil, ransuil

Oeralische taal - Fins, Hongaars, Laps, Samojeds

oekaze - bevelschrift

oeken - brommen, grommen, mompelen, pruttelen

oele - gein, gekheid, malligheid

oeloe - visuil

oen - domoor, mafkees, stommeling, sukkel, sul

oenig - onbenullig, sullig

oenologie - wijnleer

oer - oud, oorspronkelijk, primitief, ijzeroer

oer bevattende - oerig

oerachtig - ijzerhoudend

Oeralische taal - Fins, Hongaars, Laps, Samojeeds

oeraliet - hoornblende

oerbank - oerlaag

oerbevolking -

Aino (Japan), Maori(Nw. Zeeland), Dravida (Voor-lnd. en

Ceylon), Negrito (Austr.), Indianen (Amerika)

oerbos – jungle, oerwoud

oerbron - God, begin, oorsprong, origine

oerdier - aarddier, aueros, behemoth, brontosaurus, dinosaurus, dinotherium, diplodocis, gigantosaurus, holenbeer, iguanodon, mammoet, mastodont, minosaurus, oeros, reuzenhagedis, reuzenluipaard

oerdieren - protozoa

oerdiertje - protozoön

Oerdoe - Hindostani

oerdom - aartsdom, ezelsdom, imbeciel, oliedom, stom, uilig

oerelen - morrelen, peuteren

oergeschiedenis - prehistorie

oergesteente - magma, bazelt, graniet, lava

oergrond - primair

oerhagedis - brontosaurus, dinosaurus, gigantosaurus

oerhout - bitterzoet

oerig - oerachtig, ijzerhoudend

oerinsekten - protura

oerkracht in de kosmos - jin, jang

oerkrachten in de kosmos (Chin.) - tao

oerlaag - oerbank, koffiebank

oermiddellandse zee - tethys

oermodel - prototype

oermens - Neandertaler, Neanderthaler

oeros - aueros

oeroud - aftands, eeuwenoud, overoud, stokoud

oeroude Weense muziek - schrammel(muziek)

oeroude stad - Assur, Ninive, Ur

oerpaard - eohippus

oerreus - Ymir

oerreus (Noorse myth.) - fornjotr

oersegment - somiet

oerstadium - begin, oorsprong, origine, prehistorie

oersterk - ijzersterk

oerstof - celstof, protoplasma

oertaal - grondtaal

oertijd - archaeicum, prehistorie

oervogel - archaeopterix

oerwapen - knots

oerwoud – bushbush, jungle, oerbos, rimboe. wildernis

oerwoud in het Amazonegebied - selva

oerwoud in Italië - Etruria

oerwoud in Siberië - Taiga

oerwoud in Zuid-Amerika - selva

oesofagus - slokdarm

oester - fluim, kwalster, ostrea

oesterkwekerij - oesterbank

oester net - kor, korre

oesterteelt - ostreïcultuur

oestertraan (fig.) - parel

oestertijd - kortijd

oestervanger - oestervisser, scholekster

oestervisser - scholekster

oestradiol - eierstokhormoon, folliculine, menformon

oeteren - beuzelen, grommelen, mopperen, ploeteren

oets - boomezel, heurst, mallejan, wagen

oetsen - bedriegen, beetnemen

oeuvre - werk

oever - boord, buitenrand, droge, grens, kaai, ka(de), kant, kust, rand, randje, riepe, rivierkant, wal(kant), waterkant, zeekant, zij, zijde

oeveraas- eendagsvlieg, efemeride, haft

oeveraquarium - paludarium

oeverbekleding - schoeiing, beslag

oeverbescherming - dijk

oeverbewoner - ripuariër

oeverdam - ka(de), kaai, wal

oevergewas - bies, dodde, kod, kodde, lies, lis, oeverriet papierriet, papyrus, riet

oeverkant - kade, wal

oeverkruid - waterweegbree

oeverloos - grenzeloos, onbegrensd

oevernegge - eend

oeverpieper - kwikstaart

oeverplant - lis

oeverriet - halriet

oevervaart - cabotage

oeververbinding - brug, ferry, pont, tunnel, veer

oevervlechtwerk maken - tuinen

oeverzuring - waterzuring

of dergelijke - o.d.

Ofenpest - Boedapest

off side - buitenspel

offensie - belediging

offensief - aanval, aanvallend

offer - gave, gift, offerande, opoffering, slachtoffer

offer aan bacchus - libatie

offer van honderd stieren - bloedbad, hecatombe

offer waarbij bloed wordt vergoten - libatie, plengoffer

offeraar - doneur, gever, priester

offeraltaar - altaar, offertafel, outaar, outer

offerande - consecratie, mis, offer, offerplechtigheid, offertorium

offerbeeld - votiefbeeld

offerbeker - kelk

offerbrood - hostie, ouwel

offerbus - blok, offerblok

offeren - aanbieden, afstaan, betalen, dokken, geven, offreren, opdragen, prijsgeven, sacrificeren, schenken

offerfeest - offerande

offergave - oblatie, offergift

offergeld - offertorium

offergewaad - kazuifel, offerkleed

offerkleed - offergewaad

offermaaltijd - communie, communie, sedekah, offerande

offerplaat - offersteen

offerplaats - altaar, outaar, outer

offerplaats van kinderen (aan Moloch) - gehenna

offerplechtigheid - offerande

offerplechtigheid der katholieke kerk - eucharistieviering

offerschaal met het bloed van Christus - graal

offerschotel - patella

offertafel - altaar, outer

offerte - aanbieding, aanbod, bod, propositie, prijsopgave, voorslag, voorstel

offervaardig - gul, mild, royaal, vrijgevig, weldadig, welwillend

offervinder - haruspex

office - suikerwerkerij

officiant - ambtenaar, beambte

officie - ambt, ambtsbekleding, dienst, post, werkkring

officieel - ambtelijk, deftig, echt, erkend, geloofwaardig, vormelijk, wettig

officieel bericht - bulletin, communique

officieel erkennen - homologeren

officieel gastmaal - banket

officieel gehoor - audiëntie

officieel geschrift - akte, bul, codicil, diploma, exploot, oorkonde, pas, paspoort

officieel grensstuk - pas

officieel medisch handboek - farmocopee

officieel regeringsorgaan - staatsblad

officieel schrijven - missive

officieel stuk - acte, bul, codicil, diploma, exploot, oorkonde, pas, paspoort, testament, trouwboekje

officieel toegelaten - erkend

officiële aanvang van de bouw - eerstesteenlegging

officiële bekendmaking - afkondiging, besluit, communiqué, bulletin

officiële gehoorverlening - audiëntie

officiële herdenking - feest

officiële in gebruikstelling - opeing, tewaterlating

officiele kleding - ambtsgewaad

officiele ontvangst - receptie

officiële plechtigheid - herdenking

officiele verklaring - certificaat

officier - admiraal, bevelhebber, generaal, kapitein, kolonel, luitenant, majoor, overste, ritmeester

officier bij cavalerie - ritmeester

officier van gezondheid - regimentsarts

officier van justitie - prosecutor

officier van justitie in de middel eeuwen - drost

officierseetzaal en -dagverblijf op schepen, - messroom

officiersjas - boernoes

officierskantine op schepen - mess, longroom

officiersransel - musette

officieus - gedienstig, halfambtelijk, hulpvaardig, onofficieel, zijdelings

officina - boekdrukkerij

officinaal - geneeskrachtig, helend

officinalia - apothekerswaren, artsenijen

officio - ambtshalve

officium - ambt, dienst, plicht, officie

offreren - aanbieden, opdragen, schenken, overhandigen

offset - vlakdruk

offside - buitenspel

ofiet - groenmarmer, serpentijn, slangensteen, talksteen,

ofiologie - slangenbeschrijving

ofir - Arabië, goudland, Indië

ofschoon - al, alhoewel, hoewel, hoezeer, of, ondanks, schoon, terwijl, trots,

oftalmie - oogontsteking

oftalmologie - oogziektenleer

oftalmoloog - oogarts

oftalmoscoop - oogspiegel

oftewel - alias

ogelijn - oogje, oogappel

ogen - beogen, blikken, doelen, kijken, mikken, smiezen, streven

ogen/hulp voor de - bril, lens, loep

ogenblik - amerij, effen(tjes), even, moment, mum, ommezien, oogwenk, poos, seconde, sekonde, tel, tijdstip

ogenblik van gebeuren - tijdstip

ogenblikje - amerij, even(tjes), moment, tel

ogenblikkelijk - dadelijk, direct, gelijk, meteen, momentaan,

onmiddellijk, onverwijld, prontamente, subiet, terstond, momenteel

ogenblik van rust - pauze

ogendienaar - kruiper, vleier

ogenhulp - bril, lens, loep

ogenmedicijn - ogentroost

ogenschijnlijk - apparent, blijkbaar, duidelijk, klaarblijkelijk, schijnbaar

ogenschouw - parade

ogentaal - blik

ogentroost - euphrasia

ogief - kruisboog, puntboog, spitsboog

ogivaal - spitsboogvormig

oir - afkomst, aver, kroost, nageslacht, nazaat, telg, zaad, afstammeling, nakomelingschap

okay - o.k.. boed

oké - akkoord, okido, uitstekend

oker - berggeel, limoniet, hematiet

okeraarde - almagra

okerachtige verfstof - sienna

okido - akkoord, oke

okkernoot - notenboom, noteboom, okker, notelaar, telnoot, walnoot

oksaal - koor, priesterkoor, zangerskoor

oksel - armholte, axilla, hoek

okselstuk van hemden - klink

oksenaar - horloge

oktober - wijnmaand

olderman - gildebestuurder

oleander - laurierroos, rozelaurier

oleaster - olijfboom

olefine - alkenen

oleïne - olievet

olie - aardolie, amandelolie, anijsolie, beenderolie, bronolie, castorolie, cederolie, citroenolie, eucalyptusolie, gasolie, haarolie, katoenolie, klapperolie, kokosolie, lampolie, lavendelolie, lijnolie, machineolie, nagelolie, oleïne, olijfolie, palmolie, patentolie, pepermuntolie, petroleum, raapolie, ricinusolie, rozenolie, slaolie, smeer, smeerolie, sneenolie, standolie, stookolie, teerolie, terpentijn, traan, vet, wonderolie

olie (Eng.) - oil

olie uit bladeren van de kajoet(h)boom - kajapoetolie (pijnstillend)

olie uit de absint- of alsemplant - absintolie

olie uit een zekere vrucht - bergamotolie

olie uit eieren - eierolie

olie uit hars - terpentijn(olie)

olie uit kruidnagelen - nagelolie

olie uit nootmuskaat - macisolie

olie uit olijven - olijfolie, slaolie

olie uit oranjebloesem - neroli, neroliolie

olie uit ricinuszaden - castorolie, purgeermiddel, ricinusolie, wonderolie

olie uit rundvet, planten of zaden - boterolie

olie uit versteende vissen - ichtyol

olie uit vlaszaad - lijnolie

olieachtig - onctueus, tranig, vet, vettig

olieachtige stof uit fossiele vissen - ichtyol

olieachtige vloeistof - balsem, bitumen, creosoot, levertraan, olijfolie, slaolie, visolie

olieachtige vrucht - olijf

oliebak van een lamp - peer

olieberg - hoogte, terp, vluchtheuvel

olieblauw - zwavelkoper

olieboer - olieman

oliebol - dronkemansgezicht, rekruut

oliebol met jam - nonnenfortje

olieboot - tanker, tankschip

oliebron - petroleumbron

oliecarter - oliezinkbak

oliedom - aartsdom, indom, oerdom, oerstom, olieslim, uilig

oliedom persoon - domoor, ezel, uilskuiken

olie- en azijnstel - opzetje

oliefabriek - olieslagerij

oliefabrikant - olieslager

oliegever - olienaald

olieglad - spekglad, spiegelglad

oliegroef - smeergroef

oliegroen - chromaatgroen

oliehef - oliedroesem

oliehoudend gewas - aardnoot, klapper, kokosnoot, koolzaad, olijfboom, pinda, raapzaad, ricinus, sesam, talkbes, vlas

oliehoudend zaad - katoenpit, raapzaad

oliehoudende hars - elemi(e)

oliehoudende tropische plant - sesam

olie-installatie - jaknikker

oliejas - regenjas

oliekan met tuit - lampet

oliekannetje - kit

oliekever - meiworm

oliekleed - presenning

oliekoek - charlatan, domoor, kwakzalver, lijnkoek, oliekoop, raapkoek, sufferd

oliekop - oliepot

olielampje - nachtlichtje, pelita

oliemaatschappij - Avia, B.P. Caltex, Chevron, Esso, Fina, Shell, Total

olieman - machinesmeerder, olieboer

oliemeter - oleometer

oliën - smeren, vetten

olienoot - aardnoot, pinda

olieopslagplaats - olietank

oliepeil - olieniveau

olieperser - olieslager

oliepomp - jaknikker

olierijke vrucht - aardnoot, olijf, pinda, talkbes

olieslagerij - oliefabriek, oliemolen, oliestamperij, slagmolen,

olieslim - oliedom

oliesoort - gasolie, lijnolie, muntolie, notenolie, olijfolie, raapolie, rozenolie, santalolie, slaolie, smeerolie, stookolie

oliestof - elaine

oliesuiker - anijssuiker, glycerine, oliezoet

olie uit vlasdraad - lijnolie

olie uit zekere vrucht - bergamotolie

olievat - drum

olieverdamper - carburator

olieverfdruk - oleografie

olieverfkwast - spalter

olieverkitsel - oliemastiek

olieverkoper - olieman

olievetstof - oleïne, oline

olievogel - Guarcharo

oliezaad - koolzaad, lijnzaad, sesam

oliezinkbak - oliecarter

oliezoet - glycerine, glycerol

oliezwart - lampzwart

olifant - dikhuid, elefant, jumbo

olifantsbeen - ivoor

olifantschildpad - reuzenschildpad

olifantsketel - bouilleurketel

olifantsleider - kornak, mahout

olifantssnuit - slurf, tromp

olifantsspitsmuis - sprinspitsmuis

olifantstand - slagtand

olifantstor - olifantskever, snuitkever

olifantsvlinder - avondrood

olifantsziekte - elefantiasis, elefantiasius

olifantenoppasser - kornak

oligarchie - familieregering

oligargische aandelen - prioriteitsaandelen

oligo -klein, weinig

ollgochronisch - kortstondig, vluchtig

oligofreen - achterlijk, zwakzinnig

oligofrenie - achterlijkheid, zwakzinnigheid

oligotroof - voedselarm

oligotroof veen - hoogveen, sphagnum

olim - eens, eertijds, voorheen, voormaals, vroeger, weleer

olla podrida (Sp.) - allegaartje, mengelmoes, poespas

olm - iep, ulmus

olmkruid - moerasspirea

olms - gek, kinds, oud

oloe - visuil

olomouc - Olmütz

olijfachtige plant - es, liguster, olijf, sering

olijfboom - oleaster

olijfgroen of bruinedelgesteente - kaneelsteen (lijkt op de

hyacint)

olijfolie - boomolie, genuaolie, maagdenolie, provenceolie

olijftak - vredessymbool

olijk - boertig, grappig, guitig, koddig, leuk, luimig, slim, snaaks, guitig

olijke kwant - guit

olijkerd - clown, grapjas, grappenmaker, guit, klown, kwant, nar, pias, schalk, slimmerd, snaak

olIjvenboomgaard - olijfhof'

Olympisch comité - O.C.

Olympische spelen - olympiade, sportmanifestatie

olijvenboomgaard - olijfhof

om - ana(Gr.), omdat, omheen, omstreeks, omtrent, ongeveer, para (Gr.), rond, rondom, teneinde, vanwege, verstreken, voorbij, wegens, zoals

om aalmoes te vragen - bedelen

om afscheid te nemen - o.a.t.n., p.p.c.

om bazuinen - rondvertellen

om de onderkant - onderom

om deze reden - hierom

om die reden - daarom, deswege, vandaar

om een voorbeeld te noemen - b.v., bijv., e.c., e.g.

om en nabij - circa, omstreeks, ongeveer, omtrent

om en om - beurtelings, afwisselend

om hebben - dragen

om het even - effen, egaal, gelijk, glad, eender

om het middel binden - aangorden

om het middelpunt gelegen - centraal

om kort te gaan - afijn, enfin

om niet - cadeau, gratis, present, pd(prodeo)

om reden dat - omdat

om te bedanken - p.r. ,

om te beginnen - (voor)eerst

om van te smullen - gebak, heerlijk, taart, zalig,

om welke reden - waarom

om wie men algemeen lacht - risee

oma - grootmama, grootmoeder, omoe, opoe

omagra - schouderjicht

omalgie - schouderpijn

omarmen - omhelzen, omstrengelen, pakken

omarming - accolade, akkolade, embrassement, omhelzing, vereniging

omballing - rommel

omber - bergbruin, umbra

ombervogel - hamerkop

ombeurten - afwisselend, beurtelings

ombiliek - navelpunt

ombinden - omgorden

omblad - binnendek

omboorden - omzomen

omboordsel - chenille, kreel, kriel (van een hoed), rand

omboordsel van goud - of zilverpassement - chamarrure

ombrelle - paraplu, parasol

ombrengen - doden, uitroeien, vermoorden

ombrometer - regenmeter

ombudsman - gemachtigde

ombuigen - omslaan, inflecteren, verbuigen

ombuiging - contorsie, reclinatie, retroversie, terugbuiging ombuiteling - salto

omdat - aangezien, daar, dewijl, naardien, nademaal, nu, onlangs, poos, redengevend, terwijl, vermits, want, wel, wijl, wijle

omdelven - omgraven, omspitten

omdijkt land - polder, waard, woerd

omdoen - aangorden, omspitten, omslaan

omdoening - drukte, omslag,

omdolen - dwalen, rond(zwerven), waren

omdoling - peregrinatie

omdopen - debaptiseren, herdopen

omdraai - keer, omkering, ommekeer, wenteling, wending

omdraaien - draaien, keren, wenden

omdraaiing - renverse, renverse, rotatie, tour

omduikelen - omrollen, omvallen

omdijkt land - polder, waard, woerd

omega - einde

Ome Jan - lommerd, lombard, pandjeshuis

omelet - eierpannenkoek, struif

omen - (voor)teken

omfalos - navel

omfloerst - getoileerd

omgaan - gebeuren, geschieden, omvallen, leven, omlopen,

rondgaan, rondlopen, verkeren, verstrijken, voorbijgaan, voorvallen

omgaand - meteen, onmiddelijk

omgaan met - hanteren

omgang - contact, galerij, kontakt, loop, omloop, omwenteling, optocht, processie, relatie, ronde, rondgang, rondlopen, stoet, trans, verkeer, verkering, wending

omgang hebben -verkeren

omgang van een toren - trans

omgangsmiddel - taal

omgangstaal - spreektaal

omgangstaal in Suriname - Negerengels, Papiamento

omgangsvormen - etiquette, manieren, protocol

omgebogen bord ter zijde van een ploeg - rister, riester, strijkbord

omgebogen buis - hevel

omgebogen metalen rand - fels, flens

omgebogen stuk ijzer - pook

omgedraaid - andersom, omgekeerd,verwisseld

omgekeerd - achterstevoren, andersom, averechts, blik (kaartterm), bloot, daarentegen (d.e.t.), invers, invert, omgedraaid, omgewend, ondersteboven, open, overhoop, tegengesteld,

omgekeerd beeld - negatief

omgekeerd eivormig - obovaal

omgekeerd lichtbeeld - negatief

omgekocht - corrupt

omgekromd schaafsel - krul

omgekrulde hoek van bladzijde - ezelsoor

omgelegen - omliggend

omgelegen land - omstreken

omgeploegd weiland - groes, groeze

omgerold - omgekruld

omgeslágen deel van een kledingstuk -omslag, opslag

omgeslagen jaspand - lapel, revers

omgeslagen jasrand - revers

omgeslagen rand - lapel, omleg, omslag, rand, revers, zoom

omgeslagen zoom van een kleed - rabat

omgespen - omgorden

omgevallen - gekanteld

omgeven - bekleed, ombinden, omgrenzen, omhuld, omklemmen, ommuren, omrasteren, omringen, omsingelen, omtogen, omwoelen

omgeven door een kring - kreits

omgeving - atmosfeer, buurt, contrei, decor, dreven, entourage, kader, milieu, nabijheid, omstreken, omtrek, sfeer, streek,

omgeving waar men zich thuis voelt - element

omgeving waarin men leeft - milieu, sfeer

omgevouwen hoek van een bladzijde - ezelsoor

omgezetene - omwoner

omgezoomde kant - zoom

omgieten - overgieten

omgooien - omkieperen, omkegelen, omslaan, omsmijten, omverwerpen, omwenden

omgorden - gereedmaken, ombinden, toerusten,

omgrenzen - afbakenen

omhaal - bedoening, drukte, gedoe, heisa, krul, omslag, omweg, ophef, poeha, rompslomp, soesa

omhaal van woorden - digressie, omweg, preambule, uitwijding

omhakken - kappen, kerven, kloven, loskappen, omgraven, omhalen, omkappen,

omhulling van een of meervruchten - napje

omhulsel - bedekking, bolster, cocon, dop, bast, doos, etui, hoes, hul, huls, integument (huid), kaft, kap, kas, koker, korst, lichaam, map, omkleding, omwikkeling, omwindsel, pel, schaal, schede, schee, schil, tunica, vel, omwindsel, vlies, zemel

omhulsel van bloemen - schutblaadjes

omhulsel van de muskaatnoot - foelie

omhulsel van een bloempot - cachepot

omhulsel van een boek - kaft, kapitorie, omslag

omhulsel van een brief - enveloppe

omhulsel van een lamp - kap, lampekap

omhulsel van een lichtbron - lantaarn

omhulsel van een patroon - kardoes

omhulsel van een schaaldier - schelp

omhulsel van graanvruchten - kaf

omhulsel van het zaad - zaadhuis, zaadhuisje

omhulsel van mes - schee, schede

omhulsel van poeiers - ouwel

omhulsel van rupsen - cocon

omhulsel van vruchten - pel, schil

omhulsel voor een zwaard - schede

omhulsen van spieren - perimysiurrt

omineus - onheilspellend

omineuze stad in W. Vlaanderen - Ieperen

omissie - nalatigheid, uitlaten, uitlating, verzuim, weglating

omitteren - overslaan, vergeten, weglaten,

omkaderen - enkadreren, omlijnen, inlijsten

omkantelen - kiepen, omslaan

omkantijzer - omzetijzer, randijzer

omkappen - omhakken, vellen

omkeer - drama, inkeer, ommekeer, peripetie, revolutie, terugkeer, verandering, wending

omkeerbaar - reversibel

omkeerwoord - palindroom

omkegelen - omgooien, omverwerpen

omkenteren - converteren, draaien, keren, omkeren, kantelen,

omdraaien, omwenden, renverseren, wenden

omkeren - draaien, kantelen, keren, omdraaien, omkiepen, teruggaan, wenden, wentelen

omkering - draai, interversie, inversie, kentering, omgooien, omkieperen, ommekeer, omwerpen, wending, wenteling

omkieperen - omgooien

omklappen - ompraten

omkleden - bedekken, bekleden, draperen, hullen,

omkleden - bedekken, verkleden

omkleding - bedeksel, drapering , omkleedsel, verkleding

omkleedsel - enveloppe, hoes, kaft, kleed, omhulsel, omkleding omslag, overtrek, sloop, tijk

omklemmen - omkluisteren, omknellen, omvatten

omklinken - kantelen, omslaan

omkloppen - dooreenkloppen

omkluisteren - omklemmen

omklutsen - dooreenklutsen, mengen

omkomen - creperen, doodgaan, sneuvelen, sneven, sterven, stikken, vergaan, verliezen, verongelukken

omkoopbaar - corrupt, louche, onbetrouwbaar, oneerlijk, onguur, veil, venaal, verleidbaar

omkoopbaarheid - corruptie, veilheid, venaliteit

omkoopgeld - fooi, omkoopsom, smeer, steekpenning

omkoopsom - smeergeld

omkopen - corrumperen, veilen

omkoperij - corruptie, subornatie

omkrommen - kromtrekken

omkukelen - omvallen

omkwakken - omgooien, omverwerpen

omkijken - omzien, rondzien, terugkijken

omlaag - beneden, benee, neder, nederwaarts, neer(waarts), terneer, zakken, zakkende

omlaag gaan - af(dalen), neerdalen, neergaan, zakken

omlaag ploffen - neerstorten, vallen

omladen - overladen, overstouwen

omlauweren - bekransen, bekronen

omleg - omslag, zoom

omlegeren - insluiten, omsingelen

omleggen - stulpen

omlegging - deviatie, omleiding

omlegsel - boord, rand

omleiding - omlegging

omliggend - naburig , omgelegen, omgeving

omliggend land - buurland, entourage, omtrek

omloop - circuit, circulatie, criterium, fijt, gaanderij, galerij, koers, kringloop, omwenteling, overloop, ronde, rondgang, roulatie, trans, verzwering, wandeling

omloop aan de vinger - fijt, panaritium

omloop van een windmolen - zwikstelling

omloopdijk - ringdijk

omlooptijd van de maan - lunatie

omlopen - circuleren, omgaan, omwentelen, rondlopen, rouleren,

verstrijken, voorbijgaan

omlijnen - afbakenen, begrenzen, concretiseren, omkaderen

omlijning - afbakening, delineatie, kader, omtrek

omlijsten - encadreren, omkaderen

omlijsting - architraaf, encadrement, entablement, kader, lijst, montuur, passepartout, raam, rand, rollaag,

omlijsting van een bril - montuur

omlijsting van een opening - chambranle

omlijsting van een prent - passe-partout

omlijsting van een raam of deur - entoblement, kozijn

omlijsting van een schilderij - lijst, kader

ommanteling - versterkingsgordel

ommegang - gaanderij, ronde, rondgang

ommekant - keerzijde

ommekeer - draai, inkeer, kentering, omkering, ommezwaai, revolutie,verandering, wending, wenteling

ommeland - landstreek

ommestaand - keerzijde, omstaand, rondom

ommetje - kuier, loopje, omweg, wandeling(etje)

ommezien - handomdraai, ogenblik, oogwenk

ommezijde - keerzijde

ommezwaai - ommekeer, wenteling

ommuren - omwallen

ommuring - muurwerk, vestingmuur

ommuurde stad - veste

omnia - alles, elk, ieder

omnibus - autobus, boemeltrein, stadsbus, stoptrin, trolleybus

om niet - P.D. prodeo

omnipotent - almachtig, alvermogend

omnium - wedren

omnivoor - alleseter

omnivoren - beer, mens, varken

omoe - grootmoeder

omofaag - vleeseter

omoogje - picot

omperking - afrastering, omheining, schutting

ompraten - bekeren, bewerken, overhalen, overreden

ompunt - middelpunt

omranden - margineren

omranding - lijst

omreden - omdat

omrekenen - reduceren

omringen - cerneren, insluiten, omgeven, omsluiten, omsingelen

omringende gracht - singel

omroepen - aankondigen, bekendmaken, uitzenden

omroepvereniging - avro, e.o., kro, ikor, ncrv, nos, sbs, tros, vara, veronica, vpro,

omroeper - bellenman

omroepinstallatie - radio

omroepwagen - geluidswagen

omroeren - mengen, mixen

omrollen - kantelen, omduikelen, omrollen, tuimelen

omruilen - omwisselen, ruil, verruilen, verwisselen

omruiling - changement, conversie, echange, inwisseling, omruil, omwisseling, ruil, ruiling, uitwisseling, verandering, verwisseling

omschakelen - overschakelen, veranderen

omschansing - ommuring, schanswerk

omscholen - heropleiden

omschreven - circumscript

omschreven klank - velaar

omschrift van een munt - legende, randschrift

omschrijven - aanduiden, aangeven, bepalen, definiëren, parafraseren, uitduiden

omschrijving - bepaling, aanduiding, definitie, determinatie, parafrase, perifrase, signalement

omschrijving in woorden - circumlocutie

omschrijving van bouwwerk - bestek

omsingeld - ingesloten

omsingelen - belegeren, cerneren, insluiten, omlegeren, omringen

omsingeling - beleg(ering), insluiting

omslaan - aandoen, begroten, kantelen, kapseizen, kenteren, keren, kiepen, kieperen, neerslaan,ombuigen, omdoen, omdraaien, omkeren, omklinken, omrollen, omvallen, omvouwen, verdelen (gelijkelijk), wenden

omslaan van belastingen - repartitie

omslaan van een schip - kapseizen

omslaan van het achterste zeil - gijpen

omslachtig - breedvoerig, langdradig, verbeus, wijdlopig

omslachtig geheel van woorden - tirade

omslachtige drukte - rompslomp

omslachtigheid - breedvoerigheid, omhaal, prolixiteit, wijdlopigheid

omslag - allegatie, band, belasting, briefomslag, compres, couvert, doek, drukte, enveloppe, etui, gedoe, hoes, kaft, last, lust, map, moeite, naloop, omhaal, soesa, toestand, zak

omslag aan een kleed - overslag

omslag in de handel - peripetie

omslag met documenten - actetas

lapel, revers

omslag van een gordijn - rabat

omslag van een kleed - rabat

omslag voor een boek - map

omslag van jas - lapel, revers

omslagboor - zwengelboor

omslagdoek - shawl

omslagdoekje - sjaal, sjaaltje, stola, tissu

omslager - omroeper

omslagrok (Ind.) - sarong

omslagvel van boeken - jacket

omslenteren - ronddwalen, rondslenteren

omsloten ruimte - stal

omsloten stuk grond - erf, kraal, reservaat, tuin, wildbaan

omsloten stuk grond met fruitbomen - bogaard, boomgaard

omsloten stuk land - erf, gaard(e), tuin

omsloten waterkom in een tuin - vijver

omsluieren - voileren

omsluiten - beteugelen, cerneren, enclaveren, inhouden, bevatten, impliceren, insluiten, omringen, omvademen, omvamen, omvangen, omvatten

omsluitend bouwsel - ombouw

omsluiting - afrastering, enclavement, hekwerk, omheining, schutting

omsmeden - hersmeden, raffineren

omsmelten - hersmelten, raffineren

omsmijten - omgooien, omsnoeren, omvergooien, om(ver)werpen, vernielen, verwoesten

omspaden - omspitten, omwerken, omgraven, vernielen, verwoesten

omspannen - omvatten, omsluiten, omvamen

omspitten - omdelven, omgraven, omspaden, omwerken

omspringen - (be)handelen, omgaan, omverspringen

omstampen - omschoppen

omstander - ooggetuige, toeschouwer

omstanders - publiek, toeschouwers

omstandig - ampel, breed(voerig), circumstantieel, gedetailleerd, angdradig, nauwkeurig, particulier, uitgebreid, uitvoerig,wijdlopig

omstandig beschrijven - detailleren

omstandig in alle bijzonderheden vertellen - particulariseren

omstandigheden - milieu

omstandigheid - bedoening, breedvoerigheid, circumstantie, eventualiteit, factor, feit, gebeurtenis, gelegenheid, geval, kwestie, situatie, toestand

omstandigheid die iets doet geschieden - aanleiding

omstandigheid die moeilijkheden veroorzaakt - bottleneck, dilemma, knelpunt

omstandigheid die soms gevolgen heeft - aanleiding

omstandigheid waarin men terecht komt - gedoe

omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat - feit

omstandig spreken - uitweiden

omsteken - arborteren

omstevenen - omvaren, omzeilen

omstoeien - dartelen, dollen, ravotten, robbedoezen

omstorten - omverwerpen, vernielen, verwoesten

omstoten - omverwerpen, vernietigen

omstreden - betwist

omstreden gebied aan de Israëlische grens - Golan

omstreden punt - geschilpunt, twistpunt

omstreeks - circa, nabij, nagenoeg, omennabij, ongeveer, omtrent, plusminus, rond

omstreken - banlieu, buurt, omgeving, entourage, omtrek

omstreken van grote stad - banlieue

omstrengelen - omarmen, omklemmen, omsluiten, omsnoeren,

omsukkelen, omvallen, omvatten

om te bedanken - P.R.

omtellen - aftellen

omtocht - omgang, optocht

omtoeteren - rondvertellen, uitbazuinen

omtogen - bedekken, bekleden, bekleed, omgeven, omhuld,

omhullen, omtrekken, omtijgen

omtoveren - herscheppen, veranderen, vervormen

omtrek - bereik, boord, buitenlijn, buurt, contour, entourage, grenslijn, lijn, nabijheid, omgeving, ommeland, omstreek, omstreken, omvang, perimeter, rondte, rand, silhouet,

omtrek die bij de hand is - (hand)bereik

omtrekken - afbakene, afperken, omhalen, omhullen, omtogen, omtijgen

omtreklijn - contour

omtreksvorm - contourvorm

omtrent - aangaande, betreffende, circa, inzake, nabij, nopens, omstreeks, ongeveer, plusminus, rondom, zowat

omtuimelen - ombuitelen, omvallen

omtuining - hekwerk, omheining, schutting

omtijgen - omhullen, omtrekken

omturnen - veranderen

omvaamd - omspannen

omvallen - kantelen, kapseizen, kieperen, omduikelen, omkieperen, omkukelen, omslaan

omvang - afmeting, bereik, bestek, betekenis, circumferentie, dikte, enceinte, extentie, grootte, hoegrootheid, kanten, omtrek, perimeter, portee, ruimte, sfeer, tour, uitgebreidheid, uitgestrektheid, volume, wijdte

omvang van acht tonen - octaaf

omvang van menselijke stem - diapason

omvangen - omvatten, omgeven, inhouden, involveren

omvangrijk - breed, dik, groot, lijvig, ruim, uitgebreid, uitgestrekt, veelomvattend, vet, volumineus

omvat het noordelijk gedeelte van Syrië - Aleppo

omvatten - begrijpen, bestaan, bevatten, behelzen, encadreren, impliceren, includeren, inhouden, intomen, involveren, meebrengen, omgeven, omhelzen, omklemmen, omringen, omsingelen, omsluiten, omspannen, omvangen, ophouden, recluteren

omvatting - kader, lijst, montuur, omlijsting

omver - andersom, omgevallen, ondersteboven, onderuit, overhoop

omverblazen - doodschieten, fussileren, neerknallen, neerschieten, omverlappen

omvergooien - kantelen, omgooien, omsmijtenvloeren, verijdelen, vloeren

omverhalen - afbreken, ruïneren, slopen, vernielen, vernietigen, verwoesten

omverhalen van bomen - rooien

omverpraten - omturnen, overhalen, overreden, overtuigen

omverrukken - neerhalen, omrukken, vernielen, verwoesten

omverslaan - kantelen, omkiepen

omverwerpen - omgooien, omkegelen, omslaan, omsmijten, renverseren, verijdelen

omverwerpend - subversief

omverwerping - demolitie, eversie

omvlochten drankfles - mattekeesje

omvormen - reformeren, transvormen

omvormer - transformator

omvorming - metamorfose, reforme, transformatie, vervorming

omvouwen - omslaan

om wat - waarom

omweg - detour, kronkelweg, omhaal, ommetje

omwenden - draaien, keren, omkeren

omwentelen - rollen, omdraaien, omkeren, zwenken

omwenteling - draaiing, keer, omdraaiing, ommekeer, ommezwaai, omwending, oproer, opstand, revolutie, ronddraaiing, rotatie, toer, tour, verandering, wending,

omwentelingsgezind - revolutionair

omwentelingslichaam - rotor

omwerken - ploegen, spitten, verzetten

omwerpen - omgooien, omsmijten

omwerping - subversie

omwikkelen - inrollen, omhullen

omwille van - vanwege, wegens

omwinden - wikkelen

omwindsel - omhulsel, bedekking

omwisselen - ruilen, inruilen, omruilen, verruilen

omwisseling – ruil

omwisseling van geld - change

omwoeld koper- of ijzerdraad in vrouwenmuts - karkas

omwoelen - omwerken, dooreen woelen

omwoelen van grond - eggen, ploegen, spitten

omwonden ijzerdraad - lalton

omwonen - perioeci

omwoners - buren

omzagen - kappen

omzagen van bomen - vellen

omzeilen - ontlopen,ontwijken, vermijden

omzendbrief - circulaire, missive, rondschrijven

omzet - afname, afzet, debiet, handel, slijterij, verkoop

omzetten - converteren, konverteren, omstempelen,

permuteren, verwisselen

omzetten in geld - verzilveren

omzetting - inversie

omzetting in geld - monetisatie, realisatie

omzetting van klanken - metathesis, transponatie, transponering

omzetting van schuld met lagere rente - conversie

omzetting van voedingsstoffen - assimilatie

omzetting van voedingsstoffen - assimilatie

omzichtig - bedachtzaam, behoedzaam, diplomatiek, menageus, diplomatisch, voorzichtig

omzichtigheid - beleid, tact

omzien - omkijken

omzoming - rand, boord

omzwaai - breedvoerigheid, omhaal, omslag

omzwaaien - cirkelen, draaien, omslaan, omturnen, omwenden, rondzwaaien, zwenken

omzwachtelen - verbinden

omzwalken - omdolen, omzwerven

omzwenking met de voet - draaisprong

omzwerven - (om)dolen, (om)dwalen

omzwervend - vulgivaag

omzwerving - dooltocht, dwaaltocht, odyssee, peregrinatie,

vagabondage

onaandachtig - onattent, onoplettend, verstrooid

onaandoenlijk - apatisch, flegmatiek, flegmatisch, frigide, glashard, hard, koel, koud, laconiek, ongevoelig, onverstoorbaar

onaandoenlijke man - stoïcijn

onaandoenlijkheid - apathie, flegma, ongevoeligheid, soliditeit

onaangedaan - koud, ongeroerd, ongevoelig, ijskoud

onaangekondigd - onaangemeld, ongemeld

onaangenaam - akelig, bar, belabberd, beroerd, desgreabel, ellendig, eng, gemeen, guur, hatelijk, hinderlijk, honend, knorrig, krenkend, kwaad, kwetsend, lastig, lelijk, mishaaglijk, misselijk, mottig, naar, nurks, onaardig, onbehaaglijk, ongenietbaar, ongenoeglijk, ongepast, ongevallig, onplezierig, ongezellig, onhebbelijk, onprettig, onsmakelijk, onwelgevallig, onwelkom, pestilent, pijnlijk, smadelijk, spijtig, verdrietelijk, verdrietig, vervelend, zuur

onaangenaam geluid - gekras, gepiep, krassen

onaangenaam gevoel - angst, jeuk, krieuwel, kriebel, onlust, pijn

onaangenaam gezicht - tronie

onaangenaam hard - rauw, ruw

onaangenaam koud - guur, kil

onaangenaam maken - bederven, vergallen, verpesten

onaangenaam persoon - akeling, engerd, etre, kniesoor, naarling, nurks

onaangenaam ruiken - stinken

onaangenaam smakend - bitter, flauw, sterk, garstig, ranzig

onaangenaam weer - noodweer

onaangenaam werkje – akkefietje, corvee

onaangenaam zoet - miers, mierzoet

onaangenaamheid - bitterheid, desagrement, krakeel,

last, moeilijkheid, pestilentie, proef, toetsing

onaangename bejegening - terging

onaangename discussie - twistgesprek

onaangename droom - nachtmerrie

onaangename drukte - last

onaangename ervaring - flop

onaangename gelaatsuitdrukking - grijns, sneer

onaangename gesteldheid - buikpijn, hoofdpijn, kater, koliek, koorts, maagpijn

onaangename geur - stank

onaangename gevolgen hebben - aanbranden

onaangename gewaarwording - angst, buikpijn, kiespijn, maagpijn, malaise, onbehagen, pijn, schrik, vrees,

onaangename kerel - barbaar, beul, bloedhond, bullebak, dondersteen, egoïst, genieperd, monster, onmens, pestkop, plaaggeest, tiran

onaangename natte koude - kilheid, kilte

onaangename onderbreking - storing

onaangename reuk - stank, luchtje

onaangename taak - akkefietje, akkevietje, penitentie

onaangename tijding - jobstijding

onaangename verblijfplaats - bak, cel, erebus, gevang(enis), hel, lik, nor, petoet

onaangename vertrekking van het gelaat - grijns

onaangename vrouw - kreng, feeks, tang

onaangepast - asociaal

onaangeraakt - gaaf, heel, intact, maagdelijk, onberoerd, ongerept

onaangeroerd - gaaf, heel, intact, maagdelijk, ongerept, ongeschonden, volledig

onaangeroerd zijn - liggen

onaangestoken - onbesmet

onaangetast - maagdelijk, onaangeraakt, onaangeroerd,

onbetreden, ongerept, rein, zuiver

onaangevochten - onbetwist

onaangezien - alhoewel, niettegenstaande

onaanlokkelijk - onaantrekkelijk, onbekoorlijk

onaannemelijk - fabelachtig, fantastisch, inacceptabel, ongeloofbaar, ongelooflijk,ongeloofwaardig, verwerpelijk

onaanraakbaar - taboe, heilig

onaantastbaar - heilig, ongerept, onkreukbaar, onschendbaar, taboe

onaantrekkelijk - lelijk, onaanlokkelijk, onbekoorlijk, ongevoelig

onaanvaardbaar - verwerpelijk

onaanvechtbaar - evangelie

onaanzienlijk - futiel, gering, klein, miniem, nederig, nietig, obscuur, onbeduidend, onbelangrijk, onbetekenend, onooglijk, ootmoedig, smal

onaanzienlijk dorp - negorij, gat, gehucht

onaardig - bars, bits, koel, lelijk, nors, onaangenaam, onbeleefd, onbevallig, onheus, onplezierig, onvriendelijk

onaards - hemels

onachtzaam - achteloos, inattent, nonchalant, nalatig, onattent, onoplettend, onverschillig, onvoorzichtig, slordig, verzuimachtig, zorgeloos

onachtzaamheid - aanhoudend, achteloosheid, contenu, achteloosheid, nalatigheid, negligentie, onoplettendheid onafgebroken, slordigheid, steeds, voortdurend

onadellijk - laag, onedel

onadellijke bij de Romeinen - plebejer

onaf - niet klaar, onafgemaakt, onvoltooid

onafgebroken - aaneengeschakeld, aanhoudend, alaan, aldoor, altoos, altijd, bestendig, blijvend, continu, doorlopend, eeuwig, gedurig, geregeld, gestaag, gestadig, lijfelijk, ononderbroken, onophoudelijk, onverpoosd, permanent, perpetueel, regelmatig, staag, steeds, uitentreuren, voortdurend

onafgebroken harde storm - staagorkaan

onafgebroken naar één punt kijken - ogen, staren, turen

onafgekort - voluit

onafgemaakt - onaf, onafgewerkt, onvoltooid

onafgemaakt beeldwerk - torso (van Hercules)

onafgerichte soldaat - recruut

onafgewend - onafgebroken, onophoudelijk

onafgewerkt - onvoltooid, ruw

onafhankelijk - autonoom, eigenmachtig, independent, liberaal, merdeka, onbelemmerd, ongebonden, vrij, zelfstandig

onafhankelijk maken - immediatiseren

onafhankelijk vorst - souverein

onafhankelijkheid - autonomie, independentie, vrijheid, zelfbestuur, zelfstandigheid

onafkeerbare toekomst - lot, noodlot

onaflosbaar - inconvertibel

onaflosbare Nederlandse staatsschuldbrief - integraal

onafscheidbaar - onafscheidelijk

onafscheidelijk - adherent, connex, inseparabel, onafscheidbaar, verknocht

onafscheidelijk behorend bij - adherent

onafscheidelijk verbonden - adherent, inherent, innig

onafscheidelijke tweelingbroers – dioscuren

onafwendbaar - onontkoombaar, inevitabel, noodzakelijk, onvermijdelijk

onafwendbaar gevolg - noodzaak

onafwendbaar kijken - staren

onafwendbare macht - noodlot

onafzetbaar - inamovibel, onafzettelijk

onafzetbaarheid - inamovibiliteit

onafzienbaar - eindeloos, onafzienlijk, onbegrensd

onafzienbare tijdsruimte - aeon

onalledaags - bijzonder, bizonder, buitengewoon, extra

onanie - zelfbevrediging

onappetijtelijk - onfris, onguur, onsmakelijk, vies

onarglistig - oprecht

onattent - nalatig, onachtzaam, onoplettend, onverschillig

onbaatzuchtig - altruïstisch, belangeloos, caritas, edelaardig, edelhartig, edelmoedig, onzelfzuchtig

filantropie, gul, naastenliefde, royaal, vrijgevig,

onbaatzuchtig mens - altruïst, begunstiger, filantroop, goedbloed, leidsman, Maecenas, mensenvriend, weldoener

onbaatzuchtigheid - altruïsme, caritas, filantropie, naastenliefde

onbarmhartig - barbaas, genadeloos, gevoelloos, hard, inclement, koud, liefdeloos, meedogenloos, ongenadig, ongevoelig, wreed

onbarmhartig mens - tiran, wreedaard

onbarmhartige (de) - Nero

onbarmhartigheid - hardheid, meedogenloosheid, wreedheid

onbebouwd - braak, braakliggend, kaal, leeg, novaal, onontgonnen, wild, woest

onbebouwd gebied - plein, vlakte, woestijn

onbebouwde grond - dries

onbebouwde grond om huis - werf

onbebouwde ruimte in een stad - plein

onbebouwde vlakte - steppe, woestijn

onbedaarlijk - hevig, onstuimig

onbedaarlijk lachen - schateren

onbedacht - onberaden, onnadenkend, voorbarig

onbedacht handelend - voorbarig

onbedachtzaam - doldriest, doldriftig, dolzinnig, driest, lichtvaardig, lichtzinnig, onbekookt, onbesuisd, onbezonnen, onnadenkend, onstuimig, roekeloos, voorbarig, woest, ijlhoofdig,

onbedachtzaamheid - inconsideratie, onbezonnenheid, onnadenkendheid

onbedeesd - koen, onbeschroomd, vrijmoedig

onbedekt - bloot, kaal, naakt, ontbloot, openlijk

onbedorven - fris, gaaf, gezond, ingénu, maagdelijk, naïef, onschuldig, onwetend, pluis, rein, vers, zuiver

onbedreven - links, nieuw, onbekwaam, onervaren, ongemanierd ongeoefend, onhandig, plomp, zonderling

onbedreven persoon - klungel, kruk, stuntel

onbedrieglijk- oprecht

onbedrukt - blanco, leeg, wit

onbeducht - dapper, onbevreesd, stoutmoedig

onbeduidend - alledaags, armzalig, banaal, bedroevend, beuzelachtig, dom, eenvoudig, flatulent, frivool, futiel, geesteloos, gering, hol, irrelevant, kinderachtig, klein, leurachtig, licht, lorrig, nietswaardig, minderwaardig, miniem, nestig, naïef, nietig, nietszeggend, onbelangrijk, onbenullig, onbetekenend, onnozel, onooglijk, pygmeeïsch,pover, prullig, tenger, triviaal, ijdel,

onbeduidend dichtwerk - gerijmel

onbeduidend gebabbel - klets

onbeduidend geval - futiliteit, kleinigheid, nietigheid, nulliteit

onbeduidend iets - prul, vod

onbeduidend persoon - lor, nietsnut, nul, prul,

onbeduidend vertelsel - beuzelarij

onbeduidende persoonlijkheid - nulliteit

onbeduidende plaats - negorij, gehucht

onbeduidende zaak - beuzeling, kleinheid, nesterij, nietigheid, wissewas onbeduidendheid - exiguïteit, nietigheid, nulliteit

onbedwingbaar - adamant, onbeteugelbaar, onbetoombaar, onblusbaar, ontembaar, tomeloos

onbedwongen - ongetemd, vrij, wild, woest

onbedijkt land - kwelder, schor

onbegaan - onbetreden

onbegaanbaar - impracticabel

onbegonnen - eeuwig, oneindig, onmogelijk

onbegonnen werk - sisyfusarbeid, sisyfuswerk

onbegrensd - eindeloos, grenzeloos, mateloos, oeverloos, onafzienbaar, onbepaald, onbeperkt, ongelimiteerd, onmetelijk, onuitvoerbaar, uitgestrekt

onbegrensdheid - infiniteit

onbegrijpelijk - duister, diepzinnig, geheimzinnig, grenzeloos, inconcevabel, mysterieus, onbevattelijk, ondoorgrondelijk, onduidelijk, onnaspeurbaar, onverklaarbaar, onverstaanbaar, raadselachtig, verward, vreemd, wonderbaar, wonderbaarlijk, wonderlijk,

onbegrijpelijke spreuk - orakelspreuk

onbegrijpelijke zaak - mysterie

onbegroeid - kaal

onbehaaglijk - akelig, gedeprimeerd, gènant, kil, koud, malaise, naar, onaangenaam, onbevallig, ongezellig, onprettig, vervelend

onbehaaglijk gevoel - kou, onrust, onvrede, schuld

onbehaard - haarloos, kaal, naakt

onbehagelijke verlegenheid - gène, schaamte

onbehagen - misnoegen, onlust

onbeheerd (van goederen) - jacent

onbeheerst - bandeloos, doldriest, driftig, onbesuisd, onbezonnen, onnadenkend, onstuimig, ruw, wild, woest

onbehendig - links, onhandig

onbehoedzaam - onbezonnen, onvoorzichtig

onbeholpen - houterig, links, onhandig, primitief, stumperig, stuntelig

onbeholpen persoon - klaas, lomperd, lummel, stuntel, sukkel, sul

onbeholpen prutsen - modderen

onbeholpen prutser - modderaar

onbeholpen ventje - nozem

onbeolpen werken - prutsen, stumperen, stuntelen, tobben

onbehoorlijk - aanstotelijk, atopisch, boers, brutaal, bruut, impertinent, incorrect, lomp, onbeleefd, onbeschaafd, onbeschaamd, onbeschoft, onbetaamd, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongemanierd, ongepast, ongepermitteerd, onhebbelijk, onkies, onnet, onoirbaar, onoorbaar, ontoelaatbaar, onwelvoeglijk, pervers, ruw, stuntelig, vlegelachtig

onbehoorlijk gedrag - brutaliteit

onbehoorlijke tijd - middernacht, ontij, ontijd

onbehouwen - boers, bot, cru, grof, lomp, onbesuisd, ongemanierd, plomp, ruw, wild, woest

onbejaard - minderjarig, onmondig

onbekeerd - onverbeterd

onbekend - anoniem, n.n.,obscuur ongewoon, vreemd,

onbekend in Nederland - berg, gletsjer, lawine

onbekend met - ignorant, onbewust, onkundig, onwetend

onbekendheid - obscuriteit

onbekende - anonymus, n.n., vreemde

onbekende grootheid in de wiskunde - x, y, z

onbekleed - kaal onbepaalbaar - indeterminabel, ondefinieerbaarn

onbeklemd - opgeruimd

onbeklemtoond - toonloos

onbeklemtoond deel van een maat - opmaat

onbeklemtoonde klank weglaten - exileren

onbeklemtoonde lettergreep - thesis

onbekommerd - gerust, onbezorgd, ongedwongen, ongegeneerd, opgeruimd, rustig, zorgeloos

onbekommerdheid - bedaardheid, onbezorgdheid

onbekookt - onbezonnen, ondoordacht, onstuimig, onzinnig, oppervlakkig

onbekoorlijk - lelijk, onbevallig,

onbekrompen - edel, edelmoedig, genereus, goedgeefs, grootmoedig, gul, liberaal, mild, nobel, overvloedig, royaal, ruim, rijkelijk, vrijgevig

onbekrompenheid - liberaliteit, licht

onbekwaam - aangeschoten, beschonken, dronken, incapabel, incompetent, knoeier, krukkig, onbedreven, onbevoegd, ongeschikt, ontoereikend

onbekwaam persoon - beunhaas, dronkelap, knoeier, prutser

onbekwaam mens - knoeier, prutser

onbekwaam tot werken - invalide

onbekwaamheid - incapaciteit, ongeschiktheid

onbekwaamheid tot arbeid - invaliditeit

onbeladen - leeg, onbelast

onbelangrijk - alledaags, bijkomstig, irrelevant, goedkoop, klein, minderwaardig, nietig, nietsbetekenend, nietswaardig, nietszeggend, onaanzienlijk, onbeduidend, onbenullig, onbetekenend, onnozel, secundair, weinig

onbelangrijk gesprek - praatje

onbelangrijk mens - leeghoofd, nietsnut, nonvaleur, onbenul

onbelangrijk persoon - leeghoofd, nul

onbelast - belastingvrij, leeg, ledig, onbeladen, vrij

onbeleefd - boers, bot, brutaal, grof, honds, impertinent, lomp, plomp, onaardig, onbehoorlijk, onbeschaafd, onbeschaamd, onbescheiden, onbeschoft, onfatsoenlijk, ongegeneerd, ongelikt, ongemanierd, ongeciviliseerd, onheus, onhoffelijk, onkies, onnet, onopgevoed, onvriendelijk, onwellevend, ruig, ruw, vlegelachtig

onbeleefdheid - onwellevendheid

onbeleefd mens - lomperd, lomperik, nonvaleur

onbeleefd persoon - boer, hark, heikneuter, kaffer, lomperd

onbeleefdheid - impertinentie, inciviliteit, lompheid, onwellevendheid, plompheid

onbelegd - droog, kaal

onbelemmerd - ongedwongen, ongehinderd, ongeremd, open, tolvrij, vlot, vrij(uit), ruim,

onbelendend - vrijstaand

onbelet - ongestoord, rustig, vrij

onbemerkt - ongezien, onopgemerkt

onbemiddeld - arm, minvermogend, ongegoed, onvermogend

onbemind - impopulair

onbemindheid - impopulariteit

onbeminnelijk - kwaadaardig, lelijk, onaardig, onbenepen

onbeneveld - helder, helderziend, onbewolkt

onbenul - dommerik, leeghoofd, stumper

onbenullig - achterlijk, bot, dom, flut, geesteloos, kinderachtig, levenloos, loom, maf, onbeduidend, onnozel, onverstandig, slaap, stom, stompzinnig, stumperig, sullig, vadsig

onbenullig iets - bagatel, futiliteit

onbenullige jongen - slungel

onbenullige zaak - futiliteit

onbenulligheid - domheid, nietigheid, nulliteit, stompzinnigheid

onbepaalbaar - indeterminabel, ondefinieerbaar

onbenulligheid - domheid, nietigheid, nulliteit, stompzinnigheid

onbepaald - algemeen, eindeloos, indistinct, infinitief, onbegrensd, onbeperkt, onzeker, vaag, willekeurig

onbepaald gebieder - souverein

onbepaald gezaghebber - dictator

onbepaald hoofdtelwoord - alle(s), elk, elkeen, enig, enkele, ettelijke, geen, ieder(een), iets, men, menig, (n)iemand, niets, sommige, vele, weinige

onbepaald lidwoord - een

onbepaald persoon - iemand

onbepaald rangtelwoord - allemaal, hoeveelste, laatste, middelste, zoveelste

onbepaald telwoord - enige, enkele, enige, evenveel,grenzeloos, grenzenloos, meer, meest, menig, veel, verscheidene, weinig

onbepaald voornaàmwoord - alles, ander, elk(een), enig(e), geen, het, hetgeen, ieder(een), iegelijk, iet, ietwat, menig, menigeen, (n)iemand, niemendal, niet, niets, iets, men, sommige, veel, vele

onbepaald telwoord - enige, ettelijke, evenveel, meer, meest, menig, veel, weinig,

onbepaalde hoeveelheid - aantal, bende, berg, drom, enkele, handvol, hoop, horde, iets, ietwat, kudde, massa, meerderheid, meeste, menig, menigte, minderheid, minste, partij, stapel, tal, troep, vlucht, weinig, zoveel

onbepaalde plaats - ergens

onbepaalde tijd - eens, ooit

onbepaalde volmacht - m.s.c.

onbepaalde wijs - infinitief

onbepaaldheid - onbeperktheid, onbegrensdheid; onzekerheid, vaagheid

onbeperkt - absoluut, eindeloos, grenzeloos, helemaal, lichtzinnig, ongelimiteerd, onbegrensd, onbelemmerd, onbepaald, onbegrensd, onbelemmerd, ongebonden, onmetelijk, onbegrensd, lichtzinnig, volstrekt, vrij

onbeperkt gezaghebber - dictator

onbeperkt heersend - oppermachtig, souverein, verheven

onbeperkt heerser - dictator

onbeperkte heerschappij - absolutisme, alleenheerschappij, autocratie, onbeperktheid

onbeperkte macht - almacht

onbeperkte machtsuitoefening - dictatuur

onbeperkte oppermacht - alleenheerschappij

onbeperkte volmacht - carte blanche, plenipotentie

onbeperktheid - absolutisme

onbeplant - dor, kaal

onberaden - lichtvaardig, lichtzinnig, loszinnig, onbedacht, onbekookt, onbezonnen, ondoordacht, onvoorzichtig, roekeloos, stout, vermetel

onberaden koen - vermetel

onberedeneerbaar - irrationeel

onberedeneerd - dwaas, emotioneel, ondoordacht, onverstandig

onberedeneerde afkeer of tegenzin - antipathie

onberedeneerde gewoonte - sleur

onbereid - ongenegen

onbereidwillig - ongenegen

onbereikbaar - utopisch

onbereikbaar ideaal - utopie

onberekenbaar - grillig, nukkig, onbetrouwbaar, ongestadig, onvast, onzeker, wisselvallig

onberekenbaar gebeuren - toeval

onberekend - natuurlijk, ongedwongen, ongeschikt, ongepast

onberispelijk - af, correct, foutloos, inculpabel, impeccabel, keurig, korrect, korrekt, net, onbesproken, perfect, tiptop, volmaakt, voortreffelijk, zuiver

onberispelijkheid - correctheid, korrekt

onberoemd - obscuur

onberoepbaar doof - stokdoof

onberoerd - koud, onaangedaan, onaangenaam, onbewogen, ijskoud

onberijmd - rijmloos

onbeschaafd - barbaars, boers, bot, bruut, cru, insolent, lomp, onbeleefd, oneffen, ongemanierd, ongepolijst, onnet, ordinair, plat, pummelachtig, rustiek, ruw, vulgair, wild, woest, zedeloos,

onbeschaafde - barbaar, wilde

onbeschaafdheid - botheid, lompheid, ruditeit, rusticiteit, ruwheid

onbeschaafd persoon - barbaar, fieft, proleet, wreedaard

onbeschaamd - brutaal, cru, cynisch, driest, eervergeten, euvelmoedig, geassureerd (Z.N.), gewetenloos, honds, insolent, impertinent, impudent, kapitaal, lomp, onbehoorlijk, onbeschaafd, onbeschoft, schaamteloos

onbeschaamdheid - impudentie

onbeschadigd - gaaf, heel, intact, intakt, ongedeerd

onbescheid - overmoed, driestheid, vermetelheid, onbescheidenheid

onbescheiden - aanmatigend, brutaal, driest, indiscreet, insolent, ongepast, onkies, onwellevend, vermetel, vrijpostig

onbescheiden reporter - persmuskiet

onbescheidenheid - brutaliteit, indiscretie, ongepastheid, onwellevendheid, onwelvoeglijkheid

onbeschermd - onbeschut, vogelvrij, weerloos

onbeschoft - brutaal, cru, cynisch, grof, honds, impertinent, impudent, inhalig, insolent, lomp, onbeleefd, onbeschaamd, onfatsoenlijk, ongelikt, ongemanierd, onvriendelijk, schrokkig

onbeschofte uitval - algarade

onbeschoftheid - brutaliteit, impertinentie, onbeleefdheid

onbeschoft persoon - domoor, kinkel, lomperd, prol, vlegel

onbeschreven - blanco, blank

onbeschroomd - frank, onbedeesd, vlot, vrij, vrijmoedig

onbeschrijfelijk - onzegbaar, nameloos, vreselijk, zeer

onbeschroomd - astrant, brutaal, frank, koen, onbedeesd, onbevangen, schromelijk, vlot, vrij(moedig), vrijpostig

onbeschut - onbeschermd

onbesefbaar - ondoorgrondelijk

onbeslagen - onvoorbereid

onbeslist - gelijk, kiet, onbeslecht, onzeker, open, quitte, remise, twijfelachtig, wisselvallig

onbesliste wedstrijd - draw, remise, gelijkspel

onbeslistheid - aarzeling, indecisie, onzekerheid, twijfel, weifeling

onbesmet - goed, helder, onbevlekt, onbezoedeld, rein, vlekkeloos, zuiver

onbespied - geheim, verborgen

onbespreekbaar - taboe

onbesproken - eerbiedwaardig, onaangeroerd, onberispelijk, respectabel, venerabel

onbestand - wisselvalligheid, onbestendigheid

onbestelbaar poststuk - rebut

onbestelbare brief - rebut, rebuut

onbestemd - onbepaald, onzeker, vaag

onbestendig - aarzelend, bedenkelijk, buiig, dubieus, duister, grillig, instabiel, labiel, los, mutabel, onbepaald, onberekenbaar, onbeslist, onbetrouwbaar, ongestadig, ongewis, onstandvastig, onvast, onzeker, raadselachtig, regenachtig, twijfelachtig, vaag, variabel, veranderlijk, vergankelijk, wankel(baar), wispelturig, wisselvallig, wuft

onbestendig mens - proteus, weerhaan

onbestrafbaar - inculpabel

onbestreden - onbetwist

onbestuurbaar - stuurloos

onbestuurd - onbeheerst

onbesuisd - doldriest, doldriftig, dol(zinnig), driest, driftig, dwaas, lichtzinnig, onbedachtzaam, onbeheerst, onbehouwen, onbekookt, onnadenkend, onstuimig, roekeloos, razend, ruw, schieloos, teugelloos, wild, woest, tomeloos, voorbarig, uitzinnig, ijlhoofdig,

onbesuisd slaan - houwen

onbetaalbaar - duur, kostelijk, onschatbaar, onwaardeerbaar

onbetaalbare schuld - achterstand, reces

onbetaald - onvoldaan

onbetamelijk - aanstotelijk, brutaal, dubbelzinnig, ergerlijk, impertinent, indecent, onbehoorlijk, onbeleefd, oneerbaar, onfatsoenlijk, ongepast, onhebbelijk, onkies, onoirbaar, onoorbaar, onvertogen, onvoegzaam, onwellevend, onwel(voeglijk), onzedelijk, stuitend

onbetekenend - flut, iel, klein, luimig, nietig, onbeduidend, onbelangrijk, simpel, wrevelig

onbetekenend mens - nonvaleur, nul,

onbeteugeld - bandeloos, buitensporig, onbedwongen, onbelemmerd, onbetoomd, onverhinderd, teugelloos, tomeloos, vrij, wild, woest

onbetoogbaar - onbewijsbaar

onbetoonde lettergreep in een vers - thesis

onbetreden zandplaat - drijfzand

onbetrouwbaar - achterdochtig, argwanend, bedrieglijk, gemeen, insolide, kameleontisch (fig.), leugenachtig, loens, loos, los, louche, malafide, mistrouwig, oneerlijk, ongewis, onvast, onzeker, perfide, suspect, tendentieus, vals, verdacht, wantrouwig,

onbetrouwbaar persoon - bedrieger, leugenaar

onbetwijfelbaar - indubitabel

onbetwist - erkend, onbestreden, uitgemaakt, vaststaand, vrij, wettig

onbetwistbaar - duidelijk, incontestabel, indiscutabel, indisputabel, klaar, ongetwijfeld, onloochenbaar, ontegensprekelijk, ontegenzeglijk, ostentatief, toonbaar, wettelijk, zonneklaar

onbevaarbare stroom - bergbeek, stortbeek

onbevallig - lelijk, onbekoorlijk

onbevangen - ingénu, objectief, natuurlijk, onbeschroomd, ongedwongen, onpartijdig, vrij(moedig )

onbevangenheid - losheid, objectiviteit, onbeschroomdheid

ongedwongenheid, vrijmoedigheid

onbevaren - onbedreven, onervaren

onbevaren matroos - baar, bamboes

onbevattelijk - dom, domheid, ingewikkeld, onbegrijpelijk, ondoorgrondelijk, traag

onbevestigd - ongecontroleerd, onzeker,

onbevlekbaar - immaculabel

onbevlekt - blank, brandschoon, helder, intact, onbesmet, onbezoedeld, ongerept, ongeschonden, rein, schuldeloos, sereen, schoon, smetteloos, vlekkeloos, zuiver

onbevlektheid - virginiteit

onbevloeid rijstland - ladang, tegal(an)

onbevochten - onaangevochten, onbestreden, onbetwist

onbevoegd - illegaal, incapabel, incompetent, irridenta, onbekwaam, oncapabel, ongediplomeerd, ontoereikend

onbevoegd arts - hagemeester, kwakzalver

onbevoegd kunstrechter - Midas

onbevoegd verklaren - recuseren

onbevoegde - leek

onbevolkt - desolaat, eenzaam, verlaten

onbevooroordeeld - liberaal, objectief, onbevangen, onpartijdig, vooruitstrevend, vrijmoedig

onbevredigd - ontevreden, onvoldaan, teleurgesteld

onbevredigend - onvoldaan, teleurstellend

onbevreesd - boud, dapper, driest, gerust, koen, moedig, onbeducht, onbevrozen(Z.N.), onversaagd, onvervaard, stout(moedig), stoutweg, vrijmoedig,

onbevroren gedeelte in ijsvlakte - bijt, wak

onbevrucht - gust, schier

onbewassen - kaal, onbegroeid

onbeweegbaar - onverzettelijk, onwrikbaar, pal, stijf

onbeweeglijk - doodstil, immobiel, inflexibel, lam, muisstil, onbewogen, onverzettelijk, onwrikbaar, pal, roerloos, star, stijf, stil, stokstijf, strak, stram, vast

onbeweeglijk kijken - staren

onbeweeglijkheid - immobiliteit, ongevoeligheid, roerloosheid, starheid, stijfheid

onbeweend - onbetreurd

onbewerkt - anorganisch, braak, grof, naturel, ruw

onbewerktuigd - anorganisch

onbewezen - aangenomen, onbeproefd, ongestaafd

onbewezen gedachte - theorie

onbewezen grondstelling - axioma

onbewezen stelling - hypothese

onbewijsbaar - onbetoogbaar

onbewimpeld - cru, eerlijk, onbeschroomd, ongedwongen, onomwonden, onverbloemd, onverholen, open(hartig), rechtstreeks, rechtuit, rondweg, ronduit, ruiterlijk

onbewogen - bedaard, effen, gevoelloos, hard, impassibel, kalm, koel, koelbloedig, koud, onaangedaan, onberoerd, onverschillig, onverzettelijk, onwrikbaar, pal, roerloos, rustig, star, stil, strak, uitgestreken, vast, wreed,

onbewogenheid - kalmte, onverschilligheid

onbewolkt - helder, klaar, opgeruimd, sereen, vrolijk, wolkeloos

onbewoonbaar huis - krot

onbewoond - leeg(staand ), uitgestorven, verlaten, woest

onbewust - automatisch, Ignorant, instinctief, instinctmatig, onbekend, onopzettelijk, onwetend,

onbewuste neiging - drift

onbezegeld - onbekrachtigd, onbevestigd

onbezet - ledig, leeg, leegstaand, onvervuld, open, openstaande, vacant, vrij

onbezield - dof, dood, koud, levenloos

onbezocht - alleen, eenzaam

onbezoedeld - onbesmet, onbevlekt, rein, sereen, vlekkeloos, zuiver

onbezoldigde docent aan een universiteit - privaatdocent

onbezonnen - aalwaardig, aalwarig, astrant, blindelings, dol, dolzinnig, driest, frivool, heethoofdig, imprudent, impulsief, lichtvaardig, lichtvaardigheid, lichtzinnig, onbedachtzaam, onbedachtzaamheid, onbehoedzaam, onbekookt, onberaden, onberadenheid, onberedeneerd, onbezonnenheid,

ondoordacht,onnadenkend, onrijp, onverstandig, onvoorzichtig, onwijs, overmoedig, roekeloos, vermetel, voorbarig

onbezonnen jongeling - wulp

onbezorgd - gerust, luchtig, nalatig, onbekommerd, onbesteld, opgeruimd, vrolijk, zorgeloos

onbezorgdheid - onbekommerdheid, zorgeloosheid

onbezwalkt - glanzend, helder, onbeneveld, onbesmet, onbewolkt, rein, smetteloos, vlekkeloos

onbezweken - pal, standvastig, volhardend

onbillijk - irraisonnabel, onredelijk, onrechtmatig, onschappelijk, onwelwillend

onbillijk recensent - criticaster, krententeller, muggezifter, Zoilus,

onbillijkheid - onredelijkheid

onbloedig - vreedzaam

onboetvaardig - verstokt

onboetvaardigheid - hardnekkigheid, impenitentie, verstoktheid

onbrandbaar - vuurbestendig, vuurvast

onbrandbare stof - asbest

onbruikbaar - bedorven, kapot, nutteloos, ondeugdelijk, ongeschikt, onhandzaam, onnuttig, vernield, waardeloos,

onbruikbaar drukwerk - misdruk

onbruikbaar maken - bederven, beschadigen, demonteren, stukmaken, verdelgen, vernagelen, vernielen, vernietigen, verwoesten

onbruikbaar overblijfsel - wrak

onbuigbaar - star, stijf

onbuigbaar rededeel - partikel

onbuigzaam - hard, hardnekkig, inflexibel, koppig, onhandelbaar, onverzettelijk, star, stijf, stram, stug, weerbarstig

onbuigzaamheid - inflexibiliteit, koppigheid, stijfheid, stramheid, stugheid, weerbarstigheid

onchristen - heiden

oncologie - gezwellenleer

oncomfortabel - hinderlijk, lastig, ongemakkelijk, onprettig

onconventionael - gemoedelijk, informeel, onvormelijk

onctie - zalving

ondaad - gruweldaad, misdaad, overtreding, wandaad

ondankbaarheid - ondank

ondanks - desondanks, edoch, niettegenstaande, nillens(Z.N.), ongeacht, spijts, trots

ondanks dat - niettemin

ondeelbaar - indivisibel

ondeelbaar bestanddeel van stof of geest - anion, atoom, eenheid, ion, monade

ondeelbaar getal - priemgetal

ondeelbaar stofdeeltje - atoom, ion, neutron, proton

ondegelijk - onsolide, oppervlakkig, prutsig, wuft

ondenkbaar - imaginair, irreëel, onbestaanbaar, verbazend

onder - adjunct, basaal, beneden, gedurende, hypo (Gr.), inter(Lat.), minder, parterre, sub, temidden (van), tijdens, vice

onder andere - o.a.

onder andere naam - alias, incognito, pseudoniem

onder de oppervlakte van de zee gelegen - submarinaal

onder de rib gelegen - subcostaal

onder de rubriek - s.r.

onder de tong - sublinguaal

onder de wind - lijwaarts

onder dwang - gedwongen

onder een ander plaatsen - subordineren

onder een bepaalde vorm voorstellen - inkleden

onder elkaar - intiem, ondereen, onderling

onder elkaar mengen - meieren

onder het hersenvlies gelegen - subduraal

onder het nodige voorbehoud - r.r.

onder het oor gelegen - subauriculair

onder het (dat) woord - s.v.

onder het ijs - subglaciaal

onder hofrecht - horig

onder ogen zien - trotseren

onder ons - apartje, internos, entre nous, onderonsje

onder vier ogen - particulier, privatim, privé

onder voorwaarde dat - mits, tenzij, voorwaardelijk

onder water zetten - inunderen, submergeren

onder woorden brengen - formuleren, redigeren

onder zeer streng toezicht - curatele

onderaan - beneden

onderaards bomvrij gewelf - kazemat

onderaards gewelf - bunker, katakombe, kazemat, souterrain

onderaards graf - catacombe

onderaards hol - krocht, spelonk, grot

onderaards hol in een gevangenis - oubliëtte

onderaards plantendeel - wortel

onderaards verblijf - gewelf, hol, holograaf

onderaards verdedigingswerk - bunker, kazemat

onderaards waterbekken - cisterne

onderaardse gang - catacombe, crypte, grot, haagte, spelonk, tunnel

onderaardse gang door de hoofdwal - poterne

onderaardse gevangenis - oubliëtte

onderaardse grafkamer - catacombe

onderaardse kapel - crypt, crypte

onderaardse plaats - mijn

onderaardse plantenstengel - bol, knol, wortel

onderaardse ruimte - grot, hol, krocht, spelonk

onderaardse spelonk - crypt, krocht

onderaardse trein weg - metro, underground, subway

onderaardse verzamelbak voor water - cisterne

onderaardse weg - tunnel

onderafdeling van een legioen - cohort, cohorte

onderafdeling van een provinciaal kerkbestuur - classis

onder andere - o.a, ondermeer

onderarm - voorarm

onderarmbeen - ellepijp, spaakbeen

onderbaas - ploegbaas

onderbalk - architraaf

onderbalk van een kozijn - dorpel

onderbed - beddezak, matras

onderbeen - kuit, scheenbeen

onderbeul - beulsknecht

onderbewust - subliminaal

onderbewustheid - psyche

onderbinding - afbinding, ligatuur

onderboom - lakenboom, linnenboom

onderbouw - basis, basement, pijler, fundament, fundering,

infrastructuur, landhoofd

onderbouw van een brug - landhoofd, pijler

onderbouw van een huis - fundament, fundering

onderbramzeil - ondergrietje

onderbreken - afbreken, interrumperen, ophouden, stoppen, storen

onderbreker - schakelaar, stopper, stroomonderbreker, verstoorder

onderbreking - interruptie, remissie, storing

onderbreking van vergadering - schorsing

onderbrekingsboog - vonkenboog

onderbrengen - binnenhalen, herbergen, huisvesten, indelen

onderbrengen in een register - catalogiseren

onderbroek - slip

onderbroekje - slip(je)

onderbroken - discontinu

onderbuik - abdomen

onderbuikskramp - koliek

onderbuur - benedenbuur

onderchef - souschef

onderconsul - viceconsul

ondercultuur - folklore

onderdaags - binnenkort, onlangs

onderdaan - burger, dienaar, ingezetene, landbewoner, ondergeschikte, staatsonderhorige, subject, sujet

onderdak - asiel, huis, huisvesting, intrek, logies, onderkomen, verblijf, woning

onderdak bij burgers - inkwartiering, logies

onderdak geven aan - logeren

onderdak verlenen - huisvesten, herbergen

onder dak zijn - wonen

onderdanen - benen, voeten

onderdanig - afhankelijk, byzantijns, deemoedig, dienstvaardig, dienstwillig, gedisciplineerd, gedwee, gehoorzaam, gezeglijk, knielend, kruipend, kruiperig, nederig, obseguieus, ondergeschikt, onderworpen, ootmoedig, serviel, slaafs, soumis, willig,

onderdanigheid - deemoed, nederigheid, ondergeschiktheid, onderworpenheid, ootmoed, serviliteit, slaafsheid, submissie

onder dat woord - s.v

onderdeel - afdeling, artikel, bijkomstigheid, detail, gedeelte, lid, part, passage, stuk, tak, teken

onderdeel mariniers - corps

onderdeel der biologie - oecologie

onderdeel der scheikunde - stereo-chemie

onderdeel in radiotoestellen - condensator

onderdeel van... - zie o.ok: deel van...

onderdeel van agenda - onderwerp, punt

onderdeel van atletiek – hoogspringen, kogelstoten, marathon, sprint, verspringen

onderdeel van auto - accelerator, accu, carrosserie, claxon, dashboard, kap, motor, portier, radiator, rem, stuur, versnelling, wiel, wisser, uitlaat

onderdeel van breimachine - balk, naald

onderdeel van de dynamo - rotor

onderdeel van de gamelan - rebab

onderdeel van de geneeskunde - orthopedie

onderdeel van de long - kwab

onderdeel van de marine - m.s.d., orthopedie, M.S.D.

onderdeel van de mond van sommige insekten - grondstuk

onderdeel van de natuurkunde - aantrekkingskracht, bewegingsleer, electriciteit, evenwichtsleer, licht, magnetisme, optica

onderdeel van de scheikunde - stereochemie

onderdeel van de staat - gemeente, provincie

onderdeel van de tijd - dag, decennium, eeuw, era, etmaal, jaar, kwartaal, kwartier, lustrum, maand, millennium, minuut, seconde, seizoen, semester, tel, trimester, uur, week

onderdeel van de vergelijkende literatuurkennis - themetologie

onderdeel van een accu - cel

onderdeel van een afdeling (biologie) - klasse, orde

onderdeel van een algemene dienst - dienstvak

onderdeel van een ambtsgebied - arrondissement

onderdeel van een atoom - electron

onderdeel van een auto - accelerator, accu (mulator), band, carrosserie, dashboard, kap, motor, pedaal, portier, rem, stuur,

versnellingsbak, wiel

onderdeel van een bakkerij - oven

onderdeel van een balans - lastarm, mes

onderdeel van een bed - matras, ombouw, spiraal

onderdeel van een begroting - post, staat

onderdeel van een bestuursgebied - arrondissement

onderdeel van een camera - diafragma, filter, lens, objectief, sluiter, statief, zoeker

onderdeel van een compagnie of eskadron - peloton

onderdeel van een dans - figuur

onderdeel van een drukpers - arm, cilinder, degel, frisket, inktbak, inktrol, looplijsten, rol, swingarm, timpaan, vochtrol

onderdeel van een familie (biologie) - geslacht

onderdeel van een fles - buik, hals, ziel

onderdeel van een fiets - achterlicht, bagagedrager, band, bel, frame, handvat, ketting, kettingkast, naaf, pedaal, rem, spaak, spatbord, stang, stuur, trapper, velg, versnelling, voorvork, zade

onderdeel van een film - scene

onderdeel van een fles - buik, hals, ziel

onderdeel van een frontlijn - sector

onderdeel van een gebit - tand, kies

onderdeel van een geheel - bijzonderheid, deel, detail, enz.,

gedeelte, helft, kwart

onderdeel van een gerecht - saus

onderdeel van een geschrift - blad

onderdeel van een geweer - grendel, haan, kolf, korrel, loop, magazijn, trekker, tromp, vizier

onderdeel van een geschrift - blad

onderdeel van een hengel - reel

onderdeel van een hijswerktuig - katrol, takel

onderdeel van een horloge - anker, glas, kast, veer, wijzer

onderdeel van een huis - badkamer, dak, douche, erker, fundering, gang, gevel, hal, kamer, keuken, kozijn, muur, raam, schoorsteen, spant, toilet, venster, vliering, vloer

onderdeel van een kabinet (meubelstuk) - buik, kuif

onderdeel van een kachel - asla, brander, pijp, rooster, smoorklep, tank

onderdeel van een kanon - affuit

onderdeel van een kerkdienst - collecte, gebed, mis, preek, zingen

onderdeel van een ketting - slot, schakel, schalm, kraal

onderdeel van een klasse (biologie) - orde

onderdeel van een klok - gewicht, klepel, onrust, rad, slinger, snek, snelrad, uurwerk, wijzer

onderdeel van een kristalontvanger - detector

onderdeel van een lamp - ballon, fitting, glas, peer

onderdeel van een leesles - leesbeurt

onderdeel van een leger - administratietroepen, artillerie, bataljon, brigade, cavallerie, divisie, eskadron, garde, genie, grenadiers, infanterie, jagers, kompagnie, korps, landmacht, luchtafweer, luchtlandingstroepen, luchtmacht, marechaussee, marine, militie, mitrailleurs, peloton, regiment, sectie, stoottroepen

onderdeel van een mast - ra

onderdeel van een menu - gang

onderdeel van een mes - heft, lemmet

onderdeel .van een molen - kap, rad, steen, tremel, vang, wiek

onderdeel van een motor - bougie, brandstofpomp, carburateur, cilinder, filter, klep, krukas, magneet, nokkenas, rotor, starter, verstuiver, zuiger

onderdeel van een naaimachine - spoel

onderdeel van een orde (biologie) - familie

onderdeel van een overhemd - boord, manchet

onderdeel van een piano - klavier, klep, pedaal, snaar, toets

onderdeel van een pomp - gek, mik, zwengel

onderdeel van een priesterlijk gewaad - albe, amict, bonnet, parament, stola, stool, humeraal, manipel, singel

onderdeel van een protestantse kerk - kansel, koor, preekgestoelte, ruim

onderdeel van een provincie - arr. , arrondissement, classis (kerkgemeente),

onderdeel van een radiotoestel - detector

onderdeel van een rechtsgebied - arrondissement

onderdeel van een reeks - term

onderdeel van een reglement - art., artikel, clausule, paragraaf

onderdeel van een rekening - post

onderdeel van een rem - remas

onderdeel van een repeteerwapen - aanbrenger

onderdeel van een reukorgaan - brug, neus, neusgat, neusvleugel

onderdeel van een riool - uitloop, zinkput

onderdeel van een rivier - arm, bocht, meander, stroombed, stroomdraad, stroomversnelling, waterval, zijarm

onderdeel van een rivierpijler - voeting

onderdeel van een roeiriem - peel (Eng.)

onderdeel van een roer - klik

onderdeel van een Romeinse woning - atrium, patio

onderdeel van een romp - borst, buik, leest, middel, rug

onderdeel van een rozenkrans - beier, kraal

onderdeel van een rijexamen - keren

onderdeel van een rijk - subregnum

onderdeel van een scheepsromp - karkas, spant

onderdeel van een scheepstuigage - ra, want

onderdeel van een scheepswerf - helling

onderdeel van een schilderij - doek, lijst, linnen

onderdeel van een schip - achterdek, bak, boeg, bovendek, brug, buik, campagnedek, commandobrug, dek, kajuit, kiel, kombuis, kuil, kuildek, laadruim, machinekamer, mast, promenadedek, ra, reddingsboot, reling, roef, roer, ruim, schampdek, scheg, schegbeeld, schroef, spiegel, steven, stuurhut, voordek, vooronder, zonnedek, zwaard,

onderdeel van een schoen - hak, neus, veter, zool

onderdeel van een staat - gemeente, provincie

onderdeel van een station - bagageruimte, hal, loket, perron, restauratiezaal, wachtkamer

onderdeel van een soort (biologie) - ras, variëteit

onderdeel van een steiger - aanbinder, bulsem, bulsterhout, juffer, korteling, maashout, planket, schraag, steigerplank

onderdeel van een stoel - kussen, leuning, poot, zitting,

onderdeel van een stoomketel - vlamoven, vlampijp

onderdeel van een stoommachine - adamsklep, alarmfluit, baanbed, balans, bosklep, bosveer, bovenspiegel, brijnkraan,

buizenketel, cilinder, drijfas, drijfstang, drijfzuiger, excentriekstang, gangwiel, geleidebaan, indicateur, kast, kofferketel, kolderschijf, kookbuis, krukas, krukstang, mangat, mantel, pakking(bus), peilglas, piston, pijpenketel, regulateur, schoorsteen, stoomfluit, stoomkamer, stoomkap, stoomketel, schuif, veiligheidsklep, vlampijp, vliegwiel, vlotter, voorwarmer, vuurgang, vuurhaard, wekker, zuiger, zuigerstang

onderdeel van een tafel - blad, poot

onderdeel van een tang - bek

onderdeel van een tas - hengsel, beugel

onderdeel van een telegraaftoestel - seingever

onderdeel van een telefoon - bel, haak, hoorn, kiesschijf

onderdeel van een televisietoestel - beeldbuis

onderdeel van een tennispartij - game, set

onderdeel van een tennisracket - snaar

onderdeel van een theepot - oor, tuit

onderdeel van een toneelstuk - akte, scene, bedrijf

onderdeel van een trein - bagagewagen, coupé, kolenwagen, locomotief, passagierswagon, postwagen, tender, wagon

onderdeel van een uurwerk - anker, gewicht, glas, kalot, lid, ketting, onrust, slinger, slagwerk, snek, veer, wijzer, wijzerplaat

onderdeel van een uurwerk met onrust - echappement

onderdeel van een vacht - haar

onderdeel van een vinger - kootje, nagel, top

onderdeel van een vis - graat, hom, kuit, vin

onderdeel van een vliegtuig - aileron, cockpit, landingsgestel, motor, staart, stuurknuppel, vleugel,

onderdeel van een voertuig - as, carrosserie, chassis, cilinder, krukas, lager, motor, rem, stuur, zuiger

onderdeel van een voet - enkel, hak, hiel, teen, wreef

onderdeel van een wasinrichting - blekerij

onderdeel van een weefgetouw - plei

onderdeel van een wet - artikel, art.

onderdeel van een wetsartikel - sub, ter

onderdeel van een wiel - as, band, naaf, spaak, velg

onderdeel van een woord - letter, lettergreep, syllabe

onderdeel van een zuigfles - speen

onderdekken - toedekken

onder de wind - lijwaarts

onderdoen - bezwijken, zwichten

onderdompeling - bad, doop, immersie

onderdoorgang – aquqduct, tunnel, viaduct

onderdruk - depressie, vacuum

onderdrukken - afpersen, bedwingen, beteugelen, dempen, inhouden, knevelen, neerdrukken, neerslaan, opprimeren, reprimeren, smoren, supprimeren, terroriseren, tiraniseren, uitzuigen, verbijten, verdrukken, verkroppen, vertreden

onderdrukkend - beteugelend, oppressief, repressief, verdrukkend

onderdrukker - bedwinger, bezetter, despoot, dictator, dwingeland, overheerser, tiran

onderdrukking - beteugeling, depressie, dwingelandij, oppressie, repressie, slavernij, suppressie, terreur, tirannie, verdrukking

onderdrukt - gedempt, gesmoord

onderdrukt lachen - giegelen, ginnegappen, gniffelen, gnuiven, grinneken

onderduikadres - schuiladres

onderduiken - plongeren, verschuilen

onderduims - heimelijk, onderhands

onderdwarsstuk van een deurkozijn - drempel

onder ede verklaren - bevestigen, zweren

ondereen - gemiddeld, dooreen, doorsnee, mengsel

ondereendoen - dooreenklutsen, mengen, mixen

ondereen mengen - meieren

onder een andere naam - incognito

onder eigen naam - autoniem

onder elkaar - samen

ondereind - benedenzijde, onderkant

ondereinde - tegeneinde

ondereinde van een boom - wortelstronk

ondereinde van een schacht van een veer - spoel

onderen - beneden, omlaag

ondererfstelling - substitutie

onderfamilie van de zeehond - monniksrob

ondergaan - beleven, bezwijken, dompelen, doorstaan, dulden, instorten, lijden, ondervinden, stranden, tenietgaan, toelaten, verdragen, verduren, vergaan, verzwakken, zinken

ondergaan van leed - kwelling

ondergaan van smart - lijden

ondergaan van verdriet - lijden, smart

ondergang - afgang, afgrond, bederf, collaps, debâcle, decadentie, descensie, eclips, ineenstorting, nederlaag, perditie(R.K.), ruïne, val, verderf, verdoemenis, verval, verwoesting

ondergang der Asen bij de wereldbrand - godenschemering

ondergang der goden - godenschemering

ondergedeelte - benedendeel

onder geen beding - nooit

onder gelijke omstandigheden - C.P.

ondergeschikt - afhankelijk, bijkomstig, dienstbaar, gering, gesubordineerd, inferieur, lager, minder, onbeduidend, onderdanig, onderhorig, onderworpen, secondair, secundair, subaltern, subjugaal,

ondergeschikt maken van de persoon aan de massa - massificatie

ondergeschikt punt - detail

ondergeschikte - bediende, dienaar, dienstbode, dienstknecht, knecht, meid, mindere, onderdaan, onderdanige, onderhorige, subaltern

ondergeschikte zaak - bijzaak

ondergeschiktheid - afhankelijkheid, dienstbaarheid, inferioriteit, inferioriteit, minderheid, onderdanigheid, onderworpenheid, subalterniteit, subordinatie

ondergeschoven - apocrief, onecht, onwaarschijnlijk, vals

ondergetekende - ik

ondergevel - pui

ondergevolmachtigde - subdelegaat

ondergewaad - hemd, jupon, ondergoed, onderjurk, tunica

ondergewaardeerd - onderschat

ondergod - Heracles, Heros, Prometheus, Sater

ondergod der zee - Nereus

ondergodin - nimf

ondergoed - beha, hemd, lingerie, lijflinnen, onderkleed, slipje,

ondergoed voor dames - lingerie

ondergooien - bedelven

ondergraven - ondermijnen, ontaarden, sapperen, ondermijnen, verzwakken

ondergravende werking - ondermijning

ondergrens - benedengrens, minimumgrens

ondergrond - basis, bodem, grondslag, grondslag,

ondergrond van het borduren - stramien

ondergronds - grondslag, heimelijk, illegaal, metro, onderaards, substraat, subterraan, subway

ondergronds afvoerkanaal - cloaca, riool

ondergronds gewelf - kerker

ondergronds rijk - hades, hel, onderwereld, tartarus

ondergronds waterbekken – cisterne

ondergrondse - metro, subway, underground

ondergrondse gang - tunnel

ondergrondse gevangenis - kerker, oubliëtte

ondergrondse in Stockholm - Tunnelbana

ondergrondse ruimte - kelder

ondergrondse schuilplaats - bunker

ondergrondse spoorweg - metro, subway, underground

ondergrondse strijder - partizaan

ondergrondse verbinding - tunnel

ondergrondse werkplaats - mijn

ondergrondse woning - souterrain, sousterrain

ondergrondsgelegen woorverblijf - souterrain

onderhand - intussen, spoedig

onderhandelaar - bemiddelaar, diplomaat

onderhandelen - bemiddelen, confereren, negotiëren, parlementeren, verhandelen, verkopen

onderhandeling - bespreking, conferentie, gesprek, negotiatie, onderhoud, overleg, palaver

onderhands - heimelijk, onderduims

onderhands stuk - codicil

onderhandstelling - sekwester

onderhave - hondsdraf

onderhevig - behept, lijdend, onderworpen

onder het nodige voorbehoud - r.r.

onder het woord - s.v.

onderhoogbootsman - bootmansmaat

onderhoor - verhoor

onderhoren - ondervragen, verhoren

onderhorig - afhankelijk, ondergeschikt, onderworpen

onderhorige - slaaf

onderhorigheid - afhankelijkheid, ondergeschiktheid

onderhoud - alimentatie, bekostiging, confabulatie, conversatie, discours, discussie, gesprek, kostverzorging, last, levensonderhoud, onderhandeling, pourparler, rede, samenkomst, samenspraak, subsistentie,verzorging, voeding, voedsel,

onderhoud - voedsel, verzorging, kost, voeding

onderhoud uit barmhartigheid - genadebrood

onderhouden - kapittelen, mainteneren, opkweken, verzorgen, voeden,

onderhoudend - aangenaam, aardig, amusant, behaaglijk, belangwekkend, boeiend, comfortabel, fideel, gemoedelijk, genoeglijk, getapt, gezellig, huislijk, intiem, knus, leuk, prettig, vermakelijk, vrolijk

onderhouden grasperk - gazon

onderhouder - verzorger; in standhouder

onderhuid - endodermis

onderhuids - hypodermatisch, subcutaan, subdermaal,

onderhuidse vetlaag - spek

onderhuidse vochtophoping - oedeem

onderhuis - souterain

onderhuur - sublocatie

onderin - beneden

onderkaak - kinnebak, mandibel

onderkaak van insecten - mandibel

onderkam van een kalkoen, haan - lel

onderkant - basis, bodem, grond, onderzijde, vloer

onderkant van een geweerkolf - hiel, klik

onderkant van een schip - kiel

onderkastletter - minuskel

onderkelderen - ondermijnen

onderkenbaar - kennelijk

onderkerk - crypt, krocht

onderkeuken - kelderkeuken

onderklasse der tweezaadlobbige planten - sympetalen, choripetalen

onderklauw van een koe - koot

onderkleding - beha, borstrok, broekje, hemd, kamizool, slip(je), panty, korset

onderkleed bij Romeinen - tunica

onderknie (in de scheepsbouw) - scheg

onderkoeling - overafkoeling

onderkomen - bunker, dak, hotel, intrek, herberg, herberging, hok, huis(vesting), kazemat, logement, motel, nest, onderdak, ren, schuilplaats, stalhol, tehuis, toevluchtsoord, verblijfplaats, woning

onderkoning - k(h)edive (Egypte), landvoogd, Nabob, palatijn (Hong.), stadhouder, stedehouder

onderkoning van Egypte - kedive

onderkrop bij koeien - kossem

onderkruier - paltrok

onderkruipen - supplanteren

onderkruiper - beunhaas, intrigant, mens (klein), onderblijfsel, rat, renegaat, ventje, verdringer

onder kussen - peluw, peul

onderlaag - grondlaag, nederlaag, plankenlaag (bed), steunlaag, substraat, voedingsbodem

onderlaag in een bedstee - laning

onderlaag ter versterking van kleding - belegstuk

onderlaag van takkenbossen - staling

onderlaatst - onlangs

onderlegbalk - dwarsstuk, kespslikhout, legger, rondbalk

onderlegd - bekwaam, deskundig, geleerd, knap, kundig, ontwikkeld, toegerust, voorbereid

onderlegdheid - bekwaamheid, capaciteit, kennis, knapheid, kunde

onderlegger - matje, onderligger, sousmain

onderlichaam - abdomen, onderbuik, onderlijf

onderlicht - onderraam

onderlijf - abdomen

onderlijnen - onderstrepen

onderling - elkaar, reciproque, saam, samen, wederkerig, wederzijds

onderling huwen - connubium

onderling niet afwijkend - gelijk, identiek, overeenkomend

onderling onmeetbaar - incommensurabel

onderling samengroeien van meeldraden - adelfia, adelphia

onderling verband - samenhang, structuur

onderling verbinden - voegen

onderling wisselen - ruilen

onderlinge afhankelijkheid - correlatie, interdependentie, wisselwerking

onderlinge afstemming - coördinatie, koördinatie

onderlinge afwijking - discrepantie, verschil

onderlinge bespreking - discussie, gedachtenwisseling

onderlinge betrekking - correlatie

Onderlinge Levensverzekering van Eigen Hulp -

OLVEH

onderlinge overeenkomst - trust

onderlinge samenhang - interdependentie

onderlinge strijdigheid - tegenstrijd

onderlinge tegenstelling - antithesis, contrast, discrepantie

onderlinge verbinding of aansluiting - geleding

onderlinge verhouding der tonen - toonladder

onderlinge wedijver - animositeit

onderlip - benedenlip

onderlopen - bevloeien, overstromen

onderlosser - hopper

onderluitenant - adjudant

onderlijf - abdomen, hypogastrium

onderlijfje - keurs, onderkeurs

onderlijk - voetlijk

onderlijnen - onderstrepen

ondermaans - aards, sublunarisch

ondermaanse - aarde

ondermaatse vis - nest, puf

onder meer - o.m., zoals

ondermelk - aflaten, taptemelk

ondermelker - sopper

ondermengen - meieren, mengen

onderminister - staatssecretaris

ondermuts - flep

ondermijnen - afbreken, bederven, mineren, ondergraven, sapperen, slopen, verderven, verzwakken

ondermijning - komplot, ondergraving

onderneemzucht - ondernemingsgeest

ondernemen - aangaan, aanvaarden, beginnen, beproeven, durven, treden, uitvoeren, wagen

ondernemend - energiek, speculatief, stoutmoedig

ondernemer - auctionaris, fabrikant, firmant, impressario, leider, organisator, patroon, zakenman

ondernemer inzake concerten - impresario

ondernemer op kunstgebied - impresario

ondernemer van publieke verkopingen - auctionaris

ondernemersbond in Nederland - V.N.O.

ondernemersovereenkomst - kartel

onderneming - actie, bedrijf, beweging, B.V., concern, expeditie, firma, handeling, handelsonderneming, holding, N.V., ontwerp, operatie, plan, plantage, supermarkt, toeleg, trust, veem, voornemen, warenhuis, werkzaamheid, winkelbedrijf, zaak

onderneming die schepen in de vaart brengt - rederij

onderneming tot het opslaan en bewaren van goederen - veem

onderneming voor het slepen van schepen - sleepdienst

onderneming waarbij men veel waagt - waagstuk

ondernemingsdrang - aanpak, activiteit, energie, handelingsdrang, initiatief

ondernemingsgeest - daadkracht, initiatief

ondernemingslust - daadkracht, initiatief

ondernemingsovereenkomst - kartel

ondernemingsraad - bedrijfsraad, or,

ondernemingsvorm - co., compagnie, concern, consortium,firma,

fa, maatschap, N.V., trust

ondernemingszin - initiatief

onderofficier - adjudant, fourier, korporaal o.o., onderluitenant, opper, sergeant, , s.m., wachtmeester

onderofficier bij de administratie - s.m.a.

onderofficier bij de bereden wapens - opperwachtmeester

onderofficier bij de cavalerie - wachtmeester

onderofficier bij de marine - bootsman, bottelier, constabel, konstabel , schipper

onderofficier ter zee - bootsman

onderofficieren - kader, o.o.

onderofficieren en korporaals - kader

onderofficiersrang - adjudant, korporaal, opper(wachtmeester), sergeant, s.m. (sergeant-majoor), wachtmeester

onder ogen zien - trotseren

onder ons - vertrouwelijk

onderonsje - kringetje

onderontwikkeld - achtergebleven

onderpachten - onderhuren

onderpand - bodemerij, borg(som), borgtocht, cautie, garantie, handgeld, hypotheek, onderzetting, securiteit, staangeld, waarborg, zekerheidsstelling

onderpastoor - kapelaan, rector,

onderplaat - vuurplaat

onderraaklijn - subtangens

onderricht - bijles, catechisatie, college, cursus, instructie, instructielering, les, onderwijs, opleiding, rijles, scholing

onderricht in het besturen van een auto - rijles

onderricht in het geloof - catechese

onderrichten - beleren, doceren, instrueren, leraren, leren, lesgeven, onderwijzen, opleiden, propedeutica, scholen, voorgaan, voorlichten,

onderrichtend - didactisch, leerrijk, leerzaam

onderrichtgever - instructeur, docent, leraar, meester, onderwijzer, schoolmeester

onderrichting - bericht, instructie, lering, mededeling, onderwijs, voorschrift

onderrichtingen - instructies, voorschriften

onderricht voor aanstaande moeders - moedercursus

onderrok - japon, petticoat

onderschatten - bagatelliseren, onderwaarderen

onderscheid - differentiatie, differentie, discrimen, discriminatie, distinctie, egard, ongelijkheid, oordeel, orde, verschil

onderscheid maken - discrimineren

onderscheidbaar - apert, blijkbaar, duidelijk, kennelijk,

klaarblijkelijk, onmiskenbaar

onderscheiden - beoordelen, decoreren, distingeren, divers, eren, gedecoreerd, gewaarworden, kennen, kenmerken, kenschetsen, onderkennen, ontwaren, uiteenhouden, uiteenlopend, uitmunten, verschillen, verschillend, zien

onderscheiden (bijv.nw.) - different, discernement, discerneren

onderscheiden persoon - erelid

onderscheidend - kenbaar, kenmerkend

onderscheidene - diverse

onderscheiding - distinctie, eer, eerbied, eermetaal, egard, ereblijk, erepalm, ereteken, medaille, orde, penning, prijs, ridderorde

onderscheidingsteken - attribuut, chevron, decoratie, distinctief, egard, embleem, eredegen, erekruis, erelint, eremetaal, erepalm, eresabel, ereteken, erewapen, gedenkpenning, insigne, kenmerk, kokarde, krans, kruis, lauwerkrans, legpenning, lintje, medaille, medalje, merk, merkteken, orde, ordeteken, plaket, plaquet, rangteken, ridderorde, rozet, ster, streep,

onderscheidingsteken van hoge officier - balk, galon

onderscheidingsvermogen - discernement, inzicht, oordeel

onderscheppen - intercepteren, opvangen, tegenhouden

onderschikkend - afhankelijk, verbonden

onderschikkend voegwoord (verbinding van hoofdzin

met bijzin) - aleer, naarmate, nadat, ofschoon, opdat

onderschikking - subordinatie

onderschragen - bijstaan, helpen, ondersteunen, nderstutten,

steunen

onderschrijven - goedkeuren, ondertekenen, subscriberen

onderschuiving - subrogatie, suppositie, substitutie

ondershands - heimelijk

onderslagbalk - latei

onderspit - nederlaag

onderspit delven - afleggen, onderdoen, verliezen

onderstand - bijstand, hulp, ruggensteun, steun

onderste - benedenste, laagst, laagste

ondersteboven - omver, onderuit, onthutst, overhoop

onderste deel – bodem

onderste deel van de rug - stuitje

onderste deel van een berg - voet

onderste deel van een dak - ozing

onderste deel van een hengelsnoer - ondersim

onderste deel van een huis - kelder, fundament, sou(s)terrain, fundering

onderste deel van een kroonlijst - architraaf

onderste deel van rivierpijler - voeting

onderste deel van een strijkstok - talon

onderste deel van een strijkstok waarmee de snaren gespannen worden - slof

onderste deel van een wervelkolom - heiligbeen, stuit

onderste molensteen waarover de loper rondwentelt - legger

onderste punt - voetpunt

onderste razeil - schoverzeil

onderste rondhout van een mast - onderra

onderste tabaksbladen - voddengoed

onderste verdieping van een gebouw - beletage

onderste vlakke deel van een kroonlijst - architraaf, kornis

onderste voetlid - tars

onderste zolder in een watermolen - krimpzolder

ondersteboven - omver, overhoop

ondersteek - bedgemak, po, slof

onderstel - chassis, gestel, postament, postement, raamwerk,

samenstel, sokkel, standaard, support, voetstuk

onderstel van een auto - chassis

onderstel van een kanon - affuit

ondersteld - aangenomen, hypothetisch, presumeren, presupponeren, putatief, supponeren, vermeend, veronderstellen

onderstellen - aannemen, beweren, gissen, poneren, stellen

onderstelling - aanname, gis, gissing, hypothese, mening, presuppositie, suppositie, vermoeden

ondersteunen - assisteren, bijstaan, dragen, helpen, scoren, stutten, weldoen

ondersteuner - sponsor

ondersteuning - bedeling, bijstand, hulp, kolom, onderdak, onderstand, pijler, pilaar, staander, steun, stut, sublevatie, subsidie, subventie, toelage, zuil

ondersteuningsgeld - subsidie, toelege

onderstoppen - onderdekken, toedekken

onderstrepen - acentueren, beklemtonen, benadrukken, cursiveren, onderlijnen

onderstuk - souterain

onderstuk van een stijl - neut

onderstutten - beschermen, helpen, ondersteunen, schoren, steunen, supporteren

ondertekenaar - intekenaar, subscribent

ondertekenen - paraferen, signeren, subsigneren, waarmerken

ondertekening - autogram, handtekening, onderschrift, paraaf, signatuur, subscriptie, subsignatie

ondertitel - deeltitel, voogdij

onder toezicht - voogdij

ondertoon - zweem

ondertrouwen - aantekenen

ondertussen - echter, intussen, inmiddels, middelerwijl, onderwijl, terwijl, tussentijds, zolang

onderuit - omver, plat, verliezen

onderuitgaan - afgaan, vallen, uitglijden

onderuithalen - tackelen, vloeren

ondervangen - stutten

ondervanging - obvieren, rescontreren

onderverdelen - divideren, sorteren, splitsen

onderverdoving - pijnloos

ondervinden - bekwaam, beleven, duren, ervaren, experiëntie, gewaarworden, kennen, lijden, meemaken, ondergaan, verdragen, vernemen, waarneming

ondervinding - belevenis, bevinding, empirie, ervaring, gebeurtenis, gewaarwording, voorval

ondervloeien - overstromen, onderlopen

ondervoed - hongerig, mager, zwak

onder voorbehoud - o.v.

onder voorwaarde dat - mits, tenzij

onder voorwensel bedekken - bemantelen

ondervragen - examineren, interrogeren, interviewen, tenteren, uithoren, verhoren

ondervrager bij een intelligentiespel - quizmaster

ondervrager en verslaggever - interviewer

ondervraging - enquëte, examen, interpellatie, interview, interrogatie, onderzoek, raadpleging, verhoor, vraaggesprek,

onderwaterboot - duikboot

onderwaterapperaat - snorkel

onderwaterkabine - bathyscaaf

onderwaterloping - dijkdoorbraak, overstroming, watersnood

onderwateropsporingsapparatuur - sonar

onderwaterprojectiel - torpedo

onderwaterstaand - blank

onderwatervaartuig - duikboot, onderzeeboot, onderzeeër submarine

onderwaterzetting - inundatie, inundering

onderweg bezoeken - aandoen

onderweg stilhouden - aanleggen, pauzeren, stoppen

onderwereld - Acheron, dodenrijk, erebus, gehenna, Hades, hel, Hinnomsdal, inferno, mundus, Orcus, penose, schimmenrijk, tartarus

onderwereld figuur - crimineel, gangster

onderwereld (Hebr.) - sjeool

onderwerp - behandelingspunt, chapiter, gegeven, grondslag, hoofdgedachte, hoofdthema, materie, motief, object, punt, stof, subject, sujet, tema, thema, voorwerp, zaak, zinsdeel,

onderwerp van behandeling - agendapunt, materie, tekst

onderwerp van lachlust - risee

onderwerp van een muziekstuk - thema

onderwerp van gesprek - chapiter, object, propoost, punt, subject, thema, topic

onderwerp van vele chansons - amour

onderwerpelijk - subjectief, willekeurig

onderwerpen - bedwingen, buigen, knechten, knevelen, krommen, onderdrukken, overmeesteren, overweldigen, submitteren, verootmoedigen, zwichten

onderwerping - berusting, discipline, dwang, gelatenheid, lijdelijkheid, lijdzaamheid, onderdanigheid, onderdrukking, ootmoed, overgave, overmeestering, soumissie, subjectie, submissie, tiranie, tucht

onderwezen - geleerd, knap, wijs

onderwicht - manco

onderworpen - afhankelijk, berustend, blootgesteld, deemoedig, gedwee, geknecht, gelaten, getemd, horig, nederig, lijdend, onderdanig, onderhevig, ootmoedig, serviel, slaafs, soumis, tam, volgzaam, ondergeschikt

onderworpen aan (invloed of inwerking) - blootgesteld, onderhevig,

onderworpen nederigheid - onderdanigheid, ootmoed

onderworpene - slaaf, horige, lijfeigene

onderworpenheid - deemoed, deemoedigheid, gedweeheid, lijdzaamheid, onderdanigheid, ootmoed, ootmoedigheid, slaafsheid, submissie

onderwijl - inmiddels, intussen, ondertussen

onderwijs - instructie, leer(stof), lering, les, onderrichtopleiding, studie

onderwijs - l.o. (M)ULO, VMO, MAVO, HAVO, MVO, MO, VWO, HO NO, BLO

onderwijs - en ontwikkelingsinstelling - V. U..

onderwijs aan niet-leerplichtigen - herhalingsonderwijs

onderwijs geven - leren

onderwijs in stemgebruik - logopedie

onderwijsautoriteit - inspecteur, schoolopziener

onderwijsgebouw - school

onderwijs genieten - leren, studeren

onderwijsgerei - leermiddel

onderwijsinrichting - les. lts, school, seminarie, th, ths

onderwijsinrichting voor aspiranten van een klooster - juvenaat

onderwijsinstelling - academie, atheneum, school, instituut, lyceum, gymnasium, hogeschool, kweekschool, HBS, MMS, LTS, UTS, MTS, HTS, TH, seminarie, seminarium, toneelschool, universiteit

onderwijskracht - docent, gouvernante, gouverneur, hoogleraar, juf, juffrouw, lector, leraar, leermeester, lerares, meester, onderwijzer, onderwijzeres, professor, schooljuffrouw, schoolmeester

onderwijskundig - p(a)pedagogisch, didactisch

onderwijskunst - didactiek, paedagogie

onderwijsmateriaal - aanwijsstok, driehoek, landkaart, leerboek, liniaal, passer, schrift, schoolboek, schoolbord

onderwijsmethode - didactiek

onderwijsprogramma - leerplan

onderwijssysteem in taal - globaalmethode, lezen

onderwijsvernieuwer - Dalton

onderwijs voor rijbewijs - rijles

onderwijsvorm - mo

onderwijzen – aanleren, dicteren, doceren, instrueren, leren, lesgeven, onderrichten, voorgaan,

onderwijzend - didactisch, leerzaam, lerend

onderwijzer - docent, frik, leerkracht, leermeester, leraar, meester, opvoeder, paedagoog, pedant, schoolmeester

onderwijzer (Hebr.) - rebbe

onderwijzeres - docente, juf, leerkracht, lerares

onderwijzersdiploma - akte

onderwijzersopleiding - kweekschool, p.a. (pedagogische akademie)

onderwijzing - lering

onderzaat - onderdaan

onderzeebootraket - polaris, sark, serb

onderzeeër - duikboot, onderzeeboot, submarine, U-boot

onderzees leven - mesoplankton, nekton, vissen, plankton

onderzeese rug - bank, drempel, klif, koraalrif, ondiepte, plaat, rif, zandbank

onderzeil - kelkebakje, fok

onderzetsel - matje, onderzetje, treefje

onderzetstuk - basis, driepoot, piëdestal, schraag, standaard

statief

onderzetter - kelkebakje, tafelmatje

onderzetting - borg, hypotheek, waarborg

onderzocht - beproefd, getest

onderzoek - analyse, beoordeling, beoordeling, enquête, essaai, examen, beoordeling, expertise, indagatie, inspectie, keuring, nakijken, naspeuring, omvraag, peiling, proef(neming), research, speurwerk, test, toets(ing), verhoor, visitatie

onderzoek naar de aanwezigheid van delfstof - exploratie,

onderzoek naar de oorzaak van ziekten - aetlologie

onderzoek naar de woorden in oude, bedorven tekst - tekstcritiek

onderzoek naar echtheid - verificatie

onderzoek naar kennis - examen, repetitie, test

onderzoek naar rasverbetering - eugenese

onderzoek naar smaak - proeven

onderzoek naar vingertoplijnen - dactyloscopie

onderzoek van een land - exploratie

onderzoek van een stuk grond op aanwezigheid van delfstof - prospectie

onderzoek van het gehalte van goud of zilver - essaai

onderzoeken - beproeven, doorzoeken, essaaieren, essayeren, examineren, keuren, meten, nagaan, napluizen, nasnuffelen, naspeuren, nasporen, navissen, navorsen, nazien, peilen, perquireren, polsen, proberen, proeven, recenseren, scrutineren, snuffelen, sonderen, speuren, tenteren, testen, toetsen , uitpluizen,visiteren, vorsen

onderzoeken door bekloppen - percuteren

onderzoekend kijken - spieden

onderzoeker - analist, detective, enquêteur, examinator, explorateur, geleerde, informateur, inspecteur, laborant, natrekker, observator, peiler, rechercheur, rekwirent, requirent, revisor, speurder, visiteur, vorser, uitpluizer,

onderzoeking - exploratie, visitatie

onderzoekingsmiddel - reagentia

onderzoekingstocht - expeditie

onderzocht - getest

onderzwaveligzuur - dithionigzuur

onderzijde - benedenkamt, onderkant

ondeskundige - beunhaas, dilettant, kwakzalver, leek, ondeskundige, oningewijde

ondeugd - apenkop, belhamel, bengel, euvel, gebrek, guit, guitig, guitigheid, kattenkwaad, kwajongen, leemte, mankement, nietsnut, rakker, rekel, schalk, schelm, schuld, slechtheid, snaak, tekortkoming, verdorvenheid, zonde,

ondeugdelijk - defect, gebrekkig, kapot, onsolide, rot, slecht, waardeloos

ondeugdelijkheid - gebrekkigheid, waardeloosheid

ondeugdelijke waar - rommel

ondeugend - brutaal, slecht, guitig, lastig, loos, nesterig, ongezeglijk, onkuis, onzedelijk, plat, plaagziek, schalks, slecht, snaaks, spotachtig, onzedelijk, stout,

ondeugende bakvis - meisje, nest

ondeugendheid - guitigheid, schalksheid, slechtheid, stoutheid,

ondeugende jongen - belhamel, bengel, dugniet, kwajongen, rekel, snotaap, snotneus, vlegel

ondeugende vrouw - feeks

ondicht - proza; lek

ondichterlijk - alledaags,prozaïsch, a poëtisch,

ondienstig - nutteloos, onnut

ondiepe kom in het veen - schenk, slenk,

ondiepe plas - zoel

ondiepe porseleinen kom - klapmuts

ondiepe ronde kom - bekken

ondiepe smalle sloot - greppel

ondiepe snijwond - schram

ondiepte - bank, drempel, kuiltje, slenk, syrte, wad

ondiepte in de Noordzee - Doggersbank

ondiepte in het IJsselmeer - Pampus, Vrouwenzand

ondiepte in het water - drempel, wad

ondiepte in zee - rif, zeekat

ondiep tonnetje - vloot, vlotje

ondiep water - grep, greppel, poel, sloot, ven, vliet

ondier - beul, draak, feniks, gedrocht, griffioen, leviathan, loeder, monster, mormel, onmens, wreedaard

onding - loer, lor, prul, tod, vod

ondoelmatig - ongeschikt

ondoenbaar - onmogelijk, onuitvoerbaar

ondoenlijk - onbegonnen, onmogelijk, onuitvoerbaar

ondogmatisch - vrijzinnig

ondoordacht - dartel, gedachteloos, lichtvaardig, lichtzinnig, loszinnig, onbekookt, onberaden, onberedeneerd, onbesuisd, onbezonnen, ondegelijk, onvoorzichtig, oppervlakkig, roekeloos,

ondoordacht iets zeggen - ontvallen, uitflappen

ondoordringbaar - hermetisch, impenetrabel, impermiabel, onnaspeurbaar, waterdicht

ondoordringbaar bos - brousse, jungle, oerwoud, rimboe

ondoordringbaar woud in Brazilië - selva

ondoorgrond - onbegrepen, onverklaard

ondoorgrondelijk - duister, grondeloos, impenetrabel, moeilijk, onbegrijpelijk, onnaspeurbaar, onpeilbaar, peilloos

ondoorlaatbaarheid - opaciteit

ondoorlat end - impermeabel, luchtdicht, ondoordringbaar, ondoorzichtig, troebel, waterdicht

ondoorschijnend - adiafaan, opaak, troebel

ondoorschijnend gemarmerd glas - marbriet

ondoorschijnend glas - melkglas

ondoorstaanbaar - overweldigend

ondoorzichtig - adiafaan, adiataan, dof, intransparant, malachiet, onklaar, onbegrijplijk, opaak, schemerig, troebel, wazig

ondoorzichtig dof - mat

ondoorzienbaar - onbegrijpelijk

ondraagbaar - onverduurbaar

ondraaglijk - duldeloos, hels, onduldbaar, onuitstaanbaar

ondubbelzinnig - duidelijk, helder, klaar

ondubbelzinnigheid - helderheid, klaarte

onduidelijk - algemeen, ambigu, bedekt, binnensmonds, dof, doffig, dubbelzinnig, duister, geheimzinnig, indistinct, inexplicabel, ingewikkeld, loslippig, mysterieus, mistig, nebuleus, nevelachtig, nevelig, obscuur, onbegrijpelijk, onbestemd, onbevattelijk, onhelder, onklaar, onleesbaar, onverstaanbaar, onvertaalbaar, opaak, raadselachtig, samengesteld, schemerig, tortueus, troebel, tweeledig, twijfelachtig, vaag, verward, wazig

onduidelijk praten - lallen

onduidelijk spreken - binnensmonds, fluisteren, lispelen, mompelen, mummelen, prevelen

onduidelijk worden - vervagen

onduidelijk zien - astigmatisme

onduidelijke geluiden - gefluister, gemorrel, geritsel, geruis, gesis

onduidelijke handtekening - pataraffe

ondulatie - golving, haargolving, slingering, undulatie

onduldbaar - hemeltergend, intolerabel, ondraaglijk, onduidelijk, onduldbaar, ontoelaatbaar, onuitstaanbaar

onduleertang - haarkrultang

onduleren - golven, haargolven

onduline - slangeloop

onecht - apocrief, bogus, buitenechtelijk, factice, geëmiteerd, gluipeig, illegitiem, irreëel, leugenachtig, na(gemaakt), namaak, nep, loos, nagemaakt, ondergeschoven, ongeloofwaardig, onnatuurlijk, onwaar, onwaarschijnlijk, onwerkelijk, onwettelijk, onwezenlijk, pseudo, spurius, vals

onecht fluweel - velvet, velveteen

onecht kind - bastaard, bastaardzoon, buitenbeentje, hybride

onecht porselein - fayence

onechte bittere amandelolie - nitro-benzol

onechte braziel - braziliehout

onechte kunst - kitsch

onechte smaragd - peridot

onechtelijk - buitenechtelijk, overspelig

onechtheid - namaak, onwettigheid, onwettelijkheid

oneconomisch - onvoordelig

onedel - eerloos, gemeen, ignobel, laag, laaghartig, min, slecht, vals

onedel metaal - pleet

oneendrachtig - verdeeld

oneenparig - ongelijkmatig

oneensgezindheid - discordantie, onmin, twist

oneer - belediging, berisping, blaam, blamage, schande, schandvlek, smaad

oneer aandoen - blameren

oneerbaar- aanstootgevend, immodest, immoreel, incorrect, indecent, laagstaand, obsceen, onbetamelijk, onfatsoenlijk, onkuis, ontuchtig, onwelvoeglijk, onzedelijk, onzedig, schunnig

oneerbaarheid - obsceniteit, onkuisheid, ontuchtigheid, onzedelijkheid

oneerbiedig - brutaal, impudiek, irreverent, kwetsend, spottend

oneerbiedige bejegening - spot, spotternij

oneerbiedige scherts - spot

oneerbiedigheid - impiëteit

oneerlijk - achterbaks, bedrieglijk, deloyaal, dubbelhartig, gemeen, illoyaal, leugenachtig, loens, loos, louche, meinedig, misleidend, onoprecht, onwaar, scheel, slecht, slinks, smerig, trouweloos, unfair, vals, valselijk, veil, verborgen, verraderlijk, vies, vuil,

oneerlijk bij het spel - oneus

oneerlijk persoon - bedrieger, dief, konkelaar, leugenaar

oneerlijke mededinging - deloyaal

oneerlijke speler - aaszak, knoeien, knoeier

oneerlijkheid - bedrog, deloyaliteit, valsheid

oneerlijk persoon - dief

oneervol - roemloos

oneet - lidrus

oneetbaar - bedorven, onconsumabel, onsmakelijk, onverteerbaar

oneetbaar vet - talk

oneetbare boomvrucht - sleebes

oneffen - hobbelig, inegaal, noppig, oneven, ongebaand, ongelijk, ribbelig, ruig, ruw, veranderlijk

oneffen worden - greinen

oneffen ijs - rulijs

oneffen rand - braam

oneffenheden wegnemen - afslachten, effenen, gladhameren

gladmaken, planeren, schaven, vijlen

oneffenheid - bobbel, braam, buil, bult, hobbel, kartel, kom, korst, nop, ribbel, ruwheid

oneffenheid van tekenpapier - korn

oneigen kind - stiefkind

oneigenlijk - figuurlijk, metaphorisch, overdrachtelijk, symbolisch, zinnebeeldig

oneigenlijke figuurlijke uitdrukking - troop, trope

oneindig - altoosduirend, buitengemeen, buitensporig, grenzeloos, eeuwig, eindeloos, immens, mateloos, onmetelijk, ontelbaar, voortdurend

oneindig (muz.) - In finito

oneindig geduld - engelengeduld

oneindig groot - onmetelijk

oneindig klein deel van een oppervlak - vlakelement

oneindige ruimte - heelal

oneindige tijd - eeuwigheid

oneindigheid - eeuwigheid, grenzeloosheid, heelal, infiniteit, immensiteit, onbegrensdheid, onmetelijkheid

onelastisch - stijf, stug

onenig - different, oneens, tweedrachtig, verdeeld

onenigheid - altercratie, brouille, conflict, contestatie, contentie, debat, deining, different, disharmonie, dispuut, geharrewar, gehaspel, gekibbel, gekijf, geschil, gekrakeel, geredekavel, heibel, herrie, hommeles, kabaal, keet, kibbelpartij, kif, kift, krakeel, kwaad, kwestie, kijf, last, matschudding (barg.), meningsverschil, mikmak, misverstand, mot, ongenoegen, onmin, onvrede, onvree, oorlog, oremus, rel, ruzie, scène, scheiding, scheuring, splitsing, stampei, stribbeling, strubbeling, spul, trammelant, tweedracht, tweespalt, twist, vechtpartij, verdeeldheid, verschil, vete, woordenstrijd, wrijving

onera - bezwaren, lasten

onereren - belasten, bezwaren.

onereus - bezwarend, drukkend, lastig, moeilijk, moeitevol

onergdenkend - argeloos

onergdenkend publiek - goegemeente

onerkentelijkheid - ondank

onervaren - beginnend, groen, nieuw, onbedreven, ongeoefend, onkundig, onnozel, onschuldig, vers

onervarenheid - groenheid

onervaren jongeman - beginneling, broekje, groentje, melkbaard, melkmuil, vlasbaard

onervaren mens - beginneling, groentje, melkmuil, nieuweling

onervaren soldaat - filler, recruut

onervaren zeeman - baar

onervarenheid - inexperiëntie

onetthetisch - smakeloos

oneven - hobbelig, onpaar

oneven (roulette) - impair

onevenhoevig dier - ezel, paard, tapir

onevenrechtigheid - disproportie

onevenredig - ongelijkmatig, ongelijkverdeeld

onevenredigheid - asymmetrie

onevenredigheid in afmetingen - ametrie

onevenwichtig - dionysjsch, gedesequilibreerd, labiel, onbeheerst, ongelijkmatig

onevenwichtigheid - labiliteit

onfatsoenlijk - alledaags, indecent, lelijk, lomp, min, onbehoorlijk, onbeschoft, onbetamelijk, oneerbaar , ongemanierd, ongepast, onkies, onoorbaar, ontoelaatbaar, onopgevoed, onwelvoeglijk, plat, triviaal

onfeilbaar - onmiskenbaar, onvermijdelijk, stellig, volmaakt, zeker,

onfortuinlijk - ongelukkig

onfraai - lelijk

onfris - bedompt, duf, gemeen, goor, groezelig, muf, naar, onhygienisch, onverkwikkelijk, slonzig, smoezelig, stinkend, vervelend

ongaaf - beschadigd, geschonden, gewond, stuk

ongaar - rauw.

ongaarne - afkerig, contrecoeur, gedwongen, kwaadschiks, node, noodgedwongen, ongraag, onwillig, schoorvoetend, tegenzin, ternauwernood

ongans - gortig, ongezond, onwel, ziekelijk

ongastvrij - karigheid, inhospitaliteit, onherbergzaam, onveilig

ongastvrijheid - inhospitaliteit, karigheid

ongeacht - loom, melig, niettegenstaande, ondanks

ongeanimeerd - lusteloos, sloom

ongebaand - onbegaanbaar

ongebakken - rauw

ongebakken brood - deeg

ongebezigd - ongebruikt

ongebleekt - crèmekleurig, ecru, ruw

ongebleekt linnen - canvas

ongebloemd - ongekunsteld, onopgesmukt

ongeblust - watervrij; brandend

ongebluste kalk - kalkoxyde

ongebogen - astrant, recht, star, strak, stram, ongezeggelijk, ongezeglijk

ongebonden - dartel, libertijns, licentieus, lichtzinnig, liederlijk, los, losbandig, loshangend, neutraal, ongeregeld, onzedelijk, tuchteloos, vrij, wulps, zedeloos

ongebondenheid - vrijheid

ongebonden soep - bouillonconsommé

ongebonden stijl - proza

ongebondenheid - losbandigheid, losgeslagenheid

ongeboren kind - nasciturus

ongeboren vrucht - embryo, foetus

ongebreideld - teugelloos, tomeloos, toomloos

ongebroken - gaaf, heel, intact

ongebruikelijk - abnormaal, afwijkend, ongewoon

ongebruikt - braak, maagdelijk, nieuw, onaangeroerd, ongebezigd, ongebruikte, ongeschonden, smetteloos, vers

ongebruikte postzegel - postfris

ongebuild tarwemeel - krop

ongeciviliseerd - onbeschaafd, onfatsoenlijk, vlot, wild

ongecompliceerd - duidelijk, eenvoudig, gemakkelijk, gewoon, glad, naïef, ongekunsteld , primitief, simpel, uitvoerbaar, vloeiend

ongecultiveerd - onbeschaafd, wild, woest

ongecompliceerde muziek - punk

ongecordineerd - losstaand, rommelig

ongecultiveerd - onbehouwen, onbeschaafd, ongevormd, onontgonnen, wild, woest,

ongedaan maken - tenietdoen

ongedacht - onverwacht

ongedagtekend - ongedateerd

ongedateerd - ongedagtekend

ongedeerd - gaaf, gered, gezond, heel, heelhuids, intact, ongeschonden, onverlet, safe, veilig

ongedenkwaardig - immemorabel

ongedesemd brood - matse

ongedierte - gespuis; insekten, insecten, parasieten

ongediciplineerd - ongeregeld, tuchteloos

ongeduld - drift, gejaagdheid, haast, onrust, spanning

ongeduldig - gejaagd, ongedurig, onrustig, rusteloos

ongeduldig maken - ergeren, irriteren, prikkelen

ongeduldig wachten - popelen

ongedurig - grillig, ongestadig, onrustig, rusteloos, veranderlijk, wispelturig

ongedurig heen en weer lopen - ijsberen

ongedurigheid - onrust, rusteloosheid

ongedwee - weerbarstig

ongedwongen - amikaal, arbitrair, facultatief, familiaar, frank, gemoedelijk, gewillig, kunsteloos, lichtzinnig, los, natuurlijk, onbeklemd, onbelemmerd, onbevangen, ongekunsteld, spontaan, tiber, vlot, vrijmoedig, vrij(willig),

ongedwongen feest - party

ongedwongen (muz.) - leggiero

ongedwongen opwelling - spontaniteit

ongeëvenaard - enig, uniek, uitstekend, weergaloos,

ongefundeerd - ongegrond

ongegeneerd - erg, lompheid, los, onbekommerd, ongemanierd, onvormelijk, ruw, schaamteloos, zeer

ongegeneerdheid - grofheid, lompheid, ongemanierdheid, ruwheid, schaamteloosheid, ongepastheid

ongegist bier – wort

ongegist sap - aalbessensap

ongegist druivensap - most

ongegiste wijn - most

ongegoed - arm

ongegrendeld - open

ongegrond - gratuit, klakkeloos, onbillijk, ongefundeerd, ongemotiveerd, onrechtmatig, onredelijk, onverantwoord

ongegrond oordeel - vooroordeel

ongegronde gedachte - waandenkbeeld, waanidee

ongegronde hoop - illusie

ongegronde mening - droombeeld, waan

ongegronde verwachting - hersenschim, luchtkasteel

ongehavend - onbeschadigd

ongehinderd - onbelemmerd, ongemoeid, ongestoord, vrij(elijk)

ongehoord - akelig, afschuwelijk, afstotend, buitengewoon, buitensporig, eigenwijs, erg, hemeltergend, kras, lelijk, onduldbaar, ongepast, ongezeglijk, raar, rebels, verregaand, vreemd, ijselijk, zeer, zonderling

ongehoorde grootte - enormiteit

ongehoorzaam - eigenwijs, rebels, ongezeggelijk, ongezeglijk, onhandelbaar, recalcitrant, stout, weerspannig

ongehoorzaam kind - stouterd

ongehoorzaamheid in het leger - insubordinatie

ongehuicheld - oprecht

ongehuwd - alleenstaand, celibaat, echteloos, eenlopend, eenzaam, eerbaar, ongetrouwd, vrijgezel

ongehuwd samenleven - hokken

ongehuwd man - celibatair, o.m. ,vrijgezel

ongehuwde - agamist, celibatair, deern(e), juffrouw, meisje, vrijgezel, vrijster

ongehuwde (Ind.) - budjang

ongehuwde jonge vrouw - maagd

ongehuwde staat - agamie, celibaat

ongehuwde toestand - agamie, celibaat

ongehuwde vrouw - begijn, juffrouw, vrijster, o.v., spinster

ongeïnteresseerd - interesseloos, kil, koel, lusteloos, onverschillig

ongekend - buitengewoon, enorm, nieuw, onbekend, uniek

ongekleed - bloot, naakt

ongekleurd - blank, kleurloos, natief, naturel

ongekookt - rauw

ongekookte rijst - beras, bras

ongekookte stijfsel - amidon

ongekrenkt - ongedeerd, ongeschonden

ongekreukt - effen, glad, ongekrenkt,

ongekuist - grof, obsceen, onverzorgd, plat, ruw

ongekunsteld - eenvoudig, gewoon, ingénu, los, naïef, natuurlijk, ongedwongen, ongeforceerd, ongeveinsd, sober, spontaan, vrij

ongekunsteld meisje - ingénue

ongekunstelde eenvoud - argeloosheid, naïviteit, onnozelheid, simpliciteit

ongekunsteldheid - eenvoud, eenvoudigheid, impliciteit, ingenuïteit, marinisme, naïviteit, natuurlijkheid, ongedwongenheid, ongeforceerdheid, simpliciteit, soberheid, spontaneïteit

ongekweld - ongeplaagd

ongekwetst - ongedeerd

ongel - ineptie, ongerijmdheid, reuzel, smeer, talk, vet

ongelaagd gesteente - graniet, porfier

ongelaagdheid - homogeniteit

ongeladen - leeg

ongeladen materiedeeltje - neutrino, neutron

ongeld - onkosten, opcenten, opgelden

ongeldig - caduc, illegaal, illegitiem, incompetent, kaduk, kaduuk, nietig, onbevoegd, onwettig, vals, verlopen, wederrechtelijk

ongeldig verklaren - amortiseren, annonceren, annuleren, casseren, modificeren

ongeldig heidsverklaring - amortisatie, annulatie, diskwalificatie,

ongeldig worden - verjaren, verlopen

ongeldigwording - peremptie, verjaring

ongeldigheid - gezagloosheid, incompetentie, invaliditeit, nietigheid, nulliteit

ongeleerd - dom, ongeletterd

ongeleerde - leek

ongelegen - lastig, importuun, inconvenabel, inconveniënt, inopportuun, ongeschikt, onpas, ongunstig

ongelegen komen - importuneren, storen

ongelegen ogenblik - ontij, ontijd

ongelegen tijdstip - onstade

ongelegenheid - geldgebrek, importuniteit, incommoditeit, inconveniëent, moeilijkheid, verlegenheid

ongeletterd - analfabeet, dom, ongeleerd

ongeletterd mens - analfabeet, domoor

ongeletterde - barbaar

ongelikt - ongepolijst, onbeschaafd, onbeschoft, ongemanierd, ongepolijst, (p)lomp, ruw

ongelimiteerd - onbegrensd, onbepaald, onbeperkt

ongelinieerd - ongelijnd

ongelkaars - smeerkaars

ongelofelijk - buitengewoon, fabelachtig, onaannemelijk, ongelooflijk, ongeloofwaardig

ongelogen - echt, eerlijk, stellig, waar, zeker

ongeloof - wantrouwen

ongelooflijk - fabuleus, fantastisch, verbluffend

ongelooflijkheid - onaannemelijkheid

ongeloofwaardig - apocrief, duister, fabuleus, fantastisch

ongeloofwaardig verhaal - fabel, legende, verzinsel

ongelooide runderhuid - seroen

ongelouterd - ongezuiverd

ongelovig - heidens, ongodsdienstig, wantrouwend

ongelovige - afvallige, agnosticus, atheïst, giaur (Turks), heiden, kaffer, kafir,

ketter, ongodsdienstige, paganist, vrijdenker

ongelovige (Arab.) - agnosticus, heiden, kafir, kaffer, ketter

ongelovige (Perz.) - geber

ongelovigen - infideles

ongelovigheid - increduliteit, wantrouwen

ongeluk - aanrijding, aanvaring, accident, botsing,

kruis (fig.), malheur, mankement, mispunt, noodlot, ongeval, onheil, rampspoed, schipbreuk, sinister, slag, tegenslag, tegenspoed, treinramp, val, verderf, weerslag,

ongelukje - malheur

ongelukkig - deerlijk, ellende, ellendig, erbarmelijk, hard, heilloos, jammerlijk, kwalijk, misere, noodlottig, rampspoedig, rampzalig, sinister,

ongelukkig lopen - kreupel, strompelen

ongelukkig lot - noodlot

ongelukkig mens - ellendige

ongelukkig zijn – kwalijk

ongelukkige - gebrekkige, verminkte

ongelukkigerwijs - helaas

ongeluksbericht - jobstijding

ongeluksbode - jobsbode, onheilsbode

ongeluksbrief - uriasbrief

ongeluksdag - diësater, vrijdag

ongeluksdier - kraai, raaf

ongeluksgetal - dertien

ongeluksgodin - Ate

ongeluksjaar - rampjaar

ongelukskind - oedipus, ongeluksvogel, pechvogel

ongeluksplaats - onheilsplek, rampgebied

ongeluks profeet - alarmist

ongeluksprofetes - Cassanära

ongelukstijding - jobstijding

ongeluksvogel - pechvogel, schlemiel, wanboffer

ongelijk - disparaat, geaccidenteerd, hobbelig, incongruent, inegaal, noppig, oneffen, ongelijksoortig, onrecht, ruig, rul, ruw, veranderlijk, verschillend

ongelijk krijgen - verliezen

ongelijkbaar - ongelijksoortig, onvergelijkelijk, weergaloos

ongelijkbrekend - anisotroop

ongelijkheid - dissimilariteit, impariteit, oneffenheid, verschil

ongelijkmatig - inegaal, heteronym, heteroniem, heteronoom, labiel, luimig, onevenredig, onevenwichtig, wisselvallig, ongelijk stuk - brok

ongelijk van humeur - labiel, luimig

ongelijke breedte/van... - verdreven

ongelijkslachtig - disparaat, heterogeen

ongelijksoortig - anders, different, disparaat, heterogeen, incongruent, ongelijk, uiteenlopend, verschillend

ongelijksoortigheid - heterogeniteit

ongelijkvleugelig insekt - wants, waterloper

ongelijkvormig - heteromorf

ongemak - eksteroog, gebrek, hinder, incommoditeit, kwaal, letsel, moeite, onconveniënt, (over) last, ongerief, spit, storing,

ongemakkelijk - balorig, duchtig, hinderlijk, humeurig, krachtig, lastig, moeilijk, nukkig, ongeriefelijk, ongerieflijk, stroef, veeleisend, vervelend, ziekte

ongemakkelijk persoon - despoot, dwingeland, lastpak, lastpost, tiran

ongemakken - strapatsen

ongemak veroorzaken - belemmeren, kwellen

ongemanierd - boers, bot, grof, lomp, onbehouwen, onbeleefd, onbeschaamd, onbehouwen, onbeleefd, ongepast, ongeschoft, ongegeneerd, onhebbelijk, onhoffelijk,onopgevoed, onwellevend, onwelwillend, ploertig, plomp, ruw

ongemanierd mens - lomperd, proleet

ongemanierde lomperd - kinkel

ongemanierdheid - grofheid, lompheid, onbehouwenheid, onhebbelijkheid, ruwheid, schaamteloosheid

ongemanierd lachen - ginnegappen

ongemanierd mens - hufter

ongemeen - apart, buitengewoon, exclusief, extra, ongewoon, singulier, uitermate, uitmuntend, uitzonderlijk, zeer, zonderling

ongemeend - gehuicheld

ongemerkt - achterbaks, sluiks, slinks, heimelijk, steels, stiekem, stilletjes, tersluiks

ongemoeid - onbelemmerd, ongehinderd, ongestoord, vrij

ongemoeid laten - ontzien, respecteren

ongemotiveerd - argeloos, klakkeloos, naïef, ongefundeerd, vertrouwend, willekeurig

ongemotiveerde vrees - fobie

ongenaakbaar - hoogmoedig, ontoegankelijk, trots

ongenade - defaveur, ongunst, toorn, wangunst,

ongenadig - erg, guur, hard, hardvochtig, hevig, onbarmhartig, ruw, ruw, wreed, zeer

ongeneeslijk - incurabel, onheelbaar

ongenegen - onbereid, ongezind

ongeneigd tot beweging - apat(h)isch, indolent, loom, lusteloos, passief, sloom

ongeneigd tot werken - lui, inert

ongenietbaar - bitter, humeurig, kregel, neetorig, onsmakelijk, taai, toornig

ongenoegen - kift, misnoegen, onenigheid, ontevredenheid, ruzie, strubbelig, twist

ongenoeglijk - onplezierig, vervelend

ongeroepen - onverwachts, plotseling

ongeroerd - onaangedaan, onbewogen

ongerooide boomstomp - nol

ongerust - angstig, bang, bekommerd, bezorgd, onrustig, piekerend, zorgvol

ongerustheid - angst, bekommering, bekommernis, bezorgdheid, onrust, zorg

ongerust maken - bezighouden

ongerijmd - absurd, disparaat, dwaas, gek, idioot, Incongruiteit, inept, onlogisch, onzinnig, paradoxaal, zot

ongerijmdheid - absurditeit, dwaasheid, ineptie

ongerijmde uitspraak - paradox

ongerijpte kaas - kwark

ongesalarieerd - onbezoldigd

ongeschaafd - grof, korrelig, ruw

ongescheiden - aaneen

ongeschikt - afgekeurd, incapabel, incompetent, onbekwaam, onbevoegd, onbruikbaar, ondeugdelijk, ondoelmatig, ongelegen, onpas

ongeschikt bevonden - afgekeurd

ongeschikt ogenblik - onpas, ontijdig

ongeschikt verklaren - afkeuren

ongeschikt voor arbeid - invalide

ongeschikt voor bacteriën - steriel

ongeschikt voor gezelligheid - insociabel

ongeschiktheid - incapaciteit

ongeschilderd - blank

ongeschoeid - barrevoets, blootsvoets

ongeschoeid geestelijke - karmeliet

ongeschoeide kloosterling - barrevoeter

ongeschokt - onwankelbaar, standvastig, vast

ongeschonden - algeheel, compleet, gaaf , heel, heelhuids, intact, rein, onaangeroerd, onbedorven, onbeschadigd, ongedeerd, ongerept, ongeschokt, ongevlekt, perfect, puntgaaf, puur, schoon, virginaal, volledig, zuiver

ongeschoolde arbeider - loswerkman

ongeschooldenloon - minimumloon

ongeschoren - harig, ruw, stoppelig

ongeschreven recht - adat, gewoonterecht

ongeschreven wet van eer en fatsoen - erecode

ongeslachtelijk - negatief

ongeslachtelijke of geslachtelijke voortplantingscel bij eencellige dieren - spore

ongesloten - open, toegankelijk

ongesloten kromme lijn - parabool

ongespannen - los, slap

ongesplitst - heel, onverdeeld

ongestaag - buiig

ongestadig - aarzelend, astatisch, bedenkelijk, buiig, bijkans, bijna, dubieus, duister, grillig, huiverig, instabiel, labiel, onbepaald, onberekenbaar, onbeslist, onbestendig, onbetrouwbaar, ongedurig, onstandvastig, onvast, onwis, onzeker, twijfelachtig, tijdelijk, vaag, vagelijk, veranderlijk, vergankelijk, versatiel, wankel, wankelbaar, wispelturig, wisselvallig

ongestadig weer - kwakkelweer

ongestadig zijn - aarzelen, kwakkelen, lammenadig, twijfelen, walen, wankelen, weifelen

ongesteld - belabberd, beroerd, lamlendig, lammenadig, luchtziek, misselijk, onlekker, onpasselijk, onwel, suf, treinziek, zeeziek, ziek, zwak

ongesteldheid - euvel, indispositie, kater, kwaal, menstruatie, ziekte

ongesteldheid na een drinkgelag - kater

ongestolde lava - magma

ongestoord – onaangedaan, kalm, rustig, sereen, vredig

ongestoord kalm -helder, onbewolkt, sereen

ongestraft - straffeloos

ongetekend - anoniem, naamloos, ongesigneerd

ongeteld - ontelbaar

ongeteld kopen - roezen

ongetemd - koest, onbedwongen, ontembaar, ruw, teugelloos, tomeloos, wild, woest

ongetemde - wilde

ongetemperd - onverflauwd, onverminderd

ongeteugeld - buitensporig, ongebreideld, teugelloos, tomeloos,

ongetoomd - teugelloos, tomeloos

ongetrouwd - ongehuwd, vrijgezel

ongetrouwde juffrouw - spinster

ongetwijfeld - absoluut, beslist, gewis, onbetwistbaar, pertinent, positief, stellig, waarlijk, wis, zeker

ongetwijnd - ongetweernd, vlotzijde

ongevaarlijk - benigne, beschut, gedekt, goedaardig, onschadelijk, onschuldig, safe, veilig, zeker,

ongeval - accident, malheur, misval,

ongeluk, panne, ramp

ongeval met een auto - panne

ongevallenwet - W.A.O.

ongevallig - onaangenaam, onwelgevallig

ongeveer - bijkans, bijna, circa, ca., globaal, nagenoeg, omstreeks, omtrent, ong., plusminus, p.m., zowat

ongeveinsd - eenvoudig, eerlijk, hartelijk, ongemaakt, onomwonden, onverbloemd, openhartig, openlijk, oprecht, openlijk, rechtuit, regelrecht, rondborstig, ronduit, ruiterlijk,

ongeveinsdheid - oprechtheid

ongeveinsde natuurlijkheid - eenvoud

ongeverfd - blank, naturel

ongeverfde wol - natuurwol

ongevoeglijk - onbehoorlijk, onbetamelijk, smerig, vies

ongevoeglijkheid - onbetamelijkheid, onfatsoenlijkheid

ongevoelig - apatisch, cynisch, dikhuidig, flegmatiek, gevoelloos, hard(vochtig), impassief, impassibel, indifferent, insensibel, kaal, koel, koud, lauw, lazarus, lethargisch, onaangedaan, onaandoenlijk, onbarmhartig, onbewogen, ongemerkt, ongeroerd ongeroerd,, ruw, steenhard, verdoofd, verhard, verstokt, wreed

ongevoelig persoon - ijskonijn

ongevoelig voor genot - blase

ongevoeligheid - apathie, insensibiliteit, lethargie

ongevoeligheid voor pijn - analgesie

ongevormdheid - informiteit

ongevouwen drukwerk - piano

ongevulcaniseerde rubber - caoutchouc

ongevuld - hol, ledig, leeg

ongevulde plaats - leegte

ongewapend - weerloos

ongewassen - brutaal, goor, lomp, smerig, vuil

ongewenst - interval, ongewild, storend

ongewenst gat - lek, wak

ongewenste gast - inbreker

ongewenste onderbreking - storing

ongewenste ontwikkeling - uitwas, woekering

ongewenste opening - bres, breuk, lek

ongewenste vouw - kreuk, kreukel

ongewerveld dier - kwal, pier, rups, slak, worm

ongewervelde dieren - evertebrata, invertebrata

ongewild - ongewenst

ongewillig - koppig, onwillig, opstandig, recalcitrant, weerspannig

ongewis - hachelijk, ongerust, onrustig, onvast, onwillig, onzeker, precair, vaag, wankel

ongewoon - aandachtig, abnormaal, afwijkend, buitenissig, excentriek, extraordinair, bijzonder, eigenaardig, ernstig, gek, nieuw, ongemeen, ongewend, onwennig, opmerkelijk, opvallend, opzienwekkend, raar, schutterig, uitzonderlijk, vreemd, zeldzaam, zonderling, zorgvuldig,

ongewoon begaafd - geniaal

ongewoon beroep - duiker

ongewijd - goddeloos, heiligschennend, onheilig, profaan, werelds,

ongewijzigd - eender, gelijk, hetzelfde, onveranderd

ongezegd - gezwegen

ongezeglijk - balsturig, dwars, eigenzinnig, eigenwijs, grillig, koppig, ongehoorzaam, onwillig, rebels, ruw, stout, stijfhoofdig, tuchteloos, wild, weerbarstig, weerspannig

ongezellig - onbehaaglijk, onhuiselijk, saai, vervelend

ongezien - onbekeken, ongeacht, onopgemerkt, steels

ongezocht - natuurlijk, ongedwongen, spontaan

ongezond - bleek, kwakkelend, lijdend, miezerig, mijterig, nadelig, schadelijk, slecht, sukkelend, voos, ziek, ziekelijk, zwak

ongezond bleek - flets

ongezonde uitdamping van rottende stoften - miamasma

ongezouten - cru, flauw, laf, onkies, openhartig, onkies, rauw, ruw

ongezuiverd - ruw

ongezuiverd salpeterzuur - sterkwater

ongezuiverde alcohol - foezel

ongezuiverde borax - tinkal

ongezuiverde petroleum - bronolie

ongezuurd brood - matse

ongodist - atheïst, godloochenaar

ongodisterij - atheïsme

ongodsdienstig - areligieus

ongodsdienstig mens - heiden

ongunst - ongenade, wangunst

ongunstig - bescheiden, bezwarend, branie, defavorabel, desavantageus, infavorabel, infaust, kwaal, kwalijk, lelijk, miserabel, nederig, ongelegen, onrendabel, onvoordelig, schadelijk, sinister, slecht, verkeerd

ongunstig bekend - obscuur

ongunstig gepraat - opspraak

ongunstig gezicht - tronie

ongunstig persoon - boef, fielt, sujet

ongunstige betekenis hebbend - pejoratief

ongunstige kanten - nadelen

ongunstige naam krijgen - opspraak

ongunstige toestand - gène, impasse, nadeel, ongelegenheid, schade, schande

ongure man - boef, vent

onguur - afschuwelijk, akelig, bar, doortrapt, eng, ellendig, erg, gemeen, griezelig, grimmig, gruwelijk, lam, louche, luguber, naar, onbekwaam, ruw, schrikwekkend, sinister, slecht, verdacht

onguur gezicht - tronie

onguur persoon - boefkerel, sujet

onhandelbaar - dwars, eigenzinnig, indociel, koppig, moeilijk, obstinaat, onbehendig, onbedreven, onbeholpen, onhandzaam, onmogelijk, onwillig, recalcitrant, schutterig, vleug, weerbarstig, weerspannig

onhandelbaar mens - pachyderm

onhandig - atactisch, boers, houterig, klunzig, krukkig, links, loborig, lomp, lummelig, onbeholpen, onbehouwen, onpractisch, plomp, primitief, pummelig, schutterig, stumperig, stijf, stuntelig

onhandig bezig zijn - stuntelen

onhandig gedoe - gehaspel, geploeter, gepruts, geschutter, gestuntel, gesukkel

onhandig iemand - stoethaspel, sukkel,

onhandig lang mens - slamier

onhandig mens - hark, kruk, lomperd, schlemiel, stoethaspel, stommerd, stuntel

onhandig (lang) mens - hannes, haspel, lummel, pummel, schutter, slamier, stoffel, stuntel

onhandig te werk gaan - stumperen, stuntelen

onhandig werken - stuntelen

onhandige jongen - lummel

onhandige, onnozele sul - jangat, janhen

onhandige vroeuw - dauwel, haspel, modde, stuntel, treuzel

onhandigheid - bevue mispas,, blunder, flater, linksheid, lompheid, maladresse,

onhandzaam - onbruikbaar, onhandig

onharmonisch - atactisch

onhartelijk - bars, kil, koel, koeltjes, koud, nors, onheus, onvriendelijk, onwelwillend

onhartelijkheid - kilheid, kilte, koelhartigheid, koelheid, koelte, liefdeloosheid, ongenegenheid, onverschilligheid, onvriendelijkheid, stuursheid

onhartstochtelijk - onaangedaan, ongeroerd, ongevoelig, passief,

onhebbelijk - brutaal, hatelijk, lomp, onbehoorlijk, onbeschoft, onfatsoenlijk, onvriendelijk, onwellevend, vervelend

onhebbelijk gezegde - hatelijkheid

onhebbelijkheid - brutaliteit, incongruteit

onhebbelijk persoon - lomperd, onbeschofte, vlegel

onheelbaar - incurabel, ongeneeslijk

onheil - bedreiging, bezoeking, catastrofe, desaster, ellende, fataliteit, gevaar, katastrofe, mislukking, molest, noodlot, ongeluk, onheil, onraad, plaag, ramp(spoed), sinister, tegenslag, tegenspoed, wee

onheil brengend - kwaad

onheil brengende godin - Ate

onheil veroorzaken - teisteren

onheilig - goddeloos, heiligschendend, laag, ongewijd, onkuis, onrein, profaan, werelds

onheil in het vooruitzicht stellen - dreigen

onheilsbode uit de Bijbel - Uria

onheilsdier - raaf

onheisgodin - Ate

onheilsmogelijkheid - gevaar

onheilspellend - alarmerend, donker, dreigend, gevaarlijk, griezelig, luguber, noodlottig, omineus, rampspoedigsinister, veeg

onhelder - heiig, mottig, onduidelijk, troebel, verward, wazig

onherbergzaam - bar, ongastvrij, ontoegankelijk, verlaten, woest

onherbergzaam gebied - eiland (onbewoond), hei, heide,

rimboe, strand, woestenij

onherkenbaar - kennelijk

onherroepelijk - derfinitief, irrevocabel, onherstelbaar, onveranderlijk, onvermijdelijk, reddeloos, vaststaand

onherstelbaar - incompensabel, incurabel, irremediabel, irreperabel, kapot, onherroepelijk, onverbeterbaar, onverbeterlijk, reddeloos, versleten, wanhopig

onheuglijk - immemoriaal

onheus - grof, hard, onbeleefd, onbeschaafd, oneerlijk, onmenselijk, onvriendelijk, onwellevend, onwelwillend, ruw

onhoffelijk - onbeleefd, ongemanierd, onheus, onwellevend

onhoorbaar - geruisloos, stil

onhuiselijk - ongezellig

onhygiënisch - onfrisvies, vuil

oninbare schuld - nonvaleur

oningevorderde schuld - nonvaleur

oningevuld - blanco, onbeschreven, opengelaten

oningewijde - buitenstaander, leek, ongewijde, onheilige, outsider

oningewijde hostie - ouwel

onintellectueel - onontwikkeld

onintelligent - debiel, dom

oninteressant - onbelangrijk, onbeduidend, onbetekenend

oninvorderbare schuld - nonvaleur

onjuist - abusief, abusievelijk, abuis, averechts, fout(ief), gebrekkig, incorrect, mis, onecht, onnauwkeurig, onterecht, onwaar, onzuiver, vals, verkeerd

onjuist beeld - begripsverwarring

onjuist begrip - droombeeld, hersenschim, waan, waanvoorstelling, wanbegrip

onjuist gebruik - misbruik

onjuist schot - misser

onjuist voor liniment - linament

onjuiste gedachte - waan

onjuiste mening - droombeeld, hersenschim, waan, wanbegrip

onjuiste rechterlijke beslissing - maljuge

onjuiste voorstelling - fantasie, waanbeeld, waan(idee)

onjuistheid - fout, leugen, misvatting

onk - oneven

onkans - pech, tegenslag

onkel - nonkel, ome, oom

onkenbaar - onherkenbaar

onkennend voornaamwoord - geen

onkies - cru, gebrekkig, indelicaat, indiskreet, onbehoorlijk, onbetamelijk,onfatsoenlijk, onfijn, ongezouten, onvertogen, onzedelijk, onzedig, plat, tactloos

onkiesheid - indiscretie

onklaar - beschadigd, confuus, defect, feil, gederangeerd, kapot, obscuur, onaf, onduidelijk, ongereed, ongesteld, stuk, troebel, verward,

onklaar maken - ontredderen, saboteren, vernielen

onklaar zijn - panne, stuk

onkosten - impensen, spesen

onkostennota - declaratie

onkosten/onverwachte. .. - schadepost, strop

onkrachtig - imfirmatief

onkreukbaar - betrouwbaar, integer, ongerept, onomkoopbaar, onverlet, rechtschapen, strikt

onkreukbaarheid - eerlijk, integriteit, onschendbaarheid

onkruid - aardangel, bitterzoet, bolder, bolderik, (brand)netel, distel, dolik, dovenetel, duist, duizendknoop, ganzevoet, glidkruid, herderstasje, herik, hermoes, hirs, hondsdraf, hondstong, huttentut, kaasjeskruid, klaverzuring, krod, krodde, kweek, ladde, melde, netel, paardebloem, paardestaart, ruit, ruta, ijzerkruid, veldereprijs, weegbree, zevenblad, zuring, zwartkoorn,

onkruid verwijderen - wieden

onkruidplant - ganzevoet

onkruiduitroeier - extirpator

onkruidverdelgingsmiddel - kleurstof

onkruidvrij maken - oproeren

onkuis - impudent, onbeschaamd,onrein, ontuchtig, onzedelijk, onzedig, schaamteloos, schunnig, vies

onkuisheid - ontucht, onzedelijkheid, overspeligheid

onkunde - agnosie, ignorantie, onbekendheid, onwetendheid

onkundig - ignorant, onervaren , onwetend

onkundigheid - onwetendheid

onkunstzinnig - amusisch

onkwetsbaar - invulnerabel, kogelvrij, onaantastbaar, ongevoelig

onland - moeras

onlangs - destijds, kortelings, kortgeleden, laatst, laatstleden, 1.1., net, (onder)laatst, overlest, pas, poos, recent(elijk), redengevend, somtijds, verleden, wijl

onlangs gebeurd - net, pas, recent

onledig - arbeidend, bezet, bezig, doende, druk, werkend

onleerzaam - indociel, ongedwee, onhandelbaar

onleesbaar - illegibel

onleesbaar schrift - gekrabbel

onlekker - onbehaaglijk, onwel

onlesbaar - onblusbaar

onlichamelijk - geestelijk, immaterieel, onstoffelijk, spiritueel

onlijdelijk - ondraaglijk, onduldbaar

onlogisch - inconsequent, krom

onloochenbaar - flagrant, kennelijk, onbetwistbaar, onmiskenbaar, onwraakbaar, sprekend, tastbaar, zichtbaar, zonneklaar

onlust - afkeer, beroering, last, onbehaaglijkheid, onbehagen, ongerief, oproer, rel, tegenzin, twist, woeling

onlustig - landerig, lusteloos

onmaatschappelijk - asociaal

onmacht - bewusteloosheid, bezwijming, flauwte, impotentie, katzwijm, lam, machteloosheid, onbekwaamheid, onvermogen, zwakte

onmachtig - impotent, lam, machteloos, weerloos

onmachtig om te betalen - insolvabel, insolvent

onmatig - bovenmatig, buitensporig, extravagant, gulzig, immoderaat, mateloos, ongebonden, ongeremd, onredelijk, overdadig, overdreven, propperig, uitgelaten

onmatigheid - intemperentie, overdaad

onmededeelzaam - gesloten, hard, harteloos, wreed, harteloos, impitoyabel, zwijgzaam

onmeedogend - deerlijk, ellendig, meedogenloos, wreed

onmeedogende toorn - ongenade

onmeetbaar - eindeloos, immens, immensurabel, oneindig, onmetelijk,

onmeetbaar getal - pi, oneindig

onmens - aterling, barbaar, beest, beul, despoot, monster, Nero, ondier, onverlaat, sadist, snoodaard, wreedaard

onmenselijk - barbaars, beestachtig, bestiaal, dierlijk, gevoelloos, hard, inhumaan, meedogenloos, onmeedogend, onnatuurlijk, onwelwillend, wreed

onmenselijke daad - wandaad

onmenslievend - inhumaan

onmerkbaar - Imperceptlbel, onopgemerkt, onwaarneembaar, steels, steelsgewijs, stiekem, stilletjes

onmerkbaar (muz.) - insensible

onmetelijk - eindeloos, gigantisch, grenseloos, immens, onbegrensd, oneindig, onmeetbaar, ontzaglijk

onmetelijk groot - grenzeloos

onmetelijk rijk - schatrijk

onmetelijkheid - gigantisch, grenzeloosheid, immensiteit, oneindigheid

onmiddellijk - aanstonds, accuut, bestendig, dadelijk, direkt, fluks, gezwind, illico, meteen, ogenblikkelijk, onbeweeglijk, onverwijld, onwrikbaar, paraat, prompt, rechtstreeks, seffens, spoedig, staandevoets, straks, subiet, te mee, temet, terstond, voetstoots, volkomen, zo, zodadelijk, zometeen

onmiddellijk begrip - intuïtie

onmiddellijk de tegenstoot toebrengen - riposteren

onmiddellijk vereffenbaar - liquide

onmin - conflict, geharrewar, gekijfstrijd, geschil, heibel, herrie, krakeel, kijf, onenigheid, ongenoegen, onvrede, perkara, ruzie, tweedracht, twist, vete

onmisbaar - indispensabel, integrerend, klaarblijkelijk, manifest, nodig, noodzakelijk, onontbeerlijk, vereist

onmiskenbaar - apert, beslist, blijkbaar, duidelijk, evident, flagrant, kennelijk, merkbaar, onloochenbaar, uitgesproken

onmoed - moedeloosheid, ruzie

onmogelijk - belachelijk, onbegonnen, onbestaanbaar, ontdoenlijk, onuitvoerbaar, uitgesloten, zonderling

onmogelijk maken - beletten, verhinderen, voorkomen

onmogelijk mens - piechem

onmondig - minderjarig, onvolwassen

onmondigheid - minderjarigheid, minoriteit

onna - ver (af)

onnadenkend - achteloos, automatisch, gedachteloos, klakkeloos, lichtzinnig, machinaal, onbedacht, onbesuisd, onbezonnen, onvoorzichtig, roekeloos, werktuiglijk,

onnaspeurbaar - onbegrijpelijk

onnatuurlijk - abnormaal, boekig, gedwongen, gekunsteld, gemaakt, grotesk, kunstmatig, onecht, onmenselijk, ontaard, pervers, stijf, tegennatuurlijk

onnatuurlijk klein mens - dwerg, lilliputter

onnatuurlijke eetlust - heterorexie

onnatuurlijke haargroei - trichose

onnatuurlijke spanning - hypertensie, paratonie, stress

onnauwkeurig - gedwongen, grofweg, inaccuraat, incorrect, nalatig, onzorgvuldig, onzuiver, opgeschroefd, oppervlakkig, ruwweg, slordig, superficieel, vaag, vals

onnavolgbaar - inmitabel, ongevenaard

onnet – onbeschaafd, onvertogen, onzindelijk, schuin, slordig, unfair, vuil, wanordelijk

onnodig - irrelevant, misbaar, nutteloos, onbruikbaar, ondienstig, overbodig, nodeloos, overtollig, vruchteloos

onnodige drukte - omhaal, omslag, poeha

onnodig uitgeven - verdoen

onnoemelijk - bijzonder, naamloos, nameloos, zeer

onnozel - abderitisch, achterlijk, bete, daas, dazig, dom, dwaas, eenvoudig, gek, goedgelovig, groen, halzerig, idioot, imbeciel, kalverig, kinds, kletsmeier, knullig, lichtgelovig, naïef, natuurlijk, onbeduidend, onbenullig, onervaren, ongekunsteld, onschuldig, onwijs, raar, schaapachtig, simpel, stom, stumperig, suf, sullig, warhoofd, zwak (van begrip), zwakzinnig

onnozel gepraat - kinderpraat

onnozel kind - wurm

onnozel meisje - doetje

onnozel mens - bloed, domoor, hals, loeres, sufferd, stumperd, sukkel, sul

onnozel persoon - doetje

onnozele - botterik, hals, idioot, loeres, rut, sufferd, sul

onnozele bloed - Beotiër, boer, hals, loeres, lomperd, nulliteit, sul

onnozele hals - abderiet, pechvogel, schlemiel, slappeling, slungel, sul

onnozele jongen - jorden

onnozele sullige vrouw of meisje - doetje, sloor

onnozele ziel - doetje, sul

onnozelheid - bêtise, domheid, eenvoud, fatuiteit, imbeciliteit, lichtgelovigheid, niaiserie, naïviteit, onschuld, simpliciteit, stompzinnigheid

onnut - braak, doeniet, inutiel, nul, nutteloos, ondienstig, overbodig, smeerpoes (Z.N.), vergeefs, vruchteloos, ijdel,

onnutte resten - afval

onnuttig - nutteloos, onbruikbaar

onnuttig uitgeven - verdoen

onofficieel - informeel

onofficiële gezellige avond - instuif

onomasticon - naamboek

onomastiek - naamkunde

onomatopee - bam, bang, bim, boem, bong, bonk, klets, klanknabootsing, koekoek, pats, pets, tik, tak

onomatopoësis - klanknabootsing

onomkeerbaar - irreversibel

onomkoopbaar -corruptibel, integer, onkreukbaar

onomstootbaar - onomstotelijk, onwrikbaar

onomstotelijk - apodictisch, evident, onwankelbaar, onweerlegbaar, onwrikbaar, vast

onomstotelijke waarheid - axioma

onomstreden - onbetwist

onomwonden - categorisch, duidelijk, eerlijk, frank, gladweg, helder, klaar, loyaal, onbewimpeld, onverbloemd, open, openhartig, openlijk, ronduit, vrij, vrijuit

ononderbroken - aaneen, aldoor, continu, onafgebroken, onophoudelijk, voortduren, voortdurend,

onondertekend - ongesigneerd

onontbeerlijk - nodig, noodzakelijk, onmisbaar

onontbeerlijke voedingsstof - eiwit, koolhydraat, mineraal, vitamine, water

onontcijferbaar - hiëroglyfisch, onleesbaar

onontcijferbaar handschrift - krabbelpoot

onontdekt - maagdelijk, onbetreden, ongerept

onontgonnen - braak, ledig, woest

onontkoombaar - inevitabel, onvermijdelijk

onontspannen - gespannen, rusteloos

onontvankelijk - afwijzend

onontwarbaar kluwen - klit

onontwikkeld - dom

onontwikkeld insect - emelt, larve, pop

onontwikkeld lichaamsdeel - rudiment

onontwijkbaar - inevitabel, onvermijdbaar

onooglijk - afzichtelijk, haveloos, lelijk, onopvallend, slordig

onoorbaar - onbehoorlijk, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ontoelaatbaar, onwelvoeglijk

onoordeelkundig - onbevoegd

onopgelost - kwestieus

omopgeloste kwestie - raadsel, vraag

onopgemerkt - ongezien, onopvallend, steels

onopgemaakt weefsel - mul

onopgemerkt - ongezien, onopvallend, sober, vergeten

onopgemerkt laten voorbijgaan - verliezen

onopgemerkt willende blijven - bedekt, heimelijk, verholen

onopgeruimd - rommelig

onopgesmunkt - afkerig, arm, armoedig, eenvoudig, karig, sober

onopgevoed - lomp, onbehouwen, onbeleefd, onbeschaafd, onbeschaamd, onfatsoenlijk, ongemanierd, ruw

onophoudelijk - aanhoudend, aldoor, almaar, altijd, continu, gedurig, gestadig, steeds, voortdurend

onoplettend - achteloos, inattent, lichtzinnig, nalatig, onaandachtig, onachtzaam, onattent, onbedachtzaam, onberaden, onbesuisd, roekeloos, slordig, verstrooid

onoplettendheid - inattentie, nonchalance

onoplosbaar - indissolubel

onoplosbaar eiwit - albuminoïde, scleroproteïne

onoplosbare stof - bezinksel

onopmerkzaam - onachtzaam, onoplettend

onoprecht - deloyaal, gehuicheld, gemeen, geveinsd, huichelachtig, leugenachtig, onecht, oneerlijk, onwaar, onwaarachtig, vals, veinzend

onoprecht man - Janus, valsaard

onoprecht mens - valsaard

onoprechtheid - gemeenheid, geveinsdheid, oneerlijkheid, onwaarheid, valsheid

onopvallend - bescheiden, correct, discreet, korrekt, onbeduidend, onopgemerkt,

onopvallend maken - camouflage, camoufleren

onopzettelijk - incidenteel, onbewust, ongewild, onwillekeurig, terloops, toevallig

onopzettelijke keuze - greep

onordelijk - bandeloos, chaotisch, druk, onnet, onopgeruimd, onregelmatig, ordeloos, rommelig, rumoerig, ruw, slordig, wanordelijk, wild, woeloig, woest

onordelijkheid - chaos, ordeloosheid, rommel, wanorde

onordentelijk - onfatsoenlijk, onwellevend, onwelvoeglijk

onorganisch - anorganisch

onorthodox - liberaal

onovergankelijk - intransitief

onovergankelijk werkwoord - intransitivum

onoverkomelijk - insurmontabel

onoverlegd - onoverdacht, onberaden

onovertrefbaar - uitstekend

onovertroffen - top, uitstekend, weergaloos,

onovertroffen in sport - kampioen

onovertroffen persoon - held, kampioen

onoverwinbaar - onoverwinnelijk, onverslaanbaar

onoverwinnelijke held - Herakles, Hercules

onoverwinnelijke vloot - armada

onoverzichtelijk - chaotisch, onduidelijk, rommelig

onoverzienbaar - uitgestrekt, obscuur, onafzienbaar, onberekenbaar, onoverzichtelijk

onpaar - oneven, onparig

onparighoevige - neushoorn, tapir, woudkoe

onparlementair - onbeschaafd

onpartijdig - afzijdig, impartiaal, neutraal, onbevangen, onvooringenomen, onbevooroordeeld, onzijdig, oprecht, rechtvaardig

onpas - ongelegen, ongeschikt

onpasselijk - geschokt, kwalijk, luchtziek, misselijk, naar, onwel, overstuur, wagenziek, zeeziek

onpasselijkheid - kwalijkheid, misselijkheid, ongesteldheid

onpassend - ongelegen

onpeilbaar - bodemloos, grondeloos, ondoorgrondelijk, peilloos

onpeilbare diepte - afgrond

onpersoonlijk - algemeen, impersoneel, karakterloos, kleurloos, objectief, vlak

onpersoonlijk voornaamwoord - het

onpersoonlijke werkwoorden - impersonalia

onplezierig - lusteloos, onaangenaam, onbehagelijk, ongenoeglijk, onprettig

onplooibaar - obstinaat, onwillig

onpraktisch - dom, eigengereid, eigenzinnig, halfgaar, onhandelbaar, onhandig, stuntelig

onpraktische pedant - scholasticus

onprettig - naar, onaangenaam, onbehaaglijk, onplezierig

onprettig gevolg van een fuifje - kater

onprettige bijkomstigheid achteraf - nawee

onprettige gewaarwording - kater, nawee, onbehaaglijkheid

ongemak, ongerief, onlust

onraad - gevaar, look, nood, onheil

onraadzaam - ongeraden

onrecht - nefas, onbillijkheid, ongelijk, onrechtvaardig, onredelijk, vals

onrechtmatig - illegaal, illegaliteit, ongegrond, onwettig, verboden

onrechtmatig bezit - usurpatie

onrechtmatig verkrijgen – jatten, kapen, pikken, roven, stelen

onrechtmatige begunstiging van familieleden - nepotisme

onrechtmatige behandeling - willekeur

onrechtstreeks - indirect

onrechtvaardig - onbillijk, oneerlijk, ongerechtig, onrechtmatig, onredelijk

onredbaar - reddeloos

onredelijk - buitensporig, deraisonnabel, irraisonnabel, onbillijk, oneerlijk, ongegrond, onrechtvaardig, onschappelijk, onverstandig, redeloos, schreeuwend, unfair,

onredelijkheid - onverstand

onredzaam - onbeholpen

onregelmatig - abnormaal, atactisch, barok, grillig, hortend, irregulair, irregulier, ongeregeld, ordeloos, stotend, wanordelijk

onregelmatigheid - abnormaliteit, afwijking, anomalie, ataxie, fraude, hapering, hinder, misvorming, ordeloosheid, rel, stoornis, storing, wanorde,

onrein - besmet(telijk), impuur, smerig, onheilig, onkuis, onzedelijk, onzindelijk, onzuiver, smerig, treife, troebel, vies, vuil, zwadderig,

onreine - paria

onrein van zeden - onkuis

onridderlijk - onhoffelijk

onroerend - liggend, onverplaatsbaar, vast

onroerend goed - gebouw, huis, landgoed, pand, perceel, villa

onroerende goederen - immobilia

onrust - agitatie, alarm, angst, anxietas, bekommering, beroering, beweging, bezorgdheid, deining, drukte, gedruis, gejaagdheid, gewoel, gisting, herrie, beweeglijkheid, ongeduld, ongedurigheid, ongerustheid, opwinding, perturbatie, remous, roering, rusteloosheid, seditie, spanning, trepidatie, tumult, turbulentie, woeling,

onrust in een horloge - balans

onrust in een molen - ratel

onrust teweegbrengend - agitant

onrustbarend - alarmerend, angstig, sensationeel, verontrustend, zorgelijk, zorgwekkend

onrustig - angstig, beweeglijk, driftig, druk, geagiteerd, gejaagd, gespannen, haastig, jachtig, nerveus, ongedurig, ongerust, onstuimig, opgewonden, opwindend, roerig, rumoerig, turbulent, wild, woelig, woelziek, woest, zenuwachtig, zorgwekkend

onrustig bewegen - wankelen

onrustig kind - woelwater

onrustigmaken - verontrusten

onrustig rond lopen - banjeren, biezen, ijsberen

onrustig (muz.) - agitato

onrustig zijn - woelen

onrustigheid - turbulentie

onruststoker - aanstoker, agitator, alarmist, excedent, onrustzaaier, ophitser, oproerkraaier, oproerling, oproermaker, opruier, perturbateur, rebel, scheurmaker, stokebrand, woelgeest,

onrust verwekken - agiteren, opruien, opstoken

onrustvlinder - perturbateur, pijlstaartvlinder, sfinx

onrijm - proza

onrijp - groen, infantiel, naïef, onbezonnen, onontwikkeld, onvoldragen, onvolgroeid, onvolwassen, pril

onrijp fruit - kroet

onrijpe druiven - agrest

ons - hectogram

ons (Lat.) - nos

ons aller stammoeder - Eva

ons aller woonplaats - aarde

onsamenhangend - abrupt, draaloos, incoherent, los, mul, opeens, rapsodisch, rul, verward

onsamenhangende taal - wartaal

onschadelijk - indifferent, innocent, onnadelig, onschuldig

onschadelijk middel - placebo

onschappelijk - onbillijk, onredelijk

onschatbaar - onwaardeerbaar

onscheidbaar - innig, onafscheidelijk

onschendbaar - betrouwbaar, hoogheilig, immuun, integer, inviolabel, onaantastbaar, onverbrekelijk, sacrosant, taboe, verbindend

onscherp - bot, mistig, nevelig, onduidelijk, stomp, troebel, vaag, wazig

onschoon - lelijk, vuil

onschuld - argeloosheid, domheid, innocentie, naïviteit, onnozelheid

onschuldig - argeloos, blank, eenvoudig, ingénue, innocent, kinderlijk, naïef, onbedorven, ongevaarlijk, onnozel, onschadelijk, onverdorven, onwetend, rein, schuldeloos, trouwhartig

onschuldig (muz.) - innocente

onserieus mens - losbol

onsierlijk - onelegant, plomp

onsmakelijk - degoutant, goor, onaangenaam, vies, walgelijk, weerzinwekkend

onsociaal - asociaal, onmaatschappelijk

onsolide - krakkemikkig, louche, ondeugdelijk, ondeugdzaam, louche, ongenietbaar, onsterk, onvast, onverkwikkelijk, weerzinwekkend

onspoed - ongeluk, tegenspoed

onsportief - unfair

onstaatkundig - impolitiek

onstabiel - grillig, labiel, onbestendig, wankelbaar

onstabiel zijn - variëren

onstandvastig - aarzelend, astatisch, grillig, inconstant, instabiel, kameleontisch, labiel, onbestendig, onstabiel, onvast, onzeker, twijfelachtig, veranderlijk, wankelbaar, weifelend, wispelturig, wisselvallig, zwak,

onstandvastig (muz.) - volubile

onstandvastig zijn - variëren

onstandvastigheid (muz.) - instabile

onsterfelijk - eeuwig, immortel, onvergankelijk

ontsterfelijke strobloem - immortelle

onsterfelijkheid - athanasie, eeuwigheid, immortaliteit

onsterk - breekbaar, broos, bros, ondeugdzaam, onsolide, teer, week, zwak

onstevig - onvast, zwak

onstichtelijk - ontuchtig, onzedelijk

onstoffelijk - abstract, abstrakt, astraal, geestelijk, immaterieel onlichamelijk, ontastbaar

onstoffelijk deel van de mens - geest, ziel,

onstoffelijk werktuig - orgaan

onstoffelijkheid - immaterialiteit

onstuimig - bandeloos, boos, borstelig, buiig, driftig, druk, fel, furieus, furioso, gaal, harig, hartstochtelijk, stormachtig, heftig, hevig, impetueus, (muz.) impetuoso, kwaad, onafgewerkt, onbesuisd, onbewerkt, oneffen, onzuiver, orageus, roezig, ruig, rumoerig, ruw, stormachtig, stormig, turbulent, verbolgen, vehement, vertoornd, virulent, wild, woest

onstuimig (muz.) - acciacato, vehement

onstuimig kind - wildebras

onstuimig paard - wildvang

onstuimig persoon - Roeland

onstuimig te keer gaan - roezemoezen

onstuimige drift - woede

onstuimige golf - breker, roller

onstuimige golven - branding, brekers

onstuimige windvlaag met stortregen - travaat

onstuimige zee - moerzee

onstuimigheid - drift, geroezemoes, geweld, gewemel, hartstochtelijkheid, heftigheid, hevigheid, hitte, impetuositeit, kracht, onrust, oproer, overspannenheid, turbulentie, vehementie, wildheid, woeling, woestheid

onstuimig kind - wildebras

onstuitbaar - onweerhoudbaar

onsubstantieel - soeperig

onsympatiek - antipatiek, tegenstaand

onsympathiek persoon - kwal

onsystematisch - onordelijk, systeemloos, wanordelijk

ontaalkundig - alinguïstisch

ontaard - decadent, gedegenereerd, gemeen, onnatuurlijk, pervers, slecht, verbasterd, verdorven, zeer

ontaard mens - aterling, onmens, onverlaat, snoodaard

ontaard wezen - aterling, dégeneré, onmens, onverlaat

ontaarde - dégénéré, aterling

ontaarden - degenereren, denatureren, ondergraven, verbasteren, verzwakken

ontaarding - decadentie, degeneratie, ontaardheid, verbastering

verdorvenheid

ontaarding der zeden - zedenverwildering

ontactisch - taktloos

ontastbaar - abstract, abstrakt, onstoffelijk

ontastbaar deel van de mens - psyche

ontastbare stof - ether, gas, lucht, neongas

ontbeerlijk - overbodig

ontberen - carentie, careren, derven, missen

ontbering - derving, gebrek, gemis, kommer

ontbieden - inviteren, uitnodigen

ontbieding - oproep

ontbindbaar - decomponibel, resiliabel

ontbinden - bederven, bevrijden, dissolveren, factorbepaling (wisk.), losmaken, opheffen, oplossen, putreficeren, resolveren, rotten, scheiden, vergaan, verorberen, verwerken,

ontbinden van zonden - absolveren, kwijtschelden, voleinden

ontbindend - resolutief

ontbinding - absolutie, afschaffing, afwikkeling, analyse, bederf, beëindiging, buitenwerkingstelling, decompositie, desorganisatie,

dissolutie, elevatie, intrekking, liquidatie, lysis, ontwrichting, opheffing, oplichting, resolutie, rotting, schorsing, sepsis, sluiting, verheffing, verrotting, vertering

ontbindingsproces - verrotting

ontbladerd - kaal

ontbloot - naakt, nakend, onbedekt

ontbloot van - spenen

ontbloten - onthullen, strippen, uitkleden

ontbloting - denudatie

ontboezemen - slaken, uiten

ontboezeming - expectoratie, uiting, uitlating, uitspraak, uitstorting

ontbolsteren - beschaven, bevrijden, losmaken, opheffen, pellen, schillen

ontbost terrein - heide, ontginning, plantage

ontbranden - aangaan, afgaan, losbarsten, ontvlammen

ontbranding - accensie

ontbreken - absent, defect, falen, haperen, liegen, mangelen, mankeren, missen, schelen, schorten

ontbreken van een geordend bestuur - anarchisme

ontbreken van geordend bestuur - anarchie

ontbreken van kleur - bleek, dof, grauw, kleurloos, vaal, zwart,

ontbreken van licht - donker

ontbreken van pigmentkleur - albinisme

ontbreken van samenwerking - incoördinatie

ontbrekend - deficiënt, mankerend, missend

ontbrekend gedeelte - manco, tekort

ontbrekend geld - deficit, tekort

ontbijt - dejeuner, maaltijd, ochtendmaal

ontbijtservies - opzetje

ontbijtspek - bacon

ontcijferbaar - leesbaar, oplosbaar

ontcijferen - dechiffreren, decoderen, oplossen

ontdaan - aangedaan, confuus, onthutst, ontroerd, ontsteld, ontzet, overstuur, paf, verschrikt, verschrokken, verslagen, verward, verwezen

ontdaan van sappen - droog, voos

ontdekken - achterhalen, bemerken, bespeuren, decouvreren, gewaarworden, merken, onderscheiden, ontbloten, onthullen, ontwaren, opdiepen, opsporen, (uit)vinden, waarnemen, zien

ontdekker - Columbus, Tasman, zie ook uitvinder van

ontdekker der toonkunst - amfion

ontdekker van Amerika - Columbus

ontdekker van Australië - Tasman

ontdekker van bloedsomloop - Harvey

ontdekker van China - Polo

ontdekker van chloroformnarcose - Simpson

ontdekker van de bronnen van de blauwe Nijl - Bruce

ontdekker van de grondwetten der erfelijkheid - Mendel

ontdekker van de tuberkelbacil - Koch

ontdekker van elektromagnetisme - Oersted

ontdekker van glycogeen in de lever - Bernard

ontdekker van haringkaken - Beukelsz

ontdekker van het kwantum - Planck

ontdekker van hormonen - Bayliss, Starling

ontdekker van osmose - Pfeffer

ontdekker van ozon - Schönbein

ontdekker van penicilline - Fleming

ontdekker van radium - Curie

ontdekker van sterilisatie - Koch

ontdekker van tuberkelbacil - Koch

ontdekker van ultra-virus - Beyerlinck

ontdekker van vitamines - Funk, Hopkins

ontdekker van wet van de zwaarte kracht - Newton

ontdekker van wet van het licht - Huijgens

ontdekker van X stralen - Röntgen

ontdekker van zuurstof - Drebbel

ontdekking - bemerking, betrapping, detectie, gewaarwording, relevatie, trouvaille, uitvinding, vinding

ontdekkingsreiziger -Amundsen, Columbus, Cook, Hedin, Himilco, Livingstone, Polo, Scott, Tasman

ontdekt - gevonden

ontdoen - leegmaken, pellen, schillen

ontdoen van lading - ontladen

ontdoen van schil - pellen, schillen

ontdooid ijs - (ijs)water

ontdooid water - ijswater

ontdooien - smelten

ontduiken - eluderen, ontkomen, ontwijken, onttrekken, ontvluchten, vermijden

ontduiking - bedrog, fraude, ontwijking, uitvlucht

onteerder - schender, verkrachter

ontegenzeglijk - zonneklaar

onteigenen - expropriëren, naasten, nationaliseren, ontnemen

onteigening - expropriatie

ontelbaar - legio, oneindig, talloos

ontelbare menigte - myriade

ontembaar - farouche, onbedwingbaar, wilt, woest

onterecht - misplaats, onverdiend

onteren - aanranden, beledigen, construperen, defloreren, fletrisseren, misvormen, schandvlekken, schenden, schofferen, toetakelen, verkrachten, violeren

onterend - dishonorabel, eerloos, ignominicus, infamant, krenkend, schandelijk, smadelijk

onterik - gemenerik, smeerlap, viezerik, vuilak

onterven - exherideren, uitsluiten

onterving - verstoting

ontevreden - balorig, balsturig, boos, brommerig, chagrijnig, chicaneurig, discontent, driftig, gallig, gemelijk, gramstorig, grommig, izegrimmig, kniezerig, knorrig, korzelig, kregel, landerig, landziekig, malcontent, mishaagd, misnoegd, morrig, narrig, neetorig, nurks, onbevredigd, onvoldaan, onvergenoegd, sikkeneurig, vitterig, wrevelig,

ontevreden mens - brompot, nijdas, nurks

ontevredenheid - misnoegen, ongenoegen

ontevredenheidsbetuiging - berisping

ontfermen - erbarmen

ontferming - barmhartigheid, clementie, commiseratie, erbarmen, genade, medelijden

ontfutselen - afsnoepen, escamotage, escamoteren, luizen, ontnemen, poetsen, rollen, wegnemen

ontfutseling - escamotage

ontgaan - eviteren, misgaan, missen, ontglippen, ontkomen, ontsnappen; ontwijken, vergeten, vermijden

ontgelden - bekopen, bezuren, boeten, misgelden

ontginnen - aanbreken, aansnijden, bebouwen, defricheren, exploiteren

ontginning - aanplanting, exploitatie, kolonie, plantage

ontginning in een bos - plantage, rade, rode

ontginning in een moerasgebied - veenkolonie

ontginningsstelsel - claim

ontglazing - devitrificatie

ontglippen - ontgaan, ontkomen, ontsnappen

ontgonnen land - rode

ontgoochelen - afknappen, begoocheling, desillusioneren, droombeeld, hersenschim, illusie, ontnuchteren, teleurstellen

ontgoocheling - deceptie, desillusie, ontnuchtering, tegenvaller, teleurstelling

ontgrate vis - filet

ontgraven - opgraven, uitgraven

ontgrendelen - ontsluiten, openen

ontgrendeling - opening, ontsluiting, opensluiting

ontgroenen - kleineren, ontbolsteren

ontgroening - noviciaat

ontgronden - afgraven, uitbaggeren

onthaal - bejegening, ontvangst, receptie, sier, traktatie, traktement, vergasting

onthalen - ontvangen, trakteren, vergasten

onthalzen - onthoofden, guillotineren, nekken

onthand - gehandicapt, gehinderd, ontriefd

ontharden - verzachten

ontharen - epileren, scheren

ontharing - epilatie

ontharingsmiddelen - depilatoria

onthechten - losmaken

onthechting - versterving

ontheemde - d.p., stateloze, vluchteling

ontheffen - bevrijden, dechargeren, dispenseren, kwijten, kwijtschelden, libereren, ontlasten, ontslaan, verlossen, vrijstellen

ontheffing - afzetting, décharge, dispensatie, ontlasting, ontslag, relevatie, releveren, verlichting, vrijdom, vrijstelling

ontheiligen - kwetsen, misvormen, ontwijden, profaneren, schenden

ontheiliging - heiligschennis, ontwijding, profanatie, sacrilege, schennis, violatie

ontheisteren - vernielen, verwoesten

onthoeken - ontschranken

onthoofden - decapiteren, decolleren, guillotineren, onthalzen

onthoofder - beul, guillotine

onthoofding - decollatie

onthoofding bij dode vrucht - decapitatie

onthoofdingswerktuig - guillotine, valbijl, zwaard

onthouden - memoreren, ontzeggen, spenen, vasten,

onthouden van rechtmatig deel - spoliëren

onthoudend - abstinent, ontzeggend

onthouding - abstinatie, abstinentie, continentie, encratie, ontzegging, vasten

onthouding van eten - vasten

onthouding van sterke drank - abstinentie, sobriëtas, sobriëteit

onthoudingsperiode - vasten

onthoudzaamheid - encratie

onthullen - deceleren, devoileren, openbaren, ontdekken, ontmaskeren, ontsluieren, verklappen, verklaren

onthulling - inauguratie, ontsluiering, openbaring, relevatie, revelatie, verklaring

onthutsen - ontredderen, ontstellen, ontzetten, schokken, verbijsteren

onthutsing - perplexiteit

onthutst - bedremmeld, beduusd, beteuterd, geconsterneerd ontdaan, ontredderd, ontroerd, ontsteld, ontzet, paf, perplex, sprakeloos, stomverbaasd, stupefait, verbaasd, verbijsterd, verbluft, verbouwereerd, verlegen, verschrikt, verlegen, verslagen, versteld, verwezen

onthutstheid - perplexiteit

ontiegelijk - geweldig, reuze

ontig - schandelijk, smerig, vies, vuil

ontkenbaar - loochenbaar, niabel

ontkennen - denegeren, generen, loochenen, mishandelen negeren, tegenspreken

ontkennend - afwijzend, loochenend, negatief, negerend

ontkennend antwoord - nee, neen

ontkennend beschikken - afwijzen, weigeren

ontkennend bijwoord - nergens, niet, nimmer, nauwelijks, niemaals, nooit

ontkennend telwoord - geen, niemendal, niets, niks, nul-

ontkennend voegwoord - doch, noch

ontkennend voornaamwoord - geen, niemand, niets

ontkennend voorvoegsel - in, on, a, im, non, ont

ontkenner van elk gezag - anarchist

ontkenning - dementie, denegatie, diffessie, geen, gene, loochening, nee, neen, negatie, niemand, niet, nooit, tegenspraak

ontkenning (Duits) - nein, nicht

ontkenning (Eng.) - no, not

ontkenning (Fr.) - ne, non, rien

ontkenning (Mal.) - tida

ontkenning van een bewering - dementi

ontkenning van het bestaande - nihilisme

ontkentenis - negatie, ontkenning

ontketenen - bevrijden, loslaten, losmaken

ontkiembak - broeikas, kweekbak, moutbak

ontkiemde en weer gedroogde gerst - mout

ontkiemde gebrande gerst - mout

ontkiemen - germineren, groeien, kenen, kiemen, ontluiken, ontstaan, ontspruiten, opkomen, uitlopen

ontkieming - germinatie

ontkleden - uitkleden

ontkleed - bloot, naakt

ontkleurd - bleek, flets, vaal, verkleurd, verschoten

ontkleuren - bleken, decoloreren, verbleken, verschieten

ontkleuring - decoloratie, discoloratie

ontkleuringsmiddel - peroxyde

ontknopen - afloop, losknopen, ontraadselen, ontwarren, ophelderen, oplossen

ontknoping - afloop, clou, denouement, enodatie, epiloog, oplossing, pointe

ontknoping van een drama - peripetie

ontknoppen - ontspruiten

ontkolen van gietijzer - gaarfrissen

ontkomen - evadueren, mijden, ontduiken, ontgaan, ontglippen, ontlopen, ontschieten, ontsnappen, ontvlieden, ontwijken, verdwijnen

ontkoming - ontsnapping

ontkoppelen - debrayeren, loskoppelen, losmaken scheiden

ontkoppeling - debrayage

ontkorrelen - egreneren

ontkorsten - afschillen, ontschorsen

ontkracht - uitgemergeld

ontkrachten - ontwrichten

ontkurken - ontstoppen

ontlaatkleur - aanloopkleur

ontladen - afladen, dechargeren, lossen, verlichten

ontlading - decharge

ontladingslamp met natriumdamp - natriumlamp

ontlasten - bevrijden, dechargeren, libereren, ontdoen, ontheffen, verheffen, verlichten, verlossen, vrijstellen

ontlastend - exonererend

ontlastend bewijs - alibi

ontlastend middel - laxans

ontlasting - afgang, decharge, defecatie, egestie, ontheffing, sedes, stoelgang, verlichting

ontlasting bevorderen - laxeren

ontlastingbevorderend middel - laxans, purge

ontlastsluis - suatiesluis

ontlaten van staal - temperen

ontleden - analyseren, decomponeren, dismembreren, disseceren seceren

ontleden van planten - determineren

ontleder - opensnijder, prosector

ontleding - afbraak, analyse, anatomie, dismembratie, ontbinding, prosectie

ontleding (med.) - schisma

ontleding in bestanddelen - analyse

ontleding van dieren - zoötomie

ontleding van het licht door een glazen prisma - spectrum

ontleed - onttrokken, overgenomen

ontleedbaar - decomponibel

ontleedkamer - snijzaal

ontleedkamer van dieren - zoötomie

ontleedkunde - anatomie

ontleedkundig - analytisch, anatomisch

ontleedkundige - anatomist, anatoom

ontleedmesje - laatmes, lancet, scalpel, vlijm

ontleend - overgenomen

ontlenen - ontvangen, overnemen, putten (uit), uithalen

ontlening - overname

ontlopen – mijden, omzeilen, ontgaan, ontkomen, ontvlieden, ontvluchten, ontwijken, schelen, verschillen

ontlopend - fugitief, vluchtig

ontluchter - luchtkoker

ontluiken - monogonie, ontsluiten, ontstaan, ontwikkelen

openen, opengaan

ontluiken van bloemen - ontkiemen, ontsluiten, openen, opengaan

ontluisteren - aantasten, ontsieren

ontluistering - afbreuk

ontlijving - doodslag, moord

ontmaagden - defloreren, onteren

ontmaagding - defloratie

ontmand paard - ruin

ontmand varken - barg

ontmande haan - kapoen

ontmande ram - hamel

ontmande stier - os

ontmannen - castreren, lubben

ontmande harembewaker - eunuch

ontmanning - castratie

ontmantelen - demanteleren, demonteren, doppen, leeghalen, ontdoen, ontwapenen, pellen, schillen, slechten, slopen

ontmanteling - demontage

ontmaskerd - demaskeren, demasqueren, doorzien, doorschouwd

ontmaskeren - doorzien, onthullen

ontmenst - ontaard, onbarmhartig, onmenselijk, wreed

ontmoedigd - aangeslagen, down, gedeprimeerd, geïntimideerd mismoedig, moedeloos, neerslachtig, radeloos, verslagen, wanhopig

ontmoedigen - demoraliseren, deprimeren

ontmoedigend - decourageant, demoraliserend, deprimerend

ontmoediging - demoralisatie, moedeloosheid

ontmoeten - aanboren, aangaan, aantreffen, bejegenen, belegeren, kennismaken, raken, recontreren, samenkomen, samentrekken tegenkomen, samentreffen, treffen

ontmoeting - gevecht, ren-dez-vous, rencontre, treffen, vergadering

ontmoetingsplaats - trefpunt

ontnemen - afgrissen, afkapen, afnemen, afpakken, benemen, beroven, gappen, onteigenen, ontfutselen, ontstelen, onttrekken priveren, roven, spoliëren, stelen, wegnemen

ontnemend - privatief

ontnuchtering - desillusie, ontgoocheling

ontoegankelijk - dicht, gesloten, inaccessibel, toe

ontoegankelijkheid - imperdoratio

ontoegeeflijk - eigenwijs, koppig, stijfhoofdig, weerbarstig

ontoelaatbaar - inadmissibel, onduldbaar, ongeoorloofd, onoorbaar, verboden

ontoereikend - insuffisant, onvoldoende

ontoerekenbaar - grillig, krankzinnig

ontoerekenbaarheid - abnormaliteit

ontnuchtering - ontgoocheling

ontoelaatbaar - onduldbaar, ongeoorloofd, onoorbaar

ontoereikend - onvoldoende

ontoerekenbaar - gek, grillig, krankzinnig

ontoeschietelijk - stug

ontong - lastertong

ontoombaar - onbedwingbaar, ongebreideld, onverzettelijk,

teugelloos, vies, vuil, wild, woest

ontplofbaar - explosief

ontplofbaar goudpoeder - knalgoud

ontplofbaar mengsel - kruit

ontplofbare stof - buskruit, carbid, dynamietkruit

ontploffen - afgaan, exploderen, detoneren, klappen, knallen, springen, uiteenbarsten, uiteenspatten

ontploffing - detonatie, eruptie (krater), explosie, knal, plof, uitbarsting

ontploffingsmateriaal - buskruit, donderpoeder, dynamiet, mrliniet, trotyl,

ontploffingsmiddel - amberiet, belliet, buskruit, dynamiet, ecrasiet, fulminaat, glycerine, knalgas, knalgoud, knalpoeder, knalkwik, knalzilver, kruit, lignose, meliniet, nitrocellulose, nitroglycerine, nitropliet, pyroxiline, samsoniet, sas, schietkatoen, slagbus, trotyl

ontplooien - developperen, deployeren, gladstrijken, ontrollen, ontvouwen, ontwikkelen, openvouwen

ontpopt diertje - insekt, vlinder

ontraadselen - onthullen, ontsluieren, ophelderen, oplossen, uitpuzzelen, verklaren

ontraden - afraden

ontrading - dehortatie, dissuasie

ontrafelen - ontwarren

ontredderd - desolaat, gehavend, onthutst, radeloos, reddeloos, troosteloos, verslagen, verward, verwarrend, wanordelijk, wanhopig

ontredderen - delabreren, havenen, ontwrichten, verstoren

ontreddering - chaos, getroffenheid, verwarring, verslagenheid, wanorde

ontrefbaar - onkwetsbaar

ontreinigen - bevlekken, bevuilen, bezoedelen

ontriefd - onthand

ontroerd - aangedaan, aandoenlijk, bewogen, desolaat, gealtereerd, geëmotioneerd, geroerd, getroffen, emotioneel, ontsteld, troosteloos,

ontroeren - aangrijpen, altereren, ontstellen, raken, treffen

ontroerend - aandoenlijk, emotioneel treffend

ontroering - aandoening , aangrijping, alteratie, beweging, deernis, emotie, getroffenheid, ontsteltenis, opschudding, schrik,

ontrollen - afspelen, gebeuren, ontplooien

ontromen - aflaten, afromen, romen

ontromingsmachine - melkcentrifuge

ontronding - delabialisatie

ontroostbaar - desolaat, troosteloos, wanhopig

ontrouw - afvallig, deloyaal, echtbreuk, felonie, illoyaal, infideel, infideliteit, leenbreuk, onbetrouwbaar, oneerlijkheid, prevaricatie, trouweloos, vals, verraad

ontrouw plegen - verraden

ontrouw van leenman - felonie

ontrouw worden - afzweren

ontrouw zijn - afvallig

ontroven - benemen, bestelen, schaken, stelen

ontruimd - leeg, ledig, verlaten

ontruimen - evacueren

ontruiming - emigratie, evacuatie, recessie, verlating

ontschepen - debarkeren, landen

ontscheping - debarkatie

ontschorsen - pellen, schillen

ontschorsen van eiken - eken

ontschorste plek op een boom - bles

ontsieren - mismaken, missieren, ontluisteren, schenden

ontsiering - smet, vlek

ontsiering van het gezicht - litteken, pok, pukkel, puist

ontslaan - afdanken, bedanken, bevrijden, debarasseren, degareren, demitteren, dimitteren, ontheffen, opzeggen, pasporteren, releveren, renvoyeren, verlossen, vrijgeven, wegdoen, wegjagen, wegsturen, wegzenden

ontslaan uit een ambt - amoveren

ontslag - afscheid, afzetting, amotie, bons, buitenvervolgingstelling, congé, demissie, destitutie, ontheffing, remotie, vrijlating, vrijstelling

ontslag genomen hebbend - demissionair

ontslag nemen uit de scheepsdienst - afmonsteren

ontslagbewijs uit de krijgsdienst - paspoort

ontslagbrief - paspoort

ontslagen - ontheven, vrij

ontslagen worden uit de dienst - afzwaaien

ontslapen - dood, gestorven, overlijden, sterven

ontslapene - dode, overledene

ontslaven - vrijmaken

ontslippen - ontgaan, ontglijden, ontsnappen

ontsloten - open

ontsluieren - devoileren, ontdoen, onthullen, openbaren

ontsluiering - onthulling, revalatie

ontsluimeren - inslapen, ontwaken

ontsluiten - aanboren, blootleggen, blootlegging, ontgrendelen, opendoen, openleggen, openen, opening, openmaken, opsluiten, recluderen

ontsluiting - opening, openstelling

ontsmet - aseptisch, bacterievrij, steriel

ontsmetten - desinfecteren, kuisen, steriliseren

ontsmettend - desinfecterend

ontsmettend verbandgaas - jodoformgaas

ontsmettende stof - carbol, jodoform, karbol

ontsmetting - asepsie, asepsis, aseptie, asertie, desinfectie

ontsmettingsmiddel - acepsis, alcohol, carbol, creoline, creosoot, fenol, formaline, jodium, jodiumtinctuur, jodoform, lysol, mercurochroom

ontsmettingstoestel - desinfectieoven

ontsnappen - echapperen, evaderen, evadueren, ontglippen, ontkomen, ontvluchten slippen, uitbreken, vluchten, wegkomen, weglopen

ontsnappende elektrische stroom - lekstroom

ontsnapping - echappement, escapade, evasie, evatie, ontgaan, ontglipping, ontkoming, ontspanning, ontvluchting, ontwijking, uitbraak, (uit)vlucht, voorwendsel

ontsnapte - vluchteling

ontsnoeren - losbinden, losmaken

ontspannen - recreeren, relaxen, relacheren, rustig, slap, verpozen

ontspannen liggen - rusten

ontspanning - afleiding, amusement, delassement, détente, divertissement, losmaking, ontwijking, recreatie, relaxatie, relaxie, rust, spel, sport, tijdverdrijf, uitvlucht, vakantie, vermaak, verpozing, verslapping, verstrooiing, vertier, verzet

ontspanningsafdeling van het Nederlandse leger - rao

ontspanningsmiddel - lectuur, spel

ontspanningsoord - lustoord, lustplaats, recreatieterrein,

Tivoli, uitspanning, vakantieoord

ontspanningsplaats voor kinderen - speeltuin

ontsparen - uitsparen

ontsporen - derailleren, ontgaan

ontsporing - deraillement, misgreep, misstap, vergissing

ontspringen - aanvangen, barsten, kenen, kiemen, ontlopen, ontsnappen, ontstaan, openspringen, proflueren, uitlopen

ontspruiten - afstammen, kenen, kiemen, ontkiemen, ontstaan, proflueren

ontstaan - aanleiding, aanvang, abiogenesis, begin, bron, geboorte, geboren, genese, genesis, groeien, kiem, ontkiemen, ontspruiten, ontwikkelen, oorsprong, oorzaak, voortkomen, voorspel, vorming, wording

ontstaan (doen) - veroorzaken, voortbrengen

ontstaan en ontwikkeling betreffende - genetisch

ontstaan van neerslag - precipitatie

ontstaan van organische vormen - morfogenesis

ontstaat na hevige botsing - ravage

ontsteken - aansteken, boeten, infecteren, ontbranden, ontvlammen, opwekken,

ontsteking - brand, detonatie, infectie, inflammatie, lont, ontbranding, ontvlamming, zweer

ontsteking aan de amandelen - amygdaline, amygdalitis

ontsteking aan de toppen der vingers - fijt, panaritium

ontsteking aan dierenvoeten - rap

ontsteking bij schapen - rotkreupel

ontsteking der haarwortelzakjes van de baard - baardschurft

ontsteking door verstopte huidklier - vin

ontsteking in de lendenen - lumbago

ontsteking in de schouderstreek - omagra

ontsteking van de alvleesklier - pancreatitis

ontsteking van de amandelen en slijmvliezen - angina

ontsteking van de blindedarm - apendicitis, yphilitis,

ontsteking van de borstklier - mastitis

ontsteking van de dikke darm - colitis

ontsteking van de hersenen - encefalitis

ontsteking van hersenvlies - meningitis

ontsteking van de heup - coxitis

ontsteking van de huid - brand, dermatitis, rap, zweer

ontsteking van de huig - invulitis, kionitis

ontsteking van de keelamandelen - tonsillitis

ontsteking van de klieren - adenitis

ontsteking van de lever - hepatitis

ontsteking van de longen - pneumonie

ontsteking van de luchtpijp - tracheïtis

ïontsteking van de melkklieren - mastitis

ontsteking van de mondslijmvliezen - stomatitis

ontsteking van de nieren - nefritis

ontsteking van de neus - rhinitis

ontsteking van de oorspeekselklier - parotitis

ontsteking van de oren - otitis

ontsteking van de schildklier - thyroïditis

ontsteking van de slagaderen - angitis, arteritis

ontsteking van de vingertoppen - fijt, omloop, panaritium

ontsteking van de watervaatklieren - adenitis

ontsteking van de weivliezen - serositis

ontsteking van de zenuwen - neuritis

ontsteking van een slijmvlies - katar

ontsteking van het beenmerg - osteomyelitis

ontsteking van het borstvlies - pleur(it)is, pleuris

ontsteking van het darmslijmvlies - enteritis

ontsteking van het hersenvlies - meningitis

ontsteking van hat heupgewricht - coxartritis, coxitis

ontsteking van het inwendige hartvlies - endocarditis

ontsteking van het neusslijmvlies - neuscatarre

ontsteking van het nierbekken - pyelitis

ontsteking van het oogbindvlies - conjunctivitis

ontsteking van het oogslijmvlies - trachoma, trachoom

ontsteking van het regenboogvlies - iritis

ontsteking van het ruggenmerg - myelitis

ontsteking van het slijmvlies der luchtwegen - bronchitis, catarre

ontsteking van het slijmvlies in de mond - spruw, stomatitis

ontsteking van het strottenhoofd - laryngitis

ontsteking van wormvormig verlengsel van deblindedarm – appendicitis

ontstekingachtig - flogistisch

ontstekingsmiddel - aansteker, bougie, detonator, lont, lucifer, slaghoedje, tijdschokbuis

ontstekingswerktuig - aansteker

ontsteld - confuus, gealtereerd, ontdaan, onthutst, ontroerd, ontzet, overstuur, paf, perplex, verbijsterd, verschrikt, verschrokken, verslagen, verward, verwezen

ontstelen - afgappen, beroven, ontnemen

ontstellen - onthutsen, ontroeren, ontzetten

ontstellend - schrikbarend

ontsteltenis - afschuw, afgrijzen, alarm, alteratie, alternatoe, angst, beroering, commotie, confusie, consternatie, griezel, gruwel, konfusie, konsternatie, ontroering, ontzetting, opschudding, paniek, schrik, verbijstering, verslagenheid, verwarring, volksoploop, vrees

ontstemd - balorig, beledigd, boos, boosheid, conturbatie, ergernis, gebelgd, gedeprimeerd, geërgerd,gemelijk, gepikeerd, geprikkeld, grommig, humeurig, kniezerig, knorrig, korzelig, kregel, kriegel, kwaad, landerig, lichtgeraakt, misnoegd, nijdig, ongedisponeerd, ontevreden, onzuiver, opvliegend, perturbatie, spijtig, toorn, toornig, vals, verdrietig, verstoord, wanluidend, wrevel, wrevelig

ontstemmen - aansporen, ergeren, prikkelen

ontstemming - boosheid, ergernis, misnoegenwrevel

ontstentenis - absentie, afwezigheid, alarm, alter, fout, gebrek, gemis, mangel,

ontstoken - branderig, koortsig, gezwollen

ontstokenheid - inflammatie

ontstoppen - ontkurken

onttakelen - aftuigen, demonteren, ontmantelen

onttrekken - afscheiden, markeren, ontduiken, ontrukken, verbergen, verhullen

onttrekken van zuurstof - desoxyderen

onttrekking van water aan een vloeistof - dehydratie

onttrekking van zuurstof - desoxydatie

onttrekken van zuurstof - desoxyderen

onttrokken aan - exemt

onttronen - detroneren, ontluisteren, verdringen, verdrijven

ontucht - fornicatie, losbandigheid, oneerbaarheid, onfatsoen, onkuisheid, onzedelijkheid, zedeloosheid

ontuchthuis - bordeel

ontucht plegen - boeleren

ontuchtig - lubriek, luxurieus, obsceen, obscoen, oneerbaar, onkuis, onzedelijk, overspelig, zedeloos

ontuchtige vrouw - hoer, prostituée, slet, snol, sloerie, temeier

ontuig - afval, gespuis, onkruid, tuig, uitschot

ontvallen - ontglippen, verliezen

ontvangbewijs - acquit, bon, ecepis, kwitantie, nota, recepsis, recief, recu

ontvangceel - bewijs, recief

ontvangdraad - antenne

ontvangen - aannemen, bekomen, beuren, genieten, incasseren, inhalen, innen, krijgen, onthalen, ontlenen, overnemen percipiren, recipiëren, toucheren, trekken, verkrijgen, verwerven

ontvangen van geld - beuren, innen

ontvangen van klappen - incasseren

ontvangen van een nalatenschap - erven

ontvangen worden - overkomen

ontvangenis - bevatting, bevruchting, conceptie, onbevlekt, vinding

ontvanger - gaarder, kassier, radiotoestel, rentmeester, schuldeiser

ontvanger van pachten - rentmeester

ontvangkamer - salet, salon

ontvangspriet - antenne

ontvangst - instuif, onthaal, partij, party, receptie, recette

ontvangstbewijs - bon, nota, reçu

ontvangstdag - jour

ontvangsten - recette

ontvangtafel - balie

ontvangtoestel - fax, radio, telefoon, televisie, telex

ontvangststation - radio

ontvangstzaal - salon

ontvangstzaaltje - salet

ontvankelijk - admissibel, dissimuleren, geldig, gevoelig, impressionabel, receptief, susceptibel,vatbaar

ontvankelijk maken - predisponeren

ontvankelijkheid - receptiviteit

ontvaren - verstrijken

ontveld - rauw

ontvellen - schaven, schuren, villen

ontvelling - darsis, excoriatie, schaafwond

ontvelling van het zitvlak - blikaars

ontvetten - afromen, afschuimen, degraisseren

ontvezelen van stengels - decortiseren

ontvlambaar - combustibel, explosief, hartstochtelijk, heet, heetgebakerd, inflammabel, opgezweept, verhit

ontvlammen - inflameren, imflammeren, ontbranden, ontsteken, veinzen, vlamvatten

ontvlamming - ontbranding

ontvlechten - losmaken, losvlechten

ontvlekken - reiniger, schoonmaken

ontvlekkingsmiddel - nafta, tetra, tri

ontvlekkingsvloeistof - tetra

ontvlieden - ontlopen, ontvluchten, ontwijken

ontvloeien - ontspringen

ontvlokken - dispergeren

ontvluchte vrouw - vluchtelinge

ontvluchten - deserteren, echapperen, ontsnappen, ontwijken, weglopen

ontvluchting - evasie, ontsnapping

ontvoerder - kaper, kidnapper, rover, schaker

ontvoerder van kinderen - kidnapper, schaker

ontvoerder van meisje - schaker

ontvoeren - kidnappen, schaken

ontvoering - abductie, kidnapping, roof, schaking

ontvolkt - uitgestorven

ontvolken - deporteren

ontvolking - depopulatie

ontvonken - ontbranden, ontvlammen

ontvoogding - emancipatie

ontvouwen - deployeren, developperen, expliceren, ontplooien, ontwikkelen, spreiden, toelichten, uiteenzetten, uitleggen, verklaren

ontvouwing - developpement, ontplooiing

ontvreemden - achteroverdrukken, deroberen, gappen, jatten, pikken, roven, stelen, wegnemen

ontvreemding - bespeuren, diefstal, opmerken, zien

ontwaakte (de) - Boeddha

ontwaarden - ontijken

ontwaarding (geld) - inflatie

ontwaken - bijkomen

ontwapenaar - pacifist

ontwapenen - desarmeren, stillen

ontwapenende karaktertrek - charme

ontwaren - bespeuren, gewaarworden, merken, ontdekken, ontrafelen, opmerken, zien

ontwarren - bevrijden, debarrasseren, demeleren, losmaken, ontknopen, ophelderen, oplossen

ontwarring - oplossing, ontknoping

ontwassen - ontgroeien

ontwateren - draineren, droogleggen

ontwatering - drainage

ontwateringsgreppel - raai

ontwateringssluis - verlaat

ontwellen - ontvloeien, ontspringen, opwellen

ontwennen - afleren, afwennen

ontweren - ontwarren

ontwerp - begroting, blauwdruk, beraming, bestek, concept, conceptie, creatie, dessin, idee, inval, klad, lay-out, maquette, model, onderneming, opmaak, opstel, patroon, plan, programma, project, schema, schets, tekening, tracé, voornemen, voorstel, ijver

ontwerp op papier - tekening

ontwerp opstellen - minuteren

ontwerp van een film - scenario

ontwerp van een weg - tracé

ontwerp van staatsbegroting - miljoenennota

ontwerpen - adumbreren, aftekenen, bedenken, beramen, concipiëren, maken, minuteren, modelleren, opstellen, plannen, projecteren, samenstellen, schematiseren, schetsen, smeden, tekenen, traceren, uitdenken, uitzetten, voorbereiden, vormen

ontwerper - architekt, auteur, concipiënt, couturier, modekoning, planner, planoloog, stedebouwkundige, stylist, vormer

ontwerper en schrijver - opsteller

ontwerper van balletten - choreograaf

ontwerper van constructies - constructeur

ontwerper van drukwerk - graficus

ontwerper van gebouwen - architekt

ontwerper van idee - uitvinder

ontwerper van kleding - couturier, modekoning

ontwerper van steden - planoloog, stedenbouwkundige

ontwerp tekening - schets

ontwijden - kwetsen, ontheiligen, schenden

ontwijken - afdwalen, mijden, omzeilen, ontduikenontgaan, ontlopen, schuwen, vermijden

ontwijkend - elusief, evasief

ontwijking - evasie, ontsnapping

ontwikkeld - beschaafd, geciviliseerd, gecultiveerd, gevormd, knap, kundig, onderlegd, ontgonnen, rijp, sterk, volwassen, welgevormd

ontwikkeld insekt - imago

ontwikkelde fotografische plaat - negatief

ontwikkelde zoogdieren - apen

ontwikkelen - aanrijpen, beschaven, developperen, evolueren, groeien, kweken, ontstaan, rijpen, uitwerken, vormen

ontwikkeling - aangroei, aanwas, beloop, beschaving, cultuur, eruditie, eveloppement, evolutie, fase, genese, groei, licht, loop, ontogenie, perfectionering, proces, toename, toeneming, uitbreiding, vervorming, voortgang, vooruitgang, vorming, wasdom

ontwikkeling der leefwijzen - melodiek

ontwikkeling der rassen - filogenese, filogenie

ontwikkeling van de verkeersprognose - verkeersdichtheid

ontwikkeling van een gebergte - orogenese

ontwikkeling van een levend wezen - ontogenese

ontwikkeling van het landschap - morfogenese

ontwikkeling van levende wezens - ontogenese

ontwikkelingsfase - stadium

ontwikkelingsfase bij insekt - cocon, larve, pop

ontwikkelingsgang - proces

ontwikkelingsleer - embryologie, evolutieleer, ontogenie, transformisme

ontwikkelingsleer bij de mens - jeugd, kindsheid, puberteit, adolescentie, juventas, ouderdom

ontwikkelingslijn - trend

ontwikkelingsproces - stadium

ontwikkelingsstadium - fase

ontwikkelingsstadium van de mens - baby, bejaarde, embryo, kind, kleuter, peuter, puber, volwassene, zuigeling

ontwikkelingsstadium van insekten - ei, imago, larve, pop

ontwikkelingstheorie - darwinisme, evolutieleer

ontwikkelingstrap - fase

ontwikkelingsvorm - larve

ontwikkelingsvorm van lintwormen - blaasworm, vin

ontworstelen - ontrukken

ontwortelen - deracineren, exstirperen, rooien

ontwrichten - ontkrachten, verlammen, verrekken

ontwrichting - desorganisatie, desoriëntatie, dislocatie, luxatie (geneesk.), ontbinding, subluxatie, verlamming, verrekking

ontwringen - afpersen, loswringen, ontworstelen

ontwijden - kwetsen, misvormen, ontheiligen, profaneren,

schenden, schennen, uitschelden

ontwijder van begraafplaats - grafschender

ontwijding - iconodule, iconoduul, ontheiliging, profanatie,

schending, violatie

ontwijfelbaar - gewis, indibutabel, kennelijk, stellig, wis, zeker

ontwijfelbare waarheid - evangelie

ontwijk - begeven, eviteren, ontgaan, ontkomen, eluderen, ontlopen, rijplaats, wijkplaats

ontwijken - eluderen, mijden, ontlopen,ontduiken, ontspringen

ontwijkend - elusief, evasief, ontduikend

ontijdig - inopportuun, laat, misplaatst, ongelegen, prematuur, voorbarig, voortijdig, vroegtijdig

ontijdig bevallen - aborteren

ontijdige rijpheid - precociteit

ontijdigheid - immaturiteit

ontzag - achting, autoriteit, deferentie, eerbied, egard, invloed, overwicht, prestige, regard, regards, respect, reverentie, schroom, veneratie, vrees

ontzag afdwingend - ontzag hebben, bewonderen, respecteren

ontzag hebben voor - eerbiedigen, hoogachten, respecteren

ontzag inboezemen - imponeren

ontzaglijk - enorm, immens, geweldig, groots, ontzettend, verheven

ontzaglijke plasregen - hoos, wolkbreuk

ontzagwekkend - geducht, imposant, ontzaglijk, overweldigend, vreesaanjagend

ontzegd - verboden

ontzeggen - betwisten, onthouden, verbieden, weigeren

ontzegging - abnegatie, interdict, interdictie, onthouding, renunciatie, verbod, weigering

ontzenuwen - dementeren, enerveren, verslappen, verzwakken, weerleggen

ontzet - bevrijd, bevrijding, ontdaan, onthutst, ontsteld, verlost, verbijsterd, verlossing, verschriktverslagen

ontzetten - amoveren, beroven, bevrijden, ontstellen, slopen, verbijsteren, verlossen, verwijderen

ontzettend - afgrijselijk, enorm, epouvantabel, gruwelijk, vreselijk, verbijsterend, verschrikkelijk

ontzettend groot - indrukwekkend,kolossaal, reusachtig

ontzetting - afbraak, angst, deprivatie, inzakking, ontwrichting, schorsing, schrik, sloping, verbijstering, ontsteltenis

ontzetting uit ambt - amotie, ontslag, ontheffing, ontvreemding

ontzetting uit het ambt (R.K.) - devestituur

ontzield - dood

ontzien - duchten, menageren, mijden, respecteren, sauveren, sparen, vrezen

ontzind - dol, dwaas, gek, idioot, mal, razend

onuitgegeven geschriften - inedita

onuitgelokt - spontaan

onuitgesproken - stil, verborgen

onuitputtelijk -bodemloos, eindeloos

onuitputtelijk geduld - engelengeduld, jobsgeduld

onuitroeibaar - ingeroest, ingeworteld, onkwetsbaar

onuitroeibare ziekte - endemie

onuitsprekelijk - naamloos, onnoemlijk, overstelpend

onuitsprekelijk groot - onnoemlijk

onuitstaanbaar - degoutant, ergerlijk, intolerabel, insupportabel, naar, ondraaglijk, onduidelijk, onmogelijk, odieus, onverdraaglijk, onduldbaar, vervelend, walgelijk

onuitstaanbaar iemand - misbaksel, naarling

onuitvoerbaar - impracticabel, ondoenlijk, onmogelijk

onuitwisbare schandvlek - brandmerk

onuitvoerbaar - ondoenbaar, ondoenlijk, onmogelijk,

onvast - buiig, immuun, instabiel, labiel, los(jes), onbestendig, ongewis, onsolide, onstevig, onzeker, veranderlijk, wankel, wankelbaar, wankelmoedig, week, weifel(end)

onvast en los - wankel

onvast staan - wankelen

onvast zijn - onzeker,

onvaste gang - titubatie

onvatbaar - immuun, ongevoelig, ongrijpbaar, refractair, resistent

onvarbaarheid - immuniteit

onvatbaar maken - immuniseren

onvatbaar voor ziekten - immuun, resistent,

onvatbaarheid - immuniteit

onveilig - gevaarlijk,

onveranderd - bestendig, eender, gelijk, hetzelfde, idem, identiek, naief, ongewijzigd, stabiel

onveranderd houden - stabiliseren

onveranderlijk - bestendig, constant, duurzaam, egaal, fixé, getrouw, inalterabel, ncommutabel, invariabel, onwrikbaar, paalvast, rotsvast, stabiel, star, standvastig, stationair, statisch, stereotiep, strak, vast(staand)

onveranderlijk maken - stabiliseren

onverantwoord - gevaarlijk, ongegrond, ontoelaatbaar, roekeloos

onverbasterd - (ras)zuiver, puur

onverbeterlijk - gestreng, halsstarrig, onherstelbaar, streng, reddeloos, uitstekend, verhard, verstokt

onverbeterlijke misdadiger - recidivist

onverbeterlijke schelm - aartsdeugniet

onverbeterlijke twijfelaar - aartstwijfelaar

onverbeterlijkheid - halsstarrigheid, volharding

onverbiddelijk - genadeloos, gestreng, inflexibel, ongenadig, onvermurwbaar, rigide, streng, wreed, zeer,

onverbiddelijkheid - gestrengheid, onvermurwbaarheid

onverbitterd - berustend, gelaten

onverbloemd - cru, eenvoudig, frank, onomwonden, onverholen, openhartig, oprecht, realistisch, rondborstig, scherp, simpel,

onverbloemd erotisch - priapisch

onverbloemd weergeven van de werkelijkheid - realiteit, realisme

onverbogen - recht

onverbrandbaar - aflogistisch, incombustibel

onverbrandbaar materiaal - asbest

onverbreekbaar - fideel, inviolabel, onafscheidelijk, onlosmakelijk, onscheidbaar, standhoudend, trouw

onverbrekelijk - hecht, indissolubel, onafscheidelijk

onverbuigbaar - indeclinabel

onverbuigd soort getal - drieërlei

onverdacht - authentiek

onverdedigbaar - indefensibel

onverdeeld - gezamenlijk, intact, samen, volmaakt, volledig

onverderfelijk - incorruptibel, onsterfelijk, onvergankelijk

onverdicht - echt, waar

onverdiend - onterecht, onrechtvaardig, tenonrechte

onverdienstelijk - nietswaardig

onverdorven - onaangetast, rein, zuiver

onverdorvenheid - reinheid

onverdraagbaar - onuitstaanbaar

onverdraaglijk - hinderlijk, impatibel, intolerabel, onaangenaam, onduldbaar, onuitstaanbaar, onverdraagzaam

onverdraagzaam - intolerant

onverdragzaamheid - intolerantie

onverdroten - braaf, dapper, gestadig, infatigabel, kloek, koelbloedig, kordaat, moedig, onbeducht, onbeschroomd, onbevreesd, onbevroren, onverpoosd, onversaagd, onverschrokken, onverstoorbaar, onverstoord, onvervaard, stoer, stoutmoedig, stug, volhardend, volijverig, vrijmoedig, ijverig,

onverduisterd - fel, hel, licht

onverduisterd schijnend - hel

onverdund - puur

onverduurbaar - ondraaglijk, onverdraagbaar

onverenigbaar - incompatibel, inconciiiabel, inkompatibel, strijdig

onverenigbaarheid - incompatibiliteit, inkompatibiliteit

onverflauwd - ongetemperd, onverzwakt

onvergankelijk - altijddurend, blijvend, eeuwig, onsterfelijk, onverwoestbaar, voorgoed

onvergeeflijk - inexcusabel, impardonnabel, onverantwoordelijk

onvergelijkbaar - incomparabel

onvergelijkelijk - enig, excellent, incomparabel, meesterlijk, onvergetelijk, uitmuntend, uitnemend, uniek, weergaloos

onvergenoegd - misnoegd, ontevreden

onvergetelijk - enig, gedenkwaardig, heuglijk, onuitwisbaar, uitmuntend, uniek

onvergezeld - alleen

onverglaasd aardewerk - terracotta

onverglaasd melkwit - biscuit, porselein

onverglaasde beeldjes uit pottebakkersklei - terracottabeeldjes (uit Tanagra)

onvergolden - onbeloond

onverharde weg - pad, zandweg

onverhinderd - onbelemmerd, onverlet, vrij

onverhoeds - bruusk, eensklaps, ineens, opeens, onverhoopt, onverwacht, onvoorziens, pardoes, plots, plotseling, plotsklaps, toevallig, toevalligerwijze

onverhoeds aanvallen - betrappen

onverhoeds de voet neerzetten - treden

onverhoeds overvallen - betrappen, overrompelen, errassen

onverhoedse aanval - inval, invasie, overval, raid

onverholen - duidelijk, frank, goedrond, gul, kortweg, ogenblik, onbewimpeld, ongeveinsd, onomwonden, onverbloemd, openhartig, openlijk, oprecht, rechtuit, regelrecht, resoluut, rondborstig, ronduit, rondweg, royaal, ruiterlijk, vlakaf, vlakuit, vlakweg, volmondig, vrij, vrijuit,

onverhoedse aanval - overval, raid

onverhoopt - onverhoeds, verrassend

onverhuld - bloot, naakt

onverjaarbaar - imprescriptibel

onverklaarbaar - duister, geheimzinnig, inexplicabel, mysterieus, onbegrijpelijk, raadselachtig

onverklaarbaarheid - mysterie, raadselachtigheid, wonder

onverkleurbaar - kleurecht, kleurvast

onverkoopbaar - incourant

onverkoopbaar artikel - winkeldochter

onverkoopbaar goed - rebut, rebuut

onverkort - (al)geheel, intact, integraal, ongecensureerd, volledig

onverkwikkelijk - akelig, ellendig, naar, onplezierig, vervelend

onverlaat - aterling, bandiet, boosdoener, booswicht, bruut, deugniet, ellendeling, fielt, onmens, ploert, rover, schavuit, schurk, snoodaard

onverlet - gaaf, intact, maagdelijk, onaangeraakt, onaangeroerd, onbetreden, ongedeerd, ongeschonden, perfect, zuiver,

onverlicht - donker, duister, somber

onverlost - irredenta

onvermeld laten - weglaten

onvermengbaar - immiscibel

onvermengd - alleen, echt, enkel, gedegen, genuïen, klaar, louter, naturel, onversneden, puur, rein, sec, volmaakt, zuiver

onvermengd met water - sek

onvermengdheid - echtheid, genuteit, onvervalstheid, zuiverheid,

onverminderd - ongetemperd, onverflauwd

onvermoeibaar - infatigabel, krachtig, nijverig, sterk

onvermoeid - fit, infatigabel, onverwacht, plotseling

onvermoeid bezig - rusteloos

onvermogen - armoe, armoede, bewusteloosheid, impotentie, machteloosheid, onmacht, zwakte

onvermogen om de gedachten schriftelijk uit te drukken - agrafie

onvermogen om het waargenomene te herkennen - agnosie

onvermogen om normaal te lopen - abasie

onvermogen om te betalen - deconfiture

onvermogen om te lezen - alexie

onvermogen om te staan - astasie

onvermogen om te zingen - afonie

onvermogen om woorden tot zinnen te verbinden - agrammatisme

onvermogen om zich iets te herinneren - geheugenverlies

onvermogen om zich uit te drukken in taal - aphasie

onvermogen tot gaan - abulie

onvermogen tot het doen van gerichte handelingen - aprazie, apraxie

onvermogen tot schrijven - agrafie

onvermogen tot spreken - afasie

onvermogend - arm, behoeftig, impotent, nooddruftig, onbemiddeld

onvermogend om te betalen - insolvent, insolvabel

onvermurwbaar - gestreng, inflexibel, onverbiddelijk, steenhard, streng

onvermijdelijk - absoluut, beslist, hoognodig, onfeilbaar, onontkoombaar, zeker

onvermijdelijk gevolg - consequentie

onvermijdelijkheid - noodzaak

onverpakt - los

onverpakte lading - bulkgoed

onverplaatsbaar - onroerend

onverplicht - vrijwillig

onverplichte goedheid - gunst

onversaagd - beslist, boud, branie, dapper, driest, ferm, flink, heldhaftig, heroïek, kloek, kloekhartig, kloekmoedig, koen, kordaat, kranig, manhaftig, manmoedig, moedig, onbevreesd, onvervaard, resoluut, trankiel, vermetel

onversaagdheid - dapperheid, kordaatheidkranigheid

onverschillig - achteloos, apat(h)isch, blasé, dikhuidig, drukkend, enerlei, flegmatiek, flegmatisch, geblasseerd, gelijkmatig, gelijk, gevoelloos, harteloos, indifferent, indolent, koel, koelbloedig, koud, koudjes, laconiek, lakoniek, laks, lauw, lethargisch, liefdeloos, lusteloos, neutraal, nonchalant, onbewogen, ongevoelig, onoplettend, slap, slof, sloom, stereotiep, stoïcijns, traag, zorgeloos

onverschillig mens - laodiceeër

onverschillig welke - enigerlei

onverschilligheid - apathie, nalatigheid, nonchalance, slordigheid, achteloosheid

onverschrokken - branie, dapper, ferm, flink, koen, kordaat, moedig, onversaagd, onverwrikt, onverzetbaar, onwankelbaar, resoluut, stoutmoedig, vastberaden,

onverschrokkenheid - bluf, drift, durf, lef, moed(igheid)

onverslijtbaar - duurzaam, stevig

onversneden - onvermengd, puur, zuiver

onverstaanbaar spreken - fluisteren, horten,mompelen, mummelen, murmelen, raffelen

onverstaanbaarheid - obscuriteit

onverstand - domheid, dwaasheid

onverstandig - absurd, bête, bot, dom, dwaas, ezelachtig, hardleers, irrationeel, kortzichtig, onbenullig, onbevattelijk, onlogisch, onnozel, onredelijk, onwetend, onwijs, onzinnig, redeloos, stom, stupide, uilig, zinneloos,

onverstandig mens - dwaas, gek

onverstandige zucht tot iets - bevlieging, manie

onverstoorbaar - bedaard, evenwichtig, flegmatiek, gelijkmatig, gelijkmoedig, inalterabel, kalm, lakoniek, pacifiek, stoïcijns, vast, vredelievend, vreedzaam,

onverstoorbaar kalm - flegmatiek

onverstoorbaar persoon - stoïcijn

onverstoorbaarheid - flegma, kalmte, ataraxie

onverstoorbare gelatenheid - placiditeit

onverstoord - kalm, rustig

onverteerbaar - inconsumabel, oneetbaar

onvertogen - indecent, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongepast, onnet, onwellevend, ruw

onvertrouwd - onbekend, onervaren, vreemd

onvervaard - boud, dapper, ferm, fier, kloek, koen, moedig, onbevreesd, onversaagd, opperbest, stoer

onvervalst - echt, genuïen, puur, louter, onvermengd, oorspronkelijk, origineel, veritabel, waar, zuiver

onvervalstheid - echtheid, genuïteit, zuiverheid

onvervreemdbaar - eigen, inaliënabel

onvervuld - leeg, ledig, teniet

onvervuld zijn - vaceren

onvervulde vacature - vacant

onverwacht - abrupt, bruusk, extra, halsoverkop, ineens, ongedacht, onverhoeds, onverhoopt, onvoorzien, plots, plotseling, opeens, pardoes, plotsklaps, subiet, toevallig

onverwacht gebeuren - toeval

onverwacht komen - aanvallen, betrappen, verrassen

onverwacht treffen - betrappen

onverwachte komst - inval

onverwachte verandering - peripetie

onverwachts - abrupt, eensklaps, ineens, onverhoeds, opeens, pasdoes, plots, plotseling, plotsklaps, schielijk, toevallig

onverwachts aanvallen - overvallen

onverwachts overvallen - overrompelen, overtroeven

onverwachts storen - onderbreken

onverwarmd - kil, koud

onverwelkbaar - onverderfelijk, onvergankelijk

onverwelkt - fris

onverwezenlijkbaar - droombeeld, utopie

onverwezenlijkbaar iets - utopie

onverwisselbaar - impermutabel

onverwoestbaar - hecht, indestructibel, oersterk, onvergankelijk, onverslijtbaar, stevig, ijzersterk

onverwricht - stevig

onverwrikbaar - onveranderlijk, standvastig

onverwrikt - onverschrokken, onwankelbaar, pal, stevig

onverwijld - aanstonds, dadelijk, direct, illico,meteen, onmiddellijk, prompt, snel, subiet, temee, temet, terstond

onverzadelijk – onlesbaar, onverzadigbaar, onverzadelijk

onverzadigbaar eter - hollebollegijs, vreetzak

onverzadigde koolwaterstoffen - alkenen, heptenen, olefinen

onverzetbaar - onverzettelijk, onwankelbaar

onverzettelijk - beraden, bestendig, constant, continu, doorzettend, duurzaam, eigenzinnig, halstarrig, hardnekkig, hoofdig, hartnekkig, immobiel, inalterabel, invariabel, koppig, obstinaat, onbeweeglijk, onbewogen, onbuigzaam, onveranderlijk, onwankelbaar, onwrikbaar, opiniater, paalvast, pal, perpetueel, stabiel, standvastig, stationair, stereotiep, stoer, stok(stijf), streng, stijfhoofdig, stug, vastberaden, volhardend, volhoudend, weerbarstig

onverzettelijk iemand - eigenwijs, stijfhoofd, stijfkop

onverzocht - onbeproefd

onverzoenbaar - inconciliabel, onverzoenlijk

onverzoenlijk - aartsvijandig, geslagen, gezworen, haatdragend, hard, hostiel, implacabel, intransigent, onverzoenbaar, wrokkig,

onverzorgd - haveloos, slordig, vervallen, verwaarloosd

onvindbaar - latent, spoorloos, weg, zoek

onvoedzaam - caloriearm

onvoeglijk - misplaatst, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongepast

onvóegzaam - onbehoorlijk, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongepast, onnet, onoorbaar, wanvoeglijk

onvoelbaar - onmerkbaar

onvoldaan - inadequaat, inefficiënt, onbetaald, onbevredigend, ontevreden, teleurgesteld

onvoldaanheid - leegte

onvoldoende - gering, ineffectief, insuffisant, lelijk, nadequaat, ontoereikend, slecht

onvoldoende bloedtoevoer - ischaemie

onvoldoende gekookt - ongaar

onvoldoende hulpmiddel - lapmiddel

onvoldoende ontwikkeling - atelie

onvoldoende reparatie - lapwerk

onvoldoende spijsvertering - apepsie

onvoldoende verbetering - lapmiddel, lapwerk

onvoldoende voor berichtgeving geadresseerd - onbestelbaar

onvoldoendheid - insufficiëntie

onvoldragen - onrijp

onvoldragen ooft - kroet

onvoldragen vrucht - embryo, foetus

onvoleind(igd) - onafgemaakt, onvoltooid

onvoleindigd - imparfait

onvolgroeid - onvolwassen

onvolgroeide, onvolwassen vis - nest

onvolgroeidheid - onrijpheid, onvolwassenheid

onvolkomen - gebrekkig, imperfect, incompleet, kort, kwalijk, lek, lekkage, onaf, onvolledig, onvolmaakt, onvoltalllg, paraparese, schadelijk, slecht, tekort, verkeerd, wan,

onvolkomenheid - gebrek, imperfectie, onvolmaaktheid

onvolledig - catalectisch, defectief, gebrekkig, incompleet, lacuneus, onvolkomen, onvolmaakt, onvoltallig

onvolledig rijm - kreupelrijm

onvolledige gedaanteverwisseling - hemimetabolie

onvolmaakt - gebrekkig, imparfait, imperfect, onvolledig, onvoltooid

onvolmaaktheid - gebrek, imperfectie

onvoltallig - incompleet, onvolledig, onvoleindigd, onvolkomen, onvolledig

onvoltooid - onaf, onvolmaakt

onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd - futurum

onvoltooid tegenwoordige tijd - o.t.t., praesen

onvoltooid verleden tijd - imperfectum, o.v.t., praeteritum

onvoltooide symfonie - Unvollendete

onvolwaardig - minder, misdeeld

onvolwaardig fruit - kroet

onvolwassen - groen, kinderlijk, minderjarig, onmondig, onvolgroeid, onrijp, puberaal,

onvolwassen meisje - bakvis

onvolwassen vee - jongvee

onvolwassene - bakvis, blaag, teenager, tiener, puber

onvolwassenheid - onrijpheid, pubertijd

onvoorbereid - spontaan, e.t.

onvoorbereid dichten - improviseren

onvoorbereid musiceren - improviseren

onvoorbereid praatje - improvisatie

onvoorbereide toespraak of speech - improvisatie

onvoordelig - duur, improfitabel, infavorabel, nadelig, schadelijk

onvooringenomenheid - objectiviteit

onvoorwaardelijk - absoluut, blindelings, categorisch, onbeperkt, puur

onvoorzichtig - achteloos, imprudent, inattent, lichtvaardig, nalatig, onachtzaam, onberaden, onbezonnen, onbezorgd, ondoordacht, onoplettend, roekeloos, schieloos, vermetel, zorgeloos

onvoorzichtigheid - driestheid, imprudentie, inattentie, onachtzaamheid, onbehoedzaamheid, risicodragend, roekeloosheid

onvoorzien - gebeurtenis, onverhoeds, onverwacht, opeens, plots(eling), toeval, toevallig

onvoorzien geluk - fortuin

onvoorzien geval - peripetie, toeval

onvoorzien voorval - toeval

onvoorziene gebeurtenis of situatie - bijkomstigheid,

coïncidentie, incident, noodlot

onvoorziene samenloop - coïncidentie

onvoorziens - onverhoeds, plotseling, plotsklaps

onvormelijk - familiaar, gemoedelijk, gezellig, informeel,

losjes, onconventioneel, onconventioneel, ongegeneerd

onvormelijkheid - informaliteit

onvrede - onenigheid, onmin, oorlog, ruzie, tweedracht, twist, vete

onvredelievend - oorlogszuchtig

onvriendelijk - bars, bits, bokkig, bot, bruusk, grim, grimmig, grof, hard, inhumaan, knorrig, koel, koud, links, lomp, nors, nurks, onaangenaam, onaardig, onbeschoft, onbeleefd, ongezellig, onhartelijk, onhebbelijk, onheus, onplezierig, onwelgevallig, onwelwillend, scherp, sikkeneurig, snar, spits, spijtig, stroef, stug, stuurs, toorn, toornig, vinnig, vijandig, woede, zuur,

onvriendelijkheid - stuursheid

onvriendelijk mens - bok, chagrijn, neetoor, nijdas, nurks, zuurpruim

onvriendschappelijke verhouding - onenigheid, onmin, ruzie

onvruchtbaar - dor, improduktief, infertiel, infertiel, infructueus, mager, steriel,tevergeefs, vergeefs

onvruchtbare koe - kween, munte

onvrij - afhankelijk, gebonden, gênant, hinderlijk, horig, onderworpen

onvrije - slaaf, horige, lijfeigene

onvrije vrouw - slavin

onvrije waren - contrabande

onvrijwillig - gedwongen, node, verplicht

onvruchtbaar - dor, infertielsteriel, vergeefs

onvruchtbaar gebied - duinen, hei, steppe, toendra, woestijn, zand

onvruchtbaarheid - dorheid, droogte, schraalte, steriliteit

onvruchtbaar maken - steriliseren

onvruchtbaarmaking - sterilisatie

onvruchtbare bruine kiel - knik, knikklei

onwaar - denkbeeldig, fout, frauduleus, gefingeerd, gelogen, geveinsd, illusoir, leugenachtig, loos, mis, onecht, oneerlijk, onjuist, onoprecht, onwezenlijk, pseudo, spurius, vals, verdacht, verkeerd

onwaarachtig - onecht, onoprecht

onwaardig - beneden, ignobel, min, onbrtamelijk, oneervol, schandelijk, verachtelijk

onwaarheid - bedrog, falsiteit, jok, kletspraat, leugen, leugentaal, liegen, logen, sprookje, valsheid, waanzin

onwaarheid spreken - jokken, liegen

onwaarneembaar - onmerkbaar

onwaarschijnlijk - betwijfelbaar, fabelachtig, fabuleus, inplausibel, improbabel, ondenkbaar, twijfelachtig, vreemd, waanzinnig

onwaarschijnlijk verhaal - fabel, sprookje

onwankelbaar - constant, onbeweeglijk, onwrikbaar, roerloos, stabiel, standvastig, vast

onweer - bliksem, donder(bui), noodweer

onweerhoudbaar - dol, driest, onbetwistbaar, onomstotelijk, onstuitbaar

onweerlegbaar - apodictisch, bewezen

onweerlegbaar aangetoond - bewezen

onweersbeestje - donderkopje

onweersbui - donderbui

onweersgod bij de Germanen - Donar

onweersgod bij de Grieken - Zeus

onweersgod bij de Romeinen - Jupiter

onwel - akelig, katterig, lammenadig, anderig, miezerig, min, misselijk, naar, ongans, ongesteld, onpasselijk, pips, sip, slap, slapjes, wee, ziek

onwelgevallig - onaangenaam, ongewenst

onwellevend - astrant, brutaal, burgerlijk, grof, lomp, onbeleefd, onbeschoft, onbeschaafd, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongegeneerd, ongemanierd, onhebbelijk, onheus, onopgevoed

onwellevendheid - brutaliteit

onwelluidend - dissonant, wanluidend

onwelluidende klanken - kakofonie

onwelriekend - stinkend

onwelriekende geur - stank

onwelriekende maar zeer nuttige substantie - mest

onwelvoeglijk - aanstotelijk, deshonnet, immodest, indecent, onbescheiden, onbetamelijk, oneerbaar, onfatsoenlijk, ongemanierd ongepast, onheus, onkies, onkuis, onnet, onzedelijk, onzedig, schuin

onwelwillend - onbillijk, onhebbelijk, onheus

onwennig - bang, bedeesd, onervaren, ongewoon, onhandig, schutterig, verlegen, vreemd

onweren - donderen

onwerkelijk - abstrakt, imaginair, irreëel, onwezenlijk

onwerkelijkheid - droom

onwerkzaam - lui, uitwerkingloos, inert, traag, indolent

onwetend - dom, ignorant, onkundig, stom

onwetend - dom, ignorant, leek, onbewust, onkundig

onwetendheid - agnosie, domheid, dwaasheid, ignorantie, ondergronds, onkunde, onnozelheid, onverstand, wederrechtelijk

onwetend iemand - domoor, leek

onwettig - illegaal, illegitiem, ongegrond, ongeoorloofd, onrechtmatig, strafbaar, verboden, wederrechtelijk, zwart

onwettig een bepaald beroep uitoefenend - onbevoegd

onwettig geneesheer - kwakzalver, wonderdokter

onwettig grensvervoer - smokkel

onwettig kind - bastaard

onwettige handeling - misdaad, overtreding

onwettige heffing van belastingen - afpersing, knevelarij

onwettige rente - woekerrente

onwettige winst - woeker

onwettigheid - illegaliteit, illegitimiteit

onwezenlijk - inessentieel, irreeel, onwerkelijk

onwijs - dom, daas, dwaas, gek, getikt, immens, mal, onverstandig, warhoofd

onwil - afkeer, tegenzin, verzet, weerstand, weerwil

onwillekeurig - automatisch, instinctmatig, instinctief, machinaal, onafhankelijk, onbewust, oncontroleerbaar, onopzettelijk

onwillekeurig bewegen - ademen, reflex, tic

onwillekeurig urineren in bed - bedwateren

onwillekeurige beweging - ademen, reflex, tic

onwillekeurige reactie - reflex

onwillekeurige urinelozing - bedwateren, enuresis

onwillekeurigheid - automatie

onwillig - balorig, balsturig, bokkig, dwars, gedwongen, halsstarrig, koppig, node, obstinaat, ongaarne, ongehoorzaam, onhandelbaar, recalcitrant, stug, stijfhoofdig, ternauwernood, weerbarstig, weerspannig

onwilligheid - koppigheid, tegenzin, onwil

onwis - onbetrouwbaar, onvast, onzeker

onwraakbaar - onafwijsbaar, onomstotelijk, onweerlegbaar, pal, rotsvast, star, vast

onwrikbaar - bestendig, halsstarrig, hardnekkig, juist, klamp, nagelvast, onbeweeglijk, onmiddellijk, onomstotelijk, onverbreekbaar, onverzettelijk, onwankelbaar, paalvast, pal, pen, precies, rotsvast, standvastig, star, stijf, strak, vlak, volkomen, wielvast,

onwrikbaar vast - muurvast

onwijs - daas, dom, dwaas, gek, getikt, idioot, kletsmeier, mal,

onnozel,onverstandig, warhoofd

onwijsheid - dwaasheid

onyx - nagelsteen

onzacht - hard, ruw, heftig, pijnlijk, pijnlijk

onzakelijk gepraat - geleuter, gezwam, gezwets,

onzalig - fataal, funest, heilloos, noodlottig, rampspoedig, verderfelijk

onzalig oord - erebus, gehenna, hel, onderwereld, tartarus

Onze Lieve Heer - Christus, God, O.LH.

Onze Lieve Vrouw - madonna, O.L.V.

onze rekening - n. c.

Onze Vader - paternoster

onze vlag - driekleur

onze voornaamste melkgever - koe

onze woonplaats - aarde

onzedelijk - aanstotelijk, gemeen, goor, immoraliteit, immoreel, indecent, liederlijk, los, oneerbaar, obsceen, onfatsoenlijk, onkuis, onrein, ontuchtig, onwelvoeglijk, pornografisch, schandelijk, schendig, schuin, schunnig, tuchteloos, vuil, weelderig, wellustig, wulps, zedeloos, zinnelijk

onzedelijke film - pornofilm

onzedelijke lectuur - pornografie

onzedelijke taal - schuttingtaal

onzedelijkheid - immoraliteit, ontucht

onzedig - indecent, oneerbaar, onkies, onkuis

onzedigheid - gemeenheid, oneerbaarheid

onzegbaar - onuitsprekelijk

onzeglijk - balsturig, eigenzinnig, koppig

onzeker - aarzelend, aleatoir, anceps, astatisch, bedenkelijk, bijkans, bijna, casueel, douteus, dubieus, duister, grillig, hachelijk, hypothetisch, instabiel, labiel, los, lukraak, onbepaald, onberekenbaar, onbeslist, onbestendig, onbetrouwbaar, ongestadig, on(ge)wis, onopgelost, onrustig, onstandvastig, onvast, onwil, precair, quaestieus, raadselachtig, tuitelig, twijfelachtig, twijfelend, twijfelmoedig, tijdelijk, vaag, vagelijk, veranderlijk, vergankelijk, waggelend, wankel, wankelbaar, weifelend, wispelturig, wisselend, wisselvallig

onzekerheid - onvastheid, twijfel(achtigheid), onbetrouwbaarheid, suspensie

onzekerheid van beweging - ataxie

onzeker persoon - twijfelaar

onzeker zijn - aarzelen, twijfelen

onzekere zaak - loterij

onzelfstandig - afhankelijk, onvrij

onzelfstandig mens - kuddedier

onzelfstandige volgeling - naloper

onzelfstandige werkkring - loondienst

onzelfstandigheid - afhankelijkheid, heterotelie

onzelfzuchtig - altruïstisch, edelaardig, edelmoedig, filantropisch, genereus, gevaar, grootmoedig, menslievend, nobel, onbaatzuchtig, risico, wederwaardigheid

onzelfzuchtig mens - altruïst, philantroop, filantroop

onzelfzuchtigheid - altruïsme, menslievendheid

onzelieveheersbeestje - kapoentje, pi(e)pampoentje, zonnekever

onzelievevrouwebedstro - boskruid, walstro

onzelievevrouwebeeldje - madonna

onzelievevrouwedistel - mariadistel

onzelievevrouwehandschoen - akelei, vingerhoedskruid

onzenthalve - onzerzijds

onze planeet - aarde

onzes inziens - o.i.

onzichtbaar of verborgen - invisibel, latent

onzichtbaar - gecamoufleerd, imperceptibel, invisibel, latent, microscopisch, onbemerkt, onnaspeurbaar, onopgemerkt, verborgen, verdekt, weg

onzichtbaar (med.) - latent

onzichtbaar handelen - camouflage

onzichtbaar maken - blinderen, camouflage,camoufleren, maskeren, wegmoffelen

onzichtbaar of verborgen - latent

onzichtbaar worden - verdwijnen

onzichtbaar worden van een hemellichaam door een ander – immersie

onzichtbaarheid - camouflage

onzichtbaar maken - blinderen, camoufleren

onzichtbaarmaking - bedekking, blindage, blindering, camouflage, maskerade, maskering, mimicry, verberging, verhulling, vermomming

onzichtbare kleur - schutkleur, ultraviolet

onzichtbare uitstroming - emanatie

onzienlijk - bovenaards, bovenzinnelijk

onzin - aberratie, absurditeit, afdwaling, apekool, bazel, bombast, brabbeltaal, divagatie, dwaasheid, dwarsheid, extravageren, flauwekul, flauwiteit(en), galimatas, galimatias, gebazel, gekheid, gekkepraat, gekkigheid, gezwam, kinderpraat, kletskoek, kletspraat, kolder, kul, kwijl, lak, larie, lariefarie, lulkoek, maling, mallepraat, nonsens, oele, quatsch, rim-ram, shit, snert, speeksel, stupiditeit, waanzin, wartaal, zever, zotheid, zotteklap, zottepraat, onzin praten - bazelen, dazen, kolderen, raaskallen, revelen, zwammen

onzin uitslaan - dazen, gein, kletsen, lallen, raaskallen, uitkramen, ijlen, zwammen

onzindelijk - bevuild, goor, morsig, onnet, onrein, slordig, smerig, vies, vuil

onzindelijk mens - slons, smeerlap, smeerpoets, vuilak

onzindelijke vrouw - morsebel, onreinheid, onzindelijkheid

onzinnelijk - abstrakt, bovennatuurlijk, bovenzinnelijk,

geestelijk, transcedent

onzinnig absurd, belachelijk, buitensporig, dol, dom, dwaas, extravagant, gek, idioot, krankzinnig, maf, mal, nonsens, snonsensicaal, nonsensikaal, onverstandig, overdreven, redeloos, tupide, waanzinnig, zinneloos, zot

onzinnig gepraat - geleuter, geraaskal

onzinnigheid - absurditeit, dwaasheid, extravagantie, idioterie, zotheid

onzin praten - bazelen, dazen, zwammen

onzondig - onschuldig

onzuiver - bruto, gemengd, goor, illiquide, impuur, ongewassen, ongezuiverd, onnauwkeurigonoprecht, onrein, ontstemd, onzindelijk, ruw, smerig, troebel, vals, vermengd, vies, vuil, wellustig

onzuiver gewicht - bruto

onzuiver zingen - detoneren

onzuivere streep in een diamant - gles

onzijdig - geslachtsloos, onz., neuter, eutrum, neutraal , onpartijdig

onzijdig woord - neutrum

onzijdigheid - neutraliteit

ooft - fruit, vruchten

ooftboom - perelaar

ooftgodin - Pomona

ooftkorf - fruitmand

ooftkunde - karpologie, pomologie

ooftkundig - pomologisch

ooftkundige - pomoloog

oog - blik, bocht, gezicht, gezichtsveld, kijk, lens (camera), lus, oculus, pit (aardappel), plantkop, uitzicht, verfdruppel, zicht

oog hebben - ogen

oog in het. . . vallend - markant

oog in touw - lus

oog van touwwerk langs een zeil – leuver

oogafwijking - loens, scheel, staar

oogappel - aangebedene, beminde, dierbaarste, iris, lieveling, ogelijn, ogendokter,oogbol, oogspecialist, pupil, schat, snoes, troetelkind

oogarts - oculist

oogbal - oogappel, oogbol

oogbalstuipen - nystagmus

oogbindvlies - conjuctiva

oogbindvliesontsteking - conjunctivis

oogbolstuipen - nystagmus

oogbout met draaibare schalm - wartel

oogdeel - hoornvlies, iris, lens, netvlies, pupil, retina

oogdeksel – ooglid

oogdruppel - traan

oog gebrek - loens, scheel, staar

oögenese - eicelvorming

ooggetuige - reporter, verslaggever

ooggetuigenverslag - reportage

oogglas - lens, lunet, monocle, oculair,

oogglas van microscoop - oculair

ooggroet - knipoog

ooghaar - wimper, pinker

ooghaartjes - cilia

oogharen - ciliën

ooghebben - ogen

oogheelkunde - oftalmologie

oogholte - kas

oogje - knipoogje, lusje, maas, malie, ogelijn, trens

oogje in een schoen - malie

oog in een touuw - lus, trens

oogje van garen - trens

oogje van schoen - malie

oogkas - oogholte

oogklep van een paard - lunet, ooglap

oogkreeftje - cycloop

ooglap - oogklep

ooglid - oogdeksel

ooglidontsteking - blefaritis

ooglijk - aangenaam, toonbaar

oogluikend - connivendo, heimelijk

oogluikend toestaan - gedogen

oogmake-up - eyeliner, mascara

oogmerk - bedoeling, doel, doeleinde, doelstelling, intentie, mening, mikpunt, oogpunt, opzet, plan, voornemen

oognetvliesontsteking - dictyïtis

oogontsteking - oftalmie, ofthalmie

oogopslag - blik, lonk

oogpinker - ooghaar

oogpunt - beoordeling, gezichtspunt, perspectief, standpunt, uitgangspunt

oogspecialist - oogarts

oogst - gewas, opbrengst, pluk

oogsten - binnenhalen, maaien, rooien, verwerven, verzamelen

oogsten van fruit - plukken

oogster - maaier, plukker, roier

oogstlied - vinata

oogstmaand - augustus

oogstmes - arit, sikkel, zicht

oogstopbrengst - beschot

oogtand - hoektand

oogtrilling - nystagmus

oog van touwwerk - leuver

oogverblindend - klaterend, luisterrijk, schitterend

oogvlies - retina, membraan, netvlies, vaatvlies

oogvlies (hard) - sclera

oogvocht - traan

oog vormig lint - lis

oog vormig snoer - lasso, lis, lus

oogwater - collyrlum

oogwenk - ogenblik, moment, ommezien, tel

oogwit - doel

oogwratje - lenticel, strontje

oogziekte - amaurose (zw. staar), cataract, glaucoom, granulose, hemeralopie, hordeolum, houw, kippig, loensheid, oftalmie, oxyopie, scheelheid, staar, trachoma, trachoom

oogziekte bij dieren - hauw

ooi - garm, germ, schaap

ooievaar - aalreiger, adebaar, eiber, eidebaar, harpoenreiger, ibis, kwak, kuifreiger, langbeen, langnek, langpoot, lepelaar, lepelgans, lepelreiger, maraboe, maraboet, marabout, nachtreiger, nijlreiger, ombervogel, reiger, roerdomp, stork, uiver, zilverreiger,

ooievaar met prachtige staartveren - maraboe

ooievaarachtige moerasvogel - ibis, lepelaar, maraboe, kropooievaar, reiger, roerdomp

ooievaarachtige vogel - adjudant

ooievaar (Afr.) - maraboe

ooievaarsbeen - stelt

ooievaarsbek - geranium, kraanhals, naaldekervel, reigersbek, relargonium

ooievaarsbloem - lis

ooievaarsnest - eibernest

ooievaarsvogel - ibis, lepelaar, maraboe, nimmerzat, ooievaar

ooilam - wijfjeslam

ooit - eens, immer, later

ook - als, alsmede, alsook, avenant, bovendien, daarbij, daarenboven, daarnevens, evenals, eveneens, evenzeer, evenzo, evengoed, mede, nog, samen, tegelijk, tevens, toch, zowel,

ook dit - alsmede, benevens, daarenboven

ook eveneens - almede

ook niet - evenmin

ook of met - mede

ook zo - evenzo, net zo, evenals

oöliet - kuitsteen, eiersteen

oölogie - eierkunde

oom - onkel, nonk, nonkel

oom die priester is - heeroom

oom door wie men ten doop is gehouden - peetoom

ooms kind - neef, nicht

oom van Agamemnon - Thyestes

oom van Esther - Mardochaes

oom van Jakob - Laban

oom van wie je hoopt te erven - suikeroom

oomskind - neef, nicht

oomzegger - neef, nicht

oomzeggerskind - achterneef, achternicht

oomzegster - nicht

oor - handgreep, handvat, hengsel

oor (deel) - lel, schelp

oor (jagerstaal) - lepel

oor van een haas ol konijn - lepel

ooraap - oormaki

oorarts - otoloog

oorbaar - aangepast, behoorlijk, betamelijk, billijk, dienstig, fatsoenlijk, geoorloofd, gepast, geschikt, kies, netjes, nuttig, oirbaar, voegzaam, voordelig, welvoeglijk

oorbeest - oorworm

oorbel - klips, knop, oorhanger, oorring

oorbeschrijving - otografie

oorblazer - kwaadspreker, opruier, opstoker, stokebrand

oorblazerij - kwaadsprekerij

oorbloeding - otorrhagie

oord - gewest, kaap, landschap, landstreek, negorij, plaats, plek, stee, streek, vlak,

oord (afgelegen) - negorij

oord der verdoemden - erebus, gehenna, Hades, hel, onderwereld

oord van verschrikking - hel

oordeel - advies, beoordeling, beschouwing, doem, dunk, gevoelen, inzicht, judicatie, kritiek, kijk, mening, opinie, opvatting, recensie, rede, sententie, standpunt, verstand, visie, vonnis, zienswijze

oordeel dat op waan berust - waanoordeel

oordeelkunde - kritiek

oordeelkundig - judicieus, logisch, rationeel,scherpzinnig, verstandig,

oordeelloos - kritiekloos

oordeelsdag - doemdag

oordelaar - rechter

oordelen - achten, beschouwen, beslissen, denken, dunken, geloven, judiceren, keuren, menen, rechtspreken, rekenen, schatten, veroordelen, vinden, vonnissen

oorhanger - bandelotte, bel, oorbel, oorknop, oorliët, oorring, orliët, pendant

oorheelkunde - otiatrie

oorheelkundige - oorarts, otoloog

oorhoorn voor doven - audifoon

oorhorentje - otofoon

oorklep - oorlap

oorklepje - oorlapje

oorknop - oorbel, oorhanger

oorkonde - acte, akte, bewijs, brevet, bul, bulletin, charta, charter, diploma, document, getuigenis, handvest, machtiging, manifest, ratificatie, stuk, vergunning, verklaring, wissel, zegel

oorkonde van bekrachtiging - ratificatie

oorkondeboek - charta, charter, charterboek

oorkondenleer - diplomatiek

oorkundige - otoloog

oorkussen - hoofdkussen

oorlam - borrel

oorlapje - lel

oorlof - afscheid, vergunning, verlof

oorlog - botsing, gevecht, kamp, krijg, krijgsgewoel, onenigheid, onvrede, strijd, slag, vete, vijandschap

oorlog (fr.) - guerre

oorlog (Ind.) - prang

oorlog betreffende - polemologisch

oorlog met een aanvallend karakter - aanvalsoorlog

oorlog voeren - krijgvoeren

oorlogen - strijden

oorlogsapparaat - krijgsmacht, leger

oorlogsbazuin - krijgstrompet

oorlogsbedrijf - krijgshandel, krijgsverrichting

oorlogsbeschrijving - stratografie

oorlogsbodem - aviso, dreadnought, duikboot, fregat, korvet, kruiser, monitor, mijnenlegger, mijnenveger, onderzeeboot, onderzeeër, oorlogsschip, slagschip, torpedoboot, torpedojager, vliegdek (moeder)schip

oorlogsdaad - enteren, heldenfeit, wapenfeit

oorlogsgas - mosterdgas, niesgas, strijdgas

oorlogsgezind - krijgszuchtig

oorlogsgod - Ares, Janus, Mars, Mavors, Tyr

oorlogskreet - leus, slagzin, slogan, strijdleus

oorlogskreet van de Schotse Hooglanders - slogan

oorlogskunde - polemologie, strategie,

oorlogskunst - krijgskunst

oorlogskijker - polemoscoop

oorlogsmacht - heerschaar, krijgsmacht, legermacht

oorlogsmatroos - marinier, vloteling

oorlogsschade - oorlogsmolest

oorlogsschip - admiraalsschip, adviesbark, adviesjacht, aviso, dreadnought, duikboot, galei, galjas, galjoen, galjoot, jager, korvet, kruiser, linieschip, monitor, mijnenlegger, mijnenveger, onderzeeboot, onderzeeër, oorlogsbodem, oorlogsbodem, torpedoboot, torpedojager, vliegtuigmoederschip, wachtschip

oorlogsschip om berichten over te brengen - aviso

oorlogsschip uit de 17e eeuw - palander, pinas

oorlogsterm - spervuur

oorlogsterrein - slagveld

oorlogstuig - artillerie, atoombom, bazoeka, bom, bren, flak, geschut, geweer, granaat, jager, kanon, karabijn, kernwapen, materiaal, mitraileur, mortier, munitie, sten(gun), tank, raket, wapen

oorlogsvaan - strijdbanier

oorlogsvaartuig - aviso, torpedojager

oorlogsvlag - krijgsbanier

oorlogsvliegtuig - bommenwerper, dakota, gevechtsvliegtuig,

jachtvliegtuig, jager, mig, spitfire, straaljager, verkenningsvliegtuig

oorlogsvloot - armada, slagvloot

oorlogsvrijwilliger - o.v.w.

oorlogswerktuig der Romeinen - ballista, blijde,

oorlogswinst - o.w.

oorlogswinstmaker - narikin, oweeër, zwarthandelaar

oorlogszuchtig - krijgszuchtig, strijdlustig

oorlogszuchtige Engelsman – Jingo

oorlogvoerend - belligerent, strijdend

ooronderdeel - lel

oorontsteking - loopoor, otitis

oorpauw - oorfazant

oorpeutertje - oorlepeltje

oorpijn - otalgie

oorrob - pelsrob, zeebeer, zeeleeuw

oorsieraad - oorknop, oorring

oorsmeer - cerumen

oorsmout - oorsmeer

oorspeekselklier - parotitis

oorspiegel - otoscoop, otoskoop

oorsprong - aanvang, ader, afkomst, afstamming, bakermat, begin(sel), bron, bronader, geboorte, genesis, herkomst, inleiding, kiem, komaf, moeder, ontstaan, oorzaak, origine, origineel, origo, spreng, wel, wieg, wortel, zaad,

oorspronkelijk - aangeboren, aanvankelijk, afkomstig, autochtoon, eenvoudig, echt, eerst, eigenaardig, fris, geestig, herkomstig, inheems, nieuw, onvervalst, originair, origineel, outhentiek, primair, primitief, primordiaal, verrassend, wel, zelfstandig, zonderling,

oorspronkelijk gesteente - basalt, graniet

oorspronkelijk model - prototype

oorspronkelijk model van ovaal - ei

oorspronkelijk vernuft - genie

oorspronkelijk wild rund - oeros

oorspronkelijke bevolking of bewoners - autochtonen

oorspronkelijke bewoner van Amerika - Indiaan

oorspronkelijke bewoner van India - Drawida

oorspronkelijke bewoner van Peru - Inca

oorspronkelijke bewoner van de Filippijnen - Negrito

oorspronkelijke taal - oertaal

oorspronkelijke van enig stuk - minuut

oorsteen - otoliet

oorsuizing - oorgeruis

oortoestellenverkoper - audicien

oortrechter - oorspiegel

ooruil - arenduil, katuil, oehoe, ransuil

oorveeg - zie: oorvijg

oorverdovend - luid

oorversiersel - oorring

oorvloed - otorrhoë

oorvijg - Iel, klap, klets, muilpeer, oorveeg, opdonder, oplawaai, opstopper, optater, pats, slag, watjekou

oorzaak - aanleiding, agens, beweegreden, bron, causa, causaliteit, causus, drijfveer, faktor, gevolg, grond, motief, oorsprong, raison, ratio, reden, schuld

oorzakelijk - causaal

oorzakelijk verband - causaliteit

oorzakelijkheid - clausaliteit

Oostaziatisch gewicht - taël

Oostaziatische munt - sen

Oost-Duitse stad - Halle, Leipzig

Oost-Duitsland - D.D.R.

oostelijk - orientaal

oostelijk deel van de Middellandse Zee - levant

oostelijkste punt van Italië - Otranto

Oosten - levant, morgenland, oriënt

Oostenrijk - Austria

Oostenrijkse bergtop - Arlberg, Brenner, Pfänder, Zug,. Eisenhut, Dachstein, Zitterklapfer

Oostenrijkse Jongensnaam - Buldur, Manfred

Oostenrijkse munt - groschen, heller, schilling

Oostenrijkse rivier - zie: rivier in Oostenrijk

Oostenrijkse schrijver - Musil, Zweig

Oostenrijkse tenor - Dermota

oostenwind - apeliotes, argestes, eiros, eurus, solano, vulturnus

oosterlengte - 0.1.

oosterling - Arabier, Aziaat, Brahmaan, Chinees, Filippino, Hindoe, Indiër, Japanner, Javaan, Koreaan, Maleier, Pakistaan, Semiet, Siamees

oosterlucie - pijpbloem

oosters boek - Koran

oosters eiland - Bali, Timor, Java, Borneo, Flores, Lombok, Alor, Babar, Wetar, Sumba, Madura, Nias, Natuna

oosters geleerde - magiër, mahatma

oosters gerecht - bami, gadogado, ketoepat, kroepoek, lemper, nasi, nasirawon, nasigoreng, nasigoeri, nasikoeling, nasirames, roedjak, rijst

oosters gewaad - sari

oosters handweefsel - ikat

oosters heerser - aga, khan, mogol, raden, radja, sha, sultan

oosters hoofddeksel - fez, tiara tulband

oosters hoofdman - sheik, sjeik

oosters kledingstuk - gandoera, kabaja, kaftan, kemben, labaar, samaar, sarong, slendang, talaar

oosters kleed - boernoes, kaftan, talaar

oosters koopman - kling, klontong

oosters land - Arabië, Bengalen, Birma, Cambodja, China, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen, Korea, Mantsjoerijè, Nepal, Pakistan, Thailand, Vietnam,

oosters man - oosterling

oosters mes - kris

oosters muziekinstrument - keteltrom

oosters opperkleed - kaftan

oosters orkest - gamelan

oosters orthodox heilige - naoem

oosters paardenras - Arabier

oosters paleis - konak, kraton, serail (met harem)

oosters parfum - ylangylang

oosters rechter - kadi

oosters rijdier - drommedaris, ezel, kameel

oosters schoeisel - sandaal

oosters slaginstrument - gong, kendang, tamtam

oosters snaarinstrument - rebab, sitaro

oosters sprookjesvoertuig - tapijt

oosters spel - go

oosters statiekleed - talaar

oosters tapijt - afghaan, bokhara, ghordes, karadagh, kasak, kelim, keshan, khorasan, kirman, ladik, namase, pers, saruk, serabend, shirman, sumak, ushak, vomud, voragan, vuruk

oosters tovenaar – fakir

oosters voertuig – grobak, riksja, sado

oosters vorst - grootmogol, mogol, satraap

oosters vorstenkleed - talaar

oosters wapen - jatagan, klewang, kris, rentjong

oosters weefsel - kamelot, kammelot, kelim

oosterse aanspreektitel - sahib

oosterse bedevaartplaats - Medina, Mekkao

oosterse bevloeiingswijze - pensjaab

oosterse citadel - kasba

oosterse danseres - almee, bajadère

oosterse denker - Krishnamurti, Tagore

oosterse dichter - Tagore

oosterse dolk - jatagan, kris, rentjong

oosterse duif - pagadet

oosterse fraaie stof - kamelot

oosterse geleerde - magiër

oosterse genotmiddelen - hasj, opiumo

oosterse goden - Allah, Boeddha, Brahma(n), Sjiva,Visjnoe

oosterse godsdienst - Boeddhisme, brahmanisme, Hindoeïsme, Islam, Shintoïsme, soefi

oosterse groet - salam, sembah, tabé

oosterse grootwaardigheidsbekleder - grootvizier, vizier

oosterse heer - grootmogol, lama, maharadja, mogol, nizam, sahib, sheik, sjeik, sultan, toean

oosterse heerser - aga, radja

oosterse herberg - bazaar, bazar, kan, karavansera

Oosterse hoofddoek - tulband

oosterse jongensnaam - Omar

Oosterse juf - pagadet

oosterse kerk - synagoge

Oosterse luchthaven - Beiroet, Bombay, Cairo, Delhi, Calcutta, Honkong

Oosterse mantel - abaja, boernoes, burnoes

oosterse markt - bazaar, bazar, khan, passar

Oosterse muziek - gamelan, sitar

oosterse naam - Ali, Mohammed

Oosterse netelplant - ramee, rameh, rami

Oosterse plant - henna, nardus

oosterse rechter - kadi

oosterse slaginstrumenten - gamelan

Oosterse slingerplant - sirih

Oosterse sluier - haik

oosterse staat - Irak

Oosterse stadswijk - kasba

Oosterse standen - kasten

oosterse stof - damast, kamelot, kelim

oosterse taal - Maleis, Perzisch, Semitis

Oosterse tempel - pagode

oosterse titel - aga, begum, emier, emir, imam, kankan, khan, maharadja, maharani, mas, mogol, radenajoe, raden, radja, ratoe, sjeik, soesoehoenan, sultan

oosterse tolk - dragoman, drogman

oosterse toren - minaret

Oosterse tovenaar - fakir

oosterse vechtsport - judo, karate

Oosterse vesting - kasba

oosterse vorst - bei, bey, emier, maharadja, radjah, sjah, sultan

oosterse waterlelie - lotus

Oosterse waterplant - kalmoes, lotus, waterlelie

Oosterse welriekende plant - nardus

oosterse windhond - saliki, saluki

Oosterse woestijn - Kalahari, Negeb, Sahara

Oosterse wijze - magiër

Oosterse zanglijster - bulbul

Oosterse ziekte - cholera, lepra, pokken, trachoom

Oosterse zijde - levantine

Oosteuropees schrijver - Dostojewski

Oosteuropese organisatie - comecon

oostganger - koloniaal

Oosthamitische groep volken - Ethiopiden

oosthoek - Java

Oostindisch eiland - Bali, Madoera, Neira, Soemba, Timor

Oostindisch gerecht - bami, nasi

Oostindisch gewicht - kati, katti

Oostindisch graan - gierst

Oost-Indische Compagnie - O.I.C., V.O.C.

Oostindische draagstoel - palankijn

Oostindische inlandse opzichter - mandoer

Oostindische kers - klimkers

Oostindische plant - galgant

Oostindische specerijen - kerry, kruidnagelen, nootmuskaat, peper

Oostindische vlas - jute

Oostkust van de Middellandse Zee - Levant

Oostland - Duitsland

oostnoordoost - e.n.e., o.n.o.

Oostzeehaven - Danzig, Gdansk, Kiel, Leningrad, Lübeck, Memel, Riga, Rostock, Tallin

Oostzeestaat - Estland

Oostzeestad - Hanzestad

oostzijde - oostkant

oostzuidoost - O.Z.O., E.S.E.

oot - haver

ootje - kringetje, maling

ootmoed - bescheidenheid, deemoed, modestie, nederigheid, soumissie, submissie

ootmoedig - bescheiden, deemoedig, ingetogen, kruiperig, modest, nederig, onaanzienlijk, onderdanig, onderdanigheid, onderworpen, serviel, slaafs, sober

ootmoedig verzoek - smeekbede

ootmoedig vragen - smeken

ootmoedige bede - suppliek

ootmoedigheid - bescheidenheid, ingetogenheid, nederigheid

op - afgedraaid, afgeleefd, afgemat, gebroken, kapot, leeg, moe, uitgeput, versleten

op aan kunnen - vertrouwen

op aangename wijze de tijd doorbrengen - tijdverdrijf

op aartsvaderlijke wijze - aartsvaderlijk

op adem komen - bijkomen, kalmeren, uitblazen, uitpuffen, uitrusten

op afstamming berustend - fylogenetisch

op afstand - afgelegen, ver, veraf, verwijderd

op afstand gelegen - ver

op alle plaatsen - alom, overal, overvol

op baars gelijkende vis - mul

op barnsteen gelijkende hars - kopal

op bepaalde plek - elders, ergens

op bepaalde tijd te verrichten taak - beurt

op bepaalde wijze ondertekenen - paraferen

op betalen aandringen - manen

op bevel - o.l., p.o,

op boom gehechte tak - ent

op Borneo levende aap - neusaap

op dat moment - alsdan, dan, ogenblik, toen,

op dat ogenblik - alsdan, dan

op dat tijdstip - dan, toen

op dat woord - i.v., in voce

op de aangehaalde plaats - I.c., t.a.p:

op de achterzijde - indorso, verso

op de been zijn - staan

op de bon zetten - bekeuren, verbaliseren

op de bovenzijde - bovenop

op de eerste plaats - eerst, primo, vooraan, voorop

op de eerste rij - vooraan

op de eerste zijde van een blad - recto

op de geschikte tijd - opportuun

op de gewone plaats en tijd - h.l.q.c.

op de golven dansen - deinen

op de grond komen - landen, neerkomen

op de haarvaten betrekking hebbend - capillair

op de hand van - pro

op de hals halen - aanhalen

op de hoogte - bekend, bijdehand, ingelicht, vertrouwd

op de hoogte zijnd - bekend, geïnformeerd, ingelicht, ingewijd, weten

op de huid levende parasieten - epizoën

op de juiste manier - terecht

op de juiste tijd - tijdig

op de keerzijde - verso

op de kerkleer betrekking hebbend - ecclesiologisch

op de kop tikken - vinden

op de kust betrekking hebbend - litoraal

op de laatste dag - ultimo

op de lange baan schuiven - aanhouden, bestendigen, duren, eterniseren, perpetueren, protraheren rekken, traineren, uitstellen, vervolgen

op de lat kopen - poffen

op de manier van - volgens, à la

op de manier van het platteland - boers, dorps

op de markt brengen - introduceren

op de mens gelijkend - antropomorf

op de mouw spelden - voorliegen, wijsmaken

op de munt betrekking hebbend - monetair

op de natuur betrekking hebbend - fysisch, natuurkundig, natuurlijk

op de penning - zuinig, krenterig, vrekkig

op de plaats zelf ontstaan - autochtoon

op de proef stellen - beproeven, eprouveren, proberen, testen

op de rand aantekenen - margineren

op de rede berustend - rationeel, redelijk, weldoordacht, zakelijk

op de rug betrekking hebbend - dorsaal

op de sterren betrekking hebbend - astraal astrologisch, astronomisch

op de vermelde dag - dato

op de viool spelen - fiedelen

op de voeten rusten - staan

op de voorgrond tredend – markant, relevant, opzichtig, opzienbarend, prominent, saillant

op de wijze van - à la, als

op de wind varen - zeilen

op de wip gaan - wipperen

op de zeebodem levende diersoort - koraal, korstkoraal, orgelkoraal, paardespons, spons, sterkoraal, zeeanemoon, zeekomkommer, zeeroos, zeester

op de zeevaart betrekking hebbend - maritiem

op de zenuwen werken - enerveren

op de zon betrekking hebbend - solair

op den duur - allengs, eens, gaandeweg, langzamerhand, mettertijd, ooit

op den duur vergeten worden - vergeetboek

op deze dag - heden, vandaag

op deze manier - zo

op deze plaats - alhier, hier, hine, terplaatse

op deze tijd - nu, nunc, dan

op deze plaats - hier

op deze wijze - aldus, hier, zo

op dezelfde bladzij - ibid, ibidem

op dezelfde dag te betalen (wissel) - a.i.d.

op dezelfde datum - aus

op dezelfde manier - eender, eveneens, evenzeer, evenzo

op dezelfde plaats - i.b., ibidem

op dezelfde tijd - tegelijk(ertijd)

op dezelfde wijze - aldus, als, dito, eender, eodem, evenals, eveneens, evenzeer, evenzo, evenals, ib., idem, item, zo

op dezelfde wijze (Lat.) - sim(simile)

op die manier - aldus, dusdanig, zodoende, zo

op die plaats - aldaar, daar, daarheen, derwaarts, ginder, ginds, ginter, (Lat.) ibi, terplaatse

op die reden - daarom

op die tijd - alsdan, dan, destijds, toen

op die wijze - alzo, aldus, zo, zodanig, zodoende

op dit moment - heden, momenteel, nog, nu, thans

op dit ogenblik - nu, heden, tegenwoordig, thans, vooralsnog

op domme wijze - domweg

op dreef - gang, legertros, train

op droge wijze - droogjes

op droogvloer drogen - eesten

op dwaze wijze - dwaselijk

op edele wijze - edelaardig

op een aal gelijkende - aalachtig

op een aangeduide plaats - ginds

op een adres (amica manu) - am

op een afstand houden - weren

op een ander overdragen - transfereren

op een ander overgaan - devolveren

op een ander spoor zetten - rangeren

op een ander teren - parasiteren

op een andere manier - aliter, anders

op een andere plaats - elders

op en andere wijze - anders

op een andere wijze te werk gaan - tappen

op een armoedige wijze - armelijk

op een been voort springen - hinken

op een beetje na - bijna

op een bepaalde manier doden - kelen

op een bepaalde manier drogen - eesten

op een bepaalde plaats - ergens

op een bepaalde tijd - eens, ogenblik, ooit, tijdstip

op een bepaalde wijze ondertekenen - paraferen

op een bepaalde wijze zich gedragen - bejegenen

op een doel richten - ramen

op een dood spoor zetten - uitrangeren

op een droge toon - droogjes

op een droogvloer drogen - eesten

op een dwaalspoor brengen - afleiden

op een enkele plaats - ergens

op een enkele andere plaats - elders

op een geschikt ogenblik - gelegen

op een goed ogenblik - gelegen, opportuun

op een keer - eens, ereis, eris, weleens

op een kier staan - kieren

op een lagere plaats - omlaag

op eem lagere plaats gelegen - beneden

op een lastige plaats - ongelegen

op een lijn brengen - afstemmen, aligneren, uitlijnen

op een mens gelijkende wortel - alruin

op een nader tijdstip - later

op een nieuwe regel - alinea, pagina

op een of andere plaats - ergens

op een ongeschikt ogenblik - ongelegen, onpas, ontij

op een oven drogen - eesten

op een plaats - ergens

op één punt gericht - convergent

op één punt verenigen - concentreren

op één rechte lijn liggend - collineair

op één snaar - u.c.

op een strak koord toeren verrichten - koorddansen

op een streek betrekking hebbend - regionaal

op een testament steunend - testamentair

op een troefkaart een hogere troef leggen - overtroeven

op een vergevorderd uur - laat

op een vluchtheuvel gebouwd dorp - terpdorp

op een vroeger tijdstip - daarvoor, eerder, tevoren, vooraf

op een vuur gaar maken - braden

op eenvoudige wijze - simpelweg

op effect berekend - drakerig, onuitstaanbaar

op eigen gezag - eigendunkelijk, eigengereid, eigenmachtig

op eigen voordeel uit - baatzoekend, baatzuchtig, hebberig, inhalig

op elkaar - ineen, ineengedrongen, opeen, opgepakt, opgestapeld, overeen

op elkaar gelijkend - overeengekomen, eender, overeenkomend, overeenkomstig

op elkaar zetten - stapelen

op elkander - opeen, evereen

op elke plaats - overal

op- en afgaande lijndienst - pendeldienst

op en moe - bekaf

op en neer bewegen - deinen

op en neer bewogen sluisdeur - valdeur

op en neer gaan - deinen, wippen

op en neer gaan op de golven - deinen

op en neer gaande beweging - golfbeweging

op en top - doorgefourneerd, doorgewinterd, helemaal

op enige plaats - ergens

op ernstige wijze een ander het hof maken - flirten

op ervaring berustend - empirisch, proefondervindelijk

op fiere wijze - parmantig

op flessen tappen - bottelen

op gang brengen - starten

op gedenkteken gelijkend - monumentaal

op geen enkel tijdstip - nooit

op geen enkele plaats - nergens, nievers

op geen enkele wijze - generlei

op gelijke wijze - evenzo, idem, identiek, simile

op gelijke wijze behandelen - schematiseren

op geregelde tijd terugkerend - periodiek

op geringschattende wijze spotten - schamper

op gespannen voet staan - pik

op getrouwe wijze - trouwelijk

op gewoonte berustend - conventioneel

op goed geluk - bonnefooi, lukraak

op goede grondslagen rustende - welgegrond

op goedkope basis werken - rationalisatie

op goud gelijkend metaalmengsel - chrysoot

op grond van - krachtens, volgens

op grote afstand - ver(af), verte

op grote afstand van de grond - hoog

op grote schaal - grootscheeps

op handen en voeten voortbewegen - kruipen

op handen zijn - genaken, naderen

op handige wijze - slinks

op heden - nu

op het borstbeen betrekking hebbend - sternaal

op het einde - in fine, tenslotte

op heterdaad - flagrant

op het gebied der wetenschap betrekking hebbend - geleerd

op het genoemde - erop

op het gezichtsvermogen betrekking hebbend - visueel

op het goede ogenblik - gelegen

op het hoenderrek gaan zitten - rekken

op het innerlijk leven gericht - introvert

op het juiste ogenblik - opportuun

op het juiste tijdstip - wijl, wijle

ophet laatst - eindelijk, nipt, rand, tenslotte

op het kantje - net, nipt

op het klimaat betrekking hebbende - klimatologisch

op het land - buiten

op het land terecht komen - landen

op het moment - heden, nu, thans

op het ogenblik - heden, momenteel, nu, ogenblikkelijk, tegenwoordig, thans, vandaag

op het oog hebben - bedoelen

op het spel zetten - beproeven, besluiten, blootstellen, riskeren, wagen

op het spoor komen - naspeuren

op het strand lopen - stranden, stronzen

op het strand raken - stranden

op het verkeerde moment - onwelkom, ongelegen

op het vuur staan - opstaan

op hetzelfde - overeen

op hetzelfde lijkend - eender, overeen

op hetzelfde ogenblik - gelijk, samen, tegelijk(ertijd), zowel

op iets ingaan - happen, reageren

op karige wijze - schaars

op komst zijn - dreigen, onderweg

op korte afstand - vlakbij

op korte termijn - binnenkort, weldra

op krediet kopen - poffen

op kunnen tegen - aankunnen

op last - o.I.

op lastgeving van - p.p.

op leeftijd - bejaard, oud

op luidruchtige wijze - druk, rumoerig

op orde brengen - regelen, redderen, rangschikken

op pad - uit

op palen rustend bladerdak - ajoupa

op platina gelijkend metaal - rhodium

op prijs stellen - waarderen

op punt van uitbarsten - geladen

op redelijke gronden - rationeel

op regelmatige tijden terugkerend - periodiek

op reis - onderweg

op room gelijkend – romig

op rozen zitten - gebeiteld

op staande voet - direct, meteen, onmiddelijk, subiet

op slot - dicht, toe, gesloten

op te lossen vraagstukken - opgaven

op tijd - afgemikt, intijds, prompt, tijdig

op uw gezondheid - proost, santé-

op vaste tijden - regelmatig, verbreid

op vele plaatsen - passim

op verschillende plaatsen - passin

op visite vragen - nodigen

op voet van gelijkheid - collegiaal, paritair

op voet van oorlog brengen - mobiliseren

op voorwaarde dat - mits, tenzij

op wacht staan - posten

op water wiegelen - deinen

op weg - teweeg

op weg gaan - aanvangen, beginnen, starten

op welke tijd - wanneer

op welke wijze - hoe

op wissels geaccepteerd - ampere

op zekere keer - eens

op zekere plaats - ergens

op zeker tijdstip - eens, ooit, toen

op zichzelf - afgezonderd, alleen, apart, eenzelvig, solitair, zelfstandig

op zichzelf bestaand - autonoom, integraal

op zichzelf gericht - egocentrisch

op zijn gemak - behaaglijk, rustig

op zijn hoede - waakzaam

op zijn hoogst - hoogstens

op zijn minst - minstens, tenminste

op zijn teentjes getrapt - aangebrand, geïrriteerd, ontstemd, gepikeerd

op zwart zaad - blut, rut

opa - grootpapa, grootvader

opaak - donker, ondoorschijnend, troebel

opaal - asteria

opaalkleurig veldspaat - osseoog

opaciteit - donkerheid, ondoorschijnendheid

opank - damesschoen

opbaggeren - moeren

opbalken - aanaarden

opbellen - telefoneren

opbergboek - album, dossier, klapper, map, ordner, register, verzamelboek, verzamelmap

opbergen - bewaren, opruimen, opslaan, stallen, wegbergen, wegbrengen, wegleggen, wegsluiten, wegzetten

opbergloods - pakhuis

opbergmap - dossier, ordner, stofmap

opbergplaats - box, doos, kabinet, kast, kist, la(de), magazijn

opbergplaats voor eieren - eierrek

opbeuren - bemoedigèn, heffen, lenigen, opgeven, opheffen, opkikkeren, opmonteren, opnemen, optillen, pellen, reconforteren, torsen, tillen, troosten, verkwikken

opbeurend - bemoedigend, hartelijk, opvrolijkend

opbeuring - balsem, bemoediging, heul, troost, vertroosting, verzachting

opbiechten - bekennen

opbinden - optuieren

opbikken - opeten

opblazen - overdrijven

opbliksemen - opdonderen, ophoepelen, weggaan

opbloei - renaissance

opbod - opbieden

opbod bij veilingen - licitum

opboedelen - opbergen, opredderen

opboeken - noteren

opboenen - ophoepelen, wegwezen

opbokken - opvijzelen

opbollen - uitpuilen, zwellen

opbonjouren - ophoepelen, vertrekken, weggaan

opborrelen - opkomen, (op)wellen

opborrelende lucht - bel, bobbel

opborreling - ebullitie

opbossen - beplanten, bundelen

opbouw - bevordering, bouw, constructie, montage, synthese, uitbreiding

opbouw van een schip - dek (huis), sloependek, promenadedek

opbouwen - bemoedigen, construeren, optrekken, stichten

opbouwend - constructief, stichtelijk

opbrabbelen - opdreunen, opzeggen

opbranden - verteren

opbreken - afbreken, eindigen, losbreken, opleveren, verhuizen, verplaatsen, weghalen

opbrengen - arresteren, betalen, binnenbrengen, braken, grootbrengen, omhoogbrengen, opgeven, opleiden, opleveren, opvoeden, produceren, proveniëren, renderen

opbrenger - belastingschuldige

opbrengst - baat, bate, baten, beschot, debiet, divident, gewin, inkomen, interest, oogst, productie, profijt, provenu, recette, rendement, rente, resultaat, revenu, tribuut, uitkomst, verdienste, verkoopsom, voortbrengst, winst

opbrengst bestaand uit het tiend van goederen - smaltiend

opbrengst der vangst - besomming

opbrengst van akker - oogst

opbrengst van belegde gelden - rente

opbrengst van bouwland - oogst

opbrengst van fabriek - produktie

opbrengst van het land (Zuid-Ned.) - hote

opbrengst van hooiland - zwad

opbrengst van kapitaal - interest, intrest, rente

opbrengst van wedstrijd - prijs

opbruisen - bruisen, fervesceren, gisten, mousseren, opstuiven, petilleren, schuimen

opbruisend - driftig, opvliegend, petulant

opbruismiddel - gist

opcenten in België - opcentiemen

opdagen - aankomen, aanzetten, arriveren, naderen, opdoemen, opdraven, verschijnen

opdat - daarom, teneinde

opdelven - opgraven

opdelving - opgraving

opdichten - verzinnen

opdienen - serveren

opdienen van eten - opdissen

opdiepen - opduiken, opsporen, opvissen, retoucheren, uitdiepen

opdirken - opdiggelen, opknappen, opmaken, opschikken, optuigen, optutten, tooien, versieren

opdissen - opdienen, serveren, vertellen

opdoeken - afschaffen, stoppen, opheffen, wegwezen

opdoemen - opdagen, verschijnen

opdoen - debiteren, kopen, krijgen, vergaren

opdoend - voorkomend

opdoffen - opdirken, opmaken, opwrijven

opdoffer - dreur, klap, poeier

opdonder - klap, oplaaai, opstopper, slag, vuistslag

opdossen - tooien

opdraaien - betalen, bevel, boeten, opwinden

opdracht - aanbesteding, bestelling, bevel, boodschap, commando, commissie, consigne, corvée, demandatie, gebod, helling, karwei, last(geving), levering, mandaat, missie, opgave, order, overdracht, plicht, roeping, taak, toewijding, verplichting, werk, zending,

opdracht (van geschrift) - dedicatie

opdracht geven - gebieden, gelasten

opdrachtgever - lastgever, mandant, mandataris

opdracht herroepen - afgelasten, aflasten, annuleren

opdrachtgever - lastgever

opdrachtig - opgezet, opgezwollen

opdragen - aanbesteden, bevelen, gebieden, gelasten, infereren, offeren, offreren, opgeven, toewijden, verordenen, wijden

opdringen - aanpraten, opdrijven, opzadelen

opdringen - aanpraten, opdrijven, opzadelen

opdringen van een denkbeeld - suggereren, suggereren

opdrinken - innemen, uitdrinken

opdrogend middel - siccatief, sikkatief

opdrijven - haasten, jagen, opjagen, voortjagen

opduikelen - opsnorren, opsporen

opduvel - duw, klap, stoot, opdonder, oplawaai, opstopper, optater, stomp, watjekou

opduvelen - heengaan, weggaan

opeen - compact, dicht

opeenhopen - cumuleren, entasseren, opstapelen, optassen, stapelen

opeenhoping - accumulatie, agglomeraat, agglomeratie, aggregaat, conglomeraat, cumulatie, hoop, samenpakking, stapel, tas

opeenhoping van afval - vuilnisbelt

opeenhoping van bacteriën of bloedlichaampjes - agglutinatie, kolonie

opeenhoping van bergpuin - morene

opeenhoping van etter in de huid - abces, abcesvorming

opeenhoping van etter in lichaamsholte - empyeem

opeenhoping van mijnsteen - stortberg

opeens - abrupt, acuut, eensklaps, ineens, onverhoeds, onverwachts, onvoorzien, pardoes, plots (ellng), plotsklaps, subiet

opeenstapelen - cumuleren, entasseren, kumuleren

opeenstapeling - accumulatie, cumulatie, hoop, opeenhoping, opstapeling, optassing, tas

opeenstapeling (stijlfiguur) - epizeuxis

opeenvolgend - cumulatief

opeenvolging - aaneenschakeling, keten, lijst, rangorde, reeks, rij, serie, volgorde

opeenvolging in chromatische intervallen - chromatiek

opeenvolging van perioden - historie

opeenvolging van tijdstippen - duur, periode, tijdsduur

opeenvolging van tonen - toonladder

opeisbaar - invorderbaar

opeisen - eisen, provoceren, rekwireren, requireren, sommeren, vindiceren, vorderen

opeising - vordering

open - apert, bloot, frank, fris, geopend, ledig, luchtig, onafgesloten, onbelemmerd, onbezet, onomwonden, ontsloten, openhartig, openlijk, ronduit, ruim, toegankelijk, vacant, vrij, zichtbaar

open aanbouw aan een huis - veranda, waranda

open automobiel - convertible, roadster

open binnenplaats - koer, patio

open boot van de Eskimo's - oemiak

open brief - patent, rondschrijven

open draagvat - emmer

open en bloot - openbaar

open ertsmijn - ertsgroeve

open fuik - ink

open gaan - doorgaan

open galerij - portiek

open galerij van een inlandse woning - pendop(p)o

open goot - grep, greppel

open groeve - dagbouw

open hemelglobe - sfeer

open land - veld

open leggen - deduceren

open luxe auto - cabriolet

open maken - losmaken

open naaien - ajoureren

open oor - smartoor

open orgelregister - apertus

open pantoffel - slipper

open paviljoen - pendoppo

open plaats - esplanade, leemte, ruimte, vacature

open plaats bij een huis - koer

open plaats in een vaste stof - gat

open plaats in het bos - laar, tra

open plaats of plek - brandgang, brandsingel, brink, laar

(in dorp), leegte, leemte, loo, ruimte, tra (in bos), vacature

open plaats tussen kusten - gat

open plein in een dorp - brink, laar

open plek in een bos - laar, tra

open plek in het ijs - bijt, wak

open pronkkastje - etagère

open riool - goot, grep, greppel

open riviermond - estuarium, trechtermond

open roeiboot - dory, sloep

open ruimte - gaping, heide, plein, polder, veld

open ruimte in een gebouw - vide

open ruimte in een stad - plein

open ruimte in moskee - sahn

open ruimte in muur - nis, timpaan

open ruimte tussen citadel en stad - esplanade

open ruimte van een oud kerkhof - area

open ruimte voor een gebouw - voorplein

open ruimte voor een kerk - kerkplein

open rijtuig - bendy, brik, buggy, calèche, landauer, phaeton, victoria

open schoen - opank

openschoeisel - sandaal

open springen - kenen

open stee - gaal

open strook in het bos - laar, tra

open stuk grond - terrein, veld

open stuk land - akker, terrein, veld, weide

open tafel - ordinaris

open terras - patio

open theater - amfitheater

open tweewielig wagentje - riksja, sato

open tweewielige disselwagen - gig

open uitbouw - balkon

open uitstalruimte - etagêre, etalage, vitrine

open vaartuig - punter

open vak - gaping, lacune, leemte

open vat - emmer, teil,

open vismand - kriel

open voorhof in Romeinse woning - atrium

open vrachtauto - truck

open wagentje - gig, riskja

open wak in ijs - bijt

open wandelgang in een tuin - pergola

open waranda - serre

open weefsel - gaas, kant, tule

open zeilbootje - lark

open zomerschoen - opank, sandaal

openbaar - algemeen, bekend, berucht, duidelijk, klaar, notoir, notoor, notorisch, openlijk, publiek, publiekelijk, toegankelijk, welbekend, wereldkundig

openbaar ambt - post, rijksambtenaar

openbaar ambtenaar - deurwaarder, notaris, rechter

openbaar bekend maken - proclameren

openbaar bekendmaken - adverteren

openbaar debat - teach in

openbaar gebouw - gemeentehuis, postkantoor, station

openbaar gebouw van kooplieden - beurs

openbaar lichaam - instantie

openbaar maken - publiceren

openbaar ministerie - OM, parket

openbaar rijtuig - onnibus

openbaar slachthuis - abattoir

openbaar spreekgestoelte - forum

openbaar verkopen - veilen, verauctioneren

openbaar vervoermiddel - autobus, boot, bus, tram, trein, pont, schip, veerpont, vliegtuig

openbaar weeggebouw - waag

openbaarheid - bekendheid, notoriteit, publiciteit

openbaar maken - afkondegen, licht, publiceren, uitbrengen

openbaarheid vrezend - lichtschuw

openbaar making - bekendmaking, onthulling, openbaring publicatie

openbaar vervoer - auto(bus), metro, omnibus, overzetveer, pont, tram, trein, veerpont, vliegtuig

openbaar worden - uitlekken

openbare aankondiging - publikatie

openbare actie - campagne

openbare bekendmaking - aankondiging, advertentie, afkondiging, annonce, manifest(atie), plakkaat, proclamatie, promulgatie, publicatie

openbare betoging - demonstratie, manifestatie

openbare betrekking - ambt, post

openbare bijeenkomst - landdag, meeting

openbare eredienst - cultus

openbare functie - ambt, notaris, rechter,

openbare gerechtelijke verkoping - subhastatie

openbare gerechtsplaats - forum

openbare instelling - bank, bibliotheek, dienst, doelen, gemeentehuis, ministerie, postkantoor, staatsinstelling

openbare les - oratie

openbare mening - men, opinie

openbare raadsman - ombudsman

openbare redetwist - debat

openbare samenkomst - meeting

openbare school - staatsschool, gemeenteschool

openbare schuld - staatsschuld

openbare schuldbekentenis - amende, grootboekinschrijving,

obligatie, pandbrief, staatsobligatie

openbare schuldbelijdenis - confiteor

openbare straatverkoping - markt

openbare tuin - park, plantsoen

openbare vergadering - meeting

openbare verkeersruimte - plein

openbare verkoop - veiling

openbare verkoper - afslager

openbare verkoping - afslag, auctie, boeldag, subhastatie, veiling, vendu (tie)

openbare vertoning - manifestatie

openbare wandelplaats - park, plantsoen

openbare waterplaats - urinoir

openbare weg - straat

openbare werken - O.W.

openbaren - bekendmaken, blootleggen, decouvreren, kennen, manifesteren, mededelen, meedelen, onthullen, ontsluieren, openleggen, publiceren, uiten, reveleren, verkondigen, vertonen

openbaring - afkondiging, bekendmaking, emanatie, Epifanie, gnosis (bijbel), inzicht, kennis, mening, notificatie, ontdekking, onthulling, opinie, publicatie, revelatie, uiting, verkondiging, verschijning, verschijningsvorm

openbaring van Johannes - Apocalyps(is)

openbaring van Mohammed - Koran

openbaringsboek - Bijbel, Koran

openbersten - springen

openblijven van ambt - vacatie

openbreken - barsten, kraken, forceren

opendoen - ontsluiten, openen, openmaken

openen - inwijden, ontgrendelen, ontluiken, ontsluiten, opendoen, openmaken, openstellen, recluderen, uitklappen

openen en sluiten - sperren

openen van de buikholte - parotomiela

openend - laxerend

opener (weversgerei) om katoen te zuiveren - duivel, snar, wolf

opengaan - ontluiken, ontsluiten

opengaan door krimpen - opschijnen

opengesneden visbuik - wam

opengevallen - onbezet, vacant, vakant

opengevallen betrekking - vacature

opengevallen plaats - vacature

opengewerkt - ajour

opengewerkt gordijn - vitrage

opengewerkt weefsel - ajour, kant

openhartig - botaf, botuit, botweg, eenvoudig, eerlijk, frank, gewoonweg, gladaf, gladweg, goedrond, grifweg, gul, guluit, gulweg, hartelijk, kortweg, lompweg, onbewimpeld, ongemaakt, ongeveinsd, ongezouten, onomwonden, onverbloemd, onverholen, open, openbaar, openlijk, oprecht, plataf, platuit, platweg, prompt, rechtuit, regelrecht, reinuit, resoluut, rond(uit), rondweg, royaal, ruiterlijk, rondborstig, trouwhartig, vlakaf, vlakuit, vlakweg, volmondig, volstrekt, vrank, vrij, vrijuit, welgemeend

openhartige schuldbekentenis - amende

openhartigheid - candeur, eerlijkheid, franchise, hartelijkheid, openheid, oprechtheid, rondborstigheid, simpliciteit, sinceriteit

openheid - openhartigheid, rondborstigheid

openhuis - instuif

opening - aars, anus, apertura, begin, bijt, bres, breuk, deurgat, doorbraak, embouchure, foramen, gaping, gat, glip, hiaat, hiatus, hol, inlaat, interval, kier, kloof, krater, lek, mond, monding, muil, naad, none, ontsluiting, ouverture, porie, porus, reet, scheur, sleuf, spleet, split, toegang, tussenruimte, uitgang, uitlaat, wak

opening achter in de mond - keelgat

opening géschoten in de muur - bres

opening in de boeg - kluisgat

opening in de huid - porie

opening in een ketel - mangat

opening in een kledingstuk - split

opening in een netwerk - maas

opening in een omheining - hek, poort

opening in een ouderwets kanon - zundgat

opening in een stoomketel - mangat

opening in een vestingmuur - bres

opening in het ijs - bijt, wak

opening in het menselijk lichaam - apertuur

opening op vulkaan - bocca

opening van (o.a. testament) - apertuur

opening van biervat - spongat

opening van iets - mond

opening van opera - ouverture

openingsrit - proloog

openingsstuk - intrada, ouverture

openingszet, waarbij een pion wordt aangeboden - gambiet

openleggen - blootleggen, openbaren, openen, uiteenzetten

openlijk - aanschouwelijk, onbedekt, onomwonden, onverholen, openbaar, ostensibel, ostentatief, publiek, rechtstreeks, rondweg, zichtbaar

openlijk bekendmaken - uitroepen, afkondigen, proclameren, publiceren

openlijk eerbetoon - applaus, aubatie, ovatie, serenade

openlijk uitkomen voor iets - getuigen, belijden

openlijke belediging - affront, smaad

openlijke hulde - applauseerbetoon

openlijk uitkomen voor iets - belijden, getuigen

openluchtmaaltijd - picknick

openmaken - aanbreken, ontgrendelen, ontsluiten, opendoen, openen, opslaan

openslaan - uitklappen

opensnijden - disseceren, ontleden, slachten

opensnijden (med.) - kerven, seceren

opensnijden en ontleden van lichamen - prosectie

opensnijden en reinigen - wammen

openspreiden - uitvouwen

openspringen - kenen, openbarsten

openstaand - geopend, leeg

openstaande - ledig, leeg, onbezet, vacant, vakant

opera - kijkspel, zangspel

opera - Aïda, Alceste, Arabella, Artarserse, Bacchus, (La) Bohème, Caid, Capriccio, Carmen, Cenerentola, (Le) Cid, Daphne, Djamileh, Don Carlos, Don Pasquale, Elektra, Euryanthe, Falstaff, Faust, Favorita, Fedora, Fidelio, (die) Fledermaus, (der) FreischützGötterdämmerung, Don Giovanni, Gloriana, (de) Grimes, Guillaume Teil, Hamlet, Herbergprinses, Herodiade, Idomeneo, Iris, Jenufa, Julien, ((die) Königskinder, (La) Lakmé, Libuse, (de) Liefdesdrank, Lohengrin, L'ombre, Louise, Lulu, Macbeth, Madame Sans-Gêne, Manon, Marina, Martha, (die) Meistersinger, Mignon, Nabucco, Norrna, Oberon, Orfeo, Othello, Paljas, (de) Parelvissers, Parsifal, Pelléas et Melisande, Peter Porgy end Bess, Rheingold, Rienzi, Rigoletto, (der) Rosenkavalier, Salome, Samson et Delila, (der) Schauspieldirektor, Semiramide, Serse (Xerxes), Siegfried, Tancred, Tanhaüser, Tiefland, Til Eulenspiegel, Titus, Tosca, (La) Traviata, Tristan und Isolde, Trovatore, Turandot, Undine, Má Vlast, (der) Waffenschmied, (die) Walküre, Werther, (die) Zauberflöte, (der) Zigeunerbaron, Zilda

operafiguur - faust, figaro

operagebouw in Milaan - Scala

operakijker - jumelle, polemoscoop

operalied - aria

operatekst - libretto

operateur - aanlegger, aanstoker, chirurg, filmdraaier, filmoperateur

operatie - daad, gevechtsbehandeling, handeling, handeling, ingreep, legerbeweging, onderneming, sektie, transactie, verrichting

opera van d'Albert - Tiefland

opera van Beethoven - Fidelio

opera van Belini - Norrna, (11) Pirata, (La) Somnabule

opera van Berg - Lulu, Wozzeck

opera van Bizet - Carmen, (De) Parelvissers

opera van Blockx - (De) Herbergprinses .

opera van Boito - Mephisto

opera van Britten - Peter Grimes, Gloriana, Midsummernightsdream

opera van Charpentier - Louise, Julien

opera van Delibes - Lakmé

opera van Debussy - Pelléas et

Melisande opera van Dellbes - Lakmé

opera van Donizetti - (De) liefdesdrank, (La) Favorita, Don Pasquale

opera van Egk - Columbus

opera van Flotow - Martha, Rübezahl, Zilda, L'ombre

opera van Gershwin - Porgy end Bess

opera van Giordano - (Madame) Sans-Gêne, Tedora

opera van Gluck - Alceste, Artarserse, Orfeo

opera van Gounod - Faust, Mireille

opera van Händel - Serse, Xerxes

opera van Hindemith - Cardillac

opera van Humperdinck - (die) Königskinder

opera van Janacek - Jenufa

opera van Leoncavallo - Paljas

opera van Lortzing - Undine, (der) Waffenschmied, (der) Wildschütz

opera van Mascagni - Cavalleria Rusticana

opera van Massenet - Manon, Hérodiade, (Le) Cid, Bacchus, Werther

opera van Meyerbeer - Profeet

opera van Mozart - Idomeneo, (die) Zauberflöte, Don Giovanni, Titus, (der) Schauspieldirektor, Figaro's Hochzeit

opera van Orf - Antigone

opera van Pederewski - Manru

opera van Pfltzner - Palestrina

opera van Puccini - Tosca, (la) Bohème, Turandot

opera van Respighi - Lucretia, Semiramis

opera van Rossini - Teil, Cenerentola, Tancred, Othello, Semiramide

opera van Saint-Saëns - Samson et Delila

opera van Smetana - Libuse, Ma , Vlast

opera van Strauss - Arabella, Daphne, Salome, Elektra, (Die) Fledermaus, Rosenkavalier, Salomé, (der) Zigeunerbaron

opera van Thomas - Mignon

opera van Verdi - Aïda, Othello, Macbeth, Nabucco, Falstaff, (la) Traviata, Rigoletto, (il) Trovatore

opera van Wagner - Rienzi, (die) Walküre, Parsifal, Lohengrin, Tannhäuser, Götterdämmerung, Rheingold, (die) Meistersinger, Siegfried

opera van Weber - Oberon, Euryanthe, (der) Freischütz

operacomponist - Adam, d'Albert, Beethoven, Bellini, Berg, Bizèt, Blockx, Britten, Charpentier, Debussy, Delibes, Donizetti, Egk, Fall, Flotow, Gershwin, Giardano, Gluck, Gounod, Gershwin, Giardano, Humperdinck, Lalo, Lehar, Leoncavallo, Lortzing, Mascagni, Massenet, Moessorgski, Mozart, Nicolaï, Offenbach, Ortf, Puccini, Rossini, Smetana, Strauss, Suppé, Thomas, Tsjalkowski, Verdi, Weber, Wagner, Zeiler

operettetekst - libretto

operettezangeres - divette

operment - koningsgeel, zwavelarsenicum

opeten - nuttigen, verorberen, verteren

opeter - verkwister

opfleuren - opbloeien, opleven, opmonteren, opvrolijken

opflikkeren - opduvelen, opvlammen

opfokken - aankweken, grootbrengen, mesten, telen, opjutten, verfrissen

opfrissen - verkwikken

opfrissertje - borrel, geheugensteuntje

opgaaf - karwei, kwestie, les, manifest (van scheepslading), oefening, opdracht, order, probleem, som, taak, vraagstuk, vermelding, werkstuk

opgaan - betreden, klimmen, opkomen, rijzen, stijgen

opgaan in - opsluiten

opgaan in rook - vervliegen

opgaan in vlammen - verbranden

opgaand - doorgaand, hoogstammig, klimmend, opwaarts, steil

opgaande schacht van een boom - boomstam

opgaarder - ontvanger

opgang - bloei, furore, opkomst, succes, trap, voorspoed, wasdom

opgang (mode) - furore, opkomst

opgang maken - mousseren

opgaren - oppotten, sparen, vergaren, verzamelen

opgave - aangifte, declaratie, kwestie, les, oefening, opdracht,

postulaat, probleem, raadsel, reken(som), syllabus, taak, vermelding, vraagstuk

opgave der nodige eigenschappen - kwalificatie

opgave van een opstel - thema

opgave van vervoerde goederen - manifest

opgeblazen - dik, gezwol1en, hoogmoedig, opgesneden, opgezet opgeblazenheid - bombast, hoogmoed, verwaandheid

opgebreideld - tomeloosovertrokken, paf, pafferig, verwaand

opgedirkt - opgedost, opgeprikt, opzichtig, overdadig, uitgedost

opgedirkt mens - paasos

opgedragen werk - taak, plicht

opgedrongen denkbeeld of voorstel - suggestie, wenk

operatie - handeling, transactie, onderneming, verrichting

operatekst - libretto

operatie aan de schedel - trepanatie

operatie bij longtuberculose - speleotomie

operatieboor - schedelboor, trepaan

operatief ingrijpen - operatie, opereren operatiekamer - (afk.)o.k.

operatiemes - bistouri, laatvlijm, lancet, scalpel

operatiemesje - lancet

operatieve verlossing - keizersnede

operatievrees - ergasiofobie

opereren - helpen

opereren van gezonde dieren t.b.v. de wetenschap - vivisectie

opererend geneesheer - operateur

operette - kijkspel, zangspel

operette-componist - Lehar, Fall, Dinck, Lalo, Adam, Leoncavallo, Lortzing, Mascagni, Massenet, Moessorgski, Nicolai, Offenbach, Saint-Saëns, Smetena, Thomas, Suppé, Strauss, Zeiler, Nicolai, Gershwin, Giordano, HumperOffenbach

opeten – nuttigen, opmaken, verbruiken, verteren, verorberen, verstouwen, verzwelgen

opeter - verkwister

opgeëist recht - aanspraak

opgegeven speeksel - fluim, rochel

opgegeven straf - pensum

opgegeven werk -opdracht, pensum, taak

opgehoogd - opgespoten

opgehoopt zand - duin

opgehoogde dijk - berm

opgehoopt - opeengestapeld, samengepakt

opgehoopt zand - duin

opgehoopte ijsschotsen - ijsbank

opgeknapt - beter

opgekookt touwwerk - pluis

opgekropt - bedekt, onderdrukt, verbeten, verborgen, verduwd, verholen

opgekropt haatgevoel - rancune

opgekropte haat - vete, wraak, wrok

opgeld - agio, premie, surplus

opgeld boven de parikoers – agio

opgeleerd - volleerd

opgelegd - pandoer

opgelegd werk - taak

opgelegde boete in de biecht - penitentie

opgelegde kans - buitenkansje, opportuniteit

opgelegde taak - bestelling, bevel, last, lastgeving, opdracht, order

opgelegde vloer - parketvloer

opgeleid - geschoold

opgelopen - besmet, opgezwollen

opgelopen mens - driftkop, heethoofd, standje

opgelost - beëindigd, dissoluut, ontward

opgelucht - blij, verlicht, vrolijk

opgemaakt - opgesmukt, versierd

opgemaakte oorkonde - privilege

opgemerkt worden - treffen

opgenaaid lapje - pat

opgenomen geld - og

opgenomen worden in een gemeenschap - inburgeren

opgeprikt - kaarsrecht, opgedost

opgerold vlees - rollade

opgerold strookje papier voor de pijp - fidibus

opgerold stuk pens - rolpens

opgerold stuk vlees - rollade

opgerold wafeltje - oblie, oublie

opgerold zonnescherm - kree

opgerolde haring - rolmops

opgerolde tortilla - taco

opgeruimd - blij, blijgeestig, blijmoedig, goedgemutst, joviaal, levendig, lustig, monter, netjes, onbekommerd, onbezorgd, opgewekt, ordelijk, schoon, verblijd, vergenoegd, verheugd, vrolijk, welgemoed

opgeruimd en netjes - proper, schoon

opgeruimdheid - blijdschap, vroloijkheid

opgescheept met - wanhopig

opgeschikt - getooid, gesierd

opgeschoten jongen – lummel, nozem, slungel

opgeschroefd - bombastisch, gezwollen, hoogdravend

opgesierd - opgesmukt, verbloemd

opgespaard geld -spaarcenten

opgestopt dier - balg

opgestoven fijn materiaal - löss

opgestoven zand - duin, dekzand

opgetogen - bekoord, blij(de), blij(moedig), dolblij, enchante, extatisch, gecharmeerd, gelukkig, gelukzalig, glunder, monter, onbekommerd, onbezorgd, opgewekt, verblijd, verheugd, verrukt, vrolijk, welgemoed

opgetogenheid - bekoring, extase, elatie, geluk, verrukking, vervoering

opgetooid - versierd

opgeven - aanmelden, aanreiken, brakrn, gelasten, laten, melden, prijsgeven, roemen, stoppen, verliezen

opgeven van een renner - afstappen

opgevoed - getogen, grootgebracht, welgemanierd

opgewassen tegen - bekwaam, berekend, bestand, capabel, gestand

opgewekt - aardig, beleefd, bont, blij, blijde, blijgeestig, blijmoedig, bonvivant, brutaal, feestelijk, flink, gaiment, geanimeerd, glunder, goedgemutst, goedsmoeds, hups, kwiek, kwik, levendig, (levens)lustig, lichtvaardig, luchthartig, lustig, monter, opgeruimd, opgètogen, rap, tierig, tuk op, verblijd, vergenoegd, verheugd, vinnig, volbeweging, vrolijk, wakker, welgemoed, zonnig

opgewekt (muz.) - animato, levendig, vivace, allegretto

opgewekt druk – levendig, spontaan

opgewekt en aardig - hups

opgewekt en blij - blijmoedig

opgewekte geest - zin, lust, animo

opgewekte stemming - fleur

opgewektheid – animo, blijheid, entrain, fleur, levendigheid , lichtheid, luim, lust, monterheid, vivaciteit, vrolijkheid, zin

opgewekt vermaak - blijspel

opgewonden - geagiteerd, geënerveerd, geäxalteerd, geprikkeld, hartstochtelijk, onrustig, uitgelaten, zenuwachtig

opgewonden - (muz.) concitato, driftig, onrustig, uitbundig, uitgelaten, zenuwachtig, verhit

opgewonden toestand - agitatie, drift, extase, lorum, verbijstering, verwarring

opgewonden wol - kluwen

opgewondenheid - agitatie, alteratie, exaltatie, drift, driftigheid, emotie, nervositeit, overspanning, geestdriftigheid

opgeworpen aardhoogte - stelle, terp, wierd

opgeworpen hoogte als vluchtplaats voor het vee - stelle

opgeworpen heuvel in Friesland - terp

opgeworpen heuvel in Groningen - wierd(e)

opgeworpen heuvel in Zeeland - vliedberg

opgeworpen hoogte als vluchtplaats voor het vee - stelle

opgezet - bol, bombastisch, flatulent, gezwollen, hoogdravend, pafferig, gezwollen, opgeblazen, opgelopen, pof

opgezwollen - hoogdravend

opgloeien - luminesceren

opgooi bij wedstrijd - toss

opgooien - tossen

opgraven - blootleggen, delven, deterreren, opspitten

opgraving van lijken - exhumatie

opgroeien - opschieten

opgroeiend - aankomend

ophaalbrug - balansbrug, flapbrug, hefbrug, klap(brug), klepbrug, til,

ophaalgordijn tegen de zon - markies, store

ophaal in een kous - ladder

ophaalnet - kruisnet, kuilnet, totebel, schrobnet, visnet

ophakkerig - winderig, blufferig, uitdagend

ophalen - afhalen, bedwingen, binnenhalen, hijsen, inbinden, innemen, inzamelen, meenemen, openhalen, ophelderen, opfrissen, opklaren, opsnuiven, optrekken, omhooghalen, opzuigen, opfrissen, takelen, verbeteren, verwerven, verwonden, vooruitgaan

ophaler - collectant, inzamelaar, dopbeitel

ophangen - opknopen, stranguleren, suspenderen

ophanghaak gebruikt door drukkers en papiermakers - terlet

ophanging - suspensie

ophef - bombarie, drukte, emphase, grootspraak, kapsones, klem, lawaai, lef, lof, lofspraak, nadruk, omhaal, opzien, ostentatie, poeha, praats, soesa, spats, stennis, tamtam, tumult, vertoon

opheffen - afschaffen, beuren, lichten, ontbinden, opnemen, tillen, vijzelen

opheffend - compensatoir

opheffing - abolitie, afschaffing, afwikkeling, disjunctie, dissolutie, elevatie, eliminatie, expliciteren, intrekking, lichting, likwidatie, nullificatie, ontbinding, oplichting, opslag, opsteking, remissie, schorsing, sublatie, verheffing, vernietiging

opheffing van een verbod - remissie

ophef maken - pralen, opklaren, toelichten

ophelderen - demeleren, eclaireren, klaren, liquideren, ontwarren, opklaren, oplossen, parafraseren, toelichten, uitleggen, verduidelijken, verklaren, verlichten, zuiveren

ophelderend - illustratief, statarisch

ophelderende aantekening - annotatie

ophelderende omschrijving - parafrase

opheldering - clarificatie, commentaar, dilucidatie, elucidatie, explanatie, explicatie, illustratie, inlichting, licht, ontknoping, ontwarring, opklaring, oplossing, toelichting, uitleg(ging), verduidelijking, verheldering, verklaring

opheldering vragen - interpelleren

ophemelen - exalteren, lauderen, omhoogsteken, preconiseren, proneren, prijzen, roemen, verheerlijken, verheffen

ophemeling - exaltatie, preconisatie

opheuen - opdrijven, opjagen

ophieuwen - hijsen

ophitsen - aanvuren, aanzetten, cumuleren, opjagen, opruien, opstoken

ophitser - aanzetter, agitator, faiseur, opruier, opstoker, stokebrand

ophitsing - gestook, hetze, incitatie, instigatie, opruiïng, paroxysme, tsa

ophoepelen - inpakken, weggaan

ophogen - eleveren, rehausseren, verhogen

ophogen van grond - aanaarden

ophogen van grond onder water - dempen

ophoging - terras

ophopen - aangroeien, aanwassen, cumuleren, optassen, (op)stapelen

ophopend - cumulatief

ophoping - aangroeiing, accumulatie, culminatie, cumulatie, depot, opeenhoping, oploop, samenloop, stapel, tas, vereniging

ophoping van bloed in enig lichaamsdeel - hyperaemie

ophoping van kristallen - otoliet

ophoping van vocht - oedeem

ophouden - aflaten, (af)nokken, belemmeren, (be)eindigen, bevatten, cesseren, derbeken, inhouden, opfokken, opkweken, overgaan, pauzeren, pozen, retarderen, rusten, stagneren, staken, stilhouden, stop, stoppen, storen, tegenhouden, uitscheiden, verblijven, vertragen, weerhouden

ophouden (het) - retentie

ophouden der menstruatie - menopauze

ophouden hem lastig te vallen - aflaten

ophouden met - laten, stoppen

ophouden te bestaan - vergaan

ophouden te kwellen - aflaten

ophouden van persoonlijk bestaan - nirwana (Boeddha-Sanscriet)

ophouden zijn steun te zoeken - aflaten

ophouding - beëindiging, belemmering, r.t., retentie, stopping, tegenhouding, terughouding, uitsteking

ophuiden - schrapen, verzamelen

ophijsen - takelen

opiaat - slaapmiddel

opineren - stemmen

opiniater - halsstarrig, hardnekkig, koppig

opinie - avis, bericht, convictie, dunk, gevoelen, mening, oordeel, opvatting, raad, sentiment, visie, zienswijze

opiniekijk - mening, oordeel, opvatting, visie

opinieonderzoek - enquête, macrotest

opinieonderzoeksbureau - Nipo

opinie-onderzoekbureau in Amerika - Harris

opium - ameiden, amfioen, heulsap, madat, slaapbollensap, slaapgom, tiké, tjandoe

opium bevattend geneesmiddel - opiaat

opium om te roken - madat

opium roken - schuiven

opiumachtige middelen - methadon, morfine, opium, opalfium, pethidine, romilar

opiumalkaloïde - hoestmiddel, morfine

opiumeters - theriaki

opiumleverancier - maankop, papaver, slaapbol

opiumleverend land - Turkije

opiumpreparaat - laudanum, opiaat, t(h)eriakel, triakel

opiumrokers - opiomanen, opiumschuivers, opiophagen, theriaki

opiumtinctuur - laudanum

opiumwaanzin - amok

opiumzuur - morfine

opjagen - drijven, haasten, opdrijven, ophitsen, opjutten, opschrikken, opzetten, opzwepen, prikkelen

opjager van het wild - drijver

opjutten - aanvuren, opjagen, opstoken, opzetten

opkalefateren - herstellen, opknappen, oplappen

opkamer - entresol, insteekkamer, voute(Z.N.)

opkammen - flemen, flikflooien, vleien,

opkammerig - blufferig, grootsprekend

opkarren - vertrekken, weggaan

opkeren - ophouden, stuiten, terughouden

opkikkeren - opbeuren, opfleuren, opknappen, opmonteren, opvrolijken

opkikkertje - borrel, drankje

opkisten - opstuiken

opklapbaar bed - opklapbed, veldbed

opklapbare stoel - klapstoel, ligstoel, strapontijn(tje)

opklapbed - kantelbed, tuimelbed

opklappen - opslaan

opklaren - ophelderen, oplichten, opruimen, toelichten, verduidelijken

opklimmen - promoveren, stijgen

opklimmend - gradueel, hiërarchiek, progressief, stijgende, trapsgewijs

opklimmende reeks - climax

opklimming - escalatie,gradatie

opklimming in rang - promotie

opkloppen - kruisen, laveren

opklosssen van garen - spoelen

opkluiven - verorberen

opknabbelen - verorberen

opknappen - beredderen, breeuwen, genezen, herstellen, kalfaten, opflikken, opkalefateren, oplappen, opredderen, opruimen, politoeren, raccomoderen, regratteren, reinigen, renoveren, repareren, restaureren, schoonmaken, verbeteren, verfraaien, vernieuwen, verstellen

opknopen - executeren, ophangen

opknoping - hangpartij, ophanging

opkoken - verhitten, wellen

opkomeling - oweeër,parvenu, poen, snob

opkomen - beginnen, herstellen, ontkiemen, ontstaan, opgaan, opgroeien, oprijzen, opstaan, stijgen, verschijnen, vooruitkomen

opkomen tegen - bestrijden, betwisten, opponeren, tegenspreken

opkomen voor - ijveren

opkomend - verrijzend

opkomende gedachte - gril, idee, ingeving, intuïie, inval

opkomst - begin, bloei, dageraad, ontstaan, opgang, verschijning, vooruitgang

opkomst van de zon - dageraad

opkopen - afnemen, snezen

opkoper - heler, koopman, lorrenman, voddenman

opkoper van gestolen goed - heler

opkoper van halfsleets scheepstuig - tagrijn

opkorting van zeilen - gording

opkrassen - weggaan

opkrikken - vijzelen

opkroppen - inhouden, onderdrukken, opstuwen

opkweken - cultiveren, grootbrengen, koesteren, onderhouden, opfokken, opvoeden, telen

opkweking van dieren - aanfok

opkijken - verwonderen

opkijken naar - bewonderen

oplaag - druk, oplage, editie

oplaag van een boek – druk, editie

opladingsverschijnsel bij accu´s - polarisatie

oplage - aantal, druk, editie, oplaag

oplappen - herstellen, kalefateren, opknappen, repareren, verstellen

oplawaai - ababbel, dreun, duw, klap, mep, oorveeg, opdonder, opduvel, oplababbel, opstopper, optater, poeier, slag, stoot, watjekouw 

opleggen - inmaken, nantiseren, onttakelen, opgeven, opslaan, opstapelen verplichten

oplegger - bijwagen, scharnier, trailer

oplegging - appositie

opleghout - fineer

oplegsel -agrement, boordsel, fineer, garneersel, garnering, ornament, ruche, tres, versiering, versiersel

oplegwerk - placage

opleiden - aankweken, beleren, kweken, leren, onderleggen, onderrichten, onderwijzen, opvoeden, vormen

opleiden en africhten - aanbrengen, bijbrengen

opleiding - educatie, onderwijs, scholing, studie, training, vorming

opleidingsinrichting - school, instituut, internaat, seminarie

opleidingsschool - kweekschool

opleidingstijd - stage

opletten - (aan)horen, achtgeven, bemerken, luisteren, opmerkzaam, oppassen, toezien, uitkijken, verhoren, waarnemen, wachthouden, waken

oplettend - aandachtig, alert, attent, nauwkeurig, opmerkzaam, soigneus, vigilant, voorkomend, waaks, waakzaam, zorgvuldig

oplettende zorg - aandacht, acht, attentie

oplettendheid - aandacht, attentie

opleven - herleven, herstel, opbloeien, opfleuren

opleveren - opbrengen, produceren, renderen, voortbrengen

opleving - bloei, herleving, herstel, opwekking, renaissance, revival, wederopleving

oplezen - declameren, voordragen

oplichten - afzetten, bedriegen, beetnemen, begoochelen, beuren, flessen, frauduleren, knoeien, liegen, misleiden, nalezen, neppen, opbeuren, (op)heffen, opklaren, opnemen, (op)tillen, opzoeken, smousen, tillen, verzamelen voorlezen, zwendelen

oplichtende ster - nova

oplichter - aflegger, afzetter, bedrieger, dief, flessentrekker, fraudeur, knoeier, kwartjesvinder, misleider, tiller, zakkenroller, zwendelaar

oplichterij - afzetterij, bedrog, fraude, nep, zwendel

oplichting - afzetterij, bankbreuk, bedriegerij, bedrog, fraude, kwakzalverij, nep, opbeuring, zwendel

oploeven - inkrimpen

oploop - aanloop, beweging, opschudding, opstoot, opzwelling, rel, samenscholing, toeloop, tumult, volkswoede, woeling

oplopend - driftig, vurig, opvliegend

oplopend terrein - helling

oplopende rijen zitplaatsen in rijen in een schouwburg - gradinen

oplopende vlakte - terras

oplopendheid - drift, opvliegendheid,

oplopen van water - stijgen

oplosbaar - berekenbaar, ontcijferbaar, solubel

oplosbaar eiwit - albumine

oplosbaarheid - dissolubiliteit, solubiliteit

oplosmiddel - aceton, alcohol, benzine, benzol, dissolvent, dissolveren, solveren, tetra, tri, trileen, verklaren

oplosmiddel voor vetten - tetra, tri

oplossen - achterhalen, analyseren, beslissen, ontbinden, ontcijferen, ontknopen, ontraadselen, ontwarren, raden, resolveren, uitpraten, uitwerken, verdwijnen, vergaan,

oplossen in het absolute - nirwana

oplossend - ontbindend, scheidend

oplossende middelen - resolventia

oplossing - afloop, antwoord, analyse, beslissing, decompositie, dissolutie, enodatie, ontknoping, ontleding, ontwarring, resolutie, sleutel, solutie, uitkomst, uitslag, uitweg, verklaring, vermenging

oplossing door middel van een membraan - osmose

oplossing in de oneindigheid (boeddhisme) - nirwana

oplossing in vloeistoffen - solutie

oplossing van ammoniakgas in water - salmiakgeest

oplossing van een metaal in kwik - amalgaam, amalgama

oplossing van lakmoes in water - lakmoestinctuur

oplossing van soda en potas - loog

oplossing van vaste stoffen - loog

oplossingen zoeken - peinzen, puzzelen

opluchten - lenigen, opfrissen, soulageren, verademen, verkwikken, verlichten, verruimen

opluchting - geruststelling, verademing, verlichting

opluiken - herleven, opengaan, opfleuren

opluisteren - ophelderen, verhelderen

opluistering - glans, luister

opmaak – garnering, grime, lay-out, make-up, ontwerp, schets, schmink, sier, versiering

opmaakmiddelen - bedak, cosmetica, loeder, rouge, schmink

opmaakster - ouvreuse

opmaken - berekenen, blanketten, doorbrengen, doordraaien, garneren, grimeren, kartelen, leren, maken, monteren, opeten, opkrijgen, opstellen, remonteren, samenstellen, teren, tooien, uitrekenen, vaststellen, verboemelen, verbrassen, verbruiken, verdoen, verkwisten, versieren, verteren, verzuipen

opmaken van een begroting - budgetteren

opmaken van schotels - gameren

opmaker - doorbrenger, doordraaier, metteur, verbrasser, verkwister

opmarcheren - inrukken, ophoepelen, weggaan

opmaten - braken, grootbrengen, opbrengen, opleveren, opvoeden

opmerkelijk - eigenaardig, interessant, markant, merkwaardig, opvallend, remarquabel, vreemd, zonderling

opmerkelijke verrichting - prestatie, staaltje, stunt

opmerkelijkheid - cuiositeit

opmerken - aanmerken, bemerken, bespeuren, constateren, gadeslaan, ontwaren, opletten, opperen, remarqueren, signaleren, treffen, waarnemen, zien

opmerker - observator, spectator

opmerkenswaard - remarquabel

opmerkenswaardig - eigenaardig, interessant, merkwaardig, observabel, opmerkelijk, remarquabel, waarneembaar,

zonderling

opmerking - aandacht, aanmerking, gedachteuiting, inversie, kritiek, noot, observatie, opm, uitlating, uiting

opmerkingen in de marge - kanttekeningen, marginalia, randnota's

opmerkzaam - aandachtig, achtgevend, alert, attent, nauwlettend, oplettend, waaks, waakzaam, wachts (van honden)

opmerkzaam gadeslaan - observeren

opmerkzaam maken op - attenderen

opmerkzaamheid - aandacht, aanmerking, attentie, diligentia

opmerkzaamheid ondervinden - aanmerking

opmeten - opnemen

opmetselen - optrekken

opmieter - beuk, lel, oplawaai

opmonteren - aanzetten, opbeuren, opfleuren, opkikkeren, opmeting, opneming, opvrolijken, opwekken, troosten

opname - film, foto, kiekje, lening, plaat, plaatsing, registratie-opname apparaat - ampex, bandrecorder, dictafoon, filmcamera, recorder, telex, telefax

opname dichtbij - close-up

opname in de heilige boeken - canonisatie

opnametechniek van grammofoonplaten - mono, stereo

opneemapparaat - dictafoon, recorder

opneemcentrum - interneringskamp

opneemdoek - dweil, vaatdoek, veegdoek, wrijfdoek, zwabber,

opneem (opname)band - ampex, beeldband, geluidsband

opnemen - absorberen, adopteren, arresteren, beginnen, bekijken, bepalen, beuren, bloeien, dragen, fotograferen, hervatten, incorporeren, inrekenen, inzuigen, lenen, lichting, meten, onderbrengen, opbeuren, opbreken, opheffen, oplichten, opmeten, (op)rapen, opslorpen, optillen, opvatten, opvegen, reageren, recipiëren, schatten, tillen, toelaten, verzwelgen, vooruitgaan, waarnemen, wegnemen, wegvegen

opnemen (het) - conceptie, opname

opnemen als lidmaat - immatriculeren

opnemen als staatsburger - naturaliseren

opnemen in - annexeren, incorporeren, inlijven

opnemen van brandstof - bunkeren, tanken

opnemen van de voorraad - afpeil

opnemen van kind - adopteren

opnemer - recipiënt

opnemer van films - cameraman, filmer

opneming - annexatie, assimilatie, incorporatie, inlijving, naturalisatie, opmeting, opname

opneming als lid in de protestantse kerk - confirmatie opneming in een krant - advertentie, insertie

opneming in een vereniging - aanneming

opneming in staatsverband - naturalisatie

opneming in vereniging - affiliatie

opneming onder de goden - apoteose, apotheose

opnemingsvaartuig - peilingsschip

opnemingsvermogen - absorbatie, asorptie, assimilatie

opneuker - dreun, oorveeg, opstopper, slag, stomp, stoot

opneming van voedingstoffen - assimilatie

opnieuw - andermaal, alsweder, alweer, bis, her, weder,weer, wederom, weerom, (muz.) dinuovo

opnieuw aanbesteden - heraanbesteden

opnieuw aantreffen - terugvinden

opnieuw adem scheppen - herademen

opnieuw beginnen - herbeginnen, hernemen, hervatten

opnieuw bijeenkomen na lange tijd - reüniëren

opnieuw breien - aanbreien

opnieuw gebakken - opgepiept

opnieuw hetzelfde doen – herhalen, overdoen

opnieuw in dienst nemen - reëngageren

opnieuw in het bezit komen van - recupereren

opnieuw inrichten - hervormen, reformeren, reorganiseren

opnieuw maken - hernieuwen, herstellen, renoveren, verbeteren, vernieuwen

opnieuw overwegen - herzien

opnieuw schatten - retaxeren

opnieuw snoeien - nasnoeien

opnieuw stemmen - raccorderen

opnieuw tassen - hertassen

opnieuw verdubbelen - redoubleren

opnieuw voortbrengend - reproductief

opnieuw vormen - regenereren

opnieuw ijken - herijken

opnieuw zeggen - herhalen, repeteren

opnoemen - opgeven

opodeldoc - kamferzalf

opoe - oma, grootje, grootmoeder, grootmama

opofferen - afstaan, immoleren, prijsgeven, sacrifiëren, sacrificeren

opoffering - immolatie, offer, opdracht, sacrifice, toewijding

oponthoud - dëlai, halte, interruptie, moratorium, more, onderbreking, panne, pauze, pech, sejour, stagnatie, station, stilstand, storing, stremming, tijdverlies, verlating, verlet, vertraging

opossum - buidelrat

oppakken - opnemen, optillen, rapen

oppas - babysit, bewaking, oppasser, oppassing, wiegenwacht, zorg

oppassen - achtgeven, bedienen, behoeden, dienen, gedragen, opletten, proberen, toezien, uitkijken, verplegen, verzorgen, verzorging, waken

oppassend - behoorlijk, braaf, deugdzaam, eerlijk, eerzaam, fatsoenlijk, keurig, net, secuur, vlijtig, waakzaam

oppassen voor - waken

oppasser - babysit, bewaker, broeder, cipier, herder, hoeder, ordonnans, portier, suppoost, surveillant, verpleger, verzorger, waker

oppasser van olifant - kornak

oppasser van schapen - herder

oppasser van wol leveranciers - herder

opper - schelf, (hooi)mijt, rook, hoop, opperman, stapel, tas, opperabt - aartsabt, archimandriet, opperwachtmeester,

opperabt in Griekenland - archimandriet

opperarmbeen - humerus

opperarmspier - biceps

opperbest - allerbest, beproefd, bravissimo, deugdelijk, excellent, hooghartig, kloek, patent, prima, probaat, puik, trots, uitmuntend, uitstekend, voorbeeldig

opperbevel - leidinggever, oppergezag

opperbevelhebber – admiraal, generaal

oppercommando - staf

opperdieren - primaten

opperduivel - Beëlzebub, Satan

opperen - aanvoeren, beschutten, opmerken, opwerpen, schuilen, suggereren, uiten, voorslaan, voorstellen

oppergezag - suprematie

oppergod - Alfadur, Allah, Alvader, Jupiter, Odin, Wodan,

Zeus

oppergod der zee - Neptunus,Poseidon

opperheer - God, soeverein

opperheerschappij - hegemonie

opperherder - Christus, God

opperhoofd - aanvoerder, chief, leider, overste, stamhoofd,

opperhoofd (Indianen) - sachem

opperhuid - epidermis

opperhuidcellen (verhoornd) - nagel

opperkleed - bovenkleed, dalmatiek, gewaad, habijt, kaftan, labaar, robe, stola, stool, toga

opperkleed van monnik - pij

opperleenheerschappij - suzereiniteit

opperleiding - directie, bestuur, toezicht

opperlijn van het dak - nok

oppermacht - God, oppergezag

oppermacht van vijf vorsten - pentarchie

oppermachtig - almachtig, soeverein

opperman - aandrager, bouwvakarbeider, dakdekker, metselaar, steenzetter, straatmaker, stukadoorshulp, voorman

opperofficier - admiraal, generaal, maarschalk, schout bij nacht

opper of hoop - mijt

opperpriester - dalai, paus, patriarch

opperst - hoogst, bovenst, supreem, voornaamst

opperstalmeester - maarschalk

opperste laag van het bekleedsel van uit- of inwendige organen (niet van de huid) - epitheel, epithelium

oppertoezicht - eindcontrole, supervisie, suprematie

oppervlakkig - banaal, flut, lichtvaardig, los, losjes, losweg, luchtig, nietszeggend, onbeduidend, ondegelijk, ondiep, ongelijk, onnauwkeurig, superficieel, terloops, vlak, vluchtig,

oppervlakkig aanraken - effleureren

oppervlakkig lichtvaardig geschreven boek - flut

oppervlakkig verbranden - schroeien

oppervlakkige kennis - galantisme

oppervlakkige liefde - kalverliefde

oppervlakkige wond - krab, krauw, schram, sneetje

oppervlakkigheid - banaliteit, lichtvaardigheid, onoordeelkundigheid, superficialiteit

oppervlakte - areaal, bovenvlakte, gebied, meer, niveau, plas, terrein, opp., waterspiegel, watervlakte

oppervlakte der aarde - grond

oppervlakte oneffen maken - greinen, greineren

oppervlakte uitgestrektheid - areaal

oppervlakte van bos - areaal

oppervlakte van de teen ruw maken - boucharderen

oppervlakte van een kegel - kegelmantel

oppervlakte van water - spiegel

oppervlaktegebied - areaal

oppervlaktemaat - are, bahoe, bunder, gemet, ha, hectare, morgen, roe

oppervlaktewisseling - golving

oppervorst - grootvorst

opperwachtmeester - opper

Opperwezen - God(heid)

opperzaal - bovenzaal

oppeuter - opdonder, opstopper

oppikken - arresteren, meenemen

opplakbriefje - etiket

opplakken - gommen, lijmen

oppletie - overvulling

opploegen - omploegen, ontginnen

oppoetsen - politoeren

oppoken - op(porren), rakelen

opponent - bestrijder, frondeur, tegenpartij, tegenspreker, tegenstander, tegenstrever

opponeren - bestrijden

oppoppen - opschikken

opporren - aanporren, aanzetten, oprakelen, rakelen, wekken

opportuun - doelmatig

opposant - tegenstander

oppositie - tegenstand, verzet

oppositie voeren - opponeren

oppotten - opgaren, sparen,

oppressie - benauwdheid, benauwing, druk, onderdrukking

opprikken - (op)spelden

opprimeren - onderdrukken

opprobatie - beschimping, hoon

oppronken - opschikken, optooien

opproppen - volstoppen

oppuilen - putten

oppijpen - opblazen, opscheppen, opspelen

opraapsel - verzinsel

oprakelen – harken, opkoteren, (op)poken

oprapen - oppakken

opraken - opgaan

oprecht - betrouwbaar, braaf, echt, eenvoudig, eerlijk, ernstig, fair, gelovig, gemeend, goed, hartelijk, hartgrondig, heus, hoffelijk, innig, loyaal, meewarig, onbedrieglijk, ongekunsteld, ongemaakt, ongeveinsd, onpartijdig, onverbloemd, open, openhartig, rechtschapen, rechtuit, reinwit, ridderlijk, rondborstig, ronduit, riterlijk, serieus, sinceer, trouw, trouwhartig, waar, waarheidlievend, welgemeend, wezenlijk, zuiver

oprecht berouw hebbende - berouwvol

oprecht blijk gevend van iets - openhartig

oprecht gemeend - welgemeend

oprecht iemand - Nathanaël

oprecht van gemoed - eenvoud

oprecht vertrouwen - argeloosheid, naïviteit

oprechte belangstelling - liefde

oprechtheid - droiture, eerlijkheid, ernst, gemeendheid, rechtschapenheid, rondheid, simpliciteit, sinceriteit, trouw, veraciteit, zuiverheid

oprekenen - optellen

oprekken - uitrekken

oprement - operment, zwavelarsenicum

oprichten - bouwen, creëren, erigeren, grondvesten, instellen, metselen, openen, opheffen, opstaan, opsteken, stichten, vestigen, vormen

oprichter - bouwer, insteller, stichter

oprichter van de levensschool - Perquin

oprichter van het cabaret - Herfst, 'Lurelei'

oprichter van Time-concern - Hadden, Luce

oprichting - bouw, elevatie, erectie, fondatie, fundatie, grondvesting, installatie, instelling, opbouw, opening, stichting, verrijzenis, vestiging

oprispen - boeren, eructeren, opslaan

oprisping - boer, ructus, vapeur, zuur

oprisping van de maag - eructatie

oprit - inrit, kluft, oprij, oprijlaan, stoep, toegang, toegangsweg

oprit van een dijk - kluft, oprij, stoep

oproden - ophoepelen, opredderen, opruimen, opschieten

oproep - aansporing, convocatie, ontbieding, opbod, opwekking, oproep te wapen - alarm

oproep ten strijde - ban (door leenman), mobilisatie

oproep ter vergadering - convocatie rekwisitie, uitnodiging

oproepen - aanschrijven, aansporen, aanvaarden, bijeenroepen, convoceren, dagvaarden, evolueren, ontbieden, telefoneren vorderen, uitdagen

oproepen van herinneringen - evoceren

oproeper tot het gebed van de minaret - moedzin

oproeping - convocatie, evocatie, indicatie, oproep, vocatie

oproeping tot de oorlog door de leenheer - ban

oproepinstallatie - intercom, megafoon, microfoon, telefoon

oproepkracht - noodhulp

oproepsignaal - wektoon

oproepteken voor schepen - a.s.t.

oproer - beroering, beroerte, demonstratie, muiterij, omwenteling, ongeregeldheden, onlust (en), opschudding, opstand, opstootje, rebellie, rel, revolte, revolutie, seditie, troebelen, tumult, verzet, volkswoede

oproer maken - insurgeren, muiten, rebelleren, revolteren

oproer maker - muiteling, opruier, rebel

oproer onder schepelingen - muiterij

oproeren - aanaarden

oproerend - muitachtig

oproerig - factieus, muitend, muitziek, opstandig, rebels, revolutionair, seditieus, weerspannig, woelziek

oproerig worden - mutineren, revolteren

oproerige beweging - furie

oproerkraaier - agitator, ophitser, raddraaier, rebel, stokebrand

oproerling - agitator, djahat, insusgent, muiter, muiteling, oproerkraaier, oproermaker, oproerzaaier, provocateur, rebel, rustverstoorder, woelgeest

oproerling (Ind.) - djahat, insurgent

oproermaker - agitator, ochlocraat, opruier, snuiter, stokebrand,

opstandeling, provo, provocateur, rebel

oproeruitlokker - provocateur , rebel

oprolbaar schilderij (Jap.) - kakemono

oprolbaar zonnescherm - jaloezie, kree, store

oprolbare duimstok – rolmaat

oprolIer - glomeris

op rolletjes - goed, gladjes, soepel

opruien - aanhitsen, agiteren, hitsen, instigeren, ophitsen, opstoken, prikkelen, stoken

opruiend - demagogisch

opruier - aanstoker, aanzetter, agitator, onruststoker, ophitser, oproermaker, provocateur, raddraaier, revolutionair, stoker, volksmenner

opruiing - instignatie, ophitsing

opruimbeitel - opzuiverbeitel

opruimboor - verzinkboor

opruimen - afschaffen, opbergen, oproden, opvrolijken, opzuiveren, ordenen, redderen, regelen, schikken, schoonmaken, uitverkopen, verlichten, verwijderen, wegdoen

opruiming - ordening, uitverkoop, zuivering

oprij - oprit, oprijlaan

oprijg - reep

oprijlaan - inrit, inrij, oprijweg, oprit, rijweg, toegang, toegangsweg

oprijzen - opkomen, opstaan, zwellen

oprijzing - opkomst, opstand, verrijzenis, zwelling

opscheppen - bluffen, geuren, geurmaken, grootspreken, opdissen, ophemelen, opsnijden, pochen, pralen, protsen, snoeven

opschepper - blaaskaak, bluffer, branie, braniemaker, druktemaker, geurder, geurmaker, grootspreker, lefgozer, leugenaar, opsnijder, patser, ploert, pocher, poen, praalhans, praler, snob, snoever, uitslover, windmaker

opschepperij - bluf, gepoch, gesnoef, grootspraak, humbug, pocherij, poeha, praal, rodomontade, snoeverij, zwetserij

opschieten - avanceren, opgroeien, opkomen, vlotten, vorderen, wassen

opschik - kleinood, luister, opsmuk, praal, pracht, pronk, sier, sieraad, sieraden, smuk, tooi, versiering, weelde

opschikken - dossen, optooien, versieren, opschuiven, uitmonsteren

opschorsen - verdagen, uitstellen

opschorten - opgorden, prorogeren, suspenderen, uitstellen, verdagen, verschuiven, opkorten

opschortend - suspensief

opschorting - renunciatie, schorsing, surséance, suspensie, temporisatie, uitstel(ling), verschuiving

opschorting van betaling - surséance

opschorting van rechtszitting - verdaging

opschrift - epigraaf, epigram, epitaaf, hoofd, inscriptie, rubriek, titel

opschrift in een krantenartikel - kop

opschrift op enveloppen - adres

opschrift op het kruis - i.n.r.i.

opschrift op steen - grafschrift

opschrift op stenen in Rome - S.P.O.R.

opschrift van de Russische Andreasorde - S.A.P.R.

opschriftenkunde - epigratie

opschrijfboekje - agenda, blocnote

opschrijven - boekstaven, noteren, notuleren

opschrijven van een melodie - notatie

opschudding - alteratie, amok, alarm, beweging, consternatie, deining, drukte, gedoe, gedoente, geraas, herrie, kabaal, last, lawaai, ontsteltenis, oploop, rel, rep, roering, rumoer, sensatie, tumult, verwarring, volksoploop

opschudding verwekkend - alarmerend, beroerend, ontstellend, sensationeel, tumultueus

opschuiven - verdagen, opschorten, uitstellen, verschuiven

opsieren - decoreren, dossen, gameren, opsmukken, optooien, ornamenteren, tooien, verfraaien

opsiering - franje

opsiersel - decoratie, dos, franje, opsmuk, ornament, sieraad, tierlantijn, tooi, versiersel

opslaan - opgaan, oprispen, oprijzen, opschieten, opsteken, optellen, opzetten, stockeren, uitspruiten, verhogen

opslag - bewaring, blik, gewas (onkruid), (het) opslaan, inslag, lapel, loonsverhoging, opbod, oplegging, opslagplaats, revers, scheut, toeslag, uitspruitsel, verhoging

opsleg (muz.) - arsis

opslagbewijs van een veem - cedel, ceel

opslag bij tennis - service

opslagcapaciteit - geheugen

opslaglijst - ceel

opslagplaats - autopakhuis, bergruimte, bewaarplaats, boet, depot, dok, dump, entrepot, graanpakhuis, graansilo, hangar, houtpakhuis, keet, kelder, korenpakhuis, loods, magazijn, meelpakhuis, opslag, pakhuis, reservoir, rijstpakhuis, schob, schuur, silo, stapelgebied, stapelplaats, stapelterrein,tank, veem, voederkuil, voorraadschuur, zolder

opslagplaats voor granen - (graan) silo

opslagplaats van ongebruikte leger goederen - dump

opslagplaats voor olie - tank

opslatten - uitbaggeren

opslokken - inslikken, inzwelgen, verslinden, verzwelgen

opslokker - gulzigaard, slokop

opslorpen - absorberen, inzuigen, resorberen

opslorping - absorptie, inzwelging, opslurping, resorptie

opsloten - dreggen, uitdiepen, zuiveren

opsluiten - afsluiten, afzonderen, ontsluiten,

opsluiting - aaneensluiting, arrest, detentie, gevangenzetting, hechtenis, inbewaringstelling, incarceratie, opberging, reclusie, sequestratie,

opsluiting in gevangenis - arrest

opsluitingsvrees - claustrofobie

opsluitplaats - bagno, cachot, cel, gevang, gevangenis, kerker, lik, nor, petoet

opslurping - slorp, slurp

opsmeren - invetten

opsmikkelen - eten, smullen

opsmuk - dos, opdoffing, opschik, optooi, praal, pracht, sier, tooi, tooisel, versiering

opsmuk van een uniform - tres

opsmukken - farderen, opdoffen, opsieren, pareren, toetakelen, tooien, uitdossen, versieren

opsnoeien - groeperen, opschakelen, uitdunnen, vastbinden

opsnoepen - opsnuisteren

opsnorren - nazoeken, opduikelen, speuren

opsnijden - bluffen, grootspreken, opensnijden, opscheppen, pochen, pralen, snoeven, voorsnijden, zwetsen

opsnijder - blaaskaak, bluffer, branie, braniemaker, dikdoener, geurmakèr, geurtrapper, grootspreker, lefhebber, levenmaker, opschepper, pocher, poen, snoever, spekschieter

opsnijderij - blague, gasconnade

opsnijerij - blufferij

opsodemieter - opstopper

opsolferen - aansmeren, opdringen, wijsmaken

opsolteren - wijsmaken

opsommen - enumereren, noemen, opnoemen, tellen

opsomming - cedel, ceel, enumeratie, inventaris, lijst, opnoeming, programma, reeks, rij, specificatie

opsomming van gegevens - programma

opsomming van personen - lijst, nominatie

opsouperen - opmaken, verbrassen

opspannen - razen, uitvaren

opsparen - bewaren, vergaren, verzamelen

opspattend vocht - spat, spet

opspelden - opprikken

opspelen - fulmineren, razen, tekeergaan, tieren, uitspelen, uitvaren

opspelend - fulminant

opsporen - achterhalen, deterreren, nagaan, naspeuren, nasporen, navorsen, onderzoeken, opsnorren, opzoeken, uitpluizen, uitvinden, uitvissen, uitvorsen, zoeken

opsporing - exploratie, investigatie, ontdekking, recherche, speuring, speurwerk

opsporingsambtenaar - detective, rechercheur

opsporingsapparaat - radar

opsporingsapparaat voor onderzeeërs - asdic .

opsporingsdienst - recherche

opsporingsdienst (Eur.) - Interpol

opsporingsdienst (USA) - FBI

opsporingsinstallatie - radar

opsporingsmaatschappij - exploitatiemaatschappij

opsporingsradiodienst - alarmcentrale

opspraak - afkeuring

opspringen - opstuiten

opspringend insekt - sprinkhaan, vlo

opspringend vochtdeeltje - spat, spet, spetter,

opstaan - (op)rijzen, optreden, rebelleren, revolteren, strekken

opstaand deel van een meubel - stijl

opstaand touw op een schip - stander

opstaand voorhaar - kuif

opstaande balk of pilaa - stander, stijl

opstaande boord van een trui - col

opstaande haardos - kuif

opstaande haren van een tapijt - pool

opstaande kant - boeisel, kim, klens, rand, randkraag, randkrans

opstaande lat - raster

opstaande pen in een roeiboot - dol, roeipen,

opstaande pilaar - stander

opstaande rand - boeisel, braam, flens, kim

opstaande randkraag aan buizen - flens

opstaande scheepswand - boord

opstal - gebouw, perceel

opstampen - aanstampen, vaststampen

opstand - insurrectie, muiterij, oproer, protest, rel, rebellie, revolte, revolutie, verzet, volksverzet

opstand tegen de regering - coup, staatsgreep

opstand tegen prijsverhoging - kopersstaking

opstand van werknemers - staking

opstandelijk - rebels

opstandeling - insurgent, muiter, oproerling, oproermaker, rebel revolteur, revolutionair, verzetsman

opstandig - omwentelingsgezind, oproerig, rebels, revolutionair, opstandige - muiter, oproerling, oproermaker, rebel

opstandige beweging - revolte

opstandige beweging in Ierland - IRA

opstandige engel (Arab.) - Eblis, weerspannig

opstandigheid - rebellie, verzet, weerbarstig, weerspannigheid

opstanding - herrijzenis, resurrectie, resuscitatie, verrijzenis, wedergeboorte

opstandstabel - opbrengsttabel

opstap - bordes, optrede, optree, stoep, treeplank

opstapelaar - hamsteraar

opstapelen - hamsteren, hopen, ophopen, ramasseren, tassen, vergaren, verzamelen

opstapelend - aanwassend, ophopend,

opstapeling - accumulatie, hoop, opeenhoping, opeenstapeling, ophoping, stapel, tas

opstapje - trede, tree

opstappen - aftreden, uittreden, verdwijnen, vertrekken, weggaan

opsteken - aanboring, aansteken, aanwakkeren, empocheren, opstrijken, opwekken

opsteker - hooivork, wig

opstel - artikel, betoog, bijdrage, dissertatie, essai, essay, ontwerp, proeve, schets, scriptie, scriptum, stijloefening, verhandeling

opstel in een krant - artikel

opstellen - formeren, installeren, neerzetten, ontwerpen, oprichten, parkeren, plaatsen, redigeren, samenstellen, scheppen, schikken, schrijven, uitmaken, uitstallen, vervaardigen, vormen

opstellen in de openlucht -parkeren

opstellen om te wachten - parkeren

opstellen van een dagblad - redactie

opsteller - concipiënt, installateur, ontwerper, oprichter, redacteur, schrijver, vervaardiger

opstelling - additie, formatie, installatie, ontwerp, oprichting, plaatsing, positie, redactie, redigering, slagorde, vervaardiging

opstelling van soldaten - colonne

opstelling van troepen van afstand tot afstand - echelon

opstelraad - red., redactie, redaktie

opsterken - reconforteren

opstoepen - ophitsen, opstoken

opstoken - aanboeten, aanhitsen, aanzetten, boeten, hetzen, hitsen, instigeren, ophitsen, opjutten, opruien, opsteken, opzetten, verbruiken

opstoken van vuur - opboeten, oprakelen

opstoker - kuiper, intrigant, ophitser, opruier, raddraaier, stoker

opstoking - instigatie

opstoot - oploop, uppercut

opstootje - oploop, oproer, rel

opstopper - duw, klap, stomp, stoot, oorveeg

opstoter - knol, duivelstoejager

opstrijken - empocheren, innen, opsteken, tempermes

opstrijkmes - spatel, paletmes

opstuiten - kaatsen, ospringen, veren

opstuiven - opvliegen

opstuivend - opvliegend

opsturen - inzenden, verzenden, zenden

opstijgende warme luchtstromingen - thermiek

opstijging - ascensie

optakelen - hijsen, opdirken, ophijsen, opsmukken, optooien, optuigen, tuigen,

optassen - ophopen, stapelen

optater - oorveeg, opduvel

optatief - wensend

optekenen - aantekenen, noteren, registreren

optellen - adderen, additie, enumeratie, rekenen, samenvoegen, sommatie, summatie, summeren, telling

optelling - auditie,bijeentelling, som,

optelteken - plus

opteren - kiezen, verbruiken, verteren

optie - keuze, keus, voorkeur

optiek - lichtleer, optica, visie, zichtleer

optillen - beuren, heffen, lichten, opnemen, oppakken

optimaal - gunstig, hoogst, sterkst, uiterst

optimaten - aanzienlijken, patriciërs

optisch bedrog - irradiatie

optisch Instrument - bril, camera, fototoestel, kijker, lens, loep, lorgnet, lorgnon, loupe, microscoop, monocle, octant, optiek, perescoop, prisma, sextant, (spiegel)telescoop, stereoscoop, sterrekijker, telelens, telescoop, toneelkijker, verrekijker, werktuig, zeekijker

optisch seintoestel - seintoren, semafoor, telegraaf

optisch verschijnsel – regenboog,

optocht - bloemencorso, defile, feeststoet, mgang, optocht, parade, processie, sleep, stoet tocht,

optocht van ruiters - cavalcade

optometer - gezichtsmeter

optooien - opschikken, opsieren, opsmukken, paleren, sieren, smukken, stofferen, tooien,verfraaien, versieren

optrapje - stoep

optred - estrade, opstap, podium, trede

optrede - opstap

optred van een troon - estrade

optreden - ageren, beginnen, doen, handelen, manoeuvreren, occuperen, opstaan, strijden, verschijnen, voordragen, werken,

optrek - hut, woning

optrekken - accellereren, hijsen

optrekking van spieren - retractie

optrommelen - bijeenroepen

optuigen - opdirken, takelen, tomen, zadelen

opulent - gegoed, (steen)rijk, vermogend

opuntia - vijgdistel

opus - op, (muziek)werk,

opusculum - werkje

opvallen - afsteken, bemerken, frapperen, speuren, treffen, uitblinken

opvallend - curieus, evident, excentriek, frappant, grotesk, markant, merkwaardig, ongewoon, omineren, opmerkelijk, opzichtig, opzienbarend, ostentatief, saillant, sprekend, tekenend, treffend

opvangdraad - antenne

opvarend - opvliegend

opvatten - beginnen, beramen, opnemen, oprapen, tillen

opvatting - conceptie, denkbeeld, hervatting, interpretatie, inzicht, leer, mening, oordeel, overtuiging, standpunt, theorie, uitleg, vervolging, vorming, zienswijze

opvegen - opnemen

opvijzelen - opkrikken

opvissen - dreggen

opvliegen - opstuiven

opvliegend - agressief, coleriek, choleriek, driftig, dynamisch, gejaagd, geprikkeld, gichtig gramstorig, heetgebakerd, humeurig, korzelig, lichtgeraakt, ontstemd, onstuimig,oplopend, opstuivend, toornig

opvlucht van een vogel - essor

opvoeden - eleveren, grootbrengen, kweken, meevoeren, voortbrengen, vormen

opvoeder - ouder, onderwijzer, pedagoog

opvoeding - educatie, grootbrenging, scholing, vorming

opvoeding van de jeugd - neopedie

opvoedkunde - pedagogie (k)

opvoedkundige - pedagoog

opvoeren - vertonen

opvoering - opdrijving, voorstelling, vergroting, verhoging, vertoning, vertoon

opvolgen - betrachten, nakomen, naleven, remplaceren, succederen, treden, vervangen

opvolgend - consecutief, opklimmend, respectievelijk, subsecutief, successief, successievelijk,

opvolger - successor

opvolger van de profeet - kalif, kalief

opvolgers van Alexander de Grote - diodochen, Antiochus, Demitrius, Perdiccas, Ptolemaeus, Poliocretes Pyrrhus, Seleuces

opvolging - successie

opvolging naar dienstjaren - anciënniteit

opvolging naar ouderdom - senioraat

opvolgster van Vasti in de gunst van Xerxes - Esther

opvorderen - (op)eisen

opvordering - opeising, reclamatie, revendicatie, sommatie

opvordering tot de strijd - uitdaging

opvordering van eigendom - naasting

opvouwbaar - plooibaar, buigbaar

opvouwbaar bed - veldbed, luchtbed, kermisbed, slaapzak, stretcher

opvouwbaar huisje - tent

opvouwbaar reclameboekje - folder

opvouwbare fiets - vouwrijwiel

opvouwbare knijpbril - lorgnet

opvouwbare schraag - schrank

opvreten - opfretten

opvreter - doodeter, parasiet, uitbuiter, uitzuiger,verslinder

opvrolijken - animeren, opbeuren, opkikkeren, opmonteren, opwekken, troosten

opvullen - bolmaken, bomberen, opzetten, plomberen, volstoppen

opvullen met watten - watteren

opvullen met zittingen - capitonneren

opvullen van holte van tanden of kiezen - plomberen

opvulling met olie van een microscoop - olieimmersie

opvulling van poppen - zaagsel

opvulmateriaal voor meubels - caragate

pvulsel in versregel - stoplap (fig)

opvijzelaar - lofredenaar

opvijzelen - proneren

opvijzen - aanhitsen

opwaaien - opvliegen

opwaarts - ana, bergop, omhoog, oplopend

opwaarts gaan - opgaan, opleiden, stijgen

opwaarts gerichte druipsteenkegel - stalagmiet

opwaartse plooiing in aardlaag - anticlinaal

opwaartse ronding - zeeg

opwachting - bezoek

opwarmen - opleukeren

opwegen tegen - evenaren, lonen

opwegend tegen kosten en moeite - lonend

opwekken - aanmanen, aanmoedigen, aansporen, aanwakkeren, aanzetten, animeren, exciteren, exhorteren, manen, nopen, opfrissen, opmonteren, opruien, opsteken, opvrolijken, prikkelen, stimuleren, stoken, susciteren, verfrissen, verkwikken

opwekken tot - oproepen

opwekken tot beterschap - vermanen

opwekken van een magnetisch electrisch veld - inductie

opwekkend - aanmoedigend, aansporend, impulsief, opbeurend, prikkelend, stimulerend, verkwikkend

opwekkend bevel - adhortatief

opwekkend en later verlammend werk - nicotine

opwekkend middel - dope, existans, LSD, marihuana, sassafras, stimulans, tonicum

opwekkend muziekstuk - fanfare, mars, reveille

opwekkend trompetgeschal - fanfare

opwekkende middelen - analeptica

opwekker van elektriciteit - dynamo

opwekking - aanmoediging, aansporing, bemoediging, exhortatie, exitatie, impuls, initatie, prikkel, prikkeling, provocatie, reveil, stimulans, stimulatie, suscitatie, verkwikking

opwekking van de lachlust - miltkitteling

opwekkingsmiddel - amfetamine, benzedrine, cocaïne, coffeïne, heroïne, pervetine

opwellen - op(borrelen)

opwellend water - bron, wel

opwelling - aandrift, bevlieging, bron, bui, drang, drift, elan, gril, impuls, inval, neiging, opborreling, opbruising, opkoking, vlaag, vleug, vuur,

opwelling van woede - drift

opwerken - retoucheren, verhogen

opwerken met de hamer - opkloppen, repoussé

opwerpen - betwisten, braken, moveren, omhoogwerpen, opperen, proponeren, uitwerpen, voorslaan, voorstaan, voorstellen

opwerping - bezwaar, maar, tegenwerping

opwikkelen - oprollen

opwinden - enerveren, exciteren, hieuwen, opdraaien, spannen, verheffen, vijzelen

opwindend - agitato (muz.), agiterend, enerverend, frappant, prikkelend, sensationeel, spannend

opwinding - agitatie, beroering, boosheid, drift, exaltatie, gejaagdheid, kwaadheid, nervositeit, opdraaiing, opgewondenheid, overspanning, sensatie, spanning, zenuwachtigheid

opwindtrommeltje aan een hengel - reel

opwissen - opvegen, opnemen

opzadelen - belasten, opdringen

opzamelen - bijeenbrengen, sparen, verzamelen, wannen

opzeggen - afdanken, afzeggen, beeindigen, declameren, ontslaan, reciteren, voordragen

opzegging van een zaak - renunciatie

opzegging van het leen - refutatie

opzeilen – laveren

opzenden - toesturen, versturen

opzet - bedoeling, beraming, concept, doel, dolus, erg, grondplan, idee, intentie, moedwil, oogmerk, plan, premiditatie, schema, toeleg, voorbedachtheid, voordacht, voornemen

opzetje - ontbijtservies

opzettelijk - bedacht, bewust, boosaardig, doelbewust, doloos (misdrijven), gepremediteerd, moedwillig, expres, voorbedacht, voorbedachtelijk, welberaamd, welberaden, wetens, willens,

opzettelijk bedrog - falsem, falsificatie, falsum, vervalsing

opzettelijk vertoon - ostentatief

opzettelijk wanorde stichten - sabotage, bederven of beschadigen

opzettelijke opzien verwekkend - ostentatief, vertoon

opzettelijke tegenwerking - sabotage

opzettelijke verergering van ziekteverschijnsel - aggravatie

opzettelijke waardevermindering van de munt - devaluatie

opzetten - aanmoedigen, aanzetten, beramen, extubereren, ondernemen, openen, ophogen, opjagen, oprichten, opstoken, optooien, opwekken, opzwellen, slijpen, uitzetten, versieren, zwellen

opzetten van dieren - dermoplastiek, prepareren

opzetter - keerbeitel

opzetter van dieren - preparateur, taxidermist

opzetting - extumescentie

opzicht - aanzien, achting, aspect, avista, beheer, eerbied, idee, leiding, oogmerk, respect, toezicht

opzicht (in elk) - absoluut, gans, geheel

opzichte (ten - van) - aangaande, betreffende, concernant, genoemde, inzake, nopens, omtrent, rakende, relatief

opzichter - baas, bewaker, chef, controleur, custos, hofmeester, inspecteur, intendant, koster, mandoer, mantri, mayordomo, meier,

narijder, opziener, patroon, rentmeester, surveillant

opzichter in de kerk - koster

opzichter (Ind.) - mandoer, mantri, mantrie, tandil

opzichtig - bont, druk, opvallend

opzichtigheid - glitter

opzichtig uniform - apenpak

opzichtprojector - epidiascoop

opzichzelfstaand - alleenstaand, apart, bizonder, bijzonder, los, onafhankelijk

opzien - aanzien, eclat, eerbiedigen, glans, luister, praal, sensatie, verbazing, verwondering, vrezen

opzien verwekkend - ostentatief

opzienbarend - alarmerend, eclatant, geruchtmakend, sensationeel, spectaculair, verbazingwekkend

opzienbarende gebeurtenis - evenement, sensatie, stunt, verrassing, voorval

opziener - inspecteur, opzichter

opzien naar - bewonderen

opzoeken - apporteren, bezoeken, naslaan, oprapen, opsporen

opzoeken in een boek - naslaan

opzoeten – gladvijlen

opzuigen - resorberen

opzuiging van vloeistofen door een poreuze wand - osmose

opzwellen - rijen, opzetten, rijzen, verdikken

opzwelling in de hersenen - tumor

opzwelling van de blinde darm - appendicitis

opzwelling van de bloedvaten - phlebectasie, spatader

opzwelling van de huid - blaar

opzwepen - aanmoedigen, aanzetten, hitsen, opjagen

opzij - bezijden, langs

opzij gaan - sparen, uitwijken, zwichten

opzij leggen - afzonderen, bewaren, reserveren, verleggen

opzij streven - evenaren

opzij van - naast

ora - bid

ora et labora - bid en werk

ora pro nobis - O.P.N.

oraal - mondeling

oraal anticonceptiemiddel - pil

orageus - stormachtig, woelig

orakel - godsspraak, openbaring, raadsman, voorspelling, vraagbaak, weetal

orakelachtig - geheimzinnig, raadselachtig

orakelen - profeteren voorspellen

orakelplaats - Amfiaros, Delfi, Dodone

orakelplaats van Apollo - Klaros

orakeltempel van Apollo - Delfi

orang (Ind.) - mens

oranjeappel - sinaasappel

oranjegezinde - orangist

oranje lijster - koperwiek, schatlijster

Oranje-Nassauorde - O.N.O.

oranjerie - broeikas, kas, serre, tuinhuisje, wintertuin

oratie - betoog, gebed, toespraak, rede, redevoering

orator - betoger, redenaar, redevoerder, retor, spreker

oratorium - bidvertrek , kapel, muziekdrama

oratorium van Bach - Weihnachtsoratorium

oratorium van Händel - Jephtha, Joshua, Messiah

oratorium van Haydn - (die) Jahreszeiten, (die) Schöpfung

oratorium van Mendelssohn - Elias, Paulus

orbiculair - kringvormig, ringvormig, rond

orbis - baan, kring

Orcadische eilanden - Hou, Sanday

orchis - standelkruid

orcus - Hades, Tartarus

ordale - godsoordeel

orde - afdeling, bouworde, corporatie, dagorde, discipline, graad, hiërarchie, klasse, kloosterorde, kosmos, norm, onderscheiding, rang, reeks, regel, regelmaat, ridderorde, rust, schikking, stand, stel, toestand, trap, tucht, vereniging, volgorde

ordebewaarder - agent, diender, gendarme, politie, politieagent, rechercheur, suppoost, veldwachter

orde der augustijnen - O.E.S.A.

orde der benedictijnen - O.S.B.

orde der dominicanen - O.P.

orde der karmelieten - O.C.

orde der kapucijnen - O.M.C.

orde der minderbroeders - D.F.M.

orde der predikheren - O.P.

ordeband van zijde - sjerp

ordebewaarder - agent, politie, suppoost

ordebroeder - geestelijke, fra(ter)

ordedienst - O.D.

ordesgeestelijke - benedictijn, dominicaan, franciscaan, kloosterling, kruisheer, monnik, norbertijn, pater, trappist, jezuïet, mariaan, montfortaan, willemijn

ordeloos - ongeregeld, onregelmatig, slorig, tuchteloos, verward, wanordelijk

ordeloosheid - bende, chaos, wanorde

ordeloze boel - allegaartje, baaierd, bende, chaos, rommel, rommelzo, rommelzooi, troep, wanorde, warboel, warwinkel,

ordeloze rommel - jamboel

ordelijk - clean, geordend, geregeld, keurig, methodisch, net, netjes, opgeruimd, ordentelijk, regelmatig, schikkelijk, solide, systematisch

ordelijkheid - netheid

ordende kracht - régulateur

ordenen - beredderen, inrichten, ordineren, organiseren, rangeren, rangschikken, regelen, reglementeren, reorganiseren, saneren, schikken, systematiseren, wijden

ordenen en samennaaien van geschreven stukken - rotuleren

ordenend - regulatief

ordening - herstelling, inrichting, maatregel, opruiming, planning, regeling, sanering, schikking, vervanging, zuivering

ordentelijk - behoorlijk,billijk, fatsoenlijk, ordelijk, redelijk, schappelijk, wellevend, welvoeglijk

ordepriester - benedictijn, dominicaan, franciscaan, jezuïet, kloosterling, mariaam, monnik, montfortaan, norbertijn, ordebroeder, ordegeestelijke, pater, trappist, willemijn,

order - bepaling, bestelling, bevel, commando, dienst, gebod, instructie, kruisheer, lastgeving, mandaat, opdracht, voorschrift

orders geven - bevelen

order geven tot leveren - bestellen

orderbriefje - promesse

orders geven - bevelen, leveren

ordeteken - appel, decoratie, erekruis, insigne, kruis, lint, medaille, medalje, scepter, sjerp,

ordezuster - non, klaris, kloosterlinge, kloosterzuster

ordinaal getal - ranggetal

ordinair - algemeen, alledaags, banaal, gemeen, gewoon, grof, plat, triviaal, vulgair

ordinantie - regeling, instelling, verordening, ontwerp, ordonnantie, plan

ordinariaat - leerstoel

ordinaris - eethuis, gewoon, gebruikelijk

ordinatie - wijding

ordineren - instellen, stellen, wijden

ordner - dossier, map, opbergmap

ordonnans - bewaker, boodschapper, koerier, oppasser, waker

ordonnantie - bevel, gezondmaking, inrichting, orde, ordening, regeling, reorganisatie, schikking, verordening, voorschrift

ordonnateur - opziener, verordenaar

ordonneren - bevelen, gelasten, ordenen, schikken

oreade - bergnimf

oreïd - kunstgoud

orego - marjolein

oreïd - kunstgoud

orellien - orleaan

orembaal - staatsievaartuig

oremus - bid

oreren - betogen, kletsen, redeneren

orgaan - blad, bondsblad, gildeblad, hart, instrument, klier, krant, lever, long, maag, milt, nier, oog, oor, partijkrant, spreekbuis, verenigingsblad, werktuig, zintuig

orgaan bij de lever - milt

orgaan dat zich samen kan trekken - spier

orgaan in de borstkas - hart, long

orgaan in de buik - blaas, lever, maag, milt, nier

orgaan van een kwal - velum

orgaan van een vis - kieuw

orgaan van eencellig dier - organel

orgaan van gewaarwordingen - benul

orgaan van sporeplanten - sporenvrucht

organisatie - bewerktuiging, bond, genootschap, ordening, regeling, structuur, vereniging

organisatie der Verenigde Naties - U.N.O.

organisatie tot opsporing - recherche

organisatie van afpersers - racket

organisatie van het radiowezen - omroepbestel, radiobestel

organisatie van rotarians - rotary

organisatie voor Europese econom. samenwerking - OEES

organisation internationale de radio et television - OIRT

organisator - impresario, ondernemer, programmeur, regelaar

organisator van concerten - impresario

organisator van toneelvoorstellingen of concert - impresario

organisch - bewerktuigd, levend

organisch oplosmiddel - ester, solvent

organische ammoniakverbinding - amine

organische chemie - koolstofchemie

organische mengmest - compost

organische scheikunde - koolstofchemie

organische stof - purine

organische verbinding - amine, ester, koolhydraat, ureum

organiseren - fixen, inrichten, kapen, maken, ordenen, regelen, wegnemen

organisme - amoebe, bouw, dier, lichaam, samenstel, structuur, wezen

organisme in zeewater - necton, plancton

organist - orgelspeler, musicus, muzikant

organogeen gesteente - kalk, veen, steenkool, bruinkool

orgasme - bevrediging, climax, extase

orgeade - amandelmelk, amandelpers

orgel - bioscooporgel, harmonium, kamerorgel, kerkorgel klavier, pierement, straatorgel

orgel der armen - (trek)harmonica

orgelbespeler - organist

orgeldraaier - liereman, orgelman

orgeldraaister - lierevrouw

orgelregister - pedaal, positief, regaal

orgelpunt - fermate

orgelpijp - labiaal, piramidon, prestant, pijp, regaal, register

orgelpijp met lipwerk - labiaal, labiaalpijp

orgelpijpen - figuranten

orgelpijpen die tot één geluidssoort behoren - register

orgelregister - angelica, bourdon, cimbaal, flageolet, gamba, kornet, mixtuur, pedaal, pijpenrij, regaal, roerfluit, alicet, spitsfluit, stem, trompet, vulstem, woudfluit

orgelregister dat de musette nabootst - musetteorkest

orgelregister met pijpen als een omgekeerde piramide - piramidon

orgelregister met tongwerk - regaal

orgelregister om de wind te regelen - balregister

orgelregisterknop - manubrium

orgelschuif - register

orgelspeelster - organiste

orgelspelen - orgelen

orgelspeler - orgelist, organist

orgelstem - register

orgeltoets - touche

orgeltrapper - balgentreder

orgeltussenspel - verso

orgiast - ingewijde, adept

orgie - bacchanaal, braspartij, gelag, drinkgelag, slemperij, zwelgpartij

orgineel van notariële akte - minuut

oriënt - levant, morgenland, oosten

oriëntaal - morgenlands, oostelijk, oosters

oriënteren - richten

oriflamme - rijksvaan

originair - afkomstig, oorspronkelijk, zelfstandig

originaliteit - eigenaardigheid, oorspronkelijkheid, vreemdsoortigheid

origine - afkomst, bron, ontstaan, oorsprong, wel

origineel - anders, authentiek, echt, eigenaardig, fris, nieuw, onvervalst, oorspronkelijk, verrassend, zonderling

origineel iemand - snaak, type

origineel van een boek - manuscript

origineel van notariële akte - minuut

orka - zwaardwalvis

orkaan - cycloon, storm, stormwind, tornado, wervelstorm

orkest - band, muziekgroep

orkest (Jav.) - gamelan

orkestinstrument – althoorn, bas, bekken, blokfluitdrum, klarinet, orgel, piano, saxofoon, triangel, tromel, trmpet, viool, xylofoon

orkest met houten en koperen blaasinstrumenten - harmonie

orkest met koperen blaasinstrumenten - fanfare

orkestbak - orkestruimte

orkestcompositie - partituur

orkestje - combo, band, kapel

orkestleider - dirigent, kapelmeester, maatgever, orkestmeester

orkestmeester - directeur, orkestleider

orkestratie - instrumentatie

orkestrion - kabinetorgel

orkeststuk - ouverture

orkestwerk - concert, oratorium, symfonie

orleaan - anatto, orellien

ornaat - ambtsgewaad, ambtstooi, plechtgewaad

ornament - feston, oplegsel, sieraad, tierlantijn, versiering, versiersel

ornament (bloemvormig) - fleuron

ornament (roosvormig) - roset, rozet

ornament bij het bouwen - pluik

ornament met spiralen - holm

ornament van bladfiguren - bladwerk

ornament van bloemen en bladeren - festoen

ornamentaal oplegwerk - applicatie

ornamentatie - versiering

ornamentiek - versieringskunst

orneren - sieren, versieren,

ornithologie - vogelkunde

ornithografie - vogelbeschrijving

ornithologie - vogelkunde

ornitholoog - vogelkenner

orogenese - gebergtevorming

orognosie - gebergtekunde

orseille - verfmos

orthodox - dogmatisch, fijn, precies, rechtzinnig, steil

orthodox denkend - conservatief

orthodox mens - fijne

orthodoxprotestant - calvinist, gereformeerde, hervormde

orthogonaal - rechthoekig

orthografie - spelkunst

orthoklaas - kaliveldspaat

ortografie - spelling

os - bul, domoor

oscar - filmprijs

oscillatie - slingering, trilling

oscilleren - schommelen, slingeren, trillen

osmaan - Turk

osmose - penetratie

osmium - os.

ossatuur - beendergestel

ossenbreker - duindoorn, kattedoorn, stalkruid

ossendoder - prachtkever, stinkwesp

ossendrijver - Boötes, ossehoeder

osseharst - lendestuk, ribbestuk

ossehoeder - ossedrijver

ossenkar - sado

ossenkneu - staartmees

ossekopje - zwartkopmees

ossenoog - glasknoop, kamille, margriet

ossepikker - buphaga

ossetong - anchusa

ossenzweep - sjambok

ossificatie - verbening

ossuarium - knekelhuis

ostensibel - gewaand, klaarblijkelijk, tonenswaard, zichtbaar

ostensief - pralend, pronkend, vertoonbaar, zonneklaar

ostensorium - monstrans

ostentatie - bluf, grootspraak, praalzucht, pralerij, vertoon, vertoonmaking

ostentatief - bluffend, grootsprekend, pralend, pronkend, vertoonbaar, zonneklaar

osteogangreen - koudvuur

osteomalacie - beenverweking

osteomyelitis - beenmergontsteking

osteoïd - beenachtig, benig

osteria (It.) - herberg, logement

ostracisme - schervengericht

ostreïcultuur - oesterteelt

otalgie - oorpijn

otiatrie - oorheelkunde

otitis - oorheelkunde

otium - rust, ledigheid

otofoon - oorhoren(tje), hoorbuis

otoliten - gehoorsteentjes

otorrhoë - oorvloed

otoscoop - oorspiegel, otoskoo

otter - domoor, loutre, paravaan, stommerik, viseter

otteren - betijen, ploeteren, tobben

ottetto - octet

Ottomaan - Turk

ottomaans - Osmaans, Turks

oubollig - boertig, dwaas, koddig, komiek, zonderling

oud - afgeleefd, aftands, antiek, bedaagd, bejaard, belegen, bouwvallig, gammel, grijs, oudbakken, ouderwets, overjarig, seniel, verlegen, versleten, vervallen, voormalig, welbedaagd

oud afgewerkt paard - knol

oud afweermiddel - schild

oud apothekersgewicht - scrupel, skrupel

oud-Aziaten - Meden

oud beeldeneiland - Paaseiland

oud beproefd soldaat - veteraan

oud beroep - baker

oud bevaren matroos - paai

oud cafe - herberg

oud en versleten - aftands

oud en vervallen - gammel, wrak

oud en zwak - afgeleefd

oudegyptisch graf - mastaba, piramide

oud Egyptisch grafteken - mastaba

oud Egyptische zonnegod - Ra

oud Egyptische godin van de hemel - Hathor

oud Europees volk - Galliërs, Germanen, Gothen, Kelten, Noormannen, Vikingen

oud Fries kasteel - stins

oud gebruik - traditie, mos

oud geldstuk - cent, daalder, tientje

oud geweer - Beaumont, eenderoer, laadbus, musket, snaphaan, voorlader

oud gewicht - lood

oud Griekse cultuur - Hellenisme

oud Griekse grafzuil - stele

oud Griekse munt - mina, obool, talent, drachme

oud Griekse stijl - Ionisch, Dorisch, Korinthisch

oud handschrift - codex

oud heldendicht - Ilias, Odyssee

oud Hollands meubelstuk - kabinet

oud Hollandse munt - stoter

oud huisraad - rommel

oud Iers alfabet - ogam

oud IJslandse letterkunde - Edda

oud Indische godheid - Boeddha, Brahma, Deva, Ganesha, Indra, Kama, Krishma, Kubera, Mara, Shiva, Vajoe, Vishnoe, Yama

oud Italiaanse liedvorm - strambotto

oud Javaanse taal - kawi

oud jongensspel - koten

oud Joodse spreuken en leefregels - talmoed, talmud

oud kaartspel - tarok

oud kasteel - Brederode, Loevestein, Nyenrode, Muiderslot

oud Keltische priestèr - druïde

oud kinderspel - hoepelen

oud klavier - cembalo

oud kluchtspel - Esbattement, Sotternie

oud koopvaardijschip - kogge

oud koperen muntstukje - mijt

oud krijgsman - grijskop

oud kunstvoorwerp - antiquiteit

oud maar waardevol - antiek

oud man - grijsaard

oud martelwerktuig - duimschroef, knoet, pijnbank, rad

oud medicinaal gewicht - drachme

oud meubelstuk - kabinet

oud model klavier - cembalo, clavecimbalo

oud muntstuk - halve cent, reaal

oud muziekinstrument - spinet

oud Noors hofdichter - skald

oud Noors prozawerk - edda

oud onderkoning van Korea - Ito

oud oorlogsschip - galei

oud paard - guil, knol

oud Perzische taal - zend

oud Perzische vorst - sjah

oud pistool - pistolet

oud roeivaartuig - galei

oud Romeins boven kleed - toga

oud Romeins onderkleed - tunica

oud schietwapen - musket

oud schip - fregat, galei, galjoen, kavalje, kogge, korvet

oud schriftteken - rune, hiëroglief

oud schrijfbureau - kabinet

oud snaren instrument - luit, vedel

oud soldaat - veteraan

oud Spaans oorlogsschip - galjoen

oud Spaans zilveren geldstuk - mat

oud spel - domino, ganzebord, schaken

oud stadje in Noord-Holland - Edam, Hoorn, Medemblik

oud stootwapen - dagge, hellebaard, lans, ponjaard

oud strafwerktuig - folterbank, palei, pijnbank, schandpaal, tredmolen

oud testamentische figuur - zie: bijbelse figuur

oud tuchtigingsmiddel - karwats, plak, roe

oud type schip - fregat, galei, kogge, galjoen, korvet

oud verdedigingsmiddel - schild

oud vervoermiddel - diligence, postkoets, trekschuit

oud voertuig - tuf, vihikel

oud volk - Hunnen, Kelten

oud volk in Mexico - Azteken

oud volk in Peru - Inca's

oud vrouwtje - bes, neut

oud wapen - blijde, boog, goedendag, knots, lans, musket, speer, zwaard

oud wapen met pijl - boog

oud wapenkleed - maliënkolder

oud werptuig - katapult

oud zeilschip - kof

oud zetterswerktuig - tenakel

oud Zuiderzeestadje - Hoorn, Medemblik, Edam, Stavoren

oude - bejaarde

oude auto - oldtimer, rammelkast, vehikel

oude belasting - tiende

oude Belgische rekenmunt - belga

oude bijbelse stad - Ur

oude bijbelvertaling - Itala

oude boomstronk - knar

oude Chinese munt - tael

oude dans - gigue, menuet, valeta

oude doek - lor, vod

oude drukpers - degel

oude Duitse munt - teler

oude Egyptische koning - Farao

oude Engelse munt - gienje, guinje, shilling

oude Europeaan - Avaar, Aleman, Gallier, Germaan, Gooth, Kelt, Noorman, Viking

oude fiets - rammelkar

oude filosofie - epicurisme, stoïcisme

oude Franse munt - écu, livre, napoleon

oude Friese maat - tolse

oude Friese munt - ducaat, écu, livre, napoleon

oude geldswaarde - talent

oude geneeswijze - aderlaten

oude Germaanse schrifttekens - runen

oude gewoonten - adat, traditie, zeden

oude gouden munt - dukaat, reaal

oude grammofoon - pathefoon

oude Griekse bijbelvertaling - septuaginta

oude Griekse held - Hercules

oude Griekse munt - drachme, mina, mine, obool, talent

oude Griekse volksstam - Aeoliërs

oude Hebreeuwse munt - sikkel

oude heer - grootvader, opa

oude Hollandse munt - cent, dubbeltje, gulden, kwartje, rijksdaalder, stuiver

oude inhoudsmaat - aam, kan, kop, mengel, mud, pint, schepel, spint, vat, verrei, viertel

oude Joodse munt - zilverling

oude kerel - bink

oude koperen munt - duit

oude kroon - écu

oude kunst - antiek

oude landmaat - bunder, roe(de)

oude lap - lomp, lor, slet, tod, vod

oude lappen - lorren, vodden

oude Latijnse bijbelvertaling - itala, vulgata, vulgaat

oude Latijnse naam voor Parijs - Lutetia

oude lengte eenheid - duim, el, morgen, roe

oude lijfstraf - radbraken, vierendelen

oude maat - bunder, duim, el, kan, kop, lood, maatje, mud, oortje, roe, roede, stoter, streep, thaler, vat, vingerhoed, wisse

oude man - baas, sint

oude mast - aam

oude mensen - bejaarden

oude munt - blank (6 duiten), cent, daalder, duit, dukaat, dukaton, florijn, groot, halvegulden, kluit, mat, mina (gr.), mijt, obool, ort, penning, piaster, pietje, pond, reaal, rozenobel, rijder, scheepjesschelling, schelling, sikkel, sou, stater, stoter, stuiver, talent, taler, thaler, tientje, zilverling

oude munt der negers - kauri, schelp

oude naam voor Antibes - Antipolis

oude naam voor Arras - Atrecht

oude naam voor Boeötië - lonia

oude naam voor Bogor - Buitenzorg

oude naam voor bos - Loo

oude naam voor Bretagne en Normandië - Armorica

oude naam voor cm - duim

oude naam voor de NOS - NTS

oude naam voor een deel van Europa - Hellas

oude naam voor DJakarta - Batavia

oude naam voor DJawa - Java

oude naam voor Engeland - Albion, Anglia

oude naam voor Ethiopië - Mauretanië, Morenland

oude naam voor ethylalcohol of spiritus - wijngeest

oude naam voor Finland - Suomi

oude naam voor Frankrijk - Gallië

oude naam voor Gelderland - Gelre

oude naam voor Ghana - Goudkust

oude naam voor Griekenland - Hellas

oude naam voor Ierland - Eire, Erin, Hibernia

oude naam voor Indonesië - N.O.I., Indië

oude naam voor Jeruzalem - Ariel

oude naam voor Jogjakarta - Mataram

oude naam voor kalketrip - sterredistel

oude naam voor een kasteel - burcht, huis, steen

oude naam voor Kongorivier - Zaire

oude naam voor Lesoto- Basutoland

oude naam voor Maasgouw - Mosago

oude naam voor Maastricht - Trajectum

oude naam voor Malagassië- Madagaskar

oude naam voor Malawi - Nyassaland

oude naam voor Malta - Milete

oude naam voor muzieknoot - ut

oude naam voor Napels - Neapolis, Parthenope

oude naam voor Nederlander - Bataaf

oude naam voor Nijmegen - Noviomagnum

oude naam voor Oktober - aarzelmaand

oude naam voor Overijssel - Oversticht

oude naam voor Overveen - Tetterode

oude naam voor Padua - Patavium

oude naam voor Parijs - Lutetia

oude naam voor physiologie - biodynamica

oude naam voor Portugal - Lusitania

oude naam voor Rome - Vesta

oude naam voor Schotland - Caledonië

oude naam voor slager - beenhouwer

oude naam voor Spanje - Hispania, Iberië

oude naam voor Thailand - Siam

oude naam voor Tiel - Theole

oude naam voor ui – ajuin

oude naam voor Utrecht - Sticht

oude naam voor Wales - Cambria

oude naam voor wetering - lee.

oude naam voor Wijk bij Duurstede - Dorestad

oude naam voor Zaïre - Congo

oude naam voor Zwitserland - Helvetië

oude Nederlandse goudmunt - rijder

oude Nederlandse munt - daalder, duit, rijder, stoter

oude Nederlandse vochtmaat - mengel

oude Noorse verhalen - saga

oude olielamp - quinquet

oude onderwaterinstallatie - duikersklok

oude ongetrouwde juffrouw - vrijster (oude)

oude ontuchtige vrouw - mot(te)

oude Peruaanse vorstentitel - Inca

oude Perzische munt - toman

oude piano - rammelkast

oude ridderhofstede - havezaat, havezate

oude Romeinse stad bij Napels - Pompei

oude rommel - lorren, prondel, prullen, vodden

oude Scandinavische heldendichter - skald

oude scheepsmaat - last

oude schoolbehoefte - gard, griffel, Iei, plak

oude slaapplaats - alkoof, bedstee

oude soldaat - grenadier

oude Spaanse dans - sarabande

oude Spaanse gouden munt - mat, reaal

oude Spaanse inhoudsmaat - arroba

oude Spaanse munt - dubloem, mat, reaal

oude sport - kolven

oude sprookjeswezens - elf, fee, gnoom, heks, kabouter

oude spullen - antiek

oude stad - Nineve, Sodom, Ur

oude stad aan de Bosporus - Chalcedon

oude stad aan de Po - Adria

oude stad in Griekenland - Olympia

oude stad in lonie - Milete

oude stad in Italië - Rome, Adria

oude stad in Klein-Azië - Ilium, Milete, Nineveh, Sardes, Troje

oude stad in Palestina - Endor

oude stad uit de bijbel - Galilea, Gomorra, Sodom, Ur

oude statige dans - pavane

oude slotmaat - el

oude stroming in de kunst - barok, gotiek, maniërisme, renaissance

oude stukjes kabeltouw - bittereinden (palestina)

oude stijl - o.s.

oude stofmaat - el

oude taaie man - knar

oude taal - Aramees, Gotisch, Grieks, Keltisch, Latijn, Saksish, Sanskriet, Tochaars

oude taal der Hindoes - Sanskriet

oude taal uit Voor-lndië - Sanskriet

oude tentwagen voor een groot gezelschap - janplezier

oude testament - O.T.

oude titel in Peru - Inca, Inka

oude titel in Venetië - doge

oude toren (met alarmsignaal op de vesting) - Belfort, wachttoren

oude Turkse titel van de onderkoning van Egypte - Kedive

oude tweede schans - retranchement

oude vakbond - gilde

oude vakvereniging - gilde

oude van dagen - bejaarde

oude Venetiaanse titel - doge

oude verbond - O.V.

oude verdedigingslinie - schans, waterlinie

oude verschijningsvorm van arts - chirurgijn

oude versleten man - pee

oude versterkte woning in Friesland - stins

oude vertaling van het O.T. - septuaginta

oude vertelling - legende, sage, sproke

oude visser - peet

oude vlaktemaat - gemet, morgen, roe

oude vlaktemaat in Suriname - akker

oude vochtmaat - aam, anker, kan, kop, mengel, okshoofd, pint, stoop, vat, viertel

oude volksdichter - bard, skald

oude volksdichter bij de Scandinavische volken - skald

oude volksgebruiken - folklore

oude vreemde goudmunt - eagle

oude vreemde munt - RM

oude vrek - Warenar

oude vrouw - bes, kween, mie, neut, opoe

oude vrijer - agamist

oude vuuraanblazer - blaasbalg

oude wapenuitrusting - harnas, maliënkolder

oude waterbak - regenton

oude waterloop in Zuid-Holland - Aar

oude waterloop tussen Lienden en Kesteren - Lee

oude wieg - kribbe

oude wijn maat - aam, anker, last

oude wijsgeer - Aristoteles , Solon, Plato, Socrates, Zeno

oude zede - overlevering, traditie

oude zeeman - paai

oude zeug - mot(te)

oude zilveren munt - dukaat, dukaton

oude zonde - pekelzonde

oudegrootje - harnasmannetje

oudbakken - oud, vervelend, saai

oudegyptisch grafteken - mastaba

oudegyptisch rinkelinstrument - sistrum

oudegyptische boot - papyrusboot

oudegyptische dodengod - Anubis

oudegyptische godin van de hemel - Hathor

oudegyptische ratel - sistrum

oudegyptische wijze van lijkpreparatie - balseming, mummificatie

oudegyptische zonnegod - Ra, Re

oudeheer - pa, papa, vader

oudejaarsavond - silvesteravond

oudejaarsavondgerecht op Curacao - ayaca

oudeman - rachitis

oudemarkt - rommelmarkt, vlooienmarkt

ouden (de) zwoeren erbij - Angelsaksisch, Oudengels, Styx

oudengelse goudmunt - guinee

ouder - aver, ma, moe, moeder, pa, va, vader, verzorger

ouder zijn - prioriteit

ouderdom - aleas(lat.), bestaanstijd, leeftijd, (Eng.) age, levensavond, senior, senium

ouderdom in rang - anciënniteit

ouderdomseigen - seniel

ouderdomsgeneeskunde - geriatrie

ouderdomsgewrichtsziekte - jicht

ouderdomsklasse - leeftijdsklasse

ouderdomskunde - gerontologie

ouderdomskwaal - (ader)verkalking

ouderdomsstaar - cataract

ouderdomstekorten - ouderdomspsychosen

ouderdomstint van verflagen op schilderijen - patina

ouderdomsuitkering - A. O.W.

ouderdomsverschijnsel - beverig, doofheid, hardhorend

ouderdomsziekte - aderverkalking

ouderdomszorg - geriatrie, gerontologie

ouderdomszwakte - decrepiditeit, seniliteit

oudere - senior, sr.

oudere beproefde leider - mentor

oudere broeder van Mozes - Aaron

oudejaarsavond - silvester

ouderliefde - oudermin

ouderling - grijsaard, kerkeraadslid, presbyter, voorganger

ouderloos kind - vondeling, wees, weeskind

ouderloze - vondeling, wees

ouderlijk erfgoed - allodium

oudermin - ouderliefde

ouders en kinderen - gezin

ouderwets - aftands, antiek, gedateerd, oudbakken, oudmodisch, oudtijds, verouderd, versleten

ouderwets bed - alkoof, bedstede

ouderwets bergmeubel - latafel

ouderwets beroep - baker

ouderwets boord - vadermoordenaar

ouderwets dressoir - commode

ouderwets eenvoudig en huiselijk - aartsvaderlijk

ouderwets gebakje - evenveeltje

ouderwets gerecht - hutspot

ouderwets geweer - musket, snaphaan, voorlader

ouderwets handvuurwapen - haakbus

ouderwets herenkledingstuk - paltrok

ouderwets hoofddeksel van de soldaat - kepi

ouderwets hulpmiddel bij het rekenen - telraam

ouderwets kanon - valkenet, falconet

ouderwets kapsel - knotje

ouderwets klavier - spinet

ouderwets kledingstuk - buis, hes, hoepelrok, keurs, mof, queue, sak

ouderwets luchtschip - zeppelin

ouderwets meisje - tutje

ouderwets meubelstuk - kabinet, latafel

ouderwets muziekinstrument - clavecimbel, clavecin, lier, luit, klavier

ouderwets olielampje - snotneus

ouderwets opgevoed - conservatief, orthodox

ouderwets rijtuig - sjees

ouderwets schip - fregat, galei, galjoen, kogge, korvet

ouderwets schoolattribuut - lei

ouderwets schrijfplankje - lei

ouderwets slaapvertrek - alkoof

ouderwets slagwapen - degen, dolk, goedendag, hellebaard, klewang, knots, lans, musket, piek, ponjaard, sabel, spies, strijdbijl, strijdhamer, zwaard

ouderwets snarenspeeltuig - spinet

ouderwets snoepje - ulevel

ouderwets veldkanon - valkenet

ouderwets vermaak - kermis

ouderwets vervoermiddel van een arts - dokterskoets

ouderwets vervoermiddel voor ieder - reiskoets

ouderwets waarschuwingsteken aan deuren - klopper

ouderwets wapen - degen, dolk, goedendag, hellebaard, klewang, knots, lans, musket, piek, ponjaard, sabel,spies, strijdbijl, strijdhamer, zwaard

ouderwets zeilschip - galjoen

ouderwetse aandrijfmachine - stoommachine

ouderwetse begroeting - buiging, handkus, revérence

ouderwetse bril - lorgnet, lorgnon, monocle, neusknijper

ouderwetse broek - drollenvanger, plusfour, pofbroek

ouderwetse cowboyfilm - western

ouderwetse dans - charleston, menuet, polka, step, vileta, wals. ouderwetse drank - kandeel, slemp

ouderwetse Franse dans - menuet

ouderwetse geneeskunde - aderlating, lavement, purgatie

ouderwetse geneesmethode - aderlaten

ouderwetse gezellige bijeenkomst - salet

ouderwetse grote paraplu - besteedster, vroegpreek,

ouderwetse japon - sak

ouderwetse jurk - hobbezak

ouderwetse kaarsendover - snuiter

ouderwetse kachel - buiskachel, fornuis, kolenkachel, potkachel, vulkachel

ouderwetse kast - commode, etagère, kabinet, kussenkast, latafel

ouderwetse knijpbril - neusnijper

ouderwetse kraamverpleegster - baker

ouderwetse ladenkast - kabinet

ouderwetse lamp - moderateur, olielamp, tuitlamp

ouderwetse mand - karbies

ouderwetse naam voor zakdoek - neusdoek

ouderwetse olielamp - baklamp, quinquet

ouderwetse paraplu - besteedster

ouderwetse piano - clavecimbel, klavier, clavichord

ouderwetse postwagen - diligence

ouderwetse regenjas - mackintosh

ouderwetse reiswagen - diligence

ouderwetse rok - crinoline, hoepelrok

ouderwetse slaapgelegenheid - alkoof

ouderwetse student - corpslid

ouderwetse vrouwenmuts - hul

ouderwetse tabak - pruimtabak

ouderwetse tentwagen - janplezier

ouderwetse tijdmeter - zandloper

ouderwetse vloerbedekking - zand

ouderwetse vrouwenmuts - hul

ouder worden - verjaren, vergrijzen

oudgediende - veteraan

oudgerechtshof in Drenthe - etstoel

oudgermaans schriftteken - rune

oudheidkunde - archeologie, palaeontologie

oudheidkundige - archeoloog, palaeontoloog

oudste - deken, nestor, senior, sr.

oudste deel van de Indische letterkunde - veda

oudste der Goden - Uranus

oudste Griekse koning voor Troje - Nestor

oudste heilige Hindoe-boeken - Veda

oudste lettertekens der Germanen - runen

oudste periode van het tertiair - paleogeen, plistoceen

oudste profeet van Israël - Amos

oudste Romeinse bijbelvertaling - italia

oudste steentijdperk - Paleolthicum

oudste tijd - oertijd

oudste tijdperk van de Jura - Lias

oudste tijdperk van het Holoceen - Preboreaal .

oudste tijdperk van het Kwartair - Pleistoceen

oudste tijdperk van het Mesozoïcum - Trias

oudste tijdperk van het paleozoïcum - Cambrium

oudste tijdperk van het Tertiair - Eoceen, Paleoceen

oudste universiteit van België - Leuven

oudste universiteit van Nederland - Leiden

oudste vorm van handel - ruilhandel

oudste zoon van Noach - Sem

oudtestamentische rite bij overdracht van schuld - handoplegging

oudbakken – afgezaagd, ouderwets

oudere - senior

oudvader - grootpapa, grootvader

oudijslands sagenboek - Edda

oudijslandse letterkunde - Edda

oudijslandse literatuur - Edda

out - af

outaar - altaar

outcast - paria, verworpeling, uitgestotene

outer - altaar, outaar

outfit - uitrusting

outillage - uitrusting

outilleren - uitrusten

output - uitdraai, opbrengst, productie, uitvoer,

outreren - overdrijven

outrering - overdrijving

outsider - buitenstaander, leek, outsast

ouverture - inleiding, opening, prelude, suite, voorspel

ouwe - baas, chef, patroon, kapitein, vader

ouwe vent - paai

ouwehoeren - zaniken

ouwel - briefsluiting, hostie, oblaat, poederomhulsel

ouwel met medicijn - cachet

ouwelijk meisje - meut

ovaal - eirond, eivorm(ig), ellips, eliptisch, kringvormig

ovaal schild - beukelaar, rondas

ovaalvormig schild - beukelaar, rondas

ovaal zitbadje - bidet, teil

ovale bak of vat - aad

ovale draagmand - paander

ovale kegelsnede - ellips

ovale knop - kokarde

ovale metalen bak - teil

ovalen vat bij het afromen van melk gebruikt - aad

ovarium - eierstok, vruchtbeginsel

ovatie - applaus, handgeklap, huldeblijk, toejuiching

oven - ast, eest

oven om tegels te bakken - tegeloven

oven om thee te drogen - sirocco

oven van vuurvaste steen of metaal - moffel

oven voor het drogen van meekrab - meestoof

oven waarin koper gereinigd wordt - gaaroven

ovenbakkertje - fitis

ovenbeest - kakkerlak

ovendekkertje - fluitje

ovengat - ovenmond

ovenhuis - bakkeet

ovenijzer - loet, ovenkrabber

ovenkrabber - loet, rakelijzer, vuurhaak

ovenplank - schotel, schietplank

ovenschop - paal

ovenverzorger - ovenist

ovenvogel - furnarius

over - aangaande, betreffende, boven, langs, via

over - (voorvoegsel) trans

over dat of dit - daarover

over de band spelen - bricoleren

over de brug komen - betalen, dokken, onthalen, trakteren

over de grens zetten - uitleiden, uitwijzen, uitzetten

over de grond trekken - slepen

over de hekel halen - hekelen

over de hele wereld - mundiaal

over de kop gaan - buitelen

over de kop rollen - rollebollen

over de pool gaand - transarctisch

over een andere boeg - overstag, overstuur

over één kam scheren - generaliseren

over één kant omvallen - kantelen

over een ogenblik - aanstonds, binnenkort, dadelijk, straks, zo,

zometeen

over een poosje - later, straks

over een rail lopend gordijnwieltje - runner

over een tijdje - dadelijk, later,straks

over elkaar - overeen

over en weer - beurtelings, mutueel, viceversa, wederkerig, wederzijds

over fijn - superfijn

over het algemeen genomen - globaal

over het bezit strijden - betwisten

over het geheel genomen - globaal

over het water scheren - planeren

over hoepels of bogen gespannen - huif

over iets heen komen - overkomen

over staatszaken redeneren - politiseren

over twee dagen - overmorgen

over zee en water reizen - varen

overaardig - alleraardigst

overaccentuering van de militaire macht - militarisme

overal - allerwegen, alom, alomme, passim, rondom

overal gelijk - egaal, effen, glad

overal gespreid - universaal, universeel

overal iets vandaan halend - eclectisch

overall - werkpak

overal pijn - panalgie

overal roeren - omslaan

overal tegelijk - effen, egaal, gelijk, glad

overal tegenwoordig - omnipresent

overal uitbazuinen - koop

overal verspreid liggen - rondslingeren

overal vertellen - rondbrieven

overal voorkomend - ubiquitair

overall - ketelpak, werkpak

Overalpisch - Transalpijns

overbekend - beroemd

overbekende waarheid - commonplace, gemeenplaats

overbeladen - boordevol, propvol

overbelasten - surchargeren

overbeschaving - hypercultuur, raffinement

overbevruchting - superfecundatie

overblad - overvel

overbluffen - epateren, overdonderen, verwarren

overbluft - paf

overblijfsel - afval, as, bezinksel, bouwval, casco, fragment, overschot, puin, puinhoop, relict, relikwie, rest(ant) , residu, rudiment, ruïne, saldo, sediment, spoor, staart, wrak

overblijfsel bij verbranding - as

overblijfsel na bierbereiding - bostel

overblijfsel na verbranding - as

overblijfsel uit een vroegere tijd - relict, relikt

overblijfsel uit het verleden - relict, relikt

overblijfsel van auto - wrak

overblijfsel van heilige - reliek, relikwie

overblijfsel van bouwwerk - bouwval, puin(hoop), ruïne

overblijfsel van een dode - kreng, lijk

overblijfsel van een gestorvene - relikwie

overblijfsel van een schip - casco, wrak

overblijfsel van een vroegere toestand - relict

overblijfsel van een wond - strekking, litteken

overblijfsel van geperst suikerriet - ampas

overblijfselen van zeedieren - echinieten

overblijfsels - resten

overblijven - logeren, nablijven, overschieten, resten, resteren, rotten

overblijvend - achterblijvend, perennerend, remanent, residuaal, resterend

overblijvende koolsoort - weeuw

overblijvende lap - krap

overblijver - overlevende

overbodig - doelloos, irrelevant, machteloos, nodeloos, nutteloos, ondienstig, ondoelmatig, onnodig, onnut, ontbeerlijk, overcompleet, overdadig, overdreven, overig, overmatig, overscharig, overtallig, overtollig, ijdel

overbodig gewicht - ballast

overbodige lading - ballast

overbodige versiering - franje

overboekt - overvol

overboeren - overleggen

overborstelen - afranselen

overbrengen - aanbrieven, doorbrengen, dragen, navertellen, overboeken, overbrieven, rapporteren, reporteren, tikken, transfereren, transporteren, verklappen, verklikken, verplaatsen, vertalen, vervoeren

overbrengen naar een andere toonsoort - transponeren, transpositie

overbrengen van gedachte op bovenzinnelijke wijze - telepathie

overbrengen van gekleurde afbeeldingen - decalcomanie

overbrengend - devolutief

overbrenger - bode, drager, koerier, overbriever, tolk, verhuizer, verklikker, verrader

overbrenger van berichten - bode, koerier, renbode, ijlbode

overbrenger van de ene taal in de andere - tolk

overbrenging - overboeking, traductie, translocatie, transscriptie, transplantatie, transport, transmissie, transfer, transfusie, vertolking, vervoer

overbrenging van beweging - transmissie

overbrenging van bloed - transfusie

overbrenging van levend weefsel - transplantatie

overbrieven - aanbrengen, overbrengen, verklikken

overbroek - bovenbroek

overbruggen - overbrengen, verklikken

overcompleet - boventallig, overtollig, overvloed, teveel, weelde

overcorrectie - perfectionisme

overdaad - buitensporigheid, exces, exuberantie, luxe, onmatigheid, overlading, overvloed, verkwisting, weelde, weelderigheid

overdacht - beraden

overdadig - barok, buitenmatig, buitensporig, exagert, excessief, extravagant, exorbitant, expressief, exuberant, gulzig, lucullisch, luxueus, onmatig, overbodig, overdreven, overmatig, overtollig, te, teveel, verkwistend, weelderig

overdadig brassen - gulzig, slempen

overdadig drinken - zuipen, slempen

overdadig eten - brassen, bunkeren, schransen, slempen, vreten, zwelgen

overdadig lang - ellenlang

overdadig lekker eten en drinken - brasserij, orgie, slempen

overdadige versiering - glamour

overdadige vormen - barok

overdadige weelde - bacchanaal, orgie (fig.), slempartij

overdag - daags, op de dag

overdaging - evocatie

over de grond trekken - slepen

over de hekel halen - hekelen

over een poosje - later

over en uit - voorbij

over en weer - wederzijds

over een tijdje - dadelijk, straks

over korte tijd - straks, temee, weldra, strakjes

overdekken - bedekken, behangen, bekleden, overkappen, tapisseren

overdekken met een laagje goud of zilver - plateren

overdekking - dak, huif, kap

overdekking van een wagen - huif

overdeksel - overtreksel

overdekt houten portaal - bordes

overdekt met roest - roestig

overdekt verblijf op een schip - dekhuis

overdekt verblijf van binnenschip - roef

overdekt zwembad - binnenbad

overdekte bergplaats voor hooi - barg

overdekte booggang - pergola

overdekte buitenslaapplaats - tent

overdekte gaanderij - xystos

overdekte galerij - bazaar, booggang, galerij, loggia, pasage, stoa, veranda

overdekte gang - corridor, mijngang, pergola, loopgang, porticus, tunnel, zuilengang

overdekte lange gang - galerij

overdekte marktplaats - hal, pasar, veiling

overdekte ommegang - gaanderij, loggia

overdekte ruimte - stal

overdekte ruimte voor de deur - portiek

overdekte schutting vóór de ingang - tamboer

overdekte straat - passage

overdekte verkoopplaats - hal

overdekte wielerbaan - velodrome, velodroom

overdekte winkelstraat - passage

overdekte zuilengang - galerij

overdenken - bekijken, bepeinzen, beraden, beredeneren, beschouwen, bespiegelen, bewonderen, bezien, bezinnen, filosoferen, mediteren, mijmeren, nabetrachten, nadenken, overdenken, overpeinzen, overwegen, peinzen, piekeren, reflecteren, zinnen

overdenking - beraad, beschouwing, bespiegeling, cogitatie, contemplatie, meditatie, mijmering, nabetrachting, overpeinzing, overweging, peinzerij, refectie, reflexie, repeteren,

overdoen - afstaan, herhalen, herzien, overdragen, verdoen, verkopen

overdonderen - epateren, intimideren, overbluffen

overdondering - intimidatie, vreesaanjaging

overdraagbaar - endossabel, transportabel

overdraagbaarheid - transmissibiliteit

overdracht - afstand, boodschap, cessie, commissie, delegatie, endossement, giro, last, levering, mandaat, metafoor, opdracht, order, overbrenging, overgang, overgave, transfer, translatie, transmissie, transport

overdracht van een koningsschap - troonopvolging

overdracht van een wissel - endossement

overdracht van eigendom - transport

overdrachtelijk - figuurlijk, metaforisch, oneigenlijk, zinnebeeldig

overdrachtelijke figuurlijke uitdrukking - metafoor

overdrachtelijke uitdrukking - metafoor, metafora

overdragen - afgeven, afstaan, betalen, brengen, cederen, endosseren, overdoen, overgeven, transfereren, transporteren, verklikken, verplaatsen, vervreemden

overdragen van geld - betalen, delegeren, gireren, overmaken

overdragen van gevoelens op een ander - liefde, sympathie

overdragen van schuld - delegeren

overdrager - cesent

overdrager van een wissel - girant

overdrager van een wissel op een ander - endossant

overdrager van eigendom (Belg.) - verklikker

overdragerij - verklikkerij

overdreven - aangedikt, bovenmatig, buitensporig, exceptioneel, excessief, exorbitant, extravagant, gekleurd, hoogdravend, hyperbolisch, immoderaat, kras, onmatig, overbodig, overdadig, overmatig, sterk, te, ultra, vergroot,

overdreven bewonderen - dwepen

overdreven compliment - strijkage

overdreven drukte - ophef

overdreven eerbaar - preuts

overdreven gevoelig - sentimenteel

overdreven klagerig - aandoenlijk, huilerig

overdreven lust - manie, rage

overdreven muziekliefde - melomanie

overdreven neiging - manie

overdreven opschik - pronk, sier

overdreven overheidsbemoeiing - dirigisme

overdreven streng - rigide, scherp, stijf, strak

overdreven liefde - manie

overdreven vaderlandsliefde - chauvinisme

overdreven vereren - dwepen

overdreven voorliefde - manie

overdreven vroom persoon - begijn, devoot, kwezel

overdreven zelfingenomenheid - egoïsme

overdreven zucht tot iets - begeerte, hartstocht, manie

overdreven zucht tot wat vreemd is - xenomanie

overdreven zuinig - gierig, inhalig, krenterig, schriel, vrekkig

overdrevenheid - extravagantie

overdrukken maken - fotocopiëren, fotokopiëren

overdrukpapier - carbon

overdrijven - aandikken, chargeren, exageren, opschroeven, opsmukken, overtrekken, outreren, vergroten, voorbijdrijven

overdrijvend - hyperbolisch

overdrijving - aandikking, aggravatie, amplificatie, exageratie, hyperbool, opschroeverij, supererogatie, vergroting

overdrukpapier - carbon

overduidelijk - apert, flagrant, glad, glashelder, klaar, klaarblijkelijk, onweerlegbaar, palpabel, tastbaar, voelbaar, wiedes, zonneklaar

overdwars - schuin, transvers, transversaal, transverseel

overeen - gelijk, opeen, over

overeengekomen - afgesproken

overeenkomen - accorderen, afspreken, bedingen, bepalen, congrueren, corresponderen, geloven, kloppen, kwadreren, overeenstemmen, strelen, stroken, strijken, vaststellen, vleien, voegen

overeenkomend - analoog, concordantie, congruent, gelijkvormig, identiek, overeenkomstig, overeenstemmend, parallel, strokend, symmetrisch

overeenkomende - evenwijdig, gelijklopend, parallel, vergelijkbaar, verwant

overeenkomende vorm van een aal - aalvormig

overeenkomende ware grootte - levensgroot

overeenkomend met - analoog, fair identiek, overeenstemmend, strokend

overeenkomst - afspraak, agreement, akkoord, analogie, arbeidsovereenkomst, beding, bestand, C.A.O., compensatie, compromis, concordaat, contract, convenant, conventie, convenu, dading, deal, entente, fiat, forfait, fusie, gelijkenis, gelijkheid, handvest, harmonie, identiteit, kartel, overeenstemming, overleg, pacht, pact, pactum, polis, rapport, regeling, samengaan, schikking, stipulatie, top, tractaat, traktaat, transactie, vennootschap,verbintenis, verbond, verdrag, vergelijk

overeenkomst hebben met - lijken

overeenkomst of akkoord - verdrag

overeenkomst tot handel - koop

overeenkomst tot kopen - koop

overeenkomst treffen - accommoderen, accorderen

overeenkomst tussen drie partijen - trust

overeenkomst tussen regering en vaticaan - concordaat

overeenkomst van wedden - weddenschap

overeenkomst vertonen met - lijken

overeenkomst waarbij ieder wat toegeeft - regeling, schikking, vergelijk

overeenkomstig - analoog, conform, eender, gelijk, identiek, ingevolge, naar, naargelang, ook, overeenstemmend, soortgelijk, (ver)volgens

overeenkomstig de waarheid - waar

overeenkomstig de ware grootte - levensgroot

overeenkomstige - naargelang

overeenkomstige feiten - analogie

overeenstemmen - accorderen, concorderen, conformeren, gelijken, harmoniëren, harmoniseren, kloppen, overeenkomen, rijmen, stroken,

overeenstemmend - accordabel, adequaat, analoog, compatibel, concordant, conform, congruent, convergent, eensdenkend, eensluidend, gelijk, gelijkluidend, gelijkvormend, harmonisch, homoloog, identiek, overeenkomstig, strokend

overeenstemmend (muz.) - unitamente

overeenstemmend met - conform

overeenstemmend met elkaar - evenredig

overeenstemmend met het oorspronkelijke - authentiek

overeenstemming - accoord, akkoord, analogie, comptabiliteit, concordia, conformiteit, congruentie, eenheid, eensgezindheid, gelijkenis, gelijkluidendheid, harmonie, identiteit, immanentie, vergelijk, uniformiteit

overeenstemming en harmonie - eenheid

overeenstemming met bepaalde overeenkomst - analogie

overeenstemming uitdrukkend - evenals

overeind - rechtop, staand (e)

overeind blijven - staan

overeind gaan - opstaan, rijzen

overeind komen - opkomen, opstaan

overeind staand - rechtop

overeind zetten - opkrijgen, oprichten

overeind zijn - staan

overerving van eigenschappen - atavisme (van de voorouders)

overfrak - overjas

overgaan - eindigen, ophouden, overlopen, treden, veranderen, verdwijnen, voorbijgaan

overgaan in andere soort - transmutatie

overgaan tot metaal of erts - mineraliseren

overgaan tot vorst - vriezen

overgaan van de ene toonsoort in de andere - moduleren

overgaand - transitief

overgang - devolutie, menopauze, metamorfose, modulatie, moduleren, mutatie, promotie, transitie, transformatie, transitivisme, verandering, verplaatsing, wissel(ing), wijzing

overgangsleeftijd bij de vrouw - climacterium

overgankelijk - overgaand, transitief

overgankelijk werkwoord - intransitief

overgave - abandon, afstand, berusting, capitulatie, cessie, nederlaag, onderspit, onderwerping, overdracht, redditie, remise, resignatie, toewijding, traditie, transmissie, uitlevering

overgave van het een tegen het ander - ruil, uitwisseling

overgebleven - rest, restant, resterend, over (ig)

overgebleven deel - rest, zie: overblijfsel

overgebleven gedeelte - restant

overgebleven lap stof - coupon

overgebleven stuk - eind

overgebracht bericht - telegram

overgedienstig - obsequieus

overgedragen - afgeleverd

overgehaald - bekeerd, gedistilleerd

overgeleverd gebruik - aditrecht

overgeleverd volksverhaal - legende, mythe, sage

overgemaakt geld - remesse, rimesse, remise

overgenomen - gekocht, ontleend

overgeschreven stuk - copie, kopie, transcript

overgeslagen - gepasseerd, voorbijgegaan

overgeven - afdragen, afzien, braken, capituleren, kotsen, leveren, onderwerpen, opgeven, overdragen, overhandigen, overleveren, overreiken, spugen, spuwen, toevertrouwen, vomeren, zwalpen

overgeving aan het gevoel muz.) - abbandono

overgevoelig - allergisch, hypergevoelig, ketelachtig, sensitief, sentimenteel

overgevoeligheid voor bepaalde stoffen - allergie

overgevoeligheid voor spijzen - treef

overgoed - bovenkleren

overgroeide booggang - pergola

overhaal - pont, pontveer, veer

overhaalglas - destilleerkolf

overhaast - haastig, ijlings, overijld, prematuur, voorbarig,

overhaast handelen - precipiteren

overhaastig - gejaagd, overhaast, ijlings

overhalen - bekeren, bepraten, bewegen, bewerken, destilleren, hellen (tot een huwelijk), itten, lokken, ompraten, overreden, overtrekken, overtuigen, overzetten, paaien, persuaderen, spannen, verlokken, werven

overhalen tot andere mening - bekeren, ompraten

overhand - beurtelings, overwicht, prevalentie

overhand behouden - obtineren

overhand krijgen - meerderheid, overstemmen, winnen

overhandigen - aanbieden, aangeven, aanreiken, (af)geven, aanbieden, overgeven, reiken

overhands naaien - neggen

overhangen - hellen, overhellen

overheer - opperheer, meester

overheerlijk - delicieus, kostelijk, zalig

overheersen - beheersen, domineren, overweldigen, primeren, tiranniseren

overheersend - dominant, dominerend, onderdrukkend, predominant, sterk, tiranniek

overheerser - bezetter, despoot, dictator, geweldenaar, machthebber, overweldiger, tiran

dominatie, bestuur, knechting, tirannie

overheid - autoriteit, bestuur, gezag, magistraat, magistratuur, regering, staat

overheidsbedrijf - P.T.T., Staatsmijnen

overheidsbetrekking - ambt, magistraat, positie

overheidsinstelling - BVD, GEB, GGD, SER, SR

overheidsmonopolie - regalia, regaliën

overheidspersoon - autoriteit, burgemeester, gezant, kamerlid, magistraat, minister, premier, rechter, schepen, staatssecretaris, wethouder

overheidspersoon (Rom.) - protor

overheidspersoon in Engelse stad - alderman

overheidspersoon in het oosten van ons land – olderman

overheidspersoon in Sparta - efoor

overheidspersoon in 't oude Friesland - grietman, olderman overhellen - inclineren, neigen, overgaan, overhangen

overhellen tot iets - neigen

overhellende tot zonde - zondig

overhelling - neiging, slagzij, sympathie

overhelling tot iets - neiging

overhemd - boezeroen, kiel, shirt

overhemd van werklui - boezeroen, kiel

overhoef - beenwoekering

overhoeks - diagonaal, overdwars, schuin(lopend), transversaal

overhoop - dooreen, doorelkaar, omver, verward, vijandig, wanordelijk, war

overhoop halen - rommelen

overhoop smijten - saccageren, vernielen

overhouden - bewaren, sparen, uitzuinigen

overig - andere, overgebleven, resterend

overige - andere

overige (het) - cetera (Latijn)

overigens - anders, anderzijds, bovendien, ook, trouwens, verder, voorts, wijders

overjaars - oubollig, ouderwets, verouderd

overjarig - achterstallig

overjarige sneeuw - firn, fiern

overjas - bonker, coat, demi (saison), frak, jekker, jopper, mantel, monticoat, overfrak, overkleed, overrok, paletot, pool, schansloper (zeemansjas), surtout, ulster, winterjas

overjas met aangeknipte schouders - raglan

overkant - overzijde, trans

overklappen - bepraten, overhalen

overkleed - mantel, paltrok

overkleed van subdiaken - unica, tuniek

overkleedsel - overtrek

overkluizen - overwelven

overkomen - aangrijpen, gebeuren, meemaken, overhebben, vervallen, vervullen, wedervaren

overkomst - bezoek, visite

overkruis - kruiselings

overkijken - nazien

overlaars - bovenlaars

overladen met gallons - chamarrure

overlading - overslag

overlading van de maag - oppletie

overlander - rijnschip

overlangen - overgeven, overzeilen

overlangs - longitudinaal, via

overlappen - accableren, bedolven, grillig, inhalen, kantelen, omrollen, omslaan, overbelasten, overstelpen, overstelpend, samenvallen, stampvol, surchargeren

overlast - last, leed, hinder, importuniteit, kwelling, lastigheid, moeilijkheid, molest, molestatie, plaag, plagerij,

overlast aandoen - generen, molesteren

overlast aandoen door geweldpleging - molesteren

overlast door geweld - molestatie

overlaten - achterlaten, overdoen, verkopen

overleden - b.m., dood, gestorven, ob, omgekomen, ontslapen, overgegaan, wijlen

overledene - afgestorvene, dode, gestorvene

overleg - beleid, beraad, bepeinzing, beprating, beraadslaging, beschouwing, bespreking, bezinning, conferentie, contact, deliberatie, gedachte, gnosis, inzicht, overdenking, overeenkomst, overlegging, samenspraak, overweging, samenspraak, samenspreking, tact, tactiek, verstand, voeling, zorg

overleg met opdrachtgever - ruggespraak

overleg tonende - beleidvol

overleggen - beraadslagen, beraden, delibereren, exhiberen, indienen, overhouden, sparen, tonen

overleggen om toe te komen - bedelen

overleren - instuderen, repeteren

overlest - onlangs

overletten - overdenken

overlevering - adat, kaballo, legende, overbrenging,

sage, sprookje, traditie, traductie,

overlevering gemeen hebben - volk

overleving - survivance

overloop - couloir, doorgang, enjambement, galerij, oversteekplaats, overstroming, passage, portaal, toeloop (Z.N.), waring, zebrapad

overlopen - overgaan

overlopen van de zin van de ene versregel in de andere - enjambement

overlopen van soldaten - deserteren

overloper - afvallige, deserteur, drosser, renegaat, verrader, vaars

overluid - duidelijk, hardop, hoorbaar, luidkeels

overlijden - sterven, doodgaan, ontslapen, verscheiden

overmaat - buitensporigheid, doorslag, exces, overdaad, surplus, teveel, toegift, toemaat, weelde

overmacht - dominatie, force-majeure, majoriteit, meerderheid, prepotentie, superioriteit, suprematie

overmaken - betalen, gireren, herdoen, remitteren, sturen, toezenden, transfereren

overmaken van een bedrag in internationaal betalingsverkeer - transfer

overmaker van geld - remitant

overmaking - remise, transfer

overmaking van geld - remise, storting, transfer

overmaking van geld naar het buitenland - transfer

overmaking van wissels - remise

overman - aanvoerder, bevelhebber, buurman, deken, gildehoofd, hoofd, leider, partner

overmand door slaap - slaapdronken

overmannen - overweldigen

overmatig - buitensporig, enorm, excessief, exorbitant, extravagant, hevig, losbandig, overdadig, overdreven, te, teveel, tomeloos

overmatig bezet - propvol

overmatig drinken - slempen

overmatig eten - brassen, bunkeren, schransen, zwelgen

overmatig goed - super

overmatig groot - enorm

overmatig vet - geil, opgeblazen, opgezet, pafferig

overmatig warm - heet

overmatig zoet - miers

overmatige aanzwelling - hypertrofie

overmatige domheid - enormiteit

overmatige eetlust - adefagie, vraatzucht

overmatige grootte - enormiteit

overmatige warmte - hite

overmeesteren - bedwingen, domineren, meeslepen, onderwerpen, overmannen, overweldigen, overwinnen

overmeten - nameten

overmits - aangezien,daar, naardien, nademaal, omdat

overmoed - driestheid, gewelddadigheid, hoogmoed, laatdunkendheid, roekeloosheid, trotsheid, vermetelheid, verwaandheid

overmoedig - aanmatigend, brutaal, driest, fier, hoogmoedig, koen, laatdunkend, preuts, roekeloos, trots, vermetel, uitbundig

overmouw - morsmouw

overnachten - logeren, slapen, verblijven

overname - koop, ontlening

overnemen - kopen, navolgen, pakken, ontlenen, ontvangen

overnemen uit - ontlenen, ontvangen

overnieuw - alweer, nogmaals

overnoeming - metonymia

overoud - aloud, stokoud

overpeinzen - mediteren, nadenken, overdenken, overwegen

overpeinzer - speculant, speculateur

overpeinzing - bespiegeling, contemplatie, ernst, meditatie, overdenking, terugblik

overplaatsen ter veredeling - enten

overplaatsing - dislocatie, mutatie, transfer, transpositie, verandering, verplaatsing, verwisseling, wijziging,

overplanting - transplantatie

overreden - belezen, bepraten, bewegen, bezweren, induceren, ompraten, overhalen, overtuigen, persuaderen

overredend - overtuigend, persuasief

overredingsgave - suggestief

overredingskracht - persuasie

overreiken - (aan)geven, aanreiken

overrijp - beurs, melig, rot

overrompeld - verrast

overrompelen - aanvallen, betrappen, overvallen, verbazen, verrassen

overrompeling - overval, verrassing

overschaduwen - beschermen, ombrageren, overtreffen

overschieten - overblijven, resteren

overschietende kaarten - talon

overschildering - pentiment

overschoen - galoche

overschort - sloof

overschot - excendent, kadaver, kliek, klusje, kreng, lijk, overblijfsel, reserve, residu, rest(ant), restje, saldo, surplus, tamp, teveel, verschil, winst

overschotje - eindje, kliekje, klusje, restje, staartje

overschot van maaitijd - etensrest, kruimels, kliek

overschotten - resten

overschrijden - depasseren, excederen, overgaan, passeren

overschrijding - transgressie

overschrijven - gireren, kopiëren, overmaken, perseriberen

overschrijving - afschrift, giro, kopie, overboeking, spieken, spieren, transcriptie, transfer (adm.)

overseinen - berichten, telegraferen

overslaan - afgeven, afranselen, afrossen, exileren, omitteren, overzetten, passeren, stukslaan, voorbijgaan, voorbijzien, weglaten

overslaande sluiting - klep

overslag - beraming, berekening, evaluatie, klep, omslag, raming, revers, salto, verdeling

overslag van een buis of pijp - radkrans

overslag van een voorwerp - klep

overspannen - exalteren,geprikkeld, hysterisch, nerveus,

zenuwziek

overspanning - boog, brug, exaltatie, overwerking

overspel - boelage, echtbreuk, minnarij

overspeler - echtbreker

overspelige man - boel

overspelige vrouw - boelin, minnares

overspoelen van garens - haspelen

overstag - gekeerd, gewend

overstapje - pasje

overstappen - verwisselen

overstapping - transgressie

overste - aanvoerder, abdis, abt, bestuurder, commandant, deken, gardiaan, hoofd, mater, opperhoofd, prior

overste in klooster - abt, gardiaan, prior

overste in het leger - luitenant-kolonel, It., kol., officier

overste van een vrouwenklooster - abdis, mater, priores, priorin

oversteek - afdak, luifel, pont, veer

oversteekplaats - zebrapad

overstek - oversteeksel

overstek aan voorgevel - luifel

overstekend dak - afdak

overstekende dakrand zonder goot - ozing

overstelpen - accableren, bedelven, bestormen, overladen

overstelpend - exuberant, naamloos, nameloos, overladen, overvloedig, weelderig

overstelpt - overladen, overmand

overstromen - onderlopen, ondervloeien, submergeren

overstroming - banjir, diluvium, watersnood, watervloed

overstuur - ontdaan, vanstreek, verkeerd, verward

overtapbuis - hevel, retort

overtappen - hevelen

overtellen - hertellen, natellen

overtocht - passage, traject

overtollig - bovenmatig, boventallig, expletief, onnodig, overbodig, overcompleet, overdadig, overmatig, overtallig, pleonastisch, redundant, surplus, teveel

overtollige woordenstroom - redundantie

overtolligheid (in uitdrukking) - exuberantie, pleonasme

overtoom - sleephelling

overtreden - contraveniëren, misvormen, schenden, toetakelen, treden, verbreken

overtreder - delinquent

overtreder van een gebod - zondaar

overtreding - delict, fout, fraude, inbreuk, infractie, misdaad, misstap, schending, vergrijp, violatie, wetsschending, zonde

overtreding van goddelijke wet - zonde

overtreffen - overschaduwen, overvleugelen, uitblinken, uitmunten, surpasseren, voorbijstreven

overtreffende trap - superlatief

overtreffende trap van lang - langer, angst

overtreffende trap van veel - meer, meest

overtrek - bedekking, hoes, kleed, kussensloop, sloop, sprei, trijp (stof), tijk

overtrek van een stoel - hoes

overtrek van beddengoed - hoeslaken, sloop

overtrek van kussen - sloop

overtrekken - bedekken, bekleden, natekenen, opblazen

overtrekken met glanzende film - lamineren, plastificeren

overtrekpapier - calqueerpapier

overtreksel - velamen

overtrekstof - tijk, trijp

overtroeven - surcouperen

overtroeving - surcoup

overtuigd - doordrongen, overreed, positief, stellig, vast, verzekerd, zeker

overtuigd voorstander - beschermer, paladijn

overtuigen - aantonen, bewijzen, convinceren, evinceren, overreden, persuaderen, persuasief, pregnant, uitleggen, vaststaand, verklaren, verzekeren, welsprekend, zinrijk

overtuigend - bewezen, doorslaand, genoegzaam, geweten, gewichtig, onomstotelijk,

overtuiging - aandrang, beginsel, convictie, geloof, mening, overreding, persuasie, zekerheid

overvaart - overtocht, traject, veer

overval - aanranding, aanslag, aanval, attaque, beroerte, coup, impetus, invasie, irruptie, klinkbout, overrompeling, raid, razzia, slag, sluitbout, staatsgreep, strooptocht, toeval

overvallen - aangaan, aanranden, aanvallen, belagen, verrassen, overrompelen

overvaller - aanrander, rover

overvaren - aanvaren, rammen

oververfijnd - decadent, geraffineerd

oververmoeid - doodmoe, lam, op, overspannen, uitgeput

oververzadigd - beu, blasé, moede, zat

overvleugelen - domineren, overtreffen

overvlieger - hoogvlieger,vliegtuig, vogel

overvloed - abondance, abondantie, boel, bom, exuberantie, hoop, lading, luxe, menigvuldigheid, opulentie, overdaad, planty, profusie, profuste, rijkdom, surplus, alrijkheid, uberteit, vleet, volop, weelde, welvaart, zee

overvloed geven - regenen

overvloede (ten) - daarenboven, bovendien

overvloedig - abondant, abundant, ampel, buitensporig, copieus, exuberant, goed, kopieus, menigvuldig, mild, onbekrompen, onuitputtelijkoverdadig, overstelpend, plantureus, plenty, profuus, royaal, ruim, rijk, rijkelijk, rijpelijk, ruimschoots, talrijk, veelvuldig, volop, weelderig, zat

overvloedig (maaitijd) - copieus, kopieus

overvloedig (med.) - profuus

overvloedig eten - buffelen, schransen

overvloedig neerstromen - gutsen

overvloedige neerslag - gutsen, regenen

overvloedigheid - overtolligheid, redundantie

overvloeiend van gemoed - exuberant

overvoeren - transporteren, verplaatsen

overvol - afgeladen, bomvol, boordevol, overladen, eivol, stampvol, tjokvol

overvol zijn - overstromen

overvolbloedigheid - exuberantie, hyperemie

overvriendelijk - doucereus

overvulling van de maag - oppletie

overwaarde - surplu, tarra

overweg - knooppunt, kruising, kruispunt, spoorwegovergang

overwegbeveiliging - barrière, ketting, knipperlicht, overwegboom, sluitboom

overwegen - aanzien, afwegen, bedenken, beraden, beramen, berekenen, bekijken, bezien, considereren, delibereren, mediteren, nadenken, overdenken, overleggen, overpeinzen, piekeren, proberen, wikken

overwegend - beslissend, doorslaggevend, gewichtig, hoofdzakelijk, hoofdzakelijk, predominant, preponderant, prevalent

overweging - argument, bedenking, beraad, beraadslaging, berekening, beschouwing, bespiegeling, beweegreden, consideratie, deliberatie, gedachte, grond, meditatie, motief, overdenking, overleg, reflectie

overweg kunnen - opschieten

overwegwachter - baanwachter, hekkesluiter, spoorwachter

overweldigen - bemachtigen, forceren, overheersen, overmannen, overmeesteren, overstelpen, usurperen, vermannen, vermeesteren, verpletteren

overweldigend - hoogst, meeslepend, opperst, supreem, supreme

overweldiger - Alexander, Atilla, Caesar, Cortez, Cyrus, Hitler, Napoleon, Pizarro, usurpator, veroveraar

overweldiging - bemachtiging, onderwerping, overheersing, overmeestering, usurpatie, vermanning, verovering

overwelfd straatje in Noord-Afrika en Midden-Oosten -

soek, souk

overwelfde altaarnis - apsis

overwelfde deur - portiek

ovoverwelfde gang - booggang

overwelfde ingang - portiek

overwelfde ruimte - gewelfsel

overwelfde uitbouw - absis, abside, apsis

overwelfde winkelstraat - soek (Tunis)

overwelfsel - boog, gewelf, kap, koepel, verwulf .

overwelven - overspannen, overwulven

overwerken - retoucheren

overwerkt - overprikkeld, overspannen

overwicht - aanzien, doorslag, gezag, hegermonie, invloed, macht, meerderheid, overhand, overheersing, predominatie, preponderantie, prestige, prevalentie, toegift, toeslag,

overwicht hebben - heersen, prevaleren

overwinnaar - macht, prestige,

overwinnaar – bedwinger, kampioen, macht, prestige, triomfator, macht, prestige, victor, winnaar, zegevierder

verwinnaar bij Marathon - Miltiades

overwinnaar der Perzen bij Marathon - Millimades

overwinnaar in wedstrijden - kampioen

overwinnaar van Castor - Idas

overwinnaar van de draak - Joris

overwinnares - victrix

overwinnen - bedwingen, besparen, overmeesteren, slaan, triomferen, veroveren, verslaan, zegepralen, zegevieren

overwinnend - victorieus

overwinning - triomf, victorie, winst, zege, zegepraal

overwinningsilluminatie - zegevuren

overwinningskreet - triomfkreet

overwinningslied - danklied, paean, strijdlied, triomflied

overwinningsteken - bezem, lauwerkrans, palm, trofee, zegepalm

overwinningstrofee - beker, cup

overwinterende koolplant - stul

overwoekeren - verstikken, overgroeien

overwogen - bedacht (zaam), bezonnen, ernstig, serieus

overwonnen - geslagen, gezegevierd, k.o., schaakmat, verslagen

overwonnen worden - nederlaag , verliezen

overwonnen zijn - liggen

overijld - haastig, onbezonnen, overhaast, voorbarig,

overijld handelen - vergalopperen

overijling - recipitatie

Overijssel - Oversticht

Overijssels dorp - zie: dorp in Overijssel

Overijssels water - Bolksbeek, Dedemsvaart, Dinkel, Keteldiep, Loolee, Reest, Regge, Schipbeek, Twenthekanaal, IJssel, Vecht, Zwartewater

Overijsselse heuvel - Alpenberg, Haarlerberg, Herikerberg, Holterberg, Lemelerberg, Tankenberg

Overijsselse stad - Almelo, Dedemsvaart, Delden, Deventer, Enschede, Genemuiden, Goor, Hengelo, Kampen, Oldenzaal, Olst,Ootmarsum, Steenwijk, Zwolle

Overijsselse streek - Kop, Salland, Twente

overzees gebiedsdeel - kolonie, rijksdeel

overzeggen - repeteren

overzendbaar - transmissibel

overzender - remittent

overzending - transmissie

overzetboot - pont, veer

overzetplaats - pont, veer

overzetpont - gierpont

overzetten - afgeven, overslaan, overvaren, traduceren, transponeren, vertalen

overzetter - tolk, veerman, vertaler

overzicht - catalogus, exposé, hoofdlijnen, index, inhoud, inventaris, lijst, oriëntatie, panorama, program, programma, prospectus, resumé, revue, samenvatting, schema, schets, staat, synopsis, tabel, tableau, uittreksel, verkorting

overzicht gevend - synoptisch

overzichtelijk - duidelijk, schematisch

overzichtelijke figuur - diagram

overzichtelijke lijst - index, tabel

overzien - nagaan, nakijken

overzij keren - kantelen

overzijde - trans

ovipaar - eierleggend

oxaalzuur - dicarbonzuur, perzuur, zuringzuur

oxydatie - roest

oxydatie laag op oud brons - patina

oxydatielaag op titanium - rutiel

oxydatiemiddel - euchloriën

oxyde - roest

oxyde van aluminium - boehmiet, diaspoor, gybbsiet, hydrargilliet

oxyde van calcium - aragoniet,calciet

oxyde van ijzer - goethiet, hamerslag, hematiet, ijzerroest

oxyde van lood - glit, menie

oxyde van magnesium - bruciet

oxyde van silicium - kiezel, kwarts

oxyde van titaan - anataas, rutiel

oxyderen - aanslaan, roesten

oxyderend gas - ozon, zuurstof

oxyderende vloeistof - waterstofperoxyde

oxygenium - zuurstof

oxygoon - scherphoekig, spitshoekig

oxymel - honingazijn

oxymeter - zuurstofmeter

oxyopie - oogziekte

ozokeriet - aardwas

................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download