A
O
oase - rustoord, rustpunt
oase in Algerije - Touat
oase in Centraal-Azië - Chami
oase in Egypte - Siwah, Charga, Dechle, Farafra
oase in Libië - Koefra
oase in Niger - Bilma, Kaouar
oase in de Sinaï-woestijn - Elim
oase in Soedan - Selima
oasestad in Centraal-Azië - Chami
obat - medicijn, artsenij
obduceren - lijkschouwen
obductie - lijkschouwing
obediëntie - gehoorzaamheid, dienstplicht (in kloosters), kloostertucht
obediëren - gehoorzamen
obelisk - gedenknaald, grafzuil, monoliet, naald, (spits)zuil, pronknaald
obeliskvormig grafmonument - grafnaald
ober - bediende, garcon, kelner
oberin - kelnerin
Oberon - elfenkoning
obi - gordel, kimonogordel
obiit - ob
obione - ganzevoetige (planten)
obituarium - dodenlijst
objekt - onderwerp, voorwerp, zaak
objectdrager - objecttafel, objekttafel
objekteren - tegenwerpen
objectglas - voorwerpglas
objektie - bezwaar, tegenspraa, tegenwerping
objektief - lens, onbevooroordeeld, onbevangen, zakelijk
objectiviteit - objektiviteit, onbevangenheid, onbevooroordeeldheid
obla - rundermest
oblaat - hostie
oblatie - offergave
oblie - fluitje, nieuwjaarskoekje, prauwel, wafeltje
obligaat - verplicht, voorgeschreven
obligatie - effect, obI., schuldbekentenis, verbintenis, verplichting, voorschrift
obligatist - solist
obligatoir - verbindend, verplicht
obligeant - verplichtend, dienstvaardig, beleefd
obligeren - noodzaken
obligo - verplichting, borgstelling, garantie
obliquiteit - scheefheid, slinksheid, sluwheid
obliteratie - doorhaling, vernietiging
oblong - langwerpig
oboe - hobo
obsceen - gemeen, goor, oneerbaar, onzedig, onzedelijk, ontuchtig, schunnig, smerig, vies, vuil, vis
obscene geschriften - pornografie
obsceniteit - oneerbaarheid, ontuchtigheid, onzedelijkheid
obscuraat - domper, duisterling
obscurant - cultuurbarbaar, duisterheid, duisterling, domper, obskurant, obscuriteit, onverstaanbaarheid, vergetelheid,
obscuur - donker, duister, louche, onbekend
obsederen - in beslag nemen
obsequiem - gehoorzaamheid
obsequiene - kruiperig, onderdanig, verbeleefd, overgedienstig
observabel - merkwaardig, waarneembaar
observant - kloosterling
observatie - bespieding, inachtneming, opmerking, opvolging, tegenwerping, waarneming
observatiepost - waarnemingsplaats
observator - opmerker, waarnemer
observatorium - sterrenwacht, waarnemingsstation
observeren - bekijken, beschouwen, bespieden; gadeslaan, waarnemen
obsessie - dwangvoorstelling, kwelling
obsidisan - glasagaat, glaslava, lavaglas, marekaniet
obsignatie - verzegeling
obsoleet - verouderd
obstakel - barrière, belemmering, hindernis, hinderpaal, versperring
obstakels - barricade
obstetrie - verloskunde
obstetricus - verloskundige, vroedkundige
obstinaat - eigenzinnig, halsstarrig, hardnekkig, koppig
obstipatie - hardlijvigheid, verstopping
obstructie - afsluiting, dwarsdrijverij
obtuus - bot, stomp
obus - granaat, projectiel
occasie - gelegenheid
occasion - bargain, koopje
occasioneel - incidenteel, onopzettelijk, terloops, toevallig
occident - avondland,westen
occidentaal - westelijk
occluderen - afsluiting, remmen
occlusie - afsluiting
occult - geheim, verborgen
occultatie - zonsverduistering
occulte handeling - tafeldans
occultisme - helderziendheid, parapsychologie, spiritisme, toverij
occupatie - bezigheid, emplooi, inbezitneming
occuperen - bezetten, bezighouden, optreden
oceaan - wereldzee, zee, waterplas
oceaanleer - oceanografie
oceaanvlieger - Lindbergh
oceaanvogel - albatros
oceanenkunde - oceanografie
oceanische eilandengroep - Melanesië, Micronesië,Polynesië
oceanograaf - Agassiz, Cook, Hjort, Maury, Ross, Scoresby
ocelot - marapoet, serval, tijgerkat
och - ach, charme, helaas, wee,
och kom - gekheid, oele
ochloraat - demagoog, plebsleider, volksmenner
ochtend - v.m., (Eng.) a.m. , dageraad, morgen(stond)
ochtendblad - AD, Telegraaf, Trouw, Vaderland, Volkskrant
ochtendgetijde - priemen
ochtendgewaad - duster, kimono, negligé, ochtendjas
ochtendgloren - aanvang, dageraad, krieken, morgenstond
ochtendgodsdienst - morgenbede
ochtendhulde - aubade
ochtendjas - duster, ochtendgewaad, peignoir
ochtendkleed - kimono
ochtendkrieken - dageraad
ocbtendmaal - ontbijt
ochtendnevel - dauw
ochtendsignaal - reveille
ochtendzang - aubade
octaaf - interval, octava, toonafstand, tijdperk
octaaf (Kal.) - ottava
octaaf plus terts - decime
octaaffluit - piccolo
octachord - lier
octaëder - achtvlak
octaëdriet - anataas
octant - hoekmeetinstrument
octogonaal - achthoekig
octogoon - achthoekë
octopus - inktvis, poliep, sepia
octrooi - gunstbrief, handelsmachtiging, patent, privilege
octrooibrief - handvest
oculaire inspectie - ogenschouw
oculatie - enting
oculist - oogarts, oogheelkundige
oculus - roosvenster
odalisk - concubine, dienares, (harem)slavin
ode - gedicht, hymne, jubelzang, lofdicht, loflied, lofzang, logos, vers, zang
odeon - muziektempel
odeur - geur, lodderein, lucht, parfum, reuk(water)
odeurflesje - flacon
odieus - bezwerend, ergerlijk, hatelijk, onuitstaanbaar
Odin - alvader, oppergod, Wodan
Odins paard - Sielpnir
odium - haat, vijandschap
odol - mondwater
odometer - hodometer, pedometer, wegmeter
odontalgie - tandpijn
odontologie – gebidskennis, tandenleer
odorant - reukstof
Oclysaeus' vader - Laertes
Odysaeus' vrouw - Penetope
Odysseus' zoon - Telemachos
oedeem - waterzucht, zucht, zwelling
oefenaar - leermeester, oefenmeester, trainer
oefenboot - tubboot (roeien)
oefenen - bekwamen, betonen, betrachten, exerceren, harden, stalen, studeren, trainen
oefenhout voor ballet - barre
oefening - exercitie, (muz.) etude, opdracht, schoolopgave, test, thema, training
oefening houden - maneuvreren
oefening in het schrijven van het gehoorde - dictee, diktee
oefening in het zingen - zangoefening
oefening in onderwijs - studie
oefeningleider - coach, trainer
oefenles van studenten - practicum
oefenlap voor eerste handwerklessen - merklap
oefenmeester - africhter, coach, drilmeester, instructeur, trainer, leermeester
oefen- of proeftijd - stage
oefenpatroon - Marga
oefenplein - excercitieveld
oefenproeftijd - stage
oefenschool - leerschool
oefenstuk - etude, thema
oefenterrein van Sparta - (voetbalclub) Spangen
oefentijd - proeftijd, stage, stagiaat
oefenvertalIng - thema
Oeganda's hoofdstad - Entebbe
Oegrische taal - Fins, Hongaars
oehoe - arenduil, ooruil, ransuil
Oeralische taal - Fins, Hongaars, Laps, Samojeds
oekaze - bevelschrift
oeken - brommen, grommen, mompelen, pruttelen
oele - gein, gekheid, malligheid
oeloe - visuil
oen - domoor, mafkees, stommeling, sukkel, sul
oenig - onbenullig, sullig
oenologie - wijnleer
oer - oud, oorspronkelijk, primitief, ijzeroer
oer bevattende - oerig
oerachtig - ijzerhoudend
Oeralische taal - Fins, Hongaars, Laps, Samojeeds
oeraliet - hoornblende
oerbank - oerlaag
oerbevolking -
Aino (Japan), Maori(Nw. Zeeland), Dravida (Voor-lnd. en
Ceylon), Negrito (Austr.), Indianen (Amerika)
oerbos – jungle, oerwoud
oerbron - God, begin, oorsprong, origine
oerdier - aarddier, aueros, behemoth, brontosaurus, dinosaurus, dinotherium, diplodocis, gigantosaurus, holenbeer, iguanodon, mammoet, mastodont, minosaurus, oeros, reuzenhagedis, reuzenluipaard
oerdieren - protozoa
oerdiertje - protozoön
Oerdoe - Hindostani
oerdom - aartsdom, ezelsdom, imbeciel, oliedom, stom, uilig
oerelen - morrelen, peuteren
oergeschiedenis - prehistorie
oergesteente - magma, bazelt, graniet, lava
oergrond - primair
oerhagedis - brontosaurus, dinosaurus, gigantosaurus
oerhout - bitterzoet
oerig - oerachtig, ijzerhoudend
oerinsekten - protura
oerkracht in de kosmos - jin, jang
oerkrachten in de kosmos (Chin.) - tao
oerlaag - oerbank, koffiebank
oermiddellandse zee - tethys
oermodel - prototype
oermens - Neandertaler, Neanderthaler
oeros - aueros
oeroud - aftands, eeuwenoud, overoud, stokoud
oeroude Weense muziek - schrammel(muziek)
oeroude stad - Assur, Ninive, Ur
oerpaard - eohippus
oerreus - Ymir
oerreus (Noorse myth.) - fornjotr
oersegment - somiet
oerstadium - begin, oorsprong, origine, prehistorie
oersterk - ijzersterk
oerstof - celstof, protoplasma
oertaal - grondtaal
oertijd - archaeicum, prehistorie
oervogel - archaeopterix
oerwapen - knots
oerwoud – bushbush, jungle, oerbos, rimboe. wildernis
oerwoud in het Amazonegebied - selva
oerwoud in Italië - Etruria
oerwoud in Siberië - Taiga
oerwoud in Zuid-Amerika - selva
oesofagus - slokdarm
oester - fluim, kwalster, ostrea
oesterkwekerij - oesterbank
oester net - kor, korre
oesterteelt - ostreïcultuur
oestertraan (fig.) - parel
oestertijd - kortijd
oestervanger - oestervisser, scholekster
oestervisser - scholekster
oestradiol - eierstokhormoon, folliculine, menformon
oeteren - beuzelen, grommelen, mopperen, ploeteren
oets - boomezel, heurst, mallejan, wagen
oetsen - bedriegen, beetnemen
oeuvre - werk
oever - boord, buitenrand, droge, grens, kaai, ka(de), kant, kust, rand, randje, riepe, rivierkant, wal(kant), waterkant, zeekant, zij, zijde
oeveraas- eendagsvlieg, efemeride, haft
oeveraquarium - paludarium
oeverbekleding - schoeiing, beslag
oeverbescherming - dijk
oeverbewoner - ripuariër
oeverdam - ka(de), kaai, wal
oevergewas - bies, dodde, kod, kodde, lies, lis, oeverriet papierriet, papyrus, riet
oeverkant - kade, wal
oeverkruid - waterweegbree
oeverloos - grenzeloos, onbegrensd
oevernegge - eend
oeverpieper - kwikstaart
oeverplant - lis
oeverriet - halriet
oevervaart - cabotage
oeververbinding - brug, ferry, pont, tunnel, veer
oevervlechtwerk maken - tuinen
oeverzuring - waterzuring
of dergelijke - o.d.
Ofenpest - Boedapest
off side - buitenspel
offensie - belediging
offensief - aanval, aanvallend
offer - gave, gift, offerande, opoffering, slachtoffer
offer aan bacchus - libatie
offer van honderd stieren - bloedbad, hecatombe
offer waarbij bloed wordt vergoten - libatie, plengoffer
offeraar - doneur, gever, priester
offeraltaar - altaar, offertafel, outaar, outer
offerande - consecratie, mis, offer, offerplechtigheid, offertorium
offerbeeld - votiefbeeld
offerbeker - kelk
offerbrood - hostie, ouwel
offerbus - blok, offerblok
offeren - aanbieden, afstaan, betalen, dokken, geven, offreren, opdragen, prijsgeven, sacrificeren, schenken
offerfeest - offerande
offergave - oblatie, offergift
offergeld - offertorium
offergewaad - kazuifel, offerkleed
offerkleed - offergewaad
offermaaltijd - communie, communie, sedekah, offerande
offerplaat - offersteen
offerplaats - altaar, outaar, outer
offerplaats van kinderen (aan Moloch) - gehenna
offerplechtigheid - offerande
offerplechtigheid der katholieke kerk - eucharistieviering
offerschaal met het bloed van Christus - graal
offerschotel - patella
offertafel - altaar, outer
offerte - aanbieding, aanbod, bod, propositie, prijsopgave, voorslag, voorstel
offervaardig - gul, mild, royaal, vrijgevig, weldadig, welwillend
offervinder - haruspex
office - suikerwerkerij
officiant - ambtenaar, beambte
officie - ambt, ambtsbekleding, dienst, post, werkkring
officieel - ambtelijk, deftig, echt, erkend, geloofwaardig, vormelijk, wettig
officieel bericht - bulletin, communique
officieel erkennen - homologeren
officieel gastmaal - banket
officieel gehoor - audiëntie
officieel geschrift - akte, bul, codicil, diploma, exploot, oorkonde, pas, paspoort
officieel grensstuk - pas
officieel medisch handboek - farmocopee
officieel regeringsorgaan - staatsblad
officieel schrijven - missive
officieel stuk - acte, bul, codicil, diploma, exploot, oorkonde, pas, paspoort, testament, trouwboekje
officieel toegelaten - erkend
officiële aanvang van de bouw - eerstesteenlegging
officiële bekendmaking - afkondiging, besluit, communiqué, bulletin
officiële gehoorverlening - audiëntie
officiële herdenking - feest
officiële in gebruikstelling - opeing, tewaterlating
officiele kleding - ambtsgewaad
officiele ontvangst - receptie
officiële plechtigheid - herdenking
officiele verklaring - certificaat
officier - admiraal, bevelhebber, generaal, kapitein, kolonel, luitenant, majoor, overste, ritmeester
officier bij cavalerie - ritmeester
officier van gezondheid - regimentsarts
officier van justitie - prosecutor
officier van justitie in de middel eeuwen - drost
officierseetzaal en -dagverblijf op schepen, - messroom
officiersjas - boernoes
officierskantine op schepen - mess, longroom
officiersransel - musette
officieus - gedienstig, halfambtelijk, hulpvaardig, onofficieel, zijdelings
officina - boekdrukkerij
officinaal - geneeskrachtig, helend
officinalia - apothekerswaren, artsenijen
officio - ambtshalve
officium - ambt, dienst, plicht, officie
offreren - aanbieden, opdragen, schenken, overhandigen
offset - vlakdruk
offside - buitenspel
ofiet - groenmarmer, serpentijn, slangensteen, talksteen,
ofiologie - slangenbeschrijving
ofir - Arabië, goudland, Indië
ofschoon - al, alhoewel, hoewel, hoezeer, of, ondanks, schoon, terwijl, trots,
oftalmie - oogontsteking
oftalmologie - oogziektenleer
oftalmoloog - oogarts
oftalmoscoop - oogspiegel
oftewel - alias
ogelijn - oogje, oogappel
ogen - beogen, blikken, doelen, kijken, mikken, smiezen, streven
ogen/hulp voor de - bril, lens, loep
ogenblik - amerij, effen(tjes), even, moment, mum, ommezien, oogwenk, poos, seconde, sekonde, tel, tijdstip
ogenblik van gebeuren - tijdstip
ogenblikje - amerij, even(tjes), moment, tel
ogenblikkelijk - dadelijk, direct, gelijk, meteen, momentaan,
onmiddellijk, onverwijld, prontamente, subiet, terstond, momenteel
ogenblik van rust - pauze
ogendienaar - kruiper, vleier
ogenhulp - bril, lens, loep
ogenmedicijn - ogentroost
ogenschijnlijk - apparent, blijkbaar, duidelijk, klaarblijkelijk, schijnbaar
ogenschouw - parade
ogentaal - blik
ogentroost - euphrasia
ogief - kruisboog, puntboog, spitsboog
ogivaal - spitsboogvormig
oir - afkomst, aver, kroost, nageslacht, nazaat, telg, zaad, afstammeling, nakomelingschap
okay - o.k.. boed
oké - akkoord, okido, uitstekend
oker - berggeel, limoniet, hematiet
okeraarde - almagra
okerachtige verfstof - sienna
okido - akkoord, oke
okkernoot - notenboom, noteboom, okker, notelaar, telnoot, walnoot
oksaal - koor, priesterkoor, zangerskoor
oksel - armholte, axilla, hoek
okselstuk van hemden - klink
oksenaar - horloge
oktober - wijnmaand
olderman - gildebestuurder
oleander - laurierroos, rozelaurier
oleaster - olijfboom
olefine - alkenen
oleïne - olievet
olie - aardolie, amandelolie, anijsolie, beenderolie, bronolie, castorolie, cederolie, citroenolie, eucalyptusolie, gasolie, haarolie, katoenolie, klapperolie, kokosolie, lampolie, lavendelolie, lijnolie, machineolie, nagelolie, oleïne, olijfolie, palmolie, patentolie, pepermuntolie, petroleum, raapolie, ricinusolie, rozenolie, slaolie, smeer, smeerolie, sneenolie, standolie, stookolie, teerolie, terpentijn, traan, vet, wonderolie
olie (Eng.) - oil
olie uit bladeren van de kajoet(h)boom - kajapoetolie (pijnstillend)
olie uit de absint- of alsemplant - absintolie
olie uit een zekere vrucht - bergamotolie
olie uit eieren - eierolie
olie uit hars - terpentijn(olie)
olie uit kruidnagelen - nagelolie
olie uit nootmuskaat - macisolie
olie uit olijven - olijfolie, slaolie
olie uit oranjebloesem - neroli, neroliolie
olie uit ricinuszaden - castorolie, purgeermiddel, ricinusolie, wonderolie
olie uit rundvet, planten of zaden - boterolie
olie uit versteende vissen - ichtyol
olie uit vlaszaad - lijnolie
olieachtig - onctueus, tranig, vet, vettig
olieachtige stof uit fossiele vissen - ichtyol
olieachtige vloeistof - balsem, bitumen, creosoot, levertraan, olijfolie, slaolie, visolie
olieachtige vrucht - olijf
oliebak van een lamp - peer
olieberg - hoogte, terp, vluchtheuvel
olieblauw - zwavelkoper
olieboer - olieman
oliebol - dronkemansgezicht, rekruut
oliebol met jam - nonnenfortje
olieboot - tanker, tankschip
oliebron - petroleumbron
oliecarter - oliezinkbak
oliedom - aartsdom, indom, oerdom, oerstom, olieslim, uilig
oliedom persoon - domoor, ezel, uilskuiken
olie- en azijnstel - opzetje
oliefabriek - olieslagerij
oliefabrikant - olieslager
oliegever - olienaald
olieglad - spekglad, spiegelglad
oliegroef - smeergroef
oliegroen - chromaatgroen
oliehef - oliedroesem
oliehoudend gewas - aardnoot, klapper, kokosnoot, koolzaad, olijfboom, pinda, raapzaad, ricinus, sesam, talkbes, vlas
oliehoudend zaad - katoenpit, raapzaad
oliehoudende hars - elemi(e)
oliehoudende tropische plant - sesam
olie-installatie - jaknikker
oliejas - regenjas
oliekan met tuit - lampet
oliekannetje - kit
oliekever - meiworm
oliekleed - presenning
oliekoek - charlatan, domoor, kwakzalver, lijnkoek, oliekoop, raapkoek, sufferd
oliekop - oliepot
olielampje - nachtlichtje, pelita
oliemaatschappij - Avia, B.P. Caltex, Chevron, Esso, Fina, Shell, Total
olieman - machinesmeerder, olieboer
oliemeter - oleometer
oliën - smeren, vetten
olienoot - aardnoot, pinda
olieopslagplaats - olietank
oliepeil - olieniveau
olieperser - olieslager
oliepomp - jaknikker
olierijke vrucht - aardnoot, olijf, pinda, talkbes
olieslagerij - oliefabriek, oliemolen, oliestamperij, slagmolen,
olieslim - oliedom
oliesoort - gasolie, lijnolie, muntolie, notenolie, olijfolie, raapolie, rozenolie, santalolie, slaolie, smeerolie, stookolie
oliestof - elaine
oliesuiker - anijssuiker, glycerine, oliezoet
olie uit vlasdraad - lijnolie
olie uit zekere vrucht - bergamotolie
olievat - drum
olieverdamper - carburator
olieverfdruk - oleografie
olieverfkwast - spalter
olieverkitsel - oliemastiek
olieverkoper - olieman
olievetstof - oleïne, oline
olievogel - Guarcharo
oliezaad - koolzaad, lijnzaad, sesam
oliezinkbak - oliecarter
oliezoet - glycerine, glycerol
oliezwart - lampzwart
olifant - dikhuid, elefant, jumbo
olifantsbeen - ivoor
olifantschildpad - reuzenschildpad
olifantsketel - bouilleurketel
olifantsleider - kornak, mahout
olifantssnuit - slurf, tromp
olifantsspitsmuis - sprinspitsmuis
olifantstand - slagtand
olifantstor - olifantskever, snuitkever
olifantsvlinder - avondrood
olifantsziekte - elefantiasis, elefantiasius
olifantenoppasser - kornak
oligarchie - familieregering
oligargische aandelen - prioriteitsaandelen
oligo -klein, weinig
ollgochronisch - kortstondig, vluchtig
oligofreen - achterlijk, zwakzinnig
oligofrenie - achterlijkheid, zwakzinnigheid
oligotroof - voedselarm
oligotroof veen - hoogveen, sphagnum
olim - eens, eertijds, voorheen, voormaals, vroeger, weleer
olla podrida (Sp.) - allegaartje, mengelmoes, poespas
olm - iep, ulmus
olmkruid - moerasspirea
olms - gek, kinds, oud
oloe - visuil
olomouc - Olmütz
olijfachtige plant - es, liguster, olijf, sering
olijfboom - oleaster
olijfgroen of bruinedelgesteente - kaneelsteen (lijkt op de
hyacint)
olijfolie - boomolie, genuaolie, maagdenolie, provenceolie
olijftak - vredessymbool
olijk - boertig, grappig, guitig, koddig, leuk, luimig, slim, snaaks, guitig
olijke kwant - guit
olijkerd - clown, grapjas, grappenmaker, guit, klown, kwant, nar, pias, schalk, slimmerd, snaak
olIjvenboomgaard - olijfhof'
Olympisch comité - O.C.
Olympische spelen - olympiade, sportmanifestatie
olijvenboomgaard - olijfhof
om - ana(Gr.), omdat, omheen, omstreeks, omtrent, ongeveer, para (Gr.), rond, rondom, teneinde, vanwege, verstreken, voorbij, wegens, zoals
om aalmoes te vragen - bedelen
om afscheid te nemen - o.a.t.n., p.p.c.
om bazuinen - rondvertellen
om de onderkant - onderom
om deze reden - hierom
om die reden - daarom, deswege, vandaar
om een voorbeeld te noemen - b.v., bijv., e.c., e.g.
om en nabij - circa, omstreeks, ongeveer, omtrent
om en om - beurtelings, afwisselend
om hebben - dragen
om het even - effen, egaal, gelijk, glad, eender
om het middel binden - aangorden
om het middelpunt gelegen - centraal
om kort te gaan - afijn, enfin
om niet - cadeau, gratis, present, pd(prodeo)
om reden dat - omdat
om te bedanken - p.r. ,
om te beginnen - (voor)eerst
om van te smullen - gebak, heerlijk, taart, zalig,
om welke reden - waarom
om wie men algemeen lacht - risee
oma - grootmama, grootmoeder, omoe, opoe
omagra - schouderjicht
omalgie - schouderpijn
omarmen - omhelzen, omstrengelen, pakken
omarming - accolade, akkolade, embrassement, omhelzing, vereniging
omballing - rommel
omber - bergbruin, umbra
ombervogel - hamerkop
ombeurten - afwisselend, beurtelings
ombiliek - navelpunt
ombinden - omgorden
omblad - binnendek
omboorden - omzomen
omboordsel - chenille, kreel, kriel (van een hoed), rand
omboordsel van goud - of zilverpassement - chamarrure
ombrelle - paraplu, parasol
ombrengen - doden, uitroeien, vermoorden
ombrometer - regenmeter
ombudsman - gemachtigde
ombuigen - omslaan, inflecteren, verbuigen
ombuiging - contorsie, reclinatie, retroversie, terugbuiging ombuiteling - salto
omdat - aangezien, daar, dewijl, naardien, nademaal, nu, onlangs, poos, redengevend, terwijl, vermits, want, wel, wijl, wijle
omdelven - omgraven, omspitten
omdijkt land - polder, waard, woerd
omdoen - aangorden, omspitten, omslaan
omdoening - drukte, omslag,
omdolen - dwalen, rond(zwerven), waren
omdoling - peregrinatie
omdopen - debaptiseren, herdopen
omdraai - keer, omkering, ommekeer, wenteling, wending
omdraaien - draaien, keren, wenden
omdraaiing - renverse, renverse, rotatie, tour
omduikelen - omrollen, omvallen
omdijkt land - polder, waard, woerd
omega - einde
Ome Jan - lommerd, lombard, pandjeshuis
omelet - eierpannenkoek, struif
omen - (voor)teken
omfalos - navel
omfloerst - getoileerd
omgaan - gebeuren, geschieden, omvallen, leven, omlopen,
rondgaan, rondlopen, verkeren, verstrijken, voorbijgaan, voorvallen
omgaand - meteen, onmiddelijk
omgaan met - hanteren
omgang - contact, galerij, kontakt, loop, omloop, omwenteling, optocht, processie, relatie, ronde, rondgang, rondlopen, stoet, trans, verkeer, verkering, wending
omgang hebben -verkeren
omgang van een toren - trans
omgangsmiddel - taal
omgangstaal - spreektaal
omgangstaal in Suriname - Negerengels, Papiamento
omgangsvormen - etiquette, manieren, protocol
omgebogen bord ter zijde van een ploeg - rister, riester, strijkbord
omgebogen buis - hevel
omgebogen metalen rand - fels, flens
omgebogen stuk ijzer - pook
omgedraaid - andersom, omgekeerd,verwisseld
omgekeerd - achterstevoren, andersom, averechts, blik (kaartterm), bloot, daarentegen (d.e.t.), invers, invert, omgedraaid, omgewend, ondersteboven, open, overhoop, tegengesteld,
omgekeerd beeld - negatief
omgekeerd eivormig - obovaal
omgekeerd lichtbeeld - negatief
omgekocht - corrupt
omgekromd schaafsel - krul
omgekrulde hoek van bladzijde - ezelsoor
omgelegen - omliggend
omgelegen land - omstreken
omgeploegd weiland - groes, groeze
omgerold - omgekruld
omgeslágen deel van een kledingstuk -omslag, opslag
omgeslagen jaspand - lapel, revers
omgeslagen jasrand - revers
omgeslagen rand - lapel, omleg, omslag, rand, revers, zoom
omgeslagen zoom van een kleed - rabat
omgespen - omgorden
omgevallen - gekanteld
omgeven - bekleed, ombinden, omgrenzen, omhuld, omklemmen, ommuren, omrasteren, omringen, omsingelen, omtogen, omwoelen
omgeven door een kring - kreits
omgeving - atmosfeer, buurt, contrei, decor, dreven, entourage, kader, milieu, nabijheid, omstreken, omtrek, sfeer, streek,
omgeving waar men zich thuis voelt - element
omgeving waarin men leeft - milieu, sfeer
omgevouwen hoek van een bladzijde - ezelsoor
omgezetene - omwoner
omgezoomde kant - zoom
omgieten - overgieten
omgooien - omkieperen, omkegelen, omslaan, omsmijten, omverwerpen, omwenden
omgorden - gereedmaken, ombinden, toerusten,
omgrenzen - afbakenen
omhaal - bedoening, drukte, gedoe, heisa, krul, omslag, omweg, ophef, poeha, rompslomp, soesa
omhaal van woorden - digressie, omweg, preambule, uitwijding
omhakken - kappen, kerven, kloven, loskappen, omgraven, omhalen, omkappen,
omhulling van een of meervruchten - napje
omhulsel - bedekking, bolster, cocon, dop, bast, doos, etui, hoes, hul, huls, integument (huid), kaft, kap, kas, koker, korst, lichaam, map, omkleding, omwikkeling, omwindsel, pel, schaal, schede, schee, schil, tunica, vel, omwindsel, vlies, zemel
omhulsel van bloemen - schutblaadjes
omhulsel van de muskaatnoot - foelie
omhulsel van een bloempot - cachepot
omhulsel van een boek - kaft, kapitorie, omslag
omhulsel van een brief - enveloppe
omhulsel van een lamp - kap, lampekap
omhulsel van een lichtbron - lantaarn
omhulsel van een patroon - kardoes
omhulsel van een schaaldier - schelp
omhulsel van graanvruchten - kaf
omhulsel van het zaad - zaadhuis, zaadhuisje
omhulsel van mes - schee, schede
omhulsel van poeiers - ouwel
omhulsel van rupsen - cocon
omhulsel van vruchten - pel, schil
omhulsel voor een zwaard - schede
omhulsen van spieren - perimysiurrt
omineus - onheilspellend
omineuze stad in W. Vlaanderen - Ieperen
omissie - nalatigheid, uitlaten, uitlating, verzuim, weglating
omitteren - overslaan, vergeten, weglaten,
omkaderen - enkadreren, omlijnen, inlijsten
omkantelen - kiepen, omslaan
omkantijzer - omzetijzer, randijzer
omkappen - omhakken, vellen
omkeer - drama, inkeer, ommekeer, peripetie, revolutie, terugkeer, verandering, wending
omkeerbaar - reversibel
omkeerwoord - palindroom
omkegelen - omgooien, omverwerpen
omkenteren - converteren, draaien, keren, omkeren, kantelen,
omdraaien, omwenden, renverseren, wenden
omkeren - draaien, kantelen, keren, omdraaien, omkiepen, teruggaan, wenden, wentelen
omkering - draai, interversie, inversie, kentering, omgooien, omkieperen, ommekeer, omwerpen, wending, wenteling
omkieperen - omgooien
omklappen - ompraten
omkleden - bedekken, bekleden, draperen, hullen,
omkleden - bedekken, verkleden
omkleding - bedeksel, drapering , omkleedsel, verkleding
omkleedsel - enveloppe, hoes, kaft, kleed, omhulsel, omkleding omslag, overtrek, sloop, tijk
omklemmen - omkluisteren, omknellen, omvatten
omklinken - kantelen, omslaan
omkloppen - dooreenkloppen
omkluisteren - omklemmen
omklutsen - dooreenklutsen, mengen
omkomen - creperen, doodgaan, sneuvelen, sneven, sterven, stikken, vergaan, verliezen, verongelukken
omkoopbaar - corrupt, louche, onbetrouwbaar, oneerlijk, onguur, veil, venaal, verleidbaar
omkoopbaarheid - corruptie, veilheid, venaliteit
omkoopgeld - fooi, omkoopsom, smeer, steekpenning
omkoopsom - smeergeld
omkopen - corrumperen, veilen
omkoperij - corruptie, subornatie
omkrommen - kromtrekken
omkukelen - omvallen
omkwakken - omgooien, omverwerpen
omkijken - omzien, rondzien, terugkijken
omlaag - beneden, benee, neder, nederwaarts, neer(waarts), terneer, zakken, zakkende
omlaag gaan - af(dalen), neerdalen, neergaan, zakken
omlaag ploffen - neerstorten, vallen
omladen - overladen, overstouwen
omlauweren - bekransen, bekronen
omleg - omslag, zoom
omlegeren - insluiten, omsingelen
omleggen - stulpen
omlegging - deviatie, omleiding
omlegsel - boord, rand
omleiding - omlegging
omliggend - naburig , omgelegen, omgeving
omliggend land - buurland, entourage, omtrek
omloop - circuit, circulatie, criterium, fijt, gaanderij, galerij, koers, kringloop, omwenteling, overloop, ronde, rondgang, roulatie, trans, verzwering, wandeling
omloop aan de vinger - fijt, panaritium
omloop van een windmolen - zwikstelling
omloopdijk - ringdijk
omlooptijd van de maan - lunatie
omlopen - circuleren, omgaan, omwentelen, rondlopen, rouleren,
verstrijken, voorbijgaan
omlijnen - afbakenen, begrenzen, concretiseren, omkaderen
omlijning - afbakening, delineatie, kader, omtrek
omlijsten - encadreren, omkaderen
omlijsting - architraaf, encadrement, entablement, kader, lijst, montuur, passepartout, raam, rand, rollaag,
omlijsting van een bril - montuur
omlijsting van een opening - chambranle
omlijsting van een prent - passe-partout
omlijsting van een raam of deur - entoblement, kozijn
omlijsting van een schilderij - lijst, kader
ommanteling - versterkingsgordel
ommegang - gaanderij, ronde, rondgang
ommekant - keerzijde
ommekeer - draai, inkeer, kentering, omkering, ommezwaai, revolutie,verandering, wending, wenteling
ommeland - landstreek
ommestaand - keerzijde, omstaand, rondom
ommetje - kuier, loopje, omweg, wandeling(etje)
ommezien - handomdraai, ogenblik, oogwenk
ommezijde - keerzijde
ommezwaai - ommekeer, wenteling
ommuren - omwallen
ommuring - muurwerk, vestingmuur
ommuurde stad - veste
omnia - alles, elk, ieder
omnibus - autobus, boemeltrein, stadsbus, stoptrin, trolleybus
om niet - P.D. prodeo
omnipotent - almachtig, alvermogend
omnium - wedren
omnivoor - alleseter
omnivoren - beer, mens, varken
omoe - grootmoeder
omofaag - vleeseter
omoogje - picot
omperking - afrastering, omheining, schutting
ompraten - bekeren, bewerken, overhalen, overreden
ompunt - middelpunt
omranden - margineren
omranding - lijst
omreden - omdat
omrekenen - reduceren
omringen - cerneren, insluiten, omgeven, omsluiten, omsingelen
omringende gracht - singel
omroepen - aankondigen, bekendmaken, uitzenden
omroepvereniging - avro, e.o., kro, ikor, ncrv, nos, sbs, tros, vara, veronica, vpro,
omroeper - bellenman
omroepinstallatie - radio
omroepwagen - geluidswagen
omroeren - mengen, mixen
omrollen - kantelen, omduikelen, omrollen, tuimelen
omruilen - omwisselen, ruil, verruilen, verwisselen
omruiling - changement, conversie, echange, inwisseling, omruil, omwisseling, ruil, ruiling, uitwisseling, verandering, verwisseling
omschakelen - overschakelen, veranderen
omschansing - ommuring, schanswerk
omscholen - heropleiden
omschreven - circumscript
omschreven klank - velaar
omschrift van een munt - legende, randschrift
omschrijven - aanduiden, aangeven, bepalen, definiëren, parafraseren, uitduiden
omschrijving - bepaling, aanduiding, definitie, determinatie, parafrase, perifrase, signalement
omschrijving in woorden - circumlocutie
omschrijving van bouwwerk - bestek
omsingeld - ingesloten
omsingelen - belegeren, cerneren, insluiten, omlegeren, omringen
omsingeling - beleg(ering), insluiting
omslaan - aandoen, begroten, kantelen, kapseizen, kenteren, keren, kiepen, kieperen, neerslaan,ombuigen, omdoen, omdraaien, omkeren, omklinken, omrollen, omvallen, omvouwen, verdelen (gelijkelijk), wenden
omslaan van belastingen - repartitie
omslaan van een schip - kapseizen
omslaan van het achterste zeil - gijpen
omslachtig - breedvoerig, langdradig, verbeus, wijdlopig
omslachtig geheel van woorden - tirade
omslachtige drukte - rompslomp
omslachtigheid - breedvoerigheid, omhaal, prolixiteit, wijdlopigheid
omslag - allegatie, band, belasting, briefomslag, compres, couvert, doek, drukte, enveloppe, etui, gedoe, hoes, kaft, last, lust, map, moeite, naloop, omhaal, soesa, toestand, zak
omslag aan een kleed - overslag
omslag in de handel - peripetie
omslag met documenten - actetas
lapel, revers
omslag van een gordijn - rabat
omslag van een kleed - rabat
omslag voor een boek - map
omslag van jas - lapel, revers
omslagboor - zwengelboor
omslagdoek - shawl
omslagdoekje - sjaal, sjaaltje, stola, tissu
omslager - omroeper
omslagrok (Ind.) - sarong
omslagvel van boeken - jacket
omslenteren - ronddwalen, rondslenteren
omsloten ruimte - stal
omsloten stuk grond - erf, kraal, reservaat, tuin, wildbaan
omsloten stuk grond met fruitbomen - bogaard, boomgaard
omsloten stuk land - erf, gaard(e), tuin
omsloten waterkom in een tuin - vijver
omsluieren - voileren
omsluiten - beteugelen, cerneren, enclaveren, inhouden, bevatten, impliceren, insluiten, omringen, omvademen, omvamen, omvangen, omvatten
omsluitend bouwsel - ombouw
omsluiting - afrastering, enclavement, hekwerk, omheining, schutting
omsmeden - hersmeden, raffineren
omsmelten - hersmelten, raffineren
omsmijten - omgooien, omsnoeren, omvergooien, om(ver)werpen, vernielen, verwoesten
omspaden - omspitten, omwerken, omgraven, vernielen, verwoesten
omspannen - omvatten, omsluiten, omvamen
omspitten - omdelven, omgraven, omspaden, omwerken
omspringen - (be)handelen, omgaan, omverspringen
omstampen - omschoppen
omstander - ooggetuige, toeschouwer
omstanders - publiek, toeschouwers
omstandig - ampel, breed(voerig), circumstantieel, gedetailleerd, angdradig, nauwkeurig, particulier, uitgebreid, uitvoerig,wijdlopig
omstandig beschrijven - detailleren
omstandig in alle bijzonderheden vertellen - particulariseren
omstandigheden - milieu
omstandigheid - bedoening, breedvoerigheid, circumstantie, eventualiteit, factor, feit, gebeurtenis, gelegenheid, geval, kwestie, situatie, toestand
omstandigheid die iets doet geschieden - aanleiding
omstandigheid die moeilijkheden veroorzaakt - bottleneck, dilemma, knelpunt
omstandigheid die soms gevolgen heeft - aanleiding
omstandigheid waarin men terecht komt - gedoe
omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat - feit
omstandig spreken - uitweiden
omsteken - arborteren
omstevenen - omvaren, omzeilen
omstoeien - dartelen, dollen, ravotten, robbedoezen
omstorten - omverwerpen, vernielen, verwoesten
omstoten - omverwerpen, vernietigen
omstreden - betwist
omstreden gebied aan de Israëlische grens - Golan
omstreden punt - geschilpunt, twistpunt
omstreeks - circa, nabij, nagenoeg, omennabij, ongeveer, omtrent, plusminus, rond
omstreken - banlieu, buurt, omgeving, entourage, omtrek
omstreken van grote stad - banlieue
omstrengelen - omarmen, omklemmen, omsluiten, omsnoeren,
omsukkelen, omvallen, omvatten
om te bedanken - P.R.
omtellen - aftellen
omtocht - omgang, optocht
omtoeteren - rondvertellen, uitbazuinen
omtogen - bedekken, bekleden, bekleed, omgeven, omhuld,
omhullen, omtrekken, omtijgen
omtoveren - herscheppen, veranderen, vervormen
omtrek - bereik, boord, buitenlijn, buurt, contour, entourage, grenslijn, lijn, nabijheid, omgeving, ommeland, omstreek, omstreken, omvang, perimeter, rondte, rand, silhouet,
omtrek die bij de hand is - (hand)bereik
omtrekken - afbakene, afperken, omhalen, omhullen, omtogen, omtijgen
omtreklijn - contour
omtreksvorm - contourvorm
omtrent - aangaande, betreffende, circa, inzake, nabij, nopens, omstreeks, ongeveer, plusminus, rondom, zowat
omtuimelen - ombuitelen, omvallen
omtuining - hekwerk, omheining, schutting
omtijgen - omhullen, omtrekken
omturnen - veranderen
omvaamd - omspannen
omvallen - kantelen, kapseizen, kieperen, omduikelen, omkieperen, omkukelen, omslaan
omvang - afmeting, bereik, bestek, betekenis, circumferentie, dikte, enceinte, extentie, grootte, hoegrootheid, kanten, omtrek, perimeter, portee, ruimte, sfeer, tour, uitgebreidheid, uitgestrektheid, volume, wijdte
omvang van acht tonen - octaaf
omvang van menselijke stem - diapason
omvangen - omvatten, omgeven, inhouden, involveren
omvangrijk - breed, dik, groot, lijvig, ruim, uitgebreid, uitgestrekt, veelomvattend, vet, volumineus
omvat het noordelijk gedeelte van Syrië - Aleppo
omvatten - begrijpen, bestaan, bevatten, behelzen, encadreren, impliceren, includeren, inhouden, intomen, involveren, meebrengen, omgeven, omhelzen, omklemmen, omringen, omsingelen, omsluiten, omspannen, omvangen, ophouden, recluteren
omvatting - kader, lijst, montuur, omlijsting
omver - andersom, omgevallen, ondersteboven, onderuit, overhoop
omverblazen - doodschieten, fussileren, neerknallen, neerschieten, omverlappen
omvergooien - kantelen, omgooien, omsmijtenvloeren, verijdelen, vloeren
omverhalen - afbreken, ruïneren, slopen, vernielen, vernietigen, verwoesten
omverhalen van bomen - rooien
omverpraten - omturnen, overhalen, overreden, overtuigen
omverrukken - neerhalen, omrukken, vernielen, verwoesten
omverslaan - kantelen, omkiepen
omverwerpen - omgooien, omkegelen, omslaan, omsmijten, renverseren, verijdelen
omverwerpend - subversief
omverwerping - demolitie, eversie
omvlochten drankfles - mattekeesje
omvormen - reformeren, transvormen
omvormer - transformator
omvorming - metamorfose, reforme, transformatie, vervorming
omvouwen - omslaan
om wat - waarom
omweg - detour, kronkelweg, omhaal, ommetje
omwenden - draaien, keren, omkeren
omwentelen - rollen, omdraaien, omkeren, zwenken
omwenteling - draaiing, keer, omdraaiing, ommekeer, ommezwaai, omwending, oproer, opstand, revolutie, ronddraaiing, rotatie, toer, tour, verandering, wending,
omwentelingsgezind - revolutionair
omwentelingslichaam - rotor
omwerken - ploegen, spitten, verzetten
omwerpen - omgooien, omsmijten
omwerping - subversie
omwikkelen - inrollen, omhullen
omwille van - vanwege, wegens
omwinden - wikkelen
omwindsel - omhulsel, bedekking
omwisselen - ruilen, inruilen, omruilen, verruilen
omwisseling – ruil
omwisseling van geld - change
omwoeld koper- of ijzerdraad in vrouwenmuts - karkas
omwoelen - omwerken, dooreen woelen
omwoelen van grond - eggen, ploegen, spitten
omwonden ijzerdraad - lalton
omwonen - perioeci
omwoners - buren
omzagen - kappen
omzagen van bomen - vellen
omzeilen - ontlopen,ontwijken, vermijden
omzendbrief - circulaire, missive, rondschrijven
omzet - afname, afzet, debiet, handel, slijterij, verkoop
omzetten - converteren, konverteren, omstempelen,
permuteren, verwisselen
omzetten in geld - verzilveren
omzetting - inversie
omzetting in geld - monetisatie, realisatie
omzetting van klanken - metathesis, transponatie, transponering
omzetting van schuld met lagere rente - conversie
omzetting van voedingsstoffen - assimilatie
omzetting van voedingsstoffen - assimilatie
omzichtig - bedachtzaam, behoedzaam, diplomatiek, menageus, diplomatisch, voorzichtig
omzichtigheid - beleid, tact
omzien - omkijken
omzoming - rand, boord
omzwaai - breedvoerigheid, omhaal, omslag
omzwaaien - cirkelen, draaien, omslaan, omturnen, omwenden, rondzwaaien, zwenken
omzwachtelen - verbinden
omzwalken - omdolen, omzwerven
omzwenking met de voet - draaisprong
omzwerven - (om)dolen, (om)dwalen
omzwervend - vulgivaag
omzwerving - dooltocht, dwaaltocht, odyssee, peregrinatie,
vagabondage
onaandachtig - onattent, onoplettend, verstrooid
onaandoenlijk - apatisch, flegmatiek, flegmatisch, frigide, glashard, hard, koel, koud, laconiek, ongevoelig, onverstoorbaar
onaandoenlijke man - stoïcijn
onaandoenlijkheid - apathie, flegma, ongevoeligheid, soliditeit
onaangedaan - koud, ongeroerd, ongevoelig, ijskoud
onaangekondigd - onaangemeld, ongemeld
onaangenaam - akelig, bar, belabberd, beroerd, desgreabel, ellendig, eng, gemeen, guur, hatelijk, hinderlijk, honend, knorrig, krenkend, kwaad, kwetsend, lastig, lelijk, mishaaglijk, misselijk, mottig, naar, nurks, onaardig, onbehaaglijk, ongenietbaar, ongenoeglijk, ongepast, ongevallig, onplezierig, ongezellig, onhebbelijk, onprettig, onsmakelijk, onwelgevallig, onwelkom, pestilent, pijnlijk, smadelijk, spijtig, verdrietelijk, verdrietig, vervelend, zuur
onaangenaam geluid - gekras, gepiep, krassen
onaangenaam gevoel - angst, jeuk, krieuwel, kriebel, onlust, pijn
onaangenaam gezicht - tronie
onaangenaam hard - rauw, ruw
onaangenaam koud - guur, kil
onaangenaam maken - bederven, vergallen, verpesten
onaangenaam persoon - akeling, engerd, etre, kniesoor, naarling, nurks
onaangenaam ruiken - stinken
onaangenaam smakend - bitter, flauw, sterk, garstig, ranzig
onaangenaam weer - noodweer
onaangenaam werkje – akkefietje, corvee
onaangenaam zoet - miers, mierzoet
onaangenaamheid - bitterheid, desagrement, krakeel,
last, moeilijkheid, pestilentie, proef, toetsing
onaangename bejegening - terging
onaangename discussie - twistgesprek
onaangename droom - nachtmerrie
onaangename drukte - last
onaangename ervaring - flop
onaangename gelaatsuitdrukking - grijns, sneer
onaangename gesteldheid - buikpijn, hoofdpijn, kater, koliek, koorts, maagpijn
onaangename geur - stank
onaangename gevolgen hebben - aanbranden
onaangename gewaarwording - angst, buikpijn, kiespijn, maagpijn, malaise, onbehagen, pijn, schrik, vrees,
onaangename kerel - barbaar, beul, bloedhond, bullebak, dondersteen, egoïst, genieperd, monster, onmens, pestkop, plaaggeest, tiran
onaangename natte koude - kilheid, kilte
onaangename onderbreking - storing
onaangename reuk - stank, luchtje
onaangename taak - akkefietje, akkevietje, penitentie
onaangename tijding - jobstijding
onaangename verblijfplaats - bak, cel, erebus, gevang(enis), hel, lik, nor, petoet
onaangename vertrekking van het gelaat - grijns
onaangename vrouw - kreng, feeks, tang
onaangepast - asociaal
onaangeraakt - gaaf, heel, intact, maagdelijk, onberoerd, ongerept
onaangeroerd - gaaf, heel, intact, maagdelijk, ongerept, ongeschonden, volledig
onaangeroerd zijn - liggen
onaangestoken - onbesmet
onaangetast - maagdelijk, onaangeraakt, onaangeroerd,
onbetreden, ongerept, rein, zuiver
onaangevochten - onbetwist
onaangezien - alhoewel, niettegenstaande
onaanlokkelijk - onaantrekkelijk, onbekoorlijk
onaannemelijk - fabelachtig, fantastisch, inacceptabel, ongeloofbaar, ongelooflijk,ongeloofwaardig, verwerpelijk
onaanraakbaar - taboe, heilig
onaantastbaar - heilig, ongerept, onkreukbaar, onschendbaar, taboe
onaantrekkelijk - lelijk, onaanlokkelijk, onbekoorlijk, ongevoelig
onaanvaardbaar - verwerpelijk
onaanvechtbaar - evangelie
onaanzienlijk - futiel, gering, klein, miniem, nederig, nietig, obscuur, onbeduidend, onbelangrijk, onbetekenend, onooglijk, ootmoedig, smal
onaanzienlijk dorp - negorij, gat, gehucht
onaardig - bars, bits, koel, lelijk, nors, onaangenaam, onbeleefd, onbevallig, onheus, onplezierig, onvriendelijk
onaards - hemels
onachtzaam - achteloos, inattent, nonchalant, nalatig, onattent, onoplettend, onverschillig, onvoorzichtig, slordig, verzuimachtig, zorgeloos
onachtzaamheid - aanhoudend, achteloosheid, contenu, achteloosheid, nalatigheid, negligentie, onoplettendheid onafgebroken, slordigheid, steeds, voortdurend
onadellijk - laag, onedel
onadellijke bij de Romeinen - plebejer
onaf - niet klaar, onafgemaakt, onvoltooid
onafgebroken - aaneengeschakeld, aanhoudend, alaan, aldoor, altoos, altijd, bestendig, blijvend, continu, doorlopend, eeuwig, gedurig, geregeld, gestaag, gestadig, lijfelijk, ononderbroken, onophoudelijk, onverpoosd, permanent, perpetueel, regelmatig, staag, steeds, uitentreuren, voortdurend
onafgebroken harde storm - staagorkaan
onafgebroken naar één punt kijken - ogen, staren, turen
onafgekort - voluit
onafgemaakt - onaf, onafgewerkt, onvoltooid
onafgemaakt beeldwerk - torso (van Hercules)
onafgerichte soldaat - recruut
onafgewend - onafgebroken, onophoudelijk
onafgewerkt - onvoltooid, ruw
onafhankelijk - autonoom, eigenmachtig, independent, liberaal, merdeka, onbelemmerd, ongebonden, vrij, zelfstandig
onafhankelijk maken - immediatiseren
onafhankelijk vorst - souverein
onafhankelijkheid - autonomie, independentie, vrijheid, zelfbestuur, zelfstandigheid
onafkeerbare toekomst - lot, noodlot
onaflosbaar - inconvertibel
onaflosbare Nederlandse staatsschuldbrief - integraal
onafscheidbaar - onafscheidelijk
onafscheidelijk - adherent, connex, inseparabel, onafscheidbaar, verknocht
onafscheidelijk behorend bij - adherent
onafscheidelijk verbonden - adherent, inherent, innig
onafscheidelijke tweelingbroers – dioscuren
onafwendbaar - onontkoombaar, inevitabel, noodzakelijk, onvermijdelijk
onafwendbaar gevolg - noodzaak
onafwendbaar kijken - staren
onafwendbare macht - noodlot
onafzetbaar - inamovibel, onafzettelijk
onafzetbaarheid - inamovibiliteit
onafzienbaar - eindeloos, onafzienlijk, onbegrensd
onafzienbare tijdsruimte - aeon
onalledaags - bijzonder, bizonder, buitengewoon, extra
onanie - zelfbevrediging
onappetijtelijk - onfris, onguur, onsmakelijk, vies
onarglistig - oprecht
onattent - nalatig, onachtzaam, onoplettend, onverschillig
onbaatzuchtig - altruïstisch, belangeloos, caritas, edelaardig, edelhartig, edelmoedig, onzelfzuchtig
filantropie, gul, naastenliefde, royaal, vrijgevig,
onbaatzuchtig mens - altruïst, begunstiger, filantroop, goedbloed, leidsman, Maecenas, mensenvriend, weldoener
onbaatzuchtigheid - altruïsme, caritas, filantropie, naastenliefde
onbarmhartig - barbaas, genadeloos, gevoelloos, hard, inclement, koud, liefdeloos, meedogenloos, ongenadig, ongevoelig, wreed
onbarmhartig mens - tiran, wreedaard
onbarmhartige (de) - Nero
onbarmhartigheid - hardheid, meedogenloosheid, wreedheid
onbebouwd - braak, braakliggend, kaal, leeg, novaal, onontgonnen, wild, woest
onbebouwd gebied - plein, vlakte, woestijn
onbebouwde grond - dries
onbebouwde grond om huis - werf
onbebouwde ruimte in een stad - plein
onbebouwde vlakte - steppe, woestijn
onbedaarlijk - hevig, onstuimig
onbedaarlijk lachen - schateren
onbedacht - onberaden, onnadenkend, voorbarig
onbedacht handelend - voorbarig
onbedachtzaam - doldriest, doldriftig, dolzinnig, driest, lichtvaardig, lichtzinnig, onbekookt, onbesuisd, onbezonnen, onnadenkend, onstuimig, roekeloos, voorbarig, woest, ijlhoofdig,
onbedachtzaamheid - inconsideratie, onbezonnenheid, onnadenkendheid
onbedeesd - koen, onbeschroomd, vrijmoedig
onbedekt - bloot, kaal, naakt, ontbloot, openlijk
onbedorven - fris, gaaf, gezond, ingénu, maagdelijk, naïef, onschuldig, onwetend, pluis, rein, vers, zuiver
onbedreven - links, nieuw, onbekwaam, onervaren, ongemanierd ongeoefend, onhandig, plomp, zonderling
onbedreven persoon - klungel, kruk, stuntel
onbedrieglijk- oprecht
onbedrukt - blanco, leeg, wit
onbeducht - dapper, onbevreesd, stoutmoedig
onbeduidend - alledaags, armzalig, banaal, bedroevend, beuzelachtig, dom, eenvoudig, flatulent, frivool, futiel, geesteloos, gering, hol, irrelevant, kinderachtig, klein, leurachtig, licht, lorrig, nietswaardig, minderwaardig, miniem, nestig, naïef, nietig, nietszeggend, onbelangrijk, onbenullig, onbetekenend, onnozel, onooglijk, pygmeeïsch,pover, prullig, tenger, triviaal, ijdel,
onbeduidend dichtwerk - gerijmel
onbeduidend gebabbel - klets
onbeduidend geval - futiliteit, kleinigheid, nietigheid, nulliteit
onbeduidend iets - prul, vod
onbeduidend persoon - lor, nietsnut, nul, prul,
onbeduidend vertelsel - beuzelarij
onbeduidende persoonlijkheid - nulliteit
onbeduidende plaats - negorij, gehucht
onbeduidende zaak - beuzeling, kleinheid, nesterij, nietigheid, wissewas onbeduidendheid - exiguïteit, nietigheid, nulliteit
onbedwingbaar - adamant, onbeteugelbaar, onbetoombaar, onblusbaar, ontembaar, tomeloos
onbedwongen - ongetemd, vrij, wild, woest
onbedijkt land - kwelder, schor
onbegaan - onbetreden
onbegaanbaar - impracticabel
onbegonnen - eeuwig, oneindig, onmogelijk
onbegonnen werk - sisyfusarbeid, sisyfuswerk
onbegrensd - eindeloos, grenzeloos, mateloos, oeverloos, onafzienbaar, onbepaald, onbeperkt, ongelimiteerd, onmetelijk, onuitvoerbaar, uitgestrekt
onbegrensdheid - infiniteit
onbegrijpelijk - duister, diepzinnig, geheimzinnig, grenzeloos, inconcevabel, mysterieus, onbevattelijk, ondoorgrondelijk, onduidelijk, onnaspeurbaar, onverklaarbaar, onverstaanbaar, raadselachtig, verward, vreemd, wonderbaar, wonderbaarlijk, wonderlijk,
onbegrijpelijke spreuk - orakelspreuk
onbegrijpelijke zaak - mysterie
onbegroeid - kaal
onbehaaglijk - akelig, gedeprimeerd, gènant, kil, koud, malaise, naar, onaangenaam, onbevallig, ongezellig, onprettig, vervelend
onbehaaglijk gevoel - kou, onrust, onvrede, schuld
onbehaard - haarloos, kaal, naakt
onbehagelijke verlegenheid - gène, schaamte
onbehagen - misnoegen, onlust
onbeheerd (van goederen) - jacent
onbeheerst - bandeloos, doldriest, driftig, onbesuisd, onbezonnen, onnadenkend, onstuimig, ruw, wild, woest
onbehendig - links, onhandig
onbehoedzaam - onbezonnen, onvoorzichtig
onbeholpen - houterig, links, onhandig, primitief, stumperig, stuntelig
onbeholpen persoon - klaas, lomperd, lummel, stuntel, sukkel, sul
onbeholpen prutsen - modderen
onbeholpen prutser - modderaar
onbeholpen ventje - nozem
onbeolpen werken - prutsen, stumperen, stuntelen, tobben
onbehoorlijk - aanstotelijk, atopisch, boers, brutaal, bruut, impertinent, incorrect, lomp, onbeleefd, onbeschaafd, onbeschaamd, onbeschoft, onbetaamd, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongemanierd, ongepast, ongepermitteerd, onhebbelijk, onkies, onnet, onoirbaar, onoorbaar, ontoelaatbaar, onwelvoeglijk, pervers, ruw, stuntelig, vlegelachtig
onbehoorlijk gedrag - brutaliteit
onbehoorlijke tijd - middernacht, ontij, ontijd
onbehouwen - boers, bot, cru, grof, lomp, onbesuisd, ongemanierd, plomp, ruw, wild, woest
onbejaard - minderjarig, onmondig
onbekeerd - onverbeterd
onbekend - anoniem, n.n.,obscuur ongewoon, vreemd,
onbekend in Nederland - berg, gletsjer, lawine
onbekend met - ignorant, onbewust, onkundig, onwetend
onbekendheid - obscuriteit
onbekende - anonymus, n.n., vreemde
onbekende grootheid in de wiskunde - x, y, z
onbekleed - kaal onbepaalbaar - indeterminabel, ondefinieerbaarn
onbeklemd - opgeruimd
onbeklemtoond - toonloos
onbeklemtoond deel van een maat - opmaat
onbeklemtoonde klank weglaten - exileren
onbeklemtoonde lettergreep - thesis
onbekommerd - gerust, onbezorgd, ongedwongen, ongegeneerd, opgeruimd, rustig, zorgeloos
onbekommerdheid - bedaardheid, onbezorgdheid
onbekookt - onbezonnen, ondoordacht, onstuimig, onzinnig, oppervlakkig
onbekoorlijk - lelijk, onbevallig,
onbekrompen - edel, edelmoedig, genereus, goedgeefs, grootmoedig, gul, liberaal, mild, nobel, overvloedig, royaal, ruim, rijkelijk, vrijgevig
onbekrompenheid - liberaliteit, licht
onbekwaam - aangeschoten, beschonken, dronken, incapabel, incompetent, knoeier, krukkig, onbedreven, onbevoegd, ongeschikt, ontoereikend
onbekwaam persoon - beunhaas, dronkelap, knoeier, prutser
onbekwaam mens - knoeier, prutser
onbekwaam tot werken - invalide
onbekwaamheid - incapaciteit, ongeschiktheid
onbekwaamheid tot arbeid - invaliditeit
onbeladen - leeg, onbelast
onbelangrijk - alledaags, bijkomstig, irrelevant, goedkoop, klein, minderwaardig, nietig, nietsbetekenend, nietswaardig, nietszeggend, onaanzienlijk, onbeduidend, onbenullig, onbetekenend, onnozel, secundair, weinig
onbelangrijk gesprek - praatje
onbelangrijk mens - leeghoofd, nietsnut, nonvaleur, onbenul
onbelangrijk persoon - leeghoofd, nul
onbelast - belastingvrij, leeg, ledig, onbeladen, vrij
onbeleefd - boers, bot, brutaal, grof, honds, impertinent, lomp, plomp, onaardig, onbehoorlijk, onbeschaafd, onbeschaamd, onbescheiden, onbeschoft, onfatsoenlijk, ongegeneerd, ongelikt, ongemanierd, ongeciviliseerd, onheus, onhoffelijk, onkies, onnet, onopgevoed, onvriendelijk, onwellevend, ruig, ruw, vlegelachtig
onbeleefdheid - onwellevendheid
onbeleefd mens - lomperd, lomperik, nonvaleur
onbeleefd persoon - boer, hark, heikneuter, kaffer, lomperd
onbeleefdheid - impertinentie, inciviliteit, lompheid, onwellevendheid, plompheid
onbelegd - droog, kaal
onbelemmerd - ongedwongen, ongehinderd, ongeremd, open, tolvrij, vlot, vrij(uit), ruim,
onbelendend - vrijstaand
onbelet - ongestoord, rustig, vrij
onbemerkt - ongezien, onopgemerkt
onbemiddeld - arm, minvermogend, ongegoed, onvermogend
onbemind - impopulair
onbemindheid - impopulariteit
onbeminnelijk - kwaadaardig, lelijk, onaardig, onbenepen
onbeneveld - helder, helderziend, onbewolkt
onbenul - dommerik, leeghoofd, stumper
onbenullig - achterlijk, bot, dom, flut, geesteloos, kinderachtig, levenloos, loom, maf, onbeduidend, onnozel, onverstandig, slaap, stom, stompzinnig, stumperig, sullig, vadsig
onbenullig iets - bagatel, futiliteit
onbenullige jongen - slungel
onbenullige zaak - futiliteit
onbenulligheid - domheid, nietigheid, nulliteit, stompzinnigheid
onbepaalbaar - indeterminabel, ondefinieerbaar
onbenulligheid - domheid, nietigheid, nulliteit, stompzinnigheid
onbepaald - algemeen, eindeloos, indistinct, infinitief, onbegrensd, onbeperkt, onzeker, vaag, willekeurig
onbepaald gebieder - souverein
onbepaald gezaghebber - dictator
onbepaald hoofdtelwoord - alle(s), elk, elkeen, enig, enkele, ettelijke, geen, ieder(een), iets, men, menig, (n)iemand, niets, sommige, vele, weinige
onbepaald lidwoord - een
onbepaald persoon - iemand
onbepaald rangtelwoord - allemaal, hoeveelste, laatste, middelste, zoveelste
onbepaald telwoord - enige, enkele, enige, evenveel,grenzeloos, grenzenloos, meer, meest, menig, veel, verscheidene, weinig
onbepaald voornaàmwoord - alles, ander, elk(een), enig(e), geen, het, hetgeen, ieder(een), iegelijk, iet, ietwat, menig, menigeen, (n)iemand, niemendal, niet, niets, iets, men, sommige, veel, vele
onbepaald telwoord - enige, ettelijke, evenveel, meer, meest, menig, veel, weinig,
onbepaalde hoeveelheid - aantal, bende, berg, drom, enkele, handvol, hoop, horde, iets, ietwat, kudde, massa, meerderheid, meeste, menig, menigte, minderheid, minste, partij, stapel, tal, troep, vlucht, weinig, zoveel
onbepaalde plaats - ergens
onbepaalde tijd - eens, ooit
onbepaalde volmacht - m.s.c.
onbepaalde wijs - infinitief
onbepaaldheid - onbeperktheid, onbegrensdheid; onzekerheid, vaagheid
onbeperkt - absoluut, eindeloos, grenzeloos, helemaal, lichtzinnig, ongelimiteerd, onbegrensd, onbelemmerd, onbepaald, onbegrensd, onbelemmerd, ongebonden, onmetelijk, onbegrensd, lichtzinnig, volstrekt, vrij
onbeperkt gezaghebber - dictator
onbeperkt heersend - oppermachtig, souverein, verheven
onbeperkt heerser - dictator
onbeperkte heerschappij - absolutisme, alleenheerschappij, autocratie, onbeperktheid
onbeperkte macht - almacht
onbeperkte machtsuitoefening - dictatuur
onbeperkte oppermacht - alleenheerschappij
onbeperkte volmacht - carte blanche, plenipotentie
onbeperktheid - absolutisme
onbeplant - dor, kaal
onberaden - lichtvaardig, lichtzinnig, loszinnig, onbedacht, onbekookt, onbezonnen, ondoordacht, onvoorzichtig, roekeloos, stout, vermetel
onberaden koen - vermetel
onberedeneerbaar - irrationeel
onberedeneerd - dwaas, emotioneel, ondoordacht, onverstandig
onberedeneerde afkeer of tegenzin - antipathie
onberedeneerde gewoonte - sleur
onbereid - ongenegen
onbereidwillig - ongenegen
onbereikbaar - utopisch
onbereikbaar ideaal - utopie
onberekenbaar - grillig, nukkig, onbetrouwbaar, ongestadig, onvast, onzeker, wisselvallig
onberekenbaar gebeuren - toeval
onberekend - natuurlijk, ongedwongen, ongeschikt, ongepast
onberispelijk - af, correct, foutloos, inculpabel, impeccabel, keurig, korrect, korrekt, net, onbesproken, perfect, tiptop, volmaakt, voortreffelijk, zuiver
onberispelijkheid - correctheid, korrekt
onberoemd - obscuur
onberoepbaar doof - stokdoof
onberoerd - koud, onaangedaan, onaangenaam, onbewogen, ijskoud
onberijmd - rijmloos
onbeschaafd - barbaars, boers, bot, bruut, cru, insolent, lomp, onbeleefd, oneffen, ongemanierd, ongepolijst, onnet, ordinair, plat, pummelachtig, rustiek, ruw, vulgair, wild, woest, zedeloos,
onbeschaafde - barbaar, wilde
onbeschaafdheid - botheid, lompheid, ruditeit, rusticiteit, ruwheid
onbeschaafd persoon - barbaar, fieft, proleet, wreedaard
onbeschaamd - brutaal, cru, cynisch, driest, eervergeten, euvelmoedig, geassureerd (Z.N.), gewetenloos, honds, insolent, impertinent, impudent, kapitaal, lomp, onbehoorlijk, onbeschaafd, onbeschoft, schaamteloos
onbeschaamdheid - impudentie
onbeschadigd - gaaf, heel, intact, intakt, ongedeerd
onbescheid - overmoed, driestheid, vermetelheid, onbescheidenheid
onbescheiden - aanmatigend, brutaal, driest, indiscreet, insolent, ongepast, onkies, onwellevend, vermetel, vrijpostig
onbescheiden reporter - persmuskiet
onbescheidenheid - brutaliteit, indiscretie, ongepastheid, onwellevendheid, onwelvoeglijkheid
onbeschermd - onbeschut, vogelvrij, weerloos
onbeschoft - brutaal, cru, cynisch, grof, honds, impertinent, impudent, inhalig, insolent, lomp, onbeleefd, onbeschaamd, onfatsoenlijk, ongelikt, ongemanierd, onvriendelijk, schrokkig
onbeschofte uitval - algarade
onbeschoftheid - brutaliteit, impertinentie, onbeleefdheid
onbeschoft persoon - domoor, kinkel, lomperd, prol, vlegel
onbeschreven - blanco, blank
onbeschroomd - frank, onbedeesd, vlot, vrij, vrijmoedig
onbeschrijfelijk - onzegbaar, nameloos, vreselijk, zeer
onbeschroomd - astrant, brutaal, frank, koen, onbedeesd, onbevangen, schromelijk, vlot, vrij(moedig), vrijpostig
onbeschut - onbeschermd
onbesefbaar - ondoorgrondelijk
onbeslagen - onvoorbereid
onbeslist - gelijk, kiet, onbeslecht, onzeker, open, quitte, remise, twijfelachtig, wisselvallig
onbesliste wedstrijd - draw, remise, gelijkspel
onbeslistheid - aarzeling, indecisie, onzekerheid, twijfel, weifeling
onbesmet - goed, helder, onbevlekt, onbezoedeld, rein, vlekkeloos, zuiver
onbespied - geheim, verborgen
onbespreekbaar - taboe
onbesproken - eerbiedwaardig, onaangeroerd, onberispelijk, respectabel, venerabel
onbestand - wisselvalligheid, onbestendigheid
onbestelbaar poststuk - rebut
onbestelbare brief - rebut, rebuut
onbestemd - onbepaald, onzeker, vaag
onbestendig - aarzelend, bedenkelijk, buiig, dubieus, duister, grillig, instabiel, labiel, los, mutabel, onbepaald, onberekenbaar, onbeslist, onbetrouwbaar, ongestadig, ongewis, onstandvastig, onvast, onzeker, raadselachtig, regenachtig, twijfelachtig, vaag, variabel, veranderlijk, vergankelijk, wankel(baar), wispelturig, wisselvallig, wuft
onbestendig mens - proteus, weerhaan
onbestrafbaar - inculpabel
onbestreden - onbetwist
onbestuurbaar - stuurloos
onbestuurd - onbeheerst
onbesuisd - doldriest, doldriftig, dol(zinnig), driest, driftig, dwaas, lichtzinnig, onbedachtzaam, onbeheerst, onbehouwen, onbekookt, onnadenkend, onstuimig, roekeloos, razend, ruw, schieloos, teugelloos, wild, woest, tomeloos, voorbarig, uitzinnig, ijlhoofdig,
onbesuisd slaan - houwen
onbetaalbaar - duur, kostelijk, onschatbaar, onwaardeerbaar
onbetaalbare schuld - achterstand, reces
onbetaald - onvoldaan
onbetamelijk - aanstotelijk, brutaal, dubbelzinnig, ergerlijk, impertinent, indecent, onbehoorlijk, onbeleefd, oneerbaar, onfatsoenlijk, ongepast, onhebbelijk, onkies, onoirbaar, onoorbaar, onvertogen, onvoegzaam, onwellevend, onwel(voeglijk), onzedelijk, stuitend
onbetekenend - flut, iel, klein, luimig, nietig, onbeduidend, onbelangrijk, simpel, wrevelig
onbetekenend mens - nonvaleur, nul,
onbeteugeld - bandeloos, buitensporig, onbedwongen, onbelemmerd, onbetoomd, onverhinderd, teugelloos, tomeloos, vrij, wild, woest
onbetoogbaar - onbewijsbaar
onbetoonde lettergreep in een vers - thesis
onbetreden zandplaat - drijfzand
onbetrouwbaar - achterdochtig, argwanend, bedrieglijk, gemeen, insolide, kameleontisch (fig.), leugenachtig, loens, loos, los, louche, malafide, mistrouwig, oneerlijk, ongewis, onvast, onzeker, perfide, suspect, tendentieus, vals, verdacht, wantrouwig,
onbetrouwbaar persoon - bedrieger, leugenaar
onbetwijfelbaar - indubitabel
onbetwist - erkend, onbestreden, uitgemaakt, vaststaand, vrij, wettig
onbetwistbaar - duidelijk, incontestabel, indiscutabel, indisputabel, klaar, ongetwijfeld, onloochenbaar, ontegensprekelijk, ontegenzeglijk, ostentatief, toonbaar, wettelijk, zonneklaar
onbevaarbare stroom - bergbeek, stortbeek
onbevallig - lelijk, onbekoorlijk
onbevangen - ingénu, objectief, natuurlijk, onbeschroomd, ongedwongen, onpartijdig, vrij(moedig )
onbevangenheid - losheid, objectiviteit, onbeschroomdheid
ongedwongenheid, vrijmoedigheid
onbevaren - onbedreven, onervaren
onbevaren matroos - baar, bamboes
onbevattelijk - dom, domheid, ingewikkeld, onbegrijpelijk, ondoorgrondelijk, traag
onbevestigd - ongecontroleerd, onzeker,
onbevlekbaar - immaculabel
onbevlekt - blank, brandschoon, helder, intact, onbesmet, onbezoedeld, ongerept, ongeschonden, rein, schuldeloos, sereen, schoon, smetteloos, vlekkeloos, zuiver
onbevlektheid - virginiteit
onbevloeid rijstland - ladang, tegal(an)
onbevochten - onaangevochten, onbestreden, onbetwist
onbevoegd - illegaal, incapabel, incompetent, irridenta, onbekwaam, oncapabel, ongediplomeerd, ontoereikend
onbevoegd arts - hagemeester, kwakzalver
onbevoegd kunstrechter - Midas
onbevoegd verklaren - recuseren
onbevoegde - leek
onbevolkt - desolaat, eenzaam, verlaten
onbevooroordeeld - liberaal, objectief, onbevangen, onpartijdig, vooruitstrevend, vrijmoedig
onbevredigd - ontevreden, onvoldaan, teleurgesteld
onbevredigend - onvoldaan, teleurstellend
onbevreesd - boud, dapper, driest, gerust, koen, moedig, onbeducht, onbevrozen(Z.N.), onversaagd, onvervaard, stout(moedig), stoutweg, vrijmoedig,
onbevroren gedeelte in ijsvlakte - bijt, wak
onbevrucht - gust, schier
onbewassen - kaal, onbegroeid
onbeweegbaar - onverzettelijk, onwrikbaar, pal, stijf
onbeweeglijk - doodstil, immobiel, inflexibel, lam, muisstil, onbewogen, onverzettelijk, onwrikbaar, pal, roerloos, star, stijf, stil, stokstijf, strak, stram, vast
onbeweeglijk kijken - staren
onbeweeglijkheid - immobiliteit, ongevoeligheid, roerloosheid, starheid, stijfheid
onbeweend - onbetreurd
onbewerkt - anorganisch, braak, grof, naturel, ruw
onbewerktuigd - anorganisch
onbewezen - aangenomen, onbeproefd, ongestaafd
onbewezen gedachte - theorie
onbewezen grondstelling - axioma
onbewezen stelling - hypothese
onbewijsbaar - onbetoogbaar
onbewimpeld - cru, eerlijk, onbeschroomd, ongedwongen, onomwonden, onverbloemd, onverholen, open(hartig), rechtstreeks, rechtuit, rondweg, ronduit, ruiterlijk
onbewogen - bedaard, effen, gevoelloos, hard, impassibel, kalm, koel, koelbloedig, koud, onaangedaan, onberoerd, onverschillig, onverzettelijk, onwrikbaar, pal, roerloos, rustig, star, stil, strak, uitgestreken, vast, wreed,
onbewogenheid - kalmte, onverschilligheid
onbewolkt - helder, klaar, opgeruimd, sereen, vrolijk, wolkeloos
onbewoonbaar huis - krot
onbewoond - leeg(staand ), uitgestorven, verlaten, woest
onbewust - automatisch, Ignorant, instinctief, instinctmatig, onbekend, onopzettelijk, onwetend,
onbewuste neiging - drift
onbezegeld - onbekrachtigd, onbevestigd
onbezet - ledig, leeg, leegstaand, onvervuld, open, openstaande, vacant, vrij
onbezield - dof, dood, koud, levenloos
onbezocht - alleen, eenzaam
onbezoedeld - onbesmet, onbevlekt, rein, sereen, vlekkeloos, zuiver
onbezoldigde docent aan een universiteit - privaatdocent
onbezonnen - aalwaardig, aalwarig, astrant, blindelings, dol, dolzinnig, driest, frivool, heethoofdig, imprudent, impulsief, lichtvaardig, lichtvaardigheid, lichtzinnig, onbedachtzaam, onbedachtzaamheid, onbehoedzaam, onbekookt, onberaden, onberadenheid, onberedeneerd, onbezonnenheid,
ondoordacht,onnadenkend, onrijp, onverstandig, onvoorzichtig, onwijs, overmoedig, roekeloos, vermetel, voorbarig
onbezonnen jongeling - wulp
onbezorgd - gerust, luchtig, nalatig, onbekommerd, onbesteld, opgeruimd, vrolijk, zorgeloos
onbezorgdheid - onbekommerdheid, zorgeloosheid
onbezwalkt - glanzend, helder, onbeneveld, onbesmet, onbewolkt, rein, smetteloos, vlekkeloos
onbezweken - pal, standvastig, volhardend
onbillijk - irraisonnabel, onredelijk, onrechtmatig, onschappelijk, onwelwillend
onbillijk recensent - criticaster, krententeller, muggezifter, Zoilus,
onbillijkheid - onredelijkheid
onbloedig - vreedzaam
onboetvaardig - verstokt
onboetvaardigheid - hardnekkigheid, impenitentie, verstoktheid
onbrandbaar - vuurbestendig, vuurvast
onbrandbare stof - asbest
onbruikbaar - bedorven, kapot, nutteloos, ondeugdelijk, ongeschikt, onhandzaam, onnuttig, vernield, waardeloos,
onbruikbaar drukwerk - misdruk
onbruikbaar maken - bederven, beschadigen, demonteren, stukmaken, verdelgen, vernagelen, vernielen, vernietigen, verwoesten
onbruikbaar overblijfsel - wrak
onbuigbaar - star, stijf
onbuigbaar rededeel - partikel
onbuigzaam - hard, hardnekkig, inflexibel, koppig, onhandelbaar, onverzettelijk, star, stijf, stram, stug, weerbarstig
onbuigzaamheid - inflexibiliteit, koppigheid, stijfheid, stramheid, stugheid, weerbarstigheid
onchristen - heiden
oncologie - gezwellenleer
oncomfortabel - hinderlijk, lastig, ongemakkelijk, onprettig
onconventionael - gemoedelijk, informeel, onvormelijk
onctie - zalving
ondaad - gruweldaad, misdaad, overtreding, wandaad
ondankbaarheid - ondank
ondanks - desondanks, edoch, niettegenstaande, nillens(Z.N.), ongeacht, spijts, trots
ondanks dat - niettemin
ondeelbaar - indivisibel
ondeelbaar bestanddeel van stof of geest - anion, atoom, eenheid, ion, monade
ondeelbaar getal - priemgetal
ondeelbaar stofdeeltje - atoom, ion, neutron, proton
ondegelijk - onsolide, oppervlakkig, prutsig, wuft
ondenkbaar - imaginair, irreëel, onbestaanbaar, verbazend
onder - adjunct, basaal, beneden, gedurende, hypo (Gr.), inter(Lat.), minder, parterre, sub, temidden (van), tijdens, vice
onder andere - o.a.
onder andere naam - alias, incognito, pseudoniem
onder de oppervlakte van de zee gelegen - submarinaal
onder de rib gelegen - subcostaal
onder de rubriek - s.r.
onder de tong - sublinguaal
onder de wind - lijwaarts
onder dwang - gedwongen
onder een ander plaatsen - subordineren
onder een bepaalde vorm voorstellen - inkleden
onder elkaar - intiem, ondereen, onderling
onder elkaar mengen - meieren
onder het hersenvlies gelegen - subduraal
onder het nodige voorbehoud - r.r.
onder het oor gelegen - subauriculair
onder het (dat) woord - s.v.
onder het ijs - subglaciaal
onder hofrecht - horig
onder ogen zien - trotseren
onder ons - apartje, internos, entre nous, onderonsje
onder vier ogen - particulier, privatim, privé
onder voorwaarde dat - mits, tenzij, voorwaardelijk
onder water zetten - inunderen, submergeren
onder woorden brengen - formuleren, redigeren
onder zeer streng toezicht - curatele
onderaan - beneden
onderaards bomvrij gewelf - kazemat
onderaards gewelf - bunker, katakombe, kazemat, souterrain
onderaards graf - catacombe
onderaards hol - krocht, spelonk, grot
onderaards hol in een gevangenis - oubliëtte
onderaards plantendeel - wortel
onderaards verblijf - gewelf, hol, holograaf
onderaards verdedigingswerk - bunker, kazemat
onderaards waterbekken - cisterne
onderaardse gang - catacombe, crypte, grot, haagte, spelonk, tunnel
onderaardse gang door de hoofdwal - poterne
onderaardse gevangenis - oubliëtte
onderaardse grafkamer - catacombe
onderaardse kapel - crypt, crypte
onderaardse plaats - mijn
onderaardse plantenstengel - bol, knol, wortel
onderaardse ruimte - grot, hol, krocht, spelonk
onderaardse spelonk - crypt, krocht
onderaardse trein weg - metro, underground, subway
onderaardse verzamelbak voor water - cisterne
onderaardse weg - tunnel
onderafdeling van een legioen - cohort, cohorte
onderafdeling van een provinciaal kerkbestuur - classis
onder andere - o.a, ondermeer
onderarm - voorarm
onderarmbeen - ellepijp, spaakbeen
onderbaas - ploegbaas
onderbalk - architraaf
onderbalk van een kozijn - dorpel
onderbed - beddezak, matras
onderbeen - kuit, scheenbeen
onderbeul - beulsknecht
onderbewust - subliminaal
onderbewustheid - psyche
onderbinding - afbinding, ligatuur
onderboom - lakenboom, linnenboom
onderbouw - basis, basement, pijler, fundament, fundering,
infrastructuur, landhoofd
onderbouw van een brug - landhoofd, pijler
onderbouw van een huis - fundament, fundering
onderbramzeil - ondergrietje
onderbreken - afbreken, interrumperen, ophouden, stoppen, storen
onderbreker - schakelaar, stopper, stroomonderbreker, verstoorder
onderbreking - interruptie, remissie, storing
onderbreking van vergadering - schorsing
onderbrekingsboog - vonkenboog
onderbrengen - binnenhalen, herbergen, huisvesten, indelen
onderbrengen in een register - catalogiseren
onderbroek - slip
onderbroekje - slip(je)
onderbroken - discontinu
onderbuik - abdomen
onderbuikskramp - koliek
onderbuur - benedenbuur
onderchef - souschef
onderconsul - viceconsul
ondercultuur - folklore
onderdaags - binnenkort, onlangs
onderdaan - burger, dienaar, ingezetene, landbewoner, ondergeschikte, staatsonderhorige, subject, sujet
onderdak - asiel, huis, huisvesting, intrek, logies, onderkomen, verblijf, woning
onderdak bij burgers - inkwartiering, logies
onderdak geven aan - logeren
onderdak verlenen - huisvesten, herbergen
onder dak zijn - wonen
onderdanen - benen, voeten
onderdanig - afhankelijk, byzantijns, deemoedig, dienstvaardig, dienstwillig, gedisciplineerd, gedwee, gehoorzaam, gezeglijk, knielend, kruipend, kruiperig, nederig, obseguieus, ondergeschikt, onderworpen, ootmoedig, serviel, slaafs, soumis, willig,
onderdanigheid - deemoed, nederigheid, ondergeschiktheid, onderworpenheid, ootmoed, serviliteit, slaafsheid, submissie
onder dat woord - s.v
onderdeel - afdeling, artikel, bijkomstigheid, detail, gedeelte, lid, part, passage, stuk, tak, teken
onderdeel mariniers - corps
onderdeel der biologie - oecologie
onderdeel der scheikunde - stereo-chemie
onderdeel in radiotoestellen - condensator
onderdeel van... - zie o.ok: deel van...
onderdeel van agenda - onderwerp, punt
onderdeel van atletiek – hoogspringen, kogelstoten, marathon, sprint, verspringen
onderdeel van auto - accelerator, accu, carrosserie, claxon, dashboard, kap, motor, portier, radiator, rem, stuur, versnelling, wiel, wisser, uitlaat
onderdeel van breimachine - balk, naald
onderdeel van de dynamo - rotor
onderdeel van de gamelan - rebab
onderdeel van de geneeskunde - orthopedie
onderdeel van de long - kwab
onderdeel van de marine - m.s.d., orthopedie, M.S.D.
onderdeel van de mond van sommige insekten - grondstuk
onderdeel van de natuurkunde - aantrekkingskracht, bewegingsleer, electriciteit, evenwichtsleer, licht, magnetisme, optica
onderdeel van de scheikunde - stereochemie
onderdeel van de staat - gemeente, provincie
onderdeel van de tijd - dag, decennium, eeuw, era, etmaal, jaar, kwartaal, kwartier, lustrum, maand, millennium, minuut, seconde, seizoen, semester, tel, trimester, uur, week
onderdeel van de vergelijkende literatuurkennis - themetologie
onderdeel van een accu - cel
onderdeel van een afdeling (biologie) - klasse, orde
onderdeel van een algemene dienst - dienstvak
onderdeel van een ambtsgebied - arrondissement
onderdeel van een atoom - electron
onderdeel van een auto - accelerator, accu (mulator), band, carrosserie, dashboard, kap, motor, pedaal, portier, rem, stuur,
versnellingsbak, wiel
onderdeel van een bakkerij - oven
onderdeel van een balans - lastarm, mes
onderdeel van een bed - matras, ombouw, spiraal
onderdeel van een begroting - post, staat
onderdeel van een bestuursgebied - arrondissement
onderdeel van een camera - diafragma, filter, lens, objectief, sluiter, statief, zoeker
onderdeel van een compagnie of eskadron - peloton
onderdeel van een dans - figuur
onderdeel van een drukpers - arm, cilinder, degel, frisket, inktbak, inktrol, looplijsten, rol, swingarm, timpaan, vochtrol
onderdeel van een familie (biologie) - geslacht
onderdeel van een fles - buik, hals, ziel
onderdeel van een fiets - achterlicht, bagagedrager, band, bel, frame, handvat, ketting, kettingkast, naaf, pedaal, rem, spaak, spatbord, stang, stuur, trapper, velg, versnelling, voorvork, zade
onderdeel van een film - scene
onderdeel van een fles - buik, hals, ziel
onderdeel van een frontlijn - sector
onderdeel van een gebit - tand, kies
onderdeel van een geheel - bijzonderheid, deel, detail, enz.,
gedeelte, helft, kwart
onderdeel van een gerecht - saus
onderdeel van een geschrift - blad
onderdeel van een geweer - grendel, haan, kolf, korrel, loop, magazijn, trekker, tromp, vizier
onderdeel van een geschrift - blad
onderdeel van een hengel - reel
onderdeel van een hijswerktuig - katrol, takel
onderdeel van een horloge - anker, glas, kast, veer, wijzer
onderdeel van een huis - badkamer, dak, douche, erker, fundering, gang, gevel, hal, kamer, keuken, kozijn, muur, raam, schoorsteen, spant, toilet, venster, vliering, vloer
onderdeel van een kabinet (meubelstuk) - buik, kuif
onderdeel van een kachel - asla, brander, pijp, rooster, smoorklep, tank
onderdeel van een kanon - affuit
onderdeel van een kerkdienst - collecte, gebed, mis, preek, zingen
onderdeel van een ketting - slot, schakel, schalm, kraal
onderdeel van een klasse (biologie) - orde
onderdeel van een klok - gewicht, klepel, onrust, rad, slinger, snek, snelrad, uurwerk, wijzer
onderdeel van een kristalontvanger - detector
onderdeel van een lamp - ballon, fitting, glas, peer
onderdeel van een leesles - leesbeurt
onderdeel van een leger - administratietroepen, artillerie, bataljon, brigade, cavallerie, divisie, eskadron, garde, genie, grenadiers, infanterie, jagers, kompagnie, korps, landmacht, luchtafweer, luchtlandingstroepen, luchtmacht, marechaussee, marine, militie, mitrailleurs, peloton, regiment, sectie, stoottroepen
onderdeel van een mast - ra
onderdeel van een menu - gang
onderdeel van een mes - heft, lemmet
onderdeel .van een molen - kap, rad, steen, tremel, vang, wiek
onderdeel van een motor - bougie, brandstofpomp, carburateur, cilinder, filter, klep, krukas, magneet, nokkenas, rotor, starter, verstuiver, zuiger
onderdeel van een naaimachine - spoel
onderdeel van een orde (biologie) - familie
onderdeel van een overhemd - boord, manchet
onderdeel van een piano - klavier, klep, pedaal, snaar, toets
onderdeel van een pomp - gek, mik, zwengel
onderdeel van een priesterlijk gewaad - albe, amict, bonnet, parament, stola, stool, humeraal, manipel, singel
onderdeel van een protestantse kerk - kansel, koor, preekgestoelte, ruim
onderdeel van een provincie - arr. , arrondissement, classis (kerkgemeente),
onderdeel van een radiotoestel - detector
onderdeel van een rechtsgebied - arrondissement
onderdeel van een reeks - term
onderdeel van een reglement - art., artikel, clausule, paragraaf
onderdeel van een rekening - post
onderdeel van een rem - remas
onderdeel van een repeteerwapen - aanbrenger
onderdeel van een reukorgaan - brug, neus, neusgat, neusvleugel
onderdeel van een riool - uitloop, zinkput
onderdeel van een rivier - arm, bocht, meander, stroombed, stroomdraad, stroomversnelling, waterval, zijarm
onderdeel van een rivierpijler - voeting
onderdeel van een roeiriem - peel (Eng.)
onderdeel van een roer - klik
onderdeel van een Romeinse woning - atrium, patio
onderdeel van een romp - borst, buik, leest, middel, rug
onderdeel van een rozenkrans - beier, kraal
onderdeel van een rijexamen - keren
onderdeel van een rijk - subregnum
onderdeel van een scheepsromp - karkas, spant
onderdeel van een scheepstuigage - ra, want
onderdeel van een scheepswerf - helling
onderdeel van een schilderij - doek, lijst, linnen
onderdeel van een schip - achterdek, bak, boeg, bovendek, brug, buik, campagnedek, commandobrug, dek, kajuit, kiel, kombuis, kuil, kuildek, laadruim, machinekamer, mast, promenadedek, ra, reddingsboot, reling, roef, roer, ruim, schampdek, scheg, schegbeeld, schroef, spiegel, steven, stuurhut, voordek, vooronder, zonnedek, zwaard,
onderdeel van een schoen - hak, neus, veter, zool
onderdeel van een staat - gemeente, provincie
onderdeel van een station - bagageruimte, hal, loket, perron, restauratiezaal, wachtkamer
onderdeel van een soort (biologie) - ras, variëteit
onderdeel van een steiger - aanbinder, bulsem, bulsterhout, juffer, korteling, maashout, planket, schraag, steigerplank
onderdeel van een stoel - kussen, leuning, poot, zitting,
onderdeel van een stoomketel - vlamoven, vlampijp
onderdeel van een stoommachine - adamsklep, alarmfluit, baanbed, balans, bosklep, bosveer, bovenspiegel, brijnkraan,
buizenketel, cilinder, drijfas, drijfstang, drijfzuiger, excentriekstang, gangwiel, geleidebaan, indicateur, kast, kofferketel, kolderschijf, kookbuis, krukas, krukstang, mangat, mantel, pakking(bus), peilglas, piston, pijpenketel, regulateur, schoorsteen, stoomfluit, stoomkamer, stoomkap, stoomketel, schuif, veiligheidsklep, vlampijp, vliegwiel, vlotter, voorwarmer, vuurgang, vuurhaard, wekker, zuiger, zuigerstang
onderdeel van een tafel - blad, poot
onderdeel van een tang - bek
onderdeel van een tas - hengsel, beugel
onderdeel van een telegraaftoestel - seingever
onderdeel van een telefoon - bel, haak, hoorn, kiesschijf
onderdeel van een televisietoestel - beeldbuis
onderdeel van een tennispartij - game, set
onderdeel van een tennisracket - snaar
onderdeel van een theepot - oor, tuit
onderdeel van een toneelstuk - akte, scene, bedrijf
onderdeel van een trein - bagagewagen, coupé, kolenwagen, locomotief, passagierswagon, postwagen, tender, wagon
onderdeel van een uurwerk - anker, gewicht, glas, kalot, lid, ketting, onrust, slinger, slagwerk, snek, veer, wijzer, wijzerplaat
onderdeel van een uurwerk met onrust - echappement
onderdeel van een vacht - haar
onderdeel van een vinger - kootje, nagel, top
onderdeel van een vis - graat, hom, kuit, vin
onderdeel van een vliegtuig - aileron, cockpit, landingsgestel, motor, staart, stuurknuppel, vleugel,
onderdeel van een voertuig - as, carrosserie, chassis, cilinder, krukas, lager, motor, rem, stuur, zuiger
onderdeel van een voet - enkel, hak, hiel, teen, wreef
onderdeel van een wasinrichting - blekerij
onderdeel van een weefgetouw - plei
onderdeel van een wet - artikel, art.
onderdeel van een wetsartikel - sub, ter
onderdeel van een wiel - as, band, naaf, spaak, velg
onderdeel van een woord - letter, lettergreep, syllabe
onderdeel van een zuigfles - speen
onderdekken - toedekken
onder de wind - lijwaarts
onderdoen - bezwijken, zwichten
onderdompeling - bad, doop, immersie
onderdoorgang – aquqduct, tunnel, viaduct
onderdruk - depressie, vacuum
onderdrukken - afpersen, bedwingen, beteugelen, dempen, inhouden, knevelen, neerdrukken, neerslaan, opprimeren, reprimeren, smoren, supprimeren, terroriseren, tiraniseren, uitzuigen, verbijten, verdrukken, verkroppen, vertreden
onderdrukkend - beteugelend, oppressief, repressief, verdrukkend
onderdrukker - bedwinger, bezetter, despoot, dictator, dwingeland, overheerser, tiran
onderdrukking - beteugeling, depressie, dwingelandij, oppressie, repressie, slavernij, suppressie, terreur, tirannie, verdrukking
onderdrukt - gedempt, gesmoord
onderdrukt lachen - giegelen, ginnegappen, gniffelen, gnuiven, grinneken
onderduikadres - schuiladres
onderduiken - plongeren, verschuilen
onderduims - heimelijk, onderhands
onderdwarsstuk van een deurkozijn - drempel
onder ede verklaren - bevestigen, zweren
ondereen - gemiddeld, dooreen, doorsnee, mengsel
ondereendoen - dooreenklutsen, mengen, mixen
ondereen mengen - meieren
onder een andere naam - incognito
onder eigen naam - autoniem
onder elkaar - samen
ondereind - benedenzijde, onderkant
ondereinde - tegeneinde
ondereinde van een boom - wortelstronk
ondereinde van een schacht van een veer - spoel
onderen - beneden, omlaag
ondererfstelling - substitutie
onderfamilie van de zeehond - monniksrob
ondergaan - beleven, bezwijken, dompelen, doorstaan, dulden, instorten, lijden, ondervinden, stranden, tenietgaan, toelaten, verdragen, verduren, vergaan, verzwakken, zinken
ondergaan van leed - kwelling
ondergaan van smart - lijden
ondergaan van verdriet - lijden, smart
ondergang - afgang, afgrond, bederf, collaps, debâcle, decadentie, descensie, eclips, ineenstorting, nederlaag, perditie(R.K.), ruïne, val, verderf, verdoemenis, verval, verwoesting
ondergang der Asen bij de wereldbrand - godenschemering
ondergang der goden - godenschemering
ondergedeelte - benedendeel
onder geen beding - nooit
onder gelijke omstandigheden - C.P.
ondergeschikt - afhankelijk, bijkomstig, dienstbaar, gering, gesubordineerd, inferieur, lager, minder, onbeduidend, onderdanig, onderhorig, onderworpen, secondair, secundair, subaltern, subjugaal,
ondergeschikt maken van de persoon aan de massa - massificatie
ondergeschikt punt - detail
ondergeschikte - bediende, dienaar, dienstbode, dienstknecht, knecht, meid, mindere, onderdaan, onderdanige, onderhorige, subaltern
ondergeschikte zaak - bijzaak
ondergeschiktheid - afhankelijkheid, dienstbaarheid, inferioriteit, inferioriteit, minderheid, onderdanigheid, onderworpenheid, subalterniteit, subordinatie
ondergeschoven - apocrief, onecht, onwaarschijnlijk, vals
ondergetekende - ik
ondergevel - pui
ondergevolmachtigde - subdelegaat
ondergewaad - hemd, jupon, ondergoed, onderjurk, tunica
ondergewaardeerd - onderschat
ondergod - Heracles, Heros, Prometheus, Sater
ondergod der zee - Nereus
ondergodin - nimf
ondergoed - beha, hemd, lingerie, lijflinnen, onderkleed, slipje,
ondergoed voor dames - lingerie
ondergooien - bedelven
ondergraven - ondermijnen, ontaarden, sapperen, ondermijnen, verzwakken
ondergravende werking - ondermijning
ondergrens - benedengrens, minimumgrens
ondergrond - basis, bodem, grondslag, grondslag,
ondergrond van het borduren - stramien
ondergronds - grondslag, heimelijk, illegaal, metro, onderaards, substraat, subterraan, subway
ondergronds afvoerkanaal - cloaca, riool
ondergronds gewelf - kerker
ondergronds rijk - hades, hel, onderwereld, tartarus
ondergronds waterbekken – cisterne
ondergrondse - metro, subway, underground
ondergrondse gang - tunnel
ondergrondse gevangenis - kerker, oubliëtte
ondergrondse in Stockholm - Tunnelbana
ondergrondse ruimte - kelder
ondergrondse schuilplaats - bunker
ondergrondse spoorweg - metro, subway, underground
ondergrondse strijder - partizaan
ondergrondse verbinding - tunnel
ondergrondse werkplaats - mijn
ondergrondse woning - souterrain, sousterrain
ondergrondsgelegen woorverblijf - souterrain
onderhand - intussen, spoedig
onderhandelaar - bemiddelaar, diplomaat
onderhandelen - bemiddelen, confereren, negotiëren, parlementeren, verhandelen, verkopen
onderhandeling - bespreking, conferentie, gesprek, negotiatie, onderhoud, overleg, palaver
onderhands - heimelijk, onderduims
onderhands stuk - codicil
onderhandstelling - sekwester
onderhave - hondsdraf
onderhevig - behept, lijdend, onderworpen
onder het nodige voorbehoud - r.r.
onder het woord - s.v.
onderhoogbootsman - bootmansmaat
onderhoor - verhoor
onderhoren - ondervragen, verhoren
onderhorig - afhankelijk, ondergeschikt, onderworpen
onderhorige - slaaf
onderhorigheid - afhankelijkheid, ondergeschiktheid
onderhoud - alimentatie, bekostiging, confabulatie, conversatie, discours, discussie, gesprek, kostverzorging, last, levensonderhoud, onderhandeling, pourparler, rede, samenkomst, samenspraak, subsistentie,verzorging, voeding, voedsel,
onderhoud - voedsel, verzorging, kost, voeding
onderhoud uit barmhartigheid - genadebrood
onderhouden - kapittelen, mainteneren, opkweken, verzorgen, voeden,
onderhoudend - aangenaam, aardig, amusant, behaaglijk, belangwekkend, boeiend, comfortabel, fideel, gemoedelijk, genoeglijk, getapt, gezellig, huislijk, intiem, knus, leuk, prettig, vermakelijk, vrolijk
onderhouden grasperk - gazon
onderhouder - verzorger; in standhouder
onderhuid - endodermis
onderhuids - hypodermatisch, subcutaan, subdermaal,
onderhuidse vetlaag - spek
onderhuidse vochtophoping - oedeem
onderhuis - souterain
onderhuur - sublocatie
onderin - beneden
onderkaak - kinnebak, mandibel
onderkaak van insecten - mandibel
onderkam van een kalkoen, haan - lel
onderkant - basis, bodem, grond, onderzijde, vloer
onderkant van een geweerkolf - hiel, klik
onderkant van een schip - kiel
onderkastletter - minuskel
onderkelderen - ondermijnen
onderkenbaar - kennelijk
onderkerk - crypt, krocht
onderkeuken - kelderkeuken
onderklasse der tweezaadlobbige planten - sympetalen, choripetalen
onderklauw van een koe - koot
onderkleding - beha, borstrok, broekje, hemd, kamizool, slip(je), panty, korset
onderkleed bij Romeinen - tunica
onderknie (in de scheepsbouw) - scheg
onderkoeling - overafkoeling
onderkomen - bunker, dak, hotel, intrek, herberg, herberging, hok, huis(vesting), kazemat, logement, motel, nest, onderdak, ren, schuilplaats, stalhol, tehuis, toevluchtsoord, verblijfplaats, woning
onderkoning - k(h)edive (Egypte), landvoogd, Nabob, palatijn (Hong.), stadhouder, stedehouder
onderkoning van Egypte - kedive
onderkrop bij koeien - kossem
onderkruier - paltrok
onderkruipen - supplanteren
onderkruiper - beunhaas, intrigant, mens (klein), onderblijfsel, rat, renegaat, ventje, verdringer
onder kussen - peluw, peul
onderlaag - grondlaag, nederlaag, plankenlaag (bed), steunlaag, substraat, voedingsbodem
onderlaag in een bedstee - laning
onderlaag ter versterking van kleding - belegstuk
onderlaag van takkenbossen - staling
onderlaatst - onlangs
onderlegbalk - dwarsstuk, kespslikhout, legger, rondbalk
onderlegd - bekwaam, deskundig, geleerd, knap, kundig, ontwikkeld, toegerust, voorbereid
onderlegdheid - bekwaamheid, capaciteit, kennis, knapheid, kunde
onderlegger - matje, onderligger, sousmain
onderlichaam - abdomen, onderbuik, onderlijf
onderlicht - onderraam
onderlijf - abdomen
onderlijnen - onderstrepen
onderling - elkaar, reciproque, saam, samen, wederkerig, wederzijds
onderling huwen - connubium
onderling niet afwijkend - gelijk, identiek, overeenkomend
onderling onmeetbaar - incommensurabel
onderling samengroeien van meeldraden - adelfia, adelphia
onderling verband - samenhang, structuur
onderling verbinden - voegen
onderling wisselen - ruilen
onderlinge afhankelijkheid - correlatie, interdependentie, wisselwerking
onderlinge afstemming - coördinatie, koördinatie
onderlinge afwijking - discrepantie, verschil
onderlinge bespreking - discussie, gedachtenwisseling
onderlinge betrekking - correlatie
Onderlinge Levensverzekering van Eigen Hulp -
OLVEH
onderlinge overeenkomst - trust
onderlinge samenhang - interdependentie
onderlinge strijdigheid - tegenstrijd
onderlinge tegenstelling - antithesis, contrast, discrepantie
onderlinge verbinding of aansluiting - geleding
onderlinge verhouding der tonen - toonladder
onderlinge wedijver - animositeit
onderlip - benedenlip
onderlopen - bevloeien, overstromen
onderlosser - hopper
onderluitenant - adjudant
onderlijf - abdomen, hypogastrium
onderlijfje - keurs, onderkeurs
onderlijk - voetlijk
onderlijnen - onderstrepen
ondermaans - aards, sublunarisch
ondermaanse - aarde
ondermaatse vis - nest, puf
onder meer - o.m., zoals
ondermelk - aflaten, taptemelk
ondermelker - sopper
ondermengen - meieren, mengen
onderminister - staatssecretaris
ondermuts - flep
ondermijnen - afbreken, bederven, mineren, ondergraven, sapperen, slopen, verderven, verzwakken
ondermijning - komplot, ondergraving
onderneemzucht - ondernemingsgeest
ondernemen - aangaan, aanvaarden, beginnen, beproeven, durven, treden, uitvoeren, wagen
ondernemend - energiek, speculatief, stoutmoedig
ondernemer - auctionaris, fabrikant, firmant, impressario, leider, organisator, patroon, zakenman
ondernemer inzake concerten - impresario
ondernemer op kunstgebied - impresario
ondernemer van publieke verkopingen - auctionaris
ondernemersbond in Nederland - V.N.O.
ondernemersovereenkomst - kartel
onderneming - actie, bedrijf, beweging, B.V., concern, expeditie, firma, handeling, handelsonderneming, holding, N.V., ontwerp, operatie, plan, plantage, supermarkt, toeleg, trust, veem, voornemen, warenhuis, werkzaamheid, winkelbedrijf, zaak
onderneming die schepen in de vaart brengt - rederij
onderneming tot het opslaan en bewaren van goederen - veem
onderneming voor het slepen van schepen - sleepdienst
onderneming waarbij men veel waagt - waagstuk
ondernemingsdrang - aanpak, activiteit, energie, handelingsdrang, initiatief
ondernemingsgeest - daadkracht, initiatief
ondernemingslust - daadkracht, initiatief
ondernemingsovereenkomst - kartel
ondernemingsraad - bedrijfsraad, or,
ondernemingsvorm - co., compagnie, concern, consortium,firma,
fa, maatschap, N.V., trust
ondernemingszin - initiatief
onderofficier - adjudant, fourier, korporaal o.o., onderluitenant, opper, sergeant, , s.m., wachtmeester
onderofficier bij de administratie - s.m.a.
onderofficier bij de bereden wapens - opperwachtmeester
onderofficier bij de cavalerie - wachtmeester
onderofficier bij de marine - bootsman, bottelier, constabel, konstabel , schipper
onderofficier ter zee - bootsman
onderofficieren - kader, o.o.
onderofficieren en korporaals - kader
onderofficiersrang - adjudant, korporaal, opper(wachtmeester), sergeant, s.m. (sergeant-majoor), wachtmeester
onder ogen zien - trotseren
onder ons - vertrouwelijk
onderonsje - kringetje
onderontwikkeld - achtergebleven
onderpachten - onderhuren
onderpand - bodemerij, borg(som), borgtocht, cautie, garantie, handgeld, hypotheek, onderzetting, securiteit, staangeld, waarborg, zekerheidsstelling
onderpastoor - kapelaan, rector,
onderplaat - vuurplaat
onderraaklijn - subtangens
onderricht - bijles, catechisatie, college, cursus, instructie, instructielering, les, onderwijs, opleiding, rijles, scholing
onderricht in het besturen van een auto - rijles
onderricht in het geloof - catechese
onderrichten - beleren, doceren, instrueren, leraren, leren, lesgeven, onderwijzen, opleiden, propedeutica, scholen, voorgaan, voorlichten,
onderrichtend - didactisch, leerrijk, leerzaam
onderrichtgever - instructeur, docent, leraar, meester, onderwijzer, schoolmeester
onderrichting - bericht, instructie, lering, mededeling, onderwijs, voorschrift
onderrichtingen - instructies, voorschriften
onderricht voor aanstaande moeders - moedercursus
onderrok - japon, petticoat
onderschatten - bagatelliseren, onderwaarderen
onderscheid - differentiatie, differentie, discrimen, discriminatie, distinctie, egard, ongelijkheid, oordeel, orde, verschil
onderscheid maken - discrimineren
onderscheidbaar - apert, blijkbaar, duidelijk, kennelijk,
klaarblijkelijk, onmiskenbaar
onderscheiden - beoordelen, decoreren, distingeren, divers, eren, gedecoreerd, gewaarworden, kennen, kenmerken, kenschetsen, onderkennen, ontwaren, uiteenhouden, uiteenlopend, uitmunten, verschillen, verschillend, zien
onderscheiden (bijv.nw.) - different, discernement, discerneren
onderscheiden persoon - erelid
onderscheidend - kenbaar, kenmerkend
onderscheidene - diverse
onderscheiding - distinctie, eer, eerbied, eermetaal, egard, ereblijk, erepalm, ereteken, medaille, orde, penning, prijs, ridderorde
onderscheidingsteken - attribuut, chevron, decoratie, distinctief, egard, embleem, eredegen, erekruis, erelint, eremetaal, erepalm, eresabel, ereteken, erewapen, gedenkpenning, insigne, kenmerk, kokarde, krans, kruis, lauwerkrans, legpenning, lintje, medaille, medalje, merk, merkteken, orde, ordeteken, plaket, plaquet, rangteken, ridderorde, rozet, ster, streep,
onderscheidingsteken van hoge officier - balk, galon
onderscheidingsvermogen - discernement, inzicht, oordeel
onderscheppen - intercepteren, opvangen, tegenhouden
onderschikkend - afhankelijk, verbonden
onderschikkend voegwoord (verbinding van hoofdzin
met bijzin) - aleer, naarmate, nadat, ofschoon, opdat
onderschikking - subordinatie
onderschragen - bijstaan, helpen, ondersteunen, nderstutten,
steunen
onderschrijven - goedkeuren, ondertekenen, subscriberen
onderschuiving - subrogatie, suppositie, substitutie
ondershands - heimelijk
onderslagbalk - latei
onderspit - nederlaag
onderspit delven - afleggen, onderdoen, verliezen
onderstand - bijstand, hulp, ruggensteun, steun
onderste - benedenste, laagst, laagste
ondersteboven - omver, onderuit, onthutst, overhoop
onderste deel – bodem
onderste deel van de rug - stuitje
onderste deel van een berg - voet
onderste deel van een dak - ozing
onderste deel van een hengelsnoer - ondersim
onderste deel van een huis - kelder, fundament, sou(s)terrain, fundering
onderste deel van een kroonlijst - architraaf
onderste deel van rivierpijler - voeting
onderste deel van een strijkstok - talon
onderste deel van een strijkstok waarmee de snaren gespannen worden - slof
onderste deel van een wervelkolom - heiligbeen, stuit
onderste molensteen waarover de loper rondwentelt - legger
onderste punt - voetpunt
onderste razeil - schoverzeil
onderste rondhout van een mast - onderra
onderste tabaksbladen - voddengoed
onderste verdieping van een gebouw - beletage
onderste vlakke deel van een kroonlijst - architraaf, kornis
onderste voetlid - tars
onderste zolder in een watermolen - krimpzolder
ondersteboven - omver, overhoop
ondersteek - bedgemak, po, slof
onderstel - chassis, gestel, postament, postement, raamwerk,
samenstel, sokkel, standaard, support, voetstuk
onderstel van een auto - chassis
onderstel van een kanon - affuit
ondersteld - aangenomen, hypothetisch, presumeren, presupponeren, putatief, supponeren, vermeend, veronderstellen
onderstellen - aannemen, beweren, gissen, poneren, stellen
onderstelling - aanname, gis, gissing, hypothese, mening, presuppositie, suppositie, vermoeden
ondersteunen - assisteren, bijstaan, dragen, helpen, scoren, stutten, weldoen
ondersteuner - sponsor
ondersteuning - bedeling, bijstand, hulp, kolom, onderdak, onderstand, pijler, pilaar, staander, steun, stut, sublevatie, subsidie, subventie, toelage, zuil
ondersteuningsgeld - subsidie, toelege
onderstoppen - onderdekken, toedekken
onderstrepen - acentueren, beklemtonen, benadrukken, cursiveren, onderlijnen
onderstuk - souterain
onderstuk van een stijl - neut
onderstutten - beschermen, helpen, ondersteunen, schoren, steunen, supporteren
ondertekenaar - intekenaar, subscribent
ondertekenen - paraferen, signeren, subsigneren, waarmerken
ondertekening - autogram, handtekening, onderschrift, paraaf, signatuur, subscriptie, subsignatie
ondertitel - deeltitel, voogdij
onder toezicht - voogdij
ondertoon - zweem
ondertrouwen - aantekenen
ondertussen - echter, intussen, inmiddels, middelerwijl, onderwijl, terwijl, tussentijds, zolang
onderuit - omver, plat, verliezen
onderuitgaan - afgaan, vallen, uitglijden
onderuithalen - tackelen, vloeren
ondervangen - stutten
ondervanging - obvieren, rescontreren
onderverdelen - divideren, sorteren, splitsen
onderverdoving - pijnloos
ondervinden - bekwaam, beleven, duren, ervaren, experiëntie, gewaarworden, kennen, lijden, meemaken, ondergaan, verdragen, vernemen, waarneming
ondervinding - belevenis, bevinding, empirie, ervaring, gebeurtenis, gewaarwording, voorval
ondervloeien - overstromen, onderlopen
ondervoed - hongerig, mager, zwak
onder voorbehoud - o.v.
onder voorwaarde dat - mits, tenzij
onder voorwensel bedekken - bemantelen
ondervragen - examineren, interrogeren, interviewen, tenteren, uithoren, verhoren
ondervrager bij een intelligentiespel - quizmaster
ondervrager en verslaggever - interviewer
ondervraging - enquëte, examen, interpellatie, interview, interrogatie, onderzoek, raadpleging, verhoor, vraaggesprek,
onderwaterboot - duikboot
onderwaterapperaat - snorkel
onderwaterkabine - bathyscaaf
onderwaterloping - dijkdoorbraak, overstroming, watersnood
onderwateropsporingsapparatuur - sonar
onderwaterprojectiel - torpedo
onderwaterstaand - blank
onderwatervaartuig - duikboot, onderzeeboot, onderzeeër submarine
onderwaterzetting - inundatie, inundering
onderweg bezoeken - aandoen
onderweg stilhouden - aanleggen, pauzeren, stoppen
onderwereld - Acheron, dodenrijk, erebus, gehenna, Hades, hel, Hinnomsdal, inferno, mundus, Orcus, penose, schimmenrijk, tartarus
onderwereld figuur - crimineel, gangster
onderwereld (Hebr.) - sjeool
onderwerp - behandelingspunt, chapiter, gegeven, grondslag, hoofdgedachte, hoofdthema, materie, motief, object, punt, stof, subject, sujet, tema, thema, voorwerp, zaak, zinsdeel,
onderwerp van behandeling - agendapunt, materie, tekst
onderwerp van lachlust - risee
onderwerp van een muziekstuk - thema
onderwerp van gesprek - chapiter, object, propoost, punt, subject, thema, topic
onderwerp van vele chansons - amour
onderwerpelijk - subjectief, willekeurig
onderwerpen - bedwingen, buigen, knechten, knevelen, krommen, onderdrukken, overmeesteren, overweldigen, submitteren, verootmoedigen, zwichten
onderwerping - berusting, discipline, dwang, gelatenheid, lijdelijkheid, lijdzaamheid, onderdanigheid, onderdrukking, ootmoed, overgave, overmeestering, soumissie, subjectie, submissie, tiranie, tucht
onderwezen - geleerd, knap, wijs
onderwicht - manco
onderworpen - afhankelijk, berustend, blootgesteld, deemoedig, gedwee, geknecht, gelaten, getemd, horig, nederig, lijdend, onderdanig, onderhevig, ootmoedig, serviel, slaafs, soumis, tam, volgzaam, ondergeschikt
onderworpen aan (invloed of inwerking) - blootgesteld, onderhevig,
onderworpen nederigheid - onderdanigheid, ootmoed
onderworpene - slaaf, horige, lijfeigene
onderworpenheid - deemoed, deemoedigheid, gedweeheid, lijdzaamheid, onderdanigheid, ootmoed, ootmoedigheid, slaafsheid, submissie
onderwijl - inmiddels, intussen, ondertussen
onderwijs - instructie, leer(stof), lering, les, onderrichtopleiding, studie
onderwijs - l.o. (M)ULO, VMO, MAVO, HAVO, MVO, MO, VWO, HO NO, BLO
onderwijs - en ontwikkelingsinstelling - V. U..
onderwijs aan niet-leerplichtigen - herhalingsonderwijs
onderwijs geven - leren
onderwijs in stemgebruik - logopedie
onderwijsautoriteit - inspecteur, schoolopziener
onderwijsgebouw - school
onderwijs genieten - leren, studeren
onderwijsgerei - leermiddel
onderwijsinrichting - les. lts, school, seminarie, th, ths
onderwijsinrichting voor aspiranten van een klooster - juvenaat
onderwijsinstelling - academie, atheneum, school, instituut, lyceum, gymnasium, hogeschool, kweekschool, HBS, MMS, LTS, UTS, MTS, HTS, TH, seminarie, seminarium, toneelschool, universiteit
onderwijskracht - docent, gouvernante, gouverneur, hoogleraar, juf, juffrouw, lector, leraar, leermeester, lerares, meester, onderwijzer, onderwijzeres, professor, schooljuffrouw, schoolmeester
onderwijskundig - p(a)pedagogisch, didactisch
onderwijskunst - didactiek, paedagogie
onderwijsmateriaal - aanwijsstok, driehoek, landkaart, leerboek, liniaal, passer, schrift, schoolboek, schoolbord
onderwijsmethode - didactiek
onderwijsprogramma - leerplan
onderwijssysteem in taal - globaalmethode, lezen
onderwijsvernieuwer - Dalton
onderwijs voor rijbewijs - rijles
onderwijsvorm - mo
onderwijzen – aanleren, dicteren, doceren, instrueren, leren, lesgeven, onderrichten, voorgaan,
onderwijzend - didactisch, leerzaam, lerend
onderwijzer - docent, frik, leerkracht, leermeester, leraar, meester, opvoeder, paedagoog, pedant, schoolmeester
onderwijzer (Hebr.) - rebbe
onderwijzeres - docente, juf, leerkracht, lerares
onderwijzersdiploma - akte
onderwijzersopleiding - kweekschool, p.a. (pedagogische akademie)
onderwijzing - lering
onderzaat - onderdaan
onderzeebootraket - polaris, sark, serb
onderzeeër - duikboot, onderzeeboot, submarine, U-boot
onderzees leven - mesoplankton, nekton, vissen, plankton
onderzeese rug - bank, drempel, klif, koraalrif, ondiepte, plaat, rif, zandbank
onderzeil - kelkebakje, fok
onderzetsel - matje, onderzetje, treefje
onderzetstuk - basis, driepoot, piëdestal, schraag, standaard
statief
onderzetter - kelkebakje, tafelmatje
onderzetting - borg, hypotheek, waarborg
onderzocht - beproefd, getest
onderzoek - analyse, beoordeling, beoordeling, enquête, essaai, examen, beoordeling, expertise, indagatie, inspectie, keuring, nakijken, naspeuring, omvraag, peiling, proef(neming), research, speurwerk, test, toets(ing), verhoor, visitatie
onderzoek naar de aanwezigheid van delfstof - exploratie,
onderzoek naar de oorzaak van ziekten - aetlologie
onderzoek naar de woorden in oude, bedorven tekst - tekstcritiek
onderzoek naar echtheid - verificatie
onderzoek naar kennis - examen, repetitie, test
onderzoek naar rasverbetering - eugenese
onderzoek naar smaak - proeven
onderzoek naar vingertoplijnen - dactyloscopie
onderzoek van een land - exploratie
onderzoek van een stuk grond op aanwezigheid van delfstof - prospectie
onderzoek van het gehalte van goud of zilver - essaai
onderzoeken - beproeven, doorzoeken, essaaieren, essayeren, examineren, keuren, meten, nagaan, napluizen, nasnuffelen, naspeuren, nasporen, navissen, navorsen, nazien, peilen, perquireren, polsen, proberen, proeven, recenseren, scrutineren, snuffelen, sonderen, speuren, tenteren, testen, toetsen , uitpluizen,visiteren, vorsen
onderzoeken door bekloppen - percuteren
onderzoekend kijken - spieden
onderzoeker - analist, detective, enquêteur, examinator, explorateur, geleerde, informateur, inspecteur, laborant, natrekker, observator, peiler, rechercheur, rekwirent, requirent, revisor, speurder, visiteur, vorser, uitpluizer,
onderzoeking - exploratie, visitatie
onderzoekingsmiddel - reagentia
onderzoekingstocht - expeditie
onderzocht - getest
onderzwaveligzuur - dithionigzuur
onderzijde - benedenkamt, onderkant
ondeskundige - beunhaas, dilettant, kwakzalver, leek, ondeskundige, oningewijde
ondeugd - apenkop, belhamel, bengel, euvel, gebrek, guit, guitig, guitigheid, kattenkwaad, kwajongen, leemte, mankement, nietsnut, rakker, rekel, schalk, schelm, schuld, slechtheid, snaak, tekortkoming, verdorvenheid, zonde,
ondeugdelijk - defect, gebrekkig, kapot, onsolide, rot, slecht, waardeloos
ondeugdelijkheid - gebrekkigheid, waardeloosheid
ondeugdelijke waar - rommel
ondeugend - brutaal, slecht, guitig, lastig, loos, nesterig, ongezeglijk, onkuis, onzedelijk, plat, plaagziek, schalks, slecht, snaaks, spotachtig, onzedelijk, stout,
ondeugende bakvis - meisje, nest
ondeugendheid - guitigheid, schalksheid, slechtheid, stoutheid,
ondeugende jongen - belhamel, bengel, dugniet, kwajongen, rekel, snotaap, snotneus, vlegel
ondeugende vrouw - feeks
ondicht - proza; lek
ondichterlijk - alledaags,prozaïsch, a poëtisch,
ondienstig - nutteloos, onnut
ondiepe kom in het veen - schenk, slenk,
ondiepe plas - zoel
ondiepe porseleinen kom - klapmuts
ondiepe ronde kom - bekken
ondiepe smalle sloot - greppel
ondiepe snijwond - schram
ondiepte - bank, drempel, kuiltje, slenk, syrte, wad
ondiepte in de Noordzee - Doggersbank
ondiepte in het IJsselmeer - Pampus, Vrouwenzand
ondiepte in het water - drempel, wad
ondiepte in zee - rif, zeekat
ondiep tonnetje - vloot, vlotje
ondiep water - grep, greppel, poel, sloot, ven, vliet
ondier - beul, draak, feniks, gedrocht, griffioen, leviathan, loeder, monster, mormel, onmens, wreedaard
onding - loer, lor, prul, tod, vod
ondoelmatig - ongeschikt
ondoenbaar - onmogelijk, onuitvoerbaar
ondoenlijk - onbegonnen, onmogelijk, onuitvoerbaar
ondogmatisch - vrijzinnig
ondoordacht - dartel, gedachteloos, lichtvaardig, lichtzinnig, loszinnig, onbekookt, onberaden, onberedeneerd, onbesuisd, onbezonnen, ondegelijk, onvoorzichtig, oppervlakkig, roekeloos,
ondoordacht iets zeggen - ontvallen, uitflappen
ondoordringbaar - hermetisch, impenetrabel, impermiabel, onnaspeurbaar, waterdicht
ondoordringbaar bos - brousse, jungle, oerwoud, rimboe
ondoordringbaar woud in Brazilië - selva
ondoorgrond - onbegrepen, onverklaard
ondoorgrondelijk - duister, grondeloos, impenetrabel, moeilijk, onbegrijpelijk, onnaspeurbaar, onpeilbaar, peilloos
ondoorlaatbaarheid - opaciteit
ondoorlat end - impermeabel, luchtdicht, ondoordringbaar, ondoorzichtig, troebel, waterdicht
ondoorschijnend - adiafaan, opaak, troebel
ondoorschijnend gemarmerd glas - marbriet
ondoorschijnend glas - melkglas
ondoorstaanbaar - overweldigend
ondoorzichtig - adiafaan, adiataan, dof, intransparant, malachiet, onklaar, onbegrijplijk, opaak, schemerig, troebel, wazig
ondoorzichtig dof - mat
ondoorzienbaar - onbegrijpelijk
ondraagbaar - onverduurbaar
ondraaglijk - duldeloos, hels, onduldbaar, onuitstaanbaar
ondubbelzinnig - duidelijk, helder, klaar
ondubbelzinnigheid - helderheid, klaarte
onduidelijk - algemeen, ambigu, bedekt, binnensmonds, dof, doffig, dubbelzinnig, duister, geheimzinnig, indistinct, inexplicabel, ingewikkeld, loslippig, mysterieus, mistig, nebuleus, nevelachtig, nevelig, obscuur, onbegrijpelijk, onbestemd, onbevattelijk, onhelder, onklaar, onleesbaar, onverstaanbaar, onvertaalbaar, opaak, raadselachtig, samengesteld, schemerig, tortueus, troebel, tweeledig, twijfelachtig, vaag, verward, wazig
onduidelijk praten - lallen
onduidelijk spreken - binnensmonds, fluisteren, lispelen, mompelen, mummelen, prevelen
onduidelijk worden - vervagen
onduidelijk zien - astigmatisme
onduidelijke geluiden - gefluister, gemorrel, geritsel, geruis, gesis
onduidelijke handtekening - pataraffe
ondulatie - golving, haargolving, slingering, undulatie
onduldbaar - hemeltergend, intolerabel, ondraaglijk, onduidelijk, onduldbaar, ontoelaatbaar, onuitstaanbaar
onduleertang - haarkrultang
onduleren - golven, haargolven
onduline - slangeloop
onecht - apocrief, bogus, buitenechtelijk, factice, geëmiteerd, gluipeig, illegitiem, irreëel, leugenachtig, na(gemaakt), namaak, nep, loos, nagemaakt, ondergeschoven, ongeloofwaardig, onnatuurlijk, onwaar, onwaarschijnlijk, onwerkelijk, onwettelijk, onwezenlijk, pseudo, spurius, vals
onecht fluweel - velvet, velveteen
onecht kind - bastaard, bastaardzoon, buitenbeentje, hybride
onecht porselein - fayence
onechte bittere amandelolie - nitro-benzol
onechte braziel - braziliehout
onechte kunst - kitsch
onechte smaragd - peridot
onechtelijk - buitenechtelijk, overspelig
onechtheid - namaak, onwettigheid, onwettelijkheid
oneconomisch - onvoordelig
onedel - eerloos, gemeen, ignobel, laag, laaghartig, min, slecht, vals
onedel metaal - pleet
oneendrachtig - verdeeld
oneenparig - ongelijkmatig
oneensgezindheid - discordantie, onmin, twist
oneer - belediging, berisping, blaam, blamage, schande, schandvlek, smaad
oneer aandoen - blameren
oneerbaar- aanstootgevend, immodest, immoreel, incorrect, indecent, laagstaand, obsceen, onbetamelijk, onfatsoenlijk, onkuis, ontuchtig, onwelvoeglijk, onzedelijk, onzedig, schunnig
oneerbaarheid - obsceniteit, onkuisheid, ontuchtigheid, onzedelijkheid
oneerbiedig - brutaal, impudiek, irreverent, kwetsend, spottend
oneerbiedige bejegening - spot, spotternij
oneerbiedige scherts - spot
oneerbiedigheid - impiëteit
oneerlijk - achterbaks, bedrieglijk, deloyaal, dubbelhartig, gemeen, illoyaal, leugenachtig, loens, loos, louche, meinedig, misleidend, onoprecht, onwaar, scheel, slecht, slinks, smerig, trouweloos, unfair, vals, valselijk, veil, verborgen, verraderlijk, vies, vuil,
oneerlijk bij het spel - oneus
oneerlijk persoon - bedrieger, dief, konkelaar, leugenaar
oneerlijke mededinging - deloyaal
oneerlijke speler - aaszak, knoeien, knoeier
oneerlijkheid - bedrog, deloyaliteit, valsheid
oneerlijk persoon - dief
oneervol - roemloos
oneet - lidrus
oneetbaar - bedorven, onconsumabel, onsmakelijk, onverteerbaar
oneetbaar vet - talk
oneetbare boomvrucht - sleebes
oneffen - hobbelig, inegaal, noppig, oneven, ongebaand, ongelijk, ribbelig, ruig, ruw, veranderlijk
oneffen worden - greinen
oneffen ijs - rulijs
oneffen rand - braam
oneffenheden wegnemen - afslachten, effenen, gladhameren
gladmaken, planeren, schaven, vijlen
oneffenheid - bobbel, braam, buil, bult, hobbel, kartel, kom, korst, nop, ribbel, ruwheid
oneffenheid van tekenpapier - korn
oneigen kind - stiefkind
oneigenlijk - figuurlijk, metaphorisch, overdrachtelijk, symbolisch, zinnebeeldig
oneigenlijke figuurlijke uitdrukking - troop, trope
oneindig - altoosduirend, buitengemeen, buitensporig, grenzeloos, eeuwig, eindeloos, immens, mateloos, onmetelijk, ontelbaar, voortdurend
oneindig (muz.) - In finito
oneindig geduld - engelengeduld
oneindig groot - onmetelijk
oneindig klein deel van een oppervlak - vlakelement
oneindige ruimte - heelal
oneindige tijd - eeuwigheid
oneindigheid - eeuwigheid, grenzeloosheid, heelal, infiniteit, immensiteit, onbegrensdheid, onmetelijkheid
onelastisch - stijf, stug
onenig - different, oneens, tweedrachtig, verdeeld
onenigheid - altercratie, brouille, conflict, contestatie, contentie, debat, deining, different, disharmonie, dispuut, geharrewar, gehaspel, gekibbel, gekijf, geschil, gekrakeel, geredekavel, heibel, herrie, hommeles, kabaal, keet, kibbelpartij, kif, kift, krakeel, kwaad, kwestie, kijf, last, matschudding (barg.), meningsverschil, mikmak, misverstand, mot, ongenoegen, onmin, onvrede, onvree, oorlog, oremus, rel, ruzie, scène, scheiding, scheuring, splitsing, stampei, stribbeling, strubbeling, spul, trammelant, tweedracht, tweespalt, twist, vechtpartij, verdeeldheid, verschil, vete, woordenstrijd, wrijving
onera - bezwaren, lasten
onereren - belasten, bezwaren.
onereus - bezwarend, drukkend, lastig, moeilijk, moeitevol
onergdenkend - argeloos
onergdenkend publiek - goegemeente
onerkentelijkheid - ondank
onervaren - beginnend, groen, nieuw, onbedreven, ongeoefend, onkundig, onnozel, onschuldig, vers
onervarenheid - groenheid
onervaren jongeman - beginneling, broekje, groentje, melkbaard, melkmuil, vlasbaard
onervaren mens - beginneling, groentje, melkmuil, nieuweling
onervaren soldaat - filler, recruut
onervaren zeeman - baar
onervarenheid - inexperiëntie
onetthetisch - smakeloos
oneven - hobbelig, onpaar
oneven (roulette) - impair
onevenhoevig dier - ezel, paard, tapir
onevenrechtigheid - disproportie
onevenredig - ongelijkmatig, ongelijkverdeeld
onevenredigheid - asymmetrie
onevenredigheid in afmetingen - ametrie
onevenwichtig - dionysjsch, gedesequilibreerd, labiel, onbeheerst, ongelijkmatig
onevenwichtigheid - labiliteit
onfatsoenlijk - alledaags, indecent, lelijk, lomp, min, onbehoorlijk, onbeschoft, onbetamelijk, oneerbaar , ongemanierd, ongepast, onkies, onoorbaar, ontoelaatbaar, onopgevoed, onwelvoeglijk, plat, triviaal
onfeilbaar - onmiskenbaar, onvermijdelijk, stellig, volmaakt, zeker,
onfortuinlijk - ongelukkig
onfraai - lelijk
onfris - bedompt, duf, gemeen, goor, groezelig, muf, naar, onhygienisch, onverkwikkelijk, slonzig, smoezelig, stinkend, vervelend
ongaaf - beschadigd, geschonden, gewond, stuk
ongaar - rauw.
ongaarne - afkerig, contrecoeur, gedwongen, kwaadschiks, node, noodgedwongen, ongraag, onwillig, schoorvoetend, tegenzin, ternauwernood
ongans - gortig, ongezond, onwel, ziekelijk
ongastvrij - karigheid, inhospitaliteit, onherbergzaam, onveilig
ongastvrijheid - inhospitaliteit, karigheid
ongeacht - loom, melig, niettegenstaande, ondanks
ongeanimeerd - lusteloos, sloom
ongebaand - onbegaanbaar
ongebakken - rauw
ongebakken brood - deeg
ongebezigd - ongebruikt
ongebleekt - crèmekleurig, ecru, ruw
ongebleekt linnen - canvas
ongebloemd - ongekunsteld, onopgesmukt
ongeblust - watervrij; brandend
ongebluste kalk - kalkoxyde
ongebogen - astrant, recht, star, strak, stram, ongezeggelijk, ongezeglijk
ongebonden - dartel, libertijns, licentieus, lichtzinnig, liederlijk, los, losbandig, loshangend, neutraal, ongeregeld, onzedelijk, tuchteloos, vrij, wulps, zedeloos
ongebondenheid - vrijheid
ongebonden soep - bouillonconsommé
ongebonden stijl - proza
ongebondenheid - losbandigheid, losgeslagenheid
ongeboren kind - nasciturus
ongeboren vrucht - embryo, foetus
ongebreideld - teugelloos, tomeloos, toomloos
ongebroken - gaaf, heel, intact
ongebruikelijk - abnormaal, afwijkend, ongewoon
ongebruikt - braak, maagdelijk, nieuw, onaangeroerd, ongebezigd, ongebruikte, ongeschonden, smetteloos, vers
ongebruikte postzegel - postfris
ongebuild tarwemeel - krop
ongeciviliseerd - onbeschaafd, onfatsoenlijk, vlot, wild
ongecompliceerd - duidelijk, eenvoudig, gemakkelijk, gewoon, glad, naïef, ongekunsteld , primitief, simpel, uitvoerbaar, vloeiend
ongecultiveerd - onbeschaafd, wild, woest
ongecompliceerde muziek - punk
ongecordineerd - losstaand, rommelig
ongecultiveerd - onbehouwen, onbeschaafd, ongevormd, onontgonnen, wild, woest,
ongedaan maken - tenietdoen
ongedacht - onverwacht
ongedagtekend - ongedateerd
ongedateerd - ongedagtekend
ongedeerd - gaaf, gered, gezond, heel, heelhuids, intact, ongeschonden, onverlet, safe, veilig
ongedenkwaardig - immemorabel
ongedesemd brood - matse
ongedierte - gespuis; insekten, insecten, parasieten
ongediciplineerd - ongeregeld, tuchteloos
ongeduld - drift, gejaagdheid, haast, onrust, spanning
ongeduldig - gejaagd, ongedurig, onrustig, rusteloos
ongeduldig maken - ergeren, irriteren, prikkelen
ongeduldig wachten - popelen
ongedurig - grillig, ongestadig, onrustig, rusteloos, veranderlijk, wispelturig
ongedurig heen en weer lopen - ijsberen
ongedurigheid - onrust, rusteloosheid
ongedwee - weerbarstig
ongedwongen - amikaal, arbitrair, facultatief, familiaar, frank, gemoedelijk, gewillig, kunsteloos, lichtzinnig, los, natuurlijk, onbeklemd, onbelemmerd, onbevangen, ongekunsteld, spontaan, tiber, vlot, vrijmoedig, vrij(willig),
ongedwongen feest - party
ongedwongen (muz.) - leggiero
ongedwongen opwelling - spontaniteit
ongeëvenaard - enig, uniek, uitstekend, weergaloos,
ongefundeerd - ongegrond
ongegeneerd - erg, lompheid, los, onbekommerd, ongemanierd, onvormelijk, ruw, schaamteloos, zeer
ongegeneerdheid - grofheid, lompheid, ongemanierdheid, ruwheid, schaamteloosheid, ongepastheid
ongegist bier – wort
ongegist sap - aalbessensap
ongegist druivensap - most
ongegiste wijn - most
ongegoed - arm
ongegrendeld - open
ongegrond - gratuit, klakkeloos, onbillijk, ongefundeerd, ongemotiveerd, onrechtmatig, onredelijk, onverantwoord
ongegrond oordeel - vooroordeel
ongegronde gedachte - waandenkbeeld, waanidee
ongegronde hoop - illusie
ongegronde mening - droombeeld, waan
ongegronde verwachting - hersenschim, luchtkasteel
ongehavend - onbeschadigd
ongehinderd - onbelemmerd, ongemoeid, ongestoord, vrij(elijk)
ongehoord - akelig, afschuwelijk, afstotend, buitengewoon, buitensporig, eigenwijs, erg, hemeltergend, kras, lelijk, onduldbaar, ongepast, ongezeglijk, raar, rebels, verregaand, vreemd, ijselijk, zeer, zonderling
ongehoorde grootte - enormiteit
ongehoorzaam - eigenwijs, rebels, ongezeggelijk, ongezeglijk, onhandelbaar, recalcitrant, stout, weerspannig
ongehoorzaam kind - stouterd
ongehoorzaamheid in het leger - insubordinatie
ongehuicheld - oprecht
ongehuwd - alleenstaand, celibaat, echteloos, eenlopend, eenzaam, eerbaar, ongetrouwd, vrijgezel
ongehuwd samenleven - hokken
ongehuwd man - celibatair, o.m. ,vrijgezel
ongehuwde - agamist, celibatair, deern(e), juffrouw, meisje, vrijgezel, vrijster
ongehuwde (Ind.) - budjang
ongehuwde jonge vrouw - maagd
ongehuwde staat - agamie, celibaat
ongehuwde toestand - agamie, celibaat
ongehuwde vrouw - begijn, juffrouw, vrijster, o.v., spinster
ongeïnteresseerd - interesseloos, kil, koel, lusteloos, onverschillig
ongekend - buitengewoon, enorm, nieuw, onbekend, uniek
ongekleed - bloot, naakt
ongekleurd - blank, kleurloos, natief, naturel
ongekookt - rauw
ongekookte rijst - beras, bras
ongekookte stijfsel - amidon
ongekrenkt - ongedeerd, ongeschonden
ongekreukt - effen, glad, ongekrenkt,
ongekuist - grof, obsceen, onverzorgd, plat, ruw
ongekunsteld - eenvoudig, gewoon, ingénu, los, naïef, natuurlijk, ongedwongen, ongeforceerd, ongeveinsd, sober, spontaan, vrij
ongekunsteld meisje - ingénue
ongekunstelde eenvoud - argeloosheid, naïviteit, onnozelheid, simpliciteit
ongekunsteldheid - eenvoud, eenvoudigheid, impliciteit, ingenuïteit, marinisme, naïviteit, natuurlijkheid, ongedwongenheid, ongeforceerdheid, simpliciteit, soberheid, spontaneïteit
ongekweld - ongeplaagd
ongekwetst - ongedeerd
ongel - ineptie, ongerijmdheid, reuzel, smeer, talk, vet
ongelaagd gesteente - graniet, porfier
ongelaagdheid - homogeniteit
ongeladen - leeg
ongeladen materiedeeltje - neutrino, neutron
ongeld - onkosten, opcenten, opgelden
ongeldig - caduc, illegaal, illegitiem, incompetent, kaduk, kaduuk, nietig, onbevoegd, onwettig, vals, verlopen, wederrechtelijk
ongeldig verklaren - amortiseren, annonceren, annuleren, casseren, modificeren
ongeldig heidsverklaring - amortisatie, annulatie, diskwalificatie,
ongeldig worden - verjaren, verlopen
ongeldigwording - peremptie, verjaring
ongeldigheid - gezagloosheid, incompetentie, invaliditeit, nietigheid, nulliteit
ongeleerd - dom, ongeletterd
ongeleerde - leek
ongelegen - lastig, importuun, inconvenabel, inconveniënt, inopportuun, ongeschikt, onpas, ongunstig
ongelegen komen - importuneren, storen
ongelegen ogenblik - ontij, ontijd
ongelegen tijdstip - onstade
ongelegenheid - geldgebrek, importuniteit, incommoditeit, inconveniëent, moeilijkheid, verlegenheid
ongeletterd - analfabeet, dom, ongeleerd
ongeletterd mens - analfabeet, domoor
ongeletterde - barbaar
ongelikt - ongepolijst, onbeschaafd, onbeschoft, ongemanierd, ongepolijst, (p)lomp, ruw
ongelimiteerd - onbegrensd, onbepaald, onbeperkt
ongelinieerd - ongelijnd
ongelkaars - smeerkaars
ongelofelijk - buitengewoon, fabelachtig, onaannemelijk, ongelooflijk, ongeloofwaardig
ongelogen - echt, eerlijk, stellig, waar, zeker
ongeloof - wantrouwen
ongelooflijk - fabuleus, fantastisch, verbluffend
ongelooflijkheid - onaannemelijkheid
ongeloofwaardig - apocrief, duister, fabuleus, fantastisch
ongeloofwaardig verhaal - fabel, legende, verzinsel
ongelooide runderhuid - seroen
ongelouterd - ongezuiverd
ongelovig - heidens, ongodsdienstig, wantrouwend
ongelovige - afvallige, agnosticus, atheïst, giaur (Turks), heiden, kaffer, kafir,
ketter, ongodsdienstige, paganist, vrijdenker
ongelovige (Arab.) - agnosticus, heiden, kafir, kaffer, ketter
ongelovige (Perz.) - geber
ongelovigen - infideles
ongelovigheid - increduliteit, wantrouwen
ongeluk - aanrijding, aanvaring, accident, botsing,
kruis (fig.), malheur, mankement, mispunt, noodlot, ongeval, onheil, rampspoed, schipbreuk, sinister, slag, tegenslag, tegenspoed, treinramp, val, verderf, weerslag,
ongelukje - malheur
ongelukkig - deerlijk, ellende, ellendig, erbarmelijk, hard, heilloos, jammerlijk, kwalijk, misere, noodlottig, rampspoedig, rampzalig, sinister,
ongelukkig lopen - kreupel, strompelen
ongelukkig lot - noodlot
ongelukkig mens - ellendige
ongelukkig zijn – kwalijk
ongelukkige - gebrekkige, verminkte
ongelukkigerwijs - helaas
ongeluksbericht - jobstijding
ongeluksbode - jobsbode, onheilsbode
ongeluksbrief - uriasbrief
ongeluksdag - diësater, vrijdag
ongeluksdier - kraai, raaf
ongeluksgetal - dertien
ongeluksgodin - Ate
ongeluksjaar - rampjaar
ongelukskind - oedipus, ongeluksvogel, pechvogel
ongeluksplaats - onheilsplek, rampgebied
ongeluks profeet - alarmist
ongeluksprofetes - Cassanära
ongelukstijding - jobstijding
ongeluksvogel - pechvogel, schlemiel, wanboffer
ongelijk - disparaat, geaccidenteerd, hobbelig, incongruent, inegaal, noppig, oneffen, ongelijksoortig, onrecht, ruig, rul, ruw, veranderlijk, verschillend
ongelijk krijgen - verliezen
ongelijkbaar - ongelijksoortig, onvergelijkelijk, weergaloos
ongelijkbrekend - anisotroop
ongelijkheid - dissimilariteit, impariteit, oneffenheid, verschil
ongelijkmatig - inegaal, heteronym, heteroniem, heteronoom, labiel, luimig, onevenredig, onevenwichtig, wisselvallig, ongelijk stuk - brok
ongelijk van humeur - labiel, luimig
ongelijke breedte/van... - verdreven
ongelijkslachtig - disparaat, heterogeen
ongelijksoortig - anders, different, disparaat, heterogeen, incongruent, ongelijk, uiteenlopend, verschillend
ongelijksoortigheid - heterogeniteit
ongelijkvleugelig insekt - wants, waterloper
ongelijkvormig - heteromorf
ongemak - eksteroog, gebrek, hinder, incommoditeit, kwaal, letsel, moeite, onconveniënt, (over) last, ongerief, spit, storing,
ongemakkelijk - balorig, duchtig, hinderlijk, humeurig, krachtig, lastig, moeilijk, nukkig, ongeriefelijk, ongerieflijk, stroef, veeleisend, vervelend, ziekte
ongemakkelijk persoon - despoot, dwingeland, lastpak, lastpost, tiran
ongemakken - strapatsen
ongemak veroorzaken - belemmeren, kwellen
ongemanierd - boers, bot, grof, lomp, onbehouwen, onbeleefd, onbeschaamd, onbehouwen, onbeleefd, ongepast, ongeschoft, ongegeneerd, onhebbelijk, onhoffelijk,onopgevoed, onwellevend, onwelwillend, ploertig, plomp, ruw
ongemanierd mens - lomperd, proleet
ongemanierde lomperd - kinkel
ongemanierdheid - grofheid, lompheid, onbehouwenheid, onhebbelijkheid, ruwheid, schaamteloosheid
ongemanierd lachen - ginnegappen
ongemanierd mens - hufter
ongemeen - apart, buitengewoon, exclusief, extra, ongewoon, singulier, uitermate, uitmuntend, uitzonderlijk, zeer, zonderling
ongemeend - gehuicheld
ongemerkt - achterbaks, sluiks, slinks, heimelijk, steels, stiekem, stilletjes, tersluiks
ongemoeid - onbelemmerd, ongehinderd, ongestoord, vrij
ongemoeid laten - ontzien, respecteren
ongemotiveerd - argeloos, klakkeloos, naïef, ongefundeerd, vertrouwend, willekeurig
ongemotiveerde vrees - fobie
ongenaakbaar - hoogmoedig, ontoegankelijk, trots
ongenade - defaveur, ongunst, toorn, wangunst,
ongenadig - erg, guur, hard, hardvochtig, hevig, onbarmhartig, ruw, ruw, wreed, zeer
ongeneeslijk - incurabel, onheelbaar
ongenegen - onbereid, ongezind
ongeneigd tot beweging - apat(h)isch, indolent, loom, lusteloos, passief, sloom
ongeneigd tot werken - lui, inert
ongenietbaar - bitter, humeurig, kregel, neetorig, onsmakelijk, taai, toornig
ongenoegen - kift, misnoegen, onenigheid, ontevredenheid, ruzie, strubbelig, twist
ongenoeglijk - onplezierig, vervelend
ongeroepen - onverwachts, plotseling
ongeroerd - onaangedaan, onbewogen
ongerooide boomstomp - nol
ongerust - angstig, bang, bekommerd, bezorgd, onrustig, piekerend, zorgvol
ongerustheid - angst, bekommering, bekommernis, bezorgdheid, onrust, zorg
ongerust maken - bezighouden
ongerijmd - absurd, disparaat, dwaas, gek, idioot, Incongruiteit, inept, onlogisch, onzinnig, paradoxaal, zot
ongerijmdheid - absurditeit, dwaasheid, ineptie
ongerijmde uitspraak - paradox
ongerijpte kaas - kwark
ongesalarieerd - onbezoldigd
ongeschaafd - grof, korrelig, ruw
ongescheiden - aaneen
ongeschikt - afgekeurd, incapabel, incompetent, onbekwaam, onbevoegd, onbruikbaar, ondeugdelijk, ondoelmatig, ongelegen, onpas
ongeschikt bevonden - afgekeurd
ongeschikt ogenblik - onpas, ontijdig
ongeschikt verklaren - afkeuren
ongeschikt voor arbeid - invalide
ongeschikt voor bacteriën - steriel
ongeschikt voor gezelligheid - insociabel
ongeschiktheid - incapaciteit
ongeschilderd - blank
ongeschoeid - barrevoets, blootsvoets
ongeschoeid geestelijke - karmeliet
ongeschoeide kloosterling - barrevoeter
ongeschokt - onwankelbaar, standvastig, vast
ongeschonden - algeheel, compleet, gaaf , heel, heelhuids, intact, rein, onaangeroerd, onbedorven, onbeschadigd, ongedeerd, ongerept, ongeschokt, ongevlekt, perfect, puntgaaf, puur, schoon, virginaal, volledig, zuiver
ongeschoolde arbeider - loswerkman
ongeschooldenloon - minimumloon
ongeschoren - harig, ruw, stoppelig
ongeschreven recht - adat, gewoonterecht
ongeschreven wet van eer en fatsoen - erecode
ongeslachtelijk - negatief
ongeslachtelijke of geslachtelijke voortplantingscel bij eencellige dieren - spore
ongesloten - open, toegankelijk
ongesloten kromme lijn - parabool
ongespannen - los, slap
ongesplitst - heel, onverdeeld
ongestaag - buiig
ongestadig - aarzelend, astatisch, bedenkelijk, buiig, bijkans, bijna, dubieus, duister, grillig, huiverig, instabiel, labiel, onbepaald, onberekenbaar, onbeslist, onbestendig, onbetrouwbaar, ongedurig, onstandvastig, onvast, onwis, onzeker, twijfelachtig, tijdelijk, vaag, vagelijk, veranderlijk, vergankelijk, versatiel, wankel, wankelbaar, wispelturig, wisselvallig
ongestadig weer - kwakkelweer
ongestadig zijn - aarzelen, kwakkelen, lammenadig, twijfelen, walen, wankelen, weifelen
ongesteld - belabberd, beroerd, lamlendig, lammenadig, luchtziek, misselijk, onlekker, onpasselijk, onwel, suf, treinziek, zeeziek, ziek, zwak
ongesteldheid - euvel, indispositie, kater, kwaal, menstruatie, ziekte
ongesteldheid na een drinkgelag - kater
ongestolde lava - magma
ongestoord – onaangedaan, kalm, rustig, sereen, vredig
ongestoord kalm -helder, onbewolkt, sereen
ongestraft - straffeloos
ongetekend - anoniem, naamloos, ongesigneerd
ongeteld - ontelbaar
ongeteld kopen - roezen
ongetemd - koest, onbedwongen, ontembaar, ruw, teugelloos, tomeloos, wild, woest
ongetemde - wilde
ongetemperd - onverflauwd, onverminderd
ongeteugeld - buitensporig, ongebreideld, teugelloos, tomeloos,
ongetoomd - teugelloos, tomeloos
ongetrouwd - ongehuwd, vrijgezel
ongetrouwde juffrouw - spinster
ongetwijfeld - absoluut, beslist, gewis, onbetwistbaar, pertinent, positief, stellig, waarlijk, wis, zeker
ongetwijnd - ongetweernd, vlotzijde
ongevaarlijk - benigne, beschut, gedekt, goedaardig, onschadelijk, onschuldig, safe, veilig, zeker,
ongeval - accident, malheur, misval,
ongeluk, panne, ramp
ongeval met een auto - panne
ongevallenwet - W.A.O.
ongevallig - onaangenaam, onwelgevallig
ongeveer - bijkans, bijna, circa, ca., globaal, nagenoeg, omstreeks, omtrent, ong., plusminus, p.m., zowat
ongeveinsd - eenvoudig, eerlijk, hartelijk, ongemaakt, onomwonden, onverbloemd, openhartig, openlijk, oprecht, openlijk, rechtuit, regelrecht, rondborstig, ronduit, ruiterlijk,
ongeveinsdheid - oprechtheid
ongeveinsde natuurlijkheid - eenvoud
ongeverfd - blank, naturel
ongeverfde wol - natuurwol
ongevoeglijk - onbehoorlijk, onbetamelijk, smerig, vies
ongevoeglijkheid - onbetamelijkheid, onfatsoenlijkheid
ongevoelig - apatisch, cynisch, dikhuidig, flegmatiek, gevoelloos, hard(vochtig), impassief, impassibel, indifferent, insensibel, kaal, koel, koud, lauw, lazarus, lethargisch, onaangedaan, onaandoenlijk, onbarmhartig, onbewogen, ongemerkt, ongeroerd ongeroerd,, ruw, steenhard, verdoofd, verhard, verstokt, wreed
ongevoelig persoon - ijskonijn
ongevoelig voor genot - blase
ongevoeligheid - apathie, insensibiliteit, lethargie
ongevoeligheid voor pijn - analgesie
ongevormdheid - informiteit
ongevouwen drukwerk - piano
ongevulcaniseerde rubber - caoutchouc
ongevuld - hol, ledig, leeg
ongevulde plaats - leegte
ongewapend - weerloos
ongewassen - brutaal, goor, lomp, smerig, vuil
ongewenst - interval, ongewild, storend
ongewenst gat - lek, wak
ongewenste gast - inbreker
ongewenste onderbreking - storing
ongewenste ontwikkeling - uitwas, woekering
ongewenste opening - bres, breuk, lek
ongewenste vouw - kreuk, kreukel
ongewerveld dier - kwal, pier, rups, slak, worm
ongewervelde dieren - evertebrata, invertebrata
ongewild - ongewenst
ongewillig - koppig, onwillig, opstandig, recalcitrant, weerspannig
ongewis - hachelijk, ongerust, onrustig, onvast, onwillig, onzeker, precair, vaag, wankel
ongewoon - aandachtig, abnormaal, afwijkend, buitenissig, excentriek, extraordinair, bijzonder, eigenaardig, ernstig, gek, nieuw, ongemeen, ongewend, onwennig, opmerkelijk, opvallend, opzienwekkend, raar, schutterig, uitzonderlijk, vreemd, zeldzaam, zonderling, zorgvuldig,
ongewoon begaafd - geniaal
ongewoon beroep - duiker
ongewijd - goddeloos, heiligschennend, onheilig, profaan, werelds,
ongewijzigd - eender, gelijk, hetzelfde, onveranderd
ongezegd - gezwegen
ongezeglijk - balsturig, dwars, eigenzinnig, eigenwijs, grillig, koppig, ongehoorzaam, onwillig, rebels, ruw, stout, stijfhoofdig, tuchteloos, wild, weerbarstig, weerspannig
ongezellig - onbehaaglijk, onhuiselijk, saai, vervelend
ongezien - onbekeken, ongeacht, onopgemerkt, steels
ongezocht - natuurlijk, ongedwongen, spontaan
ongezond - bleek, kwakkelend, lijdend, miezerig, mijterig, nadelig, schadelijk, slecht, sukkelend, voos, ziek, ziekelijk, zwak
ongezond bleek - flets
ongezonde uitdamping van rottende stoften - miamasma
ongezouten - cru, flauw, laf, onkies, openhartig, onkies, rauw, ruw
ongezuiverd - ruw
ongezuiverd salpeterzuur - sterkwater
ongezuiverde alcohol - foezel
ongezuiverde borax - tinkal
ongezuiverde petroleum - bronolie
ongezuurd brood - matse
ongodist - atheïst, godloochenaar
ongodisterij - atheïsme
ongodsdienstig - areligieus
ongodsdienstig mens - heiden
ongunst - ongenade, wangunst
ongunstig - bescheiden, bezwarend, branie, defavorabel, desavantageus, infavorabel, infaust, kwaal, kwalijk, lelijk, miserabel, nederig, ongelegen, onrendabel, onvoordelig, schadelijk, sinister, slecht, verkeerd
ongunstig bekend - obscuur
ongunstig gepraat - opspraak
ongunstig gezicht - tronie
ongunstig persoon - boef, fielt, sujet
ongunstige betekenis hebbend - pejoratief
ongunstige kanten - nadelen
ongunstige naam krijgen - opspraak
ongunstige toestand - gène, impasse, nadeel, ongelegenheid, schade, schande
ongure man - boef, vent
onguur - afschuwelijk, akelig, bar, doortrapt, eng, ellendig, erg, gemeen, griezelig, grimmig, gruwelijk, lam, louche, luguber, naar, onbekwaam, ruw, schrikwekkend, sinister, slecht, verdacht
onguur gezicht - tronie
onguur persoon - boefkerel, sujet
onhandelbaar - dwars, eigenzinnig, indociel, koppig, moeilijk, obstinaat, onbehendig, onbedreven, onbeholpen, onhandzaam, onmogelijk, onwillig, recalcitrant, schutterig, vleug, weerbarstig, weerspannig
onhandelbaar mens - pachyderm
onhandig - atactisch, boers, houterig, klunzig, krukkig, links, loborig, lomp, lummelig, onbeholpen, onbehouwen, onpractisch, plomp, primitief, pummelig, schutterig, stumperig, stijf, stuntelig
onhandig bezig zijn - stuntelen
onhandig gedoe - gehaspel, geploeter, gepruts, geschutter, gestuntel, gesukkel
onhandig iemand - stoethaspel, sukkel,
onhandig lang mens - slamier
onhandig mens - hark, kruk, lomperd, schlemiel, stoethaspel, stommerd, stuntel
onhandig (lang) mens - hannes, haspel, lummel, pummel, schutter, slamier, stoffel, stuntel
onhandig te werk gaan - stumperen, stuntelen
onhandig werken - stuntelen
onhandige jongen - lummel
onhandige, onnozele sul - jangat, janhen
onhandige vroeuw - dauwel, haspel, modde, stuntel, treuzel
onhandigheid - bevue mispas,, blunder, flater, linksheid, lompheid, maladresse,
onhandzaam - onbruikbaar, onhandig
onharmonisch - atactisch
onhartelijk - bars, kil, koel, koeltjes, koud, nors, onheus, onvriendelijk, onwelwillend
onhartelijkheid - kilheid, kilte, koelhartigheid, koelheid, koelte, liefdeloosheid, ongenegenheid, onverschilligheid, onvriendelijkheid, stuursheid
onhartstochtelijk - onaangedaan, ongeroerd, ongevoelig, passief,
onhebbelijk - brutaal, hatelijk, lomp, onbehoorlijk, onbeschoft, onfatsoenlijk, onvriendelijk, onwellevend, vervelend
onhebbelijk gezegde - hatelijkheid
onhebbelijkheid - brutaliteit, incongruteit
onhebbelijk persoon - lomperd, onbeschofte, vlegel
onheelbaar - incurabel, ongeneeslijk
onheil - bedreiging, bezoeking, catastrofe, desaster, ellende, fataliteit, gevaar, katastrofe, mislukking, molest, noodlot, ongeluk, onheil, onraad, plaag, ramp(spoed), sinister, tegenslag, tegenspoed, wee
onheil brengend - kwaad
onheil brengende godin - Ate
onheil veroorzaken - teisteren
onheilig - goddeloos, heiligschendend, laag, ongewijd, onkuis, onrein, profaan, werelds
onheil in het vooruitzicht stellen - dreigen
onheilsbode uit de Bijbel - Uria
onheilsdier - raaf
onheisgodin - Ate
onheilsmogelijkheid - gevaar
onheilspellend - alarmerend, donker, dreigend, gevaarlijk, griezelig, luguber, noodlottig, omineus, rampspoedigsinister, veeg
onhelder - heiig, mottig, onduidelijk, troebel, verward, wazig
onherbergzaam - bar, ongastvrij, ontoegankelijk, verlaten, woest
onherbergzaam gebied - eiland (onbewoond), hei, heide,
rimboe, strand, woestenij
onherkenbaar - kennelijk
onherroepelijk - derfinitief, irrevocabel, onherstelbaar, onveranderlijk, onvermijdelijk, reddeloos, vaststaand
onherstelbaar - incompensabel, incurabel, irremediabel, irreperabel, kapot, onherroepelijk, onverbeterbaar, onverbeterlijk, reddeloos, versleten, wanhopig
onheuglijk - immemoriaal
onheus - grof, hard, onbeleefd, onbeschaafd, oneerlijk, onmenselijk, onvriendelijk, onwellevend, onwelwillend, ruw
onhoffelijk - onbeleefd, ongemanierd, onheus, onwellevend
onhoorbaar - geruisloos, stil
onhuiselijk - ongezellig
onhygiënisch - onfrisvies, vuil
oninbare schuld - nonvaleur
oningevorderde schuld - nonvaleur
oningevuld - blanco, onbeschreven, opengelaten
oningewijde - buitenstaander, leek, ongewijde, onheilige, outsider
oningewijde hostie - ouwel
onintellectueel - onontwikkeld
onintelligent - debiel, dom
oninteressant - onbelangrijk, onbeduidend, onbetekenend
oninvorderbare schuld - nonvaleur
onjuist - abusief, abusievelijk, abuis, averechts, fout(ief), gebrekkig, incorrect, mis, onecht, onnauwkeurig, onterecht, onwaar, onzuiver, vals, verkeerd
onjuist beeld - begripsverwarring
onjuist begrip - droombeeld, hersenschim, waan, waanvoorstelling, wanbegrip
onjuist gebruik - misbruik
onjuist schot - misser
onjuist voor liniment - linament
onjuiste gedachte - waan
onjuiste mening - droombeeld, hersenschim, waan, wanbegrip
onjuiste rechterlijke beslissing - maljuge
onjuiste voorstelling - fantasie, waanbeeld, waan(idee)
onjuistheid - fout, leugen, misvatting
onk - oneven
onkans - pech, tegenslag
onkel - nonkel, ome, oom
onkenbaar - onherkenbaar
onkennend voornaamwoord - geen
onkies - cru, gebrekkig, indelicaat, indiskreet, onbehoorlijk, onbetamelijk,onfatsoenlijk, onfijn, ongezouten, onvertogen, onzedelijk, onzedig, plat, tactloos
onkiesheid - indiscretie
onklaar - beschadigd, confuus, defect, feil, gederangeerd, kapot, obscuur, onaf, onduidelijk, ongereed, ongesteld, stuk, troebel, verward,
onklaar maken - ontredderen, saboteren, vernielen
onklaar zijn - panne, stuk
onkosten - impensen, spesen
onkostennota - declaratie
onkosten/onverwachte. .. - schadepost, strop
onkrachtig - imfirmatief
onkreukbaar - betrouwbaar, integer, ongerept, onomkoopbaar, onverlet, rechtschapen, strikt
onkreukbaarheid - eerlijk, integriteit, onschendbaarheid
onkruid - aardangel, bitterzoet, bolder, bolderik, (brand)netel, distel, dolik, dovenetel, duist, duizendknoop, ganzevoet, glidkruid, herderstasje, herik, hermoes, hirs, hondsdraf, hondstong, huttentut, kaasjeskruid, klaverzuring, krod, krodde, kweek, ladde, melde, netel, paardebloem, paardestaart, ruit, ruta, ijzerkruid, veldereprijs, weegbree, zevenblad, zuring, zwartkoorn,
onkruid verwijderen - wieden
onkruidplant - ganzevoet
onkruiduitroeier - extirpator
onkruidverdelgingsmiddel - kleurstof
onkruidvrij maken - oproeren
onkuis - impudent, onbeschaamd,onrein, ontuchtig, onzedelijk, onzedig, schaamteloos, schunnig, vies
onkuisheid - ontucht, onzedelijkheid, overspeligheid
onkunde - agnosie, ignorantie, onbekendheid, onwetendheid
onkundig - ignorant, onervaren , onwetend
onkundigheid - onwetendheid
onkunstzinnig - amusisch
onkwetsbaar - invulnerabel, kogelvrij, onaantastbaar, ongevoelig
onland - moeras
onlangs - destijds, kortelings, kortgeleden, laatst, laatstleden, 1.1., net, (onder)laatst, overlest, pas, poos, recent(elijk), redengevend, somtijds, verleden, wijl
onlangs gebeurd - net, pas, recent
onledig - arbeidend, bezet, bezig, doende, druk, werkend
onleerzaam - indociel, ongedwee, onhandelbaar
onleesbaar - illegibel
onleesbaar schrift - gekrabbel
onlekker - onbehaaglijk, onwel
onlesbaar - onblusbaar
onlichamelijk - geestelijk, immaterieel, onstoffelijk, spiritueel
onlijdelijk - ondraaglijk, onduldbaar
onlogisch - inconsequent, krom
onloochenbaar - flagrant, kennelijk, onbetwistbaar, onmiskenbaar, onwraakbaar, sprekend, tastbaar, zichtbaar, zonneklaar
onlust - afkeer, beroering, last, onbehaaglijkheid, onbehagen, ongerief, oproer, rel, tegenzin, twist, woeling
onlustig - landerig, lusteloos
onmaatschappelijk - asociaal
onmacht - bewusteloosheid, bezwijming, flauwte, impotentie, katzwijm, lam, machteloosheid, onbekwaamheid, onvermogen, zwakte
onmachtig - impotent, lam, machteloos, weerloos
onmachtig om te betalen - insolvabel, insolvent
onmatig - bovenmatig, buitensporig, extravagant, gulzig, immoderaat, mateloos, ongebonden, ongeremd, onredelijk, overdadig, overdreven, propperig, uitgelaten
onmatigheid - intemperentie, overdaad
onmededeelzaam - gesloten, hard, harteloos, wreed, harteloos, impitoyabel, zwijgzaam
onmeedogend - deerlijk, ellendig, meedogenloos, wreed
onmeedogende toorn - ongenade
onmeetbaar - eindeloos, immens, immensurabel, oneindig, onmetelijk,
onmeetbaar getal - pi, oneindig
onmens - aterling, barbaar, beest, beul, despoot, monster, Nero, ondier, onverlaat, sadist, snoodaard, wreedaard
onmenselijk - barbaars, beestachtig, bestiaal, dierlijk, gevoelloos, hard, inhumaan, meedogenloos, onmeedogend, onnatuurlijk, onwelwillend, wreed
onmenselijke daad - wandaad
onmenslievend - inhumaan
onmerkbaar - Imperceptlbel, onopgemerkt, onwaarneembaar, steels, steelsgewijs, stiekem, stilletjes
onmerkbaar (muz.) - insensible
onmetelijk - eindeloos, gigantisch, grenseloos, immens, onbegrensd, oneindig, onmeetbaar, ontzaglijk
onmetelijk groot - grenzeloos
onmetelijk rijk - schatrijk
onmetelijkheid - gigantisch, grenzeloosheid, immensiteit, oneindigheid
onmiddellijk - aanstonds, accuut, bestendig, dadelijk, direkt, fluks, gezwind, illico, meteen, ogenblikkelijk, onbeweeglijk, onverwijld, onwrikbaar, paraat, prompt, rechtstreeks, seffens, spoedig, staandevoets, straks, subiet, te mee, temet, terstond, voetstoots, volkomen, zo, zodadelijk, zometeen
onmiddellijk begrip - intuïtie
onmiddellijk de tegenstoot toebrengen - riposteren
onmiddellijk vereffenbaar - liquide
onmin - conflict, geharrewar, gekijfstrijd, geschil, heibel, herrie, krakeel, kijf, onenigheid, ongenoegen, onvrede, perkara, ruzie, tweedracht, twist, vete
onmisbaar - indispensabel, integrerend, klaarblijkelijk, manifest, nodig, noodzakelijk, onontbeerlijk, vereist
onmiskenbaar - apert, beslist, blijkbaar, duidelijk, evident, flagrant, kennelijk, merkbaar, onloochenbaar, uitgesproken
onmoed - moedeloosheid, ruzie
onmogelijk - belachelijk, onbegonnen, onbestaanbaar, ontdoenlijk, onuitvoerbaar, uitgesloten, zonderling
onmogelijk maken - beletten, verhinderen, voorkomen
onmogelijk mens - piechem
onmondig - minderjarig, onvolwassen
onmondigheid - minderjarigheid, minoriteit
onna - ver (af)
onnadenkend - achteloos, automatisch, gedachteloos, klakkeloos, lichtzinnig, machinaal, onbedacht, onbesuisd, onbezonnen, onvoorzichtig, roekeloos, werktuiglijk,
onnaspeurbaar - onbegrijpelijk
onnatuurlijk - abnormaal, boekig, gedwongen, gekunsteld, gemaakt, grotesk, kunstmatig, onecht, onmenselijk, ontaard, pervers, stijf, tegennatuurlijk
onnatuurlijk klein mens - dwerg, lilliputter
onnatuurlijke eetlust - heterorexie
onnatuurlijke haargroei - trichose
onnatuurlijke spanning - hypertensie, paratonie, stress
onnauwkeurig - gedwongen, grofweg, inaccuraat, incorrect, nalatig, onzorgvuldig, onzuiver, opgeschroefd, oppervlakkig, ruwweg, slordig, superficieel, vaag, vals
onnavolgbaar - inmitabel, ongevenaard
onnet – onbeschaafd, onvertogen, onzindelijk, schuin, slordig, unfair, vuil, wanordelijk
onnodig - irrelevant, misbaar, nutteloos, onbruikbaar, ondienstig, overbodig, nodeloos, overtollig, vruchteloos
onnodige drukte - omhaal, omslag, poeha
onnodig uitgeven - verdoen
onnoemelijk - bijzonder, naamloos, nameloos, zeer
onnozel - abderitisch, achterlijk, bete, daas, dazig, dom, dwaas, eenvoudig, gek, goedgelovig, groen, halzerig, idioot, imbeciel, kalverig, kinds, kletsmeier, knullig, lichtgelovig, naïef, natuurlijk, onbeduidend, onbenullig, onervaren, ongekunsteld, onschuldig, onwijs, raar, schaapachtig, simpel, stom, stumperig, suf, sullig, warhoofd, zwak (van begrip), zwakzinnig
onnozel gepraat - kinderpraat
onnozel kind - wurm
onnozel meisje - doetje
onnozel mens - bloed, domoor, hals, loeres, sufferd, stumperd, sukkel, sul
onnozel persoon - doetje
onnozele - botterik, hals, idioot, loeres, rut, sufferd, sul
onnozele bloed - Beotiër, boer, hals, loeres, lomperd, nulliteit, sul
onnozele hals - abderiet, pechvogel, schlemiel, slappeling, slungel, sul
onnozele jongen - jorden
onnozele sullige vrouw of meisje - doetje, sloor
onnozele ziel - doetje, sul
onnozelheid - bêtise, domheid, eenvoud, fatuiteit, imbeciliteit, lichtgelovigheid, niaiserie, naïviteit, onschuld, simpliciteit, stompzinnigheid
onnut - braak, doeniet, inutiel, nul, nutteloos, ondienstig, overbodig, smeerpoes (Z.N.), vergeefs, vruchteloos, ijdel,
onnutte resten - afval
onnuttig - nutteloos, onbruikbaar
onnuttig uitgeven - verdoen
onofficieel - informeel
onofficiële gezellige avond - instuif
onomasticon - naamboek
onomastiek - naamkunde
onomatopee - bam, bang, bim, boem, bong, bonk, klets, klanknabootsing, koekoek, pats, pets, tik, tak
onomatopoësis - klanknabootsing
onomkeerbaar - irreversibel
onomkoopbaar -corruptibel, integer, onkreukbaar
onomstootbaar - onomstotelijk, onwrikbaar
onomstotelijk - apodictisch, evident, onwankelbaar, onweerlegbaar, onwrikbaar, vast
onomstotelijke waarheid - axioma
onomstreden - onbetwist
onomwonden - categorisch, duidelijk, eerlijk, frank, gladweg, helder, klaar, loyaal, onbewimpeld, onverbloemd, open, openhartig, openlijk, ronduit, vrij, vrijuit
ononderbroken - aaneen, aldoor, continu, onafgebroken, onophoudelijk, voortduren, voortdurend,
onondertekend - ongesigneerd
onontbeerlijk - nodig, noodzakelijk, onmisbaar
onontbeerlijke voedingsstof - eiwit, koolhydraat, mineraal, vitamine, water
onontcijferbaar - hiëroglyfisch, onleesbaar
onontcijferbaar handschrift - krabbelpoot
onontdekt - maagdelijk, onbetreden, ongerept
onontgonnen - braak, ledig, woest
onontkoombaar - inevitabel, onvermijdelijk
onontspannen - gespannen, rusteloos
onontvankelijk - afwijzend
onontwarbaar kluwen - klit
onontwikkeld - dom
onontwikkeld insect - emelt, larve, pop
onontwikkeld lichaamsdeel - rudiment
onontwijkbaar - inevitabel, onvermijdbaar
onooglijk - afzichtelijk, haveloos, lelijk, onopvallend, slordig
onoorbaar - onbehoorlijk, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ontoelaatbaar, onwelvoeglijk
onoordeelkundig - onbevoegd
onopgelost - kwestieus
omopgeloste kwestie - raadsel, vraag
onopgemerkt - ongezien, onopvallend, steels
onopgemaakt weefsel - mul
onopgemerkt - ongezien, onopvallend, sober, vergeten
onopgemerkt laten voorbijgaan - verliezen
onopgemerkt willende blijven - bedekt, heimelijk, verholen
onopgeruimd - rommelig
onopgesmunkt - afkerig, arm, armoedig, eenvoudig, karig, sober
onopgevoed - lomp, onbehouwen, onbeleefd, onbeschaafd, onbeschaamd, onfatsoenlijk, ongemanierd, ruw
onophoudelijk - aanhoudend, aldoor, almaar, altijd, continu, gedurig, gestadig, steeds, voortdurend
onoplettend - achteloos, inattent, lichtzinnig, nalatig, onaandachtig, onachtzaam, onattent, onbedachtzaam, onberaden, onbesuisd, roekeloos, slordig, verstrooid
onoplettendheid - inattentie, nonchalance
onoplosbaar - indissolubel
onoplosbaar eiwit - albuminoïde, scleroproteïne
onoplosbare stof - bezinksel
onopmerkzaam - onachtzaam, onoplettend
onoprecht - deloyaal, gehuicheld, gemeen, geveinsd, huichelachtig, leugenachtig, onecht, oneerlijk, onwaar, onwaarachtig, vals, veinzend
onoprecht man - Janus, valsaard
onoprecht mens - valsaard
onoprechtheid - gemeenheid, geveinsdheid, oneerlijkheid, onwaarheid, valsheid
onopvallend - bescheiden, correct, discreet, korrekt, onbeduidend, onopgemerkt,
onopvallend maken - camouflage, camoufleren
onopzettelijk - incidenteel, onbewust, ongewild, onwillekeurig, terloops, toevallig
onopzettelijke keuze - greep
onordelijk - bandeloos, chaotisch, druk, onnet, onopgeruimd, onregelmatig, ordeloos, rommelig, rumoerig, ruw, slordig, wanordelijk, wild, woeloig, woest
onordelijkheid - chaos, ordeloosheid, rommel, wanorde
onordentelijk - onfatsoenlijk, onwellevend, onwelvoeglijk
onorganisch - anorganisch
onorthodox - liberaal
onovergankelijk - intransitief
onovergankelijk werkwoord - intransitivum
onoverkomelijk - insurmontabel
onoverlegd - onoverdacht, onberaden
onovertrefbaar - uitstekend
onovertroffen - top, uitstekend, weergaloos,
onovertroffen in sport - kampioen
onovertroffen persoon - held, kampioen
onoverwinbaar - onoverwinnelijk, onverslaanbaar
onoverwinnelijke held - Herakles, Hercules
onoverwinnelijke vloot - armada
onoverzichtelijk - chaotisch, onduidelijk, rommelig
onoverzienbaar - uitgestrekt, obscuur, onafzienbaar, onberekenbaar, onoverzichtelijk
onpaar - oneven, onparig
onparighoevige - neushoorn, tapir, woudkoe
onparlementair - onbeschaafd
onpartijdig - afzijdig, impartiaal, neutraal, onbevangen, onvooringenomen, onbevooroordeeld, onzijdig, oprecht, rechtvaardig
onpas - ongelegen, ongeschikt
onpasselijk - geschokt, kwalijk, luchtziek, misselijk, naar, onwel, overstuur, wagenziek, zeeziek
onpasselijkheid - kwalijkheid, misselijkheid, ongesteldheid
onpassend - ongelegen
onpeilbaar - bodemloos, grondeloos, ondoorgrondelijk, peilloos
onpeilbare diepte - afgrond
onpersoonlijk - algemeen, impersoneel, karakterloos, kleurloos, objectief, vlak
onpersoonlijk voornaamwoord - het
onpersoonlijke werkwoorden - impersonalia
onplezierig - lusteloos, onaangenaam, onbehagelijk, ongenoeglijk, onprettig
onplooibaar - obstinaat, onwillig
onpraktisch - dom, eigengereid, eigenzinnig, halfgaar, onhandelbaar, onhandig, stuntelig
onpraktische pedant - scholasticus
onprettig - naar, onaangenaam, onbehaaglijk, onplezierig
onprettig gevolg van een fuifje - kater
onprettige bijkomstigheid achteraf - nawee
onprettige gewaarwording - kater, nawee, onbehaaglijkheid
ongemak, ongerief, onlust
onraad - gevaar, look, nood, onheil
onraadzaam - ongeraden
onrecht - nefas, onbillijkheid, ongelijk, onrechtvaardig, onredelijk, vals
onrechtmatig - illegaal, illegaliteit, ongegrond, onwettig, verboden
onrechtmatig bezit - usurpatie
onrechtmatig verkrijgen – jatten, kapen, pikken, roven, stelen
onrechtmatige begunstiging van familieleden - nepotisme
onrechtmatige behandeling - willekeur
onrechtstreeks - indirect
onrechtvaardig - onbillijk, oneerlijk, ongerechtig, onrechtmatig, onredelijk
onredbaar - reddeloos
onredelijk - buitensporig, deraisonnabel, irraisonnabel, onbillijk, oneerlijk, ongegrond, onrechtvaardig, onschappelijk, onverstandig, redeloos, schreeuwend, unfair,
onredelijkheid - onverstand
onredzaam - onbeholpen
onregelmatig - abnormaal, atactisch, barok, grillig, hortend, irregulair, irregulier, ongeregeld, ordeloos, stotend, wanordelijk
onregelmatigheid - abnormaliteit, afwijking, anomalie, ataxie, fraude, hapering, hinder, misvorming, ordeloosheid, rel, stoornis, storing, wanorde,
onrein - besmet(telijk), impuur, smerig, onheilig, onkuis, onzedelijk, onzindelijk, onzuiver, smerig, treife, troebel, vies, vuil, zwadderig,
onreine - paria
onrein van zeden - onkuis
onridderlijk - onhoffelijk
onroerend - liggend, onverplaatsbaar, vast
onroerend goed - gebouw, huis, landgoed, pand, perceel, villa
onroerende goederen - immobilia
onrust - agitatie, alarm, angst, anxietas, bekommering, beroering, beweging, bezorgdheid, deining, drukte, gedruis, gejaagdheid, gewoel, gisting, herrie, beweeglijkheid, ongeduld, ongedurigheid, ongerustheid, opwinding, perturbatie, remous, roering, rusteloosheid, seditie, spanning, trepidatie, tumult, turbulentie, woeling,
onrust in een horloge - balans
onrust in een molen - ratel
onrust teweegbrengend - agitant
onrustbarend - alarmerend, angstig, sensationeel, verontrustend, zorgelijk, zorgwekkend
onrustig - angstig, beweeglijk, driftig, druk, geagiteerd, gejaagd, gespannen, haastig, jachtig, nerveus, ongedurig, ongerust, onstuimig, opgewonden, opwindend, roerig, rumoerig, turbulent, wild, woelig, woelziek, woest, zenuwachtig, zorgwekkend
onrustig bewegen - wankelen
onrustig kind - woelwater
onrustigmaken - verontrusten
onrustig rond lopen - banjeren, biezen, ijsberen
onrustig (muz.) - agitato
onrustig zijn - woelen
onrustigheid - turbulentie
onruststoker - aanstoker, agitator, alarmist, excedent, onrustzaaier, ophitser, oproerkraaier, oproerling, oproermaker, opruier, perturbateur, rebel, scheurmaker, stokebrand, woelgeest,
onrust verwekken - agiteren, opruien, opstoken
onrustvlinder - perturbateur, pijlstaartvlinder, sfinx
onrijm - proza
onrijp - groen, infantiel, naïef, onbezonnen, onontwikkeld, onvoldragen, onvolgroeid, onvolwassen, pril
onrijp fruit - kroet
onrijpe druiven - agrest
ons - hectogram
ons (Lat.) - nos
ons aller stammoeder - Eva
ons aller woonplaats - aarde
onsamenhangend - abrupt, draaloos, incoherent, los, mul, opeens, rapsodisch, rul, verward
onsamenhangende taal - wartaal
onschadelijk - indifferent, innocent, onnadelig, onschuldig
onschadelijk middel - placebo
onschappelijk - onbillijk, onredelijk
onschatbaar - onwaardeerbaar
onscheidbaar - innig, onafscheidelijk
onschendbaar - betrouwbaar, hoogheilig, immuun, integer, inviolabel, onaantastbaar, onverbrekelijk, sacrosant, taboe, verbindend
onscherp - bot, mistig, nevelig, onduidelijk, stomp, troebel, vaag, wazig
onschoon - lelijk, vuil
onschuld - argeloosheid, domheid, innocentie, naïviteit, onnozelheid
onschuldig - argeloos, blank, eenvoudig, ingénue, innocent, kinderlijk, naïef, onbedorven, ongevaarlijk, onnozel, onschadelijk, onverdorven, onwetend, rein, schuldeloos, trouwhartig
onschuldig (muz.) - innocente
onserieus mens - losbol
onsierlijk - onelegant, plomp
onsmakelijk - degoutant, goor, onaangenaam, vies, walgelijk, weerzinwekkend
onsociaal - asociaal, onmaatschappelijk
onsolide - krakkemikkig, louche, ondeugdelijk, ondeugdzaam, louche, ongenietbaar, onsterk, onvast, onverkwikkelijk, weerzinwekkend
onspoed - ongeluk, tegenspoed
onsportief - unfair
onstaatkundig - impolitiek
onstabiel - grillig, labiel, onbestendig, wankelbaar
onstabiel zijn - variëren
onstandvastig - aarzelend, astatisch, grillig, inconstant, instabiel, kameleontisch, labiel, onbestendig, onstabiel, onvast, onzeker, twijfelachtig, veranderlijk, wankelbaar, weifelend, wispelturig, wisselvallig, zwak,
onstandvastig (muz.) - volubile
onstandvastig zijn - variëren
onstandvastigheid (muz.) - instabile
onsterfelijk - eeuwig, immortel, onvergankelijk
ontsterfelijke strobloem - immortelle
onsterfelijkheid - athanasie, eeuwigheid, immortaliteit
onsterk - breekbaar, broos, bros, ondeugdzaam, onsolide, teer, week, zwak
onstevig - onvast, zwak
onstichtelijk - ontuchtig, onzedelijk
onstoffelijk - abstract, abstrakt, astraal, geestelijk, immaterieel onlichamelijk, ontastbaar
onstoffelijk deel van de mens - geest, ziel,
onstoffelijk werktuig - orgaan
onstoffelijkheid - immaterialiteit
onstuimig - bandeloos, boos, borstelig, buiig, driftig, druk, fel, furieus, furioso, gaal, harig, hartstochtelijk, stormachtig, heftig, hevig, impetueus, (muz.) impetuoso, kwaad, onafgewerkt, onbesuisd, onbewerkt, oneffen, onzuiver, orageus, roezig, ruig, rumoerig, ruw, stormachtig, stormig, turbulent, verbolgen, vehement, vertoornd, virulent, wild, woest
onstuimig (muz.) - acciacato, vehement
onstuimig kind - wildebras
onstuimig paard - wildvang
onstuimig persoon - Roeland
onstuimig te keer gaan - roezemoezen
onstuimige drift - woede
onstuimige golf - breker, roller
onstuimige golven - branding, brekers
onstuimige windvlaag met stortregen - travaat
onstuimige zee - moerzee
onstuimigheid - drift, geroezemoes, geweld, gewemel, hartstochtelijkheid, heftigheid, hevigheid, hitte, impetuositeit, kracht, onrust, oproer, overspannenheid, turbulentie, vehementie, wildheid, woeling, woestheid
onstuimig kind - wildebras
onstuitbaar - onweerhoudbaar
onsubstantieel - soeperig
onsympatiek - antipatiek, tegenstaand
onsympathiek persoon - kwal
onsystematisch - onordelijk, systeemloos, wanordelijk
ontaalkundig - alinguïstisch
ontaard - decadent, gedegenereerd, gemeen, onnatuurlijk, pervers, slecht, verbasterd, verdorven, zeer
ontaard mens - aterling, onmens, onverlaat, snoodaard
ontaard wezen - aterling, dégeneré, onmens, onverlaat
ontaarde - dégénéré, aterling
ontaarden - degenereren, denatureren, ondergraven, verbasteren, verzwakken
ontaarding - decadentie, degeneratie, ontaardheid, verbastering
verdorvenheid
ontaarding der zeden - zedenverwildering
ontactisch - taktloos
ontastbaar - abstract, abstrakt, onstoffelijk
ontastbaar deel van de mens - psyche
ontastbare stof - ether, gas, lucht, neongas
ontbeerlijk - overbodig
ontberen - carentie, careren, derven, missen
ontbering - derving, gebrek, gemis, kommer
ontbieden - inviteren, uitnodigen
ontbieding - oproep
ontbindbaar - decomponibel, resiliabel
ontbinden - bederven, bevrijden, dissolveren, factorbepaling (wisk.), losmaken, opheffen, oplossen, putreficeren, resolveren, rotten, scheiden, vergaan, verorberen, verwerken,
ontbinden van zonden - absolveren, kwijtschelden, voleinden
ontbindend - resolutief
ontbinding - absolutie, afschaffing, afwikkeling, analyse, bederf, beëindiging, buitenwerkingstelling, decompositie, desorganisatie,
dissolutie, elevatie, intrekking, liquidatie, lysis, ontwrichting, opheffing, oplichting, resolutie, rotting, schorsing, sepsis, sluiting, verheffing, verrotting, vertering
ontbindingsproces - verrotting
ontbladerd - kaal
ontbloot - naakt, nakend, onbedekt
ontbloot van - spenen
ontbloten - onthullen, strippen, uitkleden
ontbloting - denudatie
ontboezemen - slaken, uiten
ontboezeming - expectoratie, uiting, uitlating, uitspraak, uitstorting
ontbolsteren - beschaven, bevrijden, losmaken, opheffen, pellen, schillen
ontbost terrein - heide, ontginning, plantage
ontbranden - aangaan, afgaan, losbarsten, ontvlammen
ontbranding - accensie
ontbreken - absent, defect, falen, haperen, liegen, mangelen, mankeren, missen, schelen, schorten
ontbreken van een geordend bestuur - anarchisme
ontbreken van geordend bestuur - anarchie
ontbreken van kleur - bleek, dof, grauw, kleurloos, vaal, zwart,
ontbreken van licht - donker
ontbreken van pigmentkleur - albinisme
ontbreken van samenwerking - incoördinatie
ontbrekend - deficiënt, mankerend, missend
ontbrekend gedeelte - manco, tekort
ontbrekend geld - deficit, tekort
ontbijt - dejeuner, maaltijd, ochtendmaal
ontbijtservies - opzetje
ontbijtspek - bacon
ontcijferbaar - leesbaar, oplosbaar
ontcijferen - dechiffreren, decoderen, oplossen
ontdaan - aangedaan, confuus, onthutst, ontroerd, ontsteld, ontzet, overstuur, paf, verschrikt, verschrokken, verslagen, verward, verwezen
ontdaan van sappen - droog, voos
ontdekken - achterhalen, bemerken, bespeuren, decouvreren, gewaarworden, merken, onderscheiden, ontbloten, onthullen, ontwaren, opdiepen, opsporen, (uit)vinden, waarnemen, zien
ontdekker - Columbus, Tasman, zie ook uitvinder van
ontdekker der toonkunst - amfion
ontdekker van Amerika - Columbus
ontdekker van Australië - Tasman
ontdekker van bloedsomloop - Harvey
ontdekker van China - Polo
ontdekker van chloroformnarcose - Simpson
ontdekker van de bronnen van de blauwe Nijl - Bruce
ontdekker van de grondwetten der erfelijkheid - Mendel
ontdekker van de tuberkelbacil - Koch
ontdekker van elektromagnetisme - Oersted
ontdekker van glycogeen in de lever - Bernard
ontdekker van haringkaken - Beukelsz
ontdekker van het kwantum - Planck
ontdekker van hormonen - Bayliss, Starling
ontdekker van osmose - Pfeffer
ontdekker van ozon - Schönbein
ontdekker van penicilline - Fleming
ontdekker van radium - Curie
ontdekker van sterilisatie - Koch
ontdekker van tuberkelbacil - Koch
ontdekker van ultra-virus - Beyerlinck
ontdekker van vitamines - Funk, Hopkins
ontdekker van wet van de zwaarte kracht - Newton
ontdekker van wet van het licht - Huijgens
ontdekker van X stralen - Röntgen
ontdekker van zuurstof - Drebbel
ontdekking - bemerking, betrapping, detectie, gewaarwording, relevatie, trouvaille, uitvinding, vinding
ontdekkingsreiziger -Amundsen, Columbus, Cook, Hedin, Himilco, Livingstone, Polo, Scott, Tasman
ontdekt - gevonden
ontdoen - leegmaken, pellen, schillen
ontdoen van lading - ontladen
ontdoen van schil - pellen, schillen
ontdooid ijs - (ijs)water
ontdooid water - ijswater
ontdooien - smelten
ontduiken - eluderen, ontkomen, ontwijken, onttrekken, ontvluchten, vermijden
ontduiking - bedrog, fraude, ontwijking, uitvlucht
onteerder - schender, verkrachter
ontegenzeglijk - zonneklaar
onteigenen - expropriëren, naasten, nationaliseren, ontnemen
onteigening - expropriatie
ontelbaar - legio, oneindig, talloos
ontelbare menigte - myriade
ontembaar - farouche, onbedwingbaar, wilt, woest
onterecht - misplaats, onverdiend
onteren - aanranden, beledigen, construperen, defloreren, fletrisseren, misvormen, schandvlekken, schenden, schofferen, toetakelen, verkrachten, violeren
onterend - dishonorabel, eerloos, ignominicus, infamant, krenkend, schandelijk, smadelijk
onterik - gemenerik, smeerlap, viezerik, vuilak
onterven - exherideren, uitsluiten
onterving - verstoting
ontevreden - balorig, balsturig, boos, brommerig, chagrijnig, chicaneurig, discontent, driftig, gallig, gemelijk, gramstorig, grommig, izegrimmig, kniezerig, knorrig, korzelig, kregel, landerig, landziekig, malcontent, mishaagd, misnoegd, morrig, narrig, neetorig, nurks, onbevredigd, onvoldaan, onvergenoegd, sikkeneurig, vitterig, wrevelig,
ontevreden mens - brompot, nijdas, nurks
ontevredenheid - misnoegen, ongenoegen
ontevredenheidsbetuiging - berisping
ontfermen - erbarmen
ontferming - barmhartigheid, clementie, commiseratie, erbarmen, genade, medelijden
ontfutselen - afsnoepen, escamotage, escamoteren, luizen, ontnemen, poetsen, rollen, wegnemen
ontfutseling - escamotage
ontgaan - eviteren, misgaan, missen, ontglippen, ontkomen, ontsnappen; ontwijken, vergeten, vermijden
ontgelden - bekopen, bezuren, boeten, misgelden
ontginnen - aanbreken, aansnijden, bebouwen, defricheren, exploiteren
ontginning - aanplanting, exploitatie, kolonie, plantage
ontginning in een bos - plantage, rade, rode
ontginning in een moerasgebied - veenkolonie
ontginningsstelsel - claim
ontglazing - devitrificatie
ontglippen - ontgaan, ontkomen, ontsnappen
ontgonnen land - rode
ontgoochelen - afknappen, begoocheling, desillusioneren, droombeeld, hersenschim, illusie, ontnuchteren, teleurstellen
ontgoocheling - deceptie, desillusie, ontnuchtering, tegenvaller, teleurstelling
ontgrate vis - filet
ontgraven - opgraven, uitgraven
ontgrendelen - ontsluiten, openen
ontgrendeling - opening, ontsluiting, opensluiting
ontgroenen - kleineren, ontbolsteren
ontgroening - noviciaat
ontgronden - afgraven, uitbaggeren
onthaal - bejegening, ontvangst, receptie, sier, traktatie, traktement, vergasting
onthalen - ontvangen, trakteren, vergasten
onthalzen - onthoofden, guillotineren, nekken
onthand - gehandicapt, gehinderd, ontriefd
ontharden - verzachten
ontharen - epileren, scheren
ontharing - epilatie
ontharingsmiddelen - depilatoria
onthechten - losmaken
onthechting - versterving
ontheemde - d.p., stateloze, vluchteling
ontheffen - bevrijden, dechargeren, dispenseren, kwijten, kwijtschelden, libereren, ontlasten, ontslaan, verlossen, vrijstellen
ontheffing - afzetting, décharge, dispensatie, ontlasting, ontslag, relevatie, releveren, verlichting, vrijdom, vrijstelling
ontheiligen - kwetsen, misvormen, ontwijden, profaneren, schenden
ontheiliging - heiligschennis, ontwijding, profanatie, sacrilege, schennis, violatie
ontheisteren - vernielen, verwoesten
onthoeken - ontschranken
onthoofden - decapiteren, decolleren, guillotineren, onthalzen
onthoofder - beul, guillotine
onthoofding - decollatie
onthoofding bij dode vrucht - decapitatie
onthoofdingswerktuig - guillotine, valbijl, zwaard
onthouden - memoreren, ontzeggen, spenen, vasten,
onthouden van rechtmatig deel - spoliëren
onthoudend - abstinent, ontzeggend
onthouding - abstinatie, abstinentie, continentie, encratie, ontzegging, vasten
onthouding van eten - vasten
onthouding van sterke drank - abstinentie, sobriëtas, sobriëteit
onthoudingsperiode - vasten
onthoudzaamheid - encratie
onthullen - deceleren, devoileren, openbaren, ontdekken, ontmaskeren, ontsluieren, verklappen, verklaren
onthulling - inauguratie, ontsluiering, openbaring, relevatie, revelatie, verklaring
onthutsen - ontredderen, ontstellen, ontzetten, schokken, verbijsteren
onthutsing - perplexiteit
onthutst - bedremmeld, beduusd, beteuterd, geconsterneerd ontdaan, ontredderd, ontroerd, ontsteld, ontzet, paf, perplex, sprakeloos, stomverbaasd, stupefait, verbaasd, verbijsterd, verbluft, verbouwereerd, verlegen, verschrikt, verlegen, verslagen, versteld, verwezen
onthutstheid - perplexiteit
ontiegelijk - geweldig, reuze
ontig - schandelijk, smerig, vies, vuil
ontkenbaar - loochenbaar, niabel
ontkennen - denegeren, generen, loochenen, mishandelen negeren, tegenspreken
ontkennend - afwijzend, loochenend, negatief, negerend
ontkennend antwoord - nee, neen
ontkennend beschikken - afwijzen, weigeren
ontkennend bijwoord - nergens, niet, nimmer, nauwelijks, niemaals, nooit
ontkennend telwoord - geen, niemendal, niets, niks, nul-
ontkennend voegwoord - doch, noch
ontkennend voornaamwoord - geen, niemand, niets
ontkennend voorvoegsel - in, on, a, im, non, ont
ontkenner van elk gezag - anarchist
ontkenning - dementie, denegatie, diffessie, geen, gene, loochening, nee, neen, negatie, niemand, niet, nooit, tegenspraak
ontkenning (Duits) - nein, nicht
ontkenning (Eng.) - no, not
ontkenning (Fr.) - ne, non, rien
ontkenning (Mal.) - tida
ontkenning van een bewering - dementi
ontkenning van het bestaande - nihilisme
ontkentenis - negatie, ontkenning
ontketenen - bevrijden, loslaten, losmaken
ontkiembak - broeikas, kweekbak, moutbak
ontkiemde en weer gedroogde gerst - mout
ontkiemde gebrande gerst - mout
ontkiemen - germineren, groeien, kenen, kiemen, ontluiken, ontstaan, ontspruiten, opkomen, uitlopen
ontkieming - germinatie
ontkleden - uitkleden
ontkleed - bloot, naakt
ontkleurd - bleek, flets, vaal, verkleurd, verschoten
ontkleuren - bleken, decoloreren, verbleken, verschieten
ontkleuring - decoloratie, discoloratie
ontkleuringsmiddel - peroxyde
ontknopen - afloop, losknopen, ontraadselen, ontwarren, ophelderen, oplossen
ontknoping - afloop, clou, denouement, enodatie, epiloog, oplossing, pointe
ontknoping van een drama - peripetie
ontknoppen - ontspruiten
ontkolen van gietijzer - gaarfrissen
ontkomen - evadueren, mijden, ontduiken, ontgaan, ontglippen, ontlopen, ontschieten, ontsnappen, ontvlieden, ontwijken, verdwijnen
ontkoming - ontsnapping
ontkoppelen - debrayeren, loskoppelen, losmaken scheiden
ontkoppeling - debrayage
ontkorrelen - egreneren
ontkorsten - afschillen, ontschorsen
ontkracht - uitgemergeld
ontkrachten - ontwrichten
ontkurken - ontstoppen
ontlaatkleur - aanloopkleur
ontladen - afladen, dechargeren, lossen, verlichten
ontlading - decharge
ontladingslamp met natriumdamp - natriumlamp
ontlasten - bevrijden, dechargeren, libereren, ontdoen, ontheffen, verheffen, verlichten, verlossen, vrijstellen
ontlastend - exonererend
ontlastend bewijs - alibi
ontlastend middel - laxans
ontlasting - afgang, decharge, defecatie, egestie, ontheffing, sedes, stoelgang, verlichting
ontlasting bevorderen - laxeren
ontlastingbevorderend middel - laxans, purge
ontlastsluis - suatiesluis
ontlaten van staal - temperen
ontleden - analyseren, decomponeren, dismembreren, disseceren seceren
ontleden van planten - determineren
ontleder - opensnijder, prosector
ontleding - afbraak, analyse, anatomie, dismembratie, ontbinding, prosectie
ontleding (med.) - schisma
ontleding in bestanddelen - analyse
ontleding van dieren - zoötomie
ontleding van het licht door een glazen prisma - spectrum
ontleed - onttrokken, overgenomen
ontleedbaar - decomponibel
ontleedkamer - snijzaal
ontleedkamer van dieren - zoötomie
ontleedkunde - anatomie
ontleedkundig - analytisch, anatomisch
ontleedkundige - anatomist, anatoom
ontleedmesje - laatmes, lancet, scalpel, vlijm
ontleend - overgenomen
ontlenen - ontvangen, overnemen, putten (uit), uithalen
ontlening - overname
ontlopen – mijden, omzeilen, ontgaan, ontkomen, ontvlieden, ontvluchten, ontwijken, schelen, verschillen
ontlopend - fugitief, vluchtig
ontluchter - luchtkoker
ontluiken - monogonie, ontsluiten, ontstaan, ontwikkelen
openen, opengaan
ontluiken van bloemen - ontkiemen, ontsluiten, openen, opengaan
ontluisteren - aantasten, ontsieren
ontluistering - afbreuk
ontlijving - doodslag, moord
ontmaagden - defloreren, onteren
ontmaagding - defloratie
ontmand paard - ruin
ontmand varken - barg
ontmande haan - kapoen
ontmande ram - hamel
ontmande stier - os
ontmannen - castreren, lubben
ontmande harembewaker - eunuch
ontmanning - castratie
ontmantelen - demanteleren, demonteren, doppen, leeghalen, ontdoen, ontwapenen, pellen, schillen, slechten, slopen
ontmanteling - demontage
ontmaskerd - demaskeren, demasqueren, doorzien, doorschouwd
ontmaskeren - doorzien, onthullen
ontmenst - ontaard, onbarmhartig, onmenselijk, wreed
ontmoedigd - aangeslagen, down, gedeprimeerd, geïntimideerd mismoedig, moedeloos, neerslachtig, radeloos, verslagen, wanhopig
ontmoedigen - demoraliseren, deprimeren
ontmoedigend - decourageant, demoraliserend, deprimerend
ontmoediging - demoralisatie, moedeloosheid
ontmoeten - aanboren, aangaan, aantreffen, bejegenen, belegeren, kennismaken, raken, recontreren, samenkomen, samentrekken tegenkomen, samentreffen, treffen
ontmoeting - gevecht, ren-dez-vous, rencontre, treffen, vergadering
ontmoetingsplaats - trefpunt
ontnemen - afgrissen, afkapen, afnemen, afpakken, benemen, beroven, gappen, onteigenen, ontfutselen, ontstelen, onttrekken priveren, roven, spoliëren, stelen, wegnemen
ontnemend - privatief
ontnuchtering - desillusie, ontgoocheling
ontoegankelijk - dicht, gesloten, inaccessibel, toe
ontoegankelijkheid - imperdoratio
ontoegeeflijk - eigenwijs, koppig, stijfhoofdig, weerbarstig
ontoelaatbaar - inadmissibel, onduldbaar, ongeoorloofd, onoorbaar, verboden
ontoereikend - insuffisant, onvoldoende
ontoerekenbaar - grillig, krankzinnig
ontoerekenbaarheid - abnormaliteit
ontnuchtering - ontgoocheling
ontoelaatbaar - onduldbaar, ongeoorloofd, onoorbaar
ontoereikend - onvoldoende
ontoerekenbaar - gek, grillig, krankzinnig
ontoeschietelijk - stug
ontong - lastertong
ontoombaar - onbedwingbaar, ongebreideld, onverzettelijk,
teugelloos, vies, vuil, wild, woest
ontplofbaar - explosief
ontplofbaar goudpoeder - knalgoud
ontplofbaar mengsel - kruit
ontplofbare stof - buskruit, carbid, dynamietkruit
ontploffen - afgaan, exploderen, detoneren, klappen, knallen, springen, uiteenbarsten, uiteenspatten
ontploffing - detonatie, eruptie (krater), explosie, knal, plof, uitbarsting
ontploffingsmateriaal - buskruit, donderpoeder, dynamiet, mrliniet, trotyl,
ontploffingsmiddel - amberiet, belliet, buskruit, dynamiet, ecrasiet, fulminaat, glycerine, knalgas, knalgoud, knalpoeder, knalkwik, knalzilver, kruit, lignose, meliniet, nitrocellulose, nitroglycerine, nitropliet, pyroxiline, samsoniet, sas, schietkatoen, slagbus, trotyl
ontplooien - developperen, deployeren, gladstrijken, ontrollen, ontvouwen, ontwikkelen, openvouwen
ontpopt diertje - insekt, vlinder
ontraadselen - onthullen, ontsluieren, ophelderen, oplossen, uitpuzzelen, verklaren
ontraden - afraden
ontrading - dehortatie, dissuasie
ontrafelen - ontwarren
ontredderd - desolaat, gehavend, onthutst, radeloos, reddeloos, troosteloos, verslagen, verward, verwarrend, wanordelijk, wanhopig
ontredderen - delabreren, havenen, ontwrichten, verstoren
ontreddering - chaos, getroffenheid, verwarring, verslagenheid, wanorde
ontrefbaar - onkwetsbaar
ontreinigen - bevlekken, bevuilen, bezoedelen
ontriefd - onthand
ontroerd - aangedaan, aandoenlijk, bewogen, desolaat, gealtereerd, geëmotioneerd, geroerd, getroffen, emotioneel, ontsteld, troosteloos,
ontroeren - aangrijpen, altereren, ontstellen, raken, treffen
ontroerend - aandoenlijk, emotioneel treffend
ontroering - aandoening , aangrijping, alteratie, beweging, deernis, emotie, getroffenheid, ontsteltenis, opschudding, schrik,
ontrollen - afspelen, gebeuren, ontplooien
ontromen - aflaten, afromen, romen
ontromingsmachine - melkcentrifuge
ontronding - delabialisatie
ontroostbaar - desolaat, troosteloos, wanhopig
ontrouw - afvallig, deloyaal, echtbreuk, felonie, illoyaal, infideel, infideliteit, leenbreuk, onbetrouwbaar, oneerlijkheid, prevaricatie, trouweloos, vals, verraad
ontrouw plegen - verraden
ontrouw van leenman - felonie
ontrouw worden - afzweren
ontrouw zijn - afvallig
ontroven - benemen, bestelen, schaken, stelen
ontruimd - leeg, ledig, verlaten
ontruimen - evacueren
ontruiming - emigratie, evacuatie, recessie, verlating
ontschepen - debarkeren, landen
ontscheping - debarkatie
ontschorsen - pellen, schillen
ontschorsen van eiken - eken
ontschorste plek op een boom - bles
ontsieren - mismaken, missieren, ontluisteren, schenden
ontsiering - smet, vlek
ontsiering van het gezicht - litteken, pok, pukkel, puist
ontslaan - afdanken, bedanken, bevrijden, debarasseren, degareren, demitteren, dimitteren, ontheffen, opzeggen, pasporteren, releveren, renvoyeren, verlossen, vrijgeven, wegdoen, wegjagen, wegsturen, wegzenden
ontslaan uit een ambt - amoveren
ontslag - afscheid, afzetting, amotie, bons, buitenvervolgingstelling, congé, demissie, destitutie, ontheffing, remotie, vrijlating, vrijstelling
ontslag genomen hebbend - demissionair
ontslag nemen uit de scheepsdienst - afmonsteren
ontslagbewijs uit de krijgsdienst - paspoort
ontslagbrief - paspoort
ontslagen - ontheven, vrij
ontslagen worden uit de dienst - afzwaaien
ontslapen - dood, gestorven, overlijden, sterven
ontslapene - dode, overledene
ontslaven - vrijmaken
ontslippen - ontgaan, ontglijden, ontsnappen
ontsloten - open
ontsluieren - devoileren, ontdoen, onthullen, openbaren
ontsluiering - onthulling, revalatie
ontsluimeren - inslapen, ontwaken
ontsluiten - aanboren, blootleggen, blootlegging, ontgrendelen, opendoen, openleggen, openen, opening, openmaken, opsluiten, recluderen
ontsluiting - opening, openstelling
ontsmet - aseptisch, bacterievrij, steriel
ontsmetten - desinfecteren, kuisen, steriliseren
ontsmettend - desinfecterend
ontsmettend verbandgaas - jodoformgaas
ontsmettende stof - carbol, jodoform, karbol
ontsmetting - asepsie, asepsis, aseptie, asertie, desinfectie
ontsmettingsmiddel - acepsis, alcohol, carbol, creoline, creosoot, fenol, formaline, jodium, jodiumtinctuur, jodoform, lysol, mercurochroom
ontsmettingstoestel - desinfectieoven
ontsnappen - echapperen, evaderen, evadueren, ontglippen, ontkomen, ontvluchten slippen, uitbreken, vluchten, wegkomen, weglopen
ontsnappende elektrische stroom - lekstroom
ontsnapping - echappement, escapade, evasie, evatie, ontgaan, ontglipping, ontkoming, ontspanning, ontvluchting, ontwijking, uitbraak, (uit)vlucht, voorwendsel
ontsnapte - vluchteling
ontsnoeren - losbinden, losmaken
ontspannen - recreeren, relaxen, relacheren, rustig, slap, verpozen
ontspannen liggen - rusten
ontspanning - afleiding, amusement, delassement, détente, divertissement, losmaking, ontwijking, recreatie, relaxatie, relaxie, rust, spel, sport, tijdverdrijf, uitvlucht, vakantie, vermaak, verpozing, verslapping, verstrooiing, vertier, verzet
ontspanningsafdeling van het Nederlandse leger - rao
ontspanningsmiddel - lectuur, spel
ontspanningsoord - lustoord, lustplaats, recreatieterrein,
Tivoli, uitspanning, vakantieoord
ontspanningsplaats voor kinderen - speeltuin
ontsparen - uitsparen
ontsporen - derailleren, ontgaan
ontsporing - deraillement, misgreep, misstap, vergissing
ontspringen - aanvangen, barsten, kenen, kiemen, ontlopen, ontsnappen, ontstaan, openspringen, proflueren, uitlopen
ontspruiten - afstammen, kenen, kiemen, ontkiemen, ontstaan, proflueren
ontstaan - aanleiding, aanvang, abiogenesis, begin, bron, geboorte, geboren, genese, genesis, groeien, kiem, ontkiemen, ontspruiten, ontwikkelen, oorsprong, oorzaak, voortkomen, voorspel, vorming, wording
ontstaan (doen) - veroorzaken, voortbrengen
ontstaan en ontwikkeling betreffende - genetisch
ontstaan van neerslag - precipitatie
ontstaan van organische vormen - morfogenesis
ontstaat na hevige botsing - ravage
ontsteken - aansteken, boeten, infecteren, ontbranden, ontvlammen, opwekken,
ontsteking - brand, detonatie, infectie, inflammatie, lont, ontbranding, ontvlamming, zweer
ontsteking aan de amandelen - amygdaline, amygdalitis
ontsteking aan de toppen der vingers - fijt, panaritium
ontsteking aan dierenvoeten - rap
ontsteking bij schapen - rotkreupel
ontsteking der haarwortelzakjes van de baard - baardschurft
ontsteking door verstopte huidklier - vin
ontsteking in de lendenen - lumbago
ontsteking in de schouderstreek - omagra
ontsteking van de alvleesklier - pancreatitis
ontsteking van de amandelen en slijmvliezen - angina
ontsteking van de blindedarm - apendicitis, yphilitis,
ontsteking van de borstklier - mastitis
ontsteking van de dikke darm - colitis
ontsteking van de hersenen - encefalitis
ontsteking van hersenvlies - meningitis
ontsteking van de heup - coxitis
ontsteking van de huid - brand, dermatitis, rap, zweer
ontsteking van de huig - invulitis, kionitis
ontsteking van de keelamandelen - tonsillitis
ontsteking van de klieren - adenitis
ontsteking van de lever - hepatitis
ontsteking van de longen - pneumonie
ontsteking van de luchtpijp - tracheïtis
ïontsteking van de melkklieren - mastitis
ontsteking van de mondslijmvliezen - stomatitis
ontsteking van de nieren - nefritis
ontsteking van de neus - rhinitis
ontsteking van de oorspeekselklier - parotitis
ontsteking van de oren - otitis
ontsteking van de schildklier - thyroïditis
ontsteking van de slagaderen - angitis, arteritis
ontsteking van de vingertoppen - fijt, omloop, panaritium
ontsteking van de watervaatklieren - adenitis
ontsteking van de weivliezen - serositis
ontsteking van de zenuwen - neuritis
ontsteking van een slijmvlies - katar
ontsteking van het beenmerg - osteomyelitis
ontsteking van het borstvlies - pleur(it)is, pleuris
ontsteking van het darmslijmvlies - enteritis
ontsteking van het hersenvlies - meningitis
ontsteking van hat heupgewricht - coxartritis, coxitis
ontsteking van het inwendige hartvlies - endocarditis
ontsteking van het neusslijmvlies - neuscatarre
ontsteking van het nierbekken - pyelitis
ontsteking van het oogbindvlies - conjunctivitis
ontsteking van het oogslijmvlies - trachoma, trachoom
ontsteking van het regenboogvlies - iritis
ontsteking van het ruggenmerg - myelitis
ontsteking van het slijmvlies der luchtwegen - bronchitis, catarre
ontsteking van het slijmvlies in de mond - spruw, stomatitis
ontsteking van het strottenhoofd - laryngitis
ontsteking van wormvormig verlengsel van deblindedarm – appendicitis
ontstekingachtig - flogistisch
ontstekingsmiddel - aansteker, bougie, detonator, lont, lucifer, slaghoedje, tijdschokbuis
ontstekingswerktuig - aansteker
ontsteld - confuus, gealtereerd, ontdaan, onthutst, ontroerd, ontzet, overstuur, paf, perplex, verbijsterd, verschrikt, verschrokken, verslagen, verward, verwezen
ontstelen - afgappen, beroven, ontnemen
ontstellen - onthutsen, ontroeren, ontzetten
ontstellend - schrikbarend
ontsteltenis - afschuw, afgrijzen, alarm, alteratie, alternatoe, angst, beroering, commotie, confusie, consternatie, griezel, gruwel, konfusie, konsternatie, ontroering, ontzetting, opschudding, paniek, schrik, verbijstering, verslagenheid, verwarring, volksoploop, vrees
ontstemd - balorig, beledigd, boos, boosheid, conturbatie, ergernis, gebelgd, gedeprimeerd, geërgerd,gemelijk, gepikeerd, geprikkeld, grommig, humeurig, kniezerig, knorrig, korzelig, kregel, kriegel, kwaad, landerig, lichtgeraakt, misnoegd, nijdig, ongedisponeerd, ontevreden, onzuiver, opvliegend, perturbatie, spijtig, toorn, toornig, vals, verdrietig, verstoord, wanluidend, wrevel, wrevelig
ontstemmen - aansporen, ergeren, prikkelen
ontstemming - boosheid, ergernis, misnoegenwrevel
ontstentenis - absentie, afwezigheid, alarm, alter, fout, gebrek, gemis, mangel,
ontstoken - branderig, koortsig, gezwollen
ontstokenheid - inflammatie
ontstoppen - ontkurken
onttakelen - aftuigen, demonteren, ontmantelen
onttrekken - afscheiden, markeren, ontduiken, ontrukken, verbergen, verhullen
onttrekken van zuurstof - desoxyderen
onttrekking van water aan een vloeistof - dehydratie
onttrekking van zuurstof - desoxydatie
onttrekken van zuurstof - desoxyderen
onttrokken aan - exemt
onttronen - detroneren, ontluisteren, verdringen, verdrijven
ontucht - fornicatie, losbandigheid, oneerbaarheid, onfatsoen, onkuisheid, onzedelijkheid, zedeloosheid
ontuchthuis - bordeel
ontucht plegen - boeleren
ontuchtig - lubriek, luxurieus, obsceen, obscoen, oneerbaar, onkuis, onzedelijk, overspelig, zedeloos
ontuchtige vrouw - hoer, prostituée, slet, snol, sloerie, temeier
ontuig - afval, gespuis, onkruid, tuig, uitschot
ontvallen - ontglippen, verliezen
ontvangbewijs - acquit, bon, ecepis, kwitantie, nota, recepsis, recief, recu
ontvangceel - bewijs, recief
ontvangdraad - antenne
ontvangen - aannemen, bekomen, beuren, genieten, incasseren, inhalen, innen, krijgen, onthalen, ontlenen, overnemen percipiren, recipiëren, toucheren, trekken, verkrijgen, verwerven
ontvangen van geld - beuren, innen
ontvangen van klappen - incasseren
ontvangen van een nalatenschap - erven
ontvangen worden - overkomen
ontvangenis - bevatting, bevruchting, conceptie, onbevlekt, vinding
ontvanger - gaarder, kassier, radiotoestel, rentmeester, schuldeiser
ontvanger van pachten - rentmeester
ontvangkamer - salet, salon
ontvangspriet - antenne
ontvangst - instuif, onthaal, partij, party, receptie, recette
ontvangstbewijs - bon, nota, reçu
ontvangstdag - jour
ontvangsten - recette
ontvangtafel - balie
ontvangtoestel - fax, radio, telefoon, televisie, telex
ontvangststation - radio
ontvangstzaal - salon
ontvangstzaaltje - salet
ontvankelijk - admissibel, dissimuleren, geldig, gevoelig, impressionabel, receptief, susceptibel,vatbaar
ontvankelijk maken - predisponeren
ontvankelijkheid - receptiviteit
ontvaren - verstrijken
ontveld - rauw
ontvellen - schaven, schuren, villen
ontvelling - darsis, excoriatie, schaafwond
ontvelling van het zitvlak - blikaars
ontvetten - afromen, afschuimen, degraisseren
ontvezelen van stengels - decortiseren
ontvlambaar - combustibel, explosief, hartstochtelijk, heet, heetgebakerd, inflammabel, opgezweept, verhit
ontvlammen - inflameren, imflammeren, ontbranden, ontsteken, veinzen, vlamvatten
ontvlamming - ontbranding
ontvlechten - losmaken, losvlechten
ontvlekken - reiniger, schoonmaken
ontvlekkingsmiddel - nafta, tetra, tri
ontvlekkingsvloeistof - tetra
ontvlieden - ontlopen, ontvluchten, ontwijken
ontvloeien - ontspringen
ontvlokken - dispergeren
ontvluchte vrouw - vluchtelinge
ontvluchten - deserteren, echapperen, ontsnappen, ontwijken, weglopen
ontvluchting - evasie, ontsnapping
ontvoerder - kaper, kidnapper, rover, schaker
ontvoerder van kinderen - kidnapper, schaker
ontvoerder van meisje - schaker
ontvoeren - kidnappen, schaken
ontvoering - abductie, kidnapping, roof, schaking
ontvolkt - uitgestorven
ontvolken - deporteren
ontvolking - depopulatie
ontvonken - ontbranden, ontvlammen
ontvoogding - emancipatie
ontvouwen - deployeren, developperen, expliceren, ontplooien, ontwikkelen, spreiden, toelichten, uiteenzetten, uitleggen, verklaren
ontvouwing - developpement, ontplooiing
ontvreemden - achteroverdrukken, deroberen, gappen, jatten, pikken, roven, stelen, wegnemen
ontvreemding - bespeuren, diefstal, opmerken, zien
ontwaakte (de) - Boeddha
ontwaarden - ontijken
ontwaarding (geld) - inflatie
ontwaken - bijkomen
ontwapenaar - pacifist
ontwapenen - desarmeren, stillen
ontwapenende karaktertrek - charme
ontwaren - bespeuren, gewaarworden, merken, ontdekken, ontrafelen, opmerken, zien
ontwarren - bevrijden, debarrasseren, demeleren, losmaken, ontknopen, ophelderen, oplossen
ontwarring - oplossing, ontknoping
ontwassen - ontgroeien
ontwateren - draineren, droogleggen
ontwatering - drainage
ontwateringsgreppel - raai
ontwateringssluis - verlaat
ontwellen - ontvloeien, ontspringen, opwellen
ontwennen - afleren, afwennen
ontweren - ontwarren
ontwerp - begroting, blauwdruk, beraming, bestek, concept, conceptie, creatie, dessin, idee, inval, klad, lay-out, maquette, model, onderneming, opmaak, opstel, patroon, plan, programma, project, schema, schets, tekening, tracé, voornemen, voorstel, ijver
ontwerp op papier - tekening
ontwerp opstellen - minuteren
ontwerp van een film - scenario
ontwerp van een weg - tracé
ontwerp van staatsbegroting - miljoenennota
ontwerpen - adumbreren, aftekenen, bedenken, beramen, concipiëren, maken, minuteren, modelleren, opstellen, plannen, projecteren, samenstellen, schematiseren, schetsen, smeden, tekenen, traceren, uitdenken, uitzetten, voorbereiden, vormen
ontwerper - architekt, auteur, concipiënt, couturier, modekoning, planner, planoloog, stedebouwkundige, stylist, vormer
ontwerper en schrijver - opsteller
ontwerper van balletten - choreograaf
ontwerper van constructies - constructeur
ontwerper van drukwerk - graficus
ontwerper van gebouwen - architekt
ontwerper van idee - uitvinder
ontwerper van kleding - couturier, modekoning
ontwerper van steden - planoloog, stedenbouwkundige
ontwerp tekening - schets
ontwijden - kwetsen, ontheiligen, schenden
ontwijken - afdwalen, mijden, omzeilen, ontduikenontgaan, ontlopen, schuwen, vermijden
ontwijkend - elusief, evasief
ontwijking - evasie, ontsnapping
ontwikkeld - beschaafd, geciviliseerd, gecultiveerd, gevormd, knap, kundig, onderlegd, ontgonnen, rijp, sterk, volwassen, welgevormd
ontwikkeld insekt - imago
ontwikkelde fotografische plaat - negatief
ontwikkelde zoogdieren - apen
ontwikkelen - aanrijpen, beschaven, developperen, evolueren, groeien, kweken, ontstaan, rijpen, uitwerken, vormen
ontwikkeling - aangroei, aanwas, beloop, beschaving, cultuur, eruditie, eveloppement, evolutie, fase, genese, groei, licht, loop, ontogenie, perfectionering, proces, toename, toeneming, uitbreiding, vervorming, voortgang, vooruitgang, vorming, wasdom
ontwikkeling der leefwijzen - melodiek
ontwikkeling der rassen - filogenese, filogenie
ontwikkeling van de verkeersprognose - verkeersdichtheid
ontwikkeling van een gebergte - orogenese
ontwikkeling van een levend wezen - ontogenese
ontwikkeling van het landschap - morfogenese
ontwikkeling van levende wezens - ontogenese
ontwikkelingsfase - stadium
ontwikkelingsfase bij insekt - cocon, larve, pop
ontwikkelingsgang - proces
ontwikkelingsleer - embryologie, evolutieleer, ontogenie, transformisme
ontwikkelingsleer bij de mens - jeugd, kindsheid, puberteit, adolescentie, juventas, ouderdom
ontwikkelingslijn - trend
ontwikkelingsproces - stadium
ontwikkelingsstadium - fase
ontwikkelingsstadium van de mens - baby, bejaarde, embryo, kind, kleuter, peuter, puber, volwassene, zuigeling
ontwikkelingsstadium van insekten - ei, imago, larve, pop
ontwikkelingstheorie - darwinisme, evolutieleer
ontwikkelingstrap - fase
ontwikkelingsvorm - larve
ontwikkelingsvorm van lintwormen - blaasworm, vin
ontworstelen - ontrukken
ontwortelen - deracineren, exstirperen, rooien
ontwrichten - ontkrachten, verlammen, verrekken
ontwrichting - desorganisatie, desoriëntatie, dislocatie, luxatie (geneesk.), ontbinding, subluxatie, verlamming, verrekking
ontwringen - afpersen, loswringen, ontworstelen
ontwijden - kwetsen, misvormen, ontheiligen, profaneren,
schenden, schennen, uitschelden
ontwijder van begraafplaats - grafschender
ontwijding - iconodule, iconoduul, ontheiliging, profanatie,
schending, violatie
ontwijfelbaar - gewis, indibutabel, kennelijk, stellig, wis, zeker
ontwijfelbare waarheid - evangelie
ontwijk - begeven, eviteren, ontgaan, ontkomen, eluderen, ontlopen, rijplaats, wijkplaats
ontwijken - eluderen, mijden, ontlopen,ontduiken, ontspringen
ontwijkend - elusief, evasief, ontduikend
ontijdig - inopportuun, laat, misplaatst, ongelegen, prematuur, voorbarig, voortijdig, vroegtijdig
ontijdig bevallen - aborteren
ontijdige rijpheid - precociteit
ontijdigheid - immaturiteit
ontzag - achting, autoriteit, deferentie, eerbied, egard, invloed, overwicht, prestige, regard, regards, respect, reverentie, schroom, veneratie, vrees
ontzag afdwingend - ontzag hebben, bewonderen, respecteren
ontzag hebben voor - eerbiedigen, hoogachten, respecteren
ontzag inboezemen - imponeren
ontzaglijk - enorm, immens, geweldig, groots, ontzettend, verheven
ontzaglijke plasregen - hoos, wolkbreuk
ontzagwekkend - geducht, imposant, ontzaglijk, overweldigend, vreesaanjagend
ontzegd - verboden
ontzeggen - betwisten, onthouden, verbieden, weigeren
ontzegging - abnegatie, interdict, interdictie, onthouding, renunciatie, verbod, weigering
ontzenuwen - dementeren, enerveren, verslappen, verzwakken, weerleggen
ontzet - bevrijd, bevrijding, ontdaan, onthutst, ontsteld, verlost, verbijsterd, verlossing, verschriktverslagen
ontzetten - amoveren, beroven, bevrijden, ontstellen, slopen, verbijsteren, verlossen, verwijderen
ontzettend - afgrijselijk, enorm, epouvantabel, gruwelijk, vreselijk, verbijsterend, verschrikkelijk
ontzettend groot - indrukwekkend,kolossaal, reusachtig
ontzetting - afbraak, angst, deprivatie, inzakking, ontwrichting, schorsing, schrik, sloping, verbijstering, ontsteltenis
ontzetting uit ambt - amotie, ontslag, ontheffing, ontvreemding
ontzetting uit het ambt (R.K.) - devestituur
ontzield - dood
ontzien - duchten, menageren, mijden, respecteren, sauveren, sparen, vrezen
ontzind - dol, dwaas, gek, idioot, mal, razend
onuitgegeven geschriften - inedita
onuitgelokt - spontaan
onuitgesproken - stil, verborgen
onuitputtelijk -bodemloos, eindeloos
onuitputtelijk geduld - engelengeduld, jobsgeduld
onuitroeibaar - ingeroest, ingeworteld, onkwetsbaar
onuitroeibare ziekte - endemie
onuitsprekelijk - naamloos, onnoemlijk, overstelpend
onuitsprekelijk groot - onnoemlijk
onuitstaanbaar - degoutant, ergerlijk, intolerabel, insupportabel, naar, ondraaglijk, onduidelijk, onmogelijk, odieus, onverdraaglijk, onduldbaar, vervelend, walgelijk
onuitstaanbaar iemand - misbaksel, naarling
onuitvoerbaar - impracticabel, ondoenlijk, onmogelijk
onuitwisbare schandvlek - brandmerk
onuitvoerbaar - ondoenbaar, ondoenlijk, onmogelijk,
onvast - buiig, immuun, instabiel, labiel, los(jes), onbestendig, ongewis, onsolide, onstevig, onzeker, veranderlijk, wankel, wankelbaar, wankelmoedig, week, weifel(end)
onvast en los - wankel
onvast staan - wankelen
onvast zijn - onzeker,
onvaste gang - titubatie
onvatbaar - immuun, ongevoelig, ongrijpbaar, refractair, resistent
onvarbaarheid - immuniteit
onvatbaar maken - immuniseren
onvatbaar voor ziekten - immuun, resistent,
onvatbaarheid - immuniteit
onveilig - gevaarlijk,
onveranderd - bestendig, eender, gelijk, hetzelfde, idem, identiek, naief, ongewijzigd, stabiel
onveranderd houden - stabiliseren
onveranderlijk - bestendig, constant, duurzaam, egaal, fixé, getrouw, inalterabel, ncommutabel, invariabel, onwrikbaar, paalvast, rotsvast, stabiel, star, standvastig, stationair, statisch, stereotiep, strak, vast(staand)
onveranderlijk maken - stabiliseren
onverantwoord - gevaarlijk, ongegrond, ontoelaatbaar, roekeloos
onverbasterd - (ras)zuiver, puur
onverbeterlijk - gestreng, halsstarrig, onherstelbaar, streng, reddeloos, uitstekend, verhard, verstokt
onverbeterlijke misdadiger - recidivist
onverbeterlijke schelm - aartsdeugniet
onverbeterlijke twijfelaar - aartstwijfelaar
onverbeterlijkheid - halsstarrigheid, volharding
onverbiddelijk - genadeloos, gestreng, inflexibel, ongenadig, onvermurwbaar, rigide, streng, wreed, zeer,
onverbiddelijkheid - gestrengheid, onvermurwbaarheid
onverbitterd - berustend, gelaten
onverbloemd - cru, eenvoudig, frank, onomwonden, onverholen, openhartig, oprecht, realistisch, rondborstig, scherp, simpel,
onverbloemd erotisch - priapisch
onverbloemd weergeven van de werkelijkheid - realiteit, realisme
onverbogen - recht
onverbrandbaar - aflogistisch, incombustibel
onverbrandbaar materiaal - asbest
onverbreekbaar - fideel, inviolabel, onafscheidelijk, onlosmakelijk, onscheidbaar, standhoudend, trouw
onverbrekelijk - hecht, indissolubel, onafscheidelijk
onverbuigbaar - indeclinabel
onverbuigd soort getal - drieërlei
onverdacht - authentiek
onverdedigbaar - indefensibel
onverdeeld - gezamenlijk, intact, samen, volmaakt, volledig
onverderfelijk - incorruptibel, onsterfelijk, onvergankelijk
onverdicht - echt, waar
onverdiend - onterecht, onrechtvaardig, tenonrechte
onverdienstelijk - nietswaardig
onverdorven - onaangetast, rein, zuiver
onverdorvenheid - reinheid
onverdraagbaar - onuitstaanbaar
onverdraaglijk - hinderlijk, impatibel, intolerabel, onaangenaam, onduldbaar, onuitstaanbaar, onverdraagzaam
onverdraagzaam - intolerant
onverdragzaamheid - intolerantie
onverdroten - braaf, dapper, gestadig, infatigabel, kloek, koelbloedig, kordaat, moedig, onbeducht, onbeschroomd, onbevreesd, onbevroren, onverpoosd, onversaagd, onverschrokken, onverstoorbaar, onverstoord, onvervaard, stoer, stoutmoedig, stug, volhardend, volijverig, vrijmoedig, ijverig,
onverduisterd - fel, hel, licht
onverduisterd schijnend - hel
onverdund - puur
onverduurbaar - ondraaglijk, onverdraagbaar
onverenigbaar - incompatibel, inconciiiabel, inkompatibel, strijdig
onverenigbaarheid - incompatibiliteit, inkompatibiliteit
onverflauwd - ongetemperd, onverzwakt
onvergankelijk - altijddurend, blijvend, eeuwig, onsterfelijk, onverwoestbaar, voorgoed
onvergeeflijk - inexcusabel, impardonnabel, onverantwoordelijk
onvergelijkbaar - incomparabel
onvergelijkelijk - enig, excellent, incomparabel, meesterlijk, onvergetelijk, uitmuntend, uitnemend, uniek, weergaloos
onvergenoegd - misnoegd, ontevreden
onvergetelijk - enig, gedenkwaardig, heuglijk, onuitwisbaar, uitmuntend, uniek
onvergezeld - alleen
onverglaasd aardewerk - terracotta
onverglaasd melkwit - biscuit, porselein
onverglaasde beeldjes uit pottebakkersklei - terracottabeeldjes (uit Tanagra)
onvergolden - onbeloond
onverharde weg - pad, zandweg
onverhinderd - onbelemmerd, onverlet, vrij
onverhoeds - bruusk, eensklaps, ineens, opeens, onverhoopt, onverwacht, onvoorziens, pardoes, plots, plotseling, plotsklaps, toevallig, toevalligerwijze
onverhoeds aanvallen - betrappen
onverhoeds de voet neerzetten - treden
onverhoeds overvallen - betrappen, overrompelen, errassen
onverhoedse aanval - inval, invasie, overval, raid
onverholen - duidelijk, frank, goedrond, gul, kortweg, ogenblik, onbewimpeld, ongeveinsd, onomwonden, onverbloemd, openhartig, openlijk, oprecht, rechtuit, regelrecht, resoluut, rondborstig, ronduit, rondweg, royaal, ruiterlijk, vlakaf, vlakuit, vlakweg, volmondig, vrij, vrijuit,
onverhoedse aanval - overval, raid
onverhoopt - onverhoeds, verrassend
onverhuld - bloot, naakt
onverjaarbaar - imprescriptibel
onverklaarbaar - duister, geheimzinnig, inexplicabel, mysterieus, onbegrijpelijk, raadselachtig
onverklaarbaarheid - mysterie, raadselachtigheid, wonder
onverkleurbaar - kleurecht, kleurvast
onverkoopbaar - incourant
onverkoopbaar artikel - winkeldochter
onverkoopbaar goed - rebut, rebuut
onverkort - (al)geheel, intact, integraal, ongecensureerd, volledig
onverkwikkelijk - akelig, ellendig, naar, onplezierig, vervelend
onverlaat - aterling, bandiet, boosdoener, booswicht, bruut, deugniet, ellendeling, fielt, onmens, ploert, rover, schavuit, schurk, snoodaard
onverlet - gaaf, intact, maagdelijk, onaangeraakt, onaangeroerd, onbetreden, ongedeerd, ongeschonden, perfect, zuiver,
onverlicht - donker, duister, somber
onverlost - irredenta
onvermeld laten - weglaten
onvermengbaar - immiscibel
onvermengd - alleen, echt, enkel, gedegen, genuïen, klaar, louter, naturel, onversneden, puur, rein, sec, volmaakt, zuiver
onvermengd met water - sek
onvermengdheid - echtheid, genuteit, onvervalstheid, zuiverheid,
onverminderd - ongetemperd, onverflauwd
onvermoeibaar - infatigabel, krachtig, nijverig, sterk
onvermoeid - fit, infatigabel, onverwacht, plotseling
onvermoeid bezig - rusteloos
onvermogen - armoe, armoede, bewusteloosheid, impotentie, machteloosheid, onmacht, zwakte
onvermogen om de gedachten schriftelijk uit te drukken - agrafie
onvermogen om het waargenomene te herkennen - agnosie
onvermogen om normaal te lopen - abasie
onvermogen om te betalen - deconfiture
onvermogen om te lezen - alexie
onvermogen om te staan - astasie
onvermogen om te zingen - afonie
onvermogen om woorden tot zinnen te verbinden - agrammatisme
onvermogen om zich iets te herinneren - geheugenverlies
onvermogen om zich uit te drukken in taal - aphasie
onvermogen tot gaan - abulie
onvermogen tot het doen van gerichte handelingen - aprazie, apraxie
onvermogen tot schrijven - agrafie
onvermogen tot spreken - afasie
onvermogend - arm, behoeftig, impotent, nooddruftig, onbemiddeld
onvermogend om te betalen - insolvent, insolvabel
onvermurwbaar - gestreng, inflexibel, onverbiddelijk, steenhard, streng
onvermijdelijk - absoluut, beslist, hoognodig, onfeilbaar, onontkoombaar, zeker
onvermijdelijk gevolg - consequentie
onvermijdelijkheid - noodzaak
onverpakt - los
onverpakte lading - bulkgoed
onverplaatsbaar - onroerend
onverplicht - vrijwillig
onverplichte goedheid - gunst
onversaagd - beslist, boud, branie, dapper, driest, ferm, flink, heldhaftig, heroïek, kloek, kloekhartig, kloekmoedig, koen, kordaat, kranig, manhaftig, manmoedig, moedig, onbevreesd, onvervaard, resoluut, trankiel, vermetel
onversaagdheid - dapperheid, kordaatheidkranigheid
onverschillig - achteloos, apat(h)isch, blasé, dikhuidig, drukkend, enerlei, flegmatiek, flegmatisch, geblasseerd, gelijkmatig, gelijk, gevoelloos, harteloos, indifferent, indolent, koel, koelbloedig, koud, koudjes, laconiek, lakoniek, laks, lauw, lethargisch, liefdeloos, lusteloos, neutraal, nonchalant, onbewogen, ongevoelig, onoplettend, slap, slof, sloom, stereotiep, stoïcijns, traag, zorgeloos
onverschillig mens - laodiceeër
onverschillig welke - enigerlei
onverschilligheid - apathie, nalatigheid, nonchalance, slordigheid, achteloosheid
onverschrokken - branie, dapper, ferm, flink, koen, kordaat, moedig, onversaagd, onverwrikt, onverzetbaar, onwankelbaar, resoluut, stoutmoedig, vastberaden,
onverschrokkenheid - bluf, drift, durf, lef, moed(igheid)
onverslijtbaar - duurzaam, stevig
onversneden - onvermengd, puur, zuiver
onverstaanbaar spreken - fluisteren, horten,mompelen, mummelen, murmelen, raffelen
onverstaanbaarheid - obscuriteit
onverstand - domheid, dwaasheid
onverstandig - absurd, bête, bot, dom, dwaas, ezelachtig, hardleers, irrationeel, kortzichtig, onbenullig, onbevattelijk, onlogisch, onnozel, onredelijk, onwetend, onwijs, onzinnig, redeloos, stom, stupide, uilig, zinneloos,
onverstandig mens - dwaas, gek
onverstandige zucht tot iets - bevlieging, manie
onverstoorbaar - bedaard, evenwichtig, flegmatiek, gelijkmatig, gelijkmoedig, inalterabel, kalm, lakoniek, pacifiek, stoïcijns, vast, vredelievend, vreedzaam,
onverstoorbaar kalm - flegmatiek
onverstoorbaar persoon - stoïcijn
onverstoorbaarheid - flegma, kalmte, ataraxie
onverstoorbare gelatenheid - placiditeit
onverstoord - kalm, rustig
onverteerbaar - inconsumabel, oneetbaar
onvertogen - indecent, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongepast, onnet, onwellevend, ruw
onvertrouwd - onbekend, onervaren, vreemd
onvervaard - boud, dapper, ferm, fier, kloek, koen, moedig, onbevreesd, onversaagd, opperbest, stoer
onvervalst - echt, genuïen, puur, louter, onvermengd, oorspronkelijk, origineel, veritabel, waar, zuiver
onvervalstheid - echtheid, genuïteit, zuiverheid
onvervreemdbaar - eigen, inaliënabel
onvervuld - leeg, ledig, teniet
onvervuld zijn - vaceren
onvervulde vacature - vacant
onverwacht - abrupt, bruusk, extra, halsoverkop, ineens, ongedacht, onverhoeds, onverhoopt, onvoorzien, plots, plotseling, opeens, pardoes, plotsklaps, subiet, toevallig
onverwacht gebeuren - toeval
onverwacht komen - aanvallen, betrappen, verrassen
onverwacht treffen - betrappen
onverwachte komst - inval
onverwachte verandering - peripetie
onverwachts - abrupt, eensklaps, ineens, onverhoeds, opeens, pasdoes, plots, plotseling, plotsklaps, schielijk, toevallig
onverwachts aanvallen - overvallen
onverwachts overvallen - overrompelen, overtroeven
onverwachts storen - onderbreken
onverwarmd - kil, koud
onverwelkbaar - onverderfelijk, onvergankelijk
onverwelkt - fris
onverwezenlijkbaar - droombeeld, utopie
onverwezenlijkbaar iets - utopie
onverwisselbaar - impermutabel
onverwoestbaar - hecht, indestructibel, oersterk, onvergankelijk, onverslijtbaar, stevig, ijzersterk
onverwricht - stevig
onverwrikbaar - onveranderlijk, standvastig
onverwrikt - onverschrokken, onwankelbaar, pal, stevig
onverwijld - aanstonds, dadelijk, direct, illico,meteen, onmiddellijk, prompt, snel, subiet, temee, temet, terstond
onverzadelijk – onlesbaar, onverzadigbaar, onverzadelijk
onverzadigbaar eter - hollebollegijs, vreetzak
onverzadigde koolwaterstoffen - alkenen, heptenen, olefinen
onverzetbaar - onverzettelijk, onwankelbaar
onverzettelijk - beraden, bestendig, constant, continu, doorzettend, duurzaam, eigenzinnig, halstarrig, hardnekkig, hoofdig, hartnekkig, immobiel, inalterabel, invariabel, koppig, obstinaat, onbeweeglijk, onbewogen, onbuigzaam, onveranderlijk, onwankelbaar, onwrikbaar, opiniater, paalvast, pal, perpetueel, stabiel, standvastig, stationair, stereotiep, stoer, stok(stijf), streng, stijfhoofdig, stug, vastberaden, volhardend, volhoudend, weerbarstig
onverzettelijk iemand - eigenwijs, stijfhoofd, stijfkop
onverzocht - onbeproefd
onverzoenbaar - inconciliabel, onverzoenlijk
onverzoenlijk - aartsvijandig, geslagen, gezworen, haatdragend, hard, hostiel, implacabel, intransigent, onverzoenbaar, wrokkig,
onverzorgd - haveloos, slordig, vervallen, verwaarloosd
onvindbaar - latent, spoorloos, weg, zoek
onvoedzaam - caloriearm
onvoeglijk - misplaatst, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongepast
onvóegzaam - onbehoorlijk, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongepast, onnet, onoorbaar, wanvoeglijk
onvoelbaar - onmerkbaar
onvoldaan - inadequaat, inefficiënt, onbetaald, onbevredigend, ontevreden, teleurgesteld
onvoldaanheid - leegte
onvoldoende - gering, ineffectief, insuffisant, lelijk, nadequaat, ontoereikend, slecht
onvoldoende bloedtoevoer - ischaemie
onvoldoende gekookt - ongaar
onvoldoende hulpmiddel - lapmiddel
onvoldoende ontwikkeling - atelie
onvoldoende reparatie - lapwerk
onvoldoende spijsvertering - apepsie
onvoldoende verbetering - lapmiddel, lapwerk
onvoldoende voor berichtgeving geadresseerd - onbestelbaar
onvoldoendheid - insufficiëntie
onvoldragen - onrijp
onvoldragen ooft - kroet
onvoldragen vrucht - embryo, foetus
onvoleind(igd) - onafgemaakt, onvoltooid
onvoleindigd - imparfait
onvolgroeid - onvolwassen
onvolgroeide, onvolwassen vis - nest
onvolgroeidheid - onrijpheid, onvolwassenheid
onvolkomen - gebrekkig, imperfect, incompleet, kort, kwalijk, lek, lekkage, onaf, onvolledig, onvolmaakt, onvoltalllg, paraparese, schadelijk, slecht, tekort, verkeerd, wan,
onvolkomenheid - gebrek, imperfectie, onvolmaaktheid
onvolledig - catalectisch, defectief, gebrekkig, incompleet, lacuneus, onvolkomen, onvolmaakt, onvoltallig
onvolledig rijm - kreupelrijm
onvolledige gedaanteverwisseling - hemimetabolie
onvolmaakt - gebrekkig, imparfait, imperfect, onvolledig, onvoltooid
onvolmaaktheid - gebrek, imperfectie
onvoltallig - incompleet, onvolledig, onvoleindigd, onvolkomen, onvolledig
onvoltooid - onaf, onvolmaakt
onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd - futurum
onvoltooid tegenwoordige tijd - o.t.t., praesen
onvoltooid verleden tijd - imperfectum, o.v.t., praeteritum
onvoltooide symfonie - Unvollendete
onvolwaardig - minder, misdeeld
onvolwaardig fruit - kroet
onvolwassen - groen, kinderlijk, minderjarig, onmondig, onvolgroeid, onrijp, puberaal,
onvolwassen meisje - bakvis
onvolwassen vee - jongvee
onvolwassene - bakvis, blaag, teenager, tiener, puber
onvolwassenheid - onrijpheid, pubertijd
onvoorbereid - spontaan, e.t.
onvoorbereid dichten - improviseren
onvoorbereid musiceren - improviseren
onvoorbereid praatje - improvisatie
onvoorbereide toespraak of speech - improvisatie
onvoordelig - duur, improfitabel, infavorabel, nadelig, schadelijk
onvooringenomenheid - objectiviteit
onvoorwaardelijk - absoluut, blindelings, categorisch, onbeperkt, puur
onvoorzichtig - achteloos, imprudent, inattent, lichtvaardig, nalatig, onachtzaam, onberaden, onbezonnen, onbezorgd, ondoordacht, onoplettend, roekeloos, schieloos, vermetel, zorgeloos
onvoorzichtigheid - driestheid, imprudentie, inattentie, onachtzaamheid, onbehoedzaamheid, risicodragend, roekeloosheid
onvoorzien - gebeurtenis, onverhoeds, onverwacht, opeens, plots(eling), toeval, toevallig
onvoorzien geluk - fortuin
onvoorzien geval - peripetie, toeval
onvoorzien voorval - toeval
onvoorziene gebeurtenis of situatie - bijkomstigheid,
coïncidentie, incident, noodlot
onvoorziene samenloop - coïncidentie
onvoorziens - onverhoeds, plotseling, plotsklaps
onvormelijk - familiaar, gemoedelijk, gezellig, informeel,
losjes, onconventioneel, onconventioneel, ongegeneerd
onvormelijkheid - informaliteit
onvrede - onenigheid, onmin, oorlog, ruzie, tweedracht, twist, vete
onvredelievend - oorlogszuchtig
onvriendelijk - bars, bits, bokkig, bot, bruusk, grim, grimmig, grof, hard, inhumaan, knorrig, koel, koud, links, lomp, nors, nurks, onaangenaam, onaardig, onbeschoft, onbeleefd, ongezellig, onhartelijk, onhebbelijk, onheus, onplezierig, onwelgevallig, onwelwillend, scherp, sikkeneurig, snar, spits, spijtig, stroef, stug, stuurs, toorn, toornig, vinnig, vijandig, woede, zuur,
onvriendelijkheid - stuursheid
onvriendelijk mens - bok, chagrijn, neetoor, nijdas, nurks, zuurpruim
onvriendschappelijke verhouding - onenigheid, onmin, ruzie
onvruchtbaar - dor, improduktief, infertiel, infertiel, infructueus, mager, steriel,tevergeefs, vergeefs
onvruchtbare koe - kween, munte
onvrij - afhankelijk, gebonden, gênant, hinderlijk, horig, onderworpen
onvrije - slaaf, horige, lijfeigene
onvrije vrouw - slavin
onvrije waren - contrabande
onvrijwillig - gedwongen, node, verplicht
onvruchtbaar - dor, infertielsteriel, vergeefs
onvruchtbaar gebied - duinen, hei, steppe, toendra, woestijn, zand
onvruchtbaarheid - dorheid, droogte, schraalte, steriliteit
onvruchtbaar maken - steriliseren
onvruchtbaarmaking - sterilisatie
onvruchtbare bruine kiel - knik, knikklei
onwaar - denkbeeldig, fout, frauduleus, gefingeerd, gelogen, geveinsd, illusoir, leugenachtig, loos, mis, onecht, oneerlijk, onjuist, onoprecht, onwezenlijk, pseudo, spurius, vals, verdacht, verkeerd
onwaarachtig - onecht, onoprecht
onwaardig - beneden, ignobel, min, onbrtamelijk, oneervol, schandelijk, verachtelijk
onwaarheid - bedrog, falsiteit, jok, kletspraat, leugen, leugentaal, liegen, logen, sprookje, valsheid, waanzin
onwaarheid spreken - jokken, liegen
onwaarneembaar - onmerkbaar
onwaarschijnlijk - betwijfelbaar, fabelachtig, fabuleus, inplausibel, improbabel, ondenkbaar, twijfelachtig, vreemd, waanzinnig
onwaarschijnlijk verhaal - fabel, sprookje
onwankelbaar - constant, onbeweeglijk, onwrikbaar, roerloos, stabiel, standvastig, vast
onweer - bliksem, donder(bui), noodweer
onweerhoudbaar - dol, driest, onbetwistbaar, onomstotelijk, onstuitbaar
onweerlegbaar - apodictisch, bewezen
onweerlegbaar aangetoond - bewezen
onweersbeestje - donderkopje
onweersbui - donderbui
onweersgod bij de Germanen - Donar
onweersgod bij de Grieken - Zeus
onweersgod bij de Romeinen - Jupiter
onwel - akelig, katterig, lammenadig, anderig, miezerig, min, misselijk, naar, ongans, ongesteld, onpasselijk, pips, sip, slap, slapjes, wee, ziek
onwelgevallig - onaangenaam, ongewenst
onwellevend - astrant, brutaal, burgerlijk, grof, lomp, onbeleefd, onbeschoft, onbeschaafd, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongegeneerd, ongemanierd, onhebbelijk, onheus, onopgevoed
onwellevendheid - brutaliteit
onwelluidend - dissonant, wanluidend
onwelluidende klanken - kakofonie
onwelriekend - stinkend
onwelriekende geur - stank
onwelriekende maar zeer nuttige substantie - mest
onwelvoeglijk - aanstotelijk, deshonnet, immodest, indecent, onbescheiden, onbetamelijk, oneerbaar, onfatsoenlijk, ongemanierd ongepast, onheus, onkies, onkuis, onnet, onzedelijk, onzedig, schuin
onwelwillend - onbillijk, onhebbelijk, onheus
onwennig - bang, bedeesd, onervaren, ongewoon, onhandig, schutterig, verlegen, vreemd
onweren - donderen
onwerkelijk - abstrakt, imaginair, irreëel, onwezenlijk
onwerkelijkheid - droom
onwerkzaam - lui, uitwerkingloos, inert, traag, indolent
onwetend - dom, ignorant, onkundig, stom
onwetend - dom, ignorant, leek, onbewust, onkundig
onwetendheid - agnosie, domheid, dwaasheid, ignorantie, ondergronds, onkunde, onnozelheid, onverstand, wederrechtelijk
onwetend iemand - domoor, leek
onwettig - illegaal, illegitiem, ongegrond, ongeoorloofd, onrechtmatig, strafbaar, verboden, wederrechtelijk, zwart
onwettig een bepaald beroep uitoefenend - onbevoegd
onwettig geneesheer - kwakzalver, wonderdokter
onwettig grensvervoer - smokkel
onwettig kind - bastaard
onwettige handeling - misdaad, overtreding
onwettige heffing van belastingen - afpersing, knevelarij
onwettige rente - woekerrente
onwettige winst - woeker
onwettigheid - illegaliteit, illegitimiteit
onwezenlijk - inessentieel, irreeel, onwerkelijk
onwijs - dom, daas, dwaas, gek, getikt, immens, mal, onverstandig, warhoofd
onwil - afkeer, tegenzin, verzet, weerstand, weerwil
onwillekeurig - automatisch, instinctmatig, instinctief, machinaal, onafhankelijk, onbewust, oncontroleerbaar, onopzettelijk
onwillekeurig bewegen - ademen, reflex, tic
onwillekeurig urineren in bed - bedwateren
onwillekeurige beweging - ademen, reflex, tic
onwillekeurige reactie - reflex
onwillekeurige urinelozing - bedwateren, enuresis
onwillekeurigheid - automatie
onwillig - balorig, balsturig, bokkig, dwars, gedwongen, halsstarrig, koppig, node, obstinaat, ongaarne, ongehoorzaam, onhandelbaar, recalcitrant, stug, stijfhoofdig, ternauwernood, weerbarstig, weerspannig
onwilligheid - koppigheid, tegenzin, onwil
onwis - onbetrouwbaar, onvast, onzeker
onwraakbaar - onafwijsbaar, onomstotelijk, onweerlegbaar, pal, rotsvast, star, vast
onwrikbaar - bestendig, halsstarrig, hardnekkig, juist, klamp, nagelvast, onbeweeglijk, onmiddellijk, onomstotelijk, onverbreekbaar, onverzettelijk, onwankelbaar, paalvast, pal, pen, precies, rotsvast, standvastig, star, stijf, strak, vlak, volkomen, wielvast,
onwrikbaar vast - muurvast
onwijs - daas, dom, dwaas, gek, getikt, idioot, kletsmeier, mal,
onnozel,onverstandig, warhoofd
onwijsheid - dwaasheid
onyx - nagelsteen
onzacht - hard, ruw, heftig, pijnlijk, pijnlijk
onzakelijk gepraat - geleuter, gezwam, gezwets,
onzalig - fataal, funest, heilloos, noodlottig, rampspoedig, verderfelijk
onzalig oord - erebus, gehenna, hel, onderwereld, tartarus
Onze Lieve Heer - Christus, God, O.LH.
Onze Lieve Vrouw - madonna, O.L.V.
onze rekening - n. c.
Onze Vader - paternoster
onze vlag - driekleur
onze voornaamste melkgever - koe
onze woonplaats - aarde
onzedelijk - aanstotelijk, gemeen, goor, immoraliteit, immoreel, indecent, liederlijk, los, oneerbaar, obsceen, onfatsoenlijk, onkuis, onrein, ontuchtig, onwelvoeglijk, pornografisch, schandelijk, schendig, schuin, schunnig, tuchteloos, vuil, weelderig, wellustig, wulps, zedeloos, zinnelijk
onzedelijke film - pornofilm
onzedelijke lectuur - pornografie
onzedelijke taal - schuttingtaal
onzedelijkheid - immoraliteit, ontucht
onzedig - indecent, oneerbaar, onkies, onkuis
onzedigheid - gemeenheid, oneerbaarheid
onzegbaar - onuitsprekelijk
onzeglijk - balsturig, eigenzinnig, koppig
onzeker - aarzelend, aleatoir, anceps, astatisch, bedenkelijk, bijkans, bijna, casueel, douteus, dubieus, duister, grillig, hachelijk, hypothetisch, instabiel, labiel, los, lukraak, onbepaald, onberekenbaar, onbeslist, onbestendig, onbetrouwbaar, ongestadig, on(ge)wis, onopgelost, onrustig, onstandvastig, onvast, onwil, precair, quaestieus, raadselachtig, tuitelig, twijfelachtig, twijfelend, twijfelmoedig, tijdelijk, vaag, vagelijk, veranderlijk, vergankelijk, waggelend, wankel, wankelbaar, weifelend, wispelturig, wisselend, wisselvallig
onzekerheid - onvastheid, twijfel(achtigheid), onbetrouwbaarheid, suspensie
onzekerheid van beweging - ataxie
onzeker persoon - twijfelaar
onzeker zijn - aarzelen, twijfelen
onzekere zaak - loterij
onzelfstandig - afhankelijk, onvrij
onzelfstandig mens - kuddedier
onzelfstandige volgeling - naloper
onzelfstandige werkkring - loondienst
onzelfstandigheid - afhankelijkheid, heterotelie
onzelfzuchtig - altruïstisch, edelaardig, edelmoedig, filantropisch, genereus, gevaar, grootmoedig, menslievend, nobel, onbaatzuchtig, risico, wederwaardigheid
onzelfzuchtig mens - altruïst, philantroop, filantroop
onzelfzuchtigheid - altruïsme, menslievendheid
onzelieveheersbeestje - kapoentje, pi(e)pampoentje, zonnekever
onzelievevrouwebedstro - boskruid, walstro
onzelievevrouwebeeldje - madonna
onzelievevrouwedistel - mariadistel
onzelievevrouwehandschoen - akelei, vingerhoedskruid
onzenthalve - onzerzijds
onze planeet - aarde
onzes inziens - o.i.
onzichtbaar of verborgen - invisibel, latent
onzichtbaar - gecamoufleerd, imperceptibel, invisibel, latent, microscopisch, onbemerkt, onnaspeurbaar, onopgemerkt, verborgen, verdekt, weg
onzichtbaar (med.) - latent
onzichtbaar handelen - camouflage
onzichtbaar maken - blinderen, camouflage,camoufleren, maskeren, wegmoffelen
onzichtbaar of verborgen - latent
onzichtbaar worden - verdwijnen
onzichtbaar worden van een hemellichaam door een ander – immersie
onzichtbaarheid - camouflage
onzichtbaar maken - blinderen, camoufleren
onzichtbaarmaking - bedekking, blindage, blindering, camouflage, maskerade, maskering, mimicry, verberging, verhulling, vermomming
onzichtbare kleur - schutkleur, ultraviolet
onzichtbare uitstroming - emanatie
onzienlijk - bovenaards, bovenzinnelijk
onzin - aberratie, absurditeit, afdwaling, apekool, bazel, bombast, brabbeltaal, divagatie, dwaasheid, dwarsheid, extravageren, flauwekul, flauwiteit(en), galimatas, galimatias, gebazel, gekheid, gekkepraat, gekkigheid, gezwam, kinderpraat, kletskoek, kletspraat, kolder, kul, kwijl, lak, larie, lariefarie, lulkoek, maling, mallepraat, nonsens, oele, quatsch, rim-ram, shit, snert, speeksel, stupiditeit, waanzin, wartaal, zever, zotheid, zotteklap, zottepraat, onzin praten - bazelen, dazen, kolderen, raaskallen, revelen, zwammen
onzin uitslaan - dazen, gein, kletsen, lallen, raaskallen, uitkramen, ijlen, zwammen
onzindelijk - bevuild, goor, morsig, onnet, onrein, slordig, smerig, vies, vuil
onzindelijk mens - slons, smeerlap, smeerpoets, vuilak
onzindelijke vrouw - morsebel, onreinheid, onzindelijkheid
onzinnelijk - abstrakt, bovennatuurlijk, bovenzinnelijk,
geestelijk, transcedent
onzinnig absurd, belachelijk, buitensporig, dol, dom, dwaas, extravagant, gek, idioot, krankzinnig, maf, mal, nonsens, snonsensicaal, nonsensikaal, onverstandig, overdreven, redeloos, tupide, waanzinnig, zinneloos, zot
onzinnig gepraat - geleuter, geraaskal
onzinnigheid - absurditeit, dwaasheid, extravagantie, idioterie, zotheid
onzin praten - bazelen, dazen, zwammen
onzondig - onschuldig
onzuiver - bruto, gemengd, goor, illiquide, impuur, ongewassen, ongezuiverd, onnauwkeurigonoprecht, onrein, ontstemd, onzindelijk, ruw, smerig, troebel, vals, vermengd, vies, vuil, wellustig
onzuiver gewicht - bruto
onzuiver zingen - detoneren
onzuivere streep in een diamant - gles
onzijdig - geslachtsloos, onz., neuter, eutrum, neutraal , onpartijdig
onzijdig woord - neutrum
onzijdigheid - neutraliteit
ooft - fruit, vruchten
ooftboom - perelaar
ooftgodin - Pomona
ooftkorf - fruitmand
ooftkunde - karpologie, pomologie
ooftkundig - pomologisch
ooftkundige - pomoloog
oog - blik, bocht, gezicht, gezichtsveld, kijk, lens (camera), lus, oculus, pit (aardappel), plantkop, uitzicht, verfdruppel, zicht
oog hebben - ogen
oog in het. . . vallend - markant
oog in touw - lus
oog van touwwerk langs een zeil – leuver
oogafwijking - loens, scheel, staar
oogappel - aangebedene, beminde, dierbaarste, iris, lieveling, ogelijn, ogendokter,oogbol, oogspecialist, pupil, schat, snoes, troetelkind
oogarts - oculist
oogbal - oogappel, oogbol
oogbalstuipen - nystagmus
oogbindvlies - conjuctiva
oogbindvliesontsteking - conjunctivis
oogbolstuipen - nystagmus
oogbout met draaibare schalm - wartel
oogdeel - hoornvlies, iris, lens, netvlies, pupil, retina
oogdeksel – ooglid
oogdruppel - traan
oog gebrek - loens, scheel, staar
oögenese - eicelvorming
ooggetuige - reporter, verslaggever
ooggetuigenverslag - reportage
oogglas - lens, lunet, monocle, oculair,
oogglas van microscoop - oculair
ooggroet - knipoog
ooghaar - wimper, pinker
ooghaartjes - cilia
oogharen - ciliën
ooghebben - ogen
oogheelkunde - oftalmologie
oogholte - kas
oogje - knipoogje, lusje, maas, malie, ogelijn, trens
oogje in een schoen - malie
oog in een touuw - lus, trens
oogje van garen - trens
oogje van schoen - malie
oogkas - oogholte
oogklep van een paard - lunet, ooglap
oogkreeftje - cycloop
ooglap - oogklep
ooglid - oogdeksel
ooglidontsteking - blefaritis
ooglijk - aangenaam, toonbaar
oogluikend - connivendo, heimelijk
oogluikend toestaan - gedogen
oogmake-up - eyeliner, mascara
oogmerk - bedoeling, doel, doeleinde, doelstelling, intentie, mening, mikpunt, oogpunt, opzet, plan, voornemen
oognetvliesontsteking - dictyïtis
oogontsteking - oftalmie, ofthalmie
oogopslag - blik, lonk
oogpinker - ooghaar
oogpunt - beoordeling, gezichtspunt, perspectief, standpunt, uitgangspunt
oogspecialist - oogarts
oogst - gewas, opbrengst, pluk
oogsten - binnenhalen, maaien, rooien, verwerven, verzamelen
oogsten van fruit - plukken
oogster - maaier, plukker, roier
oogstlied - vinata
oogstmaand - augustus
oogstmes - arit, sikkel, zicht
oogstopbrengst - beschot
oogtand - hoektand
oogtrilling - nystagmus
oog van touwwerk - leuver
oogverblindend - klaterend, luisterrijk, schitterend
oogvlies - retina, membraan, netvlies, vaatvlies
oogvlies (hard) - sclera
oogvocht - traan
oog vormig lint - lis
oog vormig snoer - lasso, lis, lus
oogwater - collyrlum
oogwenk - ogenblik, moment, ommezien, tel
oogwit - doel
oogwratje - lenticel, strontje
oogziekte - amaurose (zw. staar), cataract, glaucoom, granulose, hemeralopie, hordeolum, houw, kippig, loensheid, oftalmie, oxyopie, scheelheid, staar, trachoma, trachoom
oogziekte bij dieren - hauw
ooi - garm, germ, schaap
ooievaar - aalreiger, adebaar, eiber, eidebaar, harpoenreiger, ibis, kwak, kuifreiger, langbeen, langnek, langpoot, lepelaar, lepelgans, lepelreiger, maraboe, maraboet, marabout, nachtreiger, nijlreiger, ombervogel, reiger, roerdomp, stork, uiver, zilverreiger,
ooievaar met prachtige staartveren - maraboe
ooievaarachtige moerasvogel - ibis, lepelaar, maraboe, kropooievaar, reiger, roerdomp
ooievaarachtige vogel - adjudant
ooievaar (Afr.) - maraboe
ooievaarsbeen - stelt
ooievaarsbek - geranium, kraanhals, naaldekervel, reigersbek, relargonium
ooievaarsbloem - lis
ooievaarsnest - eibernest
ooievaarsvogel - ibis, lepelaar, maraboe, nimmerzat, ooievaar
ooilam - wijfjeslam
ooit - eens, immer, later
ook - als, alsmede, alsook, avenant, bovendien, daarbij, daarenboven, daarnevens, evenals, eveneens, evenzeer, evenzo, evengoed, mede, nog, samen, tegelijk, tevens, toch, zowel,
ook dit - alsmede, benevens, daarenboven
ook eveneens - almede
ook niet - evenmin
ook of met - mede
ook zo - evenzo, net zo, evenals
oöliet - kuitsteen, eiersteen
oölogie - eierkunde
oom - onkel, nonk, nonkel
oom die priester is - heeroom
oom door wie men ten doop is gehouden - peetoom
ooms kind - neef, nicht
oom van Agamemnon - Thyestes
oom van Esther - Mardochaes
oom van Jakob - Laban
oom van wie je hoopt te erven - suikeroom
oomskind - neef, nicht
oomzegger - neef, nicht
oomzeggerskind - achterneef, achternicht
oomzegster - nicht
oor - handgreep, handvat, hengsel
oor (deel) - lel, schelp
oor (jagerstaal) - lepel
oor van een haas ol konijn - lepel
ooraap - oormaki
oorarts - otoloog
oorbaar - aangepast, behoorlijk, betamelijk, billijk, dienstig, fatsoenlijk, geoorloofd, gepast, geschikt, kies, netjes, nuttig, oirbaar, voegzaam, voordelig, welvoeglijk
oorbeest - oorworm
oorbel - klips, knop, oorhanger, oorring
oorbeschrijving - otografie
oorblazer - kwaadspreker, opruier, opstoker, stokebrand
oorblazerij - kwaadsprekerij
oorbloeding - otorrhagie
oord - gewest, kaap, landschap, landstreek, negorij, plaats, plek, stee, streek, vlak,
oord (afgelegen) - negorij
oord der verdoemden - erebus, gehenna, Hades, hel, onderwereld
oord van verschrikking - hel
oordeel - advies, beoordeling, beschouwing, doem, dunk, gevoelen, inzicht, judicatie, kritiek, kijk, mening, opinie, opvatting, recensie, rede, sententie, standpunt, verstand, visie, vonnis, zienswijze
oordeel dat op waan berust - waanoordeel
oordeelkunde - kritiek
oordeelkundig - judicieus, logisch, rationeel,scherpzinnig, verstandig,
oordeelloos - kritiekloos
oordeelsdag - doemdag
oordelaar - rechter
oordelen - achten, beschouwen, beslissen, denken, dunken, geloven, judiceren, keuren, menen, rechtspreken, rekenen, schatten, veroordelen, vinden, vonnissen
oorhanger - bandelotte, bel, oorbel, oorknop, oorliët, oorring, orliët, pendant
oorheelkunde - otiatrie
oorheelkundige - oorarts, otoloog
oorhoorn voor doven - audifoon
oorhorentje - otofoon
oorklep - oorlap
oorklepje - oorlapje
oorknop - oorbel, oorhanger
oorkonde - acte, akte, bewijs, brevet, bul, bulletin, charta, charter, diploma, document, getuigenis, handvest, machtiging, manifest, ratificatie, stuk, vergunning, verklaring, wissel, zegel
oorkonde van bekrachtiging - ratificatie
oorkondeboek - charta, charter, charterboek
oorkondenleer - diplomatiek
oorkundige - otoloog
oorkussen - hoofdkussen
oorlam - borrel
oorlapje - lel
oorlof - afscheid, vergunning, verlof
oorlog - botsing, gevecht, kamp, krijg, krijgsgewoel, onenigheid, onvrede, strijd, slag, vete, vijandschap
oorlog (fr.) - guerre
oorlog (Ind.) - prang
oorlog betreffende - polemologisch
oorlog met een aanvallend karakter - aanvalsoorlog
oorlog voeren - krijgvoeren
oorlogen - strijden
oorlogsapparaat - krijgsmacht, leger
oorlogsbazuin - krijgstrompet
oorlogsbedrijf - krijgshandel, krijgsverrichting
oorlogsbeschrijving - stratografie
oorlogsbodem - aviso, dreadnought, duikboot, fregat, korvet, kruiser, monitor, mijnenlegger, mijnenveger, onderzeeboot, onderzeeër, oorlogsschip, slagschip, torpedoboot, torpedojager, vliegdek (moeder)schip
oorlogsdaad - enteren, heldenfeit, wapenfeit
oorlogsgas - mosterdgas, niesgas, strijdgas
oorlogsgezind - krijgszuchtig
oorlogsgod - Ares, Janus, Mars, Mavors, Tyr
oorlogskreet - leus, slagzin, slogan, strijdleus
oorlogskreet van de Schotse Hooglanders - slogan
oorlogskunde - polemologie, strategie,
oorlogskunst - krijgskunst
oorlogskijker - polemoscoop
oorlogsmacht - heerschaar, krijgsmacht, legermacht
oorlogsmatroos - marinier, vloteling
oorlogsschade - oorlogsmolest
oorlogsschip - admiraalsschip, adviesbark, adviesjacht, aviso, dreadnought, duikboot, galei, galjas, galjoen, galjoot, jager, korvet, kruiser, linieschip, monitor, mijnenlegger, mijnenveger, onderzeeboot, onderzeeër, oorlogsbodem, oorlogsbodem, torpedoboot, torpedojager, vliegtuigmoederschip, wachtschip
oorlogsschip om berichten over te brengen - aviso
oorlogsschip uit de 17e eeuw - palander, pinas
oorlogsterm - spervuur
oorlogsterrein - slagveld
oorlogstuig - artillerie, atoombom, bazoeka, bom, bren, flak, geschut, geweer, granaat, jager, kanon, karabijn, kernwapen, materiaal, mitraileur, mortier, munitie, sten(gun), tank, raket, wapen
oorlogsvaan - strijdbanier
oorlogsvaartuig - aviso, torpedojager
oorlogsvlag - krijgsbanier
oorlogsvliegtuig - bommenwerper, dakota, gevechtsvliegtuig,
jachtvliegtuig, jager, mig, spitfire, straaljager, verkenningsvliegtuig
oorlogsvloot - armada, slagvloot
oorlogsvrijwilliger - o.v.w.
oorlogswerktuig der Romeinen - ballista, blijde,
oorlogswinst - o.w.
oorlogswinstmaker - narikin, oweeër, zwarthandelaar
oorlogszuchtig - krijgszuchtig, strijdlustig
oorlogszuchtige Engelsman – Jingo
oorlogvoerend - belligerent, strijdend
ooronderdeel - lel
oorontsteking - loopoor, otitis
oorpauw - oorfazant
oorpeutertje - oorlepeltje
oorpijn - otalgie
oorrob - pelsrob, zeebeer, zeeleeuw
oorsieraad - oorknop, oorring
oorsmeer - cerumen
oorsmout - oorsmeer
oorspeekselklier - parotitis
oorspiegel - otoscoop, otoskoop
oorsprong - aanvang, ader, afkomst, afstamming, bakermat, begin(sel), bron, bronader, geboorte, genesis, herkomst, inleiding, kiem, komaf, moeder, ontstaan, oorzaak, origine, origineel, origo, spreng, wel, wieg, wortel, zaad,
oorspronkelijk - aangeboren, aanvankelijk, afkomstig, autochtoon, eenvoudig, echt, eerst, eigenaardig, fris, geestig, herkomstig, inheems, nieuw, onvervalst, originair, origineel, outhentiek, primair, primitief, primordiaal, verrassend, wel, zelfstandig, zonderling,
oorspronkelijk gesteente - basalt, graniet
oorspronkelijk model - prototype
oorspronkelijk model van ovaal - ei
oorspronkelijk vernuft - genie
oorspronkelijk wild rund - oeros
oorspronkelijke bevolking of bewoners - autochtonen
oorspronkelijke bewoner van Amerika - Indiaan
oorspronkelijke bewoner van India - Drawida
oorspronkelijke bewoner van Peru - Inca
oorspronkelijke bewoner van de Filippijnen - Negrito
oorspronkelijke taal - oertaal
oorspronkelijke van enig stuk - minuut
oorsteen - otoliet
oorsuizing - oorgeruis
oortoestellenverkoper - audicien
oortrechter - oorspiegel
ooruil - arenduil, katuil, oehoe, ransuil
oorveeg - zie: oorvijg
oorverdovend - luid
oorversiersel - oorring
oorvloed - otorrhoë
oorvijg - Iel, klap, klets, muilpeer, oorveeg, opdonder, oplawaai, opstopper, optater, pats, slag, watjekou
oorzaak - aanleiding, agens, beweegreden, bron, causa, causaliteit, causus, drijfveer, faktor, gevolg, grond, motief, oorsprong, raison, ratio, reden, schuld
oorzakelijk - causaal
oorzakelijk verband - causaliteit
oorzakelijkheid - clausaliteit
Oostaziatisch gewicht - taël
Oostaziatische munt - sen
Oost-Duitse stad - Halle, Leipzig
Oost-Duitsland - D.D.R.
oostelijk - orientaal
oostelijk deel van de Middellandse Zee - levant
oostelijkste punt van Italië - Otranto
Oosten - levant, morgenland, oriënt
Oostenrijk - Austria
Oostenrijkse bergtop - Arlberg, Brenner, Pfänder, Zug,. Eisenhut, Dachstein, Zitterklapfer
Oostenrijkse Jongensnaam - Buldur, Manfred
Oostenrijkse munt - groschen, heller, schilling
Oostenrijkse rivier - zie: rivier in Oostenrijk
Oostenrijkse schrijver - Musil, Zweig
Oostenrijkse tenor - Dermota
oostenwind - apeliotes, argestes, eiros, eurus, solano, vulturnus
oosterlengte - 0.1.
oosterling - Arabier, Aziaat, Brahmaan, Chinees, Filippino, Hindoe, Indiër, Japanner, Javaan, Koreaan, Maleier, Pakistaan, Semiet, Siamees
oosterlucie - pijpbloem
oosters boek - Koran
oosters eiland - Bali, Timor, Java, Borneo, Flores, Lombok, Alor, Babar, Wetar, Sumba, Madura, Nias, Natuna
oosters geleerde - magiër, mahatma
oosters gerecht - bami, gadogado, ketoepat, kroepoek, lemper, nasi, nasirawon, nasigoreng, nasigoeri, nasikoeling, nasirames, roedjak, rijst
oosters gewaad - sari
oosters handweefsel - ikat
oosters heerser - aga, khan, mogol, raden, radja, sha, sultan
oosters hoofddeksel - fez, tiara tulband
oosters hoofdman - sheik, sjeik
oosters kledingstuk - gandoera, kabaja, kaftan, kemben, labaar, samaar, sarong, slendang, talaar
oosters kleed - boernoes, kaftan, talaar
oosters koopman - kling, klontong
oosters land - Arabië, Bengalen, Birma, Cambodja, China, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen, Korea, Mantsjoerijè, Nepal, Pakistan, Thailand, Vietnam,
oosters man - oosterling
oosters mes - kris
oosters muziekinstrument - keteltrom
oosters opperkleed - kaftan
oosters orkest - gamelan
oosters orthodox heilige - naoem
oosters paardenras - Arabier
oosters paleis - konak, kraton, serail (met harem)
oosters parfum - ylangylang
oosters rechter - kadi
oosters rijdier - drommedaris, ezel, kameel
oosters schoeisel - sandaal
oosters slaginstrument - gong, kendang, tamtam
oosters snaarinstrument - rebab, sitaro
oosters sprookjesvoertuig - tapijt
oosters spel - go
oosters statiekleed - talaar
oosters tapijt - afghaan, bokhara, ghordes, karadagh, kasak, kelim, keshan, khorasan, kirman, ladik, namase, pers, saruk, serabend, shirman, sumak, ushak, vomud, voragan, vuruk
oosters tovenaar – fakir
oosters voertuig – grobak, riksja, sado
oosters vorst - grootmogol, mogol, satraap
oosters vorstenkleed - talaar
oosters wapen - jatagan, klewang, kris, rentjong
oosters weefsel - kamelot, kammelot, kelim
oosterse aanspreektitel - sahib
oosterse bedevaartplaats - Medina, Mekkao
oosterse bevloeiingswijze - pensjaab
oosterse citadel - kasba
oosterse danseres - almee, bajadère
oosterse denker - Krishnamurti, Tagore
oosterse dichter - Tagore
oosterse dolk - jatagan, kris, rentjong
oosterse duif - pagadet
oosterse fraaie stof - kamelot
oosterse geleerde - magiër
oosterse genotmiddelen - hasj, opiumo
oosterse goden - Allah, Boeddha, Brahma(n), Sjiva,Visjnoe
oosterse godsdienst - Boeddhisme, brahmanisme, Hindoeïsme, Islam, Shintoïsme, soefi
oosterse groet - salam, sembah, tabé
oosterse grootwaardigheidsbekleder - grootvizier, vizier
oosterse heer - grootmogol, lama, maharadja, mogol, nizam, sahib, sheik, sjeik, sultan, toean
oosterse heerser - aga, radja
oosterse herberg - bazaar, bazar, kan, karavansera
Oosterse hoofddoek - tulband
oosterse jongensnaam - Omar
Oosterse juf - pagadet
oosterse kerk - synagoge
Oosterse luchthaven - Beiroet, Bombay, Cairo, Delhi, Calcutta, Honkong
Oosterse mantel - abaja, boernoes, burnoes
oosterse markt - bazaar, bazar, khan, passar
Oosterse muziek - gamelan, sitar
oosterse naam - Ali, Mohammed
Oosterse netelplant - ramee, rameh, rami
Oosterse plant - henna, nardus
oosterse rechter - kadi
oosterse slaginstrumenten - gamelan
Oosterse slingerplant - sirih
Oosterse sluier - haik
oosterse staat - Irak
Oosterse stadswijk - kasba
Oosterse standen - kasten
oosterse stof - damast, kamelot, kelim
oosterse taal - Maleis, Perzisch, Semitis
Oosterse tempel - pagode
oosterse titel - aga, begum, emier, emir, imam, kankan, khan, maharadja, maharani, mas, mogol, radenajoe, raden, radja, ratoe, sjeik, soesoehoenan, sultan
oosterse tolk - dragoman, drogman
oosterse toren - minaret
Oosterse tovenaar - fakir
oosterse vechtsport - judo, karate
Oosterse vesting - kasba
oosterse vorst - bei, bey, emier, maharadja, radjah, sjah, sultan
oosterse waterlelie - lotus
Oosterse waterplant - kalmoes, lotus, waterlelie
Oosterse welriekende plant - nardus
oosterse windhond - saliki, saluki
Oosterse woestijn - Kalahari, Negeb, Sahara
Oosterse wijze - magiër
Oosterse zanglijster - bulbul
Oosterse ziekte - cholera, lepra, pokken, trachoom
Oosterse zijde - levantine
Oosteuropees schrijver - Dostojewski
Oosteuropese organisatie - comecon
oostganger - koloniaal
Oosthamitische groep volken - Ethiopiden
oosthoek - Java
Oostindisch eiland - Bali, Madoera, Neira, Soemba, Timor
Oostindisch gerecht - bami, nasi
Oostindisch gewicht - kati, katti
Oostindisch graan - gierst
Oost-Indische Compagnie - O.I.C., V.O.C.
Oostindische draagstoel - palankijn
Oostindische inlandse opzichter - mandoer
Oostindische kers - klimkers
Oostindische plant - galgant
Oostindische specerijen - kerry, kruidnagelen, nootmuskaat, peper
Oostindische vlas - jute
Oostkust van de Middellandse Zee - Levant
Oostland - Duitsland
oostnoordoost - e.n.e., o.n.o.
Oostzeehaven - Danzig, Gdansk, Kiel, Leningrad, Lübeck, Memel, Riga, Rostock, Tallin
Oostzeestaat - Estland
Oostzeestad - Hanzestad
oostzijde - oostkant
oostzuidoost - O.Z.O., E.S.E.
oot - haver
ootje - kringetje, maling
ootmoed - bescheidenheid, deemoed, modestie, nederigheid, soumissie, submissie
ootmoedig - bescheiden, deemoedig, ingetogen, kruiperig, modest, nederig, onaanzienlijk, onderdanig, onderdanigheid, onderworpen, serviel, slaafs, sober
ootmoedig verzoek - smeekbede
ootmoedig vragen - smeken
ootmoedige bede - suppliek
ootmoedigheid - bescheidenheid, ingetogenheid, nederigheid
op - afgedraaid, afgeleefd, afgemat, gebroken, kapot, leeg, moe, uitgeput, versleten
op aan kunnen - vertrouwen
op aangename wijze de tijd doorbrengen - tijdverdrijf
op aartsvaderlijke wijze - aartsvaderlijk
op adem komen - bijkomen, kalmeren, uitblazen, uitpuffen, uitrusten
op afstamming berustend - fylogenetisch
op afstand - afgelegen, ver, veraf, verwijderd
op afstand gelegen - ver
op alle plaatsen - alom, overal, overvol
op baars gelijkende vis - mul
op barnsteen gelijkende hars - kopal
op bepaalde plek - elders, ergens
op bepaalde tijd te verrichten taak - beurt
op bepaalde wijze ondertekenen - paraferen
op betalen aandringen - manen
op bevel - o.l., p.o,
op boom gehechte tak - ent
op Borneo levende aap - neusaap
op dat moment - alsdan, dan, ogenblik, toen,
op dat ogenblik - alsdan, dan
op dat tijdstip - dan, toen
op dat woord - i.v., in voce
op de aangehaalde plaats - I.c., t.a.p:
op de achterzijde - indorso, verso
op de been zijn - staan
op de bon zetten - bekeuren, verbaliseren
op de bovenzijde - bovenop
op de eerste plaats - eerst, primo, vooraan, voorop
op de eerste rij - vooraan
op de eerste zijde van een blad - recto
op de geschikte tijd - opportuun
op de gewone plaats en tijd - h.l.q.c.
op de golven dansen - deinen
op de grond komen - landen, neerkomen
op de haarvaten betrekking hebbend - capillair
op de hand van - pro
op de hals halen - aanhalen
op de hoogte - bekend, bijdehand, ingelicht, vertrouwd
op de hoogte zijnd - bekend, geïnformeerd, ingelicht, ingewijd, weten
op de huid levende parasieten - epizoën
op de juiste manier - terecht
op de juiste tijd - tijdig
op de keerzijde - verso
op de kerkleer betrekking hebbend - ecclesiologisch
op de kop tikken - vinden
op de kust betrekking hebbend - litoraal
op de laatste dag - ultimo
op de lange baan schuiven - aanhouden, bestendigen, duren, eterniseren, perpetueren, protraheren rekken, traineren, uitstellen, vervolgen
op de lat kopen - poffen
op de manier van - volgens, à la
op de manier van het platteland - boers, dorps
op de markt brengen - introduceren
op de mens gelijkend - antropomorf
op de mouw spelden - voorliegen, wijsmaken
op de munt betrekking hebbend - monetair
op de natuur betrekking hebbend - fysisch, natuurkundig, natuurlijk
op de penning - zuinig, krenterig, vrekkig
op de plaats zelf ontstaan - autochtoon
op de proef stellen - beproeven, eprouveren, proberen, testen
op de rand aantekenen - margineren
op de rede berustend - rationeel, redelijk, weldoordacht, zakelijk
op de rug betrekking hebbend - dorsaal
op de sterren betrekking hebbend - astraal astrologisch, astronomisch
op de vermelde dag - dato
op de viool spelen - fiedelen
op de voeten rusten - staan
op de voorgrond tredend – markant, relevant, opzichtig, opzienbarend, prominent, saillant
op de wijze van - à la, als
op de wind varen - zeilen
op de wip gaan - wipperen
op de zeebodem levende diersoort - koraal, korstkoraal, orgelkoraal, paardespons, spons, sterkoraal, zeeanemoon, zeekomkommer, zeeroos, zeester
op de zeevaart betrekking hebbend - maritiem
op de zenuwen werken - enerveren
op de zon betrekking hebbend - solair
op den duur - allengs, eens, gaandeweg, langzamerhand, mettertijd, ooit
op den duur vergeten worden - vergeetboek
op deze dag - heden, vandaag
op deze manier - zo
op deze plaats - alhier, hier, hine, terplaatse
op deze tijd - nu, nunc, dan
op deze plaats - hier
op deze wijze - aldus, hier, zo
op dezelfde bladzij - ibid, ibidem
op dezelfde dag te betalen (wissel) - a.i.d.
op dezelfde datum - aus
op dezelfde manier - eender, eveneens, evenzeer, evenzo
op dezelfde plaats - i.b., ibidem
op dezelfde tijd - tegelijk(ertijd)
op dezelfde wijze - aldus, als, dito, eender, eodem, evenals, eveneens, evenzeer, evenzo, evenals, ib., idem, item, zo
op dezelfde wijze (Lat.) - sim(simile)
op die manier - aldus, dusdanig, zodoende, zo
op die plaats - aldaar, daar, daarheen, derwaarts, ginder, ginds, ginter, (Lat.) ibi, terplaatse
op die reden - daarom
op die tijd - alsdan, dan, destijds, toen
op die wijze - alzo, aldus, zo, zodanig, zodoende
op dit moment - heden, momenteel, nog, nu, thans
op dit ogenblik - nu, heden, tegenwoordig, thans, vooralsnog
op domme wijze - domweg
op dreef - gang, legertros, train
op droge wijze - droogjes
op droogvloer drogen - eesten
op dwaze wijze - dwaselijk
op edele wijze - edelaardig
op een aal gelijkende - aalachtig
op een aangeduide plaats - ginds
op een adres (amica manu) - am
op een afstand houden - weren
op een ander overdragen - transfereren
op een ander overgaan - devolveren
op een ander spoor zetten - rangeren
op een ander teren - parasiteren
op een andere manier - aliter, anders
op een andere plaats - elders
op en andere wijze - anders
op een andere wijze te werk gaan - tappen
op een armoedige wijze - armelijk
op een been voort springen - hinken
op een beetje na - bijna
op een bepaalde manier doden - kelen
op een bepaalde manier drogen - eesten
op een bepaalde plaats - ergens
op een bepaalde tijd - eens, ogenblik, ooit, tijdstip
op een bepaalde wijze ondertekenen - paraferen
op een bepaalde wijze zich gedragen - bejegenen
op een doel richten - ramen
op een dood spoor zetten - uitrangeren
op een droge toon - droogjes
op een droogvloer drogen - eesten
op een dwaalspoor brengen - afleiden
op een enkele plaats - ergens
op een enkele andere plaats - elders
op een geschikt ogenblik - gelegen
op een goed ogenblik - gelegen, opportuun
op een keer - eens, ereis, eris, weleens
op een kier staan - kieren
op een lagere plaats - omlaag
op eem lagere plaats gelegen - beneden
op een lastige plaats - ongelegen
op een lijn brengen - afstemmen, aligneren, uitlijnen
op een mens gelijkende wortel - alruin
op een nader tijdstip - later
op een nieuwe regel - alinea, pagina
op een of andere plaats - ergens
op een ongeschikt ogenblik - ongelegen, onpas, ontij
op een oven drogen - eesten
op een plaats - ergens
op één punt gericht - convergent
op één punt verenigen - concentreren
op één rechte lijn liggend - collineair
op één snaar - u.c.
op een strak koord toeren verrichten - koorddansen
op een streek betrekking hebbend - regionaal
op een testament steunend - testamentair
op een troefkaart een hogere troef leggen - overtroeven
op een vergevorderd uur - laat
op een vluchtheuvel gebouwd dorp - terpdorp
op een vroeger tijdstip - daarvoor, eerder, tevoren, vooraf
op een vuur gaar maken - braden
op eenvoudige wijze - simpelweg
op effect berekend - drakerig, onuitstaanbaar
op eigen gezag - eigendunkelijk, eigengereid, eigenmachtig
op eigen voordeel uit - baatzoekend, baatzuchtig, hebberig, inhalig
op elkaar - ineen, ineengedrongen, opeen, opgepakt, opgestapeld, overeen
op elkaar gelijkend - overeengekomen, eender, overeenkomend, overeenkomstig
op elkaar zetten - stapelen
op elkander - opeen, evereen
op elke plaats - overal
op- en afgaande lijndienst - pendeldienst
op en moe - bekaf
op en neer bewegen - deinen
op en neer bewogen sluisdeur - valdeur
op en neer gaan - deinen, wippen
op en neer gaan op de golven - deinen
op en neer gaande beweging - golfbeweging
op en top - doorgefourneerd, doorgewinterd, helemaal
op enige plaats - ergens
op ernstige wijze een ander het hof maken - flirten
op ervaring berustend - empirisch, proefondervindelijk
op fiere wijze - parmantig
op flessen tappen - bottelen
op gang brengen - starten
op gedenkteken gelijkend - monumentaal
op geen enkel tijdstip - nooit
op geen enkele plaats - nergens, nievers
op geen enkele wijze - generlei
op gelijke wijze - evenzo, idem, identiek, simile
op gelijke wijze behandelen - schematiseren
op geregelde tijd terugkerend - periodiek
op geringschattende wijze spotten - schamper
op gespannen voet staan - pik
op getrouwe wijze - trouwelijk
op gewoonte berustend - conventioneel
op goed geluk - bonnefooi, lukraak
op goede grondslagen rustende - welgegrond
op goedkope basis werken - rationalisatie
op goud gelijkend metaalmengsel - chrysoot
op grond van - krachtens, volgens
op grote afstand - ver(af), verte
op grote afstand van de grond - hoog
op grote schaal - grootscheeps
op handen en voeten voortbewegen - kruipen
op handen zijn - genaken, naderen
op handige wijze - slinks
op heden - nu
op het borstbeen betrekking hebbend - sternaal
op het einde - in fine, tenslotte
op heterdaad - flagrant
op het gebied der wetenschap betrekking hebbend - geleerd
op het genoemde - erop
op het gezichtsvermogen betrekking hebbend - visueel
op het goede ogenblik - gelegen
op het hoenderrek gaan zitten - rekken
op het innerlijk leven gericht - introvert
op het juiste ogenblik - opportuun
op het juiste tijdstip - wijl, wijle
ophet laatst - eindelijk, nipt, rand, tenslotte
op het kantje - net, nipt
op het klimaat betrekking hebbende - klimatologisch
op het land - buiten
op het land terecht komen - landen
op het moment - heden, nu, thans
op het ogenblik - heden, momenteel, nu, ogenblikkelijk, tegenwoordig, thans, vandaag
op het oog hebben - bedoelen
op het spel zetten - beproeven, besluiten, blootstellen, riskeren, wagen
op het spoor komen - naspeuren
op het strand lopen - stranden, stronzen
op het strand raken - stranden
op het verkeerde moment - onwelkom, ongelegen
op het vuur staan - opstaan
op hetzelfde - overeen
op hetzelfde lijkend - eender, overeen
op hetzelfde ogenblik - gelijk, samen, tegelijk(ertijd), zowel
op iets ingaan - happen, reageren
op karige wijze - schaars
op komst zijn - dreigen, onderweg
op korte afstand - vlakbij
op korte termijn - binnenkort, weldra
op krediet kopen - poffen
op kunnen tegen - aankunnen
op last - o.I.
op lastgeving van - p.p.
op leeftijd - bejaard, oud
op luidruchtige wijze - druk, rumoerig
op orde brengen - regelen, redderen, rangschikken
op pad - uit
op palen rustend bladerdak - ajoupa
op platina gelijkend metaal - rhodium
op prijs stellen - waarderen
op punt van uitbarsten - geladen
op redelijke gronden - rationeel
op regelmatige tijden terugkerend - periodiek
op reis - onderweg
op room gelijkend – romig
op rozen zitten - gebeiteld
op staande voet - direct, meteen, onmiddelijk, subiet
op slot - dicht, toe, gesloten
op te lossen vraagstukken - opgaven
op tijd - afgemikt, intijds, prompt, tijdig
op uw gezondheid - proost, santé-
op vaste tijden - regelmatig, verbreid
op vele plaatsen - passim
op verschillende plaatsen - passin
op visite vragen - nodigen
op voet van gelijkheid - collegiaal, paritair
op voet van oorlog brengen - mobiliseren
op voorwaarde dat - mits, tenzij
op wacht staan - posten
op water wiegelen - deinen
op weg - teweeg
op weg gaan - aanvangen, beginnen, starten
op welke tijd - wanneer
op welke wijze - hoe
op wissels geaccepteerd - ampere
op zekere keer - eens
op zekere plaats - ergens
op zeker tijdstip - eens, ooit, toen
op zichzelf - afgezonderd, alleen, apart, eenzelvig, solitair, zelfstandig
op zichzelf bestaand - autonoom, integraal
op zichzelf gericht - egocentrisch
op zijn gemak - behaaglijk, rustig
op zijn hoede - waakzaam
op zijn hoogst - hoogstens
op zijn minst - minstens, tenminste
op zijn teentjes getrapt - aangebrand, geïrriteerd, ontstemd, gepikeerd
op zwart zaad - blut, rut
opa - grootpapa, grootvader
opaak - donker, ondoorschijnend, troebel
opaal - asteria
opaalkleurig veldspaat - osseoog
opaciteit - donkerheid, ondoorschijnendheid
opank - damesschoen
opbaggeren - moeren
opbalken - aanaarden
opbellen - telefoneren
opbergboek - album, dossier, klapper, map, ordner, register, verzamelboek, verzamelmap
opbergen - bewaren, opruimen, opslaan, stallen, wegbergen, wegbrengen, wegleggen, wegsluiten, wegzetten
opbergloods - pakhuis
opbergmap - dossier, ordner, stofmap
opbergplaats - box, doos, kabinet, kast, kist, la(de), magazijn
opbergplaats voor eieren - eierrek
opbeuren - bemoedigèn, heffen, lenigen, opgeven, opheffen, opkikkeren, opmonteren, opnemen, optillen, pellen, reconforteren, torsen, tillen, troosten, verkwikken
opbeurend - bemoedigend, hartelijk, opvrolijkend
opbeuring - balsem, bemoediging, heul, troost, vertroosting, verzachting
opbiechten - bekennen
opbinden - optuieren
opbikken - opeten
opblazen - overdrijven
opbliksemen - opdonderen, ophoepelen, weggaan
opbloei - renaissance
opbod - opbieden
opbod bij veilingen - licitum
opboedelen - opbergen, opredderen
opboeken - noteren
opboenen - ophoepelen, wegwezen
opbokken - opvijzelen
opbollen - uitpuilen, zwellen
opbonjouren - ophoepelen, vertrekken, weggaan
opborrelen - opkomen, (op)wellen
opborrelende lucht - bel, bobbel
opborreling - ebullitie
opbossen - beplanten, bundelen
opbouw - bevordering, bouw, constructie, montage, synthese, uitbreiding
opbouw van een schip - dek (huis), sloependek, promenadedek
opbouwen - bemoedigen, construeren, optrekken, stichten
opbouwend - constructief, stichtelijk
opbrabbelen - opdreunen, opzeggen
opbranden - verteren
opbreken - afbreken, eindigen, losbreken, opleveren, verhuizen, verplaatsen, weghalen
opbrengen - arresteren, betalen, binnenbrengen, braken, grootbrengen, omhoogbrengen, opgeven, opleiden, opleveren, opvoeden, produceren, proveniëren, renderen
opbrenger - belastingschuldige
opbrengst - baat, bate, baten, beschot, debiet, divident, gewin, inkomen, interest, oogst, productie, profijt, provenu, recette, rendement, rente, resultaat, revenu, tribuut, uitkomst, verdienste, verkoopsom, voortbrengst, winst
opbrengst bestaand uit het tiend van goederen - smaltiend
opbrengst der vangst - besomming
opbrengst van akker - oogst
opbrengst van belegde gelden - rente
opbrengst van bouwland - oogst
opbrengst van fabriek - produktie
opbrengst van het land (Zuid-Ned.) - hote
opbrengst van hooiland - zwad
opbrengst van kapitaal - interest, intrest, rente
opbrengst van wedstrijd - prijs
opbruisen - bruisen, fervesceren, gisten, mousseren, opstuiven, petilleren, schuimen
opbruisend - driftig, opvliegend, petulant
opbruismiddel - gist
opcenten in België - opcentiemen
opdagen - aankomen, aanzetten, arriveren, naderen, opdoemen, opdraven, verschijnen
opdat - daarom, teneinde
opdelven - opgraven
opdelving - opgraving
opdichten - verzinnen
opdienen - serveren
opdienen van eten - opdissen
opdiepen - opduiken, opsporen, opvissen, retoucheren, uitdiepen
opdirken - opdiggelen, opknappen, opmaken, opschikken, optuigen, optutten, tooien, versieren
opdissen - opdienen, serveren, vertellen
opdoeken - afschaffen, stoppen, opheffen, wegwezen
opdoemen - opdagen, verschijnen
opdoen - debiteren, kopen, krijgen, vergaren
opdoend - voorkomend
opdoffen - opdirken, opmaken, opwrijven
opdoffer - dreur, klap, poeier
opdonder - klap, oplaaai, opstopper, slag, vuistslag
opdossen - tooien
opdraaien - betalen, bevel, boeten, opwinden
opdracht - aanbesteding, bestelling, bevel, boodschap, commando, commissie, consigne, corvée, demandatie, gebod, helling, karwei, last(geving), levering, mandaat, missie, opgave, order, overdracht, plicht, roeping, taak, toewijding, verplichting, werk, zending,
opdracht (van geschrift) - dedicatie
opdracht geven - gebieden, gelasten
opdrachtgever - lastgever, mandant, mandataris
opdracht herroepen - afgelasten, aflasten, annuleren
opdrachtgever - lastgever
opdrachtig - opgezet, opgezwollen
opdragen - aanbesteden, bevelen, gebieden, gelasten, infereren, offeren, offreren, opgeven, toewijden, verordenen, wijden
opdringen - aanpraten, opdrijven, opzadelen
opdringen - aanpraten, opdrijven, opzadelen
opdringen van een denkbeeld - suggereren, suggereren
opdrinken - innemen, uitdrinken
opdrogend middel - siccatief, sikkatief
opdrijven - haasten, jagen, opjagen, voortjagen
opduikelen - opsnorren, opsporen
opduvel - duw, klap, stoot, opdonder, oplawaai, opstopper, optater, stomp, watjekou
opduvelen - heengaan, weggaan
opeen - compact, dicht
opeenhopen - cumuleren, entasseren, opstapelen, optassen, stapelen
opeenhoping - accumulatie, agglomeraat, agglomeratie, aggregaat, conglomeraat, cumulatie, hoop, samenpakking, stapel, tas
opeenhoping van afval - vuilnisbelt
opeenhoping van bacteriën of bloedlichaampjes - agglutinatie, kolonie
opeenhoping van bergpuin - morene
opeenhoping van etter in de huid - abces, abcesvorming
opeenhoping van etter in lichaamsholte - empyeem
opeenhoping van mijnsteen - stortberg
opeens - abrupt, acuut, eensklaps, ineens, onverhoeds, onverwachts, onvoorzien, pardoes, plots (ellng), plotsklaps, subiet
opeenstapelen - cumuleren, entasseren, kumuleren
opeenstapeling - accumulatie, cumulatie, hoop, opeenhoping, opstapeling, optassing, tas
opeenstapeling (stijlfiguur) - epizeuxis
opeenvolgend - cumulatief
opeenvolging - aaneenschakeling, keten, lijst, rangorde, reeks, rij, serie, volgorde
opeenvolging in chromatische intervallen - chromatiek
opeenvolging van perioden - historie
opeenvolging van tijdstippen - duur, periode, tijdsduur
opeenvolging van tonen - toonladder
opeisbaar - invorderbaar
opeisen - eisen, provoceren, rekwireren, requireren, sommeren, vindiceren, vorderen
opeising - vordering
open - apert, bloot, frank, fris, geopend, ledig, luchtig, onafgesloten, onbelemmerd, onbezet, onomwonden, ontsloten, openhartig, openlijk, ronduit, ruim, toegankelijk, vacant, vrij, zichtbaar
open aanbouw aan een huis - veranda, waranda
open automobiel - convertible, roadster
open binnenplaats - koer, patio
open boot van de Eskimo's - oemiak
open brief - patent, rondschrijven
open draagvat - emmer
open en bloot - openbaar
open ertsmijn - ertsgroeve
open fuik - ink
open gaan - doorgaan
open galerij - portiek
open galerij van een inlandse woning - pendop(p)o
open goot - grep, greppel
open groeve - dagbouw
open hemelglobe - sfeer
open land - veld
open leggen - deduceren
open luxe auto - cabriolet
open maken - losmaken
open naaien - ajoureren
open oor - smartoor
open orgelregister - apertus
open pantoffel - slipper
open paviljoen - pendoppo
open plaats - esplanade, leemte, ruimte, vacature
open plaats bij een huis - koer
open plaats in een vaste stof - gat
open plaats in het bos - laar, tra
open plaats of plek - brandgang, brandsingel, brink, laar
(in dorp), leegte, leemte, loo, ruimte, tra (in bos), vacature
open plaats tussen kusten - gat
open plein in een dorp - brink, laar
open plek in een bos - laar, tra
open plek in het ijs - bijt, wak
open pronkkastje - etagère
open riool - goot, grep, greppel
open riviermond - estuarium, trechtermond
open roeiboot - dory, sloep
open ruimte - gaping, heide, plein, polder, veld
open ruimte in een gebouw - vide
open ruimte in een stad - plein
open ruimte in moskee - sahn
open ruimte in muur - nis, timpaan
open ruimte tussen citadel en stad - esplanade
open ruimte van een oud kerkhof - area
open ruimte voor een gebouw - voorplein
open ruimte voor een kerk - kerkplein
open rijtuig - bendy, brik, buggy, calèche, landauer, phaeton, victoria
open schoen - opank
openschoeisel - sandaal
open springen - kenen
open stee - gaal
open strook in het bos - laar, tra
open stuk grond - terrein, veld
open stuk land - akker, terrein, veld, weide
open tafel - ordinaris
open terras - patio
open theater - amfitheater
open tweewielig wagentje - riksja, sato
open tweewielige disselwagen - gig
open uitbouw - balkon
open uitstalruimte - etagêre, etalage, vitrine
open vaartuig - punter
open vak - gaping, lacune, leemte
open vat - emmer, teil,
open vismand - kriel
open voorhof in Romeinse woning - atrium
open vrachtauto - truck
open wagentje - gig, riskja
open wak in ijs - bijt
open wandelgang in een tuin - pergola
open waranda - serre
open weefsel - gaas, kant, tule
open zeilbootje - lark
open zomerschoen - opank, sandaal
openbaar - algemeen, bekend, berucht, duidelijk, klaar, notoir, notoor, notorisch, openlijk, publiek, publiekelijk, toegankelijk, welbekend, wereldkundig
openbaar ambt - post, rijksambtenaar
openbaar ambtenaar - deurwaarder, notaris, rechter
openbaar bekend maken - proclameren
openbaar bekendmaken - adverteren
openbaar debat - teach in
openbaar gebouw - gemeentehuis, postkantoor, station
openbaar gebouw van kooplieden - beurs
openbaar lichaam - instantie
openbaar maken - publiceren
openbaar ministerie - OM, parket
openbaar rijtuig - onnibus
openbaar slachthuis - abattoir
openbaar spreekgestoelte - forum
openbaar verkopen - veilen, verauctioneren
openbaar vervoermiddel - autobus, boot, bus, tram, trein, pont, schip, veerpont, vliegtuig
openbaar weeggebouw - waag
openbaarheid - bekendheid, notoriteit, publiciteit
openbaar maken - afkondegen, licht, publiceren, uitbrengen
openbaarheid vrezend - lichtschuw
openbaar making - bekendmaking, onthulling, openbaring publicatie
openbaar vervoer - auto(bus), metro, omnibus, overzetveer, pont, tram, trein, veerpont, vliegtuig
openbaar worden - uitlekken
openbare aankondiging - publikatie
openbare actie - campagne
openbare bekendmaking - aankondiging, advertentie, afkondiging, annonce, manifest(atie), plakkaat, proclamatie, promulgatie, publicatie
openbare betoging - demonstratie, manifestatie
openbare betrekking - ambt, post
openbare bijeenkomst - landdag, meeting
openbare eredienst - cultus
openbare functie - ambt, notaris, rechter,
openbare gerechtelijke verkoping - subhastatie
openbare gerechtsplaats - forum
openbare instelling - bank, bibliotheek, dienst, doelen, gemeentehuis, ministerie, postkantoor, staatsinstelling
openbare les - oratie
openbare mening - men, opinie
openbare raadsman - ombudsman
openbare redetwist - debat
openbare samenkomst - meeting
openbare school - staatsschool, gemeenteschool
openbare schuld - staatsschuld
openbare schuldbekentenis - amende, grootboekinschrijving,
obligatie, pandbrief, staatsobligatie
openbare schuldbelijdenis - confiteor
openbare straatverkoping - markt
openbare tuin - park, plantsoen
openbare vergadering - meeting
openbare verkeersruimte - plein
openbare verkoop - veiling
openbare verkoper - afslager
openbare verkoping - afslag, auctie, boeldag, subhastatie, veiling, vendu (tie)
openbare vertoning - manifestatie
openbare wandelplaats - park, plantsoen
openbare waterplaats - urinoir
openbare weg - straat
openbare werken - O.W.
openbaren - bekendmaken, blootleggen, decouvreren, kennen, manifesteren, mededelen, meedelen, onthullen, ontsluieren, openleggen, publiceren, uiten, reveleren, verkondigen, vertonen
openbaring - afkondiging, bekendmaking, emanatie, Epifanie, gnosis (bijbel), inzicht, kennis, mening, notificatie, ontdekking, onthulling, opinie, publicatie, revelatie, uiting, verkondiging, verschijning, verschijningsvorm
openbaring van Johannes - Apocalyps(is)
openbaring van Mohammed - Koran
openbaringsboek - Bijbel, Koran
openbersten - springen
openblijven van ambt - vacatie
openbreken - barsten, kraken, forceren
opendoen - ontsluiten, openen, openmaken
openen - inwijden, ontgrendelen, ontluiken, ontsluiten, opendoen, openmaken, openstellen, recluderen, uitklappen
openen en sluiten - sperren
openen van de buikholte - parotomiela
openend - laxerend
opener (weversgerei) om katoen te zuiveren - duivel, snar, wolf
opengaan - ontluiken, ontsluiten
opengaan door krimpen - opschijnen
opengesneden visbuik - wam
opengevallen - onbezet, vacant, vakant
opengevallen betrekking - vacature
opengevallen plaats - vacature
opengewerkt - ajour
opengewerkt gordijn - vitrage
opengewerkt weefsel - ajour, kant
openhartig - botaf, botuit, botweg, eenvoudig, eerlijk, frank, gewoonweg, gladaf, gladweg, goedrond, grifweg, gul, guluit, gulweg, hartelijk, kortweg, lompweg, onbewimpeld, ongemaakt, ongeveinsd, ongezouten, onomwonden, onverbloemd, onverholen, open, openbaar, openlijk, oprecht, plataf, platuit, platweg, prompt, rechtuit, regelrecht, reinuit, resoluut, rond(uit), rondweg, royaal, ruiterlijk, rondborstig, trouwhartig, vlakaf, vlakuit, vlakweg, volmondig, volstrekt, vrank, vrij, vrijuit, welgemeend
openhartige schuldbekentenis - amende
openhartigheid - candeur, eerlijkheid, franchise, hartelijkheid, openheid, oprechtheid, rondborstigheid, simpliciteit, sinceriteit
openheid - openhartigheid, rondborstigheid
openhuis - instuif
opening - aars, anus, apertura, begin, bijt, bres, breuk, deurgat, doorbraak, embouchure, foramen, gaping, gat, glip, hiaat, hiatus, hol, inlaat, interval, kier, kloof, krater, lek, mond, monding, muil, naad, none, ontsluiting, ouverture, porie, porus, reet, scheur, sleuf, spleet, split, toegang, tussenruimte, uitgang, uitlaat, wak
opening achter in de mond - keelgat
opening géschoten in de muur - bres
opening in de boeg - kluisgat
opening in de huid - porie
opening in een ketel - mangat
opening in een kledingstuk - split
opening in een netwerk - maas
opening in een omheining - hek, poort
opening in een ouderwets kanon - zundgat
opening in een stoomketel - mangat
opening in een vestingmuur - bres
opening in het ijs - bijt, wak
opening in het menselijk lichaam - apertuur
opening op vulkaan - bocca
opening van (o.a. testament) - apertuur
opening van biervat - spongat
opening van iets - mond
opening van opera - ouverture
openingsrit - proloog
openingsstuk - intrada, ouverture
openingszet, waarbij een pion wordt aangeboden - gambiet
openleggen - blootleggen, openbaren, openen, uiteenzetten
openlijk - aanschouwelijk, onbedekt, onomwonden, onverholen, openbaar, ostensibel, ostentatief, publiek, rechtstreeks, rondweg, zichtbaar
openlijk bekendmaken - uitroepen, afkondigen, proclameren, publiceren
openlijk eerbetoon - applaus, aubatie, ovatie, serenade
openlijk uitkomen voor iets - getuigen, belijden
openlijke belediging - affront, smaad
openlijke hulde - applauseerbetoon
openlijk uitkomen voor iets - belijden, getuigen
openluchtmaaltijd - picknick
openmaken - aanbreken, ontgrendelen, ontsluiten, opendoen, openen, opslaan
openslaan - uitklappen
opensnijden - disseceren, ontleden, slachten
opensnijden (med.) - kerven, seceren
opensnijden en ontleden van lichamen - prosectie
opensnijden en reinigen - wammen
openspreiden - uitvouwen
openspringen - kenen, openbarsten
openstaand - geopend, leeg
openstaande - ledig, leeg, onbezet, vacant, vakant
opera - kijkspel, zangspel
opera - Aïda, Alceste, Arabella, Artarserse, Bacchus, (La) Bohème, Caid, Capriccio, Carmen, Cenerentola, (Le) Cid, Daphne, Djamileh, Don Carlos, Don Pasquale, Elektra, Euryanthe, Falstaff, Faust, Favorita, Fedora, Fidelio, (die) Fledermaus, (der) FreischützGötterdämmerung, Don Giovanni, Gloriana, (de) Grimes, Guillaume Teil, Hamlet, Herbergprinses, Herodiade, Idomeneo, Iris, Jenufa, Julien, ((die) Königskinder, (La) Lakmé, Libuse, (de) Liefdesdrank, Lohengrin, L'ombre, Louise, Lulu, Macbeth, Madame Sans-Gêne, Manon, Marina, Martha, (die) Meistersinger, Mignon, Nabucco, Norrna, Oberon, Orfeo, Othello, Paljas, (de) Parelvissers, Parsifal, Pelléas et Melisande, Peter Porgy end Bess, Rheingold, Rienzi, Rigoletto, (der) Rosenkavalier, Salome, Samson et Delila, (der) Schauspieldirektor, Semiramide, Serse (Xerxes), Siegfried, Tancred, Tanhaüser, Tiefland, Til Eulenspiegel, Titus, Tosca, (La) Traviata, Tristan und Isolde, Trovatore, Turandot, Undine, Má Vlast, (der) Waffenschmied, (die) Walküre, Werther, (die) Zauberflöte, (der) Zigeunerbaron, Zilda
operafiguur - faust, figaro
operagebouw in Milaan - Scala
operakijker - jumelle, polemoscoop
operalied - aria
operatekst - libretto
operateur - aanlegger, aanstoker, chirurg, filmdraaier, filmoperateur
operatie - daad, gevechtsbehandeling, handeling, handeling, ingreep, legerbeweging, onderneming, sektie, transactie, verrichting
opera van d'Albert - Tiefland
opera van Beethoven - Fidelio
opera van Belini - Norrna, (11) Pirata, (La) Somnabule
opera van Berg - Lulu, Wozzeck
opera van Bizet - Carmen, (De) Parelvissers
opera van Blockx - (De) Herbergprinses .
opera van Boito - Mephisto
opera van Britten - Peter Grimes, Gloriana, Midsummernightsdream
opera van Charpentier - Louise, Julien
opera van Delibes - Lakmé
opera van Debussy - Pelléas et
Melisande opera van Dellbes - Lakmé
opera van Donizetti - (De) liefdesdrank, (La) Favorita, Don Pasquale
opera van Egk - Columbus
opera van Flotow - Martha, Rübezahl, Zilda, L'ombre
opera van Gershwin - Porgy end Bess
opera van Giordano - (Madame) Sans-Gêne, Tedora
opera van Gluck - Alceste, Artarserse, Orfeo
opera van Gounod - Faust, Mireille
opera van Händel - Serse, Xerxes
opera van Hindemith - Cardillac
opera van Humperdinck - (die) Königskinder
opera van Janacek - Jenufa
opera van Leoncavallo - Paljas
opera van Lortzing - Undine, (der) Waffenschmied, (der) Wildschütz
opera van Mascagni - Cavalleria Rusticana
opera van Massenet - Manon, Hérodiade, (Le) Cid, Bacchus, Werther
opera van Meyerbeer - Profeet
opera van Mozart - Idomeneo, (die) Zauberflöte, Don Giovanni, Titus, (der) Schauspieldirektor, Figaro's Hochzeit
opera van Orf - Antigone
opera van Pederewski - Manru
opera van Pfltzner - Palestrina
opera van Puccini - Tosca, (la) Bohème, Turandot
opera van Respighi - Lucretia, Semiramis
opera van Rossini - Teil, Cenerentola, Tancred, Othello, Semiramide
opera van Saint-Saëns - Samson et Delila
opera van Smetana - Libuse, Ma , Vlast
opera van Strauss - Arabella, Daphne, Salome, Elektra, (Die) Fledermaus, Rosenkavalier, Salomé, (der) Zigeunerbaron
opera van Thomas - Mignon
opera van Verdi - Aïda, Othello, Macbeth, Nabucco, Falstaff, (la) Traviata, Rigoletto, (il) Trovatore
opera van Wagner - Rienzi, (die) Walküre, Parsifal, Lohengrin, Tannhäuser, Götterdämmerung, Rheingold, (die) Meistersinger, Siegfried
opera van Weber - Oberon, Euryanthe, (der) Freischütz
operacomponist - Adam, d'Albert, Beethoven, Bellini, Berg, Bizèt, Blockx, Britten, Charpentier, Debussy, Delibes, Donizetti, Egk, Fall, Flotow, Gershwin, Giardano, Gluck, Gounod, Gershwin, Giardano, Humperdinck, Lalo, Lehar, Leoncavallo, Lortzing, Mascagni, Massenet, Moessorgski, Mozart, Nicolaï, Offenbach, Ortf, Puccini, Rossini, Smetana, Strauss, Suppé, Thomas, Tsjalkowski, Verdi, Weber, Wagner, Zeiler
operettetekst - libretto
operettezangeres - divette
operment - koningsgeel, zwavelarsenicum
opeten - nuttigen, verorberen, verteren
opeter - verkwister
opfleuren - opbloeien, opleven, opmonteren, opvrolijken
opflikkeren - opduvelen, opvlammen
opfokken - aankweken, grootbrengen, mesten, telen, opjutten, verfrissen
opfrissen - verkwikken
opfrissertje - borrel, geheugensteuntje
opgaaf - karwei, kwestie, les, manifest (van scheepslading), oefening, opdracht, order, probleem, som, taak, vraagstuk, vermelding, werkstuk
opgaan - betreden, klimmen, opkomen, rijzen, stijgen
opgaan in - opsluiten
opgaan in rook - vervliegen
opgaan in vlammen - verbranden
opgaand - doorgaand, hoogstammig, klimmend, opwaarts, steil
opgaande schacht van een boom - boomstam
opgaarder - ontvanger
opgang - bloei, furore, opkomst, succes, trap, voorspoed, wasdom
opgang (mode) - furore, opkomst
opgang maken - mousseren
opgaren - oppotten, sparen, vergaren, verzamelen
opgave - aangifte, declaratie, kwestie, les, oefening, opdracht,
postulaat, probleem, raadsel, reken(som), syllabus, taak, vermelding, vraagstuk
opgave der nodige eigenschappen - kwalificatie
opgave van een opstel - thema
opgave van vervoerde goederen - manifest
opgeblazen - dik, gezwol1en, hoogmoedig, opgesneden, opgezet opgeblazenheid - bombast, hoogmoed, verwaandheid
opgebreideld - tomeloosovertrokken, paf, pafferig, verwaand
opgedirkt - opgedost, opgeprikt, opzichtig, overdadig, uitgedost
opgedirkt mens - paasos
opgedragen werk - taak, plicht
opgedrongen denkbeeld of voorstel - suggestie, wenk
operatie - handeling, transactie, onderneming, verrichting
operatekst - libretto
operatie aan de schedel - trepanatie
operatie bij longtuberculose - speleotomie
operatieboor - schedelboor, trepaan
operatief ingrijpen - operatie, opereren operatiekamer - (afk.)o.k.
operatiemes - bistouri, laatvlijm, lancet, scalpel
operatiemesje - lancet
operatieve verlossing - keizersnede
operatievrees - ergasiofobie
opereren - helpen
opereren van gezonde dieren t.b.v. de wetenschap - vivisectie
opererend geneesheer - operateur
operette - kijkspel, zangspel
operette-componist - Lehar, Fall, Dinck, Lalo, Adam, Leoncavallo, Lortzing, Mascagni, Massenet, Moessorgski, Nicolai, Offenbach, Saint-Saëns, Smetena, Thomas, Suppé, Strauss, Zeiler, Nicolai, Gershwin, Giordano, HumperOffenbach
opeten – nuttigen, opmaken, verbruiken, verteren, verorberen, verstouwen, verzwelgen
opeter - verkwister
opgeëist recht - aanspraak
opgegeven speeksel - fluim, rochel
opgegeven straf - pensum
opgegeven werk -opdracht, pensum, taak
opgehoogd - opgespoten
opgehoopt zand - duin
opgehoogde dijk - berm
opgehoopt - opeengestapeld, samengepakt
opgehoopt zand - duin
opgehoopte ijsschotsen - ijsbank
opgeknapt - beter
opgekookt touwwerk - pluis
opgekropt - bedekt, onderdrukt, verbeten, verborgen, verduwd, verholen
opgekropt haatgevoel - rancune
opgekropte haat - vete, wraak, wrok
opgeld - agio, premie, surplus
opgeld boven de parikoers – agio
opgeleerd - volleerd
opgelegd - pandoer
opgelegd werk - taak
opgelegde boete in de biecht - penitentie
opgelegde kans - buitenkansje, opportuniteit
opgelegde taak - bestelling, bevel, last, lastgeving, opdracht, order
opgelegde vloer - parketvloer
opgeleid - geschoold
opgelopen - besmet, opgezwollen
opgelopen mens - driftkop, heethoofd, standje
opgelost - beëindigd, dissoluut, ontward
opgelucht - blij, verlicht, vrolijk
opgemaakt - opgesmukt, versierd
opgemaakte oorkonde - privilege
opgemerkt worden - treffen
opgenaaid lapje - pat
opgenomen geld - og
opgenomen worden in een gemeenschap - inburgeren
opgeprikt - kaarsrecht, opgedost
opgerold vlees - rollade
opgerold strookje papier voor de pijp - fidibus
opgerold stuk pens - rolpens
opgerold stuk vlees - rollade
opgerold wafeltje - oblie, oublie
opgerold zonnescherm - kree
opgerolde haring - rolmops
opgerolde tortilla - taco
opgeruimd - blij, blijgeestig, blijmoedig, goedgemutst, joviaal, levendig, lustig, monter, netjes, onbekommerd, onbezorgd, opgewekt, ordelijk, schoon, verblijd, vergenoegd, verheugd, vrolijk, welgemoed
opgeruimd en netjes - proper, schoon
opgeruimdheid - blijdschap, vroloijkheid
opgescheept met - wanhopig
opgeschikt - getooid, gesierd
opgeschoten jongen – lummel, nozem, slungel
opgeschroefd - bombastisch, gezwollen, hoogdravend
opgesierd - opgesmukt, verbloemd
opgespaard geld -spaarcenten
opgestopt dier - balg
opgestoven fijn materiaal - löss
opgestoven zand - duin, dekzand
opgetogen - bekoord, blij(de), blij(moedig), dolblij, enchante, extatisch, gecharmeerd, gelukkig, gelukzalig, glunder, monter, onbekommerd, onbezorgd, opgewekt, verblijd, verheugd, verrukt, vrolijk, welgemoed
opgetogenheid - bekoring, extase, elatie, geluk, verrukking, vervoering
opgetooid - versierd
opgeven - aanmelden, aanreiken, brakrn, gelasten, laten, melden, prijsgeven, roemen, stoppen, verliezen
opgeven van een renner - afstappen
opgevoed - getogen, grootgebracht, welgemanierd
opgewassen tegen - bekwaam, berekend, bestand, capabel, gestand
opgewekt - aardig, beleefd, bont, blij, blijde, blijgeestig, blijmoedig, bonvivant, brutaal, feestelijk, flink, gaiment, geanimeerd, glunder, goedgemutst, goedsmoeds, hups, kwiek, kwik, levendig, (levens)lustig, lichtvaardig, luchthartig, lustig, monter, opgeruimd, opgètogen, rap, tierig, tuk op, verblijd, vergenoegd, verheugd, vinnig, volbeweging, vrolijk, wakker, welgemoed, zonnig
opgewekt (muz.) - animato, levendig, vivace, allegretto
opgewekt druk – levendig, spontaan
opgewekt en aardig - hups
opgewekt en blij - blijmoedig
opgewekte geest - zin, lust, animo
opgewekte stemming - fleur
opgewektheid – animo, blijheid, entrain, fleur, levendigheid , lichtheid, luim, lust, monterheid, vivaciteit, vrolijkheid, zin
opgewekt vermaak - blijspel
opgewonden - geagiteerd, geënerveerd, geäxalteerd, geprikkeld, hartstochtelijk, onrustig, uitgelaten, zenuwachtig
opgewonden - (muz.) concitato, driftig, onrustig, uitbundig, uitgelaten, zenuwachtig, verhit
opgewonden toestand - agitatie, drift, extase, lorum, verbijstering, verwarring
opgewonden wol - kluwen
opgewondenheid - agitatie, alteratie, exaltatie, drift, driftigheid, emotie, nervositeit, overspanning, geestdriftigheid
opgeworpen aardhoogte - stelle, terp, wierd
opgeworpen hoogte als vluchtplaats voor het vee - stelle
opgeworpen heuvel in Friesland - terp
opgeworpen heuvel in Groningen - wierd(e)
opgeworpen heuvel in Zeeland - vliedberg
opgeworpen hoogte als vluchtplaats voor het vee - stelle
opgezet - bol, bombastisch, flatulent, gezwollen, hoogdravend, pafferig, gezwollen, opgeblazen, opgelopen, pof
opgezwollen - hoogdravend
opgloeien - luminesceren
opgooi bij wedstrijd - toss
opgooien - tossen
opgraven - blootleggen, delven, deterreren, opspitten
opgraving van lijken - exhumatie
opgroeien - opschieten
opgroeiend - aankomend
ophaalbrug - balansbrug, flapbrug, hefbrug, klap(brug), klepbrug, til,
ophaalgordijn tegen de zon - markies, store
ophaal in een kous - ladder
ophaalnet - kruisnet, kuilnet, totebel, schrobnet, visnet
ophakkerig - winderig, blufferig, uitdagend
ophalen - afhalen, bedwingen, binnenhalen, hijsen, inbinden, innemen, inzamelen, meenemen, openhalen, ophelderen, opfrissen, opklaren, opsnuiven, optrekken, omhooghalen, opzuigen, opfrissen, takelen, verbeteren, verwerven, verwonden, vooruitgaan
ophaler - collectant, inzamelaar, dopbeitel
ophangen - opknopen, stranguleren, suspenderen
ophanghaak gebruikt door drukkers en papiermakers - terlet
ophanging - suspensie
ophef - bombarie, drukte, emphase, grootspraak, kapsones, klem, lawaai, lef, lof, lofspraak, nadruk, omhaal, opzien, ostentatie, poeha, praats, soesa, spats, stennis, tamtam, tumult, vertoon
opheffen - afschaffen, beuren, lichten, ontbinden, opnemen, tillen, vijzelen
opheffend - compensatoir
opheffing - abolitie, afschaffing, afwikkeling, disjunctie, dissolutie, elevatie, eliminatie, expliciteren, intrekking, lichting, likwidatie, nullificatie, ontbinding, oplichting, opslag, opsteking, remissie, schorsing, sublatie, verheffing, vernietiging
opheffing van een verbod - remissie
ophef maken - pralen, opklaren, toelichten
ophelderen - demeleren, eclaireren, klaren, liquideren, ontwarren, opklaren, oplossen, parafraseren, toelichten, uitleggen, verduidelijken, verklaren, verlichten, zuiveren
ophelderend - illustratief, statarisch
ophelderende aantekening - annotatie
ophelderende omschrijving - parafrase
opheldering - clarificatie, commentaar, dilucidatie, elucidatie, explanatie, explicatie, illustratie, inlichting, licht, ontknoping, ontwarring, opklaring, oplossing, toelichting, uitleg(ging), verduidelijking, verheldering, verklaring
opheldering vragen - interpelleren
ophemelen - exalteren, lauderen, omhoogsteken, preconiseren, proneren, prijzen, roemen, verheerlijken, verheffen
ophemeling - exaltatie, preconisatie
opheuen - opdrijven, opjagen
ophieuwen - hijsen
ophitsen - aanvuren, aanzetten, cumuleren, opjagen, opruien, opstoken
ophitser - aanzetter, agitator, faiseur, opruier, opstoker, stokebrand
ophitsing - gestook, hetze, incitatie, instigatie, opruiïng, paroxysme, tsa
ophoepelen - inpakken, weggaan
ophogen - eleveren, rehausseren, verhogen
ophogen van grond - aanaarden
ophogen van grond onder water - dempen
ophoging - terras
ophopen - aangroeien, aanwassen, cumuleren, optassen, (op)stapelen
ophopend - cumulatief
ophoping - aangroeiing, accumulatie, culminatie, cumulatie, depot, opeenhoping, oploop, samenloop, stapel, tas, vereniging
ophoping van bloed in enig lichaamsdeel - hyperaemie
ophoping van kristallen - otoliet
ophoping van vocht - oedeem
ophouden - aflaten, (af)nokken, belemmeren, (be)eindigen, bevatten, cesseren, derbeken, inhouden, opfokken, opkweken, overgaan, pauzeren, pozen, retarderen, rusten, stagneren, staken, stilhouden, stop, stoppen, storen, tegenhouden, uitscheiden, verblijven, vertragen, weerhouden
ophouden (het) - retentie
ophouden der menstruatie - menopauze
ophouden hem lastig te vallen - aflaten
ophouden met - laten, stoppen
ophouden te bestaan - vergaan
ophouden te kwellen - aflaten
ophouden van persoonlijk bestaan - nirwana (Boeddha-Sanscriet)
ophouden zijn steun te zoeken - aflaten
ophouding - beëindiging, belemmering, r.t., retentie, stopping, tegenhouding, terughouding, uitsteking
ophuiden - schrapen, verzamelen
ophijsen - takelen
opiaat - slaapmiddel
opineren - stemmen
opiniater - halsstarrig, hardnekkig, koppig
opinie - avis, bericht, convictie, dunk, gevoelen, mening, oordeel, opvatting, raad, sentiment, visie, zienswijze
opiniekijk - mening, oordeel, opvatting, visie
opinieonderzoek - enquête, macrotest
opinieonderzoeksbureau - Nipo
opinie-onderzoekbureau in Amerika - Harris
opium - ameiden, amfioen, heulsap, madat, slaapbollensap, slaapgom, tiké, tjandoe
opium bevattend geneesmiddel - opiaat
opium om te roken - madat
opium roken - schuiven
opiumachtige middelen - methadon, morfine, opium, opalfium, pethidine, romilar
opiumalkaloïde - hoestmiddel, morfine
opiumeters - theriaki
opiumleverancier - maankop, papaver, slaapbol
opiumleverend land - Turkije
opiumpreparaat - laudanum, opiaat, t(h)eriakel, triakel
opiumrokers - opiomanen, opiumschuivers, opiophagen, theriaki
opiumtinctuur - laudanum
opiumwaanzin - amok
opiumzuur - morfine
opjagen - drijven, haasten, opdrijven, ophitsen, opjutten, opschrikken, opzetten, opzwepen, prikkelen
opjager van het wild - drijver
opjutten - aanvuren, opjagen, opstoken, opzetten
opkalefateren - herstellen, opknappen, oplappen
opkamer - entresol, insteekkamer, voute(Z.N.)
opkammen - flemen, flikflooien, vleien,
opkammerig - blufferig, grootsprekend
opkarren - vertrekken, weggaan
opkeren - ophouden, stuiten, terughouden
opkikkeren - opbeuren, opfleuren, opknappen, opmonteren, opvrolijken
opkikkertje - borrel, drankje
opkisten - opstuiken
opklapbaar bed - opklapbed, veldbed
opklapbare stoel - klapstoel, ligstoel, strapontijn(tje)
opklapbed - kantelbed, tuimelbed
opklappen - opslaan
opklaren - ophelderen, oplichten, opruimen, toelichten, verduidelijken
opklimmen - promoveren, stijgen
opklimmend - gradueel, hiërarchiek, progressief, stijgende, trapsgewijs
opklimmende reeks - climax
opklimming - escalatie,gradatie
opklimming in rang - promotie
opkloppen - kruisen, laveren
opklosssen van garen - spoelen
opkluiven - verorberen
opknabbelen - verorberen
opknappen - beredderen, breeuwen, genezen, herstellen, kalfaten, opflikken, opkalefateren, oplappen, opredderen, opruimen, politoeren, raccomoderen, regratteren, reinigen, renoveren, repareren, restaureren, schoonmaken, verbeteren, verfraaien, vernieuwen, verstellen
opknopen - executeren, ophangen
opknoping - hangpartij, ophanging
opkoken - verhitten, wellen
opkomeling - oweeër,parvenu, poen, snob
opkomen - beginnen, herstellen, ontkiemen, ontstaan, opgaan, opgroeien, oprijzen, opstaan, stijgen, verschijnen, vooruitkomen
opkomen tegen - bestrijden, betwisten, opponeren, tegenspreken
opkomen voor - ijveren
opkomend - verrijzend
opkomende gedachte - gril, idee, ingeving, intuïie, inval
opkomst - begin, bloei, dageraad, ontstaan, opgang, verschijning, vooruitgang
opkomst van de zon - dageraad
opkopen - afnemen, snezen
opkoper - heler, koopman, lorrenman, voddenman
opkoper van gestolen goed - heler
opkoper van halfsleets scheepstuig - tagrijn
opkorting van zeilen - gording
opkrassen - weggaan
opkrikken - vijzelen
opkroppen - inhouden, onderdrukken, opstuwen
opkweken - cultiveren, grootbrengen, koesteren, onderhouden, opfokken, opvoeden, telen
opkweking van dieren - aanfok
opkijken - verwonderen
opkijken naar - bewonderen
oplaag - druk, oplage, editie
oplaag van een boek – druk, editie
opladingsverschijnsel bij accu´s - polarisatie
oplage - aantal, druk, editie, oplaag
oplappen - herstellen, kalefateren, opknappen, repareren, verstellen
oplawaai - ababbel, dreun, duw, klap, mep, oorveeg, opdonder, opduvel, oplababbel, opstopper, optater, poeier, slag, stoot, watjekouw
opleggen - inmaken, nantiseren, onttakelen, opgeven, opslaan, opstapelen verplichten
oplegger - bijwagen, scharnier, trailer
oplegging - appositie
opleghout - fineer
oplegsel -agrement, boordsel, fineer, garneersel, garnering, ornament, ruche, tres, versiering, versiersel
oplegwerk - placage
opleiden - aankweken, beleren, kweken, leren, onderleggen, onderrichten, onderwijzen, opvoeden, vormen
opleiden en africhten - aanbrengen, bijbrengen
opleiding - educatie, onderwijs, scholing, studie, training, vorming
opleidingsinrichting - school, instituut, internaat, seminarie
opleidingsschool - kweekschool
opleidingstijd - stage
opletten - (aan)horen, achtgeven, bemerken, luisteren, opmerkzaam, oppassen, toezien, uitkijken, verhoren, waarnemen, wachthouden, waken
oplettend - aandachtig, alert, attent, nauwkeurig, opmerkzaam, soigneus, vigilant, voorkomend, waaks, waakzaam, zorgvuldig
oplettende zorg - aandacht, acht, attentie
oplettendheid - aandacht, attentie
opleven - herleven, herstel, opbloeien, opfleuren
opleveren - opbrengen, produceren, renderen, voortbrengen
opleving - bloei, herleving, herstel, opwekking, renaissance, revival, wederopleving
oplezen - declameren, voordragen
oplichten - afzetten, bedriegen, beetnemen, begoochelen, beuren, flessen, frauduleren, knoeien, liegen, misleiden, nalezen, neppen, opbeuren, (op)heffen, opklaren, opnemen, (op)tillen, opzoeken, smousen, tillen, verzamelen voorlezen, zwendelen
oplichtende ster - nova
oplichter - aflegger, afzetter, bedrieger, dief, flessentrekker, fraudeur, knoeier, kwartjesvinder, misleider, tiller, zakkenroller, zwendelaar
oplichterij - afzetterij, bedrog, fraude, nep, zwendel
oplichting - afzetterij, bankbreuk, bedriegerij, bedrog, fraude, kwakzalverij, nep, opbeuring, zwendel
oploeven - inkrimpen
oploop - aanloop, beweging, opschudding, opstoot, opzwelling, rel, samenscholing, toeloop, tumult, volkswoede, woeling
oplopend - driftig, vurig, opvliegend
oplopend terrein - helling
oplopende rijen zitplaatsen in rijen in een schouwburg - gradinen
oplopende vlakte - terras
oplopendheid - drift, opvliegendheid,
oplopen van water - stijgen
oplosbaar - berekenbaar, ontcijferbaar, solubel
oplosbaar eiwit - albumine
oplosbaarheid - dissolubiliteit, solubiliteit
oplosmiddel - aceton, alcohol, benzine, benzol, dissolvent, dissolveren, solveren, tetra, tri, trileen, verklaren
oplosmiddel voor vetten - tetra, tri
oplossen - achterhalen, analyseren, beslissen, ontbinden, ontcijferen, ontknopen, ontraadselen, ontwarren, raden, resolveren, uitpraten, uitwerken, verdwijnen, vergaan,
oplossen in het absolute - nirwana
oplossend - ontbindend, scheidend
oplossende middelen - resolventia
oplossing - afloop, antwoord, analyse, beslissing, decompositie, dissolutie, enodatie, ontknoping, ontleding, ontwarring, resolutie, sleutel, solutie, uitkomst, uitslag, uitweg, verklaring, vermenging
oplossing door middel van een membraan - osmose
oplossing in de oneindigheid (boeddhisme) - nirwana
oplossing in vloeistoffen - solutie
oplossing van ammoniakgas in water - salmiakgeest
oplossing van een metaal in kwik - amalgaam, amalgama
oplossing van lakmoes in water - lakmoestinctuur
oplossing van soda en potas - loog
oplossing van vaste stoffen - loog
oplossingen zoeken - peinzen, puzzelen
opluchten - lenigen, opfrissen, soulageren, verademen, verkwikken, verlichten, verruimen
opluchting - geruststelling, verademing, verlichting
opluiken - herleven, opengaan, opfleuren
opluisteren - ophelderen, verhelderen
opluistering - glans, luister
opmaak – garnering, grime, lay-out, make-up, ontwerp, schets, schmink, sier, versiering
opmaakmiddelen - bedak, cosmetica, loeder, rouge, schmink
opmaakster - ouvreuse
opmaken - berekenen, blanketten, doorbrengen, doordraaien, garneren, grimeren, kartelen, leren, maken, monteren, opeten, opkrijgen, opstellen, remonteren, samenstellen, teren, tooien, uitrekenen, vaststellen, verboemelen, verbrassen, verbruiken, verdoen, verkwisten, versieren, verteren, verzuipen
opmaken van een begroting - budgetteren
opmaken van schotels - gameren
opmaker - doorbrenger, doordraaier, metteur, verbrasser, verkwister
opmarcheren - inrukken, ophoepelen, weggaan
opmaten - braken, grootbrengen, opbrengen, opleveren, opvoeden
opmerkelijk - eigenaardig, interessant, markant, merkwaardig, opvallend, remarquabel, vreemd, zonderling
opmerkelijke verrichting - prestatie, staaltje, stunt
opmerkelijkheid - cuiositeit
opmerken - aanmerken, bemerken, bespeuren, constateren, gadeslaan, ontwaren, opletten, opperen, remarqueren, signaleren, treffen, waarnemen, zien
opmerker - observator, spectator
opmerkenswaard - remarquabel
opmerkenswaardig - eigenaardig, interessant, merkwaardig, observabel, opmerkelijk, remarquabel, waarneembaar,
zonderling
opmerking - aandacht, aanmerking, gedachteuiting, inversie, kritiek, noot, observatie, opm, uitlating, uiting
opmerkingen in de marge - kanttekeningen, marginalia, randnota's
opmerkzaam - aandachtig, achtgevend, alert, attent, nauwlettend, oplettend, waaks, waakzaam, wachts (van honden)
opmerkzaam gadeslaan - observeren
opmerkzaam maken op - attenderen
opmerkzaamheid - aandacht, aanmerking, attentie, diligentia
opmerkzaamheid ondervinden - aanmerking
opmeten - opnemen
opmetselen - optrekken
opmieter - beuk, lel, oplawaai
opmonteren - aanzetten, opbeuren, opfleuren, opkikkeren, opmeting, opneming, opvrolijken, opwekken, troosten
opname - film, foto, kiekje, lening, plaat, plaatsing, registratie-opname apparaat - ampex, bandrecorder, dictafoon, filmcamera, recorder, telex, telefax
opname dichtbij - close-up
opname in de heilige boeken - canonisatie
opnametechniek van grammofoonplaten - mono, stereo
opneemapparaat - dictafoon, recorder
opneemcentrum - interneringskamp
opneemdoek - dweil, vaatdoek, veegdoek, wrijfdoek, zwabber,
opneem (opname)band - ampex, beeldband, geluidsband
opnemen - absorberen, adopteren, arresteren, beginnen, bekijken, bepalen, beuren, bloeien, dragen, fotograferen, hervatten, incorporeren, inrekenen, inzuigen, lenen, lichting, meten, onderbrengen, opbeuren, opbreken, opheffen, oplichten, opmeten, (op)rapen, opslorpen, optillen, opvatten, opvegen, reageren, recipiëren, schatten, tillen, toelaten, verzwelgen, vooruitgaan, waarnemen, wegnemen, wegvegen
opnemen (het) - conceptie, opname
opnemen als lidmaat - immatriculeren
opnemen als staatsburger - naturaliseren
opnemen in - annexeren, incorporeren, inlijven
opnemen van brandstof - bunkeren, tanken
opnemen van de voorraad - afpeil
opnemen van kind - adopteren
opnemer - recipiënt
opnemer van films - cameraman, filmer
opneming - annexatie, assimilatie, incorporatie, inlijving, naturalisatie, opmeting, opname
opneming als lid in de protestantse kerk - confirmatie opneming in een krant - advertentie, insertie
opneming in een vereniging - aanneming
opneming in staatsverband - naturalisatie
opneming in vereniging - affiliatie
opneming onder de goden - apoteose, apotheose
opnemingsvaartuig - peilingsschip
opnemingsvermogen - absorbatie, asorptie, assimilatie
opneuker - dreun, oorveeg, opstopper, slag, stomp, stoot
opneming van voedingstoffen - assimilatie
opnieuw - andermaal, alsweder, alweer, bis, her, weder,weer, wederom, weerom, (muz.) dinuovo
opnieuw aanbesteden - heraanbesteden
opnieuw aantreffen - terugvinden
opnieuw adem scheppen - herademen
opnieuw beginnen - herbeginnen, hernemen, hervatten
opnieuw bijeenkomen na lange tijd - reüniëren
opnieuw breien - aanbreien
opnieuw gebakken - opgepiept
opnieuw hetzelfde doen – herhalen, overdoen
opnieuw in dienst nemen - reëngageren
opnieuw in het bezit komen van - recupereren
opnieuw inrichten - hervormen, reformeren, reorganiseren
opnieuw maken - hernieuwen, herstellen, renoveren, verbeteren, vernieuwen
opnieuw overwegen - herzien
opnieuw schatten - retaxeren
opnieuw snoeien - nasnoeien
opnieuw stemmen - raccorderen
opnieuw tassen - hertassen
opnieuw verdubbelen - redoubleren
opnieuw voortbrengend - reproductief
opnieuw vormen - regenereren
opnieuw ijken - herijken
opnieuw zeggen - herhalen, repeteren
opnoemen - opgeven
opodeldoc - kamferzalf
opoe - oma, grootje, grootmoeder, grootmama
opofferen - afstaan, immoleren, prijsgeven, sacrifiëren, sacrificeren
opoffering - immolatie, offer, opdracht, sacrifice, toewijding
oponthoud - dëlai, halte, interruptie, moratorium, more, onderbreking, panne, pauze, pech, sejour, stagnatie, station, stilstand, storing, stremming, tijdverlies, verlating, verlet, vertraging
opossum - buidelrat
oppakken - opnemen, optillen, rapen
oppas - babysit, bewaking, oppasser, oppassing, wiegenwacht, zorg
oppassen - achtgeven, bedienen, behoeden, dienen, gedragen, opletten, proberen, toezien, uitkijken, verplegen, verzorgen, verzorging, waken
oppassend - behoorlijk, braaf, deugdzaam, eerlijk, eerzaam, fatsoenlijk, keurig, net, secuur, vlijtig, waakzaam
oppassen voor - waken
oppasser - babysit, bewaker, broeder, cipier, herder, hoeder, ordonnans, portier, suppoost, surveillant, verpleger, verzorger, waker
oppasser van olifant - kornak
oppasser van schapen - herder
oppasser van wol leveranciers - herder
opper - schelf, (hooi)mijt, rook, hoop, opperman, stapel, tas, opperabt - aartsabt, archimandriet, opperwachtmeester,
opperabt in Griekenland - archimandriet
opperarmbeen - humerus
opperarmspier - biceps
opperbest - allerbest, beproefd, bravissimo, deugdelijk, excellent, hooghartig, kloek, patent, prima, probaat, puik, trots, uitmuntend, uitstekend, voorbeeldig
opperbevel - leidinggever, oppergezag
opperbevelhebber – admiraal, generaal
oppercommando - staf
opperdieren - primaten
opperduivel - Beëlzebub, Satan
opperen - aanvoeren, beschutten, opmerken, opwerpen, schuilen, suggereren, uiten, voorslaan, voorstellen
oppergezag - suprematie
oppergod - Alfadur, Allah, Alvader, Jupiter, Odin, Wodan,
Zeus
oppergod der zee - Neptunus,Poseidon
opperheer - God, soeverein
opperheerschappij - hegemonie
opperherder - Christus, God
opperhoofd - aanvoerder, chief, leider, overste, stamhoofd,
opperhoofd (Indianen) - sachem
opperhuid - epidermis
opperhuidcellen (verhoornd) - nagel
opperkleed - bovenkleed, dalmatiek, gewaad, habijt, kaftan, labaar, robe, stola, stool, toga
opperkleed van monnik - pij
opperleenheerschappij - suzereiniteit
opperleiding - directie, bestuur, toezicht
opperlijn van het dak - nok
oppermacht - God, oppergezag
oppermacht van vijf vorsten - pentarchie
oppermachtig - almachtig, soeverein
opperman - aandrager, bouwvakarbeider, dakdekker, metselaar, steenzetter, straatmaker, stukadoorshulp, voorman
opperofficier - admiraal, generaal, maarschalk, schout bij nacht
opper of hoop - mijt
opperpriester - dalai, paus, patriarch
opperst - hoogst, bovenst, supreem, voornaamst
opperstalmeester - maarschalk
opperste laag van het bekleedsel van uit- of inwendige organen (niet van de huid) - epitheel, epithelium
oppertoezicht - eindcontrole, supervisie, suprematie
oppervlakkig - banaal, flut, lichtvaardig, los, losjes, losweg, luchtig, nietszeggend, onbeduidend, ondegelijk, ondiep, ongelijk, onnauwkeurig, superficieel, terloops, vlak, vluchtig,
oppervlakkig aanraken - effleureren
oppervlakkig lichtvaardig geschreven boek - flut
oppervlakkig verbranden - schroeien
oppervlakkige kennis - galantisme
oppervlakkige liefde - kalverliefde
oppervlakkige wond - krab, krauw, schram, sneetje
oppervlakkigheid - banaliteit, lichtvaardigheid, onoordeelkundigheid, superficialiteit
oppervlakte - areaal, bovenvlakte, gebied, meer, niveau, plas, terrein, opp., waterspiegel, watervlakte
oppervlakte der aarde - grond
oppervlakte oneffen maken - greinen, greineren
oppervlakte uitgestrektheid - areaal
oppervlakte van bos - areaal
oppervlakte van de teen ruw maken - boucharderen
oppervlakte van een kegel - kegelmantel
oppervlakte van water - spiegel
oppervlaktegebied - areaal
oppervlaktemaat - are, bahoe, bunder, gemet, ha, hectare, morgen, roe
oppervlaktewisseling - golving
oppervorst - grootvorst
opperwachtmeester - opper
Opperwezen - God(heid)
opperzaal - bovenzaal
oppeuter - opdonder, opstopper
oppikken - arresteren, meenemen
opplakbriefje - etiket
opplakken - gommen, lijmen
oppletie - overvulling
opploegen - omploegen, ontginnen
oppoetsen - politoeren
oppoken - op(porren), rakelen
opponent - bestrijder, frondeur, tegenpartij, tegenspreker, tegenstander, tegenstrever
opponeren - bestrijden
oppoppen - opschikken
opporren - aanporren, aanzetten, oprakelen, rakelen, wekken
opportuun - doelmatig
opposant - tegenstander
oppositie - tegenstand, verzet
oppositie voeren - opponeren
oppotten - opgaren, sparen,
oppressie - benauwdheid, benauwing, druk, onderdrukking
opprikken - (op)spelden
opprimeren - onderdrukken
opprobatie - beschimping, hoon
oppronken - opschikken, optooien
opproppen - volstoppen
oppuilen - putten
oppijpen - opblazen, opscheppen, opspelen
opraapsel - verzinsel
oprakelen – harken, opkoteren, (op)poken
oprapen - oppakken
opraken - opgaan
oprecht - betrouwbaar, braaf, echt, eenvoudig, eerlijk, ernstig, fair, gelovig, gemeend, goed, hartelijk, hartgrondig, heus, hoffelijk, innig, loyaal, meewarig, onbedrieglijk, ongekunsteld, ongemaakt, ongeveinsd, onpartijdig, onverbloemd, open, openhartig, rechtschapen, rechtuit, reinwit, ridderlijk, rondborstig, ronduit, riterlijk, serieus, sinceer, trouw, trouwhartig, waar, waarheidlievend, welgemeend, wezenlijk, zuiver
oprecht berouw hebbende - berouwvol
oprecht blijk gevend van iets - openhartig
oprecht gemeend - welgemeend
oprecht iemand - Nathanaël
oprecht van gemoed - eenvoud
oprecht vertrouwen - argeloosheid, naïviteit
oprechte belangstelling - liefde
oprechtheid - droiture, eerlijkheid, ernst, gemeendheid, rechtschapenheid, rondheid, simpliciteit, sinceriteit, trouw, veraciteit, zuiverheid
oprekenen - optellen
oprekken - uitrekken
oprement - operment, zwavelarsenicum
oprichten - bouwen, creëren, erigeren, grondvesten, instellen, metselen, openen, opheffen, opstaan, opsteken, stichten, vestigen, vormen
oprichter - bouwer, insteller, stichter
oprichter van de levensschool - Perquin
oprichter van het cabaret - Herfst, 'Lurelei'
oprichter van Time-concern - Hadden, Luce
oprichting - bouw, elevatie, erectie, fondatie, fundatie, grondvesting, installatie, instelling, opbouw, opening, stichting, verrijzenis, vestiging
oprispen - boeren, eructeren, opslaan
oprisping - boer, ructus, vapeur, zuur
oprisping van de maag - eructatie
oprit - inrit, kluft, oprij, oprijlaan, stoep, toegang, toegangsweg
oprit van een dijk - kluft, oprij, stoep
oproden - ophoepelen, opredderen, opruimen, opschieten
oproep - aansporing, convocatie, ontbieding, opbod, opwekking, oproep te wapen - alarm
oproep ten strijde - ban (door leenman), mobilisatie
oproep ter vergadering - convocatie rekwisitie, uitnodiging
oproepen - aanschrijven, aansporen, aanvaarden, bijeenroepen, convoceren, dagvaarden, evolueren, ontbieden, telefoneren vorderen, uitdagen
oproepen van herinneringen - evoceren
oproeper tot het gebed van de minaret - moedzin
oproeping - convocatie, evocatie, indicatie, oproep, vocatie
oproeping tot de oorlog door de leenheer - ban
oproepinstallatie - intercom, megafoon, microfoon, telefoon
oproepkracht - noodhulp
oproepsignaal - wektoon
oproepteken voor schepen - a.s.t.
oproer - beroering, beroerte, demonstratie, muiterij, omwenteling, ongeregeldheden, onlust (en), opschudding, opstand, opstootje, rebellie, rel, revolte, revolutie, seditie, troebelen, tumult, verzet, volkswoede
oproer maken - insurgeren, muiten, rebelleren, revolteren
oproer maker - muiteling, opruier, rebel
oproer onder schepelingen - muiterij
oproeren - aanaarden
oproerend - muitachtig
oproerig - factieus, muitend, muitziek, opstandig, rebels, revolutionair, seditieus, weerspannig, woelziek
oproerig worden - mutineren, revolteren
oproerige beweging - furie
oproerkraaier - agitator, ophitser, raddraaier, rebel, stokebrand
oproerling - agitator, djahat, insusgent, muiter, muiteling, oproerkraaier, oproermaker, oproerzaaier, provocateur, rebel, rustverstoorder, woelgeest
oproerling (Ind.) - djahat, insurgent
oproermaker - agitator, ochlocraat, opruier, snuiter, stokebrand,
opstandeling, provo, provocateur, rebel
oproeruitlokker - provocateur , rebel
oprolbaar schilderij (Jap.) - kakemono
oprolbaar zonnescherm - jaloezie, kree, store
oprolbare duimstok – rolmaat
oprolIer - glomeris
op rolletjes - goed, gladjes, soepel
opruien - aanhitsen, agiteren, hitsen, instigeren, ophitsen, opstoken, prikkelen, stoken
opruiend - demagogisch
opruier - aanstoker, aanzetter, agitator, onruststoker, ophitser, oproermaker, provocateur, raddraaier, revolutionair, stoker, volksmenner
opruiing - instignatie, ophitsing
opruimbeitel - opzuiverbeitel
opruimboor - verzinkboor
opruimen - afschaffen, opbergen, oproden, opvrolijken, opzuiveren, ordenen, redderen, regelen, schikken, schoonmaken, uitverkopen, verlichten, verwijderen, wegdoen
opruiming - ordening, uitverkoop, zuivering
oprij - oprit, oprijlaan
oprijg - reep
oprijlaan - inrit, inrij, oprijweg, oprit, rijweg, toegang, toegangsweg
oprijzen - opkomen, opstaan, zwellen
oprijzing - opkomst, opstand, verrijzenis, zwelling
opscheppen - bluffen, geuren, geurmaken, grootspreken, opdissen, ophemelen, opsnijden, pochen, pralen, protsen, snoeven
opschepper - blaaskaak, bluffer, branie, braniemaker, druktemaker, geurder, geurmaker, grootspreker, lefgozer, leugenaar, opsnijder, patser, ploert, pocher, poen, praalhans, praler, snob, snoever, uitslover, windmaker
opschepperij - bluf, gepoch, gesnoef, grootspraak, humbug, pocherij, poeha, praal, rodomontade, snoeverij, zwetserij
opschieten - avanceren, opgroeien, opkomen, vlotten, vorderen, wassen
opschik - kleinood, luister, opsmuk, praal, pracht, pronk, sier, sieraad, sieraden, smuk, tooi, versiering, weelde
opschikken - dossen, optooien, versieren, opschuiven, uitmonsteren
opschorsen - verdagen, uitstellen
opschorten - opgorden, prorogeren, suspenderen, uitstellen, verdagen, verschuiven, opkorten
opschortend - suspensief
opschorting - renunciatie, schorsing, surséance, suspensie, temporisatie, uitstel(ling), verschuiving
opschorting van betaling - surséance
opschorting van rechtszitting - verdaging
opschrift - epigraaf, epigram, epitaaf, hoofd, inscriptie, rubriek, titel
opschrift in een krantenartikel - kop
opschrift op enveloppen - adres
opschrift op het kruis - i.n.r.i.
opschrift op steen - grafschrift
opschrift op stenen in Rome - S.P.O.R.
opschrift van de Russische Andreasorde - S.A.P.R.
opschriftenkunde - epigratie
opschrijfboekje - agenda, blocnote
opschrijven - boekstaven, noteren, notuleren
opschrijven van een melodie - notatie
opschudding - alteratie, amok, alarm, beweging, consternatie, deining, drukte, gedoe, gedoente, geraas, herrie, kabaal, last, lawaai, ontsteltenis, oploop, rel, rep, roering, rumoer, sensatie, tumult, verwarring, volksoploop
opschudding verwekkend - alarmerend, beroerend, ontstellend, sensationeel, tumultueus
opschuiven - verdagen, opschorten, uitstellen, verschuiven
opsieren - decoreren, dossen, gameren, opsmukken, optooien, ornamenteren, tooien, verfraaien
opsiering - franje
opsiersel - decoratie, dos, franje, opsmuk, ornament, sieraad, tierlantijn, tooi, versiersel
opslaan - opgaan, oprispen, oprijzen, opschieten, opsteken, optellen, opzetten, stockeren, uitspruiten, verhogen
opslag - bewaring, blik, gewas (onkruid), (het) opslaan, inslag, lapel, loonsverhoging, opbod, oplegging, opslagplaats, revers, scheut, toeslag, uitspruitsel, verhoging
opsleg (muz.) - arsis
opslagbewijs van een veem - cedel, ceel
opslag bij tennis - service
opslagcapaciteit - geheugen
opslaglijst - ceel
opslagplaats - autopakhuis, bergruimte, bewaarplaats, boet, depot, dok, dump, entrepot, graanpakhuis, graansilo, hangar, houtpakhuis, keet, kelder, korenpakhuis, loods, magazijn, meelpakhuis, opslag, pakhuis, reservoir, rijstpakhuis, schob, schuur, silo, stapelgebied, stapelplaats, stapelterrein,tank, veem, voederkuil, voorraadschuur, zolder
opslagplaats voor granen - (graan) silo
opslagplaats van ongebruikte leger goederen - dump
opslagplaats voor olie - tank
opslatten - uitbaggeren
opslokken - inslikken, inzwelgen, verslinden, verzwelgen
opslokker - gulzigaard, slokop
opslorpen - absorberen, inzuigen, resorberen
opslorping - absorptie, inzwelging, opslurping, resorptie
opsloten - dreggen, uitdiepen, zuiveren
opsluiten - afsluiten, afzonderen, ontsluiten,
opsluiting - aaneensluiting, arrest, detentie, gevangenzetting, hechtenis, inbewaringstelling, incarceratie, opberging, reclusie, sequestratie,
opsluiting in gevangenis - arrest
opsluitingsvrees - claustrofobie
opsluitplaats - bagno, cachot, cel, gevang, gevangenis, kerker, lik, nor, petoet
opslurping - slorp, slurp
opsmeren - invetten
opsmikkelen - eten, smullen
opsmuk - dos, opdoffing, opschik, optooi, praal, pracht, sier, tooi, tooisel, versiering
opsmuk van een uniform - tres
opsmukken - farderen, opdoffen, opsieren, pareren, toetakelen, tooien, uitdossen, versieren
opsnoeien - groeperen, opschakelen, uitdunnen, vastbinden
opsnoepen - opsnuisteren
opsnorren - nazoeken, opduikelen, speuren
opsnijden - bluffen, grootspreken, opensnijden, opscheppen, pochen, pralen, snoeven, voorsnijden, zwetsen
opsnijder - blaaskaak, bluffer, branie, braniemaker, dikdoener, geurmakèr, geurtrapper, grootspreker, lefhebber, levenmaker, opschepper, pocher, poen, snoever, spekschieter
opsnijderij - blague, gasconnade
opsnijerij - blufferij
opsodemieter - opstopper
opsolferen - aansmeren, opdringen, wijsmaken
opsolteren - wijsmaken
opsommen - enumereren, noemen, opnoemen, tellen
opsomming - cedel, ceel, enumeratie, inventaris, lijst, opnoeming, programma, reeks, rij, specificatie
opsomming van gegevens - programma
opsomming van personen - lijst, nominatie
opsouperen - opmaken, verbrassen
opspannen - razen, uitvaren
opsparen - bewaren, vergaren, verzamelen
opspattend vocht - spat, spet
opspelden - opprikken
opspelen - fulmineren, razen, tekeergaan, tieren, uitspelen, uitvaren
opspelend - fulminant
opsporen - achterhalen, deterreren, nagaan, naspeuren, nasporen, navorsen, onderzoeken, opsnorren, opzoeken, uitpluizen, uitvinden, uitvissen, uitvorsen, zoeken
opsporing - exploratie, investigatie, ontdekking, recherche, speuring, speurwerk
opsporingsambtenaar - detective, rechercheur
opsporingsapparaat - radar
opsporingsapparaat voor onderzeeërs - asdic .
opsporingsdienst - recherche
opsporingsdienst (Eur.) - Interpol
opsporingsdienst (USA) - FBI
opsporingsinstallatie - radar
opsporingsmaatschappij - exploitatiemaatschappij
opsporingsradiodienst - alarmcentrale
opspraak - afkeuring
opspringen - opstuiten
opspringend insekt - sprinkhaan, vlo
opspringend vochtdeeltje - spat, spet, spetter,
opstaan - (op)rijzen, optreden, rebelleren, revolteren, strekken
opstaand deel van een meubel - stijl
opstaand touw op een schip - stander
opstaand voorhaar - kuif
opstaande balk of pilaa - stander, stijl
opstaande boord van een trui - col
opstaande haardos - kuif
opstaande haren van een tapijt - pool
opstaande kant - boeisel, kim, klens, rand, randkraag, randkrans
opstaande lat - raster
opstaande pen in een roeiboot - dol, roeipen,
opstaande pilaar - stander
opstaande rand - boeisel, braam, flens, kim
opstaande randkraag aan buizen - flens
opstaande scheepswand - boord
opstal - gebouw, perceel
opstampen - aanstampen, vaststampen
opstand - insurrectie, muiterij, oproer, protest, rel, rebellie, revolte, revolutie, verzet, volksverzet
opstand tegen de regering - coup, staatsgreep
opstand tegen prijsverhoging - kopersstaking
opstand van werknemers - staking
opstandelijk - rebels
opstandeling - insurgent, muiter, oproerling, oproermaker, rebel revolteur, revolutionair, verzetsman
opstandig - omwentelingsgezind, oproerig, rebels, revolutionair, opstandige - muiter, oproerling, oproermaker, rebel
opstandige beweging - revolte
opstandige beweging in Ierland - IRA
opstandige engel (Arab.) - Eblis, weerspannig
opstandigheid - rebellie, verzet, weerbarstig, weerspannigheid
opstanding - herrijzenis, resurrectie, resuscitatie, verrijzenis, wedergeboorte
opstandstabel - opbrengsttabel
opstap - bordes, optrede, optree, stoep, treeplank
opstapelaar - hamsteraar
opstapelen - hamsteren, hopen, ophopen, ramasseren, tassen, vergaren, verzamelen
opstapelend - aanwassend, ophopend,
opstapeling - accumulatie, hoop, opeenhoping, opeenstapeling, ophoping, stapel, tas
opstapje - trede, tree
opstappen - aftreden, uittreden, verdwijnen, vertrekken, weggaan
opsteken - aanboring, aansteken, aanwakkeren, empocheren, opstrijken, opwekken
opsteker - hooivork, wig
opstel - artikel, betoog, bijdrage, dissertatie, essai, essay, ontwerp, proeve, schets, scriptie, scriptum, stijloefening, verhandeling
opstel in een krant - artikel
opstellen - formeren, installeren, neerzetten, ontwerpen, oprichten, parkeren, plaatsen, redigeren, samenstellen, scheppen, schikken, schrijven, uitmaken, uitstallen, vervaardigen, vormen
opstellen in de openlucht -parkeren
opstellen om te wachten - parkeren
opstellen van een dagblad - redactie
opsteller - concipiënt, installateur, ontwerper, oprichter, redacteur, schrijver, vervaardiger
opstelling - additie, formatie, installatie, ontwerp, oprichting, plaatsing, positie, redactie, redigering, slagorde, vervaardiging
opstelling van soldaten - colonne
opstelling van troepen van afstand tot afstand - echelon
opstelraad - red., redactie, redaktie
opsterken - reconforteren
opstoepen - ophitsen, opstoken
opstoken - aanboeten, aanhitsen, aanzetten, boeten, hetzen, hitsen, instigeren, ophitsen, opjutten, opruien, opsteken, opzetten, verbruiken
opstoken van vuur - opboeten, oprakelen
opstoker - kuiper, intrigant, ophitser, opruier, raddraaier, stoker
opstoking - instigatie
opstoot - oploop, uppercut
opstootje - oploop, oproer, rel
opstopper - duw, klap, stomp, stoot, oorveeg
opstoter - knol, duivelstoejager
opstrijken - empocheren, innen, opsteken, tempermes
opstrijkmes - spatel, paletmes
opstuiten - kaatsen, ospringen, veren
opstuiven - opvliegen
opstuivend - opvliegend
opsturen - inzenden, verzenden, zenden
opstijgende warme luchtstromingen - thermiek
opstijging - ascensie
optakelen - hijsen, opdirken, ophijsen, opsmukken, optooien, optuigen, tuigen,
optassen - ophopen, stapelen
optater - oorveeg, opduvel
optatief - wensend
optekenen - aantekenen, noteren, registreren
optellen - adderen, additie, enumeratie, rekenen, samenvoegen, sommatie, summatie, summeren, telling
optelling - auditie,bijeentelling, som,
optelteken - plus
opteren - kiezen, verbruiken, verteren
optie - keuze, keus, voorkeur
optiek - lichtleer, optica, visie, zichtleer
optillen - beuren, heffen, lichten, opnemen, oppakken
optimaal - gunstig, hoogst, sterkst, uiterst
optimaten - aanzienlijken, patriciërs
optisch bedrog - irradiatie
optisch Instrument - bril, camera, fototoestel, kijker, lens, loep, lorgnet, lorgnon, loupe, microscoop, monocle, octant, optiek, perescoop, prisma, sextant, (spiegel)telescoop, stereoscoop, sterrekijker, telelens, telescoop, toneelkijker, verrekijker, werktuig, zeekijker
optisch seintoestel - seintoren, semafoor, telegraaf
optisch verschijnsel – regenboog,
optocht - bloemencorso, defile, feeststoet, mgang, optocht, parade, processie, sleep, stoet tocht,
optocht van ruiters - cavalcade
optometer - gezichtsmeter
optooien - opschikken, opsieren, opsmukken, paleren, sieren, smukken, stofferen, tooien,verfraaien, versieren
optrapje - stoep
optred - estrade, opstap, podium, trede
optrede - opstap
optred van een troon - estrade
optreden - ageren, beginnen, doen, handelen, manoeuvreren, occuperen, opstaan, strijden, verschijnen, voordragen, werken,
optrek - hut, woning
optrekken - accellereren, hijsen
optrekking van spieren - retractie
optrommelen - bijeenroepen
optuigen - opdirken, takelen, tomen, zadelen
opulent - gegoed, (steen)rijk, vermogend
opuntia - vijgdistel
opus - op, (muziek)werk,
opusculum - werkje
opvallen - afsteken, bemerken, frapperen, speuren, treffen, uitblinken
opvallend - curieus, evident, excentriek, frappant, grotesk, markant, merkwaardig, ongewoon, omineren, opmerkelijk, opzichtig, opzienbarend, ostentatief, saillant, sprekend, tekenend, treffend
opvangdraad - antenne
opvarend - opvliegend
opvatten - beginnen, beramen, opnemen, oprapen, tillen
opvatting - conceptie, denkbeeld, hervatting, interpretatie, inzicht, leer, mening, oordeel, overtuiging, standpunt, theorie, uitleg, vervolging, vorming, zienswijze
opvegen - opnemen
opvijzelen - opkrikken
opvissen - dreggen
opvliegen - opstuiven
opvliegend - agressief, coleriek, choleriek, driftig, dynamisch, gejaagd, geprikkeld, gichtig gramstorig, heetgebakerd, humeurig, korzelig, lichtgeraakt, ontstemd, onstuimig,oplopend, opstuivend, toornig
opvlucht van een vogel - essor
opvoeden - eleveren, grootbrengen, kweken, meevoeren, voortbrengen, vormen
opvoeder - ouder, onderwijzer, pedagoog
opvoeding - educatie, grootbrenging, scholing, vorming
opvoeding van de jeugd - neopedie
opvoedkunde - pedagogie (k)
opvoedkundige - pedagoog
opvoeren - vertonen
opvoering - opdrijving, voorstelling, vergroting, verhoging, vertoning, vertoon
opvolgen - betrachten, nakomen, naleven, remplaceren, succederen, treden, vervangen
opvolgend - consecutief, opklimmend, respectievelijk, subsecutief, successief, successievelijk,
opvolger - successor
opvolger van de profeet - kalif, kalief
opvolgers van Alexander de Grote - diodochen, Antiochus, Demitrius, Perdiccas, Ptolemaeus, Poliocretes Pyrrhus, Seleuces
opvolging - successie
opvolging naar dienstjaren - anciënniteit
opvolging naar ouderdom - senioraat
opvolgster van Vasti in de gunst van Xerxes - Esther
opvorderen - (op)eisen
opvordering - opeising, reclamatie, revendicatie, sommatie
opvordering tot de strijd - uitdaging
opvordering van eigendom - naasting
opvouwbaar - plooibaar, buigbaar
opvouwbaar bed - veldbed, luchtbed, kermisbed, slaapzak, stretcher
opvouwbaar huisje - tent
opvouwbaar reclameboekje - folder
opvouwbare fiets - vouwrijwiel
opvouwbare knijpbril - lorgnet
opvouwbare schraag - schrank
opvreten - opfretten
opvreter - doodeter, parasiet, uitbuiter, uitzuiger,verslinder
opvrolijken - animeren, opbeuren, opkikkeren, opmonteren, opwekken, troosten
opvullen - bolmaken, bomberen, opzetten, plomberen, volstoppen
opvullen met watten - watteren
opvullen met zittingen - capitonneren
opvullen van holte van tanden of kiezen - plomberen
opvulling met olie van een microscoop - olieimmersie
opvulling van poppen - zaagsel
opvulmateriaal voor meubels - caragate
pvulsel in versregel - stoplap (fig)
opvijzelaar - lofredenaar
opvijzelen - proneren
opvijzen - aanhitsen
opwaaien - opvliegen
opwaarts - ana, bergop, omhoog, oplopend
opwaarts gaan - opgaan, opleiden, stijgen
opwaarts gerichte druipsteenkegel - stalagmiet
opwaartse plooiing in aardlaag - anticlinaal
opwaartse ronding - zeeg
opwachting - bezoek
opwarmen - opleukeren
opwegen tegen - evenaren, lonen
opwegend tegen kosten en moeite - lonend
opwekken - aanmanen, aanmoedigen, aansporen, aanwakkeren, aanzetten, animeren, exciteren, exhorteren, manen, nopen, opfrissen, opmonteren, opruien, opsteken, opvrolijken, prikkelen, stimuleren, stoken, susciteren, verfrissen, verkwikken
opwekken tot - oproepen
opwekken tot beterschap - vermanen
opwekken van een magnetisch electrisch veld - inductie
opwekkend - aanmoedigend, aansporend, impulsief, opbeurend, prikkelend, stimulerend, verkwikkend
opwekkend bevel - adhortatief
opwekkend en later verlammend werk - nicotine
opwekkend middel - dope, existans, LSD, marihuana, sassafras, stimulans, tonicum
opwekkend muziekstuk - fanfare, mars, reveille
opwekkend trompetgeschal - fanfare
opwekkende middelen - analeptica
opwekker van elektriciteit - dynamo
opwekking - aanmoediging, aansporing, bemoediging, exhortatie, exitatie, impuls, initatie, prikkel, prikkeling, provocatie, reveil, stimulans, stimulatie, suscitatie, verkwikking
opwekking van de lachlust - miltkitteling
opwekkingsmiddel - amfetamine, benzedrine, cocaïne, coffeïne, heroïne, pervetine
opwellen - op(borrelen)
opwellend water - bron, wel
opwelling - aandrift, bevlieging, bron, bui, drang, drift, elan, gril, impuls, inval, neiging, opborreling, opbruising, opkoking, vlaag, vleug, vuur,
opwelling van woede - drift
opwerken - retoucheren, verhogen
opwerken met de hamer - opkloppen, repoussé
opwerpen - betwisten, braken, moveren, omhoogwerpen, opperen, proponeren, uitwerpen, voorslaan, voorstaan, voorstellen
opwerping - bezwaar, maar, tegenwerping
opwikkelen - oprollen
opwinden - enerveren, exciteren, hieuwen, opdraaien, spannen, verheffen, vijzelen
opwindend - agitato (muz.), agiterend, enerverend, frappant, prikkelend, sensationeel, spannend
opwinding - agitatie, beroering, boosheid, drift, exaltatie, gejaagdheid, kwaadheid, nervositeit, opdraaiing, opgewondenheid, overspanning, sensatie, spanning, zenuwachtigheid
opwindtrommeltje aan een hengel - reel
opwissen - opvegen, opnemen
opzadelen - belasten, opdringen
opzamelen - bijeenbrengen, sparen, verzamelen, wannen
opzeggen - afdanken, afzeggen, beeindigen, declameren, ontslaan, reciteren, voordragen
opzegging van een zaak - renunciatie
opzegging van het leen - refutatie
opzeilen – laveren
opzenden - toesturen, versturen
opzet - bedoeling, beraming, concept, doel, dolus, erg, grondplan, idee, intentie, moedwil, oogmerk, plan, premiditatie, schema, toeleg, voorbedachtheid, voordacht, voornemen
opzetje - ontbijtservies
opzettelijk - bedacht, bewust, boosaardig, doelbewust, doloos (misdrijven), gepremediteerd, moedwillig, expres, voorbedacht, voorbedachtelijk, welberaamd, welberaden, wetens, willens,
opzettelijk bedrog - falsem, falsificatie, falsum, vervalsing
opzettelijk vertoon - ostentatief
opzettelijk wanorde stichten - sabotage, bederven of beschadigen
opzettelijke opzien verwekkend - ostentatief, vertoon
opzettelijke tegenwerking - sabotage
opzettelijke verergering van ziekteverschijnsel - aggravatie
opzettelijke waardevermindering van de munt - devaluatie
opzetten - aanmoedigen, aanzetten, beramen, extubereren, ondernemen, openen, ophogen, opjagen, oprichten, opstoken, optooien, opwekken, opzwellen, slijpen, uitzetten, versieren, zwellen
opzetten van dieren - dermoplastiek, prepareren
opzetter - keerbeitel
opzetter van dieren - preparateur, taxidermist
opzetting - extumescentie
opzicht - aanzien, achting, aspect, avista, beheer, eerbied, idee, leiding, oogmerk, respect, toezicht
opzicht (in elk) - absoluut, gans, geheel
opzichte (ten - van) - aangaande, betreffende, concernant, genoemde, inzake, nopens, omtrent, rakende, relatief
opzichter - baas, bewaker, chef, controleur, custos, hofmeester, inspecteur, intendant, koster, mandoer, mantri, mayordomo, meier,
narijder, opziener, patroon, rentmeester, surveillant
opzichter in de kerk - koster
opzichter (Ind.) - mandoer, mantri, mantrie, tandil
opzichtig - bont, druk, opvallend
opzichtigheid - glitter
opzichtig uniform - apenpak
opzichtprojector - epidiascoop
opzichzelfstaand - alleenstaand, apart, bizonder, bijzonder, los, onafhankelijk
opzien - aanzien, eclat, eerbiedigen, glans, luister, praal, sensatie, verbazing, verwondering, vrezen
opzien verwekkend - ostentatief
opzienbarend - alarmerend, eclatant, geruchtmakend, sensationeel, spectaculair, verbazingwekkend
opzienbarende gebeurtenis - evenement, sensatie, stunt, verrassing, voorval
opziener - inspecteur, opzichter
opzien naar - bewonderen
opzoeken - apporteren, bezoeken, naslaan, oprapen, opsporen
opzoeken in een boek - naslaan
opzoeten – gladvijlen
opzuigen - resorberen
opzuiging van vloeistofen door een poreuze wand - osmose
opzwellen - rijen, opzetten, rijzen, verdikken
opzwelling in de hersenen - tumor
opzwelling van de blinde darm - appendicitis
opzwelling van de bloedvaten - phlebectasie, spatader
opzwelling van de huid - blaar
opzwepen - aanmoedigen, aanzetten, hitsen, opjagen
opzij - bezijden, langs
opzij gaan - sparen, uitwijken, zwichten
opzij leggen - afzonderen, bewaren, reserveren, verleggen
opzij streven - evenaren
opzij van - naast
ora - bid
ora et labora - bid en werk
ora pro nobis - O.P.N.
oraal - mondeling
oraal anticonceptiemiddel - pil
orageus - stormachtig, woelig
orakel - godsspraak, openbaring, raadsman, voorspelling, vraagbaak, weetal
orakelachtig - geheimzinnig, raadselachtig
orakelen - profeteren voorspellen
orakelplaats - Amfiaros, Delfi, Dodone
orakelplaats van Apollo - Klaros
orakeltempel van Apollo - Delfi
orang (Ind.) - mens
oranjeappel - sinaasappel
oranjegezinde - orangist
oranje lijster - koperwiek, schatlijster
Oranje-Nassauorde - O.N.O.
oranjerie - broeikas, kas, serre, tuinhuisje, wintertuin
oratie - betoog, gebed, toespraak, rede, redevoering
orator - betoger, redenaar, redevoerder, retor, spreker
oratorium - bidvertrek , kapel, muziekdrama
oratorium van Bach - Weihnachtsoratorium
oratorium van Händel - Jephtha, Joshua, Messiah
oratorium van Haydn - (die) Jahreszeiten, (die) Schöpfung
oratorium van Mendelssohn - Elias, Paulus
orbiculair - kringvormig, ringvormig, rond
orbis - baan, kring
Orcadische eilanden - Hou, Sanday
orchis - standelkruid
orcus - Hades, Tartarus
ordale - godsoordeel
orde - afdeling, bouworde, corporatie, dagorde, discipline, graad, hiërarchie, klasse, kloosterorde, kosmos, norm, onderscheiding, rang, reeks, regel, regelmaat, ridderorde, rust, schikking, stand, stel, toestand, trap, tucht, vereniging, volgorde
ordebewaarder - agent, diender, gendarme, politie, politieagent, rechercheur, suppoost, veldwachter
orde der augustijnen - O.E.S.A.
orde der benedictijnen - O.S.B.
orde der dominicanen - O.P.
orde der karmelieten - O.C.
orde der kapucijnen - O.M.C.
orde der minderbroeders - D.F.M.
orde der predikheren - O.P.
ordeband van zijde - sjerp
ordebewaarder - agent, politie, suppoost
ordebroeder - geestelijke, fra(ter)
ordedienst - O.D.
ordesgeestelijke - benedictijn, dominicaan, franciscaan, kloosterling, kruisheer, monnik, norbertijn, pater, trappist, jezuïet, mariaan, montfortaan, willemijn
ordeloos - ongeregeld, onregelmatig, slorig, tuchteloos, verward, wanordelijk
ordeloosheid - bende, chaos, wanorde
ordeloze boel - allegaartje, baaierd, bende, chaos, rommel, rommelzo, rommelzooi, troep, wanorde, warboel, warwinkel,
ordeloze rommel - jamboel
ordelijk - clean, geordend, geregeld, keurig, methodisch, net, netjes, opgeruimd, ordentelijk, regelmatig, schikkelijk, solide, systematisch
ordelijkheid - netheid
ordende kracht - régulateur
ordenen - beredderen, inrichten, ordineren, organiseren, rangeren, rangschikken, regelen, reglementeren, reorganiseren, saneren, schikken, systematiseren, wijden
ordenen en samennaaien van geschreven stukken - rotuleren
ordenend - regulatief
ordening - herstelling, inrichting, maatregel, opruiming, planning, regeling, sanering, schikking, vervanging, zuivering
ordentelijk - behoorlijk,billijk, fatsoenlijk, ordelijk, redelijk, schappelijk, wellevend, welvoeglijk
ordepriester - benedictijn, dominicaan, franciscaan, jezuïet, kloosterling, mariaam, monnik, montfortaan, norbertijn, ordebroeder, ordegeestelijke, pater, trappist, willemijn,
order - bepaling, bestelling, bevel, commando, dienst, gebod, instructie, kruisheer, lastgeving, mandaat, opdracht, voorschrift
orders geven - bevelen
order geven tot leveren - bestellen
orderbriefje - promesse
orders geven - bevelen, leveren
ordeteken - appel, decoratie, erekruis, insigne, kruis, lint, medaille, medalje, scepter, sjerp,
ordezuster - non, klaris, kloosterlinge, kloosterzuster
ordinaal getal - ranggetal
ordinair - algemeen, alledaags, banaal, gemeen, gewoon, grof, plat, triviaal, vulgair
ordinantie - regeling, instelling, verordening, ontwerp, ordonnantie, plan
ordinariaat - leerstoel
ordinaris - eethuis, gewoon, gebruikelijk
ordinatie - wijding
ordineren - instellen, stellen, wijden
ordner - dossier, map, opbergmap
ordonnans - bewaker, boodschapper, koerier, oppasser, waker
ordonnantie - bevel, gezondmaking, inrichting, orde, ordening, regeling, reorganisatie, schikking, verordening, voorschrift
ordonnateur - opziener, verordenaar
ordonneren - bevelen, gelasten, ordenen, schikken
oreade - bergnimf
oreïd - kunstgoud
orego - marjolein
oreïd - kunstgoud
orellien - orleaan
orembaal - staatsievaartuig
oremus - bid
oreren - betogen, kletsen, redeneren
orgaan - blad, bondsblad, gildeblad, hart, instrument, klier, krant, lever, long, maag, milt, nier, oog, oor, partijkrant, spreekbuis, verenigingsblad, werktuig, zintuig
orgaan bij de lever - milt
orgaan dat zich samen kan trekken - spier
orgaan in de borstkas - hart, long
orgaan in de buik - blaas, lever, maag, milt, nier
orgaan van een kwal - velum
orgaan van een vis - kieuw
orgaan van eencellig dier - organel
orgaan van gewaarwordingen - benul
orgaan van sporeplanten - sporenvrucht
organisatie - bewerktuiging, bond, genootschap, ordening, regeling, structuur, vereniging
organisatie der Verenigde Naties - U.N.O.
organisatie tot opsporing - recherche
organisatie van afpersers - racket
organisatie van het radiowezen - omroepbestel, radiobestel
organisatie van rotarians - rotary
organisatie voor Europese econom. samenwerking - OEES
organisation internationale de radio et television - OIRT
organisator - impresario, ondernemer, programmeur, regelaar
organisator van concerten - impresario
organisator van toneelvoorstellingen of concert - impresario
organisch - bewerktuigd, levend
organisch oplosmiddel - ester, solvent
organische ammoniakverbinding - amine
organische chemie - koolstofchemie
organische mengmest - compost
organische scheikunde - koolstofchemie
organische stof - purine
organische verbinding - amine, ester, koolhydraat, ureum
organiseren - fixen, inrichten, kapen, maken, ordenen, regelen, wegnemen
organisme - amoebe, bouw, dier, lichaam, samenstel, structuur, wezen
organisme in zeewater - necton, plancton
organist - orgelspeler, musicus, muzikant
organogeen gesteente - kalk, veen, steenkool, bruinkool
orgasme - bevrediging, climax, extase
orgeade - amandelmelk, amandelpers
orgel - bioscooporgel, harmonium, kamerorgel, kerkorgel klavier, pierement, straatorgel
orgel der armen - (trek)harmonica
orgelbespeler - organist
orgeldraaier - liereman, orgelman
orgeldraaister - lierevrouw
orgelregister - pedaal, positief, regaal
orgelpunt - fermate
orgelpijp - labiaal, piramidon, prestant, pijp, regaal, register
orgelpijp met lipwerk - labiaal, labiaalpijp
orgelpijpen - figuranten
orgelpijpen die tot één geluidssoort behoren - register
orgelregister - angelica, bourdon, cimbaal, flageolet, gamba, kornet, mixtuur, pedaal, pijpenrij, regaal, roerfluit, alicet, spitsfluit, stem, trompet, vulstem, woudfluit
orgelregister dat de musette nabootst - musetteorkest
orgelregister met pijpen als een omgekeerde piramide - piramidon
orgelregister met tongwerk - regaal
orgelregister om de wind te regelen - balregister
orgelregisterknop - manubrium
orgelschuif - register
orgelspeelster - organiste
orgelspelen - orgelen
orgelspeler - orgelist, organist
orgelstem - register
orgeltoets - touche
orgeltrapper - balgentreder
orgeltussenspel - verso
orgiast - ingewijde, adept
orgie - bacchanaal, braspartij, gelag, drinkgelag, slemperij, zwelgpartij
orgineel van notariële akte - minuut
oriënt - levant, morgenland, oosten
oriëntaal - morgenlands, oostelijk, oosters
oriënteren - richten
oriflamme - rijksvaan
originair - afkomstig, oorspronkelijk, zelfstandig
originaliteit - eigenaardigheid, oorspronkelijkheid, vreemdsoortigheid
origine - afkomst, bron, ontstaan, oorsprong, wel
origineel - anders, authentiek, echt, eigenaardig, fris, nieuw, onvervalst, oorspronkelijk, verrassend, zonderling
origineel iemand - snaak, type
origineel van een boek - manuscript
origineel van notariële akte - minuut
orka - zwaardwalvis
orkaan - cycloon, storm, stormwind, tornado, wervelstorm
orkest - band, muziekgroep
orkest (Jav.) - gamelan
orkestinstrument – althoorn, bas, bekken, blokfluitdrum, klarinet, orgel, piano, saxofoon, triangel, tromel, trmpet, viool, xylofoon
orkest met houten en koperen blaasinstrumenten - harmonie
orkest met koperen blaasinstrumenten - fanfare
orkestbak - orkestruimte
orkestcompositie - partituur
orkestje - combo, band, kapel
orkestleider - dirigent, kapelmeester, maatgever, orkestmeester
orkestmeester - directeur, orkestleider
orkestratie - instrumentatie
orkestrion - kabinetorgel
orkeststuk - ouverture
orkestwerk - concert, oratorium, symfonie
orleaan - anatto, orellien
ornaat - ambtsgewaad, ambtstooi, plechtgewaad
ornament - feston, oplegsel, sieraad, tierlantijn, versiering, versiersel
ornament (bloemvormig) - fleuron
ornament (roosvormig) - roset, rozet
ornament bij het bouwen - pluik
ornament met spiralen - holm
ornament van bladfiguren - bladwerk
ornament van bloemen en bladeren - festoen
ornamentaal oplegwerk - applicatie
ornamentatie - versiering
ornamentiek - versieringskunst
orneren - sieren, versieren,
ornithologie - vogelkunde
ornithografie - vogelbeschrijving
ornithologie - vogelkunde
ornitholoog - vogelkenner
orogenese - gebergtevorming
orognosie - gebergtekunde
orseille - verfmos
orthodox - dogmatisch, fijn, precies, rechtzinnig, steil
orthodox denkend - conservatief
orthodox mens - fijne
orthodoxprotestant - calvinist, gereformeerde, hervormde
orthogonaal - rechthoekig
orthografie - spelkunst
orthoklaas - kaliveldspaat
ortografie - spelling
os - bul, domoor
oscar - filmprijs
oscillatie - slingering, trilling
oscilleren - schommelen, slingeren, trillen
osmaan - Turk
osmose - penetratie
osmium - os.
ossatuur - beendergestel
ossenbreker - duindoorn, kattedoorn, stalkruid
ossendoder - prachtkever, stinkwesp
ossendrijver - Boötes, ossehoeder
osseharst - lendestuk, ribbestuk
ossehoeder - ossedrijver
ossenkar - sado
ossenkneu - staartmees
ossekopje - zwartkopmees
ossenoog - glasknoop, kamille, margriet
ossepikker - buphaga
ossetong - anchusa
ossenzweep - sjambok
ossificatie - verbening
ossuarium - knekelhuis
ostensibel - gewaand, klaarblijkelijk, tonenswaard, zichtbaar
ostensief - pralend, pronkend, vertoonbaar, zonneklaar
ostensorium - monstrans
ostentatie - bluf, grootspraak, praalzucht, pralerij, vertoon, vertoonmaking
ostentatief - bluffend, grootsprekend, pralend, pronkend, vertoonbaar, zonneklaar
osteogangreen - koudvuur
osteomalacie - beenverweking
osteomyelitis - beenmergontsteking
osteoïd - beenachtig, benig
osteria (It.) - herberg, logement
ostracisme - schervengericht
ostreïcultuur - oesterteelt
otalgie - oorpijn
otiatrie - oorheelkunde
otitis - oorheelkunde
otium - rust, ledigheid
otofoon - oorhoren(tje), hoorbuis
otoliten - gehoorsteentjes
otorrhoë - oorvloed
otoscoop - oorspiegel, otoskoo
otter - domoor, loutre, paravaan, stommerik, viseter
otteren - betijen, ploeteren, tobben
ottetto - octet
Ottomaan - Turk
ottomaans - Osmaans, Turks
oubollig - boertig, dwaas, koddig, komiek, zonderling
oud - afgeleefd, aftands, antiek, bedaagd, bejaard, belegen, bouwvallig, gammel, grijs, oudbakken, ouderwets, overjarig, seniel, verlegen, versleten, vervallen, voormalig, welbedaagd
oud afgewerkt paard - knol
oud afweermiddel - schild
oud apothekersgewicht - scrupel, skrupel
oud-Aziaten - Meden
oud beeldeneiland - Paaseiland
oud beproefd soldaat - veteraan
oud beroep - baker
oud bevaren matroos - paai
oud cafe - herberg
oud en versleten - aftands
oud en vervallen - gammel, wrak
oud en zwak - afgeleefd
oudegyptisch graf - mastaba, piramide
oud Egyptisch grafteken - mastaba
oud Egyptische zonnegod - Ra
oud Egyptische godin van de hemel - Hathor
oud Europees volk - Galliërs, Germanen, Gothen, Kelten, Noormannen, Vikingen
oud Fries kasteel - stins
oud gebruik - traditie, mos
oud geldstuk - cent, daalder, tientje
oud geweer - Beaumont, eenderoer, laadbus, musket, snaphaan, voorlader
oud gewicht - lood
oud Griekse cultuur - Hellenisme
oud Griekse grafzuil - stele
oud Griekse munt - mina, obool, talent, drachme
oud Griekse stijl - Ionisch, Dorisch, Korinthisch
oud handschrift - codex
oud heldendicht - Ilias, Odyssee
oud Hollands meubelstuk - kabinet
oud Hollandse munt - stoter
oud huisraad - rommel
oud Iers alfabet - ogam
oud IJslandse letterkunde - Edda
oud Indische godheid - Boeddha, Brahma, Deva, Ganesha, Indra, Kama, Krishma, Kubera, Mara, Shiva, Vajoe, Vishnoe, Yama
oud Italiaanse liedvorm - strambotto
oud Javaanse taal - kawi
oud jongensspel - koten
oud Joodse spreuken en leefregels - talmoed, talmud
oud kaartspel - tarok
oud kasteel - Brederode, Loevestein, Nyenrode, Muiderslot
oud Keltische priestèr - druïde
oud kinderspel - hoepelen
oud klavier - cembalo
oud kluchtspel - Esbattement, Sotternie
oud koopvaardijschip - kogge
oud koperen muntstukje - mijt
oud krijgsman - grijskop
oud kunstvoorwerp - antiquiteit
oud maar waardevol - antiek
oud man - grijsaard
oud martelwerktuig - duimschroef, knoet, pijnbank, rad
oud medicinaal gewicht - drachme
oud meubelstuk - kabinet
oud model klavier - cembalo, clavecimbalo
oud muntstuk - halve cent, reaal
oud muziekinstrument - spinet
oud Noors hofdichter - skald
oud Noors prozawerk - edda
oud onderkoning van Korea - Ito
oud oorlogsschip - galei
oud paard - guil, knol
oud Perzische taal - zend
oud Perzische vorst - sjah
oud pistool - pistolet
oud roeivaartuig - galei
oud Romeins boven kleed - toga
oud Romeins onderkleed - tunica
oud schietwapen - musket
oud schip - fregat, galei, galjoen, kavalje, kogge, korvet
oud schriftteken - rune, hiëroglief
oud schrijfbureau - kabinet
oud snaren instrument - luit, vedel
oud soldaat - veteraan
oud Spaans oorlogsschip - galjoen
oud Spaans zilveren geldstuk - mat
oud spel - domino, ganzebord, schaken
oud stadje in Noord-Holland - Edam, Hoorn, Medemblik
oud stootwapen - dagge, hellebaard, lans, ponjaard
oud strafwerktuig - folterbank, palei, pijnbank, schandpaal, tredmolen
oud testamentische figuur - zie: bijbelse figuur
oud tuchtigingsmiddel - karwats, plak, roe
oud type schip - fregat, galei, kogge, galjoen, korvet
oud verdedigingsmiddel - schild
oud vervoermiddel - diligence, postkoets, trekschuit
oud voertuig - tuf, vihikel
oud volk - Hunnen, Kelten
oud volk in Mexico - Azteken
oud volk in Peru - Inca's
oud vrouwtje - bes, neut
oud wapen - blijde, boog, goedendag, knots, lans, musket, speer, zwaard
oud wapen met pijl - boog
oud wapenkleed - maliënkolder
oud werptuig - katapult
oud zeilschip - kof
oud zetterswerktuig - tenakel
oud Zuiderzeestadje - Hoorn, Medemblik, Edam, Stavoren
oude - bejaarde
oude auto - oldtimer, rammelkast, vehikel
oude belasting - tiende
oude Belgische rekenmunt - belga
oude bijbelse stad - Ur
oude bijbelvertaling - Itala
oude boomstronk - knar
oude Chinese munt - tael
oude dans - gigue, menuet, valeta
oude doek - lor, vod
oude drukpers - degel
oude Duitse munt - teler
oude Egyptische koning - Farao
oude Engelse munt - gienje, guinje, shilling
oude Europeaan - Avaar, Aleman, Gallier, Germaan, Gooth, Kelt, Noorman, Viking
oude fiets - rammelkar
oude filosofie - epicurisme, stoïcisme
oude Franse munt - écu, livre, napoleon
oude Friese maat - tolse
oude Friese munt - ducaat, écu, livre, napoleon
oude geldswaarde - talent
oude geneeswijze - aderlaten
oude Germaanse schrifttekens - runen
oude gewoonten - adat, traditie, zeden
oude gouden munt - dukaat, reaal
oude grammofoon - pathefoon
oude Griekse bijbelvertaling - septuaginta
oude Griekse held - Hercules
oude Griekse munt - drachme, mina, mine, obool, talent
oude Griekse volksstam - Aeoliërs
oude Hebreeuwse munt - sikkel
oude heer - grootvader, opa
oude Hollandse munt - cent, dubbeltje, gulden, kwartje, rijksdaalder, stuiver
oude inhoudsmaat - aam, kan, kop, mengel, mud, pint, schepel, spint, vat, verrei, viertel
oude Joodse munt - zilverling
oude kerel - bink
oude koperen munt - duit
oude kroon - écu
oude kunst - antiek
oude landmaat - bunder, roe(de)
oude lap - lomp, lor, slet, tod, vod
oude lappen - lorren, vodden
oude Latijnse bijbelvertaling - itala, vulgata, vulgaat
oude Latijnse naam voor Parijs - Lutetia
oude lengte eenheid - duim, el, morgen, roe
oude lijfstraf - radbraken, vierendelen
oude maat - bunder, duim, el, kan, kop, lood, maatje, mud, oortje, roe, roede, stoter, streep, thaler, vat, vingerhoed, wisse
oude man - baas, sint
oude mast - aam
oude mensen - bejaarden
oude munt - blank (6 duiten), cent, daalder, duit, dukaat, dukaton, florijn, groot, halvegulden, kluit, mat, mina (gr.), mijt, obool, ort, penning, piaster, pietje, pond, reaal, rozenobel, rijder, scheepjesschelling, schelling, sikkel, sou, stater, stoter, stuiver, talent, taler, thaler, tientje, zilverling
oude munt der negers - kauri, schelp
oude naam voor Antibes - Antipolis
oude naam voor Arras - Atrecht
oude naam voor Boeötië - lonia
oude naam voor Bogor - Buitenzorg
oude naam voor bos - Loo
oude naam voor Bretagne en Normandië - Armorica
oude naam voor cm - duim
oude naam voor de NOS - NTS
oude naam voor een deel van Europa - Hellas
oude naam voor DJakarta - Batavia
oude naam voor DJawa - Java
oude naam voor Engeland - Albion, Anglia
oude naam voor Ethiopië - Mauretanië, Morenland
oude naam voor ethylalcohol of spiritus - wijngeest
oude naam voor Finland - Suomi
oude naam voor Frankrijk - Gallië
oude naam voor Gelderland - Gelre
oude naam voor Ghana - Goudkust
oude naam voor Griekenland - Hellas
oude naam voor Ierland - Eire, Erin, Hibernia
oude naam voor Indonesië - N.O.I., Indië
oude naam voor Jeruzalem - Ariel
oude naam voor Jogjakarta - Mataram
oude naam voor kalketrip - sterredistel
oude naam voor een kasteel - burcht, huis, steen
oude naam voor Kongorivier - Zaire
oude naam voor Lesoto- Basutoland
oude naam voor Maasgouw - Mosago
oude naam voor Maastricht - Trajectum
oude naam voor Malagassië- Madagaskar
oude naam voor Malawi - Nyassaland
oude naam voor Malta - Milete
oude naam voor muzieknoot - ut
oude naam voor Napels - Neapolis, Parthenope
oude naam voor Nederlander - Bataaf
oude naam voor Nijmegen - Noviomagnum
oude naam voor Oktober - aarzelmaand
oude naam voor Overijssel - Oversticht
oude naam voor Overveen - Tetterode
oude naam voor Padua - Patavium
oude naam voor Parijs - Lutetia
oude naam voor physiologie - biodynamica
oude naam voor Portugal - Lusitania
oude naam voor Rome - Vesta
oude naam voor Schotland - Caledonië
oude naam voor slager - beenhouwer
oude naam voor Spanje - Hispania, Iberië
oude naam voor Thailand - Siam
oude naam voor Tiel - Theole
oude naam voor ui – ajuin
oude naam voor Utrecht - Sticht
oude naam voor Wales - Cambria
oude naam voor wetering - lee.
oude naam voor Wijk bij Duurstede - Dorestad
oude naam voor Zaïre - Congo
oude naam voor Zwitserland - Helvetië
oude Nederlandse goudmunt - rijder
oude Nederlandse munt - daalder, duit, rijder, stoter
oude Nederlandse vochtmaat - mengel
oude Noorse verhalen - saga
oude olielamp - quinquet
oude onderwaterinstallatie - duikersklok
oude ongetrouwde juffrouw - vrijster (oude)
oude ontuchtige vrouw - mot(te)
oude Peruaanse vorstentitel - Inca
oude Perzische munt - toman
oude piano - rammelkast
oude ridderhofstede - havezaat, havezate
oude Romeinse stad bij Napels - Pompei
oude rommel - lorren, prondel, prullen, vodden
oude Scandinavische heldendichter - skald
oude scheepsmaat - last
oude schoolbehoefte - gard, griffel, Iei, plak
oude slaapplaats - alkoof, bedstee
oude soldaat - grenadier
oude Spaanse dans - sarabande
oude Spaanse gouden munt - mat, reaal
oude Spaanse inhoudsmaat - arroba
oude Spaanse munt - dubloem, mat, reaal
oude sport - kolven
oude sprookjeswezens - elf, fee, gnoom, heks, kabouter
oude spullen - antiek
oude stad - Nineve, Sodom, Ur
oude stad aan de Bosporus - Chalcedon
oude stad aan de Po - Adria
oude stad in Griekenland - Olympia
oude stad in lonie - Milete
oude stad in Italië - Rome, Adria
oude stad in Klein-Azië - Ilium, Milete, Nineveh, Sardes, Troje
oude stad in Palestina - Endor
oude stad uit de bijbel - Galilea, Gomorra, Sodom, Ur
oude statige dans - pavane
oude slotmaat - el
oude stroming in de kunst - barok, gotiek, maniërisme, renaissance
oude stukjes kabeltouw - bittereinden (palestina)
oude stijl - o.s.
oude stofmaat - el
oude taaie man - knar
oude taal - Aramees, Gotisch, Grieks, Keltisch, Latijn, Saksish, Sanskriet, Tochaars
oude taal der Hindoes - Sanskriet
oude taal uit Voor-lndië - Sanskriet
oude tentwagen voor een groot gezelschap - janplezier
oude testament - O.T.
oude titel in Peru - Inca, Inka
oude titel in Venetië - doge
oude toren (met alarmsignaal op de vesting) - Belfort, wachttoren
oude Turkse titel van de onderkoning van Egypte - Kedive
oude tweede schans - retranchement
oude vakbond - gilde
oude vakvereniging - gilde
oude van dagen - bejaarde
oude Venetiaanse titel - doge
oude verbond - O.V.
oude verdedigingslinie - schans, waterlinie
oude verschijningsvorm van arts - chirurgijn
oude versleten man - pee
oude versterkte woning in Friesland - stins
oude vertaling van het O.T. - septuaginta
oude vertelling - legende, sage, sproke
oude visser - peet
oude vlaktemaat - gemet, morgen, roe
oude vlaktemaat in Suriname - akker
oude vochtmaat - aam, anker, kan, kop, mengel, okshoofd, pint, stoop, vat, viertel
oude volksdichter - bard, skald
oude volksdichter bij de Scandinavische volken - skald
oude volksgebruiken - folklore
oude vreemde goudmunt - eagle
oude vreemde munt - RM
oude vrek - Warenar
oude vrouw - bes, kween, mie, neut, opoe
oude vrijer - agamist
oude vuuraanblazer - blaasbalg
oude wapenuitrusting - harnas, maliënkolder
oude waterbak - regenton
oude waterloop in Zuid-Holland - Aar
oude waterloop tussen Lienden en Kesteren - Lee
oude wieg - kribbe
oude wijn maat - aam, anker, last
oude wijsgeer - Aristoteles , Solon, Plato, Socrates, Zeno
oude zede - overlevering, traditie
oude zeeman - paai
oude zeug - mot(te)
oude zilveren munt - dukaat, dukaton
oude zonde - pekelzonde
oudegrootje - harnasmannetje
oudbakken - oud, vervelend, saai
oudegyptisch grafteken - mastaba
oudegyptisch rinkelinstrument - sistrum
oudegyptische boot - papyrusboot
oudegyptische dodengod - Anubis
oudegyptische godin van de hemel - Hathor
oudegyptische ratel - sistrum
oudegyptische wijze van lijkpreparatie - balseming, mummificatie
oudegyptische zonnegod - Ra, Re
oudeheer - pa, papa, vader
oudejaarsavond - silvesteravond
oudejaarsavondgerecht op Curacao - ayaca
oudeman - rachitis
oudemarkt - rommelmarkt, vlooienmarkt
ouden (de) zwoeren erbij - Angelsaksisch, Oudengels, Styx
oudengelse goudmunt - guinee
ouder - aver, ma, moe, moeder, pa, va, vader, verzorger
ouder zijn - prioriteit
ouderdom - aleas(lat.), bestaanstijd, leeftijd, (Eng.) age, levensavond, senior, senium
ouderdom in rang - anciënniteit
ouderdomseigen - seniel
ouderdomsgeneeskunde - geriatrie
ouderdomsgewrichtsziekte - jicht
ouderdomsklasse - leeftijdsklasse
ouderdomskunde - gerontologie
ouderdomskwaal - (ader)verkalking
ouderdomsstaar - cataract
ouderdomstekorten - ouderdomspsychosen
ouderdomstint van verflagen op schilderijen - patina
ouderdomsuitkering - A. O.W.
ouderdomsverschijnsel - beverig, doofheid, hardhorend
ouderdomsziekte - aderverkalking
ouderdomszorg - geriatrie, gerontologie
ouderdomszwakte - decrepiditeit, seniliteit
oudere - senior, sr.
oudere beproefde leider - mentor
oudere broeder van Mozes - Aaron
oudejaarsavond - silvester
ouderliefde - oudermin
ouderling - grijsaard, kerkeraadslid, presbyter, voorganger
ouderloos kind - vondeling, wees, weeskind
ouderloze - vondeling, wees
ouderlijk erfgoed - allodium
oudermin - ouderliefde
ouders en kinderen - gezin
ouderwets - aftands, antiek, gedateerd, oudbakken, oudmodisch, oudtijds, verouderd, versleten
ouderwets bed - alkoof, bedstede
ouderwets bergmeubel - latafel
ouderwets beroep - baker
ouderwets boord - vadermoordenaar
ouderwets dressoir - commode
ouderwets eenvoudig en huiselijk - aartsvaderlijk
ouderwets gebakje - evenveeltje
ouderwets gerecht - hutspot
ouderwets geweer - musket, snaphaan, voorlader
ouderwets handvuurwapen - haakbus
ouderwets herenkledingstuk - paltrok
ouderwets hoofddeksel van de soldaat - kepi
ouderwets hulpmiddel bij het rekenen - telraam
ouderwets kanon - valkenet, falconet
ouderwets kapsel - knotje
ouderwets klavier - spinet
ouderwets kledingstuk - buis, hes, hoepelrok, keurs, mof, queue, sak
ouderwets luchtschip - zeppelin
ouderwets meisje - tutje
ouderwets meubelstuk - kabinet, latafel
ouderwets muziekinstrument - clavecimbel, clavecin, lier, luit, klavier
ouderwets olielampje - snotneus
ouderwets opgevoed - conservatief, orthodox
ouderwets rijtuig - sjees
ouderwets schip - fregat, galei, galjoen, kogge, korvet
ouderwets schoolattribuut - lei
ouderwets schrijfplankje - lei
ouderwets slaapvertrek - alkoof
ouderwets slagwapen - degen, dolk, goedendag, hellebaard, klewang, knots, lans, musket, piek, ponjaard, sabel, spies, strijdbijl, strijdhamer, zwaard
ouderwets snarenspeeltuig - spinet
ouderwets snoepje - ulevel
ouderwets veldkanon - valkenet
ouderwets vermaak - kermis
ouderwets vervoermiddel van een arts - dokterskoets
ouderwets vervoermiddel voor ieder - reiskoets
ouderwets waarschuwingsteken aan deuren - klopper
ouderwets wapen - degen, dolk, goedendag, hellebaard, klewang, knots, lans, musket, piek, ponjaard, sabel,spies, strijdbijl, strijdhamer, zwaard
ouderwets zeilschip - galjoen
ouderwetse aandrijfmachine - stoommachine
ouderwetse begroeting - buiging, handkus, revérence
ouderwetse bril - lorgnet, lorgnon, monocle, neusknijper
ouderwetse broek - drollenvanger, plusfour, pofbroek
ouderwetse cowboyfilm - western
ouderwetse dans - charleston, menuet, polka, step, vileta, wals. ouderwetse drank - kandeel, slemp
ouderwetse Franse dans - menuet
ouderwetse geneeskunde - aderlating, lavement, purgatie
ouderwetse geneesmethode - aderlaten
ouderwetse gezellige bijeenkomst - salet
ouderwetse grote paraplu - besteedster, vroegpreek,
ouderwetse japon - sak
ouderwetse jurk - hobbezak
ouderwetse kaarsendover - snuiter
ouderwetse kachel - buiskachel, fornuis, kolenkachel, potkachel, vulkachel
ouderwetse kast - commode, etagère, kabinet, kussenkast, latafel
ouderwetse knijpbril - neusnijper
ouderwetse kraamverpleegster - baker
ouderwetse ladenkast - kabinet
ouderwetse lamp - moderateur, olielamp, tuitlamp
ouderwetse mand - karbies
ouderwetse naam voor zakdoek - neusdoek
ouderwetse olielamp - baklamp, quinquet
ouderwetse paraplu - besteedster
ouderwetse piano - clavecimbel, klavier, clavichord
ouderwetse postwagen - diligence
ouderwetse regenjas - mackintosh
ouderwetse reiswagen - diligence
ouderwetse rok - crinoline, hoepelrok
ouderwetse slaapgelegenheid - alkoof
ouderwetse student - corpslid
ouderwetse vrouwenmuts - hul
ouderwetse tabak - pruimtabak
ouderwetse tentwagen - janplezier
ouderwetse tijdmeter - zandloper
ouderwetse vloerbedekking - zand
ouderwetse vrouwenmuts - hul
ouder worden - verjaren, vergrijzen
oudgediende - veteraan
oudgerechtshof in Drenthe - etstoel
oudgermaans schriftteken - rune
oudheidkunde - archeologie, palaeontologie
oudheidkundige - archeoloog, palaeontoloog
oudste - deken, nestor, senior, sr.
oudste deel van de Indische letterkunde - veda
oudste der Goden - Uranus
oudste Griekse koning voor Troje - Nestor
oudste heilige Hindoe-boeken - Veda
oudste lettertekens der Germanen - runen
oudste periode van het tertiair - paleogeen, plistoceen
oudste profeet van Israël - Amos
oudste Romeinse bijbelvertaling - italia
oudste steentijdperk - Paleolthicum
oudste tijd - oertijd
oudste tijdperk van de Jura - Lias
oudste tijdperk van het Holoceen - Preboreaal .
oudste tijdperk van het Kwartair - Pleistoceen
oudste tijdperk van het Mesozoïcum - Trias
oudste tijdperk van het paleozoïcum - Cambrium
oudste tijdperk van het Tertiair - Eoceen, Paleoceen
oudste universiteit van België - Leuven
oudste universiteit van Nederland - Leiden
oudste vorm van handel - ruilhandel
oudste zoon van Noach - Sem
oudtestamentische rite bij overdracht van schuld - handoplegging
oudbakken – afgezaagd, ouderwets
oudere - senior
oudvader - grootpapa, grootvader
oudijslands sagenboek - Edda
oudijslandse letterkunde - Edda
oudijslandse literatuur - Edda
out - af
outaar - altaar
outcast - paria, verworpeling, uitgestotene
outer - altaar, outaar
outfit - uitrusting
outillage - uitrusting
outilleren - uitrusten
output - uitdraai, opbrengst, productie, uitvoer,
outreren - overdrijven
outrering - overdrijving
outsider - buitenstaander, leek, outsast
ouverture - inleiding, opening, prelude, suite, voorspel
ouwe - baas, chef, patroon, kapitein, vader
ouwe vent - paai
ouwehoeren - zaniken
ouwel - briefsluiting, hostie, oblaat, poederomhulsel
ouwel met medicijn - cachet
ouwelijk meisje - meut
ovaal - eirond, eivorm(ig), ellips, eliptisch, kringvormig
ovaal schild - beukelaar, rondas
ovaalvormig schild - beukelaar, rondas
ovaal zitbadje - bidet, teil
ovale bak of vat - aad
ovale draagmand - paander
ovale kegelsnede - ellips
ovale knop - kokarde
ovale metalen bak - teil
ovalen vat bij het afromen van melk gebruikt - aad
ovarium - eierstok, vruchtbeginsel
ovatie - applaus, handgeklap, huldeblijk, toejuiching
oven - ast, eest
oven om tegels te bakken - tegeloven
oven om thee te drogen - sirocco
oven van vuurvaste steen of metaal - moffel
oven voor het drogen van meekrab - meestoof
oven waarin koper gereinigd wordt - gaaroven
ovenbakkertje - fitis
ovenbeest - kakkerlak
ovendekkertje - fluitje
ovengat - ovenmond
ovenhuis - bakkeet
ovenijzer - loet, ovenkrabber
ovenkrabber - loet, rakelijzer, vuurhaak
ovenplank - schotel, schietplank
ovenschop - paal
ovenverzorger - ovenist
ovenvogel - furnarius
over - aangaande, betreffende, boven, langs, via
over - (voorvoegsel) trans
over dat of dit - daarover
over de band spelen - bricoleren
over de brug komen - betalen, dokken, onthalen, trakteren
over de grens zetten - uitleiden, uitwijzen, uitzetten
over de grond trekken - slepen
over de hekel halen - hekelen
over de hele wereld - mundiaal
over de kop gaan - buitelen
over de kop rollen - rollebollen
over de pool gaand - transarctisch
over een andere boeg - overstag, overstuur
over één kam scheren - generaliseren
over één kant omvallen - kantelen
over een ogenblik - aanstonds, binnenkort, dadelijk, straks, zo,
zometeen
over een poosje - later, straks
over een rail lopend gordijnwieltje - runner
over een tijdje - dadelijk, later,straks
over elkaar - overeen
over en weer - beurtelings, mutueel, viceversa, wederkerig, wederzijds
over fijn - superfijn
over het algemeen genomen - globaal
over het bezit strijden - betwisten
over het geheel genomen - globaal
over het water scheren - planeren
over hoepels of bogen gespannen - huif
over iets heen komen - overkomen
over staatszaken redeneren - politiseren
over twee dagen - overmorgen
over zee en water reizen - varen
overaardig - alleraardigst
overaccentuering van de militaire macht - militarisme
overal - allerwegen, alom, alomme, passim, rondom
overal gelijk - egaal, effen, glad
overal gespreid - universaal, universeel
overal iets vandaan halend - eclectisch
overall - werkpak
overal pijn - panalgie
overal roeren - omslaan
overal tegelijk - effen, egaal, gelijk, glad
overal tegenwoordig - omnipresent
overal uitbazuinen - koop
overal verspreid liggen - rondslingeren
overal vertellen - rondbrieven
overal voorkomend - ubiquitair
overall - ketelpak, werkpak
Overalpisch - Transalpijns
overbekend - beroemd
overbekende waarheid - commonplace, gemeenplaats
overbeladen - boordevol, propvol
overbelasten - surchargeren
overbeschaving - hypercultuur, raffinement
overbevruchting - superfecundatie
overblad - overvel
overbluffen - epateren, overdonderen, verwarren
overbluft - paf
overblijfsel - afval, as, bezinksel, bouwval, casco, fragment, overschot, puin, puinhoop, relict, relikwie, rest(ant) , residu, rudiment, ruïne, saldo, sediment, spoor, staart, wrak
overblijfsel bij verbranding - as
overblijfsel na bierbereiding - bostel
overblijfsel na verbranding - as
overblijfsel uit een vroegere tijd - relict, relikt
overblijfsel uit het verleden - relict, relikt
overblijfsel van auto - wrak
overblijfsel van heilige - reliek, relikwie
overblijfsel van bouwwerk - bouwval, puin(hoop), ruïne
overblijfsel van een dode - kreng, lijk
overblijfsel van een gestorvene - relikwie
overblijfsel van een schip - casco, wrak
overblijfsel van een vroegere toestand - relict
overblijfsel van een wond - strekking, litteken
overblijfsel van geperst suikerriet - ampas
overblijfselen van zeedieren - echinieten
overblijfsels - resten
overblijven - logeren, nablijven, overschieten, resten, resteren, rotten
overblijvend - achterblijvend, perennerend, remanent, residuaal, resterend
overblijvende koolsoort - weeuw
overblijvende lap - krap
overblijver - overlevende
overbodig - doelloos, irrelevant, machteloos, nodeloos, nutteloos, ondienstig, ondoelmatig, onnodig, onnut, ontbeerlijk, overcompleet, overdadig, overdreven, overig, overmatig, overscharig, overtallig, overtollig, ijdel
overbodig gewicht - ballast
overbodige lading - ballast
overbodige versiering - franje
overboekt - overvol
overboeren - overleggen
overborstelen - afranselen
overbrengen - aanbrieven, doorbrengen, dragen, navertellen, overboeken, overbrieven, rapporteren, reporteren, tikken, transfereren, transporteren, verklappen, verklikken, verplaatsen, vertalen, vervoeren
overbrengen naar een andere toonsoort - transponeren, transpositie
overbrengen van gedachte op bovenzinnelijke wijze - telepathie
overbrengen van gekleurde afbeeldingen - decalcomanie
overbrengend - devolutief
overbrenger - bode, drager, koerier, overbriever, tolk, verhuizer, verklikker, verrader
overbrenger van berichten - bode, koerier, renbode, ijlbode
overbrenger van de ene taal in de andere - tolk
overbrenging - overboeking, traductie, translocatie, transscriptie, transplantatie, transport, transmissie, transfer, transfusie, vertolking, vervoer
overbrenging van beweging - transmissie
overbrenging van bloed - transfusie
overbrenging van levend weefsel - transplantatie
overbrieven - aanbrengen, overbrengen, verklikken
overbroek - bovenbroek
overbruggen - overbrengen, verklikken
overcompleet - boventallig, overtollig, overvloed, teveel, weelde
overcorrectie - perfectionisme
overdaad - buitensporigheid, exces, exuberantie, luxe, onmatigheid, overlading, overvloed, verkwisting, weelde, weelderigheid
overdacht - beraden
overdadig - barok, buitenmatig, buitensporig, exagert, excessief, extravagant, exorbitant, expressief, exuberant, gulzig, lucullisch, luxueus, onmatig, overbodig, overdreven, overmatig, overtollig, te, teveel, verkwistend, weelderig
overdadig brassen - gulzig, slempen
overdadig drinken - zuipen, slempen
overdadig eten - brassen, bunkeren, schransen, slempen, vreten, zwelgen
overdadig lang - ellenlang
overdadig lekker eten en drinken - brasserij, orgie, slempen
overdadige versiering - glamour
overdadige vormen - barok
overdadige weelde - bacchanaal, orgie (fig.), slempartij
overdag - daags, op de dag
overdaging - evocatie
over de grond trekken - slepen
over de hekel halen - hekelen
over een poosje - later
over en uit - voorbij
over en weer - wederzijds
over een tijdje - dadelijk, straks
over korte tijd - straks, temee, weldra, strakjes
overdekken - bedekken, behangen, bekleden, overkappen, tapisseren
overdekken met een laagje goud of zilver - plateren
overdekking - dak, huif, kap
overdekking van een wagen - huif
overdeksel - overtreksel
overdekt houten portaal - bordes
overdekt met roest - roestig
overdekt verblijf op een schip - dekhuis
overdekt verblijf van binnenschip - roef
overdekt zwembad - binnenbad
overdekte bergplaats voor hooi - barg
overdekte booggang - pergola
overdekte buitenslaapplaats - tent
overdekte gaanderij - xystos
overdekte galerij - bazaar, booggang, galerij, loggia, pasage, stoa, veranda
overdekte gang - corridor, mijngang, pergola, loopgang, porticus, tunnel, zuilengang
overdekte lange gang - galerij
overdekte marktplaats - hal, pasar, veiling
overdekte ommegang - gaanderij, loggia
overdekte ruimte - stal
overdekte ruimte voor de deur - portiek
overdekte schutting vóór de ingang - tamboer
overdekte straat - passage
overdekte verkoopplaats - hal
overdekte wielerbaan - velodrome, velodroom
overdekte winkelstraat - passage
overdekte zuilengang - galerij
overdenken - bekijken, bepeinzen, beraden, beredeneren, beschouwen, bespiegelen, bewonderen, bezien, bezinnen, filosoferen, mediteren, mijmeren, nabetrachten, nadenken, overdenken, overpeinzen, overwegen, peinzen, piekeren, reflecteren, zinnen
overdenking - beraad, beschouwing, bespiegeling, cogitatie, contemplatie, meditatie, mijmering, nabetrachting, overpeinzing, overweging, peinzerij, refectie, reflexie, repeteren,
overdoen - afstaan, herhalen, herzien, overdragen, verdoen, verkopen
overdonderen - epateren, intimideren, overbluffen
overdondering - intimidatie, vreesaanjaging
overdraagbaar - endossabel, transportabel
overdraagbaarheid - transmissibiliteit
overdracht - afstand, boodschap, cessie, commissie, delegatie, endossement, giro, last, levering, mandaat, metafoor, opdracht, order, overbrenging, overgang, overgave, transfer, translatie, transmissie, transport
overdracht van een koningsschap - troonopvolging
overdracht van een wissel - endossement
overdracht van eigendom - transport
overdrachtelijk - figuurlijk, metaforisch, oneigenlijk, zinnebeeldig
overdrachtelijke figuurlijke uitdrukking - metafoor
overdrachtelijke uitdrukking - metafoor, metafora
overdragen - afgeven, afstaan, betalen, brengen, cederen, endosseren, overdoen, overgeven, transfereren, transporteren, verklikken, verplaatsen, vervreemden
overdragen van geld - betalen, delegeren, gireren, overmaken
overdragen van gevoelens op een ander - liefde, sympathie
overdragen van schuld - delegeren
overdrager - cesent
overdrager van een wissel - girant
overdrager van een wissel op een ander - endossant
overdrager van eigendom (Belg.) - verklikker
overdragerij - verklikkerij
overdreven - aangedikt, bovenmatig, buitensporig, exceptioneel, excessief, exorbitant, extravagant, gekleurd, hoogdravend, hyperbolisch, immoderaat, kras, onmatig, overbodig, overdadig, overmatig, sterk, te, ultra, vergroot,
overdreven bewonderen - dwepen
overdreven compliment - strijkage
overdreven drukte - ophef
overdreven eerbaar - preuts
overdreven gevoelig - sentimenteel
overdreven klagerig - aandoenlijk, huilerig
overdreven lust - manie, rage
overdreven muziekliefde - melomanie
overdreven neiging - manie
overdreven opschik - pronk, sier
overdreven overheidsbemoeiing - dirigisme
overdreven streng - rigide, scherp, stijf, strak
overdreven liefde - manie
overdreven vaderlandsliefde - chauvinisme
overdreven vereren - dwepen
overdreven voorliefde - manie
overdreven vroom persoon - begijn, devoot, kwezel
overdreven zelfingenomenheid - egoïsme
overdreven zucht tot iets - begeerte, hartstocht, manie
overdreven zucht tot wat vreemd is - xenomanie
overdreven zuinig - gierig, inhalig, krenterig, schriel, vrekkig
overdrevenheid - extravagantie
overdrukken maken - fotocopiëren, fotokopiëren
overdrukpapier - carbon
overdrijven - aandikken, chargeren, exageren, opschroeven, opsmukken, overtrekken, outreren, vergroten, voorbijdrijven
overdrijvend - hyperbolisch
overdrijving - aandikking, aggravatie, amplificatie, exageratie, hyperbool, opschroeverij, supererogatie, vergroting
overdrukpapier - carbon
overduidelijk - apert, flagrant, glad, glashelder, klaar, klaarblijkelijk, onweerlegbaar, palpabel, tastbaar, voelbaar, wiedes, zonneklaar
overdwars - schuin, transvers, transversaal, transverseel
overeen - gelijk, opeen, over
overeengekomen - afgesproken
overeenkomen - accorderen, afspreken, bedingen, bepalen, congrueren, corresponderen, geloven, kloppen, kwadreren, overeenstemmen, strelen, stroken, strijken, vaststellen, vleien, voegen
overeenkomend - analoog, concordantie, congruent, gelijkvormig, identiek, overeenkomstig, overeenstemmend, parallel, strokend, symmetrisch
overeenkomende - evenwijdig, gelijklopend, parallel, vergelijkbaar, verwant
overeenkomende vorm van een aal - aalvormig
overeenkomende ware grootte - levensgroot
overeenkomend met - analoog, fair identiek, overeenstemmend, strokend
overeenkomst - afspraak, agreement, akkoord, analogie, arbeidsovereenkomst, beding, bestand, C.A.O., compensatie, compromis, concordaat, contract, convenant, conventie, convenu, dading, deal, entente, fiat, forfait, fusie, gelijkenis, gelijkheid, handvest, harmonie, identiteit, kartel, overeenstemming, overleg, pacht, pact, pactum, polis, rapport, regeling, samengaan, schikking, stipulatie, top, tractaat, traktaat, transactie, vennootschap,verbintenis, verbond, verdrag, vergelijk
overeenkomst hebben met - lijken
overeenkomst of akkoord - verdrag
overeenkomst tot handel - koop
overeenkomst tot kopen - koop
overeenkomst treffen - accommoderen, accorderen
overeenkomst tussen drie partijen - trust
overeenkomst tussen regering en vaticaan - concordaat
overeenkomst van wedden - weddenschap
overeenkomst vertonen met - lijken
overeenkomst waarbij ieder wat toegeeft - regeling, schikking, vergelijk
overeenkomstig - analoog, conform, eender, gelijk, identiek, ingevolge, naar, naargelang, ook, overeenstemmend, soortgelijk, (ver)volgens
overeenkomstig de waarheid - waar
overeenkomstig de ware grootte - levensgroot
overeenkomstige - naargelang
overeenkomstige feiten - analogie
overeenstemmen - accorderen, concorderen, conformeren, gelijken, harmoniëren, harmoniseren, kloppen, overeenkomen, rijmen, stroken,
overeenstemmend - accordabel, adequaat, analoog, compatibel, concordant, conform, congruent, convergent, eensdenkend, eensluidend, gelijk, gelijkluidend, gelijkvormend, harmonisch, homoloog, identiek, overeenkomstig, strokend
overeenstemmend (muz.) - unitamente
overeenstemmend met - conform
overeenstemmend met elkaar - evenredig
overeenstemmend met het oorspronkelijke - authentiek
overeenstemming - accoord, akkoord, analogie, comptabiliteit, concordia, conformiteit, congruentie, eenheid, eensgezindheid, gelijkenis, gelijkluidendheid, harmonie, identiteit, immanentie, vergelijk, uniformiteit
overeenstemming en harmonie - eenheid
overeenstemming met bepaalde overeenkomst - analogie
overeenstemming uitdrukkend - evenals
overeind - rechtop, staand (e)
overeind blijven - staan
overeind gaan - opstaan, rijzen
overeind komen - opkomen, opstaan
overeind staand - rechtop
overeind zetten - opkrijgen, oprichten
overeind zijn - staan
overerving van eigenschappen - atavisme (van de voorouders)
overfrak - overjas
overgaan - eindigen, ophouden, overlopen, treden, veranderen, verdwijnen, voorbijgaan
overgaan in andere soort - transmutatie
overgaan tot metaal of erts - mineraliseren
overgaan tot vorst - vriezen
overgaan van de ene toonsoort in de andere - moduleren
overgaand - transitief
overgang - devolutie, menopauze, metamorfose, modulatie, moduleren, mutatie, promotie, transitie, transformatie, transitivisme, verandering, verplaatsing, wissel(ing), wijzing
overgangsleeftijd bij de vrouw - climacterium
overgankelijk - overgaand, transitief
overgankelijk werkwoord - intransitief
overgave - abandon, afstand, berusting, capitulatie, cessie, nederlaag, onderspit, onderwerping, overdracht, redditie, remise, resignatie, toewijding, traditie, transmissie, uitlevering
overgave van het een tegen het ander - ruil, uitwisseling
overgebleven - rest, restant, resterend, over (ig)
overgebleven deel - rest, zie: overblijfsel
overgebleven gedeelte - restant
overgebleven lap stof - coupon
overgebleven stuk - eind
overgebracht bericht - telegram
overgedienstig - obsequieus
overgedragen - afgeleverd
overgehaald - bekeerd, gedistilleerd
overgeleverd gebruik - aditrecht
overgeleverd volksverhaal - legende, mythe, sage
overgemaakt geld - remesse, rimesse, remise
overgenomen - gekocht, ontleend
overgeschreven stuk - copie, kopie, transcript
overgeslagen - gepasseerd, voorbijgegaan
overgeven - afdragen, afzien, braken, capituleren, kotsen, leveren, onderwerpen, opgeven, overdragen, overhandigen, overleveren, overreiken, spugen, spuwen, toevertrouwen, vomeren, zwalpen
overgeving aan het gevoel muz.) - abbandono
overgevoelig - allergisch, hypergevoelig, ketelachtig, sensitief, sentimenteel
overgevoeligheid voor bepaalde stoffen - allergie
overgevoeligheid voor spijzen - treef
overgoed - bovenkleren
overgroeide booggang - pergola
overhaal - pont, pontveer, veer
overhaalglas - destilleerkolf
overhaast - haastig, ijlings, overijld, prematuur, voorbarig,
overhaast handelen - precipiteren
overhaastig - gejaagd, overhaast, ijlings
overhalen - bekeren, bepraten, bewegen, bewerken, destilleren, hellen (tot een huwelijk), itten, lokken, ompraten, overreden, overtrekken, overtuigen, overzetten, paaien, persuaderen, spannen, verlokken, werven
overhalen tot andere mening - bekeren, ompraten
overhand - beurtelings, overwicht, prevalentie
overhand behouden - obtineren
overhand krijgen - meerderheid, overstemmen, winnen
overhandigen - aanbieden, aangeven, aanreiken, (af)geven, aanbieden, overgeven, reiken
overhands naaien - neggen
overhangen - hellen, overhellen
overheer - opperheer, meester
overheerlijk - delicieus, kostelijk, zalig
overheersen - beheersen, domineren, overweldigen, primeren, tiranniseren
overheersend - dominant, dominerend, onderdrukkend, predominant, sterk, tiranniek
overheerser - bezetter, despoot, dictator, geweldenaar, machthebber, overweldiger, tiran
dominatie, bestuur, knechting, tirannie
overheid - autoriteit, bestuur, gezag, magistraat, magistratuur, regering, staat
overheidsbedrijf - P.T.T., Staatsmijnen
overheidsbetrekking - ambt, magistraat, positie
overheidsinstelling - BVD, GEB, GGD, SER, SR
overheidsmonopolie - regalia, regaliën
overheidspersoon - autoriteit, burgemeester, gezant, kamerlid, magistraat, minister, premier, rechter, schepen, staatssecretaris, wethouder
overheidspersoon (Rom.) - protor
overheidspersoon in Engelse stad - alderman
overheidspersoon in het oosten van ons land – olderman
overheidspersoon in Sparta - efoor
overheidspersoon in 't oude Friesland - grietman, olderman overhellen - inclineren, neigen, overgaan, overhangen
overhellen tot iets - neigen
overhellende tot zonde - zondig
overhelling - neiging, slagzij, sympathie
overhelling tot iets - neiging
overhemd - boezeroen, kiel, shirt
overhemd van werklui - boezeroen, kiel
overhoef - beenwoekering
overhoeks - diagonaal, overdwars, schuin(lopend), transversaal
overhoop - dooreen, doorelkaar, omver, verward, vijandig, wanordelijk, war
overhoop halen - rommelen
overhoop smijten - saccageren, vernielen
overhouden - bewaren, sparen, uitzuinigen
overig - andere, overgebleven, resterend
overige - andere
overige (het) - cetera (Latijn)
overigens - anders, anderzijds, bovendien, ook, trouwens, verder, voorts, wijders
overjaars - oubollig, ouderwets, verouderd
overjarig - achterstallig
overjarige sneeuw - firn, fiern
overjas - bonker, coat, demi (saison), frak, jekker, jopper, mantel, monticoat, overfrak, overkleed, overrok, paletot, pool, schansloper (zeemansjas), surtout, ulster, winterjas
overjas met aangeknipte schouders - raglan
overkant - overzijde, trans
overklappen - bepraten, overhalen
overkleed - mantel, paltrok
overkleed van subdiaken - unica, tuniek
overkleedsel - overtrek
overkluizen - overwelven
overkomen - aangrijpen, gebeuren, meemaken, overhebben, vervallen, vervullen, wedervaren
overkomst - bezoek, visite
overkruis - kruiselings
overkijken - nazien
overlaars - bovenlaars
overladen met gallons - chamarrure
overlading - overslag
overlading van de maag - oppletie
overlander - rijnschip
overlangen - overgeven, overzeilen
overlangs - longitudinaal, via
overlappen - accableren, bedolven, grillig, inhalen, kantelen, omrollen, omslaan, overbelasten, overstelpen, overstelpend, samenvallen, stampvol, surchargeren
overlast - last, leed, hinder, importuniteit, kwelling, lastigheid, moeilijkheid, molest, molestatie, plaag, plagerij,
overlast aandoen - generen, molesteren
overlast aandoen door geweldpleging - molesteren
overlast door geweld - molestatie
overlaten - achterlaten, overdoen, verkopen
overleden - b.m., dood, gestorven, ob, omgekomen, ontslapen, overgegaan, wijlen
overledene - afgestorvene, dode, gestorvene
overleg - beleid, beraad, bepeinzing, beprating, beraadslaging, beschouwing, bespreking, bezinning, conferentie, contact, deliberatie, gedachte, gnosis, inzicht, overdenking, overeenkomst, overlegging, samenspraak, overweging, samenspraak, samenspreking, tact, tactiek, verstand, voeling, zorg
overleg met opdrachtgever - ruggespraak
overleg tonende - beleidvol
overleggen - beraadslagen, beraden, delibereren, exhiberen, indienen, overhouden, sparen, tonen
overleggen om toe te komen - bedelen
overleren - instuderen, repeteren
overlest - onlangs
overletten - overdenken
overlevering - adat, kaballo, legende, overbrenging,
sage, sprookje, traditie, traductie,
overlevering gemeen hebben - volk
overleving - survivance
overloop - couloir, doorgang, enjambement, galerij, oversteekplaats, overstroming, passage, portaal, toeloop (Z.N.), waring, zebrapad
overlopen - overgaan
overlopen van de zin van de ene versregel in de andere - enjambement
overlopen van soldaten - deserteren
overloper - afvallige, deserteur, drosser, renegaat, verrader, vaars
overluid - duidelijk, hardop, hoorbaar, luidkeels
overlijden - sterven, doodgaan, ontslapen, verscheiden
overmaat - buitensporigheid, doorslag, exces, overdaad, surplus, teveel, toegift, toemaat, weelde
overmacht - dominatie, force-majeure, majoriteit, meerderheid, prepotentie, superioriteit, suprematie
overmaken - betalen, gireren, herdoen, remitteren, sturen, toezenden, transfereren
overmaken van een bedrag in internationaal betalingsverkeer - transfer
overmaker van geld - remitant
overmaking - remise, transfer
overmaking van geld - remise, storting, transfer
overmaking van geld naar het buitenland - transfer
overmaking van wissels - remise
overman - aanvoerder, bevelhebber, buurman, deken, gildehoofd, hoofd, leider, partner
overmand door slaap - slaapdronken
overmannen - overweldigen
overmatig - buitensporig, enorm, excessief, exorbitant, extravagant, hevig, losbandig, overdadig, overdreven, te, teveel, tomeloos
overmatig bezet - propvol
overmatig drinken - slempen
overmatig eten - brassen, bunkeren, schransen, zwelgen
overmatig goed - super
overmatig groot - enorm
overmatig vet - geil, opgeblazen, opgezet, pafferig
overmatig warm - heet
overmatig zoet - miers
overmatige aanzwelling - hypertrofie
overmatige domheid - enormiteit
overmatige eetlust - adefagie, vraatzucht
overmatige grootte - enormiteit
overmatige warmte - hite
overmeesteren - bedwingen, domineren, meeslepen, onderwerpen, overmannen, overweldigen, overwinnen
overmeten - nameten
overmits - aangezien,daar, naardien, nademaal, omdat
overmoed - driestheid, gewelddadigheid, hoogmoed, laatdunkendheid, roekeloosheid, trotsheid, vermetelheid, verwaandheid
overmoedig - aanmatigend, brutaal, driest, fier, hoogmoedig, koen, laatdunkend, preuts, roekeloos, trots, vermetel, uitbundig
overmouw - morsmouw
overnachten - logeren, slapen, verblijven
overname - koop, ontlening
overnemen - kopen, navolgen, pakken, ontlenen, ontvangen
overnemen uit - ontlenen, ontvangen
overnieuw - alweer, nogmaals
overnoeming - metonymia
overoud - aloud, stokoud
overpeinzen - mediteren, nadenken, overdenken, overwegen
overpeinzer - speculant, speculateur
overpeinzing - bespiegeling, contemplatie, ernst, meditatie, overdenking, terugblik
overplaatsen ter veredeling - enten
overplaatsing - dislocatie, mutatie, transfer, transpositie, verandering, verplaatsing, verwisseling, wijziging,
overplanting - transplantatie
overreden - belezen, bepraten, bewegen, bezweren, induceren, ompraten, overhalen, overtuigen, persuaderen
overredend - overtuigend, persuasief
overredingsgave - suggestief
overredingskracht - persuasie
overreiken - (aan)geven, aanreiken
overrijp - beurs, melig, rot
overrompeld - verrast
overrompelen - aanvallen, betrappen, overvallen, verbazen, verrassen
overrompeling - overval, verrassing
overschaduwen - beschermen, ombrageren, overtreffen
overschieten - overblijven, resteren
overschietende kaarten - talon
overschildering - pentiment
overschoen - galoche
overschort - sloof
overschot - excendent, kadaver, kliek, klusje, kreng, lijk, overblijfsel, reserve, residu, rest(ant), restje, saldo, surplus, tamp, teveel, verschil, winst
overschotje - eindje, kliekje, klusje, restje, staartje
overschot van maaitijd - etensrest, kruimels, kliek
overschotten - resten
overschrijden - depasseren, excederen, overgaan, passeren
overschrijding - transgressie
overschrijven - gireren, kopiëren, overmaken, perseriberen
overschrijving - afschrift, giro, kopie, overboeking, spieken, spieren, transcriptie, transfer (adm.)
overseinen - berichten, telegraferen
overslaan - afgeven, afranselen, afrossen, exileren, omitteren, overzetten, passeren, stukslaan, voorbijgaan, voorbijzien, weglaten
overslaande sluiting - klep
overslag - beraming, berekening, evaluatie, klep, omslag, raming, revers, salto, verdeling
overslag van een buis of pijp - radkrans
overslag van een voorwerp - klep
overspannen - exalteren,geprikkeld, hysterisch, nerveus,
zenuwziek
overspanning - boog, brug, exaltatie, overwerking
overspel - boelage, echtbreuk, minnarij
overspeler - echtbreker
overspelige man - boel
overspelige vrouw - boelin, minnares
overspoelen van garens - haspelen
overstag - gekeerd, gewend
overstapje - pasje
overstappen - verwisselen
overstapping - transgressie
overste - aanvoerder, abdis, abt, bestuurder, commandant, deken, gardiaan, hoofd, mater, opperhoofd, prior
overste in klooster - abt, gardiaan, prior
overste in het leger - luitenant-kolonel, It., kol., officier
overste van een vrouwenklooster - abdis, mater, priores, priorin
oversteek - afdak, luifel, pont, veer
oversteekplaats - zebrapad
overstek - oversteeksel
overstek aan voorgevel - luifel
overstekend dak - afdak
overstekende dakrand zonder goot - ozing
overstelpen - accableren, bedelven, bestormen, overladen
overstelpend - exuberant, naamloos, nameloos, overladen, overvloedig, weelderig
overstelpt - overladen, overmand
overstromen - onderlopen, ondervloeien, submergeren
overstroming - banjir, diluvium, watersnood, watervloed
overstuur - ontdaan, vanstreek, verkeerd, verward
overtapbuis - hevel, retort
overtappen - hevelen
overtellen - hertellen, natellen
overtocht - passage, traject
overtollig - bovenmatig, boventallig, expletief, onnodig, overbodig, overcompleet, overdadig, overmatig, overtallig, pleonastisch, redundant, surplus, teveel
overtollige woordenstroom - redundantie
overtolligheid (in uitdrukking) - exuberantie, pleonasme
overtoom - sleephelling
overtreden - contraveniëren, misvormen, schenden, toetakelen, treden, verbreken
overtreder - delinquent
overtreder van een gebod - zondaar
overtreding - delict, fout, fraude, inbreuk, infractie, misdaad, misstap, schending, vergrijp, violatie, wetsschending, zonde
overtreding van goddelijke wet - zonde
overtreffen - overschaduwen, overvleugelen, uitblinken, uitmunten, surpasseren, voorbijstreven
overtreffende trap - superlatief
overtreffende trap van lang - langer, angst
overtreffende trap van veel - meer, meest
overtrek - bedekking, hoes, kleed, kussensloop, sloop, sprei, trijp (stof), tijk
overtrek van een stoel - hoes
overtrek van beddengoed - hoeslaken, sloop
overtrek van kussen - sloop
overtrekken - bedekken, bekleden, natekenen, opblazen
overtrekken met glanzende film - lamineren, plastificeren
overtrekpapier - calqueerpapier
overtreksel - velamen
overtrekstof - tijk, trijp
overtroeven - surcouperen
overtroeving - surcoup
overtuigd - doordrongen, overreed, positief, stellig, vast, verzekerd, zeker
overtuigd voorstander - beschermer, paladijn
overtuigen - aantonen, bewijzen, convinceren, evinceren, overreden, persuaderen, persuasief, pregnant, uitleggen, vaststaand, verklaren, verzekeren, welsprekend, zinrijk
overtuigend - bewezen, doorslaand, genoegzaam, geweten, gewichtig, onomstotelijk,
overtuiging - aandrang, beginsel, convictie, geloof, mening, overreding, persuasie, zekerheid
overvaart - overtocht, traject, veer
overval - aanranding, aanslag, aanval, attaque, beroerte, coup, impetus, invasie, irruptie, klinkbout, overrompeling, raid, razzia, slag, sluitbout, staatsgreep, strooptocht, toeval
overvallen - aangaan, aanranden, aanvallen, belagen, verrassen, overrompelen
overvaller - aanrander, rover
overvaren - aanvaren, rammen
oververfijnd - decadent, geraffineerd
oververmoeid - doodmoe, lam, op, overspannen, uitgeput
oververzadigd - beu, blasé, moede, zat
overvleugelen - domineren, overtreffen
overvlieger - hoogvlieger,vliegtuig, vogel
overvloed - abondance, abondantie, boel, bom, exuberantie, hoop, lading, luxe, menigvuldigheid, opulentie, overdaad, planty, profusie, profuste, rijkdom, surplus, alrijkheid, uberteit, vleet, volop, weelde, welvaart, zee
overvloed geven - regenen
overvloede (ten) - daarenboven, bovendien
overvloedig - abondant, abundant, ampel, buitensporig, copieus, exuberant, goed, kopieus, menigvuldig, mild, onbekrompen, onuitputtelijkoverdadig, overstelpend, plantureus, plenty, profuus, royaal, ruim, rijk, rijkelijk, rijpelijk, ruimschoots, talrijk, veelvuldig, volop, weelderig, zat
overvloedig (maaitijd) - copieus, kopieus
overvloedig (med.) - profuus
overvloedig eten - buffelen, schransen
overvloedig neerstromen - gutsen
overvloedige neerslag - gutsen, regenen
overvloedigheid - overtolligheid, redundantie
overvloeiend van gemoed - exuberant
overvoeren - transporteren, verplaatsen
overvol - afgeladen, bomvol, boordevol, overladen, eivol, stampvol, tjokvol
overvol zijn - overstromen
overvolbloedigheid - exuberantie, hyperemie
overvriendelijk - doucereus
overvulling van de maag - oppletie
overwaarde - surplu, tarra
overweg - knooppunt, kruising, kruispunt, spoorwegovergang
overwegbeveiliging - barrière, ketting, knipperlicht, overwegboom, sluitboom
overwegen - aanzien, afwegen, bedenken, beraden, beramen, berekenen, bekijken, bezien, considereren, delibereren, mediteren, nadenken, overdenken, overleggen, overpeinzen, piekeren, proberen, wikken
overwegend - beslissend, doorslaggevend, gewichtig, hoofdzakelijk, hoofdzakelijk, predominant, preponderant, prevalent
overweging - argument, bedenking, beraad, beraadslaging, berekening, beschouwing, bespiegeling, beweegreden, consideratie, deliberatie, gedachte, grond, meditatie, motief, overdenking, overleg, reflectie
overweg kunnen - opschieten
overwegwachter - baanwachter, hekkesluiter, spoorwachter
overweldigen - bemachtigen, forceren, overheersen, overmannen, overmeesteren, overstelpen, usurperen, vermannen, vermeesteren, verpletteren
overweldigend - hoogst, meeslepend, opperst, supreem, supreme
overweldiger - Alexander, Atilla, Caesar, Cortez, Cyrus, Hitler, Napoleon, Pizarro, usurpator, veroveraar
overweldiging - bemachtiging, onderwerping, overheersing, overmeestering, usurpatie, vermanning, verovering
overwelfd straatje in Noord-Afrika en Midden-Oosten -
soek, souk
overwelfde altaarnis - apsis
overwelfde deur - portiek
ovoverwelfde gang - booggang
overwelfde ingang - portiek
overwelfde ruimte - gewelfsel
overwelfde uitbouw - absis, abside, apsis
overwelfde winkelstraat - soek (Tunis)
overwelfsel - boog, gewelf, kap, koepel, verwulf .
overwelven - overspannen, overwulven
overwerken - retoucheren
overwerkt - overprikkeld, overspannen
overwicht - aanzien, doorslag, gezag, hegermonie, invloed, macht, meerderheid, overhand, overheersing, predominatie, preponderantie, prestige, prevalentie, toegift, toeslag,
overwicht hebben - heersen, prevaleren
overwinnaar - macht, prestige,
overwinnaar – bedwinger, kampioen, macht, prestige, triomfator, macht, prestige, victor, winnaar, zegevierder
verwinnaar bij Marathon - Miltiades
overwinnaar der Perzen bij Marathon - Millimades
overwinnaar in wedstrijden - kampioen
overwinnaar van Castor - Idas
overwinnaar van de draak - Joris
overwinnares - victrix
overwinnen - bedwingen, besparen, overmeesteren, slaan, triomferen, veroveren, verslaan, zegepralen, zegevieren
overwinnend - victorieus
overwinning - triomf, victorie, winst, zege, zegepraal
overwinningsilluminatie - zegevuren
overwinningskreet - triomfkreet
overwinningslied - danklied, paean, strijdlied, triomflied
overwinningsteken - bezem, lauwerkrans, palm, trofee, zegepalm
overwinningstrofee - beker, cup
overwinterende koolplant - stul
overwoekeren - verstikken, overgroeien
overwogen - bedacht (zaam), bezonnen, ernstig, serieus
overwonnen - geslagen, gezegevierd, k.o., schaakmat, verslagen
overwonnen worden - nederlaag , verliezen
overwonnen zijn - liggen
overijld - haastig, onbezonnen, overhaast, voorbarig,
overijld handelen - vergalopperen
overijling - recipitatie
Overijssel - Oversticht
Overijssels dorp - zie: dorp in Overijssel
Overijssels water - Bolksbeek, Dedemsvaart, Dinkel, Keteldiep, Loolee, Reest, Regge, Schipbeek, Twenthekanaal, IJssel, Vecht, Zwartewater
Overijsselse heuvel - Alpenberg, Haarlerberg, Herikerberg, Holterberg, Lemelerberg, Tankenberg
Overijsselse stad - Almelo, Dedemsvaart, Delden, Deventer, Enschede, Genemuiden, Goor, Hengelo, Kampen, Oldenzaal, Olst,Ootmarsum, Steenwijk, Zwolle
Overijsselse streek - Kop, Salland, Twente
overzees gebiedsdeel - kolonie, rijksdeel
overzeggen - repeteren
overzendbaar - transmissibel
overzender - remittent
overzending - transmissie
overzetboot - pont, veer
overzetplaats - pont, veer
overzetpont - gierpont
overzetten - afgeven, overslaan, overvaren, traduceren, transponeren, vertalen
overzetter - tolk, veerman, vertaler
overzicht - catalogus, exposé, hoofdlijnen, index, inhoud, inventaris, lijst, oriëntatie, panorama, program, programma, prospectus, resumé, revue, samenvatting, schema, schets, staat, synopsis, tabel, tableau, uittreksel, verkorting
overzicht gevend - synoptisch
overzichtelijk - duidelijk, schematisch
overzichtelijke figuur - diagram
overzichtelijke lijst - index, tabel
overzien - nagaan, nakijken
overzij keren - kantelen
overzijde - trans
ovipaar - eierleggend
oxaalzuur - dicarbonzuur, perzuur, zuringzuur
oxydatie - roest
oxydatie laag op oud brons - patina
oxydatielaag op titanium - rutiel
oxydatiemiddel - euchloriën
oxyde - roest
oxyde van aluminium - boehmiet, diaspoor, gybbsiet, hydrargilliet
oxyde van calcium - aragoniet,calciet
oxyde van ijzer - goethiet, hamerslag, hematiet, ijzerroest
oxyde van lood - glit, menie
oxyde van magnesium - bruciet
oxyde van silicium - kiezel, kwarts
oxyde van titaan - anataas, rutiel
oxyderen - aanslaan, roesten
oxyderend gas - ozon, zuurstof
oxyderende vloeistof - waterstofperoxyde
oxygenium - zuurstof
oxygoon - scherphoekig, spitshoekig
oxymel - honingazijn
oxymeter - zuurstofmeter
oxyopie - oogziekte
ozokeriet - aardwas
................
................
In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.
To fulfill the demand for quickly locating and searching documents.
It is intelligent file search solution for home and business.
Related searches
- getting a loan to build a house
- what makes a man a man
- what makes a house a home
- a new way to buy a car
- make a resume for a job
- what is a theme of a story
- getting a loan to start a business
- is buying a house a good idea
- writing a will without a lawyer
- is a citation a charge
- is a citation a crime
- a reason a season a lifetime printable