ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM



ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM Nadruk verboden Erasmus School of Economics MasterscriptieDe rechtvaardigheid, effectiviteit en effici?ntie van groene belastingenNaam: Nazna IshaakStudentnummer: 253154Begeleider: Dr. D.A. AlbregtseDen haag, augustus 2010VoorwoordIk heb deze scriptie geschreven ter afronding van mijn master fiscale economie aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam.Mijn interesse in dit onderwerp is opgewekt bij het schrijven van een paper voor het vak Fiscaal Beleid 2. Met deze scriptie wil ik meer inzicht krijgen in de effecten van een groene belasting. Is een groene belasting slechts een ,,fiscale omweg’’ om belastinginkomsten te vergaren?Het schrijven van mijn scriptie heb ik zeker als een leerzame tijd ervaren. Bij deze wil ik een ieder bedanken die op zijn of haar manier mij heeft gesteund bij het schrijven van mijn scriptie. Ik wil mijn scriptiebegeleider meneer Albregtse bedanken voor de goede begeleiding. Tevens wil ik mijn moeder bedanken voor haar steun en liefde tijdens mijn gehele studie. Ondanks dat ze mij bestookt heeft met de vraag: ‘hoeveel pagina’s heb je vandaag geschreven?’. En uiteraard wil ik ook mijn vader, broertje en zusje bedanken die mij hebben gesteund tijdens mijn hele studie. Als laatste wil ik ook Karen Pennings bedanken voor haar steun bij het schrijven van mijn scriptie. Ik wens u veel plezier bij het lezen van mijn scriptie.Nazna Ishaak Den haag, augustus 2009INHOUDSOPGAVEVoorwoord2Inleiding60.1 Motivering van het onderwerp60.2 Verantwoording van de opzet7Hoofdstuk 1 Vergroening als onderdeel van het Nederlands Fiscaal Beleid91.1 Het bestaan van groene belastingen91.2 Het belastingstelsel131.2.1 Directe en indirecte belastingen141.2.2 Functies van belastingheffing151.2.3 Voorwaarden goed belastingstelsel 171.2.3.0 Toetsingscriteria 211.2.3.1 Toetsingscriterium voor de doelmatigheidsbeginselen221.2.3.1a De economische effecten221.2.3.1b Ingewikkeldheid van de fiscale regelgeving291.2.3.2 Toetsingscriteria voor de rechts- of verdelingsbeginselen301.2.3.2a Het principe ‘de vervuiler betaalt’301.3 Vergroening van het belastingstelsel301.3.1 Algemeen301.3.2 Milieubelastingen321.3.3 Milieuheffingen321.3.4 ‘Echte’ groene belastingen en ‘groene’ elementen in fiscale regelingen 331.3.5 Voor- en tegenargumenten van een groene belasting351.4 Het Europees kader van groene belastingen361.5 Groene belastingen: voldaan aan de voorwaarden van een goed belastingstelsel?381.5.1 Groene belasting: rechtvaardig?391.5.2 Groene belasting: effectief?411.5.2.1 De economische effecten van een groene belasting 411.5.2.2 Conclusie461.5.3 Groene belasting: effici?nt?471.5.3.1 De ingewikkeldheid van de fiscale regelgeving471.5.3.2 Conclusie 50Hoofdstuk 2 Vliegbelasting512.1 Vliegbelasting: rechtvaardig? 542.2 Vliegbelasting: effectief?552.2.1 Ontwikkelingen die betrekking kunnen hebben op het vliegverkeer naast de invoering van de vliegbelasting57 2.2.2 De mogelijke effecten van de vliegbelasting572.2.3 De effecten volgens het onderzoek van de SEO592.2.4 De effecten volgens het onderzoek van de SEO naar de Irish Travel Tax612.2.5 Analyse ter nadere beschouwing612.2.6 De economische effecten van de vliegbelasting 642.2.6.1 De effecten van de niet-zakelijke reiziger652.2.6.2 De effecten van de zakelijke reiziger662.2.7 Conclusie672.3 Vliegbelasting: effici?nt?68 2.3.1 De ingewikkeldheid van de vliegbelasting682.3.2 Conclusie70Hoofdstuk 3 De Energiebelasting713.1 Energiebelasting: rechtvaardig?753.2 Energiebelasting: effectief?773.2.1De effecten van de EB weergegeven door de SEO op het huishoudelijk energieverbruik in 2001783.2.2De effecten van de EB weergegeven door het Centraal Plan Bureau in 1997803.2.3De economische effecten van de EB823.2.3.1 De economische effecten van de EB op het verbruik van aardgas853.2.3.1a De effecten van de glastuinbouw en de energie-intensieve industrie zowel op korte termijn als op korte termijn853.2.3.1b De effecten van de huishoudens, de industrie, HDO, de tuinbouw zowel op korte termijn als op lange termijn873.2.3.2 De economische effecten van de EB op het verbruik van elektriciteit883.2.3.2a De effecten van de energie-intensieve industrie op korte termijn als op lange termijn883.2.3.2b De effecten van de huishoudens, de industrie, HDO, de tuinbouw en de glastuinbouw zowel op lange termijn als op korte termijn893.2.4Conclusie903.3 Energiebelasting: effici?nt?913.3.1De ingewikkeldheid van de EB913.3.2Conclusie93Conclusie94Literatuurlijst102INLEIDING 0.1 Motivering van het onderwerpIndien de maatschappij geen risico wil lopen op negatieve effecten zoals klimaatverandering en uitputting van natuurlijke hulbronnen, zal actief moeten worden gestuurd op het beperken van deze risico’s. De overheid heeft dan ook een doorslaggevende rol hierin. De overheid heeft als taak de risico’s te verminderen dan wel te vermijden en streeft naar een duurzame economie. Een voorwaarde voor een duurzame economie is dat de uitstoot van broeikasgassen een prijs krijgt. Bij een duurzame economie komt de term ‘vergroening’ veelvuldig aanbod. Vergroening wordt een steeds belangrijker onderdeel van het kabinetsbeleid. Vergroening is dan ook een set van maatregelen die worden ingezet om duurzame ontwikkeling te bevorderen. De overheid gebruikt steeds meer belastingen en soortgelijke fiscale instrumenten om de toestand van het milieu te behouden, te beschermen of te verbeteren. In de Miljoenennota van 2007 is dit sterk naar voren gekomen, omdat het kabinet een aantal nieuwe maatregelen ge?ntroduceerd heeft om de milieuvervuiling in ons land tegen te gaan. Vergroeningsmaatregelen kunnen dus ook worden genomen door middel van de fiscaliteit. Fiscale vergroening middels belastingen, heffingen en ‘groene’ elementen in fiscale regelingen, dient ervoor te zorgen dat verschillende doelen kunnen worden gerealiseerd. Zowel positieve prikkels als negatieve prikkels kunnen door middel van de fiscaliteit worden gegeven. Positieve prikkels stimuleren milieuvriendelijk gedrag, terwijl negatieve prikkels milieuschadelijk gedrag afstraffen. Fiscale vergroening is een ruim begrip. Milieuheffingen, milieubelastingen en ‘groene’ elementen in fiscale regelingen vallen allemaal onder fiscale vergroeningEchter, de belastingdruk kan niet steeds verder omhoog. Om het een te financieren, moet ergens anders wat worden ingeleverd. De vraag die kan worden gesteld is of een groene belasting niet slechts een ,,fiscale omweg’’ is om opbrengsten te vergaren. Wordt uiteindelijk de milieuvervuiling tegengegaan? In deze scriptie wordt onderzocht of een groene belasting rechtvaardig, effectief en effici?nt is. Tevens wordt specifiek ingegaan op de vliegbelasting en energiebelasting. Dit brengt mij tot de volgende probleemstelling en deelvragen:ProbleemstellingIn hoeverre is een groene belasting rechtvaardig, effectief en effici?nt?Deelvragen:Voldoet de vliegbelasting aan de voorwaarden van een goed belastingstelsel?Voldoet de energiebelasting aan de voorwaarden van een goed belastingstelsel?0.2 Verantwoording van de opzetIn de eerste paragraaf van het eerste hoofdstuk komt het bestaan van de groene belastingen aan de orde. Immers, indien het milieu geen negatieve effecten ondervond, zou het zinloos zijn om aandacht aan het milieu te schenken. In de tweede paragraaf wordt aandacht besteed aan de directe en indirecte belastingen en de functies van belastingheffing. Door middel van de fiscaliteit wordt gestreefd naar een schoner milieu. Dit kan door middel van de directe of indirecte belastingen. Tevens worden de voorwaarden van een goed belastingstelsel omschreven aan de hand van de beginselen en toetsingscriteria. Deze paragraaf is essentieel voor de toetsing van de groene belastingen. In de derde paragraaf wordt ingegaan op het onderscheid tussen de ‘echte’ groene belastingen en fiscale regelingen met groene elementen. Hier worden de milieubelastingen, milieuheffingen en groene elementen in fiscale regelingen nader omschreven. Deze scriptie gaat over de groene belastingen. Dus is het vanzelfsprekend dat deze nader worden omschreven. Tevens worden de voor- en tegenargumenten genoemd van een groene belasting. Er worden vele argumenten genoemd van een groene belasting. Is een groene belasting slechts een ,,fiscale omweg” om opbrengsten te vergaren? De verschillende argumenten zijn ook de aanleiding geweest te onderzoeken in hoeverre de groene belastingen rechtvaardig, effectief en effici?nt zijn. In de vierde paragraaf wordt aandacht besteed aan het EG verdrag. Immers, het milieuprobleem is een mondiaal probleem en daarmee ook een Europees probleem. In de vijfde paragraaf wordt een groene belasting getoetst aan de voorwaarden van een goed belastingstelsel. Is een groene belasting rechtvaardig, effectief en effici?nt? In het tweede hoofdstuk wordt de vliegbelasting nader omschreven. In de eerste paragraaf wordt gekeken in hoeverre de vliegbelasting rechtvaardig is. In paragraaf 2 wordt gekeken naar de effectiviteit van de vliegbelasting. In paragraaf 3 vindt toetsing plaats aan de ingewikkeldheid van de fiscale regelgeving. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie.In het derde hoofdstuk wordt de energiebelasting nader omschreven. In de eerste paragraaf wordt gekeken in hoeverre de EB rechtvaardig is. In de tweede paragraaf wordt gekeken naar de economische effecten van de EB. In de derde paragraaf wordt de EB getoetst aan de ingewikkeldheid van de fiscale regelgeving. Er wordt afgesloten met een conclusie.Als laatste wordt afgesloten met een conclusie en een samenvatting van deze scriptie.1 Vergroening als onderdeel van het Nederlands Fiscaal beleid1.1 Het bestaan van groene belastingen Bron: KNMIDe overheid gebruikt steeds meer belastingen en soortgelijke instrumenten om de toestand van het milieu te behouden, te beschermen of te verbeteren.Groene belastingen zouden niet worden ingevoerd, indien de wereld geen last zou ondervinden van onder andere de klimaatsveranderingen, erosie, uitputting van grondstoffen en het menselijk handelen met name door bosbouw, landbouw etcetera. Er kunnen heel veel redenen worden opgenoemd, waarvan klimaatsveranderingen vaker wordt genoemd als een bedreiging voor de aarde. In de afgelopen honderd jaar is de gemiddelde temperatuur wereldwijd met bijna 0,74 graden Celsius gestegen, waarbij Europa sneller opwarmt dan de rest van de wereld. De atmosfeer bevat waterdamp, kooldioxide en andere gassen die van nature voorkomen en zonlicht doorlaten, maar de warmte die vanaf het aardoppervlak wordt teruggestraald, absorberen. Door dit natuurlijk proces, dat het ‘broeikaseffect’ wordt genoemd, blijft de temperatuur van de aarde op een niveau waardoor het leven mogelijk is. Zonder dit proces zou de gemiddelde temperatuur wereldwijd een ondraaglijke -18 graden zijn. Er dient dus een onderscheid te worden gemaakt tussen het natuurlijke broeikaseffect en het versterkte broeikaseffect. Het versterkte broeikaseffect, een gevolg van klimaatsverandering, is de laatste decennia veelvuldig aan bod gekomen en zal in de toekomst ook veel aandacht vergen. Er kunnen verschillende factoren worden genoemd die bijdragen aan de opwarming van de aarde, zoals het methaangas dat vrijkomt door de landbouw en het storten van afval, uitstoot die wordt veroorzaakt door overmatig gebruik van kunstmest, het gebruik van fossiele brandstoffen en ontbossing. De laatste eeuw zijn de concentraties van broeikasgassen, zoals CO2, in de atmosfeer sterk toegenomen door menselijke activiteiten. Dit heeft nu al invloed op de gemiddelde temperatuur op aarde. Volgens de KNMI kunnen klimaatsveranderingen zowel van nature als door de mens worden veroorzaakt. Door IPCC wordt de mens zeer waarschijnlijk verantwoordelijk gesteld voor het grootste deel van de opwarming van de aarde in de afgelopen 50 jaar. De be?nvloeding door de mens vindt zijn oorzaken in de industrie, ontbossing, verkeer, energieverbruik in het huishouden, landbouw en de veeteelt. Dit leidt tot extra toename van de broeikasgassen. Bron: compendiumvoordeleefomgeving.nlBron: compendiumvoordeleefomgeving.nlDe voornaamste veroorzaker van klimaatsverandering met als gevolg van het versterkte broeikaseffect is de emissie van CO2, ook wel kooldioxide genoemd. De toename van de broeikasgassen leidt weer tot een verstoring van het temperatuursevenwicht op aarde. Als het klimaat verandert, zal dat voor de mensen, dieren en planten grote gevolgen hebben. Helaas kan dus niet met blijdschap worden gereageerd op het warmer worden van de aarde. De uitstoot van broeikasgassen is dus direct gerelateerd aan allerlei economische activiteiten, zoals de opwekking van elektriciteit, de productie van allerlei goederen door de industrie en het nog steeds toenemende verkeer. Klimaatsverandering heeft ook invloed op de economie. Op termijn zal naar verwachting de Nederlandse economie zowel positieve als negatieve gevolgen ondervinden van de klimaatverandering.De effecten van klimaatsveranderingen zijn reeds wereldwijd zichtbaar. De stijging van de zeespiegel is één van de gevolgen van de klimaatsverandering. De smeltende gletsjers en ijskappen wereldwijd dragen mede bij tot de stijging van de zeespiegel. De smeltende gletsjers en ijskappen zijn het gevolg van de temperatuurstijging. De stijging van het zeeniveau vormt vooral een bedreiging voor de laaggelegen gebieden, waardoor ook (delen van) Europese landen uiteindelijk kunnen verdwijnen. Het milieuprobleem is niet slechts een probleem voor Nederland, maar voor alle landen ter wereld. Het is een mondiaal probleem die slechts kan worden opgelost door internationale afspraken te maken en die tevens na te komen. De opkomende landen zoals India en China, zullen dus eveneens een begin moeten maken met de afremming van de groei van hun uitstoot.KlimaatbeleidIn 1997 is het Kyoto protocol opgesteld. Hierin hebben industrielanden zich verbonden om de uitstoot van broeikasgassen in de periode 2008-2012 met gemiddeld 5 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. De afspraken in dit protocol moeten leiden tot het verminderen van broeikasgassen en aanpassing aan klimaatsverandering. Inmiddels hebben 181 landen wereldwijd het verdrag van Kyoto bekrachtigd. De gewenste reductiepercentages per land verschillen, omdat rekening wordt gehouden met de economische groei en de mogelijkheden die landen hebben om kosteneffectieve reducties te realiseren. Nederland dient zijn emissies in de periode 2008-2012 met 6% te hebben gereduceerd ten opzichte van het basisjaar 1990. In 2007 tijdens de voorjaarstop hebben de EU leiders vastgesteld dat de aarde niet verder mag opwarmen dan met 2 graden. De uitstoot van broeikasgassen in industrielanden in 2020 moet worden teruggebracht tot 30% onder het niveau van 1990 voor het halen van de 2 graden doelstelling. De EU heeft afspraken gemaakt om een reductiedoelstelling van 20% in 2020 te halen. Indien een nieuwe afspraak tot stand zal komen na het Kyoto protocol ( dat afloopt in 2012), wil de EU dit percentage verhogen tot 30%. Helaas heeft de klimaatconferentie in 2009 te Kopenhagen niet tot een succes geleid, waardoor nog geen duidelijkheid bestaat betreffende een nieuwe afspraak die zal gelden na het Kyoto protocol. Hopelijk wordt dit jaar in Mexico tijdens de klimaatconferentie bekend gemaakt wat de opvolger zal zijn van het Kyoto protocol.Emissiehandel is een van de manieren om de broeikasgassen te verminderen volgens het Kyoto protocol. Nederland dient door middel van handel in broeikasgasemissierechten de doelstellingen van het Kyoto protocol te halen. Emissiehandel is handel in emissierechten en geeft landen het recht om broeikasgassen uit te stoten. Na afloop van het Kyoto protocol dienen de landen hun daadwerkelijke uitstoot te verantwoorden. Indien de daadwerkelijke uitstoot groter is dan de verwachte uitstoot hebben landen twee mogelijkheden, namelijk de nationale uitstoot verminderen of extra Kyoto rechten verwerven. De extra rechten kunnen rechten zijn van andere landen die meer hebben gereduceerd dan afgesproken of kunnen zijn uitgegeven aan uitstootreducerende projecten in het buitenland.1.2 Het belastingstelselOm een beter beeld te verkrijgen van vergroening als onderdeel van het Nederlands belastingstelsel, zal ik in de eerste subparagraaf omschrijven wat wordt verstaan onder directe en indirecte belastingen. Deze subparagraaf laat de verschillende type belastingen zien. Vervolgens wordt in subparagraaf 2 omschreven wat de verschillende functies zijn van de belastingheffing. Deze subparagraaf laat zien welke mogelijkheden/ manieren er in de fiscaliteit zijn om te belasten. Verder zal ik in de subparagraaf 3 de voorwaarden behandelen van een goed belastingstelsel. In deze paragraaf worden de voorwaarden van een goed belastingstelsel nader omschreven en worden de gehanteerde toetsingscriteria gepresenteerd. 1.2.1 Directe en indirecte belastingenEen directe belasting is in economische zin een belasting waarbij de belastingschuldige en de degene voor wie de druk bestemd is, samenvallen. De belastingplichtige is degene die zelf de belasting dient te dragen.In economische zin is een indirecte belasting de belasting, die blijkens de gehele opzet van de wettelijke regeling bestemd is om gedragen te worden door anderen dan de belastingschuldige. Indirecte belasting wordt niet direct geheven bij bijvoorbeeld de consument, maar van een intermediair. De intermediair is de belastingplichtige die de ontvangen belasting afdraagt of voldoet aan de belastingdienst, maar waarvan de last niet op hem behoort te drukken. Doordat bij een indirecte belasting de belasting verscholen zit in de prijs van het consumptiegoed, zal de belastingbetaler de druk minder voelen.Stevens voegt vervolgens een subsidiair criterium toe, omdat in de praktijk bovenstaande onderscheid voor sommige belastingen niet mogelijk is. Bereikt de belasting uiteindelijk het budget van de verbruikshuishoudingen via de ontvangstkant dan wordt gesproken over een directe belasting. Bereikt de belasting uiteindelijk het budget van de verbruikshuishoudingen via de uitgaafkant, wordt gesproken over de indirecte belastingen. Het verschil in de economische werking tussen de directe en indirecte belasting vervaagt indien het afwentelingsproces plaatsvindt. Dit is het geval indien door het marktmechanisme de directe belasting door belastingschuldige wordt afgewenteld. Dat het onderscheid tussen de directe en indirecte belastingen verder is vervaagd, blijkt uit het volgende:‘Volgens artikel 31 AWR wordt voor de heffing van de directe belastingen en de inkomstenbelasting geen rekening gehouden met rechtshandelingen waarvan op grond van de omstandigheid dat zij geen wezenlijke verandering van feitelijke verhoudingen hebben ten doel gehad, of op grond van andere bepaalde feiten en omstandigheden moet worden aangenomen dat zij zouden achterwege gebleven zijn indien daarmede niet de heffing van de belasting voor het vervolg geheel of ten dele zou worden onmogelijk gemaakt.’ Hieruit wordt afgeleid dat de inkomstenbelasting niet meer behoort tot de directe belastingen. Hieruit blijkt duidelijk dat het onderscheid tussen directe en indirecte belastingen verder is vervaagd. Het is onduidelijk wanneer een belasting onder een directe of indirecte belasting wordt geclassificeerd.Omdat het onderscheid tussen directe en indirecte belastingen is vervaagd of verstorend werkt, zijn de twee termen vervangen door respectievelijk belasting naar inkomen, winst en vermogen of niet-kostprijsverhogende belastingen en kostprijsverhogende belastingen. De kostprijsverhogende belastingen worden vervolgens onderscheiden in de verkeersbelastingen, productiebelastingen en de verbruiksbelastingen. Verkeersbelastingen zijn belastingen afhankelijk van een bepaalde rechtshandeling.Productiebelastingen belasten het bedrijfsleven voor de sociale kosten die voortkomen uit het productieproces van goederen, bijvoorbeeld in de vorm van milieuheffingen.Verbruiksbelastingen belasten de bestedingen die leiden tot verbruik door een consument. Er zal een voorkeur worden gegeven van de type groene belasting. Dient het milieu te worden belast aan de hand van indirecte belastingen namelijk de verkeersbelastingen, productiebelastingen of verbruiksbelastingen? Of dient het milieu worden belast middels directe belastingen?1.2.2 Functies van belastingheffingDe verschillende functies van belastingheffing wordt als volgt weergegeven:De budgettaire functieDe budgettaire functie is niets anders dan het vergaren van opbrengsten voor de schatkist ter bekostiging van de overheidsuitgaven.De instrumentele functieBij de instrumentele functie worden belastingen ingezet als besturingsinstrument. De overheid gebruikt de instrumentele functie indien ook andere doelen worden nagestreefd. Door belastingheffing worden dus niet alleen opbrengsten vergaard, maar ook nevendoelen nagestreefd. De instrumentele functie wordt gebruikt om bepaald gedrag fiscaal te ondersteunen dan wel te be?nvloeden. Het spreekt vanzelf dat de belastingheffing als instrument om het gedrag van consumenten te sturen alleen werkzaam is wanneer de consument een keus heeft. In eerste instantie klopt dit, maar bijvoorbeeld bij milieubeleid kan het anders worden opgelost. De opbrengsten kunnen worden gebruikt voor milieubeleid.De rol van de overheid als regulator is in deze tijd toegenomen. Een voorbeeld van instrumentalisering is de vergroening van het belastingstelsel. De instrumentele functie kan vervolgens worden onderverdeeld in de volgende functies:Allocatieve functie: Via de belastingheffing probeert de overheid invloed uit te oefenen op de samenstelling van de productie- en het consumptiepatroon. Het ontmoedigen van bepaalde consumptie is ook een voorbeeld. Bijvoorbeeld het verminderen van het gebruik van energie. De allocatie van productiemiddelen worden in maatschappelijk gewenste zin bijgestuurd.Stabilisatiefunctie: Via de belastingheffing kan de overheid invloed uitoefenen op een gelijkmatig verloop van de economische bedrijvigheid. Een voorbeeld is de vermogensrendementsheffing in BOX 3.Verdelingsfunctie: Via de belastingheffing kan de overheid trachten de gewenste inkomensverhoudingen te bereiken en zodoende de verdeling van de goederen en inkomen bijsturen. Dit is het inkomensnivellerend beleid dat de overheid kan voeren om de zwaarste schouders de zwaarste lasten te laten dragen. De steunfunctieDe steunfunctie wil zeggen dat de belasting ten aanzien van een andere belasting( en) een deel van hun bestaansrecht heeft en daarmee hun rechtsgrond. Een voorbeeld is de vennootschapsbelasting. Zonder de vennootschapsbelasting, zouden ondernemers bijvoorbeeld makkelijk de belasting kunnen ontlopen door hun onderneming of vermogen in te brengen in een BV. Zonder vennootschapsbelasting zou sprake zijn van een ‘belastingvrij veld’.Conclusie uit bovenstaande is dat de Nederlandse overheid in eerste instantie gebruik maakt van de instrumentele functie als het gaat om fiscale vergroening van het belastingstelsel. Middels de allocatieve functie van belastingheffing probeert de overheid bepaalde consumpties te ontmoedigen, zoals bijvoorbeeld het gebruik van energie. De vraag rijst of de overheid niet allerlei groene belastingen in het leven roept om slechts inkomsten te vergaren. Worden de beoogde financi?le gevolgen en veranderingen in gedragingen daadwerkelijk bereikt? Hier moet dus worden gekeken naar de effectiviteit van een groene belasting. Indien sprake is van een aantoonbaar positief effect op het milieu, voldoen groene belastingen aan het instrumentele doel. Bij het wegblijven van een positief effect op het milieu, leidt een groene belasting slechts tot een verhoging of verschuiving van de belastingdruk. De effecten van een groene belasting komen later aan de orde.1.2.3 Voorwaarden goed belastingstelsel Belastingen mogen slechts krachtens wet worden geheven. De voorwaarden waaraan een goed belastingstelsel moet voldoen, wordt als volgt weergegeven:een belastingstelsel moet rechtvaardig zijn: dat wil zeggen dat het gedragen wordt door de rechtvaardigingsopvattingen binnen de samenleving.een belastingstelsel moet effectief zijn: dat wil zeggen dat de gestelde doelstellingen van fiscaal beleid ook daadwerkelijk moeten worden gerealiseerd.een belastingstelsel moet effici?nt zijn: dat wil zeggen dat de gestelde doelstellingen met zo weinig mogelijk uitvoeringskosten moeten worden verwezenlijkt.Vervolgens heeft W.J. de Langen uit een empirisch onderzoek de grondbeginselen van het Nederlandse belastingrecht afgeleid die in onderling verband aan het belastingrecht ten grondslag liggen. De beginselen zijn een uitwerking van de voorwaarden van een goed belastingstelsel. Hij maakt aan de ene kant een onderscheid tussen de rechts- of verdelingsbeginselen en aan de andere kant de doelmatigheidsbeginselen.De rechts- of verdelingsbeginselen zijn:het draagkrachtbeginselhet profijtbeginselhet beginsel van de bevoorrechte verkrijgingDe doelmatigheidsbeginselen zijn:het welvaartbeginselhet beginsel van de minste pijnhet beginsel van de optimale realisatieDe groene belastingen worden getoetst aan de voorwaarden van een goed belastingstelsel. Dit wordt gedaan aan de hand van een aantal toetsingscriteria. De toetsingscriteria worden in de volgende paragrafen behandeld. Bij de rechts- of verdelingsbeginselen wordt gekeken in hoeverre wordt voldaan aan het principe ‘de vervuiler betaalt’. Bij de doelmatigheidsbeginselen (ook wel economische beginselen genoemd) wordt gekeken naar de economische effecten, met behulp van de tax incidence en de excess burden, en de administratieve lasten. Hierna zullen de beginselen nader worden omschreven voor de beoordeling van de vergroening van het belastingstelsel.Het draagkrachtbeginselDit beginsel houdt in dat belasting kan worden geheven naar rato van de draagkracht van de belastingplichtigen. De zwaarste schouders dienen de zwaarste lasten te dragen. Het is echter niet zo makkelijk om de draagkracht te meten. Het meten van de draagkracht eist inzicht in de maatstaf van draagkracht en de tariefstructuur. De draagkracht kan worden gemeten op basis van het inkomen, vermogen of het verbruik. Nadat de maatstaf van draagkracht bekend is, wordt de tariefstructuur bepaald. Het belastingstelsel kent een degressieve, proportionele dan wel progressieve tariefstructuur. De tariefstructuur dient bijvoorbeeld in geval van een groene belasting progressief of proportioneel te zijn. Degene die vervuilt, wordt ervoor belast. Bij een hoger verbruik dient dan ook relatief meer belasting te worden betaald. Dit is niet het geval bij een degressieve tariefstructuur. Vandaar de voorkeur naar een proportionele of progressieve tariefstructuur. Aan het draagkrachtbeginsel ligt het gelijkheidsbeginsel ten grondslag. Hieruit volgt dat personen met hetzelfde draagkracht ook hetzelfde bedrag aan belasting betalen. Degene die evenveel vervuilt dient ook evenveel aan belasting te betalen. Dit wordt ook wel de horizontale gelijkheid genoemd. Van verticale gelijkheid is sprake indien personen met niet hetzelfde inkomen naar de mate van ongelijkheid ook ongelijk worden belast.Het profijtbeginselDit beginsel houdt in dat wordt geheven op grond van de door de overheid tot stand gebrachte voorzieningen naar de mate waarin het individu daarvan voordeel heeft genoten. De voorwaarde is wel dat de genoten voordeel of veroorzaakte schade enigermate kwantificeerbaar is. Het is echter niet makkelijk om het genoten voordeel of veroorzaakte schade precies te meten. Indien een individu meer profiteert van de politiebescherming dan een ander, is dat moeilijk te meten. Dat probleem doet zich echter vooral voor bij ondeelbare collectieve goederen. De kilometerheffing is een voorbeeld waar de feitelijk verstrekte overheidsprestaties wel meetbaar kunnen worden gemaakt. Het profijtbeginsel wordt dus toegepast in geval er sprake is van een aanwijsbaar profijt van een overheidsdienst. De verontreinigingsheffing is een voorbeeld van de toepassing van het profijtbeginsel.Het beginsel van de bevoorrechte verkrijgingDit beginsel wordt ook wel het buitenkansbeginsel genoemd. Op grond van het beginsel van de bevoorrechte verkrijging, wordt de verkrijger van een bate die in een bevoorrechte positie verkeert in vergelijking met anderen, extra belast. Voorbeelden waarbij dit beginsel wordt toegepast, zijn de successierecht en de kansspelbelasting. Dit beginsel speelt geen rol bij de groene belastingen; derhalve vindt geen toetsing aan dit beginsel plaats.Het welvaartsbeginselHet welvaartsbeginsel moet leiden tot bevordering van de welvaart van de gehele samenleving. Welvaart is een ruim begrip dat veel meer omvat dan alleen geld. Er kan dus een onderscheid worden gemaakt tussen welvaart in enge zin en welvaart in ruime zin. Onder welvaart in enge zin vallen de kwantitatieve aspecten van welvaart. Onder welvaart in ruime zin vallen zowel de kwantitatieve (meetbare) als de kwalitatieve (immateri?le) aspecten van welvaart. De kwaliteit van het milieu valt onder de welvaart in ruime zin. In het vervolg zal ik het hebben over de welvaart in ruime zin. Waar nodig is maak ik een onderscheid tussen de welvaart in enge zin en welvaart in ruime zin. De toepassing van het welvaartsbeginsel kan leiden tot een inbreuk op de rechts- of verdelingsbeginselen. Maar het is juist een inbreuk op de rechtvaardigheid die wordt gemaakt in het belang van de gehele samenleving. Bij toepassing van dit beginsel kunnen eveneens de uitvoeringslasten toenemen, omdat allerlei faciliteiten worden ingebouwd in het belastingstelsel met als doel de welvaart voor de hele samenleving te bevorderen. Dit beginsel kan leiden tot inbreuk van het beginsel van de minste pijn. Er dient dan een afweging plaats te vinden tussen deze twee beginselen. In principe werken alle belastingen verstorend, vanwege de welvaartsverliezen die een belasting met zich meebrengt. Daarentegen kan juist door de fiscaliteit optimaliteit worden bereikt ingeval van een mondiaal probleem. Of zoals Jacobs het uitdrukt: voor gelijkheid moet worden betaald met minder welvaart omdat overheidsingrijpen ter verkleining van ongelijkheid tot effici?ntieverliezen leidt. Het beginsel van de minste pijnHet belastingstelsel dient zodanig te worden ingericht dat dit voor de belastingbetaler het minste pijn oplevert. Dit beginsel pleit voor zo weinig mogelijk ergernis en administratieve lasten voor de belastingbetaler. Een groene belasting kan onwenselijk zijn indien de opbrengst gepaard gaat met hoge inningskosten en hoge uitvoeringskosten. Het belastingstelsel dient effici?nt te zijn ingericht. Een soepel verlopende heffingsprocedure is gewenst. De kosten van de heffing moeten zo laag mogelijk worden gehouden in verhouding tot de opbrengst. Tevens dient een belastingheffing het economisch leven niet te verstoren. Wanneer bijvoorbeeld de benzineaccijns zo hoog is dat de automobilisten in de grensstreek in het buitenland gaan tanken, is er iets goed mis. Te hoge tarieven kunnen leiden tot een weglek van de belastingopbrengsten naar het buitenland, terwijl de consumptie niet wordt be?nvloed. Het beginsel van de optimale realisatieHet beginsel van de optimale realisatie houdt in dat de beginselen nooit ten volle, maar optimaal moeten worden gerealiseerd. Bij de instrumentele functie van belastingheffing kan een spanning ontstaan tussen enerzijds rechtvaardigheid en anderzijds effectiviteit van de belastingheffing. De wetgever dient een goed evenwicht te vinden tussen de verschillende beginselen. Optimaliteit is een subjectief begrip. Wat optimaliteit precies betekent is niet duidelijk. Het kan per persoon verschillen. Optimaliteit blijft dus een kwestie van weging tussen verschillende factoren. Factoren kunnen onder andere zijn het milieu ( immateri?le welvaart) en de opbrengsten van de belasting versus de kosten.1.2.3.0 ToetsingscriteriaAan de hand van de volgende toetsingscriteria wordt gekeken in hoeverre wordt voldaan aan de voorwaarden van een goed belastingstelsel. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de rechts- of verdelingsbeginselen en doelmatigheidsbeginselen. In de volgende sub-paragrafen worden de toetsingscriteria nader omschreven. De toetsingscriteria van de doelmatigheidsbeginselen worden eerst besproken. Daarna zal de toetsingscriterium voor de rechts- of verdelingsbeginselen worden besproken, omdat dit criterium wordt afgeleid van de toetsingscriteria van de doelmatigheidsbeginselen.1.2.3.1Toetsingscriteria voor de doelmatigheidsbeginselen1.2.3.1aDe economische effectenDe economische effecten laat de effectiviteit zien van een groene belasting. In hoeverre worden de doelstellingen bereikt? Voldoet een groene belasting aan de voorwaarden van een pigouviaanse belasting? De economische effecten laten zien in hoeverre het aanbod en de vraag naar het vervuilende goed is gedaald na het invoeren van een groene belasting. Bij de economische effecten wordt gekeken naar de prijsgevoeligheid van het vervuilende goed. Er wordt eveneens gekeken naar de tax incidence. Elasticiteiten spelen een grote rol bij de tax incidence. Een daling van de vraag naar of het aanbod van het vervuilende goed hangt af van de elasticiteiten. Bij de economische effecten wordt eveneens gekeken naar de excess burden. Verhoogt een groene belasting de welvaart? Of juist niet? De economische effecten van een groene belasting worden eveneens gegeven door middel van een aantal onderzoeken door onder andere de SEO. Hierna wordt eerst uitgelegd wat wordt bedoeld met een pigouviaanse belasting. Daarna komt de tax incidence aan bod.Een pigouviaanse belastingAlvorens de vraag te beantwoorden wat een pigouviaanse belasting is, moet worden stilgestaan bij het begrip ‘externaliteiten’. Bij milieukwesties spelen externaliteiten een rol. Milieugoederen zoals schone lucht zijn publieke goederen. Een wordt een onderscheid gemaakt tussen de private goederen en publieke goederen door middel van de volgende twee vragen. Is sprake van rivaliteit? Kunnen individuen worden uitgesloten van de voordelen van een publieke goed? Publieke goederen worden dus gekenmerkt als goederen waarbij niemand is uit te sluiten van het gebruik ervan en goederen waarbij consumptie door de een, niet ten koste gaat van consumptie door de ander. Bij het publieke goederen kan sprake zijn van externaliteiten. Een externaliteit ontstaat als het handelen van een individu/ bedrijf een ander individu/bedrijf be?nvloedt. Dit kan zowel op een negatieve manier dan wel op een positieve manier plaatsvinden. Er wordt dus een onderscheid gemaakt tussen de positieve externaliteiten en negatieve externaliteiten. Indien het handelen van een individu leidt tot een nadeel voor derden is sprake van een negatieve externaliteit. Indien het handelen van een individu leidt tot een voordeel voor derden, is sprake van een positieve externaliteit. Belangrijk is uiteraard wel dat de persoon die de handeling verricht geen rekening houdt met dit externe effect. Milieugoederen zoals schone lucht zijn publieke goederen. Een auto met een hoge uitstoot aan broeikasgassen leidt tot een negatieve externaliteit. Immers, ook derden ondervinden daar een nadeel van. Het zijn slachtoffers van vervuiling. De kosten van vervuiling worden dan verschoven naar de maatschappij.Omdat niemand van het gebruik van milieugoederen kan worden uitgesloten en niemand in beginsel kan worden aangewezen om de kosten van de gegeneerde negatieve externaliteiten te dragen, ontstaat free-rider gedrag en vindt overconsumptie plaats. Overconsumptie is een voorbeeld van marktfalen. In principe leidt het markmechanisme tot een uitkomst dat pareto-efficient is, de zogenaamde first-best. Bij marktfalen kan de marktwerking echter geen optimale oplossing tot stand brengen. Indien de markt zelf niet in staat is om de optimale situatie te bereiken moet een andere oplossing worden gezocht. Bij imperfecte werking van het marktmechanisme op een markt is de meest voor de hand liggende oplossing een ‘second-best solution’. Dit houdt een herinrichting van de markt in, in de meeste gevallen door ingrijpen van de overheid. Een oplossing om negatieve externaliteiten tegen te gaan is het internaliseren van externaliteiten in de prijs, zodat deze negatieve externaliteiten een onderdeel van de prijs worden. In de neoklassieke theorie wordt het aanwezig zijn van milieuaantasting, beschouwd als een negatief extern effect. Bij de aanwezigheid van een externaliteit, is er een verschil tussen de maatschappelijke kosten en private kosten. De staat dient dan ook een correctie te doen plaatsvinden en wel zodanig dat de private kosten weer gelijk zijn aan de maatschappelijke kosten. Private kosten zijn de kosten gemaakt door een individu zonder rekening te houden met de externe kosten. De maatschappelijke kosten zijn de kosten van zowel de individu als de externe kosten die hij veroorzaakt. De private kosten en de externe kosten worden samen dus de maatschappelijk kosten genoemd. De pigouviaanse belasting is bedoeld om het negatieve externe effect van milieuaantasting te internaliseren in de prijs. Uiteraard zijn er ook andere mogelijkheden om negatieve externaliteiten tegen te gaan zoals het vaststellen van een quota, maar ik zal het in mijn scriptie beperken tot de pigouviaanse belasting. Bij een pigouviaanse belasting wordt de nadruk vooral gelegd op milieuvervuiling en lastenverzwaring om die milieuvervuilende activiteiten/goederen te ontmoedigen. Het principe hier is: de ‘vervuiler’ betaalt. De belastinggrondslag van een pigouviaanse belasting wordt gespecificeerd als een uniforme belasting per eenheid externaliteit tegen een tarief dat gelijk is aan de in geld uitgedrukte marginale maatschappelijke schade van die externaliteit in het maatschappelijk optimum. Anders gezegd: elke eenheid vervuiling wordt bij een pigouviaanse belasting belast. Aan de rechts- of verdelingsbeginselen, het profijtbeginsel en het draagkrachtbeginsel ( ook het gelijkheidsbeginsel), wordt dan voldaan. De pigouviaanse belasting kenmerkt zich hierdoor als een straf op vervuiling, waarmee kan worden bereikt dat consumenten hun gedrag zullen aanpassen en de vervuiling wordt gereduceerd. Van de opbrengsten wordt impliciet aangenomen dat zij lump-sum worden teruggesluisd, dat wil zeggen: de opbrengsten van de pigouviaanse belasting kunnen worden besteed ten gunste van het milieu of voor een verlaging van andere belastingen. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het financieren van milieusubsidies. Derhalve, een groene belasting die de bovenstaande karakteristieken vertoont, is een pigouviaanse belasting. Tax incidenceVan wie beoogd wordt een belasting te heffen en door wie ze moet worden afgedragen is duidelijk: dit is immers vastgelegd in de wet. Echter, degene die volgens de wet belastingplichtig is en die dus de belasting betaalt, hoeft economisch niét degene te zijn die de belasting uiteindelijk ‘draagt’. Er wordt een onderscheid gemaakt naar de statutory incidence en de economic incidence. De statutory incidence geeft aan wie de wettelijke verplichting heeft tot het doen van de aangifte. Omdat prijzen kunnen veranderen door de komst van een groene belasting, zegt de statutory incidence niets over degene op wie de belasting uiteindelijk drukt. Immers, een belasting op de producent kan worden afgewenteld op de consument. De economic incidence laat dus een verandering zien in het re?le inkomen veroorzaakt door een groene belasting. De economic incidence leidt tot gedragsveranderingen waardoor een ander vraag en aanbod tot stand komt. Bijvoorbeeld bij een groene belasting die de mate van vervuilende input-factoren belast. Bij een dergelijke belasting wordt de producent belast voor het aanwenden van de vervuilende input-factoren: de producent betaalt de belasting volgens de wet. Echter, als de producent de kostprijs van haar product verhoogt met de betaalde belasting per product, betaalt hij dan nog steeds zelf de belasting? In dat geval betaalt de consument de belasting: door het doorberekenen van de belasting in de kostprijs, betaalt de consument een hogere prijs, waardoor zijn re?le inkomen lager wordt en dus de consument de belasting draagt.De economic incidence hangt van verschillende factoren af. Het belangrijkste is de marktvorm. Is sprake van een competitieve markt? De economic incidence in een competitieve markt is afhankelijk van elasticiteiten. Die bepalen namelijk het verloop van de vraag en aanbodcurven. Tevens is de economic incidence afhankelijk van de mobiliteit van productiefactoren. Partieel evenwicht versus algemeen evenwichtEr kan een onderscheid worden gemaakt naar de tax incidence van een partieel evenwicht en de tax incidence van een algemeen evenwicht. Met een algemeen evenwicht wordt bedoeld dat wordt gekeken naar de effecten van een belasting op de economie als geheel. Een voorbeeld zijn de gevolgen van de vliegbelasting. De vliegbelasting heeft immers ook gevolgen gehad voor de Nederlandse economie. Er kan eveneens worden gekeken naar de effecten op de internationale vliegmarkt. Er wordt dus niet alleen gekeken naar de daling van het passagiersverkeer. Een ander voorbeeld zijn de gevolgen van de energiebelasting. De energiebelasting heeft invloed op de werkgelegenheid. De re?le waarde van de lonen wordt niet alleen bepaald door de hoogte van loon, maar ook door de prijzen van de goederen waar het loon aan wordt besteed. In een open economie kan bijvoorbeeld een deel van de lasten van de energiebelasting worden afgewenteld op het buitenland. Dit zijn allemaal voorbeelden indien de effecten op de gehele economie wordt bestudeerd. Bij een partieel evenwicht wordt slechts de markt bestudeerd waarop de belasting betrekking heeft. Ik zal mij in deze scriptie beperken tot het partieel evenwicht. Hierna zal ik de elasticiteiten bespreken die een rol spelen bij de economic incidence.ElasticiteitenVolgens bovenstaande spelen elasticiteiten een grote rol bij economic incidence. ‘The amount by which prices rises-the extent to which consumers bear a tax-depends on the shape of the demand and supply curves, not on whom the tax is levied.’ De verandering in de vraaghoeveelheid of aanbodhoeveelheid door een prijsstijging van het goed bijvoorbeeld doordat de belasting doorberekend wordt in de kostprijs, wordt de elasticiteit genoemd. Bij de werking van het prijsmechanisme dient rekening te worden gehouden met de prijselasticiteit van de vraag naar het product en of er alternatieve producten zijn die minder schadelijk zijn voor bijvoorbeeld het milieu. Absoluut gezien wordt de elasticiteit uitgedrukt in een cijfer 0 tot 1. Is de elasticiteit van vraag en/of aanbod 0, dan is de vraag en/of aanbod van het goed perfect inelastisch; is het oneindig groot, dan is het perfect elastisch. Bij perfecte inelasticiteit, treedt géén verandering op in de vraag en/of aanbod bij een prijsverandering. Een perfecte vraag en/of aanbod elastisiteit leidt tot een oneindige grote verandering op een verandering in de prijs. Zodra de elasticiteit groter is dan 0, treedt een verandering op. De mate van verandering is hiermee afhankelijk van de mate van elasticiteit. Indien het aanbod van een goed elastischer is dan de vraag, zullen de kopers van het goed naar rato een hogere last van de belasting dragen. Indien de vraag elastischer is dan het aanbod, zullen de aanbieders naar rato een hogere last van de belasting dragen. Het kan ook voorkomen dat beide partijen de last dragen: in dat geval delen zij samen de economic incidence. Dit is het geval wanneer zowel de vraag als het aanbod van het goed elastisch zijn. Alleen bij een perfect elastisch of perfecte inelastische vraag en/of aanbod zal de last van de belasting slechts door één partij worden gedragen.De invoering van de belasting kan dus een negatieve invloed hebben op zowel het gedrag van consumenten als van producenten. Het consumentensurplus en producentensurplus dalen door de invoering van de belasting. De factoren die de prijselasticiteit be?nvloeden zijn:De intensiteit van de behoefteDe gevoeligheid van de vraag naar een prijsverandering van een product hangt af van de intensiteit van de behoefte van het soort goed/ product. De typen goederen worden als volgt weergegeven:Een primair goed: dit zijn de noodzakelijke goederen. Een prijsverandering leidt nauwelijks tot een verandering naar de vraag van het goed.Een giffengoed: dit zijn goederen waar de consument meer van koopt indien de prijs stijgt.Een indifferent goed: dit zijn goederen waar de aanschaf niet afhankelijk is van de prijs van het goed.De hoogte van het inkomenDe gevoeligheid van een product hangt ook af van de hoogte van het inkomen. Hier worden dan ook verschillende type goederen onderscheiden, namelijk:Een inferieur goed: dit zijn goederen waar de consument minder van gaat kopen indien zijn inkomen stijgt. De inkomenselasticiteit is hier negatief.Een luxe goed: ook wel secundaire goederen genoemd. Dit zijn goederen die niet direct in de eerste levensbehoefte van een consument voorzien. De inkomenselasticiteit is groter dan 1. De consumptie van luxe goederen neemt relatief meer toe.Een primair goed: dit zijn de noodzakelijke goederen. Een inkomensverandering leidt nauwelijks tot een verandering naar de vraag van het goed.De substitutiemogelijkhedenBij meerdere substitutiemogelijkheden zijn de prijselasticiteiten hoger.Het aandeel van de besteding in de totale consumptieDe prijselasticiteit is gering indien het aandeel van de besteding in de totale consumptie klein is.Goederen die complementair zijn aan dure consumptiegoederen zijn betrekkelijk weinig gevoelig voor prijsstijging.Excess burdenAls is bepaald wie de belasting draagt, is een andere belangrijke vraag hoe verstorend de belasting eigenlijk is. Economen zijn ge?nteresseerd in de economic incidence, omdat deze inzichten verschaft in de veranderingen in welvaart als gevolg van een groene belasting. Met andere woorden: wat is de excess burden van de belasting? Excess burden kan worden omschreven als het welvaartsverlies dat de belasting met zich meebrengt. Een belasting met een hoge excess burden is een inbreuk op de welvaart van degene op wie de economic incidence rust en dus onwenselijk. Hoe elastischer de prijselasticiteit van de vraag naar of aanbod van het goed, des te hoger is de excess burden. Hoe elastischer de vraag en of aanbod van het goed, hoe verstorend een belasting is. De excess burden is dus positief gecorreleerd aan de vraag of aanbod elasticiteit.Green dividendDe marginale excess burden wordt wel omschreven als de optelsom van de blue welfare en de green welfare. Er wordt dus gekeken naar de totale effecten op de welvaart. Alle gevolgen van een groene belasting worden gemeten. Indien zowel de blue dividend als de green dividend positief zijn, is sprake van double dividend. De green welfare wordt ook wel de positieve dividend genoemd en de blue welfare, de negatieve dividend. Bij de green welfare gaat het om de immateri?le effecten onder andere een betere kwaliteit van het milieu. De blue welfare kijkt naar de materi?le effecten onder andere de lonen. Ik beperk mij tot het partieel evenwicht en zal het alleen hebben over de green dividend. Concluderend: tegenover een welvaartsverlies van een groene belasting, staat een welvaartswinst in termen van minder vervuiling, de green dividend. De green dividend, de welvaartswinst door een afname van milieuvervuiling, hangt af van de vraag en aanbod elasticiteiten. Bij een relatief hoge elasticiteit vindt een daling plaats van de vraag naar en het aanbod van het vervuilende goed. Dit leidt tot een green dividend. Maar bij een hoge elasticiteit kan het zijn dat bij een verder verhoging van de groene belasting, de opbrengsten kunnen dalen. De belastingbasis wordt ge?rodeerd, omdat er een daling plaatsvindt van de vraag naar en aanbod van het vervuilende goed. Er dient dus een afweging te worden gemaakt tussen de green dividend en de belastingopbrengsten.Bij een relatief lage elasticiteit vindt een geringe daling plaats van de vraag naar en het aanbod van het vervuilende goed. Dit leidt tot een geringe dividend. De opbrengsten blijven constant, doordat de vraag naar en aanbod van het vervuilende goed nauwelijks daalt. Dus dient een afweging te worden gemaakt tussen de green dividend en de belastingopbrengsten 1.2.3.1bIngewikkeldheid van de fiscale regelgevingEen belastingstelsel dient effici?nt te zijn. Het moet voldoen aan het beginsel van de minste pijn. Het mag duidelijk zijn dat over de meetbaarheid van de ingewikkeldheid van de fiscale regelgeving discussies kan ontstaan. Wanneer is iets ingewikkeld? Dit kan van persoon tot persoon verschillen. Ingewikkeldheid is dan ook een subjectief begrip. Een theoretisch aangrijpingspunt voor de ingewikkeldheid van fiscale regelgeving kan worden gevonden in de indeling van Cooper. Cooper maakt een onderscheid tussen verschillende niveaus bij de toetsing van de ingewikkeldheid van de fiscale regelgeving.Het eerste niveau betreft de belastinggrondslag: is er één belastinggrondslag of zijn er meerdere?Het tweede niveau betreft de wijze van heffing over de belastinggrondslag: is sprake van slechts één tarief of zijn er verschillende tarieven? Is er een vrijstelling van toepassing? Bij dit niveau kan ook worden gedacht aan de manier van heffen, bijvoorbeeld rechtstreeks bij de belastingbetaler of via een intermediair.Het derde niveau betreft de “expressie” of duidelijkheid of kenbaarheid van de regelgeving voor belastingplichtigen: kan de belastingplichtige de bepalingen nog wel doorgronden?Het vierde niveau betreft de complexiteit van de administratieve verplichtingen. Een belasting moet zo weinig mogelijk ergernis en zo weinig mogelijk administratieve rompslomp met zich meebrengen.1.2.3.2 Toetsingscriterium voor de rechts- of verdelingsbeginselen1.2.3.2aHet principe ‘de vervuiler betaalt’ Een groene belastingstelsel is rechtvaardig indien wordt voldaan aan ‘de vervuiler betaalt principe’. Dit is niets anders dan het opleggen van een belasting aan degene die vervuilt. Wanneer gevolgen van productie of consumptie niet of onvoldoende tot uitdrukking komen in de marktprijs van een product of een dienst is het verdedigbaar dat de overheid heffingen invoert om deze effecten geheel of gedeeltelijk te internaliseren. Een dergelijke heffing leidt dus tot een rechtvaardige verdeling van deze kosten. Deze kosten worden ook wel de externe kosten genoemd. De externe kosten zijn uitvoerig besproken in de vorige sub paragraaf. Individuen met hetzelfde verbruik van het vervuilende goed dienen evenveel aan belasting te betalen. Dit wordt ook wel de horizontale gelijkheid genoemd. Degene die van het vervuilende goed profiteert, dient de kosten voor zijn rekening te nemen. Een groene belasting moet dus worden gebaseerd op het principe ‘de vervuiler betaalt’ om aan de rechtvaardigheidsvoorwaarde te voldoen. Tevens dient mijns inziens de opbrengsten te worden besteed aan de bescherming/verbetering van het milieu. 1.3 Vergroening van het belastingstelsel1.3.1 AlgemeenDe belangstelling voor het milieu neemt wereldwijd toe. De zorgen omtrent het klimaat en de wens een duurzame leefomgeving te cre?ren, nemen steeds toe. De zorgen omtrent de gevolgen van het broeikaseffect en de overtuiging dat het gedrag van de mens hiervan mede een oorzaak is, nemen steeds toe. Het terugdringen van dit milieuprobleem vormt de laatste jaren een onmisbaar onderdeel op de agenda’s van politici. Sinds de jaren zeventig zijn de groene belastingen een onmisbaar onderdeel van het Nederlands belastingstelsel. Er wordt veelvuldig gediscussieerd over de mogelijkheid om het Nederlandse belastingstelsel te vergroenen. Door middel van positieve prikkels en negatieve prikkels wordt een schoner milieu nagestreefd. De overheid gebruikt steeds meer groene belastingen en soortgelijke fiscale instrumenten om de toestand van het milieu te behouden, te beschermen of te verbeteren. In algemene zin betekent de term “vergroening” het afstemmen van de wijze van belastingheffing op milieudoelen. Met vergroening wordt bedoeld een verhoging van belastingen op activiteiten die schadelijk zijn voor het milieu of het verlagen van belastingen op milieuvriendelijke activiteiten. In tegenstelling tot een verhoging van bestaande belastingen kunnen tevens nieuwe belastingen worden ingevoerd ter uitvoering van het milieubeleid. Andere termen voor groene belastingen zijn ecologische belastingen, milieubelastingen en milieuheffingen.In het begin is reeds aangegeven dat fiscale vergroening een ruim begrip is. Onder fiscale vergroening vallen milieubelastingen, milieuheffingen en ‘groene’ elementen in fiscale regelingen. Ik zal in de volgende twee subparagrafen de definities weergeven van deze termen. Ik ben het met J.C. Bongaerts eens dat duidelijke verschillen bestaan tussen een milieubelasting en een milieuheffing op het gebied van de doelstelling en de besteding van de inkomsten. In subparagraaf 3 komen enkele groene elementen in fiscale regelingen aan de orde. In subparagraaf 4 worden zowel voor- als tegen argumenten aangehaald betreffende het nut van een groene belasting.1.3.2MilieubelastingenMilieubelastingen hebben in de eerste plaats een budgettair doel: namelijk inkomsten voor de staat bezorgen. Bij een milieubelasting staat de budgettaire functie voorop en is de bestemming ervan nog niet vastgesteld. Uiteraard kan een milieubelasting leiden tot een positief effect op het milieu. Dit is echter een afgeleid positief effect. Ergo is sprake van een budgettaire opbrengst en mogelijk ook een afgeleid positief effect. Voorbeelden van een milieubelasting zijn de energiebelasting en de inmiddels afgeschafte vliegbelasting. Deze twee milieubelastingen worden onderzocht in de volgende twee hoofdstukken. Volgens Bongaerts is ook sprake van een milieubelasting indien de inkomsten die worden verworven ter uitvoering van het milieubeleid worden bestemd. Ik spreek in dit verband liever van een milieuheffing, waarbij het milieubeleid voorop staat.1.3.3MilieuheffingenMilieuheffingen hebben in tegenstelling tot de milieubelastingen in de eerste plaats als doel het milieubeleid van de overheid te ondersteunen. Ten eerste zijn milieuheffingen als een alternatief instrument in vergelijking met milieu administratieve voorschriften voor de betrokkenen interessant. Ten tweede kan de betrokkene ervan uitgaan dat de inkomsten aan de oplossing van het specifieke milieuprobleem, waarmee hij te maken heeft en waarvoor hij betaalt, besteed worden. De afvalstoffenheffing is een voorbeeld van een milieuheffing. Milieuheffingen kunnen op hun beurt weer worden onverdeeld in de volgende soorten:Bestemmingsheffingen Het accent ligt hier op het verhaal van de door de overheid te financieren maatregelen in het kader van het milieubeleid op de verontreiniger. Een bestemmingsheffing heeft wel in eerste instantie een budgettaire functie, maar de opbrengst wordt afgezonderd voor een van te voren bepaalde milieu-bestemming. Er wordt vooraf bepaald dat de opbrengsten dienen ter vervulling van het milieubeleid.Regulerende heffingen Met regulerende heffingen wordt bedoeld dat de heffing moet leiden tot gedragsveranderingen van producenten en/of consumenten. Met de regulerende heffing heeft de milieubelasting gemeen dat maatschappelijk ongewenst gedrag wordt afgeremd. Bij een regulerende heffing is dit echter het primaire doel, terwijl bij een milieubelasting ‘slechts’ sprake is van een gewenst neveneffect. 1.3.4‘Echte’ groene belastingen en ‘groene’ elementen in fiscale regelingenMijns inziens hebben zowel milieubelastingen als milieuheffingen als doel het verbeteren van het milieu en kwaliteit van het leefmilieu. Zowel de milieuheffingen als de milieubelastingen zijn in het leven geroepen om bepaalde ongewenste activiteiten te verminderen dan wel te voorkomen. Ik denk dan aan het instrumentele doel van belastingheffing en dan met name aan de allocatieve functie van belastingheffing. Bij alle in Nederland gebezigde milieuheffingen staat mede voorop het vergaren van opbrengsten. Ik maak dan ook een onderscheid tussen ‘echte’ groene belastingen (hierna: groene belastingen) en ‘groene’ elementen in fiscale regelingen. Zowel de milieubelastingen als de milieuheffingen vallen onder de term ‘echte’ groene belastingen. Daarnaast kunnen groene elementen voorkomen in het fiscale stelsel als onderdeel van een ‘gewone’ belasting. In voorgaande paragraaf is al een beeld geschetst van de ‘echte’ groene belastingen. Tevens worden in de volgende hoofdstukken de vliegbelasting en de energiebelasting uitvoerig besproken. In deze subparagraaf worden enkele ‘groene’ elementen in fiscale regelingen kort beschreven met als het doel het schetsen van een beeld van wat hiermee wordt bedoeld. Milieu-investeringsaftrek en energie-investeringsaftrekDe milieu-investeringsaftrek is een fiscale regeling die dient ter bescherming van het milieu. De milieu-investeringsaftrek geldt voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen. Deze regeling voorziet in een aftrek van de fiscale winst met als gevolg een lagere belastbare winst. De verleende aftrek gaat ten koste van de belastinginkomsten voor de overheid. Een vergelijkbare regeling is de energie-investeringsaftrek. Ook hier wordt een bepaald percentage in mindering gebracht op de fiscale winst.BPM Indien gebruik wordt gemaakt van de openbare weg in Nederland, wordt de auto-bezitter belastingplichtig voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De auto-bezitter registreert de nieuwe auto en ter zake van de registratie is hij BPM verschuldigd. Deze regeling geldt voor personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s. Per april 2008 is de te betalen BPM afhankelijk gesteld van een energielabel. Deze regeling is ingevoerd met betrekking tot zuinige auto’s. Op grond van deze regeling geldt voor auto’s met een lage CO2-emissie een lager tarief dan voor ‘normale’ auto’s. Er wordt voldaan aan de regeling indien de emissie uitstoot van de diesel auto minder is dan 5 roetdeeltjes per kilometer. Er ligt momenteel een wetsvoorstel met betrekking tot de kilometerheffing. Wanneer dit wetsvoorstel wordt ingevoerd, is nog niet duidelijk. De kilometerheffing dient ter vervanging van onder meer de BPM. De kilometerheffing is een heffing naar gereden kilometers, het gebruik van de weg. Met het gebruik van de weg wordt het milieu belast. Immers, de externe kosten ontstaan indien de auto wordt gebruikt. Indien negatieve effecten moet worden verminderd of vermeden, is het effectiever het gebruik van de auto te belasten. Eén van de kritiekpunten van de kilometerheffing is de inbreuk op de privacy. Het gaat hier om informatie betreffende de ritten, tijdstippen en locaties. De vraag is natuurlijk of de kilometerheffing nog zal worden ingevoerd.1.3.5 Voor- en tegen argumenten van een groene belastingDe vraag die kan worden gesteld is wat de bedoeling is van een groene belasting. Wat probeert de overheid ermee te bereiken? Waarom worden er groene belastingen ingevoerd? Uiteindelijk zullen de antwoorden allemaal uitkomen op één doel, namelijk het realiseren van een schoner milieu. Het op een verantwoorde wijze omgaan met beschikbare hulpmiddelen moet leiden tot een schoner milieu. Concreet gezegd, moeten bijvoorbeeld grondstoffen op een effici?nte manier worden gebruikt en het gebruik van energie worden verminderd. De belangrijkste redenen ∕ argumenten om een groene belasting in te voeren, zijn de volgende:het zijn bijzonder doeltreffende instrumenten voor de internalisering van externe kosten, met andere woorden: de kosten van milieugebruik en –schade (en herstel daarvan) moeten direct opgenomen worden in de prijzen van de goederen, diensten of activiteiten die deze kosten en schade veroorzaken; ook dragen zij bij aan uitvoering van het beginsel ,, de vervuiler betaalt” en aan de integratie van economisch en milieubeleid.ze kunnen zowel consumenten als producenten stimuleren om hun gedrag te veranderen en hulpbronnen ,, milieu-efficienter” te gebruiken, innovatie en structurele veranderingen te bevorderen en te zorgen voor een beter naleving van de regelgeving.ze kunnen leiden tot meer inkomsten die gebruikt kunnen worden om de milieu-uitgaven te vergroten, en/of om belastingen op arbeid, kapitaal en spaargeld te verlagen.ze kunnen bijzonder doeltreffende beleidsinstrumenten vormen voor de aanpak van actuele milieuprioriteiten betreffende zulke uiteenlopende bronnen van verontreiniging als verkeersemissies (waaronder lucht- en zeevaart), afval (bijvoorbeeld verpakking) en chemicali?n in de landbouw (bijvoorbeeld pesticiden en kunstmest).Zijn de groene belastingen daadwerkelijk zo effici?nt? Of is dit slechts een ,,fiscale omweg” om belastinginkomsten te vergaren? In de praktijk worden dan ook tal van tegenargumenten genoemd betreffende groene belastingen. Hieronder zullen paar voorbeelden worden gegeven van argumenten tegen groene belastingen.Groene belastingen zijn dirigistisch. Groene belastingen zijn in de praktijk niets anders dan pogingen van de overheid om beslag te leggen op het vermogen van de particuliere sector.Groene belastingen zijn ontsturend. Hiermee wordt bedoeld dat de groene belastingen beslag leggen op de financi?le middelen van de industrie, terwijl de groene belastingen juist dienen om het industri?le milieubeleid te ondersteunen. Groene belastingen zijn niet geschikt om het beoogde milieudoel te realiseren. Een groene belasting kan leiden tot verschuiving van het milieuprobleem. Namelijk het verplaatsen van economische activiteiten naar elders op de wereld. Het zijn vaak de ontwikkelingslanden die hier de dupe van worden.Groene belastingen zijn onproductief. Groene belastingen zijn slechts een ,,fiscale omweg” om belastinginkomsten te genereren. 1.4 Het Europees kader van de groene belastingenVanaf 1987 kende het EG verdrag een aparte milieuparagraaf, op grond waarvan er op EU niveau milieubeleid kon worden gevoerd. De bevoegdheden op het gebied van milieu zijn voorts versterkt door het Verdrag van Maastricht. Binnen de Gemeenschap is dus niet alleen de economische groei van belang, maar eveneens het milieu. Op grond van artikel 191 lid 1 VWEU wordt gestreefd naar het behoud, bescherming, verbetering van de kwaliteit van het milieubeleid, de bescherming van de gezondheid van de mens, behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen en als laatste naar de bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen. Het tweede lid van artikel 191 VWEU bepaalt dat de Gemeenschap streeft naar een hoog beschermingsniveau. Dit beleid is gebaseerd op het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieu aantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het vervuiler-betaalt-beginsel. Dit beginsel kennen we ook op nationaal niveau en wil niks anders zeggen dan dat de veroorzakers van verontreiniging de kosten daarvan voor hun rekening dienen te nemen. Op nationaal niveau spelen EU richtlijnen en verordeningen, ook wel secundaire Europese wetgeving genoemd, een belangrijke rol voor de groene belastingen. De Gemeenschap kent richtlijnen op het gebied van accijnzen en belastingen op energieproducten en elektriciteit. Energie werd voor 2004 belast middels de accijns op Minerale Oli?n, de Brandstoffenbelasting en de Regulerende Energiebelasting. In Nederland zijn deze heffingen onder invloed van de Europese regelgeving sinds 1 januari 2004 ge?ntegreerd tot één belasting, de Energiebelasting. Verder kent de Gemeenschap specifieke milieurichtlijnen die gevolgen kunnen hebben voor het milieubeleid. Deze laatste dient het handelsverkeer in bepaalde milieuschadelijke producten te reguleren. Nederland mag geen invoerheffing op milieuvervuilende producten uit andere lidstaten opleggen met als argument dat deze producten het milieu in Nederland ernstig bedreigen. Op grond van artikel 34 en 35 van het VWEU verdrag zijn kwantitatieve invoerbeperkingen en uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking verboden tussen de lidstaten. Maar de bepalingen van de artikelen 34 en 35 vormen geen beletsel voor verboden of beperkingen van invoer, uitvoer of doorvoer, welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten, het nationaal artistiek historisch en archeologisch bezit of uit hoofde van bescherming van de industri?le en commerci?le eigendom. Deze verboden of beperkingen mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormen. Artikel 36 vormt hierdoor wellicht een begrenzing van het Verdrag voor nationaal milieubeleid. Artikel 36 wordt toegepast op basis van het noodzakelijkheids- en evenredigheidsvereiste. Het noodzakelijkheidvereiste houdt in dat een lidstaat aannemelijk dient te maken dat de maatregel noodzakelijk is om het nagestreefde doel te bereiken. Het evenredigheidsbeginsel kijkt of het nagestreefde doel proportioneel is. Met het nagestreefde doel wordt bedoeld het specifieke doel, bijvoorbeeld energiebesparing en niet het algemene belang namelijk milieubescherming. Wanneer is sprake van een maatregel van gelijke werking? In het arrest Dassonville wordt een ruime definitie gegeven. Volgens het Hof valt iedere handelsregeling van de lidstaten die de intra- communautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren onder. Op grond van artikel 113 VWEU stelt de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen de bepalingen vast die betrekking hebben op de harmonisatie van wetgevingen inzake de omzetbelasting, de accijnzen en de andere indirecte belastingen, voor zover deze harmonisatie noodzakelijk is om de instelling van de interne markt te bewerkstelligen en concurrentieverstoringen te voorkomen. Mijns inziens is harmonisatie van belastingwetgevingen van lidstaten gewenst indien het gaat om de milieuproblematiek. Harmonisatie van belastingwetgevingen op wereldniveau zou wellicht een oplossing kunnen zijn om een steentje bij te dragen aan het milieuproblematiek. Immers, de milieuproblematiek is een mondiaal probleem. Helaas is harmonisatie van belastingwetgevingen van alle staten op mondiaal niveau een onmogelijke procedure, maar harmonisatie van belastingwetgevingen op EU niveau wel. Op de gemeenschappelijke markt zou wel een verschil kunnen worden gemaakt aan de hand van de hoogte van de vervuilingsgraad. Het is immers niet eerlijk indien een land dat minder vervuilende eenheden afstoot, evenveel voor zijn rekening neemt dan een land die meer uitstoot. Derhalve, de nationale wetgevingen dienen nader tot elkaar worden gebracht wat betreft de groene belastingen, indien dit voor de werking van de gemeenschappelijke markt noodzakelijk is. 1.5 Groene belasting: voldaan aan voorwaarden van een goed belastingstelsel? In de tweede paragraaf van hoofdstuk 1 worden de voorwaarden genoemd waar een goed belastingstelsel aan moet voldoen. Tevens worden ter nadere invulling van de voorwaarden van een goed belastingstelsel de verschillende beginselen genoemd. In dit hoofdstuk wordt een groene belasting getoetst aan de voorwaarden van een goed belastingstelsel. Bij de toetsing van een groene belasting wordt in het algemeen gekeken naar de rechtvaardigheid, de effecten en effici?ntie van een groene belasting. In de volgende hoofdstukken wordt specifiek ingegaan op de vliegbelasting en de energiebelasting. Toetsing vindt plaats aan de beginselen die een uitwerking zijn van de voorwaarden van een goed belastingstelsel. De beginselen zijn in de tweede paragraaf nader omschreven aan de hand van een aantal toetsingscriteria. Bij de rechts- of verdelingsbeginselen wordt gekeken in hoeverre wordt voldaan het principe ‘de vervuiler betaalt’. Bij de doelmatigheidsbeginselen wordt gekeken naar de economische effecten en de ingewikkeldheid van de belastingwetgeving. 1.5.1 Groene belasting: rechtvaardig?Groene belastingen zouden niet worden ingevoerd, indien de wereld geen last zou ondervinden van onder andere de klimaatsveranderingen, uitputting van grondstoffen, erosie en het menselijk handelen met name door bosbouw, landbouw etcetera. Overheidsingrijpen is gewenst, omdat anders niet voldoende rekening wordt gehouden met het milieu. Om verdere aantasting van het milieu tegen te gaan worden onder andere groene belastingen ingevoerd. De reden hiervan is door het prijsmechanisme de vraag naar en het aanbod van het vervuilende goed te verminderen dan wel de opbrengsten van de belastingen te besteden aan milieubeleid onder andere door te stimuleren in nieuwe duurzame technologie?n middels subsidies. Middels de allocatieve functie van belastingheffing tracht de overheid invloed uit te oefenen op de samenstelling van de productie- en het consumptiepatroon. De overheid voert groene belastingen in met een budgettaire doel en milieudoel. Is in eerste instantie sprake van een milieudoel bijvoorbeeld bij regulerende heffingen en bestemmingsheffingen, wordt mijns inziens voldaan aan het principe ‘de vervuiler betaalt’. . Er vindt immers heffing plaats op grond van het verbruik van het goed. Hoe hoger het verbruik van het vervuilende goed, des te hoger de groene belasting. Volgens het draagkrachtbeginsel dienen personen met hetzelfde draagkracht ook hetzelfde bedrag aan belasting te betalen. Dit geldt dan ook voor het verbruik van het vervuilende goed. De maatstaf bij een groene belasting is ?het verbruik? in plaats van ?het inkomen?. Degene die profiteert van het vervuilende goed, betaalt er dus voor. Er wordt onder andere gebruik gemaakt van wegen, wat leidt tot milieuverontreiniging. De veroorzaakte schade moet worden betaald. Dit vloeit voort uit het profijtbeginsel. Tevens worden de opbrengsten gebruikt voor het milieubeleid. De opbrengsten kunnen worden gebruikt voor het streven naar een duurzame economie door onder andere subsidies te verstrekken ter stimulering van duurzame technologie?n.Indien sprake is van het vergaren van opbrengsten zonder een specifiek doel, wordt in eerste instantie voldaan aan het principe ?de vervuiler betaalt?. Maar de opbrengsten worden nu niet gebruikt voor het milieubeleid. De groene belasting wordt niet besteed aan het milieu, maar is slechts een ,,fiscale omweg” om opbrengsten te vergaren. Eventueel zou de belasting wel leiden tot vermindering van vraag en aanbod van het vervuilende goed. Er kan een positief afgeleid effect optreden. Dit positief effect hangt af van de prijselasticiteit van het vervuilende goed. Is het vervuilende goed substitueerbaar door andere milieuvriendelijke goederen? Indien een positief afgeleid effect door de groene belasting plaatsvindt, wordt voldaan aan het principe ?de vervuiler betaalt?. Immers, het verbruik is belast. Het is dan niet slechts een ,,fiscale omweg” om opbrengsten te vergaren voor de schatkist. Dit is uiteraard anders indien wordt gesubstitueerd door andere milieuonvriendelijke goederen. Dit leidt tot een minder sterke effect van de groene belasting. Bij een groene belasting dienen er geen vrijstellingen te gelden zoals bij de vliegbelasting het geval is. Immers, een ieder vervuilt. Ook het vrachtverkeer. Er kunnen wel vrijstellingen gelden ter stimulering van duurzame technologie?n. De groene belasting kenmerkt zich als een straf op vervuiling, waarmee invloed wordt uitgeoefend op het gedrag van individuen/ gebruikers van het vervuilende goed. Tevens dienen de opbrengsten te worden gebruikt ten gunste van het milieu. Indien aan beide voorwaarden wordt voldaan, is een groene belasting rechtvaardig. Indien slechts sprake is van een budgettaire doel waarbij de opbrengsten vloeien in de algemene middelen, is een groene belasting niet rechtvaardig. Dit is eveneens het geval indien een positief neveneffect plaatsvindt.1.5.2Groene belasting: effectief?In deze paragraaf wordt gekeken naar de effectiviteit van een groene belasting. Effectiviteit is de tweede voorwaarde van een goed belastingstelsel. De belangrijke beginselen die behoren tot de effectiviteit, is de beginsel van de optimale realisatie en het welvaartsbeginsel. Om de effectiviteit te kunnen bepalen, wordt gekeken naar de tax incidence en de excess burden. Elasticiteiten spelen een grote rol bij de economic incidence. De vraag of groene belastingen positieve milieueffecten hebben op het milieu, hangt af van de prijselasticiteit van het vervuilende goed. Dat is de mate waarin consumenten en producenten bij hun vraag naar het vervuilende goed rekening houden met een prijsverhoging op het vervuilende goed. De prijselasticiteit verschilt per type goed. Tevens zal de aanwezigheid van kwalitatief goede milieuvriendelijke alternatieven, waarvoor minder of geen belasting hoeft te worden betaald, eveneens een rol spelen bij de effectiviteit van een groene belasting.1.5.2.1 De economische effecten van een groene belastingEen pigouviaanse belasting is bedoeld om het negatieve externe effect van milieuaantasting te internaliseren in de prijs. Bij een pigouviaanse belasting wordt de nadruk vooral gelegd op milieuvervuiling en lastenverzwaring om die milieuvervuilende activiteiten/goederen te ontmoedigen. Het principe hier is: de ‘vervuiler’ betaalt. De belastinggrondslag van een pigouviaanse belasting wordt gespecificeerd als een uniforme belasting per eenheid externaliteit tegen een tarief dat gelijk is aan de in geld uitgedrukte marginale maatschappelijke schade van die externaliteit in het maatschappelijk optimum. Anders gezegd: elke eenheid vervuiling wordt bij een pigouviaanse belasting belast. Van de opbrengsten wordt impliciet aangenomen dat zij lump-sum worden teruggesluisd, dat wil zeggen: de opbrengsten van de pigouviaanse belasting kunnen worden besteed ten gunste van het milieu of voor een verlaging van andere belastingen. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het financieren van milieusubsidies. Derhalve, een groene belasting die de bovenstaande karakteristieken vertoont, is een pigouviaanse belasting. Door middel van een vraag en aanbod diagram, wordt de tax incidence ge?llustreerd bij verschillende elasticiteiten. Dit zal uiteindelijk een beeld moeten vormen van de economische effecten van een groene belasting bij verschillende typen goederen.In bovenstaand grafiek zijn zowel de vraag als het aanbod van het vervuilende goed elastisch. P0 en Q0 vormen het oorspronkelijk marktevenwicht. Po is de evenwichtsprijs en Q de evenwichtshoeveelheid. De vraag en aanbod van het goed zijn in evenwicht en dus aan elkaar gelijk. Indien een groene belasting wordt ingevoerd op de producenten, verschuift de aanbodcurve naar links. Indien de prijs stijgt, zullen producenten meer aanbieden. De aangeboden hoeveelheid neemt dus toe. Aangezien bij P0 de gevraagde hoeveelheid groter is dan de aangeboden hoeveelheid, zal de prijs moeten stijgen naar P1. Om weer in evenwicht te komen, zal de aangeboden hoeveelheid moeten afnemen. Dit zal zich herstellen totdat de vraag en het aanbod van het goed weer in evenwicht is. De nieuwe evenwichtsprijs is P1 en evenwichtshoeveelheid Q1.De invoering van een groene belasting leidt volgens de micro-economische theorie tot een inkrimping van de markt. Uit de grafiek volgt na de invoering van een groene belasting een daling van de gevraagde hoeveelheid van het vervuilende goed namelijk van Q0 naar Q1. Ergo een positief effect, immers de gevraagde hoeveelheid van het vervuilende goed is afgenomen. De statutory incidence wordt gedragen door de producent. In dit voorbeeld zijn zowel de vraag als het aanbod van het vervuilende goed elastisch, waardoor beide partijen de last dragen van de economic incidence. Zowel de vraag naar als het aanbod van het vervuilende goed is elastisch, dus prijsgevoelig, wat leidt tot een verandering van de vraag bij een prijsverandering. Door het afwentelingsproces op de consument wordt de belasting gedeeltelijk ook door de consument gedragen. De consument van het vervuilende goed voelt de belasting ook. Het is immers een kostprijsverhogende belasting.De invoering van de belasting heeft een negatieve invloed gehad op zowel producenten als consumenten. Zowel het consumentensurplus als het producentensurplus zijn gedaald in dit voorbeeld. Het gevolg van de invoering van een groene belasting is de blue dividend. Het producentensurplus was ABE en is nu ACF. Het consumentensurplus was OBE en is afgenomen tot ODG. De totale opbrengst van de belasting wordt weergegeven door CDFG. In vergelijking met de oorspronkelijke situatie mist nu de oppervlakte EFG. Dit is dus de excess burden. Er ontstaat een welvaartsverlies, omdat de overheid door middel van een belasting het gedrag van mensen be?nvloedt. Er ontstaan dus gedragsreacties dat leidt tot een welvaartsverlies in de economie ten opzichte van de situatie zonder overheidsingrijpen. Hoe elastischer een goed, hoe hoger het welvaartsverlies. Er is aan het welvaartsbeginsel voldaan, indien de green dividend het welvaartsverlies overtreft. Indien de welvaartswinsten groter zijn dan de kosten van de belasting, vindt optimaliteit plaats. De economische analyse laat zien dat de vraag naar en aanbod van het vervuilende goed is afgenomen vanwege een hogere prijs. De economische analyse zegt niets over het milieubewustzijn van producenten en consumenten. De belasting corrigeert ongewenst gedrag. Hij hoeft hiervoor de milieubewustzijn van de parijen niet te be?nvloeden.Vaak is het ook lastig te beantwoorden wat de effecten van de invoering van een groene belasting zijn. Er kunnen immers meerdere factoren een rol spelen, waardoor de effecten van de groene belastingen moeilijk kunnen worden ge?soleerd. Een belasting is slechts een onderdeel van de prijs.Hierna wordt gekeken de effecten bij een volkomen inelastische vraag en een volkomen elastische vraag.Een volkomen inelastische vraagcurve:Bij een relatief inelastische vraag zal de vraag naar het belaste vervuilende goed nauwelijks dalen en zal dus het beoogde milieu effect nauwelijks zichtbaar zijn. Hiervan zal bijvoorbeeld sprake zijn indien er ook geen vervangende producten op de markt zijn. Bij een inelastische vraag zal de overheid wel constante opbrengsten genereren. Dit leidt tot een voordeel indien de overheid gebruik maakt van onder andere bestemmingsheffingen. De opbrengsten worden dan gebruikt voor het milieubeleid en dus voor een bepaalde bestemming. Eventueel kunnen de opbrengsten ook worden gebruikt om de druk van andere belastingen te verlagen.Bij een volkomen inelastische vraag zal de gevraagde hoeveelheid niet reageren op een prijsverandering. De milieueffecten zijn hier dan gering, maar dit leidt wel tot een stabiele opbrengst voor de schatkist dat kan worden gebruikt ten gunste van het milieubeleid.In dit voorbeeld is de aanbod van het vervuilende goed elastischer dan de vraag van het vervuilende goed. Dit heeft tot gevolg dat de kopers van het vervuilende goed de last van de groene belasting dragen. De statutory incidence ligt bij de producenten, maar economic incidence rust op de consumenten. Er treedt tevens een lager welvaartsverlies op. Een lage elasticiteit leidt tot een lager welvaartsverlies. De effectiviteit van een groene belasting is gering, vanwege de geringe daling de vraag danwel het aanbod van het vervuilende goed. Dit leidt tot een geringe green dividend. De opbrengsten blijven constant, doordat de vraag naar en aanbod van het vervuilende goed nauwelijks daalt. Dus dient een afweging te worden gemaakt tussen de green dividend en de belastingopbrengsten. Er is aan het welvaartsbeginsel voldaan, indien de welvaartswinst groter is dan het welvaartsverlies. Indien de welvaartswinsten groter zijn dan de kosten van de belasting, vindt optimaliteit plaats. Een volkomen elastische vraagcurve:Indien sprake is van een elastische vraag, zal de vraag naar het belaste vervuilende goed afnemen. Bij een volkomen elastische vraag zal de gevraagde hoeveelheid gelijk reageren op een kleine prijsverandering. Dit leidt tot een reductie van de vraag naar schadelijke milieuproducten. Dit komt mede door de vervangbare goederen op de markt. Een voorbeeld is groene stroom die de ‘gewone’ stroom kan vervangen. Indien de groene belasting verder omhoog gaat, heeft dat tot gevolg dat de opbrengsten voor de schatkist kunnen dalen als gevolg van de daling van de gevraagde danwel aangeboden hoeveelheid. Dit wordt weergegeven volgens de Laffercurve. De Laffercurve laat zien tot welke tax rate de opbrengsten blijven stijgen. Aan de top van de Laffercurve is de opbrengst van de belasting maximaal. Daarna vertoont de Laffercurve een dalende verloop van de opbrengst als gevolg van een verhoging van het tarief. Bron: Boek Public FinanceDe vraag is of de uitvoeringslasten en administratieve lasten die met de belasting gepaard gaan, wel opwegen tegen de opbrengsten. Hier dient dus een afweging te worden gemaakt tussen de effectiviteit en effici?ntie van een groene belasting. In dit voorbeeld is de vraag van het vervuilende goed elastischer dan het aanbod van het vervuilende goed. Dit heeft tot gevolg dat de aanbieders van het vervuilende goed de last van de belasting dragen. Zowel de statutory incidence als de economic incidence rust op de aanbieders/producenten van het vervuilende goed. Een hoge elasticiteit brengt een groter welvaartsverlies met zich mee. Tevens vindt een daling plaats van het vervuilende goed, wat leidt tot een green dividend. Maar bij een hoge elasticiteit kan het zoals boven al genoemd, dat bij een verder verhoging van de groene belasting, de opbrengsten kunnen dalen. De belastingbasis wordt ge?rodeerd, omdat er een daling plaatsvindt van de vraag naar en aanbod van het vervuilende goed. Er dient dus een afweging te worden gemaakt tussen de green dividend en de belastingopbrengsten. Aan het welvaartsbeginsel is voldaan indien de welvaartswinsten de welvaartsverliezen overtreffen. Indien de welvaartswinsten groter zijn dan de kosten van de belasting, vindt optimaliteit plaats. 1.5.2.2 ConclusieEen pigouviaanse belasting is bedoeld om het negatieve externe effect van milieuaantasting te internaliseren in de prijs. Deze belasting werd verstorend en brengt welvaartsverliezen met zich mee. Het mag natuurlijk niet zo zijn dat de samenleving er heel erg op achteruit gaat. Door een groene belasting kan de gevraagde danwel aangeboden hoeveelheid van het vervuilende goed dalen. Dit is allemaal ten gunste van het milieu. De samenleving is wat welvaart betreft achteruit gegaan, maar er is wel sprake van een gunstig effect op het milieu. Minder groei kan wenselijk zijn om de green dividend te stimuleren. Er wordt dus voldaan aan het welvaartsbeginsel indien de green dividend het welvaartsverlies overtreft. Om optimale realisatie te krijgen, dienen de welvaartsverliezen de kosten van de belasting te overtreffen. Concluderend kan worden gezegd dat een groene belasting effectief is bij een hoge prijselasticiteit. Er treedt wel een welvaartsverlies op voor degene op wie de economic incidence rust. De groene belasting werkt verstorend, omdat het welvaartsverliezen met zich meebrengt. Ten gunste van het milieu moet worden betaald met minder welvaart. Er is sprake van een positieve excess burden. Indien de vraag naar en aanbod van het vervuilende hoed elastisch is, is sprake van een green dividend. Er wordt voldaan aan het welvaartsbeginsel indien de green dividend het welvaartsverlies overtreft. Indien de welvaartswinsten groter zijn dan de kosten van de belasting, vindt optimaliteit plaats. 1.5.3Groene belasting: effici?nt?In deze paragraaf worden de groene belastingen getoetst aan de ingewikkeldheid van de fiscale regelgeving. Is het groene belastingstelsel effici?nt? Het gaat hier om het beginsel van de minste pijn. In de eerste paragraaf worden door Cooper verschillende niveaus onderscheiden om de ingewikkeldheid van de fiscale regelgeving te toetsen. Aan de hand van de niveaus van Cooper zal ik de groene belasting aan de ingewikkeldheid van de fiscale regelgeving toetsen.1.5.3.1 De ingewikkeldheid van de fiscale regelgevingHet eerste niveau betreft de belastinggrondslagBij groene belastingen is de belastinggrondslag het aantal vervuilende eenheden. Het verbruik dient te worden belast. Indien niet wordt voldaan aan de pigouviaanse belasting, wordt de belastinggrondslag dus niet op grond van het aantal vervuilende eenheden bepaald. Dit is mijns inziens niet de juiste manier om de belastinggrondslag te bepalen. Het is in de praktijk vaak lastiger om de belastinggrondslag te bepalen aan de hand van het aantal vervuilende eenheden. Vaak is het onmogelijk de juiste kosten aan de vervuiler in rekening te brengen. Dit vereist de juiste informatie over iedere vervuiler, hetgeen in de praktijk onmogelijk is. Het kan ook dat een bepaald bedrag nodig is ter stimulering van het milieubeleid. Op basis hiervan kan dan ook de grondslag worden bepaald. Maar dit is voor de belastingbetaler niet duidelijk waar de grondslag op is gebaseerd en dus mijns inziens niet de juiste systematiek om de belastinggrondslag te bepalen. Mijns inziens moet een belastinggrondslag zoveel mogelijk worden gebaseerd op het aantal vervuilende eenheden. Dit voorzover het praktisch haalbaar is. Indien het praktisch niet haalbaar is, kan de belastinggrondslag worden gebaseerd op grond van een vooraf bepaalde bestemming. Er dient dus sprake te zijn van een eenduidige belastinggrondslag.Het tweede niveau betreft de wijze van heffing over de belastinggrondslagIndien verschillende tarieven worden gebruikt, is de vraag wanneer de tarieven worden gebruikt. Bij verschillende tarieven kan discussie ontstaan over de grens. Dit is tevens ook het geval bij vrijstellingen en belastingverminderingen. Immers bij vervuiling is het mij niet duidelijk dat er een vrijstelling geldt op het vervuilende goed. Immers elk bedrijf, individu draagt bij aan vervuiling. De één minder dan de andere, maar een individu die niet vervuilt, bestaat niet. Er zou wel een vrijstelling kunnen gelden op milieuvriendelijke activiteiten. De manier van heffen dient voor de belastingplichtige tot zo min mogelijk ergernis te leiden.De indirecte belastingen zijn in tegenstelling tot de directe belastingen makkelijker en eenvoudiger te innen. Er zijn immers minder ondernemers dan consumenten. Directe belastingen kunnen ook eenvoudig worden ge?nd, door de tussenkomst van een inhoudingsplichtige. Dit wordt in de praktijk lastig als het gaat om de groene belastingen. De voorkeur gaat dus ook uit naar de productiebelastingen en verbruiksbelastingen.Het derde niveau betreft de “expressie” of duidelijkheid of kenbaarheid van de regelgeving voor belastingplichtigenIs de belasting kenbaar bij de belastingplichtige? Begrijpt de belastingbetaler waar hij voor betaalt? De groene belasting dient kenbaar te zijn bij de belastingbetaler. Of de groene belasting kenbaar is bij de belastingplichtige verschilt per type belasting. Een voorbeeld van een bekende en duidelijke groene belasting is de afvalstoffenheffing. Afvalstoffenheffing wordt rechtstreeks aan de belastingbetaler opgelegd. Het is de belastingbetaler duidelijk waarvoor en voor welk bedrag hij belasting verschuldigd is. Of de bepalingen nog te doorgronden zijn, verschilt per belastingplichtige. Dit zou in eerste instantie geen probleem moeten zijn met de belastingadviseurs in Nederland. Wel dient mijns inziens een belasting kenbaar te worden gemaakt bij de belastingplichtige. De belastingbetaler dient te weten wat en waarvoor hij betaalt. Een groene belasting vooral?Het vierde niveau betreft de complexiteit van de administratieve verplichtingen.De administratieve verplichtingen verbonden met de heffing en invordering van groene belastingen betreffen onder meer het voeren van een boekhouding en de plicht de belastingdienst hierin inzage te verlenen. De administratie moet zodanig worden ingericht dat daaruit ten allen tijde de rechten en verplichtingen, alsmede de overige voor de heffing van belasting van belang zijnde gegevens duidelijk blijken. In Nederland wordt gebruik gemaakt van verschillende heffingstechnieken zoals de heffing bij wege van aanslag en de heffing bij wege van afdracht/ voldoening op aangifte. Groene belastingen kunnen zowel aangiftebelastingen als aanslagbelastingen zijn. De energiebelasting is een aangiftebelasting. De belastingplichtige dient zelf aangifte te doen voor de energiebelasting. Op grond van artikel 20 AWR vindt naheffing plaats, indien niet wordt voldaan om de verplichting om aangifte te doen. De afvalstoffenheffing is een aanslagbelasting. Er wordt een aanslag opgelegd en indien niet wordt voldaan aan de verplichting het vastgestelde bedrag na te komen, vindt op grond van artikel 16 AWR navordering plaats.Het is bij groene belastingen vaak het geval dat de producent de groene belasting voldoet of afdraagt en de opgelegde belasting doorberekent in de kostprijs. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de afvalstoffenheffing die de gebruiker zelf moet voldoen.De vraag hier is of de gestelde doelstelling worden bereikt met zo weinig mogelijk uitvoeringskosten. Hoe minder individuen een aanslag wordt opgelegd dan wel een verplichting tot het doen van aangifte heeft, des te lager de uitvoeringskosten en administratieve rompslomp zijn. De uitvoeringskosten kunnen bij zowel een indirecte belasting als een directe belasting laag zijn. Dit is het geval indien wordt geheven bij producenten. Immers, er zijn minder producenten dan consumenten. Dit leidt tot een soepelere heffingsprocedure. Immers, het moet voor de belastingbetaler tot weinig ergernis en weinig administratieve rompslomp leiden. In principe zal een belasting sowieso tot ergernis leiden, maar dat de administratieve last wordt verschoven, verzacht de pijn. Er kan ook worden aangesloten bij het gebruik van een goed en op die manier worden belast. De omzetbelasting is hier een voorbeeld van. Het moet wel niet zo zijn dat de belastingbetaler helemaal niets merkt van de te betalen belasting, want dit gaat immers ten koste van het milieubewustzijn. De belasting dient wel kenbaar te worden gemaakt bij de belastingbetaler, zodat deze ervan bewust is waar hij voor betaalt.1.5.3.2 ConclusieEen groene belasting is effici?nt als de belastinggrondslag het aantal vervuilende eenheden betreft. Dit is in de praktijk wat lastiger. De wijze van heffing over de belastinggrondslag dient zo eenvoudig te zijn. Bij verschillende tarieven kunnen er discussies optreden. Dit is ook het geval bij vrijstellingen/ belastingverminderingen/ subsidies voor een groene belasting. Mijns inziens kunnen er vrijstellingen/ belastingvermindering/ subsidies gelden, mits ze in het leven geroepen zijn ter stimulering van duurzame technologie?n. Het blijft uiteraard een feit dat het belastingstelsel eenvoudiger wordt door het achterwege laten van vrijstellingen en aftrekposten. Dit geldt voor een groene belasting. Immers, een ieder vervuilt. Een gegronde reden voor een vrijstelling op het vervuilende goed is er niet. Een vrijstelling op milieuvriendelijke activiteiten is wel gerechtvaardigd. Des te minder individuen een aanslag worden opgelegd, des te eenvoudiger de uitvoering. De heffing moet immers voor de belastingbetaler tot zo weinig mogelijk ergernis en administratieve rompslomp leiden. Uiteraard hangt dit af van de ingewikkeldheid van de groene belasting. Aan de ene kant kan het rechtstreeks heffen sneller leiden tot milieubewustzijn. Aan de andere kant moet de belastingbetaler zo min mogelijk ergernis ervaren en administratieve rompslomp en kan het ten koste gaan van het milieubewustzijn. Rechtstreeks heffen heeft de voorkeur indien sprake is van enkele tarieven en niet onnodig veel uitzonderingen. Kostprijsverhogende belastingen zoals de productiebelastingen en de verbruiksbelastingen hebben de voorkeur bij hoge uitvoeringskosten. Tevens dient ook te worden gekeken of de bepalingen nog te doorgronden zijn. Maar dit kan gelukkig worden opgelost door de belastingadviseurs die Nederland heeft. Aanslagbelastingen hebben ook de voorkeur boven aangiftebelastingen. De groene belasting dient dan wel duidelijk te zijn net als bij de afvalstoffenheffing. De belastingbetaler moet weten waar hij voor betaalt. De groene belasting dient dus kenbaar te zijn?2 VliegbelastingOp Prinsjesdag 2007 is het voorstel voor de inmiddels weer afgeschafte vliegbelasting ge?ntroduceerd door bekendmaking van de Miljoenennota. Bij wet van 20 december 2007 werd de vliegbelasting vastgesteld als onderdeel van de Wet belastingen op milieugrondslag( hierna:Wbm). De vliegbelasting was een groene belasting die een bestaansduur heeft gehad van een jaar en met name in de periode 1 juli 2008 tot 1 juli 2009. . De vliegbelasting was in de eerste plaats een rijksbelasting, gericht op het behalen van een opbrengst. Deze opbrengst is, evenals bij andere belastingen, bestemd voor de algemene middelen ter financiering van de staatsuitgaven. De vliegbelasting past daarnaast in de vergroening van het belastingstelsel, waarbij de belastingheffing van inkomsten uit arbeid en winst verschuift naar milieuvervuilende activiteiten waarvan de maatschappelijke kosten nog onvoldoende tot uitdrukking komen in de prijs. Op jaarbasis werd beoogd dat de vliegbelasting € 350 miljoen op zou brengen. De daadwerkelijke opbrengst is in 2008 uitgekomen op € 148 miljoen. Dit was lager dan de verwachte opbrengst voor 2008 op jaarbasis. Voordat de vliegbelasting wordt getoetst aan de voorwaarden van een goed belastingstelsel, zal de vliegbelasting eerst nader worden omschreven.De grondslag van de vliegbelasting(object) en de vrijstelling van de vliegbelasting Op grond van artikel 73 lid 1 Wbm werd onder de naam vliegbelasting een belasting geheven ter zake van het vertrek van een passagier met een vliegtuig vanaf een in Nederland gelegen luchthaven. Vervolgens werd op grond van artikel 73 lid 2 Wbm niet als vertrek aangemerkt het vertrek vanaf een luchthaven indien dat vertrek als onderdeel van één vervoersovereenkomst plaatsvindt aansluitend op het moment van aankomst van de passagier met een vliegtuig op die luchthaven, die aansluiting de belangrijkste reden is voor het gebruik van de luchthaven en het gebied van de luchthaven dat een vertrekkende passagier alleen mag betreden met een geldig vervoersbewijs, tussen het moment en het moment van vertrek niet langer dan 24 uur is verlaten. De vliegbelasting betekent dus in principe dat een belasting werd geheven op vliegverkeer, echter, niet op ál het vliegverkeer. De vliegbelasting werd geheven op vliegtickets van reizen vanuit Nederland en alleen op personenverkeer. Het vrachtverkeer dat per vliegtuig werd getransporteerd, werd vrijgesteld van de vliegbelasting. Tevens was het een belasting die slechts werd geheven als de reis in Nederland aanving: derhalve werden ‘doorreizen’ niet belast. Transferreizigers werden dus uitgezonderd van de vliegbelasting. Tevens gold de vliegbelasting ook niet voor passagiers jonger dan twee jaar. Kleinere vliegtuigen met een maximaal toegelaten startgewicht van minder dan 8616 kilogram werden ook vrijgesteld van de vliegbelasting. Voor het vertrek van het vliegverkeer van kleinere luchthavens, waarvan de start en landingsbaan niet langer was dan 1800 meter, gold ook een vrijstelling. Het vervuilende goed waar de vliegbelasting op zag was het ‘vliegverkeer’. De vliegbelasting maakte hier een onderscheid in: vliegverkeer ten behoeve van vrachtverkeer werd niet belast, terwijl vliegverkeer ten behoeve van het zakelijk en niet-zakelijk passagiersverkeer wel werd belast. Met de vliegbelasting werd het voor deze laatste groep onaantrekkelijker gemaakt om gebruik te maken van het vliegverkeer. Immers, de vliegbelasting kwam ten laste van de passagier. De vliegprijs bestaat uit de kostprijs, verschillende toeslagen en belastingen zoals de vliegbelasting. BelastingsubjectOp grond van artikel 74 Wbm werd de belasting geheven van de exploitant van de luchthaven.Maatstaf van heffing bij de vliegbelastingOp grond van artikel 75 Wbm werd de vliegbelasting berekend over het aantal passagiers en was de belasting verschuldigd op moment dat de passagier met het vliegtuig vertrok.Het tarief van de vliegbelastingVanaf 1 juli 2008 bedroeg de vliegbelasting op vliegtickets voor lange vluchten EUR 45 en EUR 11,25 voor korte vluchten. De grens tussen korte en lange vluchten werd bij 2500 km getrokken. De bestemming en afstand waren dus bepalend voor de hoogte van de vliegbelasting. Hier zou eventueel wel de discussie kunnen ontstaan over de bepaling van de grens. Indien bijvoorbeeld de afstand van de reis een paar km langer is dan 2500 km, werd het bedrag verviervoudigd. Is dit wel proportioneel? Mijns inziens zou de vliegbelasting afhankelijk moeten zijn van de afstand zonder het stellen van de grens. Verdere differentiatie was dan ook gewenst indien de vliegbelasting nog zou bestaan. Verre reizen betekent lang vliegen. Dit is belastend voor het milieu. Het doel van de vliegbelasting was met name een lagere groei van het vliegverkeer bewerkstelligen, wat moest leidden tot een positief effect op het milieu. De vliegbelasting was daarom ook ge?ntroduceerd als een maatregel van het Vergroeningsbeleid van Nederland. Echter, de PvdA en GroenLinks pleitten voor een vliegbelasting die afhankelijk werd gesteld van het type vliegtuig en de bij dat type vliegtuig behorende vervuilingsfactor. Daarnaast was de PvdA ook een voorstander van het afhankelijk maken van de vliegbelasting van de gevlogen afstand.Invorderingstijdstip van de vliegbelastingDe in een tijdvak verschuldigd geworden belasting moest op aangifte worden voldaan. De vliegbelasting was dus een belasting die bij wege van voldoening op aangifte plaatsvond. Was de vliegbelasting inderdaad een effectief middel ter bescherming van het milieu? Of was het slechts een ,,fiscale omweg” om inkomsten te vergaren? De effecten van de vliegbelasting of soortgelijke heffingsvarianten zijn al eerder onderzocht en concluderend kon worden gezegd dat het aantal passagiers op de Nederlandse luchthavens ongeveer tien procent lager zou komen te liggen. De reden van afschaffing van de vliegbelasting was de recessie. Dit besluit werd genomen ter bevordering van de economie. De vraag die kan worden gesteld is of de recessie wel de echte aanleiding is geweest de vliegbelasting af te schaffen. De vraag of de vliegbelasting tot een schoner milieu heeft geleid, blijft onbeantwoord.In de volgende paragrafen wordt getoetst in hoeverre de vliegbelasting voldoet aan de voorwaarden van een goed belastingstelsel. In de eerste paragraaf wordt gekeken in hoeverre de vliegbelasting een pigouviaanse belasting is. Hier komt eveneens aan de orde de vrijstelling van de vliegbelasting voor transferpassagiers. Wordt voldaan aan de pigouviaanse belasting indien er vrijstellingen gelden? In het eerste paragraaf wordt dus gekeken naar de eerste voorwaarde rechtvaardigheid. In paragraaf 2 wordt gekeken naar de cijfers en dus naar de economische effecten van de vliegbelasting. Is de vliegbelasting effectief geweest? In paragraaf 3 wordt gekeken naar de ingewikkeldheid van de vliegbelasting. In hoeverre was de vliegbelasting effici?nt? 2.1 De vliegbelasting: rechtvaardig?De vliegbelasting was een belasting die werd geheven op vliegtickets. De hoogte van de vliegbelasting was afhankelijk gesteld van de te vliegen afstand: 45 euro voor lange vluchten en 11,25 euro voor de korte vluchten. Is de vliegbelasting rechtvaardig?Om te beginnen kan worden gesteld dat de vliegbelasting voldoet aan het principe van de ‘vervuiler’ betaalt. Degene die gebruik maakt van het vervuilende goed, betaalt er voor. Het zijn immers de kosten van de veroorzaakte schade aan het milieu. Dit vloeit voort uit het profijtbeginsel.De vliegbelasting op lange vluchten is hoger dan de vliegbelasting op korte vluchten. Voor langere vluchten wordt meer brandstof gebruikt en is de vervuilende uitstoot waarschijnlijk ook groter. Echter, het type vliegtuig en de milieuvriendelijkheid van het desbetreffende model maken hier wel verschil in. Dezelfde afstand kan met het ene type vliegtuig minder uitstoot betekenen dan met het andere type vliegtuig. Zoals de PvdA dan ook bepleitte, zou de vliegbelasting ook afhankelijk gesteld moeten worden van het type vliegtuig. Ervan uitgaande dat slechts met één type vliegtuig wordt gevlogen voor alle vluchten, dan zijn de gevlogen afstanden bepalend. Er wordt in dit geval, waarbij de gevlogen afstanden bepalend zijn, voldaan aan het gelijkheidsbeginsel. Hiermee komen we weer terug bij het begin: lange afstanden genereren meer uitstoot dan korte vluchten. De ‘straf’ hiervoor is een hogere vliegbelasting: er worden meer eenheden vervuiling belast. Dit kan gedragsaanpassing van consumenten tot gevolg hebben: zij gaan wellicht minder vliegen.Maar indien niet wordt uitgegaan van de gevlogen afstanden en wordt gekeken naar type vliegtuig en dus de mate van uitstoot, wordt niet voldaan aan het gelijkheidsbeginsel. Immers, de verschillende typen worden op dezelfde manier betrokken in de heffing. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar de mate van uitstoot. Dit voldoet niet aan het principe ‘de vervuiler betaalt’. Immers, de negatieve externaliteiten worden niet volledig en op de juiste manier in de prijs ge?nternaliseerd. Het is echter moeilijk om de juiste sociale kosten volledig in de prijs te internaliseren. Maar dan nog dienen de sociale kosten in de prijs te worden opgenomen voorzover dit mogelijk is. In het geval van de vliegbelasting, was verdere differentiatie dan ook gewenst geweest.Tevens diende de vrijstelling voor de vliegbelasting te komen vervallen voor transferpassagiers en het vrachtverkeer. Immers, beide groepen vervuilen. Het vrachtverkeer brengt ook net als de passagiersverkeer luchtvervuiling en geluidshinder met zich mee. Tevens dienden mijns inziens de opbrengsten van de vliegbelasting te worden besteed aan milieubeleid. De vliegbelasting was in de eerste plaats een rijksbelasting, gericht op het behalen van een opbrengst. Deze opbrengst was, evenals bij andere belastingen, bestemd voor de algemene middelen ter financiering van de staatsuitgaven. Ergo, de vliegbelasting was niet rechtvaardig! 2.2 De vliegbelasting: effectief?In de eerste paragraaf is gekeken in hoeverre wordt voldaan aan het principe ‘de vervuiler betaalt’. Dit principe is één van de voorwaarden van een pigouviaanse belasting. De maatschappelijke kosten werden niet volledig in rekening gebracht in de vliegbelasting. Vervolgens zou de opbrengst van de vliegbelasting lump-sum moeten worden teruggesluisd. De vliegbelasting was in de eerste plaats een rijksbelasting, gericht op het behalen van een opbrengst. Deze opbrengst was, evenals bij andere belastingen, bestemd voor de algemene middelen ter financiering van de staatsuitgaven. De vliegbelasting past daarnaast in de vergroening van het belastingstelsel, waarbij de belastingheffing van inkomsten uit arbeid en winst verschuift naar milieuvervuilende activiteiten waarvan de maatschappelijke kosten nog onvoldoende tot uitdrukking komen in de prijs. Het is niet duidelijk wat met de opbrengsten van de vliegbelasting is gebeurd. Kortom, volgens het bovenstaande samenvattend kan de vliegbelasting niet worden gekwalificeerd als een pigouviaanse belasting.Desondanks verhoogde de vliegbelasting de prijs van een vliegticket. Hierdoor was de vliegbelasting een kostprijsverhogende belasting. De kostprijsverhogende vliegbelasting leidde ertoe dat degene die gebruik maakte van het vervuilende goed, daar ook een rekening van kreeg. In 2008 was het aantal passagiers op Schiphol en daarmee het vervoer sterk gedaald. De vraag die kan worden gesteld is of de daling geheel te wijten is aan de invoering van de vliegbelasting. Uiteraard zullen er zich ook andere ontwikkelingen hebben voorgedaan, die het vliegverkeer op Schiphol hebben be?nvloed. Is de consument milieubewuster geworden door een opgelegde groene belasting? Of ligt het aan de duurder geworden ticket dat consumenten minder zijn gaan vliegen? Het milieubewuster denken, ook wel milieubewustzijn genoemd, is lastiger te meten. Dit omdat een onderzoek moet worden gedaan naar het milieubewustzijn van de consument. Ik kan slechts de economische effecten weergeven van de vliegbelasting. Hieruit kan wellicht gedeeltelijk worden geconcludeerd dat minder vliegverkeer voortvloeit uit het milieubewustzijn. Indien in plaats van een vliegtuig gebruik wordt gemaakt van een auto, hangt mijns inziens niet volledig van het milieubewustzijn af, alhoewel een auto minder uitstoot genereert dan een vliegtuig.In deze paragraaf worden de effecten van een vliegbelasting weergegeven. Er wordt gebruik gemaakt van de gegevens van een ex ante onderzoek door SEO verricht op initiatief van de ANVR en NBTC. Dit onderzoek heeft vooral betrekking op 2008. Tevens wordt gebruik gemaakt van de gegevens van een ex post onderzoek dat door SEO is verricht naar de gevolgen van de per 30 maart 2009 ingevoerde Irish Air Travel Tax. Dit is een soortgelijke vliegbelasting zoals die in Nederland heeft bestaan. Daarna vindt een analyse plaats en wordt gekeken naar de economische effecten van de vliegbelasting. Het mag duidelijk zijn dat wordt gekeken naar de effecten van de passagiers die worden geconfronteerd met de vliegbelasting. Immers, transferpassagiers en het vrachtverkeer zijn vrijgesteld van de vliegbelasting.Hierna worden de ontwikkelingen weergegeven die eveneens een invloed zou kunnen hebben gehad op het vliegverkeer. 2.2.1 Ontwikkelingen die betrekking kunnen hebben op het vliegverkeer naast de invoering van de vliegbelastingIn 2008 was het voor de Nederlandse reismarkt een bijzonder jaar. Dit met betrekking tot de stijgende olieprijzen. De prijs van een ticket is mede afhankelijk van de brandstofkosten van het vliegverkeer. De eerste helft van het jaar kenmerkte zich door een sterk oplopende olieprijs, die in de maand juli een recordniveau bereikte van meer dan 140 dollar per vat. Daarna is de prijs weer sterk gedaald naar een niveau onder de 40 dollar aan de het einde van het jaar. De stijging van de brandstofkosten had allicht een invloed op de prijzen van een ticket en daardoor op het vliegverkeer. Alleen is het niet duidelijk in hoeverre luchtvaartmaatschappijen de stijgende brandstofkosten meteen doorberekend hebben in de vliegtarieven.Wat niet moet worden vergeten, is de recessie die Nederland ondervond vanaf het derde kwartaal van 2008. De economische ontwikkeling in 2008 had een beperkt invloed op het vliegverkeer. Dit omdat Nederland pas in 2009 een krimp liet zien in plaats van een economische groei.2.2.2De mogelijke effecten van de vliegbelastingDe gebruikers van de Nederlandse luchthavens, die werden geconfronteerd met de vliegbelasting, konden op verschillende manieren reageren. Dit leidde tot aanpassingen/ veranderingen in het gedrag van de gebruikers van de Nederlandse luchthavens. Aanpassingen in het gedrag van gebruikers zijn afhankelijk van verschillende factoren.Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de afstanden. Hiermee bedoel ik de intercontinentale bestemming en de Europese bestemming. Immers, er golden verschillende tarieven voor deze bestemmingen. Tevens dient een onderscheid te worden gemaakt tussen zakelijke reizigers en niet-zakelijke reizigers. De elasticiteiten met betrekking tot de verschillende soorten reizigers verschillen van elkaar. De zakelijke gebruikers zullen minder prijsgevoelig zijn dan de niet-zakelijke reizigers.De mogelijke effecten van de vliegbelasting kunnen als volgt worden onderscheiden:De gebruikers kunnen als gevolg van de vliegbelasting gebruik maken van luchthavens over de grens om de vliegbelasting te vermijden. Tevens kan gebruik worden gemaakt van andere vervoermiddelen. De gebruikers gaan wellicht sneller met de auto of de trein op vakantie. Uiteraard zullen er ook gebruikers zijn die helemaal afzien van het gebruik van de Nederlandse luchthavens. Er kan ook gebruik gemaakt worden van Europese bestemmingen in plaats van de intercontinentale bestemmingen, want dan geldt het verlaagde tarief. Samenvattend worden de mogelijke effecten hieronder in een schema weergegeven. Bron: SEO economisch onderzoek 20082.2.3De effecten volgens het onderzoek van de SEOOngeveer 6% van de luchtreizigers kiezen ervoor om over de grens te gaan vliegen. Dit leidt tot een verhoging van het aantal Nederlandse reizigers op buitenlandse luchthavens. Ongeveer 1% van de vliegreizigers kiezen andere vervoermiddelen zoals de trein en de auto. De uitval bij de Nederlandse luchthavens bedraagt circa 3,7%. Door de vliegbelasting heeft dus een daling plaatsgevonden van circa 3,7% van de reizigers op de Nederlandse luchthavens.Het percentage reizigers dat kiest voor een Europese bestemming in plaats van een intercontinentale bestemming, hangt af van het reismotief. Het is duidelijk dat het effect op het zakelijke vliegverkeer te verwaarlozen is. Immers, bij zakelijk verkeer zal vaak geen sprake zijn van een optie. Voor de niet-zakelijke uitgaande vliegverkeer is de reismotief van belang voor het kiezen van een Europese bestemming. Er kan worden gedacht aan zon- of strandvakanties. Tevens kan ook worden gedacht aan verschillende bezienswaardigheden. Bijvoorbeeld het bezichtigen van de Niagara falls. Het hangt dus af van het doel/ motief van de reis of deze kan worden vervangen door een reis dichterbij huis dan wel met een Europese bestemming. Voor de niet-zakelijke inkomende vliegreizigers is de herkomst van belang. Indien de niet-zakelijke inkomende vliegreizigers hun reis naar Nederland vervangen door een reis naar een ander land, is ook sprake van uitval. Bij het rondreizen kan nu in plaats van Nederland een ander Europese aanlandingspunt worden gekozen. Nederland kan dan wel deel uitmaken van de reis, maar dan als een intra–Europese vlucht tegen het lage tarief. Dit scheelt natuurlijk in de portemonnee. De uiteindelijke percentage van het gedeelte van de inkomende niet-zakelijke reizigers dat kiest voor een andere bestemming dan Nederland kan niet worden gegeven, omdat geen betrouwbare gegevens over de reismotieven van de reizigers aanwezig zijn. Op grond van het onderzoek is de gerealiseerde daling in 2008 van het personenverkeer, uitgezonderd transferpassagiers, 3,6% geweest. De verwachte daling was 5,4 %. Dit percentage is gebaseerd op de tweede helft van jaar 2008. Hieruit volgt dat ondanks de invoering van de vliegbelasting en andere ontwikkelingen zoals de schommelende olieprijs het beter is gegaan dan verwacht. Op grond van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat Schiphol in 2008 ongeveer 1,8% meer O&D verkeer heeft kunnen aantrekken dan verwacht. Twee factoren kunnen daarbij een rol hebben gespeeld. De eerste is dat luchtvaartmaatschappijen hun tarieven extra verlaagd hebben teneinde het verwachte marktverlies te compenseren. In een concurrerende en niet-zakelijke markt met een grote prijsgevoeligheid is een tariefsverlaging van ongeveer 2% al voldoende om 3,5% extra verkeer aan te trekken. Een andere factor kan zijn dat luchtvaartmaatschappijen de hoge olieprijzen, waarvan in de zomer 2008 sprake was, niet helemaal hebben doorberekend. Dit zou de 1,8 % ook deels kunnen verklaren.Samenvattend worden de effecten in onderstaande tabel weergegeven.Bron: SEO economisch onderzoek2.2.4De effecten volgens het onderzoek van de SEO naar de Irish Air Travel Tax (hierna: ATT)Ierland kent een vergelijkbare heffing als de inmiddels afgeschafte vliegbelasting van Nederland. De ATT is ingevoerd op 30 maart 2009. De ATT bedraagt 10 euro per passagier voor alle vluchten vanaf een luchthaven in Ierland. Dit tarief geldt in geval de bestemming meer dan 300 km verwijderd is van Dublin Airport. Voor overige vluchten binnen de 300 km geldt het verlaagde tarief van 2 euro.Er gelden verschillende prijselasticiteiten voor zakelijke en niet-zakelijke reizigers. De prijselasticiteit van de niet-zakelijke reiziger is prijsgevoeliger dan de zakelijke reiziger. De prijselasticiteit voor de zakelijke reiziger bedraagt -0,3 en voor de niet-zakelijke reiziger -1. De niet-zakelijke reiziger is elastischer dan de zakelijke reiziger en reageert dus sterker op een prijsverandering. Tevens is het effect groter op inkomende reizigers dan op uitgaande reizigers. Een niet-zakelijke Duitser die kan kiezen tussen Ierland en een alternatieve goedkopere bestemming, kiest sneller een alternatieve bestemming. De ATT heeft eveneens een negatieve effect op de overheidsopbrengsten. Indien dezelfde capaciteit van 2008 in 2009 wordt gebruikt, zal een daling naar de vraag plaatsvinden van minimaal 0,5 miljoen vertrekkende passagiers en maximaal 1,5 miljoen passagiers. Dit leidt tot een daling van de inkomsten van de ATT. Dit negatief effect heeft een positief effect op het milieu. De ATT is dus een effectief middel ter bevordering van het milieu. In eerste instantie leidt de ATT tot een daling van het vliegverkeer. Ten tweede kunnen de opbrengsten worden gebruikt voor de financiering van het milieubeleid. Het is niet duidelijk wat Ierland doet met de opbrengsten. 2.2.5Analyse ter nadere beschouwingHet aantal passagiersbewegingen via Schiphol Group wordt als volgt weergegeven (*1000):2007 50432200850074200946227De vliegbelasting heeft een bestaansduur gehad van een jaar. Aan de hand van de halfjaarlijkse cijfers (*1000) van Schiphol Group kan een beeld worden geschetst van de vliegpassagiers tijdens het bestaan van de vliegbelasting.1e half jaar 2007236232e half jaar 2007268091e half jaar 2008241202e half jaar 2008259541e half jaar 2009214602e half jaar 200924767Het aantal passagiersbewegingen via Amsterdam Airport Schiphol wordt als volgt weergegeven (* 1000):2007 47795 inclusief transito 502008 47430 inclusief transito 38 2009 43570 inclusief transito 47Als wordt gekeken naar de cijfers van Schiphol Group vond in 2009 een afname plaats van het aantal passagiers met – 7,7 % naar 46227 vergeleken met het jaar 2008. Er vindt sinds 2008 een afname van het aantal passagiers plaats. In 2008 vond een afname plaats van het aantal passagiers vergeleken met het jaar 2007 met 7,1 % naar 50074. Volgens de halfjaarlijkse cijfers van Schiphol Group vond een grote afname plaats van het aantal passagiers in het 1e half jaar van 2009 en wel met 11% vergeleken met het 2e half jaar van 2008. Het is niet duidelijk of de cijfers inclusief de transferpassagiers zijn. Volgens de directie van de Schiphol Group was het eerste halfjaar van 2009 sterk getroffen door de wereldwijde financi?le en economische crisis. Hieruit volgt eveneens dat de daling niet geheel kon worden toegeschreven aan de vliegbelasting.Als wordt gekeken naar de cijfers van Amsterdam Airport Schiphol, met de grootste aandeel in passagiersbewegingen, vond zowel in 2008 als 2009 een daling plaats van de passagiersbewegingen.In 2008 vond een daling plaats van 0,8% naar 47430 miljoen passagiers (incl. transit passagiers) vergeleken met het jaar 2007. In 2008 vond een stijging plaats van het aantal transferpassagiers met 3% en een daling van het aantal O&D passagiers met 3,4%. In 2008 bestond van het totale passagiers transport in 2008 42,9% uit transferpassagiers.In 2009 vond een daling plaats van 8,1% naar 43,570 miljoen passagiers (incl. transit passagiers) vergeleken met 2008. In 2009 vond een daling plaats van het aantal transferpassagiers met 7,2% en een daling van het aantal O&D passagiers met 8,9%. In 2009 was het aandeel van de transferpassagiers in het totale passagiers transport 43,3%.Volgens het onderzoek van SEO zou het gebruik van de Nederlandse luchthavens met ongeveer 11% teruglopen. Dit percentage was gebaseerd op jaarbasis. Er is volgens het onderzoek verondersteld dat de vliegbelasting in heel 2008 gold. In de periode juli 2008 tot en met juni 2009 bedroeg het aantal passagiersbewegingen van Schiphol Group 47414, terwijl het aantal passagiersbewegingen vanaf juli 2007 tot en met juni 2008 50929 bedroeg. Er wordt verondersteld dat de periode vanaf juli tot en met juni een kalenderjaar betreft. Op basis van deze gegevens vindt een afname plaats van 6,9% van het aantal vliegpassagiers op jaarbasis. Dit percentage is veel lager dan volgens het onderzoek van SEO. Het verschil is wellicht te verklaren doordat de percentages van de SEO gebaseerd zijn op alle Nederlandse luchthavens, terwijl de cijfers van Schiphol Group alleen de cijfers weergeven van Schiphol, Rotterdam Airport en Eindhoven Airport. Wat ook zou kunnen is dat de effecten van de vliegbelasting en de wereldwijde economische crisis minder zichtbaar waren dan de SEO had voorspeld. Het is lastig aan te tonen in hoeverre de daling van het aantal passagiers op Schiphol is toe te schrijven aan de vliegbelasting. Dit vanwege de verschillende factoren die een rol kunnen hebben gespeeld bij het aantal passagiersbewegingen en dus de intensiteit van het vliegverkeer.Indien alleen naar Amsterdam Airport Schiphol wordt gekeken, vond zowel in 2008 als in 2009 een daling plaats. Of de daling in 2008 en 2009 toe te wijzen is aan de vliegbelasting, is dus lastig aan te tonen, want er kunnen immers meerdere factoren een rol hebben gespeeld die leidden tot een daling van het aantal passagiersbewegingen.2.2.6De economische effecten van de vliegbelastingDoor de economische crisis zou de vraag naar het vliegverkeer kunnen dalen, wat zou leiden tot een daling van de vliegtarieven. Immers bij een gelijkblijvende prijs, ontstaat een aanbodoverschot. Dit leidt tot een daling van de vliegtarieven. Door de komst van de kostprijsverhogende vliegbelasting stijgen de vliegprijzen, wat nog eens leidt tot een daling van de vraag naar het vliegverkeer. Dit hangt natuurlijk af van de elasticiteit van het vervuilende goed, het vliegverkeer. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de niet-zakelijke reiziger en de zakelijke reiziger. De niet-zakelijke reiziger is prijsgevoeliger dan de zakelijke reiziger. Tevens zijn korte afstandsreizen prijsgevoeliger dan lange afstandsreizen. Dit komt mede door de geringere alternatieven van het vliegverkeer voor lange afstanden. Uiteraard speelt het reismotief ook een rol bij de vraag naar vliegverkeer/vliegvakanties. Op basis van literatuurstudie wordt de prijselasticiteiten van niet-zakelijke verkeer geschat op -1,0 voor lange afstanden, oplopend tot -1,5 voor korte en middellange afstanden. Voor het zakelijke verkeer worden prijselasticiteiten geschat van -0,3 voor lange afstandsvluchten en -0,7 voor korte en middellange afstandsvluchten. De prijselasticiteiten volgens het onderzoek van de ATT, bedragen voor zowel het zakelijk als niet-zakelijk verkeer -0,3 respectievelijk -1. De prijselasticiteiten van het onderzoek komen bijna met elkaar overeen. De prijselasticiteit van de niet-zakelijke reiziger is elastisch en reageert dus sterk op een prijsverandering. De zakelijke reiziger reageert minder snel op een prijsverandering dan de niet-zakelijke reiziger. Door middel van een vraag en aanbod diagram, wordt gekeken naar de economic incidence en excess burden. Dit zal uiteindelijk een beeld moeten vormen van de economische effecten van de vliegbelasting bij zowel de zakelijke reiziger als de niet-zakelijke reiziger.2.2.6.1 De effecten van de niet-zakelijke reizigerDe vraag en aanbod curve van een niet-zakelijke reiziger:Indien sprake is van een relatief elastische vraag, zal de vraag naar het vliegverkeer afnemen. Indien de prijs van een vliegticket met 1% stijgt, vindt een daling plaats van 1% van het passagiersverkeer. Bij een verhoging van de vliegbelasting kan dit leiden tot een daling van de opbrengsten voor de schatkist. De vraag is of de uitvoeringslasten en de administratieve lasten die met de belasting gepaard gaan, dan wel opweegt tegen de opbrengsten. De statutory incidence van de vliegbelasting ligt bij de exploitant van de luchthaven. Er treedt een welvaartsverlies op voor degene op wie de economic incidence rust. Indien de vraag naar het vliegverkeer elastisch is, wordt de economic incidence meer gedragen door de aanbieders van het goed dan de kopers van goed. Dit is het geval bij de niet-zakelijke reizigers. De vliegbelasting werkt verstorend, omdat het welvaartsverliezen met zich meebrengt. Bij de zakelijke reiziger minder dan bij de niet-zakelijke reiziger. Ten gunste van het milieu moet worden betaald met minder welvaart. Er is sprake van een hoge green dividend. Er vindt immers een daling plaats van het vervuilende goed namelijk het vliegverkeer. Er wordt een positieve welvaart gerealiseerd indien de green dividend het welvaartsverlies overtreft. Dan wordt voldaan aan het welvaartsbeginsel. Bij een verder verhoging van de groene belasting, kunnen de belastingopbrengsten dalen. De belastingbasis wordt ge?rodeerd, omdat er een daling plaatsvindt van de vraag naar en het aanbod van het vervuilende goed. Er dient dus een afweging te worden gemaakt tussen de green dividend en de belastingopbrengsten. Zolang de welvaartswinsten de kosten van de vliegbelasting overtreffen wordt mijns inziens voldaan aan het beginsel van de optimale realisatie. Er dient dus een afweging plaats te vinden tussen de effectiviteit en de effici?ntie van de vliegbelasting.2.2.6.2 De effecten van de zakelijke reizigerDe vraag en aanbod curve van een zakelijke reiziger: Bij een relatief inelastische vraag naar het vliegverkeer, heeft de vliegbelasting minder invloed op de vraag naar het vliegverkeer. De prijselasticiteit is voor de zakelijke reiziger -0,3. Indien de prijs met 1% stijgt, vindt een daling plaats van 0,3% van de aantal zakelijke reizigers. Dit levert de staat wel een constante opbrengst als het gaat om de vliegbelasting op het zakelijk verkeer. Immers, het vliegverkeer betreffende de zakelijke reiziger minder snel op een prijsverandering. De statutory incidence wordt gedragen door de exploitant van de luchthaven. Indien de vraag van het vliegverkeer relatief inelastisch is, wordt de economic incidence meer gedragen door de kopers dan de aanbieders van het vliegverkeer. Door het afwentelingsproces wordt de vliegbelasting ook door de zakelijke reizigers gedragen. Er is sprake van een geringe green dividend. Immers, er vindt een geringe daling plaats van de vraag naar en het aanbod van het vervuilende goed. De opbrengsten blijven constant, doordat de vraag naar en het aanbod van het vervuilende goed in geringe mate daalt. Dus dient een afweging te worden gemaakt tussen de green dividend en de belastingopbrengsten. Tevens is sprake van excess burden. Het welvaartsverlies is hier gering. Indien de green dividend het welvaartsverlies overtreft, wordt een positieve welvaartswinst behaald. Er wordt dan voldaan aan het welvaartsbeginsel. Er wordt voldaan aan het beginsel van de optimale realisatie, indien de welvaartswinsten de kosten van de vliegbelasting overtreffen.2.2.7ConclusieDe vliegbelasting voldoet niet aan de voorwaarden van een pigouviaanse belasting. Er wordt niet voldaan aan het principe ‘de vervuiler betaalt’. Tevens is niet duidelijk wat met de opbrengst van de vliegbelasting is gebeurd. De statutory incidence rust op de exploitant van de luchthaven. Er treedt wel een welvaartsverlies op voor degene op wie de economic incidence rust. De vliegbelasting drukt dus gedeeltelijk op de koper en gedeeltelijk op aanbieder. Het hangt van de prijselasticiteit af op wie de vliegbelasting meer drukt. Er kan worden gezegd dat de vliegbelasting effectiever is bij een hoge prijselasticiteit. De vliegbelasting werkt verstorend, omdat het welvaartsverliezen met zich meebrengt. Ten gunste van het milieu moet worden betaald met minder welvaart. Er is sprake van een negatieve blue dividend. Bij een hoge prijselasticiteit is ook sprake van een hoge green dividend. Door de vliegbelasting kan de gevraagde hoeveelheid van vervuilende vliegdiensten dalen. Indien de green dividend het welvaartsverlies overtreft, wordt voldaan aan het welvaartsbeginsel. Welke dividend de andere overtreft is niet duidelijk. Indien de welvaartswinsten groter zijn dan de kosten van de vliegbelasting, vindt optimaliteit plaats. Of sprake is van optimale realisatie blijft uiteraard een kwestie van weging.Het is niet eenvoudig om de effecten van de vliegbelasting te meten. Er zijn meerdere factoren die een rol kunnen spelen en ook hebben gespeeld tijdens de invoering en het bestaan van de vliegbelasting. In 2008 was ook sprake van een sterk schommelende olieprijs. Eveneens was de recessie op gang aan het komen. De effecten konden hierdoor moeilijk worden ge?soleerd. De vliegbelasting heeft een bestaansduur gehad van een jaar. Dit is eveneens een reden, waardoor het lastig is om de effectiviteit te meten. Immers, de resultaten op lange termijn kunnen verschillen ten opzichte van de resultaten op korte termijn. De vliegbelasting was nauwelijks doorgewerkt of hij werd al afgeschaft.Volgens een studie van de OECD kan worden geconcludeerd dat milieubelastingen bijdragen aan milieuverbeteringen. Most studies shows that environmentally related taxes, especially energy taxes, can have a direct regressive impact on the income distribution of households. Een kostprijsverhogende belasting heeft tot gevolg dat de vraag naar het vervuilende goed, in casu het vliegverkeer zal verminderen. En het niet-zakelijk verkeer overtreft het zakelijk verkeer. Desondanks kan niet worden gezegd dat de vliegbelasting effectief was. Het blijft uiteindelijk kwestie van weging tussen de verschillende beginselen. 2.3 De vliegbelasting: effici?nt?2.3.1 De ingewikkeldheid van de vliegbelastingIn het eerste hoofdstuk worden verschillende niveaus onderscheiden om het belastingstelsel te kunnen toetsen aan de ingewikkeldheid van de wetgeving. In hoeverre voldoet de vliegbelasting aan het beginsel van de minste pijn? Is de vliegbelasting effici?nt?Het eerste niveau betreft de belastinggrondslagDe belastinggrondslag was het uit Nederland vertrekkende passagier. Er werd geheven op basis van het vliegverkeer. Het eerste niveau, namelijk de belastinggrondslag, is duidelijk. Het tweede niveau betreft de wijze van heffing van de belastinggrondslagDe vliegbelasting bestond uit twee verschillende tarieven te weten € 11,25 voor korte vluchten en € 45 voor lange vluchten. Bij deze twee tarieven kan de discussie ontstaan over de grens van de tarieven. Wat wordt immers verstaan onder korte en lange vluchten? De grens voor de vliegbelasting werd getrokken bij de 2500 km. De grens is arbitrair en kan tot discussies leiden. Dit is tevens ook het geval bij vrijstellingen en belastingverminderingen. Het is mij niet duidelijk dat voor vervuiling er vrijstellingen kunnen gelden. Immers elk bedrijf, individu draagt bij aan vervuiling. De één minder dan de andere, maar een individu die niet vervuilt, bestaat niet. De vliegbelasting was dan ook in het leven geroepen om de maatschappelijke kosten van het vliegen tot uitdrukking te brengen in de prijs. Daarom diende elke individu die gebruik maakte van het vliegverkeer, te worden belast met de vliegbelasting. De transferpassagiers droegen immers ook bij aan de vervuiling bij het landen en opstijgen. Dit gold eveneens voor het vrachtverkeer. Een vrachtvliegtuig draagt ook bij aan de uitstoot van broeikasgassen. Uiteraard kunnen er belastingverminderingen, vrijstellingen en subsidies worden gegeven ter stimulering van de duurzame technologie?n, maar niet voor vervuiling.De manier van heffen dient voor de belastingplichtige tot zo min mogelijk ergernis te leiden. De vliegbelasting kwam bovenop de kostprijs, waardoor de consument hier nauwelijks wat van merkte. Zowel indirecte belastingen als de directe belastingen zijn eenvoudig te innen. Het gaat meer om de manier waarop. In dit geval was de vliegbelasting makkelijk te innen. De reiziger betaalde tegelijkertijd het vliegtarief inclusief de vliegbelasting.Het derde niveau betreft de “expressie” of duidelijkheid of kenbaarheid van de regelgeving voor belastingplichtigenDe belastingplichtige hoort te weten waarvoor een aanslag is opgelegd. De opgelegde belasting dient kenbaar te zijn bij de belastingbetaler. De betastingbetaler weet dan ook waar hij voor betaalt. De belastinggrondslag is duidelijk weergegeven. De verschillende tarieven betreffende de vliegbelasting zijn duidelijk weergegeven.Over het algemeen was de vliegbelasting een vrij bekende belasting, dankzij de aandacht eraan besteed door de Nederlandse media. Voor een duidelijker groene belastingstelsel kunnen er vrijstellingen of belastingverminderingen gelden als ze maar duidelijk en rechtvaardig zijn. Het vierde niveau betreft de complexiteit van de administratieve verplichtingen.De administratieve verplichtingen verbonden met de heffing en invordering van groene belastingen betreffen onder meer het voeren van een boekhouding en de plicht de belastingdienst hierin inzage te verlenen. De administratie moet zodanig worden ingericht dat daaruit ten allen tijde de rechten en verplichtingen, alsmede de overige voor de heffing van belasting van belang zijnde gegevens duidelijk blijken. De vliegbelasting was een aangiftebelasting en werd afgedragen door de inhoudingsplichtige. Op grond van artikel 20 AWR vond naheffing plaats, indien niet werd voldaan aan de verplichting om aangifte te doen. Indien de aangifte niet of niet tijdig werd gedaan en de vliegbelasting niet, niet volledig of niet op tijd was betaald, kon een naheffingsaanslag worden opgelegd met eventueel een boete.De vraag hier is of de gestelde doelstelling worden bereikt met zo weinig mogelijk uitvoeringskosten. Hoe minder individuen een verplichting hebben tot het doen van aangifte, des te minder hoog de uitvoeringskosten en administratie verplichtingen zijn. Immers, het moet voor de belastingbetaler tot weinig ergernis en weinig administratieve rompslomp leiden. In principe zal een belasting sowieso tot ergernis leiden, maar verschuiving van de administratieve last, verzacht de pijn van een belasting. De complexiteit van de administratieve verplichtingen bij de vliegbelasting was hierdoor gering. Er zijn immers veel minder exploitanten van luchthavens dan reizigers.Het is uiteraard niet de bedoeling dat de belastingbetaler helemaal niets merkt van de betaalde vliegbelasting, want dit kan ten koste gaan van het milieubewustzijn. De belasting dient wel kenbaar te worden gemaakt bij de belastingbetaler, zodat deze ervan bewust is waar hij voor betaald.2.3.2 ConclusieDe vliegbelasting had een duidelijk belastinggrondslag. De vrijstelling voor de transferpassagiers en het vrachtverkeer moesten komen te vervallen. Dit voor een duidelijker en rechtvaardiger belastingstelsel. Er kunnen wel vrijstellingen gelden ter stimulering van duurzame technologie?n, zolang ze maar duidelijk zijn. De vliegbelasting was eenvoudig te innen. Over het algemeen was de vliegbelasting een vrij bekende belasting. Het was eveneens een duidelijke belasting afgezien van de onterechte vrijstellingen. Er zijn minder exploitanten van luchthavens dan reizigers. Hierdoor was de complexiteit van de administratieve verplichtingen en uitvoeringskosten gering. Ergo, de vliegbelasting was effici?nt!3 De EnergiebelastingIn de jaren negentig werd in Nederland de Regulerende Energiebelasting (hierna: REB) ingevoerd. De naam van de REB wordt per 1 jan 2004 gewijzigd in de Energiebelasting (hierna: EB). De EB is de belangrijkste groene belasting uit de Wbm en raakt uiteindelijk elke burger. Reden om eens nader stil te staan bij de EB. Het belang van energiebelastingen in de totale belastingontvangsten in 2008 in Nederland was circa 4 miljard euro’s. De opbrengst van de EB wordt teruggesluisd naar de belastingbetaler door onder andere een verlaging in de loon- en inkomstenbelasting en subsidies. Dit wordt ook wel de double dividend hypothese genoemd. Allereerst wordt door middel van de EB getracht tot minder energieverbruik te komen. Tegelijkertijd worden met de vergaarde opbrengsten onder andere energiebesparende technologie?n gestimuleerd. Indien Europa het prijsbeleid middels de EB niet had ingezet, was het energieverbruik nu twee keer zo hoog.Energie wordt aangewend voor verscheidene doeleinden zoals de transport, verwarming, industri?le productie en vormt hierdoor een onmisbare productiefactor in onze maatschappij. Het gebruik van energie door zowel producenten als consumenten heeft dan ook in zeer belangrijke mate bijgedragen aan het bereiken van steeds hogere niveaus van materi?le welvaart. Het energieverbruik draagt op mondiaal niveau bij aan de uitstoot van CO2 dat wordt gezien als belangrijkste veroorzaker van het broeikaseffect. Voorts is energieverbruik mede verantwoordelijk voor het probleem van de verzuring alsmede de uitstoot van zure aerosolen en de daaraan gebonden zware metalen. Verder zijn de vaste afvalstoffen, die bij de winning en/ of het gebruik van olie, gas, kolen en uraanerts vrijkomen, belastend voor het lokale milieu. De EB heeft daarom als doel het gebruik van energie te beperken tot het niveau dat het milieu duurzaam kan verdragen. Beoogd wordt dat de toegenomen lastenverzwaring middels een verlaging op het gebied van de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting zo klein mogelijk wordt gehouden. De EB leidt tot het stimuleren van het zoeken naar alternatieven. Er wordt gezocht naar meer energiebesparende technologie?n zoals de groene stroom. De beleidsinstrumenten die door de overheid worden ingezet om de energiebesparingen en CO2 reducties te bereiken, zijn gericht op gedragsbe?nvloeding. Door een EB in te voeren op huishoudens en ondernemingen, wordt gestreefd naar milieuvriendelijker gedrag door een lager gebruik van energie en hiermee ook door de vermindering van de uitstoot van CO2 emissie. Vanaf 1 januari 2004 zijn onder invloed van de Europese regelgeving de in Nederland bestaande heffingen op energiedragers ge?ntegreerd tot één belasting, de Energiebelasting. Dit als gevolg van de implementatie van de Europese richtlijn in 2003. Voorheen werd energie in Nederland belast via de reeds lang bestaande Accijns op Minerale Oli?n, de in 1988 ge?ntroduceerde Brandstoffenbelasting en de van 1996 daterende Regulerende Energiebelasting. Wat is de grondslag van de EB? (object)Onder de naam EB wordt een belasting geheven op de volgende producten:AardgasElektriciteit.BelastingsubjectOp grond van artikel 53 lid 1 Wbm wordt met betrekking tot aardgas en elektriciteit de belasting geheven van degene die de levering verricht. Op grond van lid 2 van artikel 53 Wbm wordt de belasting bij toepassing van artikel 50 lid 4 geheven van degene van wie het verbruik op grond van artikel 50 lid 4, is aangemerkt als een levering als bedoeld in artikel 50, eerste lid.De EB wordt in rekening gebracht door de energieleverancier aan de verbruiker van energie. De EB wordt dus afgedragen aan de belastingdienst door de energieleverancier.Maatstaf van heffing bij de EBDe heffingsmaatstaf voor de EB op grond van artikel 55 Wbm voor aardgas wordt berekend per eenheid brandstof, uitgedrukt in kubieke meter, en voor elektriciteit per eenheid energie-inhoud, uitgedrukt in kWh.Het tarief bedraagt voor:Aardgas met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule per Nm3 voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting dat:Niet hoger is dan 5000 kubieke meter € 0,1648 per m3Hoger dan 5000 m3, maar niet hoger dan 170000 m3 € 0,1411 per m3Hoger dan 170000 m3, maar niet hoger dan 1 miljoen m3 € 0,0391 per m3Hoger dan 1 miljoen m3, maar niet hoger dan 10 miljoen m3 € 0,0124 per m3Hoger dan 10 miljoen m3 voor niet-zakelijk gebruik € 0,0116 per m3Hoger dan 10 miljoen m3 voor zakelijke gebruik € 0,0082 per m3.Op grond van artikel 59 lid 1c Wet Wbm bedraagt het tarief voor elektriciteit voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid over verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting dat:Niet hoger is dan 10000 kWh € 0,1114 per kWhHoger dan 10000 kWh, maar niet hoger dan 50000 kWh € 0,0406 per kWhHoger dan 50000 kWh, maar niet hoger dan 10 miljoen kWh € 0,0108 per kWhHoger dan 10 miljoen kWh voor niet-zakelijk gebruik € 0,0010 per kWhHoger dan 10 miljoen kWh voor zakelijk gebruik € 0,0005 per kWh Het tariefsverloop kent een sterk degressief verloop. Huishoudens en andere kleinverbruikers betalen relatief veel meer dan de middenverbruikers en grootverbruikers. De gemiddelde belastingdruk daalt naarmate het verbruik van energie hoger is.Belastingvermindering en vrijstelling van de EBOp de EB wordt op grond van artikel 63 lid 1a Wbm per elektriciteitsaansluiting met betrekking tot onroerende zaken die op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken welke kunnen dienen als woning of ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf of een beroep of anderszins met verblijfsfunctie, een belastingvermindering van € 318,62 per verbruiksperiode van twaalf maanden toegepast. Op grond van lid 1b geldt voor elektriciteitsaansluitingen zonder verblijfsfunctie een belastingvermindering van € 119,62.Op grond van artikel 64 lid 1 Wbm wordt een vrijstelling van de EB verleend ter zake van de levering van aardgas en elektriciteit die worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30 percent dan wel in een installatie met behulp waarvan elektriciteit wordt opgewekt uitsluitend door middel van hernieuwbare energiebronnen en elektriciteit. Tevens wordt op grond van artikel 64 lid 3 Wbm vrijstelling van belasting verleend ter zake van de levering van elektriciteit die wordt gebruikt voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procédés. Op grond van lid 4 geldt een vrijstelling van belasting ter zake van de levering van aardgas dat wordt gebruikt anders dan als brandstof dan wel aardgas, dat wordt gebruikt als additief of als vulstof in producten die direct of indirect zijn bestemd voor verbruik, worden aangeboden voor verkoop of worden verbruikt als aardgas.Op grond van artikel 65 Wbm wordt bij op voordracht van Onze Minister, vast te stellen algemene maatregel van bestuur voorzien in een regeling op grond waarvan, onder daarbij te stellen voorwaarden, vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de levering van elektriciteit ten behoeve van zakelijk verbruik voor zover het zakelijk verbruik, na aftrek van het gedeelte van het zakelijk verbruik dat reeds is vrijgesteld op grond van artikel 64 eerste of derde lid, hoger is dan 10 miljoen kWh per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting. De vrijstelling wordt verleend indien de gebruiker de gemaakte afspraken verplichtingen op zich heeft genomen ter verbetering van de energie-effici?ntie en hij als energie-intensief bedrijf wordt aangemerkt.Invorderingstijdstip van de EBDe belasting met betrekking tot de levering van aardgas en elektriciteit wordt verschuldigd: In gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen:Op het tijdstip waarop een voorschotnota wordt uitgereikt onderscheidenlijk een voorschotbedrag wordt ontvangenOp het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur over een verbruiksperiode.In andere gevallen op het tijstip van de uitreiking van de factuur.In de volgende paragrafen wordt de EB getoetst aan de voorwaarden van een goed belastingstelsel. In de eerste paragraaf wordt gekeken naar de rechtvaardigheid van de EB. In de tweede paragraaf wordt gekeken in hoeverre de EB effectief is. In de derde paragraaf wordt gekeken naar de effici?ntie van de EB.3.1 Energiebelasting: Rechtvaardig?De EB is een belasting die wordt geheven op elektriciteit en aardgas. De EB is afhankelijk van het verbruik van elektriciteit en aardgas tot een bepaalde hoogte van verbruik.Om te beginnen kan worden gesteld dat de EB voldoet aan het principe ‘de vervuiler betaalt’. Degene die gebruik maakt van het vervuilende goed, betaalt er voor. Er wordt een heffing opgelegd op basis van vervuilingseenheden. Dit betekent dat een heffing alleen kan plaatsvinden, indien de vervuiling kan worden vastgesteld. Er wordt betaald voor de veroorzaakte milieuschade. Er wordt dus voldaan aan het profijtbeginsel. Indien de consument van energie bewust omgaat met het verbruik van energie, zal uiteindelijk ook minder EB worden betaald. Ergo wordt voldaan aan het principe de vervuiler betaalt. Indien wordt gekeken naar het degressieve verloop van tarieven van de EB, kan zich de vraag voordoen of sprake is van het principe ‘de vervuiler betaalt’. Bij de vliegbelasting genereren lange afstanden meer uitstoot dan korte afstanden. Dit is eveneens het geval bij gebruik van energie. Een hoger verbruik, genereert meer uitstoot. De naam ‘Grootgebruikers’ zegt al dat deze meer energie verbruiken en dus ook meer uitstoot genereren. Het is natuurlijk wel afhankelijk van de type energie. De ‘Grootverbruikers’ kunnen meer gebruik maken van duurzame energie. Ervan uitgaande dat over het algemeen gebruik wordt gemaakt van dezelfde type energie, is het verbruik bepalend. Een hoger verbruik leidt tot een hogere uitstoot met als gevolg hogere maatschappelijke kosten. Er wordt dus niet voldaan aan het principe de vervuiler betaalt. Er wordt niet voldaan aan het gelijkheidsbeginsel. Er wordt tevens een onderscheid gemaakt tussen zakelijk gebruik en niet-zakelijk gebruik van energie. De tarieven verschillen voor het zakelijk gebruik en niet-zakelijk gebruik bij hetzelfde verbruik van energie. De niet-zakelijke verbruiker wordt zwaarder belast voor dezelfde verbruik dan de zakelijke verbruiker. Dit is eveneens niet rechtvaardig. Dit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Een voorbeeld van een ‘Grootgebruiker’ is de glastuinbouw. In de glastuinbouw wordt veel energie verbruikt. Dit verbruik bestaat voornamelijk uit aardgas. Aardgas is gekoppeld aan de olieprijs. Het energieverbruik varieert van jaar tot jaar. Sinds 2007 is het aardgasverbruik in de glastuinbouw toegenomen. Dit komt door de explosieve groei van het vermogen en het gebruik van installaties voor gelijktijdige opwekking van elektriciteit en warmte. Het aardgas wordt nu niet meer alleen gebruikt om de kassen te verwarmen, maar ook om elektriciteit te maken. De energiekosten van de glastuinbouw zijn grotendeels afhankelijk van de aardgasprijzen. Hierdoor zijn de energiekosten dus ook sterk afhankelijk van de olieprijs. De EB verhoogt slechts de kostprijs. Hiermee bedoel ik dat de EB slechts een kleine factor is. Doordat de EB maar een aandeel heeft in de prijs van energie, kunnen de effecten verloren gaan.Indien wordt gestreefd naar een rechtvaardiger belastingstelsel, dienen de vrijstellingen te vervallen. Uiteraard kunnen vrijstellingen/ belastingverminderingen worden opgenomen ter stimulering van energiebesparende technologie?n. Vrijstellingen die worden ingevoerd om bijvoorbeeld de concurrentie tegen te gaan, vormen mijns inziens geen rechtvaardiging voor een vrijstelling van vervuiling.Mijns inziens dienen de grootgebruikers de zwaarste lasten te dragen in tegenstelling tot de kleinverbruikers. De grootverbruikers verbruiken immers meer van het vervuilende goed. Dit kan door een proportioneel of progressief tarief in plaats van een degressief tarief dat nu geldt. Een proportioneel tarief heeft de voorkeur. Immers zeer grote verbruikers ondervinden bijna geen gedragsprikkel bij een hoog tarief, omdat de marginale energiekosten niet toenemen. Tevens kunnen bij internationaal opererende ondernemingen de concurrentiepositie in gevaar komen bij een aanzienlijke verhoging van de EB. In dit geval is dan ook co?rdinatie gewenst op Europees niveau. De opbrengst van de EB wordt teruggesluisd naar de belastingbetaler door onder andere een verlaging in de loon en inkomstenbelasting en subsidies. De opbrengst wordt dus niet besteed aan milieubeleid. Conclusie is dat de EB niet rechtvaardig is, vanwege het tariefstructuur van de EB en die opbrengsten die niet volledig aan het milieu worden besteed! 3.2 Energiebelasting: effectief?De EB is niet rechtvaardig indien onder andere wordt gekeken naar het degressieve verloop van de tarieven van de EB. De pigouviaanse belasting gaat uit van het principe ‘de vervuiler betaalt’. Tevens dienen de opbrengsten lump sum worden teruggesluisd. De opbrengst van de EB wordt teruggesluisd naar de belastingbetaler door onder andere een verlaging in de loon en inkomstenbelasting en subsidies. Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Helaas wordt niet voldaan aan het principe ‘de vervuiler betaalt’. In de vorige paragraaf is dit uitvoerig besproken. Concluderend kan worden gezegd dat de EB geen pigouviaanse belasting is. Ik zal hierna een tweetal onderzoeken weergeven van de effecten van energieverbruik. Daarna zal een economische analyse worden gegeven van de EB. 3.2.1.De effecten van de EB weergegeven door SEO op het huishoudelijk energiegebruik in 2001FeitenAls eerste zal ik de feiten weergeven van een onderzoek gedaan door de SEO in opdracht van het ministerie van Economische Zaken in 2001. Het onderzoek heeft betrekking op de jaren 1990 tot en met 1999 en betreft een ex-post onderzoek. De jaren 1996 tot en met 1999 zijn essentieel geweest voor het onderzoek. Er is onderzoek gedaan naar het huishoudelijk gebruik van gas en elektriciteit. Om het effect van de EB zuiver te kunnen meten, dient eerst gecorrigeerd te worden voor andere factoren zoals de energieprijs, het besteedbaar inkomen en de gemiddeld temperatuur buiten. In de tweede helft van de jaren negentig gingen vele Nederlanders er in inkomen sterk op vooruit. Dit leidt bij een positieve inkomenselasticiteit tot een minder sterk effect van de EB. Immers, bij een positieve inkomenselasticiteit leidt een toename van het inkomen tot een toename van het energieverbruik. Tevens vond een toename plaats van het aantal elektrische huishoudelijke apparaten. Dus om een zuiver effect te kunnen meten van de EB, dient te worden gecorrigeerd voor andere factoren.GasverbruikVoor gas wordt een kleine prijselasticiteit waargenomen van gemiddeld -0,19. Dus een relatief inelastische vraag naar gas. Dit hangt ook af van de temperatuur buiten. In warme jaren is de prijselasticiteit relatief laag en in koude jaren relatief hoog.De inkomenselasticiteit van de vraag naar gas is gemiddeld -0,27. Economen spreken in dat geval van een inferieur goed. Dat wil zeggen dat de vraag naar het goed daalt indien het inkomen stijgt. ElektriciteitsverbruikDe prijselasticiteit van elektriciteit over de jaren 1994-1999 bedraagt gemiddeld -0,37. Dit is een relatief inelastische vraag naar elektriciteit, maar zeker wel gevoeliger dan de vraag naar gas met een prijselasticiteit van -0,19. De inkomenselasticiteit van elektriciteit is gemiddeld 0,81. Elektriciteit is dus een normaal goed. De vraag naar elektriciteit neemt toe met 0,8 % indien het inkomen met 1% stijgt. Het inkomen steeg in de periode van 1996-1999 gemiddeld met 4,4%. Dit leidt dus tot een stijging van het elektriciteitsverbruik van 3,5%. Een hoger inkomen leidt tot een toename van luxe huishoudelijke apparaten. Zo nam de aanwezigheid van wasdrogers toe van 47% in 1994 tot 60% in 1999. ConclusieDe elastictiteiten van gas en elektriciteit voor huishoudens gelden voor de korte termijn. Op de lange termijn zijn de elasticiteiten vermoedelijk iets hoger. Het verschil tussen de verschillende termijnen zit in de voorraad van energiegebruikende apparaten. Op lange termijn zijn de veranderingen in de voorraad variabel. Op korte termijn is de voorraad een gegeven. Het directe effect van de EB is niet groot. Dit komt kennelijk door de zeer inelastische vraag naar gas en de matig elastische vraag naar elektriciteit. Volgens het onderzoek correleren de prijselasticiteiten van gas en elektriciteit positief met de prijs. Indien de prijzen verder stijgen, kan een groter effect van de EB worden verwacht. Indirect heeft de EB mogelijk ook effect. Huishoudens die bekend zijn met de EB reageren sneller op prijsprikkels. Tevens wordt voorspeld dat een hogere energieprijs leidt tot vervanging van oude apparaten door energiezuinige apparaten.De elektriciteitsverbruik toont een positieve verband met inkomen. Tevens zijn luxe huishoudelijke apparaten positief gecorreleerd met inkomen.De opbrengsten van de EB worden deels aangewend voor een belastingverlaging. Dit leidt tot een minder sterk effect van de EB. De onderzoeksresultaten laten een positieve inkomenselasticiteit zien. Wanneer het besteedbaar inkomen stijgt door een belastingverlaging, wordt hierdoor het effect van de EB verzwakt. Immers, bij een hoger besteedbaar inkomen, neemt het elektriciteitsgebruik toe. 3.2.2De effecten van de EB weergegeven door het Centraal Planbureau in 1997FeitenDit onderzoek vindt plaats op verzoek van de Werkgroep Vergroening van het fiscale stelsel en houdt verband met het ontwerpen van een nieuw belastingstelsel voor de 21e eeuw. In dit onderzoek wordt gekeken naar de effecten van een verhoging van de bestaande energieheffingen. Dit onderzoek heeft betrekking op de periode 1995 - 2020. Dit is een ex ante onderzoek. Er worden twee heffingsvarianten onderzocht:Verdubbeling van de EB. Dit wordt gecombineerd met hogere heffingen voor grootgebruikers.Verdrievoudiging van de EB voor ‘zeer klein verbruik’. Dit betreft vooral gezinnen.De elasticiteiten voor energieverbruik voor het jaar 2020 liggen tussen 0,14 en 0,45. De elasticiteiten worden weergegeven in de onderstaande tabel. Bron: Centraal PlanbureauConclusieUit dit onderzoek blijkt dat het mogelijk is om de Nederlandse CO2 uitstoot in 2020 met ongeveer 2% terug te dringen door bestaande energieheffingen te verdubbelen, dan wel een heffing voor ‘zeer klein verbruik’ te verdrievoudigen. Beide varianten verlagen het energieverbruik. De grootste effecten treden op bij gezinnen. Variant 1 levert een verlaging van het energieverbruik op van 4% met betrekking tot aardgas. Variant 2 levert een verlaging van het energieverbruik op van 7%. Variant 1 levert een verlaging van het elektriciteitsverbuik op van 5% en variant 2 levert een verlaging op van 10%. De effecten van de heffingen kunnen worden vergroot door vrijstellingen voor bedrijven en huishoudens die investeren in duurzame energiebronnen en energiebesparing. Indien een deel van de heffingsopbrengst wordt teruggesluisd in de vorm van een verlaging van andere belastingen, kan het totale CO2 effect in 2020 toenemen met 3 a 4%. Uit de berekeningen kan worden geconcludeerd dat met gerichte stimulering van ‘kansrijke’ opties een beter effect zou kunnen worden bereikt dan met generiek stimulering. Echter, het probleem voor gericht beleid volgens de economische theorie is het gebrek aan informatie van gezinnen en bedrijven. Een intensieve monitoring van de keuzes van gezinnen en bedrijven kan leiden tot aanzienlijke transactiekosten.De effecten van de heffing van het energieverbruik van de industrie zijn klein, wegens de zeer geringe verhoging van de energieprijs.Voor grootgebruikers van energie geeft het Wolfson onderzoek dat ten grondslag ligt aan het onderzoek van het Centraal Planbureau aan dat nationale heffingen van 50% van de eindverbruikersheffingen leiden tot sterke verplaatsingseffecten: grote delen van de energie-intensieve industrie vertrekken onder invloed van dergelijke heffingen naar het buitenland. De concurrentie gevoeligheid is groter naar mate het verbruik van energie hoger is. Tevens ondervinden de zeer grote verbruikers bijna geen gedragsprikkel, omdat de marginale energiekosten niet toenemen.Uit het onderzoek kan dus worden geconcludeerd dat het mogelijk is om bestaande energieheffingen te verdubbelen dan wel voor ‘zeer klein verbruik’ te verdrievoudigen zonder grote economische effecten op te roepen, mits ten eerste zeer grote energieverbruikers worden ontzien. De energieheffingen hebben een positief effect op het milieu. Ten tweede dient de heffingsopbrengst geheel of grotendeels worden teruggesluisd. Ten derde dient heffing en terugsluizing maatschappelijk te worden geaccepteerd.3.2.3De economische effecten van de EBEnergie is in eerste instantie een primair goed. Het gebruik van elektriciteit en gas is een onmisbaar onderdeel in het dagelijks leven. Het is dus onmogelijk dat door de EB het gebruik van elektriciteit en aardgas zal dalen tot nul. Dit in tegenstelling tot de vliegbelasting. Door de invoering van de vliegbelasting vond wel een uitval plaats van reizigers. Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het benodigde gebruik van elektriciteit en gas en het niet-benodigde gedeelte van energie, de verspilling. Indien tijdens het slapen het licht aanstaat, is dit een verspilling van energie. Vaatwassers en droogtrommels zijn luxe goederen die niet behoren tot de benodigde gebruik van energie. Het bepalen van een goede, bruikbare prijselasticiteit is echter een zeer complexe en lastige exercitie. Een literatuurstudie leert ons dat de prijselasticiteiten van elektriciteit en aardgas er sterk vari?ren. De grote verschillen van de prijselasticiteiten van elektriciteit en aardgas kunnen worden veroorzaakt door verschillende factoren, zoals:Klimaat of temperatuurGrootte van het huishoudenType huishouden, bijvoorbeeld jonge versus oudeHuishoudelijk inkomenPrijs van alternatieve brandstoffenAantal en type energieverbruikende apparatenType woning.Tevens kan een onderscheid worden gemaakt tussen de korte en lange termijn elasticiteiten. Als vuistregel kan hierbij worden gehanteerd dat de elasticiteiten voor de lange termijn hoger zijn dan voor de korte termijn. Dit komt doordat op de lange termijn meer besparende maatregelen kunnen worden toegepast. De hoogte van de prijselasticiteiten is ook sterk afhankelijk van de kennis van en mogelijkheden voor energiebesparing. Hierna volgt een tabel met de prijselasticiteiten van elektriciteit en aardgas volgens een recent onderzoek naar de effecten en beoordeling ten behoeve van het Belastingplan 2009.Bron: Effecten en beoordeling van opties ten behoeve van het Belastingplan 2009Er wordt bij de EB dus een onderscheid gemaakt naar korte en lange termijn effecten. Dit omdat beslissingen voor investeringen in bijvoorbeeld auto’s en huizen niet op korte termijn kunnen worden gedaan. Het elektriciteitsverbruik in Nederland is sinds de jaren 1995 tot en met 2002 gegroeid met 2,8% per jaar. Dit komt vooral door de stijging van nieuwe elektrische apparaten in huishoudens. In elke huishouden is een computer tegenwoordig een onmisbaar onderdeel in huis. Dit geldt eveneens voor grote televisies en verschillende luxe apparaten zoals koffiepadmachines. De effecten van de EB op huishoudens en bedrijven, hangen af van de prijselasticiteit. De prijselasticiteit hangt af van verschillende factoren zoals het type goed. Volgens de cijfers van CPB bedraagt de prijselasticiteit in 2007 van energie -0,45. Het is niet duidelijk of dit de prijselasticiteit is van aardgas en elektriciteit te samen. De prijselasticiteit van elektriciteit over de jaren 1994-1999 bedraagt gemiddeld -0,37. Dit is een relatief inelastische vraag naar elektriciteit. Voor gas werd in de periode 1992 – 1999 een kleine prijselasticiteit waargenomen van gemiddeld -0,19. Dus een relatief inelastische vraag naar gas. Volgens het onderzoek is het effect groter in relatief koude jaren en kleiner in relatief warme jaren. De verklaring die hiervoor wordt gegeven is dat in de winter huishoudens vaker de keuze hebben om energie te besparen dan in de zomer. Dit lijkt mij enigszins niet duidelijk. Juist door extreme weersomstandigheden is geen sprake van een keus. Ik zou dan ook zeggen dat afgelopen winter de vraag naar gas onafhankelijk is geweest van de prijs. Indien wordt gekeken naar de prijselasticiteiten volgens de tabel die is opgemaakt voor de effecten en beoordeling ten behoeve van het belastingplan 2009, dient een onderscheid te worden gemaakt naar type gebruik. In de energie-intensieve industrie wordt een hoge elasticiteit gemeten voor elektriciteit op korte termijn ten opzichte van de algemene industrie. Dit geldt ook voor de lange termijn prijselasticiteit. Voor aardgas geldt een hogere prijselasticiteit voor de energie-intensieve industrie en de glastuinbouw zowel op korte als op lange termijn. De energie-intensieve industrie is dus gevoeliger voor een prijsverandering en zal sneller zijn gedrag aanpassen dan de huishoudens. Volgens de elasticiteiten van de tabel heeft een verhoging van de tarieven van de EB gevolgen voor totale energiegebruik van alle energiedragers in Nederland. Op korte termijn zal dit leiden tot een vermindering van het energieverbruik. Op lange termijn zal het ook een effect hebben op het gebruik en aanschaf van energiezuinige apparaten. De effecten van de EB hangen eveneens af van de vervangende producten op de markt.Vanaf 1 juli 2001 is in Nederland een markt geopend voor groene stroom. Groene stroom is gemaakt uit duurzame bronnen zoals wind, water, zon en biomassa.?Huishoudens die kiezen voor groene stroom, stimuleren gezamenlijk de ontwikkeling van duurzame energie. De bronnen van groene stroom gaan nooit op en vervuilen hierdoor het milieu nauwelijks. Bij grijze stroom daarentegen wordt daarentegen wel gebruik gemaakt van fossiele brandstoffen en kernenergie. Dit leidt tot een afname van grondstoffen die eveneens bijdragen tot een hogere uitstoot van CO2. Het idee achter groene stroom is verbetering van het milieu, namelijk een afname van de uitstoot van kooldioxide waardoor de toename van het broeikaseffect wordt verzwakt. Groene stroom is dan ook een substitutie van grijze stroom (elektriciteit). Sinds 1 januari 2005 is groene stroom volledig belast net als de ‘gewone’ stroom. Dit is mijns inziens niet duidelijk. Want er wordt een belasting geheven op een milieuvriendelijk goed. Hierdoor worden de investeringen in duurzame technologie?n niet gestimuleerd. Er zijn wel alternatieven op de markt, maar om over te gaan op het milieuvriendelijk goed, zal natuurlijk ook afhankelijk zijn van de prijs. Het is lastig om de effecten van een verhoging van de EB te onderzoeken, omdat de energieprijs door meerdere factoren wordt bepaald. De energieprijs wordt ook bepaald door de economische groei. Desondanks zal hierna aan de hand van een vraag en aanbod diagram worden gekeken naar de economische effecten van de EB. Ik zal de grafieken weergeven met betrekking tot diverse typen energieverbruikers. 3.2.3.1 De economische effecten van de EB op het verbruik van aardgas3.2.3.1aDe effecten van de glastuinbouw en de energie-intensieve industrie zowel op korte termijn als op lange termijnDe glastuinbouw en de energie-intensieve industrie zijn op zowel op korte termijn als op lange termijn wat betreft het verbruik van de energiedrager aardgas elastisch. Indien sprake is van een elastische vraag, zal de vraag naar het belaste product afnemen. Bij een elastische vraag zal de gevraagde hoeveelheid reageren op een prijsverandering. Dit leidt tot een reductie van de schadelijke milieuproducten. Dit komt mede door de vervangende producten op de markt. Een voorbeeld is groene stroom. Grijze stroom kan worden vervangen door groene stroom. Op korte termijn is de elasticiteit van aardgas 0,80 voor de energie intensieve industrie en de glastuinbouw. Een prijsverandering leidt zeker tot een verandering van de gevraagde hoeveelheid vanwege de relatief hoge elasticiteit. Een stijging van de prijs met 1%, leidt tot een daling van 0,8% van het gebruik van aardgas voor de energie-intensieve industrie en de glastuinbouw. Op lange termijn leidt een stijging van de prijs met 1% tot een daling van 1% van het verbruik.De statutory incidence wordt gedragen door de leverancier van aardgas. De economic incidence wordt gedeeltelijk gedragen door de aanbieder en gedeeltelijk door de koper van aardgas. Bij een elastische goed ligt door het afwentelingsproces de druk van de belasting meer bij de aanbieders van aardgas. De EB werkt verstorend omdat het welvaartsverliezen met zich meebrengt. Ten gunste van het milieu moet worden betaald met minder welvaart. Er vindt een green dividend plaats door een daling van het verbruik van aardgas. Er wordt voldaan aan het welvaartsbeginsel indien uiteindelijk de green dividend het welvaartsverlies overtreft. Maar bij een hoge elasticiteit kan het zijn dat bij een verder verhoging van de groene belasting, de opbrengsten kunnen dalen. De belastingbasis wordt ge?rodeerd, omdat er een daling plaatsvindt van de vraag naar en het aanbod van het vervuilende goed. Er dient dus een afweging te worden gemaakt tussen de green dividend en de belastingopbrengsten. Er wordt voldaan aan het beginsel van de optimale realisatie indien de welvaartswinsten de kosten van de belasting overtreffen. 3.2.3.1bDe effecten van de huishoudens, de industrie, HDO en de tuinbouw zowel op korte termijn als op lange termijnWat betreft de huishoudens, de industrie, HDO en de tuinbouw is het verbruik van aardgas relatief inelastisch zowel op korte als lange termijn. Op lange termijn is een prijsverandering gevoeliger vanwege de iets hogere elasticiteiten. Bij een relatief inelastische vraag zal de vraag naar het belaste product in geringe mate dalen en zal dus het beoogde milieu effect nauwelijks zichtbaar zijn. Op korte termijn zal op de huishoudens een daling plaatsvinden van het gebruik van aardgas met 0,1%, indien de prijs met 1% stijgt. De huishoudens, de tuinbouw en de glastuinbouw tonen een hogere elasticiteit dan de algemene industrie. De algemene industrie reageert dus minder snel op een prijsverandering dan de huishoudens, de tuinbouw en de glastuinbouw.De statutory incidence wordt gedragen door de leverancier van aardgas. Indien de vraag van het vervuilende goed relatief inelastisch is, ligt de economic incidence zowel bij de kopers van aardgas als de aanbieders van aardgas. Door het afwentelingsproces ligt de druk van de belasting meer bij de kopers van aardgas dan de aanbieders van aardgas. Er treedt tevens een lager welvaartsverlies op. Er is een positieve excess burden maar in geringe mate. De green dividend is gering, vanwege de geringe daling van het vervuilende goed, aardgas. Er wordt voldaan aan het welvaartsbeginsel indien de green dividend het welvaartsverlies overtreft en er dus een positieve welvaartswinst plaatsvindt. Aan het beginsel van de optimale realisatie wordt voldaan indien de welvaartswinsten de kosten van de EB overtreffen. Er worden wel constante opbrengsten gegenereerd voor de schatkist. Dit zal wellicht de kosten overtreffen, maar helaas is het positief effect op het milieu gering. Dus dient een afweging te worden gemaakt tussen de green dividend en de belastingopbrengsten3.2.3.2 De economische effecten van de EB op het verbruik van elektriciteit3.2.3.2aDe effecten van de energie-intensieve industrie zowel op korte termijn als op lange termijnDe energie-intensieve industrie is voor het gebruik van elektriciteit op zowel op korte termijn als op de lange termijn elastisch. De gevraagde hoeveelheid zal dus dalen na een verhoging van de prijs. Indien de prijs met 1% stijgt, zal een daling plaatsvinden van 1% van het verbruik van elektriciteit. Dit is op de lange termijn. Een stijging van 1% van de prijs van elektriciteit, leidt tot een daling van 0,8% van het verbruik van elektriciteit op de korte termijn.De statutory incidence wordt gedragen door de leverancier van elektriciteit. De economic incidence wordt gedeeltelijk gedragen door de aanbieder en gedeeltelijk door de koper van elektriciteit. Bij een elastische goed ligt door het afwentelingsproces de druk van de belasting meer bij de aanbieders van elektriciteit. De EB werkt verstorend omdat het welvaartsverliezen met zich meebrengt. Ten gunste van het milieu moet worden betaald met minder welvaart. Er vindt een green dividend plaats door een daling van het verbruik van elektriciteit. Er wordt voldaan aan het welvaartsbeginsel indien er uiteindelijk de green dividend het welvaartsverlies overtreft. Er wordt voldaan aan het beginsel van de optimale realisatie indien de welvaartswinsten de kosten van de belasting overtreffen. Bij een hoge elasticiteit kan het zijn dat bij een verder verhoging van de groene belasting, de opbrengsten kunnen dalen. De belastingbasis wordt ge?rodeerd, omdat er een daling plaatsvindt van de vraag naar en het aanbod van het vervuilende goed. Er dient dus een afweging te worden gemaakt tussen de green dividend en de belastingopbrengsten.3.2.3.2bDe effecten van de huishoudens, de industrie, HDO, de tuinbouw en de glastuinbouw zowel op korte termijn als op lange termijnWat betreft het verbruik van elektriciteit van huishoudens, de industrie, HDO, de tuinbouw en de glastuinbouw zal een prijsverandering leiden tot een daling van de gevraagde hoeveelheid elektriciteit. Deze daling zal gering zijn vanwege de lage elasticiteiten zowel op lange als op korte termijn. Op lange termijn treedt uiteraard een hoger effect op dan op de korte termijn. De effecten op de huishoudens zijn groter dan de effecten op de industrie, de tuinbouw en de glastuinbouw.De statutory incidence wordt gedragen door de leverancier van elektriciteit. Indien de vraag van het vervuilende goed relatief inelastisch is, ligt de economic incidence zowel bij de kopers van elektriciteit als de aanbieders van elektriciteit. Door het afwentelingsproces ligt de druk van de belasting meer bij de kopers van aardgas dan de aanbieders van elektriciteit. Er treedt tevens een lager welvaartsverlies op . De green dividend is gering, vanwege de geringe daling van het vervuilende goed, elektriciteit. Er wordt voldaan aan het welvaartsbeginsel indien de green dividend het welvaartsverlies overtreft. Aan het beginsel van de optimale realisatie wordt voldaan indien de welvaartswinsten de kosten van de EB overtreffen. Er worden wel constante opbrengsten gegenereerd voor de schatkist. Dit zal wellicht de kosten overtreffen, maar helaas is het positief effect op het milieu gering. Dus dient een afweging te worden gemaakt tussen de green dividend en de belastingopbrengsten.3.2.4ConclusieDe EB voldoet niet aan de voorwaarden van een pigouviaanse belasting. De externe kosten worden niet juist in de prijs ge?nternaliseerd. Uit verschillende onderzoeken trek ik de conclusie dat de EB zeker effectief is. De EB heeft gevolgen voor het totale energieverbruik in Nederland. Op korte termijn leidt de EB tot een vermindering van het energieverbruik. Op lange termijn heeft de EB effect op de aanwending van duurzame technologie?n. De statutory incidence rust op de leverancier van energie. Er treedt wel een welvaartsverlies op voor degene op wie de economic incidence rust. De EB drukt dus gedeeltelijk op de koper en gedeeltelijk op aanbieder. Het hangt van de prijselasticiteit af op wie de EB meer drukt. Er kan worden gezegd dat de EB effectiever is bij een hoge prijselasticiteit. De EB werkt verstorend, omdat het welvaartsverliezen met zich meebrengt. Ten gunste van het milieu moet worden betaald met minder welvaart. Bij een hoge prijselasticiteit is sprake van een hoge green dividend. Door de EB kan de gevraagde hoeveelheid van het vervuilende goed dalen. Er wordt voldaan aan het welvaartsbeginsel indien de green dividend het welvaartsverlies overtreft. Welke dividend de andere overtreft is niet duidelijk. Maar indien uiteindelijk een positieve dividend wordt gerealiseerd, wordt voldaan aan het welvaartsbeginsel. Indien de welvaartswinsten groter zijn dan de kosten van de EB, vindt optimaliteit plaats. Of sprake is van optimale realisatie blijft uiteraard een kwestie van weging. Dit zal eveneens verschillen per type energieverbruiker. Omdat de prijselasticiteiten van de verschillende verbruikers van elkaar verschillen. 3.3 Energiebelasting: effici?nt?3.3.1 De ingewikkeldheid van de EnergiebelastingIn het eerste hoofdstuk worden verschillende niveaus onderscheiden om te kunnen toetsen aan de ingewikkeldheid van de wetgeving. In hoeverre is de EB een effici?nte belasting? In deze paragraaf wordt de EB getoetst aan de verschillende niveaus van de ingewikkeldheid van de wetgeving.Het eerste niveau betreft de belastinggrondslagDe grondslag is duidelijk wat betreft de EB. Er wordt geheven op de levering van aardgas en elektriciteit.Het tweede niveau betreft de wijze van heffing van de belastinggrondslagEr worden verschillende tarieven gebruikt naar de mate van verbruik van aardgas en elektriciteit. Tevens worden verschillende tarieven gebruikt voor het zakelijk gebruik en niet-zakelijk gebruik. Eveneens gelden vrijstellingen voor bepaalde sectoren. Overigens blijft bij een verbruik boven de 10 miljoen m3/ kWh de EB constant. Met betrekking tot dit laatste is de vraag of het de bedoeling is dat vanaf een bepaalde hoeveelheid verbruik de EB constant blijft. Een ieder die bijdraagt aan vervuiling, dient te worden betrokken in de EB naarmate van gebruik. Dit is niet het geval bij de EB. De EB komt bovenop de prijs van energie. Hierdoor hoeft de gebruiker van energie geen extra handelingen te verrichten ten behoeve van de betaling van de EB. De EB is dus een makkelijk te innen belasting. Er zijn immers minder leveranciers dan verbruikers. Het derde niveau betreft de “expressie” of duidelijkheid of kenbaarheid van de regelgeving voor belastingplichtigenIn Nederland zijn inmiddels diverse onderzoeken verricht naar de bekendheid van de EB bij de Nederlandse bevolking. Uit een onderzoek in opdracht van het Ministerie van Financi?n blijkt dat in 1997 ongeveer 80% van de ondervraagden wel eens van het bestaan van een EB had gehoord. Van de ondervraagden zei 40% ook daadwerkelijk bekend te zijn met de EB. Uit een onderzoek van EnergieNed, de Federatie van Energiebedrijven in Nederland, kwam naar voren dat in 1997, één jaar na de invoering van de EB, 13% van de ondervraagden bekend was met het bestaan van de EB. De percentages van EnergieNed zijn relatief laag gezien een ieder in Nederland wordt geconfronteerd met de EB. Dit in tegenstelling tot de percentages van het Ministerie van Financi?n. Helaas zijn er geen recente cijfers bekend met betrekking tot de kenbaarheid van de EB. De EB wordt duidelijk op de factuur vermeld. Ik neem aan dat de EB inmiddels wel een bekende groene belasting is.Voor een duidelijker groene belastingstelsel kunnen er vrijstellingen gelden als ze maar duidelijk en eerlijk zijn. Tevens is het onderscheid van tarieven naar zakelijk en niet-zakelijk gebruik onnodig.Het vierde niveau betreft de complexiteit van de administratieve verplichtingen.De ervaring in Nederland met de invoering van de EB leert dat de EB in Nederland niet is samengegaan met grote administratieve lasten voor het bedrijfsleven of de overheid. De EB is een aangiftebelasting en wordt voldaan door de energieleverancier. Op grond van artikel 20 AWR vindt naheffing plaats, indien niet wordt voldaan aan de verplichting van het doen van aangifte. Indien de aangifte niet of niet tijdig wordt gedaan en de EB niet, niet op tijd is betaald, volgt een naheffingsaanslag met eventueel een boete. Volgens een onderzoek van het Ministerie van Financi?n zijn in 1996, het eerste jaar van de EB, de administratieve lasten door energiebedrijven en olie-industrie als zeer gering werd ervaren. De vraag is of de gestelde doelstelling worden bereikt met zo weinig mogelijk uitvoeringskosten. Hoe minder individuen een verplichting hebben tot het doen van aangifte, des te minder hoog de uitvoeringskosten zijn. Immers, het moet voor de belastingbetaler tot weinig ergernis en weinig administratieve rompslomp leiden. In principe zal een belasting sowieso tot ergernis leiden, maar door verschuiving van de administratieve last wordt de pijn van een belasting verzacht. De EB wordt door de energieleverancier in rekening gebracht aan de energieverbruiker. De EB wordt dus afgewenteld op de verbruiker van energie. De EB zit namelijk inbegrepen in de prijs van energie. De inning van de EB wordt gedaan middels de maandelijkse/ jaarlijkse energierekening. Dit maakt het voor de consument makkelijk. Er zijn immers minder energieleveranciers dan gebruikers van energie.3.3.2 ConclusieDe grondslag van de EB is duidelijk. De manier van heffen is eveneens duidelijk. Voor een duidelijker belastingstelsel kunnen er vrijstellingen gelden, mits ze duidelijk en eerlijk zijn. Tevens zijn de verschillende tarieven voor het zakelijk en niet-zakelijk gebruik niet gerechtvaardigd. Hierdoor wordt onnodig een onderscheid gemaakt. Een vrijstelling voor vervuiling past niet in een groene belastingstelsel. Dit in tegenstelling tot vrijstellingen, verminderingen en subsidies ter stimulering van energiebesparende technologie?n. De EB is een bekende belasting is. Wat betreft de complexiteit van de EB, valt het mee. Er zijn immers minder leveranciers van energie dan verbruikers. De EB is niet effici?nt, maar indien op basis van een vast percentage wordt geheven, maakt het de EB overzichtelijker/ duidelijker en rechtvaardiger en dus effici?nt.Conclusie en samenvattingIn mijn scriptie heb ik onderzocht in hoeverre een groene belasting voldoet aan de voorwaarden van een goed belastingstelsel. Dit is om een algemeen beeld te scheppen van een groene belasting. Tevens heb ik gekeken in hoeverre de vliegbelasting en de energiebelasting voldoen aan de voorwaarden voor een goede belasting. Hier ga ik specifiek in op de vliegbelasting en de energiebelasting. Is een groene belasting zoals de vliegbelasting en de energiebelasting slechts een ‘fiscale omweg’ om opbrengsten te vergaren voor de schatkist? In het eerste hoofdstuk wordt omschreven wat de directe en indirecte belastingen zijn. Groene belastingen kunnen zowel directe als indirecte belastingen zijn. De functies van belastingheffing worden eveneens beschreven in het eerste hoofdstuk. De overheid gebruikt de instrumentele functie van belastingheffing om onder meer te streven naar een duurzame economie. Middels de allocatieve functie van belastingheffing tracht de overheid invloed uit te oefenen op de samenstelling van de productie- en het consumptiepatroon. In mijn scriptie toets ik in hoeverre de groene belastingen voldoen aan de voorwaarden van een goed belastingstelsel. Ik In het eerste hoofdstuk worden daarom de voorwaarden van een goed belastingstelsel genoemd en nader omschreven aan de hand van de beginselen. Tevens worden de toetsingscriteria nader omschreven. De voorwaarden van een goed belastingstelsel zijn:Een belastingstelsel moet rechtvaardig zijnEen belastingstelsel moet effectief zijnEen belastingstelsel moet effici?nt zijn.Er wordt verder een onderscheid gemaakt tussen de rechtvaardigings- of verdelingsbeginselen en de doelmatigheidsbeginselen ter nadere invulling van de voorwaarden van een goed belastingstelsel. Bij de rechtvaardigings- of verdelingsbeginselen wordt gekeken in hoeverre wordt voldaan aan het principe ‘de vervuiler betaalt’. Bij de doelmatigheidsbeginselen wordt gekeken naar de economische effecten en de ingewikkeldheid van de belastingwetgeving. In het eerste hoofdstuk komt het bestaan van groene belastingen aan de orde. Immers, deze zouden niet worden ingevoerd indien de wereld geen last zou ondervinden van onder andere klimaatsveranderingen, erosie en het menselijk handelen. Verder worden de termen milieubelastingen en milieuheffingen nader omschreven. Ik maak een onderscheid tussen de ‘echte’ groene belastingen en ‘groene’ elementen in fiscale regelingen. De milieubelastingen en milieuheffingen vallen onder de ‘echte’ groene belastingen. De voor- en tegenargumenten van een groene belasting worden eveneens in dit hoofdstuk weergegeven. Aan het Europees kader van de groene belastingen wordt ook aandacht geschonken. Als laatste wordt in dit hoofdstuk de groene belasting getoetst aan de voorwaarden van een goed belastingstelsel. Mijn probleemstelling luidt als volgt:In hoeverre voldoet een groene belasting aan de voorwaarden van een goed belastingstelsel?RechtvaardigEen groene belasting is rechtvaardig als wordt voldaan aan het algemeen aanvaarde principe de vervuiler betaalt. Daarnaast dienen de opbrengsten te worden gebruikt ten gunste van het milieu. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, is een groene belasting rechtvaardig.EffectiviteitEen pigouviaanse belasting kenmerkt zich door het algemeen aanvaarde principe de vervuiler betaalt. Tevens dienen de opbrengsten lump sum te worden teruggesluisd. Een groene belasting die aan deze voorwaarden voldoet, is een pigouviaanse belasting. Er wordt naar de effectiviteit gekeken van een groene belasting met behulp van de tax incidence, de excess burden( welvaartsverlies) en de green dividend (welvaartswinst in termen van minder vervuiling). Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen de statutory incidence en de economic indicence. De statutory incidence kijkt naar de wettelijke verplichting tot het doen van aangifte. De economic incidence kijkt naar de verandering van het re?le inkomen. Wordt de belasting afgewenteld? De economic incidence hangt af van de prijselasticiteit van het vervuilende goed. De invoering van een groene belasting leidt bij zowel een elastische vraag als een elastisch aanbod van het vervuilende goed tot inkrimping van de markt. De economic incidence wordt hier door zowel de aanbieders als de kopers van het goed gedragen. Er ontstaat een welvaartsverlies voor degene op wie de economic incidence rust. Ook wel de excess burden genoemd. De inkrimping van het vervuilende goed, leidt tot een green dividend. Een groene belasting voldoet aan het welvaartsbeginsel, indien de green dividend het welvaartsverlies overtreft. Er wordt optimaliteit bereikt, zolang de welvaartswinsten de kosten van een belasting overtreffen. Bij een volkomen inelastische vraag zijn zowel de green dividend als het welvaartsverlies gering. De opbrengsten blijven constant, doordat de vraag naar en aanbod van het vervuilende goed nauwelijks daalt. Dus dient een afweging te worden gemaakt tussen de green dividend en de belastingopbrengsten.Bij een volkomen elastische vraag, zal de vraag naar het vervuilende goed afnemen. Dit leidt tot een reductie van de milieuschadelijke producten. Dit kan mede komen door de milieuvriendelijke vervangbare producten. De economic incidence wordt gedragen door de aanbieders van het goed. De welvaartsverliezen zijn wel hoog. Maar een daling van de milieuvervuilende goederen leidt tot een hoge green dividend. Zolang de green dividend het welvaartsverlies overtreft, wordt voldaan aan het welvaartsbeginsel. Aan het beginsel van de optimale realisatie is voldaan indien de welvaartswinsten de kosten van de belasting overtreffen. Bij een verder verhoging van de groene belasting, zullen de opbrengsten dalen. De belastingbasis wordt ge?rodeerd, omdat er een daling plaatsvindt van de vraag naar en het aanbod van het vervuilende goed. Er dient dus een afweging te worden gemaakt tussen de green dividend en de belastingopbrengsten.Effici?ntEen groene belasting is effici?nt als de belastinggrondslag het aantal vervuilende eenheden betreft. Dit is in de praktijk wat lastiger. De wijze van heffing over de belastinggrondslag dient zo eenvoudig mogelijk te zijn. Bij verschillende tarieven kunnen er discussies optreden. Dit is ook het geval bij vrijstellingen/ belastingverminderingen/ subsidies voor een groene belasting. Mijns inziens kunnen er vrijstellingen/ belastingvermindering/ subsidies gelden, mits ze in het leven geroepen zijn ter stimulering van duurzame technologie?n. De belasting dient eveneens kenbaar te zijn bij de belastingplichtige. Of de belasting nog te doorgronden is, verschilt per belastingplichtige. Tegelijkertijd kan altijd nog een adviseur worden geraadpleegd indien de belastingplichtige er zelf niet meer uitkomt. Een duidelijke groene belasting zoals de afvalstoffenheffing heeft de voorkeur. Het is duidelijk hoeveel en waarvoor belasting wordt betaald. Een duidelijke groene belastingstelsel dient zo min mogelijk vrijstellingen te bezitten. Zoals reeds boven vermeldt, kunnen wel vrijstellingen gelden, mits ze in het leven zijn geroepen ter stimulering van duurzame technologie?n. Het blijft uiteraard een feit dat het belastingstelsel eenvoudiger wordt door het achterwege laten van vrijstellingen en aftrekposten. Aanslagbelastingen hebben de voorkeur boven de aangiftebelastingen. Des te minder individuen een aanslag worden opgelegd, des te eenvoudiger. Het moet immers voor de belastingbetaler tot weinig ergernis en administratieve rompslomp leiden. Uiteraard hangt dit af van de ingewikkeldheid van de groene belasting. Aan de ene kant kan het rechtstreeks heffen sneller leiden tot milieubewustzijn. Aan de andere kant moet de belastingbetaler zo min mogelijk ergernis ervaren en administratieve rompslomp en kan dat ten koste gaan van het milieubewustzijn. Rechtstreeks heffen heeft de voorkeur indien sprake is van enkele tarieven en niet onnodig veel uitzonderingen.De eerste deelvraag luidt:In hoeverre voldoet de vliegbelasting aan de voorwaarden van een goed belastingstelsel?RechtvaardigDe vliegbelasting is rechtvaardig indien wordt voldaan aan het principe ‘de vervuiler betaalt’ en de opbrengsten worden besteed aan het milieu. De vliegbelasting is niet rechtvaardig, omdat niet wordt gekeken naar de mate van uitstoot. Er zijn twee tarieven, te weten één van 11,25 euro voor korte afstanden en één van 45 euro voor lange afstanden. Het vrachtverkeer en de transferpassagiers die eveneens vervuilen worden vrijgesteld van de vliegbelasting. Dit is mijns inziens niet rechtvaardig en ook niet tegenover de passagiers die wel de vliegbelasting betalen. De vliegbelasting is een rijksbelasting en daarmee gericht op het behalen van een opbrengst. Ergo, de vliegbelasting is niet rechtvaardig.EffectiefDe vliegbelasting voldoet volgens bovenstaande niet aan het principe ‘de vervuiler betaalt’. Tevens is niet duidelijk wat met de opbrengst van de vliegbelasting is gedaan. Bij een pigouviaanse belasting dienen de opbrengsten lump sum te worden teruggesluisd. Kortom, de vliegbelasting kan niet worden gekwalificeerd als een pigouviaanse belasting. Zowel in 2008 als in 2009 vindt een daling plaats van het aantal passagiersbewegingen. In eerste instantie kan worden gezegd dat de vliegbelasting effectief is. Maar het is echter niet eenvoudig om de effecten van de vliegbelasting te meten. Er kunnen immers meerdere factoren een rol spelen zoals die bij de vliegbelasting ook gold. Uiteraard heeft de vliegbelasting ook een rol gespeeld bij de daling van de gevraagde hoeveelheid. Er wordt bij de vliegbelasting een onderscheid gemaakt tussen de zakelijke reiziger en de niet-zakelijke reiziger. De zakelijke reiziger reageert niet snel op een prijsverandering. De economic incidence ligt meer bij de zakelijke reizigers. Er wel sprake van een lager welvaartsverlies, maar vanwege de geringe daling van de vraag van het vervuilende goed, is de green dividend gering. De opbrengsten blijven constant, doordat de vraag naar en het aanbod van het vervuilende goed nauwelijks daalt. Dus dient een afweging te worden gemaakt tussen de green dividend en de belastingopbrengsten.Wat betreft de niet-zakelijke reiziger , vindt een hoge dividend plaats. Immers, de gevraagde hoeveelheid daalt. Er is wel sprake van een positieve excess burden. Zolang de green dividend het welvaartsverlies overtreft, wordt voldaan aan het welvaartsbeginsel. Zolang de welvaartswinsten de kosten overtreffen, is sprake van optimaliteit. Bij een verder verhoging van de groene belasting, kunnen de opbrengsten dalen. De belastingbasis wordt ge?rodeerd, omdat er een daling plaatsvindt van de vraag naar en aanbod van het vervuilende goed. Er dient dus een afweging te worden gemaakt tussen de green dividend en de belastingopbrengsten.Kortom: een vliegbelasting op de niet-zakelijke reiziger levert een hoger green dividend op dan op de zakelijke reiziger. Uit de verschillende onderzoeken trek ik de conclusie dat de vliegbelasting effectief is. Maar uiteindelijk blijft het een kwestie van weging tussen de verschillende beginselen.Effici?ntDe vliegbelasting heeft slechts één belastinggrondslag. Omtrent de verschillende tarieven kunnen er discussies ontstaan over de gestelde grens met betrekking tot de afstand. De vliegbelasting is in het leven geroepen om de maatschappelijke kosten van het vliegen tot uitdrukking te brengen in de prijs. Daarom dient elke individu te worden betrokken in de vliegbelasting. De vliegbelasting is rechtvaardiger en duidelijker zonder de vrijstellingen. Er kunnen wel vrijstellingen gelden, mits de opbrengst wordt besteed aan het stimuleren van duurzame technologie?n. De manier van heffen was nauwelijks een probleem, want de reiziger betaalde een ticketprijs inclusief de vliegbelasting. Over het algemeen was de vliegbelasting een vrij bekende belasting, dankzij de aandacht eraan besteed door de Nederlandse media. De vliegbelasting heeft niet geleid tot ergernis met betrekking tot de uitvoeringskosten. Het is uiteraard niet de bedoeling dat de reiziger helemaal niets merkt van de vliegbelasting, want dit kan ten koste gaan van het milieubewustzijn. De vliegbelasting dient dus wel kenbaar te worden gemaakt bij de belastingbetaler. Ergo, de vliegbelasting is effici?nt.De tweede deelvraag luidt:In hoeverre voldoet de energiebelasting aan de voorwaarden van een goed belastingstelsel?RechtvaardigIn eerste instantie voldoet de EB aan het principe ‘de vervuiler betaalt’. De opbrengst van de EB wordt teruggesluisd naar de belastingbetaler door onder andere een verlaging in de loon en inkomstenbelasting en subsidies. De opbrengst komt niet geheel ten gunste van het milieu. Indien wordt gekeken naar het degressieve verloop van de tarieven van de EB, wordt niet voldaan aan het principe ‘de vervuiler betaalt’. Immers, het verbruik moet worden belast. Hoe hoger het verbruik, hoe hoger de EB moet zijn. Tevens wordt een onderscheid gemaakt tussen zakelijk en niet-zakelijke gebruik. De niet-zakelijke verbruiker wordt zwaarder belast voor dezelfde verbruik dan de zakelijke verbruiker. Dit is eveneens niet rechtvaardig. De EB is dus niet rechtvaardig.EffectiefDe EB voldoet niet aan het principe ‘de vervuiler betaalt’, waardoor niet aan één voorwaarden van een pigouviaanse belasting wordt voldaan. De opbrengsten dienen ook lump sum te worden teruggesluisd. Aan deze voorwaarde wordt wel voldaan. Kortom, volgens bovenstaande voldoet de EB niet aan een pigouviaanse belasting. Het is eveneens niet eenvoudig om de effecten van de EB te meten, omdat de energieprijs door meerdere factoren wordt bepaald. De opbrengst van de EB wordt teruggesluisd naar de belastingbetaler door onder andere een verlaging in de loon en inkomstenbelasting. Hierdoor verzwakt het effect van de EB. Immers, de prijselasticiteiten van elektriciteit en aardgas correleren positief met de prijs. Hetgeen betekent dat een groter effect van de EB kan worden verwacht indien de prijzen stijgen. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen de lange termijn elasticiteiten en korte termijn elasticiteiten. Uit de onderzoeken leid ik af dat de EB zeker een positief effect heeft op het milieu. Immers, de gevraagde hoeveelheid daalt wel. De lange termijn elasticiteiten zijn hoger dan de korte termijn elasticiteiten. De glastuinbouw en de energie-intensieve industrie zijn wat betreft het verbruik van de energiedrager aardgas op lange termijn elastisch. Op korte termijn is eveneens sprake van een hoge elasticiteit. Wat betreft de huishoudens, de industrie, HDO en de tuinbouw is het verbruik van aardgas relatief inelastisch zowel op korte als lange termijn. Voor het gebruik van elektriciteit is de energie-intensieve industrie op lange termijn elastisch. De huishoudens, de industrie, HDO, de tuinbouw en de glastuinbouw hebben zowel op de lange als op de korte termijn lage elasticiteiten voor het gebruik van elektriciteit. Bij een inelastische goed ligt de economic incidence meer op de kopers van elektriciteit en aardgas. De green dividend is gering. Tegelijkertijd treden nauwelijks welvaartsverliezen op. De opbrengsten blijven constant, doordat de vraag naar en aanbod van het vervuilende goed nauwelijks daalt. Dus dient een afweging te worden gemaakt tussen de green dividend en de belastingopbrengsten.Bij een elastische goed wordt de economic incidence gedragen door de aanbieders van elektriciteit en aardgas. De green dividend is hoog. Tegelijkertijd treden er hoge welvaartsverliezen op, maar zolang de green dividend de welvaartsverliezen, wordt voldaan aan het welvaartsbeginsel. Tevens wordt aan het beginsel van de optimale realisatie voldaan, indien de welvaartswinsten de kosten van een belasting overtreffen. Bij een verhoging van de EB, zullen de opbrengsten afnemen. De belastingbasis wordt ge?rodeerd, omdat er een daling plaatsvindt van de vraag naar en aanbod van het vervuilende goed. Er dient dus een afweging te worden gemaakt tussen de green dividend en de belastingopbrengstenKortom: de energie-intensieve industrie reageert sneller op een prijsverandering dan de huishoudens. Uit de verschillende onderzoeken trek ik de conclusie dat de EB effectief is. Dit verschilt uiteraard per energiedrager.Effici?ntDe belastinggrondslag van de EB is duidelijk. Er wordt geheven op de levering van aardgas en elektriciteit. Er worden wel verschillende tarieven gebruikt naar de mate van verbruik van energie. Tevens wordt een onderscheid gemaakt tussen tarieven voor zakelijke verbruikers en voor niet-zakelijke verbruikers. Tevens gelden er vrijstellingen/ belastingverminderingen die de belasting minder eenvoudig maken. De manier van heffen is duidelijk. De gebruiker betaalt de energieprijs inclusief de EB. De EB wordt wel duidelijk vermeld op de factuur. Volgens een onderzoek was in het begin van de invoering van de EB, de belasting een vrij bekende belasting. Hieruit concludeer ik dat de EB eveneens een vrij bekende belasting is die uiteindelijke iedere burger raakt. Volgens een onderzoek wordt de administratieve lasten van de EB als zeer gering ervaren. De EB is dus een belasting die voor de belastingbetaler tot weinig ergernis leidt en weinig administratieve rompslomp. Immers, de EB wordt betaald middels de energieprijs, waardoor de consument daar nauwelijks iets extra’s voor hoeft te doen. De EB is niet effici?nt, maar indien op basis van een vast percentage wordt geheven, maakt dat de EB overzichtelijker/ duidelijker en rechtvaardiger en dus effici?nt.LiteratuurlijstBoeken: Berkhout P.H.G., A. Ferrer-i-Carbonell, A.C. Muskens, Het effect van de REB op huishoudelijk energiegebruik, SEO, Amsterdam, mei 2001.Blom M.J., A. Schroten, S.M. de Bruyn, F.J. Rooijers, Grenzen aan groen? Bouwstenen voor een groen belastingstelsel, CE Delft, Delft, januari 2010Bongaerts J.C., Milieubelasting: alleen maar interessant voor een academisch debat?, 5 juli 1996Borghols E.G., J.W.M. Gulickx, M.H.Koster, J.A.Monsma, D. Ravelli, mr. W.M.G. Visser, W. de Wit, Hoofdzaken milieuheffingen, FED fiscale studieserie, Kluwer Deventer, 7e druk, 2004Caminada C.L.J., H Vording, Belasting als beleidsinstrument in Belasting met beleid, SDU uitgevers, Leiden, 2007, Hoofdstuk 1De Jager J.C., Over de verwevenheid van fiscaal beleid en milieubeleid in Belasting met beleid, SDU uitgevers, Leiden, 2007, Hoofdstuk 2Ettema C.M., J.P. Hulshof, G.J. van Slooten, Wegwijs in de BTW, SDU uitgevers, Amersfoort, 9e duk, 2006Europese Commissie, De strijd tegen de klimaatverandering: De EU wijst de weg, Publicatiebureau.Europa.EU, Luxemburg, 2008Europees Milieuagentschap, Milieuheffingen: invoering en milieu-effectiviteit, Reeks Milieuvraagstukken nummer 1, Kopenhagen, 1996Jacobs Bas, De Prijs van Gelijkheid, Promentheus BV Vassalucci Uitgeverij, 1e druk, 2008Heineken K.A., M.A.M. Arts, Fiscale vergroening in Nederland in Belasting met beleid, SDU uitgevers, Leiden, 2007, Hoofdstuk 13Houthoofd Noel, Micro economie voor managers, Academia Press, Gent, 2002Niessen R.E.C.M, R.M.P.G. Niessen-Cobben, Wegwijs in de fiscaliteit, SDU fiscale en financi?le uitgevers, Amersfoort, 3e druk, 2007Rosen Harvey S., Ted Gayer, Public Finance, McGraw-Hill/Irwin, United States, 9e edition, 2010Stassen E.J.G.M., I. de Ridder, A. Leder, Ontmoediging in het fiscale belastinginstrumentarium in Belasting met beleid, SDU uitgevers, Leiden, 2007, hoofdstuk 3 Schroten Arno, Huib van Essen, Gerben Geilenkirchen, Hogere prijzen, minder reizen? Overzichtsstudie naar prijsgevoeligheid verkeerssector, Bijdrage aan het Colloquium Vervoersplanalogisch Speurwerk 20 en 21 november 2008, SantpoortSignificance en SEO economisch onderzoek, Effecten van verschillende heffingsvarianten op de Nederlandse luchtvaart,Eindrapport, Leiden, rapport nummer 07014-M07, 15augustus 2007Sociaal- Economische Raad, Advies Regulerende Energieheffingen 93/01, SERStevens L.G.M., Elementair Belastingrecht voor economen en bedrijfsjuristen 2009- 2010, Kluwer, Deventer, 25e druk, 2009Stiglitz Joseph E., Economics of the public sector, W.W. Norton & Company, Newyork/ London, third editionVan der Straaten Jan, Zure regen, economische theorie en het NL beleid, Uitgeverij Jan van Arkel, Tilburg, 1990, ISBN 9062241476Veldhuis J., J. Zuiderberg, The implications of the Irish air Travel Tax, Amsterdam, SEO report nr. 2009-77, November 2009Veldhuis Jan, Implicaties van de invoering van de ticket-tax, SEO economisch onderzoek, Amsterdam, SEO rapport nr. 2009-09, maart 2009Vollebergh H.R.J., Pigou en zo. Over belastingen als milieubeleidsinstrument in Nederland in Belasting met beleid, SDU uitgevers, Leiden, 2007, Hoofdstuk 14 Wasch E.P.J, Het belaste milieu: milieuheffingen in de praktijk, Uitgeverij FED, Deventer, 1983De Wit, Nationale milieubelastingen en het EG–Verdrag, Europese Monografie?n, Kluwer Deventer, 1997De Wit Gerrit, Ron Wit, Hans Taselaar, Evert Wasch, Vergroening van het belastingstelsel: opties vanuit een lange-termijnperspectief, Reeks Achtergrondstudies Raad voor het Milieubeheer, Zoeterhage Zoetermeer, 1996Artikelen:Bovenberg A. Lans, Ruud A. Mooij, Environmental Taxes, International Capital Mobility and Inefficient Tax Systems: Tax Burden vs. Tax Shifting, Kluwer Academic Publishers, Boston, 1998Centraal PlanBureau, Vergroening en Energie: Effecten van verhoogde energieheffingen en gerichte vrijstellingen, Den haag, No 96, juni 1997De Mooij R.A., Energieheffing en werkgelegenheid, Economische Statistische Berichten, 1993Hoekjan I.J.A., De groene kleur van het belastingplan 2008, Forfaitair 2007/179Kathmann M.C.J.G. en N.M.R. Lennarts, Welke kwaliteitscriteria staan op het spel bij het gebruik van open normen in het belastingrecht, Forfaitair 22 jaargang, november 2009Klei Michelle, Van de inkomstenbelasting naar een algehele verbruiksbelasting?, Forfaitair 2009/191Kogels H.A., Een nieuwe vergroeningsgolf, MBB 2008/01Kogels H.A., BTW en vergroening, NTFR 2001-1233De Korte FB D.J., Enkele aspecten van de regulerende energiebelasting, Tribuut 2004/04Ministerie van Financien, Het effect van een vliegbelasting: een second opinion, Centraal Planbureau, 3 augustus 2007Minsterie van Financien, Jaarrapportage regulerende energiebelasting over 1997, 10-03-1999Niessen R.E.C.M, ‘De vervuiler betaald’ of het beginsel van de bevlogen belastingheffing, NTFR 2008-1362OECD, The political economy of environmentally related taxes, Februari 2007Prins J., Vergroeningsvoorstellen, Belastingbrief 2001/10Pronk P.A., Waar ligt de eenvoud, WFR 2008/ 1405Schuivens Riemera, Een nieuwe secretaris, een groener belastingstelsel, Forfaitair 2007/ 176Fleer T., Energiebelasting als Europese heffing: een re?el alternatief?, Forfaitair 2009/193Thomas, Vliegbelasting houdt in hoger beroep stand: Hof Den haag 17 juli 2008, nr. 200.004.894/01, Hof Den haag 17 juli 2008, nr. 200.0040.929/01, NTFR2008-1525Van der Velden Nico, Ruud van der Meer, Effect stijgende olieprijs op kosten, rentabiliteit, inkomen en besparingen in de glastuinbouw, LEI, Den haag, augustus 2005Vollebergh H., Naar een meer prikkelende Nederlandse energiebelasting, MBB 2004/09Woerdman E., Emissiehandel of emissieheffing? Kiezen tussen prijsonzekerheid en milieuonzekerheid, Forfaitair 2007/179Ydema O.I.M., Historische kanttekeningen bij bestedingsbelastingen, MBB 2006/ 05Internetbronnen:pendiumvoordeleefomgeving.nlcpb.nlemissieautoriteit.nleuropa-nu.nl vrijstelling energiebelasting op elektriciteit bij convenanten, 16 juni 2004Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer, Basisstof milieubelastingen, DGM/SB/2006318669HvJ 11 juli 1974, zaak 8/74, DassonvilleRichtlijn, nr. 2003/96/EGStaatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 2007, nummer 562 ................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download