SCHOOLPLAN 1999-2003



INLEIDING

Dit beleidsplan van de St. Mattheusschool geeft de voorgestelde schoolontwikkeling voor de periode 2007-2011 weer.

Anders geformuleerd:

Waar staan we als school in 2007 en hoe en waar willen we naartoe in de periode tot 2011?

Door dit te beschrijven in een plan willen we in samenhang met de schoolgids onze ouders duidelijkheid bieden en leggen wij verantwoording af aan het bestuur van de St. Martinus Stichting, het bevoegd gezag van de school.

Het managementteam, bestaande uit de directie en de diverse coördinatoren heeft met de teamleden aan de totstandkoming van dit plan gewerkt. Bovendien heeft het bestuur van de St. Martinusstichting, het bevoegd gezag van de school, bijdragen geleverd in het kader van het strategisch beleidsplan.

De medezeggenschapsraad is op de hoogte van het tot stand komen van dit plan en er is instemming gevraagd met het eindresultaat.

Het doel is van het begin af geweest:

a. we maken een plan dat schoolspecifiek is.

b. het plan moet door alle personeelsleden gedragen worden.

c. het plan moet leesbaar zijn.

d. jaarlijks moet geëvalueerd worden of de gestelde doelen zijn gehaald.

Iedere schakel binnen de St. Mattheusschool is even belangrijk, van leerkracht tot conciërge, van klassenassistent tot directie. Dit vormt de basis voor een werkbaar geheel.

We zien het schoolplan als een kwaliteitsdocument, waarin het beleid wordt geformuleerd en vastgesteld. Ons beleidsplan is een onmisbaar document in de school. Het zal duidelijkheid bieden aan iedereen.

Anders dan bij de totstandkoming van het eerste schoolplan was er nu een aantal documenten beschikbaar dat als basis kon dienen voor dit plan. Denk hierbij aan de evaluatiegegevens van de voorgaande schoolplannen, de verschillende inspectierapporten en het daarbij horende plan van aanpak, de sterkte-zwakte-analyse en de oudertevredenheidsenquete. De stand van zaken m.b.t. de ontwikkeling van de school in 2007 is tenslotte ook meegenomen.

Na de beschrijving van de school volgt de manier waarop het kwaliteitsbeleid gestalte krijgt. Daarna wordt het onderwijskundige beleid beschreven, waarna de overige beleidsterreinen aan bod komen.

Drs. G.J.M. Reinalda, L.P. van Troost P.T.F. Gijtenbeek,

Directeur. Adjunct-directeur Adjunct-directeur.

HOOFDSTUK 1: BESCHRIJVING VAN DE SCHOOL.

De Sint Mattheusschool is een school voor Speciaal Onderwijs (SO) en Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO) aan Zeer Moeilijk Lerende Kinderen (ZMLK).

De school is gehuisvest in drie gebouwen.

1.1. Situering:

De St. Mattheusschool heeft 4 onderwijslocaties:

➢ Het SO is gehuisvest aan de Larikslaan. Deze hoofdlocatie van de school is gesitueerd in Schiebroek, een buitenwijk aan de noordrand van Rotterdam, en is goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Bij het hoofdgebouw stopt tramlijn 5 voor de deur en bus 35 om de hoek.

➢ Het VSO is gehuisvest aan de Assendelftstraat in Kralingen. Deze locatie is goed bereikbaar met de metro, halte Gerdesiaweg.

➢ De afdeling zorggroepen is gehuisvest aan het schoolgebouw aan de Schoolstraat, op loopafstand van de locatie Larikslaan.

➢ De afdeling intensieve begeleiding is gehuisvest in het gebouw aan de Schaepmanstraat in Spangen.

De school naast het gebouw aan de Larikslaan is de Fatimaschool, een reguliere basisschool waar een nauwe samenwerking mee bestaat.

1.2. Gebouwen:

Het schoolgebouw aan de Larikslaan is voldoende ingericht voor het onderwijs wat er wordt gegeven.

Het schoolgebouwen aan de Schoolstraat, Assendelftstraat en Schaepmanstraat zijn gebouwen die tijdelijk betrokken worden.

In 2011 wordt samen met onder meer Vestia, de Pameijer, de RVKO en Kinderservicehotels een brede school gerealiseerd in Schiebroek. Team en ouders zien erg uit naar deze nieuwbouw. Dit biedt ons tal van mogelijkheden om ons onderwijs verder te ontwikkelen en te verbeteren.

De St. Mattheusschool is een Rooms-Katholieke school, onder bestuur van de Sint Martinusstichting.

1.3. Algemene gegevens:

|Naam: |St. Mattheusschool voor SO/VSO-ZMLK |

| |Larikslaan 190 |

| |3053 LG Rotterdam |

|E-mail: |Mattheus@zmlk.nl |

|Telefoon: |010-4223517 |

|Directeur: |Dhr. Drs. G.J.M. Reinalda |

|E-mail: |reinalda@zmlk.nl |

|Web-site |zmlk.nl |

| | |

|Locatie SO |SO St. Mattheusschool |

|Adres: |Larikslaan 190 |

|Postcode – plaats: |3053 LG Rotterdam |

|Telefoon: |010-4223517 |

|Fax: |010-2850786 |

|Adj. directeur |Dhr. L.P. van Troost |

|E-mail: |luukvantroost@zmlk.nl |

| | |

|Locatie Zorggroepen: |St. Mattheusschool |

|Adres: |Schoolstraat 18 |

|Postcode – plaats: |3053 ZM Rotterdam |

|Telefoon: |06-50 24 45 85 |

|Fax: |010-2850786 |

|Locatieleiding: |Mevr. L. Rijsdijk |

|Email: |lrijsdijk@zmlk.nl |

|Locatie VSO: |VSO St. Mattheusschool |

|Adres: |Assendelftstraat 7 |

|Postcode – plaats: |3061 ZL Rotterdam |

|Telefoon: |010-2185919 |

|Fax: |010-2185130 |

|E-mail: |vsomattheus@ |

|Adj. directeur: |Dhr. P.T.F. Gijtenbeek |

|E-mail: |paulg@zmlk.nl |

|Locatie intensieve begeleiding: |St. Mattheusschool afd. intensieve begeleiding |

|Adres: |Schaepmanstraat 74 |

|Postcode – plaats: |3027 CD Rotterdam |

|Telefoon: | |

|Fax: | |

|E-mail: |schaepmanstraat@zmlk.nl |

|Locatieleiding: |Dhr. A. van der Linde |

|E-mail: |avanderlinde@zmlk.nl |

|Bestuur: |Sint Martinusstichting, |

| |Postbus 1080 |

| |3000 BB Rotterdam |

1.4. Doelgroep en criteria:

Op de St. Mattheusschool wordt gespecialiseerd onderwijs geboden aan leerlingen die een beschikking hebben van de commissie van indicatiestelling (CVI). De CVI is een onafhankelijke indicatiecommissie die is ingesteld door het Regionaal Expertisecentrum (REC), en die onafhankelijk indicaties afgeeft voor het speciaal onderwijs.

Kenmerk van de leerlingen is dat ze zijn aangewezen op een orthodidactische en orthopedagogische benadering. De leerlingen hebben een ontwikkelingsachterstand. Het belangrijkste criterium voor toelating tot het onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen is dat een kind een IQ < 60 moet hebben. Ook moet er sprake zijn van een achtergebleven sociaal-emotionele ontwikkeling.

In de systematiek van de onafhankelijke indicatiestelling wordt aangegeven dat als bovengrens van toe te laten leerlingen een IQ van 60 aangehouden moet worden. Kinderen met een IQ tussen 60 en 70 zijn toelaatbaar mits aangegeven kan worden dat het desbetreffende kind op grond van bijkomende problematiek is aangewezen op onderwijs op een school voor zmlk. Deze bijkomende problematiek moet worden geformuleerd als een DSM IV- classificatie of een classificatie uit de ICD-10.

De ondergrens voor het onderwijs aan ZMLK is een IQ van 35. Kinderen met een IQ tussen 20 en 35 zonder bijkomende (gedrags-) problemen worden ook ZMLK-geïndiceerd. Kinderen met een IQ tussen 20 en 35 met bijkomende problematiek krijgen een indicatie MG (meervoudig gehandicapt).

Binnen de groep leerlingen die wordt geïndiceerd voor het onderwijs aan ZMLK is een aantal specifieke doelgroepen te herkennen. We denken hierbij aan kinderen met een autisme spectrum stoornis (ASS) of moeilijk verstaanbaar gedrag in de vorm van gedragsproblemen. Voor deze leerlingen zijn in de school interne differentiaties ontwikkeld in de vorm van groepen die aansluiten bij de specifieke hulpvraag van deze leerlingen.

1.5. Toelatingsprocedure:

Kinderen die uiteindelijk worden geplaatst in het onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen hebben diverse achtergronden. Zo zijn er kinderen die uit de thuissituatie afkomstig zijn zonder dat ze ooit op een school of dagverblijf hebben gezeten. Dit zijn vooral de zeer jonge kinderen.

Er zijn ook kinderen die binnen de zorg een plaats hebben. Hierbij komen vooral MOI’s en KDC’s veel voor. De derde groep kinderen zit binnen een vorm van speciaal onderwijs en de laatste groep kinderen zit in het regulier basisonderwijs of op scholen voor SBO.

In ieder van de bovenstaande situaties is er een moment waarop duidelijk is dat er sprake is van een verwijzing naar het zmlk-onderwijs. Op dat moment gaat de volgende procedure van start.

1. De ouders maken een afspraak met de ouderconsulent van REC ZHZ cluster-3 De Nachtegaal.

2. Tijdens dit gesprek worden de wensen van de ouders in kaart gebracht aan de hand van een door de overheid vastgesteld protocol aanmelding REC.

3. Het dossier van het kind wordt verzameld.

4. Als het dossier incompleet is, wordt er eerst informatie opgevraagd bij andere instanties. Als bepaalde benodigde onderzoeken niet voorhanden zijn, wordt een van de ZMLK-scholen gevraagd om onderzoek te doen. Dit kan een school zijn op verzoek van de ouders, maar de school kan ook aangewezen worden door het REC.

5. Als het dossier compleet is wordt het ter beoordeling aangeboden aan de CVI .

6. De CVI doet een uitspraak over de toelaatbaarheid van het kind.

7. Als het kind een bewijs van toelaatbaarheid heeft voor het onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen (“de beschikking”) kunnen de ouders een keuze gaan maken. Er zijn 2 mogelijkheden:

a. De ouders kiezen voor plaatsing in het regulier onderwijs. Er wordt samen met de ouderconsulent een basisschool gezocht. Op grond van de beschikking krijgt de basisschool extra formatie en een bedrag in geld (samen “de rugzak”) terwijl er daarnaast formatie is om (verplicht) ambulante begeleiding in te kopen bij een school voor ZMLK. Dit kan wederom een school zijn die de ouders kiezen, en anders wordt de school aangewezen, al naar gelang de regio waar de basisschool ligt.

b. De ouders kiezen voor plaatsing in het Speciaal Onderwijs. In dit geval geeft de ouderconsulent de adressen van de scholen waar het kind voor in aanmerking komt. De ouders kunnen op de school of scholen naar hun keuze een afspraak maken voor een oriënterend bezoek. Als er een schoolkeuze is gemaakt, wordt de beschikking en het dossier overhandigd en zal de procedure tot plaatsing worden opgestart.

8. De plaatsingsprocedure houdt in dat het dossier en de beschikking in de vergadering van de commissie van begeleiding (CVB) besproken wordt. De CVB is een schoolgebonden commissie die bestaat uit directeur, adjunct-directeuren, locatieleiding, orthopedagoog/psycholoog, maatschappelijk werkende, schoolarts, intern begeleider en logopediste. Deze commissie is verantwoordelijk voor de handelingsgerichte diagnostiek. De CVB maakt een afweging of dit specifieke kind met deze specifieke problemen het beste geholpen kan worden binnen de St. Mattheusschool.

9. Als vastgesteld is dat de school kan voldoen aan de hulpvraag van het kind wordt het kind geplaatst. Dit gebeurt op 1 van de plaatsingsdagen in het schooljaar: 1e dag van het schooljaar, 1e dag na de kerstvakantie of 1e dag na Pasen.

10. Voor leerlingen die zijn aangemeld voor de afdeling “intensieve begeleiding” geldt dat ze alleen geplaatst kunnen worden als er tevens een CIZ-indicatie is voor ondersteunende begeleiding, die gerealiseerd wordt door de Pameijer in de vorm van ZIN (zorg in natura)

6. Schoolorganisatie

De school is georganiseerd in 4 afdelingen:

➢ de afdeling SO is gehuisvest aan de Larikslaan

➢ de afdeling zorggroepen van het SO (kinderen met ASS) is gehuisvest in het gebouw aan de Schoolstraat

➢ de afdeling VSO heeft een gebouw aan de Assendelftstraat.

➢ De afdeling intensieve begeleiding is gehuisvest aan de Schaepmanstraat.

Iedere afdeling heeft een locatieleiding. De locatieleiding is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken en de inhoudelijke aansturing van alles wat er in de locatie gebeurt. Twee van de locatieleiders zijn bovendien adjunct-directeur en behoren tot de directie.

Naast de locatieleiding heeft de interne begeleiding (IB) een belangrijke rol in de schoolorganisatie. De IB is verantwoordelijk voor de begeleiding van de leerkrachten, voor de inhoudelijke schoolontwikkeling, materialen en methodes. De interne begeleiding is verder verantwoordelijk voor de coördinatie van alle zaken betreffende het gebruik en de inhoud van de TOS. Verder zitten de handelingsplanning en nascholing in het takenpakket van de IB.

Op de Schoolstraat is de locatieleiding verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding, maar ook voor de beschrijving- en uitvoering van de aanpak bij leerlingen met ASS en de begeleiding van het personeel in de autigroepen op het gebied van methodieken, pedagogische en didactische problemen. De locatieleiding zorgt voor continuïteit in de aanpak. Op de Schaepmanstraat is de locatieleiding ook verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding, maar tevens voor de beschrijving- en uitvoering van de aanpak bij leerlingen met gedragsproblemen en de begeleiding van het personeel in deze groepen op het gebied van methodieken, pedagogische en didactische problemen. De locatieleiding zorgt ook hier voor continuïteit in de aanpak. De locatieleiding aan de schoolstraat is bovendien leidend en sturend in de samenwerking met de zorg en de coördinatie van de onderwijs-zorg-arrangementen.

Directie, locatieleiding en IB vormen samen het managementteam van de school. Het managementteam heeft wekelijks overleg, waarin de interne schoolorganisatie aan de orde komt, naast zaken als beleid, nieuwbouw en externe contacten. Waar nodig heeft de directie overleg. Dit betreft over het algemeen formelere zaken als financiën of overleg met het bestuur van de school.

In iedere afdeling van de St. Mattheusschool wordt een organisatievorm gehanteerd waarbij de directie veel taken heeft gedelegeerd naar collega’s. Hierdoor heeft het team veel eigen verantwoordelijkheid.

Dit heeft onder meer vorm gekregen door het instellen van een aantal coördinatoren.

Het management heeft de taken verdeeld, waarbij regelmatig gesprekken met de coördinatoren worden gevoerd. Hierdoor blijft het management op de hoogte van de gang van zaken binnen de school.

Deze coördinatoren zijn teamleden die een deel van de organisatie of inhoud van de school als verantwoordelijkheid hebben.

Er zijn coördinatoren voor de volgende taken:

Lees- en rekengroepen:

Deze coördinator is verantwoordelijk voor de roosters m.b.t. het werken in niveaugroepen, het bemannen van de lees/rekengroepjes en het organiseren van de lees- en rekenvergaderingen.

Assistentes

Er zijn 12 assistentes werkzaam in de school. Hun taak is wel duidelijk, maar de uitvoering en de invulling ervan niet altijd. Een van de assistentes is het aanspreekpunt voor vragen over de inhoud van het werk. Het gaat hierbij niet specifiek om klasgebonden zaken, want die zijn over het algemeen onderwerp van gesprek tussen leerkracht en assistente, en daarnaast in de door de directeur met hen gevoerde functioneringsgesprekken. Er zou gesproken kunnen worden over 'uitgebreid mentorschap' .

Werkgroepen

Het bijhouden van de inhoud en de uitvoering van de diverse werkgroepen. Hier hoort bij de informatie omtrent het budget dat voor de diverse werkgroepen beschikbaar is.

Computers / netwerk

Het beheer van het computersysteem, het netwerk en de gebruikte software. Verder aanspreekpunt betreffende technische zaken en 'interne helpdesk'.

1.6.1. organogram

[pic]

7. Klachtenregeling.

Volgens de wet kunnen ouders en leerlingen klachten indienen over gedragingen en beslissingen of het nalaten daarvan van het bevoegd gezag en het personeel. Het klachtrecht heeft een belangrijke signaalfunctie met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs.

Door de klachtenregeling ontvangen het bevoegd gezag en de school op eenvoudige wijze signalen die hen kunnen ondersteunen bij het verbeteren van het onderwijs en de goede gang van zaken.

Op de St. Mattheusschool wordt de klachtenregeling van de VBKO gehanteerd. De Sint Martinusstichting is aangesloten bij de Klachtencommissie voor katholiek Onderwijs.

Het bestuur van de Sint Martinusstichting heeft een onafhankelijke vertrouwenspersoon benoemd, terwijl er op de St. Mattheusschool 2 contactpersonen zijn die benaderd kunnen worden als er problemen van welke aard dan ook zijn. Deze contactpersonen coördineren de programma’s die in de school uitgevoerd worden rond seksuele opvoeding en intimidatie. Bovendien zullen ze in de looptijd van dit schoolplan beleid formuleren waar onder meer de rol van teamleden, vertrouwenspersonen en ouders beschreven wordt. Tevens zal de inhoud van de programma’s duidelijk beschreven worden.

De klachtenregeling is alleen van toepassing als men met zijn klacht niet ergens anders terecht kan. Veruit de meeste klachten over de dagelijkse gang van zaken in de school zullen in onderling overleg tussen ouders, leerlingen, personeel en schoolleiding op een juiste wijze worden afgehandeld. Indien dat echter, gelet op de aard van de klacht niet mogelijk is of indien de afhandeling niet naar tevredenheid heeft plaatsgevonden, kan men een beroep doen op deze klachtenregeling.

Gegevens m.b.t. de klachtenregeling:

|Adres klachtencommissie: |Klachtencommissie voor Katholiek Onderwijs |

| |Regio Noord |

| |Postbus 82324, |

| |2508 EH Den Haag |

| |Tel. 070-3568114 |

|Vertrouwenspersoon: |Dhr. H. Donkers |

| |P/a Sint Martinusstichting, |

| |Postbus 2596 |

| |3000 CN Rotterdam |

| |010-4132900 |

|Contactpersonen: |SO: Mevr. L.M. de Bree |

| |P/a Larikslaan 190 |

| |3053 LG Rotterdam |

| |VSO: mevr. A. van der Straaten |

| |P/a Margrietstraat 15 |

| |3051 TV Rotterdam. |

HOOFDSTUK 2 KWALITEITSBELEID.

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de kwaliteit van het onderwijs vorm wordt gegeven. De “missie” van de school wordt beschreven, aangegeven wordt op welke manier de kwaliteit wordt bewaakt en vervolgens welke aandachtspunten er zijn en hoe die aangepakt gaan worden.

1. De missie en de kwaliteiten van de St. Mattheusschool.

De doelen van onze kwaliteitszorg zijn, omschreven in het kwaliteitsbeleid:

1. Zicht krijgen en houden op de kwaliteit van alles wat er in de school gebeurt, waarmee en hoe.

2. Goede kwaliteit behouden.

3. Kwaliteit die niet goed genoeg is te verbeteren.

2.1.1. Algemeen:

De St. Mattheusschool is een Rooms-katholieke school. De school staat open voor iedereen met respect voor ieders culturele en/of levensbeschouwelijke achtergrond.

Op onze school wordt:

iets (wat)

met een bepaald doel (waarom)

met bepaalde materialen (waarmee)

op een bepaalde manier (hoe)

door bepaalde mensen (wie)

op een bepaalde tijd (wanneer)

gedaan.

Ieder teamlid én de school als geheel hebben een bepaalde kwaliteit. Als je samen ten aanzien van alles wat er gebeurt afspreekt en vastlegt waarom, waarmee, hoe, door wie en wanneer het gebeurt, kun je aan de hand van deze afspraken zicht krijgen op de kwaliteit, en een uitspraak doen óver de kwaliteit en de kwaliteit behouden dan wel verbeteren.

Uitgangspunten van onze school zijn:

• Het kind staat op onze school centraal.

• Er wordt op orthodidactische wijze gewerkt aan de gehele ontwikkeling van het kind in een positief pedagogisch klimaat, waarin wordt uitgegaan van de individuele mogelijkheden van ieder kind.

• Er wordt naar gestreefd om de leerling op cognitief, motorisch, sociaal-emotioneel, praktisch en creatief gebied zich zo optimaal mogelijk te laten ontwikkelen.

• De St. Mattheusschool is een school, waarin ouders en team elkaar stimuleren en motiveren om de individuele mogelijkheden van het kind te benutten.

• De leerling moet uiteindelijk zo zelfstandig en verantwoordelijk mogelijk functioneren in de maatschappij.

• Integratie in al zijn facetten is noodzaak om de leerlingen optimale mogelijkheden te garanderen.

• Pluriformiteit, dat wil zeggen dat er ruimte dient te worden geboden aan de verschillende godsdienstige en levensbeschouwelijke opvattingen die er in onze samenleving bestaan.

• Emancipatie en tolerantie, dat wil zeggen dat in onze school de principiële gelijkwaardigheid van opvattingen wordt gegarandeerd.

• Algemene toegankelijkheid: er worden geen leerlingen op grond van huidskleur of overtuiging geweigerd.

Kenmerken hiervan zijn:

1. Een goede samenwerking tussen bestuur, schoolleiding, leerkrachten, kinderen en ouders, vormt de basis voor een goed schoolklimaat: een goede school maken we met zijn allen!

2. Iedere leerling is onderdeel van de school als geheel. Hierdoor is het voor ieder teamlid noodzakelijk om groepsoverstijgend te denken.

3. Het werken in de St. Mattheusschool staat in het teken van respect voor elkaar en rekening houden met elkaar.

4. Door de gehanteerde afspraken, de structuur, sfeer en duidelijkheid in de school heerst er een klimaat waarin geborgenheid en veiligheid centraal staan.

5. Er moet ruimte zijn om jezelf te zijn en we vinden het belangrijk dat alle betrokkenen het gevoel hebben optimaal te kunnen functioneren.

6. Het leren wordt beschouwd als een vanzelfsprekende en plezierige activiteit met als doel het steeds zelfstandiger worden. Het samen leren, samenwerken en zorg dragen voor elkaar staat hoog in het vaandel.

7. Vanuit duidelijkheid, voorspelbaarheid, geborgenheid en vertrouwen worden vaardigheden aangeleerd op:

➢ sociaal (ik en de ander),

➢ emotioneel (ik en gevoel),

➢ motorisch (ik en bewegen),

➢ cognitief (ik en het leren),

➢ creatief (ik en vindingrijkheid),

➢ praktisch (ik en mijn toekomst),

➢ zelfredzaamheids (ik en mezelf) en

➢ vrijetijds (ik en mijn vrije tijd) gebied, met als doel bij te dragen in de ontwikkeling tot een zo zelfstandig mogelijk en positief kritisch denkend mens.

8. Met behulp van het leerlingvolgsysteem worden de ontwikkelingen van individuele leerlingen nauwlettend gevolgd om zorg op maat te geven, want leerlingen en ouders hebben recht op een professionele begeleiding. Daarom heeft de school een actief na- en bijscholingsbeleid voor haar personeel.

9. We hanteren binnen het SO verschillende vormen van integratie, waarbij er naar wordt gestreefd om situaties te creëren waarin de leerlingen in staat worden gesteld om te functioneren in zoveel mogelijke normale maatschappelijke situaties buiten de school.

10. Door deze integratieactiviteiten worden de

➢ weerbaarheid,

➢ zelfredzaamheid,

➢ flexibiliteit,

➢ sociaal besef,

➢ zelfbeeld,

➢ eigenwaarde en

➢ zelfrespect van de leerlingen vergroot.

11. De St. Mattheusschool voert een actief beleid in het samenwerken met kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, voortgezet onderwijs en andere vormen van speciaal onderwijs om de overgang naar de verschillende schooltypen zo makkelijk mogelijk te maken. Dit beleid sluit goed aan op het achterstandenbeleid dat de gemeente Rotterdam heeft geformuleerd. Dit achterstandenbeleid komt tot uitdrukking in het ROAP-plan waaraan in de school wordt gewerkt.

2.1.2. Identiteit:

De St. Mattheusschool is een katholieke school die hecht aan de normen en waarden die onze katholieke identiteit met zich meebrengt. Dit is de basis van ons pedagogisch handelen.

Daarnaast respecteert de school andere levensbeschouwelijke stromingen mits deze niet in tegenspraak zijn met deze katholieke identiteit. Dat houdt in dat deelname aan het totale onderwijsprogramma verplicht is, zodat de voortgang van het onderwijsleerproces niet wordt belemmerd.

De St. Mattheusschool is een school, waarin ouders en team met elkaar in gesprek blijven om elkaar te begrijpen, stimuleren en motiveren zodat de individuele mogelijkheden van het kind worden benut.

2.2. De externe analyse

Om de kwaliteit van het onderwijs te kunnen bewaken is het van belang om een analyse te maken van de factoren die hier invloed op kunnen hebben.

Vanuit verschillende niveaus komen er ontwikkelingen en trends op ons af, die we zullen moeten vertalen en concretiseren in de dagelijkse schoolsituatie.

Verschillende factoren zullen in verschillende termijnen invloed hebben en dus in verschillende termijnen behandeld moeten worden.

Rijksoverheid:

➢ Wet op de expertisecentra

➢ Verdere invoering regionaal expertisecentrum cluster 3

➢ Wet LGF

➢ Uitbreiding taken ambulante begeleiding

➢ Verdere invoering Informatie Communicatie Technologie

➢ Kwaliteitsbewaking

➢ Multiculturele samenleving

Lokale overheid:

➢ Kwaliteitsbewaking

➢ Identiteitsbewaking

➢ Profilering en innovatie

➢ Huisvesting

➢ Achterstandenbeleid

➢ Personeelsbeleid: man/vrouw, mobiliteit, ouderen, parttimers, nieuw personeel

➢ Arbo-beleid

➢ Directiestatuut

➢ Gemeentelijk onderwijsbeleid

➢ Sponsorbeleid

Maatschappij:

➢ Integratie

➢ Aanleren basisvaardigheden

➢ Aansluiting bij maatschappelijke ontwikkelingen

➢ Kwaliteitszorg

➢ Inspraak/Democratie/Communicatie

➢ Opvoedkundige kwaliteiten

➢ Vervolginstanties voor de leerlingen

Ouders:

➢ Acceptatie

➢ Veiligheid en geborgenheid

➢ Aanleren basisvaardigheden

➢ Openheid en inspraak

➢ Opvoedingsondersteuning

➢ Informatica

2.3. Kwaliteitsbeleid

2.3.1. Inleiding

Directie en team van de St. Mattheusschool hebben de kwaliteitszorg binnen de school als volgt gedefinieerd.

Het beleidsdoel luidt:

“De St. Mattheusschool besteedt op systematische wijze aandacht aan de zorg voor kwaliteit en beschikt over een herkenbaar kwaliteitsbeleid. Het kwaliteitsbeleid is gericht op het stellen van doelen, het meten en weten van de resultaten, het evalueren van de resultaten en het bijstellen van de doelen. Over het gevoerde beleid wordt rekening en verantwoording afgelegd aan ouders, leerlingen en personeel. Alle communicatie over het kwaliteitsbeleid heeft een open karakter.”

De maatregel die dit zou moeten bewerkstelligen:

“Het ontwikkelen en/of aanreiken van instrumenten om kwaliteitsbeleid te ondersteunen en in stand houden”.

Op basis van inventarisatie en onderzoek worden in dit stuk beschreven:

− Achtergrond

− Definitie kwaliteit

− Kwaliteitsinstrument

− Implementatie kwaliteitsbeleid

Achtergrond

De eigen verantwoordelijkheid van de school is de afgelopen jaren m.b.t. het kwaliteitsbeleid steeds groter geworden. Reeds in 1981 werd door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen de nota “kwaliteit van het onderwijs” geschreven en in het Schevenings Beraad in 1993 wordt aangegeven dat scholen zelf verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van onderwijs. In 1995 verschijnt de Nota “de school als lerende organisatie: kwaliteitsbeleid op scholen voor primair en voortgezet onderwijs”. De termen “schoolgids”, “schoolplan” en “klachtenregeling” verschijnen in de Wet op het Primair Onderwijs (WPO) .

De WPO verplicht scholen een kwaliteitsbeleid te voeren en dit in het schoolplan te beschrijven.

De inspectie van het Onderwijs oefent toezicht uit op het primair onderwijs aan de hand van wettelijke voorschriften en aan de hand van een aantal kwaliteitsaspecten ten aanzien van de opbrengsten van het onderwijs en de inrichting van het onderwijsleerproces.

De Inspectie van Onderwijs heeft in 2002 het bestaande toezichtskader vernieuwd. Hierbij is de WOT, de wet op het onderwijstoezicht, richtinggevend. Het Toezichtskader is de uitwerking van de WOT en beschrijft de werkwijze van de Inspectie en de inhoud van het toezicht. Toetsing vindt plaats aan de hand van beantwoording van de volgende deelvragen die aansluiten bij de kwaliteitsaspecten uit de WOT:

1. Zorgt de school in voldoende mate voor behoud en verbetering van de kwaliteit van het Onderwijs?

2. Is het onderwijs en leren van voldoende kwaliteit?

3. Realiseert de school opbrengsten van voldoende niveau?

Bij haar onderzoek gaat de Inspectie uit van de uitkomsten van de zelfevaluatie van de school.

De school kan dus door een eigen kwaliteitsbeleid (systeem voor kwaliteitszorg) de bemoeienis van de Inspectie verminderen.

De uitkomsten van de zelfevaluatie worden door de inspectie meegenomen voor zover:

− ze betrekking hebben op (onderdelen van) de kwaliteitsaspecten uit het waarderingskader,

− de uitkomsten van de evaluatie voldoende betrouwbaar zijn,

− de kwaliteitsdoelen die de school zich heeft gesteld van voldoende niveau zijn.

Als scholen het streefbeeld benaderen en hun kwaliteit op orde hebben zal de Inspectie de oordelen, na enige analyse, kunnen overnemen. De eerste jaren is in de praktijk te verwachten dat de scholen hun kwaliteitszorg nog niet zover ontwikkeld hebben dat de inspectie bij een PKO de oordelen van een school volledig kan overnemen zonder aanvullend onderzoek te hoeven doen. Maar het is ook al mooi als de Inspectie voor een deel van haar oordeel de uitkomsten van zelfevaluatie van scholen kan benutten.

2.3.2. Definitie kwaliteit

Wat verstaan we onder kwaliteit?

Er bestaat geen eenduidige definitie van kwaliteit. Kwaliteit van onderwijs is geen absoluut gegeven. Het heeft te maken met de uitgangspunten van de school, de missie en de identiteit. Kwaliteit betekent voor elke school wat anders, alleen al doordat situatie en ontwikkelingsfase van elkaar verschillen. Kwaliteit is steeds, door de dynamiek van de veranderingen waarmee basisscholen te maken hebben, een bewegend doel.

Onder kwaliteit verstaan we bij ons op school het verbeteren van afstemming tussen de verschillende werkprocessen in en rondom de school. De uiteindelijke kwaliteit van het eindproduct, de leerlingprestaties, vloeit voort uit de kwaliteit van de verschillende werkprocessen. Met andere woorden, het gaat om de manier waarop de school al haar taken vervult om de leerlingen tot goede resultaten te brengen. Bij kwaliteitsbeleid gaat het om zowel proces- als productkwaliteit.

Een definitie van kwaliteitszorg op de school kan zijn: het voortdurend bepalen, bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de schoolorganisatie op alle relevante beleidsterreinen.

Kwaliteitszorg richt zich op drie processen binnen de school:

− Het primaire proces: het onderwijsleerproces, waaronder lesgeven, registratie, methodiek, pedagogische omvang.

− Het secundaire proces: de processen die het primaire proces ondersteunen, waaronder:, personeelsbeleid, financieel beleid, huisvesting, in- en externe contacten, ouderbetrokkenheid en nascholing.

− Het tertiaire proces:het kwaliteitssysteem zelf, te weten alle middelen, methoden en technieken waarmee bepaald kan worden in hoeverre de kwaliteitseisen zijn gerealiseerd.

Kwaliteitszorgsysteem

De kwaliteit van de school wordt gemeten, vastgesteld, aangepast en ontwikkeld aan de hand van een vastgesteld kwaliteitszorgbeleid.

Dit beleid stelt de teamleden in staat om op een planmatige en cyclische wijze het geboden kwaliteitsniveau te peilen, wat verworven is te borgen en wat ontbreekt aan te vullen of te verbeteren.

In dit beleid is vastgelegd dat in een cyclisch model een aantal zaken wordt uitgevoerd, met het schoolplan als uitgangspunt.

➢ Jaarlijks worden de ontwikkelingsdoelen uit het schoolplan m.b.t. de kwaliteitsverbetering geëvalueerd. Vastgesteld wordt, in welke mate de doelen zijn bereikt en in welke mate deze geoperationaliseerde doelen daadwerkelijk de aandachtspunten dekken die het onderwerp beschrijven van het gebied waar kwaliteitsverbetering nodig is.

➢ Tweejaarlijks worden de onderdelen uit de kwaliteitskaarten door alle teamleden beoordeeld. Hieruit blijkt of er vooruitgang is geboekt op de punten die als onvoldoende worden beoordeeld.

➢ Jaarlijks wordt in een jaarverslag weergegeven, op welke gebieden er ontwikkelingen hebben plaatsgevonden en op welke punten er verbeteringen in de kwaliteit aantoonbaar hebben plaatsgevonden.

➢ Het schoolplan wordt op basis van deze gegevens jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de kwaliteit. Het schoolplan wordt daardoor opgenomen in de jaarlijkse cyclus i.p.v. in de zoals nu gebruikelijke 4-jaarlijkse cyclus. Hierdoor ontstaat ieder jaar een nieuw schoolplan dat voor 4 jaar geldig is.

Het kwaliteitszorgsysteem binnen de St. Mattheusschool is in feite niets anders dan een reeks samenhangende acties, verantwoordelijkheden, methodieken, instrumenten, procedures en afspraken over de werkwijzen en middelen om de doelstellingen van de school te bepalen, te bewaken en te verbeteren.

De werkwijzen en middelen worden in 4 categorieën opgesplitst:

1. de procedures (schoolgids, schoolplan)

2. de onderzoeksmiddelen die de school ter beschikking staan (enquetes, school-diagnose-instrumenten, etc.)

3. de overleg en besluitvormingsmiddelen (teamvergadering, directie-overleg en directieberaad, MR etc.)

4. De verbeteringsmiddelen (klassenconsultatie, begeleidingsgesprek, functionerings-gesprek, professionalisering etc)

2.3.3. De kwaliteitscyclus

Kwaliteitszorg betreft een samenhangende cyclus van activiteiten waarbij geldt dat de voorgaande fase een noodzakelijke voorwaarde is voor de kwaliteit van de volgende fase.

A. Kwaliteit bepalen:

o naspeuren: schooldiagnose, klassenbezoek, enquête. Door na te speuren kan de school de onderwerpen bepalen die vernieuwd en/of verbeterd moeten worden.

o belichten: bewustwording van het probleem

o richten: gewenste kwaliteit bepalen door vaststellen streefniveaus en/of kwaliteitseisen.

B. Kwaliteit verbeteren:

o inrichten van de veranderingsstrategie: stappen om van de feitelijke naar de gewenste kwaliteit te komen.

o inrichten: veranderingen van de schoolorganisatie die ertoe moeten bijdragen dat de gewenste kwaliteit ook daadwerkelijk wordt bereikt.

o verrichten: in de praktijk brengen van acties die bijdragen aan het te verbeteren/ vernieuwen.

C. Kwaliteit bewaken:

o controleren of de gewenste kwaliteit binnen de periode behaald wordt

o peilen/meten of de school op weg is richting gewenste kwaliteit.

o evalueren

o bijstellen

D. kwaliteit borgen:

o acties die ervoor zorgen dat eenmaal behaalde kwaliteit niet verwatert maar op peil blijft en wordt verankerd.

Ad A: Kwaliteit bepalen

Instrumenten die binnen de schoolorganisatie worden gebruikt bij zowel het bepalen, het borgen en verbeteren van de kwaliteit:

• Toetsing. Door middel van het leerlingvolgsysteem worden leerlingen zeer strikt en geobjectiveerd gevolgd. Om het LVS (de TOS) goed in te kunnen vullen worden de leerlingen dmv groepslijsten in de periode april-mei getoetst.

• De afgelopen jaren is de interne begeleiding in de school ontwikkeld. De IB coördineert de interne schoolontwikkelingen, waaronder de ontwikkeling van de leerlijnen. Tevens voert de IB begeleidingsgesprekken met alle leerkrachten, is verantwoordelijk voor het leerlingvolgsysteem (TOS) en de gebruikte methodieken.

• Functioneringsgesprekken. De directie houdt met ieder teamlid jaarlijks een functioneringsgesprek. Op verzoek van een van de 2 partijen kan er een tweede gesprek plaatsvinden. In dit gesprek komt het algehele functioneren aan de orde. Ook hiervan wordt een verslag gemaakt dat in het personeelsdossier wordt bewaard.

• Klassenbezoeken. Zowel de intern begeleiders als de directieleden doen regelmatig klassenbezoeken. Soms wordt een bezoek vooraf aangekondigd, soms wordt er om gevraagd en soms gebeurt het onaangekondigd. Er wordt door de directie gekeken aan de hand van een observatielijst, waarop leerkrachtengedrag beoordeeld kan worden.

• Gesprekken met ouders door directie en/of leerkrachten, waarin zaken besproken worden die het onderwijs van individuele leerlingen aangaan.

• Ouderavonden waar inhoudelijke thema’s worden besproken.

• Teamvergaderingen waar thema’s aan de orde worden gesteld.

• Het jaarlijks meten van de kwaliteit door toetsing van de kwaliteitskaarten.

Ter ondersteuning van het bepalen van de kwaliteit wordt gebruik gemaakt van “Werken met kwaliteitskaarten (WMK)”

Doelstellingen

Met het systematisch en structureel werken aan kwaliteitsbeleid met behulp van het instrument WMK, staan ons de volgende doelstellingen voor ogen:

1. het uiteindelijk realiseren van hogere opbrengsten van het onderwijs in de school, in alle groepen en in alle afdelingen,

2. minder bemoeienis van de Inspectie,

3. relaties aanbrengen tussen de verschillende processen binnen de school,

4. bewustwording van het cyclisch werken,

5. draagvlak en betrokkenheid creëren binnen het schoolteam.

Het instrument WMK biedt ondersteuning bij het bepalen, bewaken en verbeteren van de doelstellingen van de school. Het is een hulpmiddel om de kwaliteit van de school te beschrijven en zichtbaar te maken.

Het biedt specifiek:

− een instrument voor een nauwkeurige schooldiagnose op basis van IST en PKO;

− de digitale Quick-Scan, om de sterke en zwakke kanten van de school snel in kaart te brengen;

− kwaliteitskaarten waarmee de school de eigen kwaliteit beschrijft en beoordeelt;

− vragenlijsten en beoordelingslijsten;

− POP, waarmee medewerkers competenties scoren, loopbaanwensen en sterke en zwakke kanten in kaart brengen.

Deze hulpmiddelen leiden tot verbeterdoelen die worden gerealiseerd en geëvalueerd. Met het systeem WMK-PO beschikt de school dan over een totaal systeem voor interne kwaliteitszorg.

Het instrument verzamelt gegevens via (digitale) vragenlijsten die worden voorgelegd aan het bestuur, schooldirectie, locatieleiders, leerkrachten, onderwijsondersteunend personeel en ouders.

Op basis van de visie van de school op een bepaald onderwerp zijn doelen (indicatoren) en de bijbehorende kernkwaliteiten geformuleerd. De doelen bij een bepaald onderwerp worden door een respondentgroep beoordeeld. De scores kunnen zijn ingevoerd in het programma, waarna de scores worden geïnterpreteerd. De scores hebben we vervolgens geanalyseerd.

Op basis van de scores en de uitslagen is er een verbeterplan opgesteld. WMK is een kwaliteitszorgsysteem en niet alleen een instrument voor schooldiagnose. We besteden hierdoor veel aandacht aan het beschrijven van onze kwaliteit. We beschrijven dus eerst aan wat we ‘beloven’, voordat we (laten) beoordelen of ze doen wat we beloven.

2.3.4. Onderwerpen

De onderstaande onderwerpen zijn de domeinen die in WMK aan de orde komen, gebaseerd op de domeinen uit het Toetsingskader Primair Onderwijs.

1 Algemene uitgangspunten

1.1 Levensbeschouwelijke identiteit

1.2 De twaalf noties

2 Zorg voor kwaliteit

2.1 Kwaliteitszorg

2.2 Toetsinstrumenten

3 Onderwijs en leren

3.1 Leerstofaanbod

3.2 Leertijd

3.3 Pedagogisch klimaat

3.4 Didactisch handelen

3.5 Het schoolklimaat

3.6 Zorg en begeleiding

3.7 De leraar

4 Opbrengsten

4.1 Opbrengsten

5 Beleid en organisatie

5.1 Professionalisering

5.2 Interne communicatie

5.3 Externe contacten

5.4 Contacten met ouders

5.5 Inzet van middelen

5.6 Schooladministratie- en schoolprocedures

5.7 De schoolleiding

5.8 Integraal Personeelsbeleid

De zelfevaluatie die we hebben gehanteerd is dan ook gericht op de bovenstaande onderdelen.

Omdat deze indeling veel aanknopingspunten geeft voor schoolontwikkeling geeft dit ook het kader voor de beschrijving van de beleidsvoornemens en vervolgens voor de prioritering en planning van de kwaliteitsverbetering.

ad B: Kwaliteit verbeteren

De verbetering van de kwaliteit wordt ter hand genomen aan de hand van duidelijk geformuleerde beleidsvoornemens. Deze beleidsvoornemens worden geformuleerd aan de hand van de diverse instrumenten (zie hierboven) die worden gebruikt bij het vaststellen van de kwaliteit van de school.

De geformuleerde beleidsvoornemens worden als concreet geoperationaliseerde doelstellingen geformuleerd en uitgezet in een meerjarenplanning. De geformuleerde doelstellingen zijn richtinggevend voor de ontwikkeling van de school.

Ad c: Kwaliteit bewaken

De kwaliteit van onderwijs op diverse manieren bewaakt. Er worden diverse activiteiten ondernomen die zijn gericht op werkklimaat, niveau van didactisch werken en aanpak binnen de school, maar ook betreffende individuele aanpak van kinderen, handelingsplannen ed. Door de vragenlijsten van WMK regelmatig terug te laten komen en de vragenlijsten begeleidings- functionerings- en beoordelingsgesprekken regelmatig te hanteren wordt bereikt dat de kwaliteit die wordt nagestreefd ook wordt behaald.

Ad D: Kwaliteit borgen

Het borgen van kwaliteit op onderdelen waarvan we hebben geconstateerd dat de kwaliteit als erg goed wordt ervaren is van belang. Dit gebeurt onder meer door de resultaten in de schoolgids te vermelden, te documenteren in het schoolpan, en op te nemen in het jaarverslag. Het is echter zaak om nooit genoegen te nemen met een status quo, zodat het zaak is om deze zaken ook altijd op te nemen in het verbeterplan.

2.4 De interne sterkte/zwakte analyse.

Uitgaande van de geformuleerde missie en de geformuleerde kwaliteiten van de school wordt hier beschreven hoe de schoolontwikkeling plaatsvindt, waar doelen zijn behaald en waar doelen bijgesteld dienen te worden.

We hebben in kaart gebracht wat onze sterke en zwakke punten zijn. Het gaat om een opsomming van punten, waarbij de verbeterpunten verder zullen worden uitgewerkt in een kwaliteitsverbeteringplan.

De procedure is geweest dat alle teamleden in de school een vragenlijst hebben gehad die is gebaseerd op de resultaten van de complete WMK-meting van 2006 en op de verbeterpunten die daaruit naar voren zijn gekomen.

Iedere vraag kan gescoord worden met een oordeel van 1-4, waarbij de score de volgende betekenis heeft:

1: niet of in zeer geringe mate van toepassing (negatieve score --)

2: in onvoldoende mate van toepassing (negatieve score -)

3: in voldoende mate van toepassing (positieve score +)

4: in hoge mate van toepassing

|De so afdeling bereidt de leerlingen adequaat voor op het vso |3 |

|De kwaliteitszorgactiviteiten kenmerken zich door een systematische aanpak |3,1 |

|Het leerstofaanbod in het SO bereidt leerlingen voor op het onderwijs in het VSO |3 |

|Het leerstofaanbod voor oriëntatie op mens en wereld is dekkend voor de SLO kerndoelen ZML |2,9 |

|Het leerstofaanbod voorziet erin dat leerlingen gebruik leren maken van de mogelijkheden van informatie- en |2,8 |

|communicatietechnologie | |

|De school verzorgt een leerstofaanbod dat het 'intercultureel leren' bevordert (intercultureel onderwijs) |2,8 |

|De leraren verzorgen regelmatig thematisch onderwijs (vakkenintegratie) d.m.v. projecten |2,9 |

|De leraren stimuleren leerlingen zelfstandig gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologie |2,8 |

|De leraren geven expliciet les in leerstrategieën |2,7 |

|De leraren stimuleren leerlingen controleactiviteiten uit te voeren |2,8 |

|De school biedt een verzorgde indruk en is uitnodigend voor de leerlingen |2,5 |

|Ouders zijn betrokken bij de school |2,8 |

|Voor leerlingen met geconstateerde extra problemen zijn documenten voor handelingsplanning aanwezig |2,8 |

|De leraar gaat onnodig verlies van onderwijstijd tegen |3 |

|De leraar stimuleert leerlingen zelfstandig gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologie |2,8 |

|De leraar bevordert dat leerlingen op een doelmatig wijze leren samenwerken en leren elkaar te ondersteunen |3 |

|De leraar geeft expliciet les in leerstrategieën |2,9 |

|De leraar stimuleert leerlingen controleactiviteiten uit te voeren |2,9 |

|De schoolleiding bevordert dat leraren over voldoende deskundigheid kunnen beschikken voor een functioneel gebruik van ICT bij |2,8 |

|hun onderwijs | |

|De school onderhoudt functionele contacten met voor- en naschoolse voorzieningen |2,7 |

|De school onderhoudt functionele contacten met scholen voor voortgezet onderwijs |2,9 |

|De school onderhoudt functionele contacten met de schoolbegeleidingsdienst nascholingsinstituten |3 |

|De school beschikt over een document inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de schoolleiding waarin het beleid van |2,8 |

|het bevoegd gezag op dit terrein is vastgelegd | |

|De school beschikt over een sociaal jaarverslag |3,1 |

|De school beschikt over beleid voor functiedifferentiatie |3,1 |

|De school beschikt over beleid voor voltijdse deeltijdbetrekkingen |3 |

|De school beschikt over taakbeleid |3,1 |

|De school beschikt over beleid voor spaar- en compensatieverlof |2,8 |

|De school beschikt over beleid voor de werving en selectie van personeel |2,9 |

|De school beschikt over beleid voor de introductie en begeleiding van nieuw personeel |2,8 |

|De school beschikt over beleid voor de loopbaanontwikkeling van het personeel |2,9 |

|De school beschikt over beloningsbeleid |2,8 |

|De school beschikt over mobiliteitsbeleid |2,8 |

Opvallend is verder dat de onderdelen die onvoldoende worden gescoord ook als zodanig worden ervaren in de begeleidings- en functioneringsgesprekken die met teamleden worden gehouden.

5. Oudertevredenheid

Er heeft in het voorjaar van 2007 een oudertevredenheidsonderzoek plaatsgevonden. In dit onderzoek is de centrale vraag aan ouders geweest; “Hoe vindt u dat de school dit doet?”

Aantal

In totaal hebben 74 ouders de vragenlijst ingevuld. Hieronder staat in een schema hoe de verdeling over de school is geweest: 16 van de Argonautenweg, 28 van de Larikslaan en 30 van de Margrietstraat. Bij elkaar heeft net iets minder dan de helft gereageerd met een volledig ingevuld formulier.

|  |  |  |  |

|  |argonaut | |lariks | |margriet| |

|  |argonaut |lariks | |margriet | |  |

|  |66,67 | |37,33 | |46,88| | |

|  |  |  |  |  |  |

|De school informeert de ouders door nieuwsbrieven e.d. |O |O |O |O |O |

|De schoolgids geeft een reëel beeld van de school |=1 |=2 |=3 |=4 |O |

Wij hebben deze gegevens ingevoerd en de gemiddelden berekend. Bij “slecht” telden we een 1, bij “redelijk” een 2, bij “goed” een 3 en bij “uitstekend”een 4. De cijfers in de dikgedrukte vakken zijn het gemiddelde over de vragen die er onder staan.

Deze score is analoog aan de manier van scoren binnen WMK en wordt in de hele school gebruikt bij de interne kwaliteitsmeting.

| |Argonaut |Larikslaan |Margriet |totaal |

|De ouders |3,3 |3,1 |2,9 |3,1 |

|De school informeert de ouders door nieuwsbrieven e.d. |3,5 |3,2 |2,9 |3,2 |

|De schoolgids geeft een reëel beeld van de school |3,1 |3,1 |3,0 |3,1 |

|De school maakt waar wat er wordt beloofd |3,5 |3,0 |2,9 |3,1 |

|De leerkrachten houden de ouders op de hoogte over de kinderen. |3,5 |3,1 |3,0 |3,1 |

|Ouders kunnen gemakkelijk met vragen terecht bij de directie |3,3 |3,1 |3,1 |3,1 |

|Ouders kunnen gemakkelijk met vragen terecht bij de leerkrachten |3,6 |3,1 |3,3 |3,3 |

|De school heeft een actieve ouderraad |3,1 |3,1 |2,9 |3,0 |

|De ouderraad organiseert zinvolle activiteiten |3,1 |3,1 |2,8 |3,0 |

|Klachten van ouders worden serieus behandeld |3,1 |2,9 |2,9 |3,0 |

|Er zijn zinvolle contacten tussen ouders en school |3,4 |3,2 |3,0 |3,2 |

|Ouders voelen zich betrokken bij de school |3,3 |3,1 |2,6 |2,9 |

|Het onderwijs |3,5 |3,1 |3,0 |3,1 |

|Uw kind krijgt gespecialiseerd onderwijs |3,8 |3,2 |3,0 |3,2 |

|De overgang van de ene naar de andere groep verloopt probleemloos |3,4 |3,0 |3,0 |3,1 |

|Er is voor uw kind een duidelijk handelingsplan |3,6 |3,2 |3,2 |3,3 |

|Het is duidelijk wat er gebeurt in de groep |3,6 |3,0 |2,7 |3,0 |

|U wordt duidelijk geïnformeerd over uw kind |3,6 |3,0 |3,0 |3,1 |

|De ziektevervanging is duidelijk geregeld |3,3 |3,0 |3,0 |3,1 |

|Pedagogisch klimaat |3,6 |3,2 |3,1 |3,3 |

|Mijn kind voelt zich veilig op school |3,6 |3,1 |3,2 |3,3 |

|Mijn kind gaat graag naar school |3,7 |3,4 |3,1 |3,4 |

|In de klas van mijn kind hangt een prettige sfeer |3,6 |3,1 |3,1 |3,2 |

|Mijn kind wordt op school positief benaderd. |3,8 |3,1 |3,2 |3,3 |

|De school heeft een sfeer van orde en regelmaat |3,6 |3,2 |3,1 |3,3 |

|Het team |3,6 |3,1 |3,2 |3,2 |

|De leerkrachten staan open voor de ouders |3,8 |3,2 |3,1 |3,3 |

|De leerkrachten staan open voor de kinderen |3,6 |3,2 |3,3 |3,3 |

|De leerkrachten bieden genoeg gelegenheid voor een gesprek |3,5 |3,1 |3,1 |3,2 |

|Leerkrachten kunnen met problemen omgaan |3,5 |3,0 |3,2 |3,2 |

|Gebouw en omgeving |2,9 |2,9 |2,6 |2,8 |

|De school heeft aandacht voor veiligheid |3,3 |3,1 |2,9 |3,1 |

|De inrichting van de school is aantrekkelijk |2,9 |2,8 |2,1 |2,6 |

|De school is netjes en schoon |2,8 |3,0 |2,6 |2,8 |

|Het klaslokaal is netjes en schoon |3,0 |3,0 |2,9 |2,9 |

|De speelplaats is aantrekkelijk voor de kinderen |2,6 |2,8 |2,1 |2,5 |

|Het sanitair is netjes en schoon |2,9 |2,7 |2,7 |2,8 |

|Algemeen |3,4 |3,3 |3,3 |3,3 |

|De school is telefonisch goed bereikbaar |3,3 |3,2 |3,2 |3,2 |

|Ik word netjes te woord gestaan |3,6 |3,4 |3,4 |3,4 |

|Afspraken worden nagekomen |3,4 |3,3 |3,2 |3,3 |

|Schoolverlaten |3,0 |3,1 |2,9 |2,9 |

|De school informeert de ouders over de naschoolse voorzieningen |2,8 |3,0 |2,8 |2,9 |

|Ouders worden geïnformeerd over de stappen die bij het schoolverlaten moeten worden |2,9 |3,0 |2,9 |2,9 |

|genomen | | | | |

|De school bereidt de leerlingen voor op het schoolverlaten |3,1 |3,0 |2,9 |3,0 |

|Leerlingen worden toegerust voor de periode na school |3,0 |3,0 |2,9 |3,0 |

De bovenstaande lijst bekijkend, is er een aantal opvallende zaken te noemen.

Er wordt geoordeeld dat we heel veel dingen goed doen. Alles met een score boven de 3 wordt beoordeeld als “goed”. We zien ook dat de scores per locatie soms nogal verschillen en dat er wat opvallende scores zijn.

|De ouders |

|Dit onderdeel scoort goed. Opvallend is dat de ouders van de Margrietstraat aangeven dat ze zich minder betrokken bij de school voelen dan |

|de ouders in de rest van de school. Tevens wordt door de ouders van leerlingen op de Margrietstraat minder ervaren dat de school waarmaakt |

|wat er wordt beloofd en worden de activiteiten van de ouderraad als weinig zinvol ervaren.De ouders zijn van oordeel dat ze gemakkelijk |

|terecht kunnen met vragen, zowel bij directie als bij de leerkrachten. Het serieus behandelen van klachten is een punt van aandacht. |

|Het onderwijs |

|Ook dit onderdeel wordt als “goed” beoordeeld. |

|Ouders van de Margrietstraat geven wederom aan dat het niet altijd duidelijk is wat er in de groep van hun zoon of dochter gebeurt. Er wordt|

|door de ouders geoordeeld dat er goede handelingsplannen zijn en dat er goed en duidelijk wordt geïnformeerd over de kinderen. |

|Pedagogisch klimaat |

|Dit onderdeel scoort erg goed; over de hele school een gemiddelde van 3,3, en daarmee de hoogste score uit de lijst. Opvallend is dat in |

|alle afdelingen de leerlingen graag naar school gaan en zich veilig voelen. De ouders zijn van oordeel dat de school een sfeer van orde en |

|regelmaat heeft; dit scoort erg goed (3,3 gemiddeld) Op alle locaties wordt aangegeven dat kinderen graag naar school gaan. Er wordt in dit |

|onderdeel geen enkele negatieve score gegeven. |

|Het team |

|Ook dit onderdeel geeft een positieve score. Er wordt geoordeeld dat de leerkrachten open staan en genoeg gelegenheid voor een gesprek |

|bieden. Opvallend is dat de ouders van leerlingen in de Auti-afdeling hier bijzonder positief over zijn. |

|Gebouw en omgeving |

|Dit onderdeel geeft wat opvallende, maar voor ons niet verrassende resultaten. Het gebouw en de speelplaats van de Margrietstraat worden als|

|onvoldoende beoordeeld. In de zomer van 2007 wordt verhuisd naar een ander gebouw aan de Assendelftstraat in Kralingen. Dit gebouw biedt |

|veel meer mogelijkheden en heeft een veel modernere en positievere uitstraling. |

|Verder wordt de speelplaats van de Larikslaan als onaantrekkelijk beoordeeld, evenals de speelplaats van de Argonautenweg. De locatie van de|

|Argonautenweg verhuist in de zomer van 2007 naar een gebouw aan de Schoolstraat in Schiebroek. Het sanitair in alle locaties wordt als “niet|

|netjes en schoon” beoordeeld. De school en de klassen vindt men wel netjes en schoon. |

|Algemeen |

|De ouders zijn van oordeel dat de school telefonisch goed bereikbaar is en dat ze netjes te woord worden gestaan. |

|Schoolverlaten |

|De informatie over het schoolverlaten wordt door ouders aan de Larikslaan en de Margrietstraat als “redelijk” beoordeeld. Aan de Larikslaan |

|wordt bovendien geoordeeld dat de school de leerlingen te weinig voorbereidt op schoolverlaten. Over de hele school gemeten wordt geoordeeld|

|dat we de ouders te weinig informeren over naschoolse voorzieningen. |

Eindcijfer

We hebben de ouders gevraagd om de school een cijfer te geven tussen 1 en 10. Op ieder van de ingevulde formulieren stond een eindcijfer. De ouders hebben als volgt gescoord.

| |totaal |Argonaut |Larikslaan |Margrietstraat |

|Ik geef de school dit cijfer |8,1 |8,6 |8,3 |7,8 |

De Argonautenweg krijgt van de ouders het hoogste gemiddelde cijfer. De hele school scoort echter gemiddeld een 8,1.

2.6. Beleidsvoornemens kwaliteitsverbetering

Op basis van het voorgaande worden er voor de komende 4 jaar beleidsvoornemens geformuleerd op de volgende beleidsgebieden:

1. systematiek van kwaliteitszorg

2. leerstofaanbod

3. handelingsplanning en –evaluatie

4. didactiek

5. ouderbetrokkenheid / oudertevredenheid

6. integraal personeelsbeleid

7. beleid en communicatie

Naar aanleiding van de hiervoor beschreven verbeterpunten uit WMK en de oudertevredenheidspeiling hebben we de volgende beleidsvoornemens voor kwaliteitsverbetering geformuleerd:

1. Zorg voor kwaliteit:

1. De kwaliteitszorgactiviteiten worden geborgd binnen de kwaliteitscyclus.

2. Leerstofaanbod:

1. ICT moet als hulpmiddel verder worden ingevoerd in de groepen

2. Projectonderwijs wordt verder ontwikkeld en ingevoerd

3. Handelingsplanning en –evaluatie:

1. De handelingsgerichte diagnostiek wordt verder gespecificeerd en ingevoerd.

4. Didactiek en leertijd:

1. De leergebiedoverstijgende onderwijsdoelen komen zichtbaar en meetbaar aan bod in het lesprogramma

5. Ouderbetrokkenheid:

1. De school biedt een verzorgde indruk en is uitnodigend voor de leerlingen

2. Ouders zijn betrokken bij de school.

3. Informatievoorziening aan de ouders wordt verbeterd

4. De schoolgebouwen zijn verzorgd en schoon.

6. Integraal personeelsbeleid:

1. Er wordt in de persoonlijke ontwikkelingsplannen expliciet aandacht besteed aan de eigen vaardigheden van teamleden m.b.t. ICT

2. De ondernomen activiteiten in het kader van IPB worden door de directie en bestuur duidelijk gecommuniceerd met het team van de school.

3. Vastgestelde beleidsterreinen worden op eenduidige wijze beschreven en voorgelegd aan het team van de school.

7. Beleid en communicatie:

1. De interne communicatie is eenduidig en transparant, per locatie en tussen de locaties onderling.

2. De school heeft een netwerk met voorzieningen waarmee wordt samengewerkt.

Prioriteiten en planning van kwaliteitsverbetering

In een matrix geven we aan wanneer we welke beleidsvoornemens we in de school willen uitvoeren om enerzijds de kwaliteit van onderwijs te bewaken, maar tevens om de kwaliteit te verbeteren. We willen ervoor waken dat we niet te veel onderwerpen in één jaar aanpakken en ‘smeren’ daarom een aantal beleidsvoornemens uit over meerdere jaren.

Prioritering van beleidsvoornemens

|Beleidsvoornemens |Te realiseren doelstellingen |2007-2008 |2008-2009 |2009-20100 |2010-2011 |

|Het team bepaalt systematisch en regelmatig, op basis van |Jaarlijks wordt in mei op objectieve wijze de stand van zaken |X |X |X |X |

|geformuleerd geleid, de kwaliteit van haar onderwijs. |opgemaakt m.b.t. de kwaliteitszorg | | | | |

|Er worden voor akgebieden leerlijnen ontwikkeld. |Er zijn leerlijnen ontwikkeld die passen in de schoolontwikkeling |X |X | | |

| |aan de hand van de TOS | | | | |

|De verdere implementatie van ICT als hulpmiddel in de groepen |Computers zijn een algemeen gebruikt hulpmiddel voor teamleden en |X | | | |

| |leerlingen | | | | |

|Er wordt een systeem van handelingsgerichte diagnostiek ingevoerd |Het systeem voor handelingsgerichte diagnostiek is ingevoerd. |X | | | |

|De formulering van de groeps- en individuele handelingsplannen |Jaarlijks worden groepsplannen geformuleerd op basis van de |X |X |X | |

|vindt systematisch plaats in een vastgestelde cyclus. |gegevens uit de TOS. De individuele handelingsplannen worden hierop| | | | |

| |gebaseerd | | | | |

|De handelingsgerichte diagnostiek wordt verder gespecificeerd en |De informatie van de verschillende disciplines in de CVB wordt |X |X | | |

|ingevoerd. |optimaal gebruikt. | | | | |

|Het werken in de groepen moet meer aangepast worden aan het niveau |De individuele handelingsplanning wordt ingevoerd op basis van de |X | | | |

|van de individuele leerlingen. |handelingsgericht diagnostiek. | | | | |

|De leergebiedoverstijgende onderwijsdoelen komen zichtbaar en |Er wordt in de groepen op basis van het rooster zichtbaar en |X | | | |

|meetbaar aan bod in het lesprogramma |expliciet aandacht besteed aan de leergebiedoverstijgende | | | | |

| |onderwijsdoelen. | | | | |

|Ouders moeten meer betrokken worden bij de school. |Er zijn concrete activiteiten ontwikkeld om ouders meer bij de |X |X |X |X |

| |school te betrekken. | | | | |

|De informatievoorziening aan de ouders wordt verbeterd |De ouders ontvangen recente en adequate informatie over het |X | | | |

| |onderwijs en vervolgvoorzieningen | | | | |

|De school biedt een verzorgde indruk en is uitnodigend voor de |De school is schoon, verzorgd, opgeruimd en aantrekkelijk voor |X |X | | |

|leerlingen |ouders, team en leerlingen | | | | |

|De systematiek van integraal personeelsbeleid wordt verder |De competentieprofielen zijn binnen het Integraal personeelsbeleid |X |x |X | |

|ingevoerd |de basis van de persoonlijke ontwikkeling | | | | |

|Vastgestelde beleidsterreinen worden op eenduidige wijze beschreven|De interne communicatie is open, helder en regelmatig. |X | | | |

|en voorgelegd aan het team van de school. | | | | | |

|Er wordt een functiedifferentiatiebeleid ingevoerd |Het functiedifferentiatiebeleid is beschreven, vastgesteld en |X | | | |

| |ingevoerd | | | | |

|De interne communicatie wordt verbeterd. |Er is een intern email-systeem gerealiseerd; op alle locaties wordt|X |x | | |

| |een aantal visuele hulpmiddelen gerealiseerd: in/uit, mededelingen | | | | |

| |ed. | | | | |

|De school heeft een netwerk met voorzieningen waarmee wordt |De directie voert regelmatig overleg met voorzieningen waar mee |X | | | |

|samengewerkt. |wordt samengewerkt. | | | | |

2.7. beleidsvoornemens kwaliteitsborging

Het valt op dat in de laatste volledige WMK-meting een aantal items gescoord is met een score > 3.5. Deze items worden dus door het team als zeer positief beoordeeld, en geven aanleiding om activiteiten te ontplooien om ervoor te zorgen dat deze zaken in de school geborgd kunnen worden.

1.1.7 De leraren houden in hun onderwijs rekening met de uniciteit van het kind 3,7

1.1.9 De school besteedt expliciet aandacht aan vieringen 3,6

1.2.5 De school hanteert een voortgangsregistratie 3,5

1.2.12 De leraren zorgen ervoor, dat de leerlingen zich thuis voelen 3,7

3.3.3 De leraren bevorderen het onderling respect bij de leerlingen 3,6

3.3.4 De leraren ondersteunen het zelfvertrouwen van leerlingen 3,5

3.3.5 Er zijn op schoolniveau duidelijke omgangsregels afgesproken 3,5

3.4.14 De leraren houden bij de verwerking rekening met niveauverschillen tussen 3,5

leerlingen

3.5.1 In de school gaan de teamleden positief met de leerlingen om 3,7

3.5.2 In de school gaan de teamleden positief met elkaar om 3,5

3.5.7 De school heeft duidelijke omgangsregels 3,6

3.6.2 De school bepaalt systematisch de vorderingen en ontwikkeling van de 3,5

leerlingen

3.7.5 De leraar toont in gedrag en taalgebruik respect voor de leerlingen 3,5

3.7.7 De leraar ondersteunt het zelfvertrouwen van leerlingen 3,5

5.1.2 De teamleden ervaren een grote mate van collegialiteit 3,5

5.6.1 Het schoolplan beschrijft het beleid van de school met betrekking tot de 3,7

kwaliteit van het onderwijs

5.6.3 De school voert een overzichtelijke administratie van de inschrijving en van de 3,7

gegevens van de leerlingen en hun ouders die noodzakelijk zijn voor de

bekostiging

5.6.6 De school beschikt over een klachtenregeling 3,7

5.7.6 De schoolleiding geeft teamleden voldoende ruimte 3,5

5.7.7 De schoolleiding geeft teamleden het gevoel dat ze iets kunnen 3,5

5.7.10 De schoolleiding stimuleert eigen initiatieven van teamleden 3,6

Naar aanleiding van de hiervoor beschreven verbeterpunten hebben we de volgende beleidsvoornemens voor kwaliteitsborging geformuleerd:

Klimaat

De diverse aspecten van het onderwijskundig klimaat waarop de school voor het team het team een positieve score behaalt moeten worden omschreven en vastgelegd. Het gaat hierbij om zaken als het bevorderen van respect en zelfvertrouwen, omgangsregels hanteren, positief met elkaar omgaan en het tonen van respect voor elkaar.

Na bespreking in de verschillende geledingen in de school zullen er activiteiten worden ondernomen om het niveau van de verschillende facetten op het gewenste niveau te houden en eventueel te verbeteren.

Er zal adequate nascholing worden georganiseerd om het team te scholen om de desbetreffende klimaatsaspecten toe te blijven passen. Ook wordt er een project gestart in het kader van de “intensieve schoolontwikkeling” om borging goed te kunnen gaan omschrijven.

Pedagogische aanpak

De activiteiten die typerend zijn voor de Mattheusschool moeten worden beschreven in geoperationaliseerde termen. Vervolgens moet worden geïnventariseerd of alle teamleden hetzelfde kennis/ en handelingsniveau hebben waarna eventueel nascholing kan worden georganiseerd om hiervoor zorg te dragen.

Klassenorganisatie

Schoolorganisatorische zaken worden vastgelegd in het schoolplan en de schoolgids. Hierdoor is het team in staat om zaken structureel toe te passen.

De handelingsplannen moeten van een registratiedocument worden doorontwikkeld naar een dagelijks te gebruiken document dat als handvat dient voor de dagelijkse praktiijk.

In dit schoolplan wordt weergegeven hoe de borging van kwaliteit in zijn werk gaat, wie er verantwoordelijk voor is en op welke manier het plaatsvindt.

De eerder aangegeven onderdelen in de school die als “goed”of “positief” worden ervaren zijn geclusterd in een aantal gebieden. De activiteiten die worden ondernomen om het borgen te garanderen worden hieronder beschreven.

|KLIMAAT |

|06-101 |De leraren zorgen ervoor, dat de leerlingen zich thuis voelen |

|06-102 |In de school gaan de teamleden positief met de leerlingen om |

|06-103 |De school besteedt expliciet aandacht aan vieringen |

|PEDAGOGISCH |

|06-104 |De leraren bevorderen het onderling respect bij de leerlingen |

|06-105 |De leraren houden in hun onderwijs rekening met de uniciteit van het kind |

|06-106 |De leraren ondersteunen het zelfvertrouwen van leerlingen |

|06-107 |Er zijn op schoolniveau duidelijke omgangsregels afgesproken |

|06-108 |De school heeft duidelijke omgangsregels |

|06-109 |De leraar toont in gedrag en taalgebruik respect voor de leerlingen |

|06-110 |De leraar ondersteunt het zelfvertrouwen van leerlingen |

|ORGANISATIE |

|06-111 |Het schoolplan beschrijft het beleid van de school met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs |

|06-112 |De school voert een overzichtelijke administratie van de inschrijving en van de |

| |gegevens van de leerlingen en hun ouders die noodzakelijk zijn voor de bekostiging |

|06-113 |De school beschikt over een klachtenregeling |

|DIDAKTISCH |

|06-114 |De school hanteert een voortgangsregistratie |

|06-115 |De leraren houden bij de verwerking rekening met niveauverschillen tussen leerlingen |

|06-116 |De school bepaalt systematisch de vorderingen en ontwikkeling van de leerlingen |

|TEAM |

|06-117 |De teamleden ervaren een grote mate van collegialiteit |

|06-118 |In de school gaan de teamleden positief met elkaar om |

|06-119 |De schoolleiding geeft teamleden voldoende ruimte |

|06-120 |De schoolleiding geeft teamleden het gevoel dat ze iets kunnen |

|06-121 |De schoolleiding stimuleert eigen initiatieven van teamleden |

Borging van zaken die als “goed” of “positief” worden ervaren is een integraal onderdeel van de kwaliteitscyclus zoals wij hem hanteren, en eerder beschreven in dit stuk.

Waar activiteiten ter verbetering van de kwaliteit in de cyclus volledig beschreven staan met beleidsvoornemens, doelen en activiteiten, is de borging van zaken die we goed doen in feite de laatste stap in de kwaliteitscyclus. Bij verbeteractiviteiten wordt geëvalueerd of de activiteiten goed zijn uitgevoerd en of de gestelde doelen zijn bereikt. Het vervolg hierop is borging van de bereikte resultaten.

Bij de hierboven beschreven zaken zijn de activiteiten en de doelen niet noodzakelijk en daarom niet beschreven. Wel wordt het vervolg, de borging beschreven. De borging wordt daardoor een integraal onderdeel van de kwaliteitscyclus.

De conclusie van de borgingsactiviteiten kan zijn dat het oordeel nog steeds positief is, dan is het vervolg wederom een borgingsactiviteit. Als geconcludeerd wordt dat de kwaliteit achteruit gaat zal het vervolg zijn dat er wel een doelstelling en een activiteit geformuleerd moeten worden, zodat er kwaliteitsverbeteringsactiviteiten ondernomen kunnen worden.

[pic]

Borging vindt plaats door monitoring en feedback. Door de feedback-activiteiten duidelijk te omschrijven en ook aan te geven wie er over bepaalde onderdelen feedback geven wordt de borging een gestructureerd en beheersbaar proces.

Dit wordt aangegeven in het formulier dat per thema wordt gemaakt.

Er wordt in het “handboek kwaliteit” één formulier gebruikt voor kwaliteitsverbetering en borging.

2.8. De inrichting van onze kwaliteitszorg.

Er is in de teamvergadering en in de medezeggenschapsraad vastgesteld over welke aspecten op onze school afspraken gemaakt worden en horen te worden.

Daarna is nagegaan of over deze aspecten al schriftelijk vastgelegde afspraken gemaakt zijn en zo ja, waar ze bewaard worden. Ten slotte is bepaald hoe vaak en met wie de afspraken in elk geval besproken moeten worden.

Deze gegevens worden hieronder schematisch weergegeven.

2.8.1 Het Schoolplan

| |Zijn er schriftelijk |Zo ja, waar worden | | |

|Aspecten |vastgestelde afspraken |de afspraken |Hoe vaak worden de afspraken |Met wie worden de afspraken besproken? |

| |over gemaakt? |bewaard? |besproken? | |

| | | | | |

| |ja |nee |n.v.t. | |

| | | | | |

| |ja |Nee |n.v.t. | |

| | | | | |

| |ja |nee |n.v.t. | |

| | | | | |

| |ja |Nee |n.v.t. | |

| | | | | |

| |ja |nee |n.v.t. | |

| | | | | |

| |ja |nee |n.v.t. | |

| | | | |

| |ja |Nee |n.v.t. |

|Personeelsbeleid |X | | |

|Sociaal jaarverslag |X | | |

|Beginnende leerkrachten |X | | |

|Seniorenbeleid |X | | |

|Directiestatuut |X | | |

|Taakbeleid |X | | |

|Deeltijdbeleid |X | | |

|Arbo-beleid |X | | |

|Competentieprofielen |X | | |

|Scholing |X | | |

|Loopbaanbeleid |X | | |

|Beloningenbeleid |X | | |

|Doelgroepenbeleid |X | | |

|Functioneringsgesprekken |X | | |

|Beoordelingsgesprekken |X | | |

|Sexuele intimidatie |X | | |

|Ontwikkeling P.O.P. |X | | |

|Handboek IPB |X | | |

Speerpunt bij de invoering van het IPB is een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) voor alle teamleden.

In het POP worden alle aspecten van IPB opgenomen die van belang zijn.

Er worden competentieprofielen gehanteerd voor de diverse functiegroepen in de school: leerkrachten, klassenassistentes en OOP (onderwijs-ondersteunend personeel)

Deze competentieprofielen worden ingevuld door zowel directie/begeleiders als teamlid. In het functioneringsgesprek wordt aan de hand van deze competentieprofielen en een vragenlijst vastgesteld wat de ontwikkelingspunten zijn voor het teamlid. Vervolgens wordt er door het teamlid samen met de intern begeleider een POP geformuleerd, waarbij scholing wordt gezocht die aansluit bij de geconstateerde competenties.

In het schooljaar 2005-2006 zijn de competentieprofielen voor alle functiegroepen geformuleerd.

4.2. Formatiebeleid.

Het bevoegd gezag van de school heeft een meerjaren-formatiebeleid geformuleerd dat jaarlijks wordt geactualiseerd in een formatieplan. In de totstandkoming en vaststelling van het formatieplan volgt het bevoegd gezag de onderstaande procedure, tenzij zwaarwegende redenen of omstandigheden haar noodzaken daarvan af te wijken:

1. Op grond van de geëvalueerde ervaringen met het lopende beleid worden periodiek de hoofdlijnen van het meerjarenformatiebeleid zo nodig bijgesteld.

2. Voor 1 november is die bijstelling verbijzonderd in uitgangspunten voor het formatieplan van het daaropvolgende cursusjaar.

3. Deze uitgangspunten gaan bij gewijzigd beleid ter instemming en bij ongewijzigd beleid ter kennisname van de personeelsgeleding van de MR.

4. Zo spoedig mogelijk na de teldatum, legt het bevoegd gezag het ontwerp formatieplan als zijn voorgenomen besluit voor aan de personeelsgeleding van de MR.

5. Het bevoegd gezag stelt het formatieplan voor een komend cursusjaar voor 1 april daaraan voorafgaand vast.

De besteding van het formatiebudget geschiedt mede met inachtneming van het perspectief op behoud van werkgelegenheid. Extra formatierekeneenheden die door de Rijksoverheid zijn verstrekt voor een specifiek doel worden in eerste aanleg aangewend ter realisering van dat doel. Vastgesteld wordt welke formatierekeneenheden worden overgedragen en verzilverd.

Dit formatieplan wordt door de directie besproken met de gehele MR.

4.3. Taakbeleid.

Sinds een aantal jaren hanteren we op de St. Mattheusschool een gespecificeerde jaartaakbelasting.

In het beheersen van de taakbelasting van ons personeel ziet de directie toe op een zo evenredig mogelijke spreiding van de werkzaamheden over het jaar, de week en de dag en op een zo evenwichtig mogelijke taakbelasting van de individuele personeelsleden. Wanneer de organisatie dit toelaat proberen wij zoveel mogelijk rekening te houden met de arbeidsomstandigheden van bepaalde groepen personeelsleden, zoals minder arbeidsgeschikten, personeel in deeltijdbetrekkingen, pas beginnenden en ouderen. Personeelsleden met een taakomvang van WTF 0.600 of meer worden als volledige kracht gerekend. Bij een vergadering moet in geval van deeltijdarbeid tenminste 1 personeelslid van de betreffende groep aanwezig zijn.

Binnen onze school is een taakomschrijving van elke voorkomende taak vastgesteld. Dit ligt vast in het document Taakomschrijving, wat ter inzage ligt op school. Op basis van dit document worden voor elk schooljaar de taken verdeeld. De taakverdeling ligt vast in het jaarlijkse activiteitenplan. Na drie maanden in het lopende schooljaar wordt de taakverdeling geëvalueerd en eventueel bijgesteld.

Er wordt gewerkt met de volgende uitgangspunten:

– Schooltaken moeten worden verricht. (Plichten, maar ook rechten bieden bescherming aan de persoon).

– Er moet bewust met de taakverdeling en de neventaken worden omgegaan i.v.m. het voorkomen van ziekteverlof.

– We gaan uit van de normjaartaak, wat betekent: 1659 uur werken in 40 weken dat is 41,48 uur per week.

– Er wordt naast de jaartaakbelasting gewerkt met een werktijdenbesluit, waarin de afspraken staan weergegeven over de dagelijks te werken uren.

– Voor bepaalde taken worden lesvrije schooltijden verstrekt.

– Uitgangspunt is, dat iedereen een werktijdfactor heeft die aansluit bij het daadwerkelijk gewerkte aantal uren.

– Er zijn afspraken gemaakt over verplichte deelname door elke leerkracht aan:

– algemene vergadering

– sportevenementen

– groepsevenementen

– schoolkamp

– contactavonden

– feestelijke ouderavonden

– laatste schooldag

– laatste vakantiedag in de grote vakantie.

4.4. Beleid ten aanzien van loopbaan en scholing

Het bevoegd gezag van de St. Mattheusschool heeft haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteitsbewaking en de deskundigheidsbevordering van leerkrachten in het directiestatuut gemandateerd aan de directie van de school.

Regelmatig moet de functievervulling van de diverse teamleden geëvalueerd worden om te kunnen vaststellen welke na- en bijscholing gewenst is. Dit kan o.a. gebeuren via de functioneringsgesprekken die structureel gehouden worden binnen onze school of de gesprekken die door de diverse intern begeleiders op regelmatige basis gehouden worden. In de functioneringsgesprekken kunnen de leerkrachten hun wensen ten aanzien van scholing op een bepaald gebied naar voren brengen en kunnen afspraken gemaakt worden over te volgen scholing. Dit wordt geëffectueerd in het POP ( zie 4.1.).

De conclusie naar aanleiding van een beoordelingsgesprek kan zijn dat scholing op een bepaald gebied absoluut noodzakelijk is voor een goede taakuitvoering. In dat geval kan een specifieke scholing opgelegd worden door het bevoegd gezag.

Ook kan het bevoegd gezag besluiten dat scholing ten gevolge van bepaalde beleidsvoornemens noodzakelijk is voor het team of een gedeelte daarvan.

Tenslotte is het mogelijk om nascholing te organiseren op uiteenlopende gebieden, zoals organisatie, inhoud maar ook op creatief gebied is een mogelijkheid.

Ons nascholingsplan wordt dus ingevuld door scholing op het gebied van individuele leerkrachten, gedeelten van het team en voor het hele team.

Het eerder genoemde POP heeft een belangrijke rol in het scholingstraject van de individuele leerkrachten.

4.5. Overige aspecten van het personeelsbeleid

Verder zijn de volgende zaken vastgesteld en opgenomen; we verwijzen hierbij naar:

– Regeling Functioneringsgesprekken

– Directiestatuut

– Reglement seksuele Intimidatie

– Sollicitatiecode VBKO

– Leidraad Aanvraag buitengewoon verlof

– Handleiding gebruik formulieren (reiskosten, verlof ed)

De afspraken die vastliggen betreffen het inwerken van nieuwe leerkrachten. De taakomschrijving van klassenassistenten en de afspraken m.b.t. het begeleiden van studenten en stagiaires zijn te vinden in het beleidsplan St. Mattheusschool.

6. Het beleid ten aanzien van de vergroting van het aantal vrouwen in de schoolleiding

Het bestuur van de St. Martinusstichting heeft als beleid vastgelegd dat bij sollicitatieprocedures voor directiefuncties bij gelijke geschiktheid de voorkeur aan vrouwen gegeven zal worden.

Om dit uitgangspunt te waarborgen en hierop controle uit te kunnen oefenen is het tevens vastgelegd dat er bij sollicitatieprocedures voor directieleden altijd een bestuurslid in de sollicitatiecommissie moet zitten.

4.7. Het beleid gericht op de verbetering van de arbeidsomstandigheden

Per januari 1997 is er de verplichting om aan een aantal wettelijke eisen te voldoen in het kader van bedrijfshulpverlening. Voor onze school valt dit uiteen in drie delen:

1. Veiligheid, gezondheid en ergonomie met betrekking tot het schoolgebouw en de omgeving, de werk- en lesruimten, meubilair, leer- en hulpmiddelen. Dit onderdeel is gedelegeerd naar een lid van de directie. Deze maakt een plan van aanpak wat in overleg met de directie wordt uitgevoerd.

2. Welzijn met betrekking tot het organisatiebeleid, personeelsbeleid en arbeidsomstandigheden. Dit onderdeel is en wordt uitgewerkt door de beleidsgroep en het bestuur.

3. Het ziekte en verzuimbeleid is erop gericht om personeel zo weinig mogelijk te laten verzuimen in verband met ziekte. Bovendien is het streven om de ziekteperiode zo kort mogelijk te houden en de reïntegratie snel te laten verlopen.

Om een overzicht te krijgen van de knelpunten wordt driejaarlijks door de arbo-dienst een ASV (Algemene Schoolverkenning) uitgevoerd. De uitkomst hiervan heeft ons ertoe gebracht een aantal wettelijke zaken aan te pakken en om te zetten in een (jaarlijks) plan van aanpak. Dit plan wordt jaarlijks vastgesteld door de directie en de medezeggenschapsraad. Dit arbo-plan staat jaarlijks in het jaarplan en wordt in het sociaal jaarverslag geëvalueerd.

Momenteel ligt het accent op het zorg dragen voor een betere veiligheid in de gebouwen en de schoolomgeving. In de school zijn 5 personen aanwezig die de opleiding tot bedrijfshulpverlener hebben gevolgd. De bedoeling is jaarlijks te bekijken of er andere leerkrachten moeten worden opgeleid omdat personeel is verschoven of afgevloeid. Voor ieder lokaal wordt een ontruimingsplan bij noodsituaties ontwikkeld. Dit zal goed moeten worden doorgenomen met het locatieteam en andere gebruikers van het gebouw, tevens zal regelmatig moeten worden geoefend.

Ook worden er in het gebouw twee lijsten ingevoerd die door de directeur moeten worden bijgehouden.

1. Op de eerste lijst worden ongevallen geregistreerd en

2. op de tweede lijst wordt bijgehouden welke voorzieningen kapot zijn aan het gebouw en/of het schoolplein. Deze lijsten dienen ervoor een beter overzicht te krijgen van knelpunten in en om de schoolgebouwen.

Hierbij verwijzen wij naar de volgende documenten die ter inzage liggen op school:

➢ Algemene Schoolverkenning.

➢ Plan van aanpak arbo.

4.7.1. Arbo-beleid 2007-2011

Het beleid is er de komende jaren op gericht om de arbeidsomstandigheden voor alle groepen in de school te verbeteren of optimaal te houden. We denken hierbij aan:

➢ directie

➢ onderwijzend personeel

➢ onderwijs ondersteunend personeel

➢ ondersteunend personeel

➢ leerlingen

➢ eventuele hulpouders, ouders MR en ouders OR

Op sommige momenten en sommige gebieden gaan de plannen soms verder dan zuiver en alleen arbeidsomstandigheden, maar voor het team is het soms moeilijk om de grens te trekken.

Er is op de St. Mattheusschool sprake van een positief werkklimaat waarin aan teamleden veel mogelijkheden geboden worden om zich te ontwikkelen.

Dit komt tot uiting in een nascholingsbeleid dat erop gericht is om zowel individuele als teamgerichte ontplooiing mogelijk te maken. Het komt verder tot uiting in een begrotingsbeleid dat erop is gericht om de school optimaal in te richten en het komt verder tot uiting in een personeelsbeleid en een taakbeleid die erop gericht zijn om te werken met duidelijke afspraken en een optimale afbakening. Het bestuur heeft tenslotte geformuleerd dat het bij vacatures in het management bij gelijke geschiktheid de voorkeur aan vrouwen zal geven, evenals bij alle vacatures bij gelijke geschiktheid de voorkeur aan allochtonen.

2. Beleid ter voorkoming van ziekte-uitval.

In het schooljaar 2003-2004 is voor het eerst een meting (de zgn. “nulmeting”) gedaan door het instituut werk en stress. Door middel van vragenlijsten die alle teamleden hebben ingevuld wordt onderzoek gedaan naar de arbeidsomstandigheden en naar de gevolgen van deze omstandigheden op het welbevinden van de teamleden. Deze meting is jaarlijks herhaald en is ook in januari 2007 uitgevoerd.

Deze meting is primair bedoeld om te onderkennen of er teamleden zijn die een risico lopen op uitval door burn-out. Er wordt echter ook gekeken naar de invloed van de werksituatie op het welbevinden van individuele teamleden.

In de resultaten van deze metingen is te lezen dat er geen statistisch aantoonbare negatieve arbeidsomstandigheden aan te geven zijn binnen de school. Wel is aantoonbaar dat er door de arbeidsomstandigheden negatieve effecten zijn aan te geven op het welbevinden van teamleden. Dit uit zich specifiek in psychosomatische klachten en in slaapklachten. De oorzaak hiervan is te vinden in twee zaken binnen de school: de relatie thuis/werk en duidelijkheid in de school.

Het instituut werk en stress heeft een rapportage (het plan van aanpak) opgesteld met een aantal aanbevelingen, die zullen worden uitgevoerd. In januari 2008 zal een volgende meting worden uitgevoerd, waarbij gekeken zal worden of het beleven van de teamleden veranderd is.

Dit plan van aanpak is voor belangstellenden ter inzage bij de directeur.

3. Maatwerk

Op grond van de liberalisering van de ARBO-markt heeft het bestuur van de school ervoor gekozen om de ARBO-dienstverlening in te vullen d.m.v. een “maatwerk”-constructie.

Het contract met de ARBO-dienst is opgezegd en er is een contract afgesloten met een zelfstandig gevestigde bedrijfsarts. Deze arts komt aan school, leert de werkvloer kennen en is verantwoordelijk voor alle ARBO-taken die in het verleden door de ARBO-dienst werden gedaan.

9 Het beleid ten aanzien van de bevordering van de arbeidsdeelname van allochtone werknemers

Het bestuur van de Sint Martinusstichting heeft als beleid omschreven en vastgelegd dat bij sollicitatieprocedures mogelijke allochtone werknemers gelijke kansen zullen krijgen als niet-allochtone kandidaten. Bij gelijke geschiktheid zal de voorkeur worden gegeven aan de allochtone kandidaat.

HOOFDSTUK : OVERIGE BELEIDSTERREINEN

5.1 Het financieel beleid

5.1.1. Begroting.

Het financiële beleid van de school is door het bestuur van de Sint Martinusstichting gemandateerd aan de directie (zie directiestatuut). De directeur is dan ook verantwoordelijk voor de uitgaven en moet er voor zorgdragen dat het budget niet overschreden wordt.

Dit geeft een beperkte mate van vrijheid. Er zijn veel posten die onveranderlijk zijn, maar binnen bijvoorbeeld de sector leermiddelen kunnen accenten worden gelegd.

Binnen het team worden voorstellen gedaan betreffende zaken die prioriteit behoeven. De Interne begeleiding is hierin sturend. De directie neemt deze voorstellen mee en stelt een begroting op. De directie controleert bovendien de uitgaven.

5.1.2. Nascholingsbudget

1. Het nascholingsbudget van de school is onderdeel van het zgn O&O-budget, en wordt uitgekeerd aan het bevoegd gezag.

2. De school formuleert een nascholingsplan. Dit nascholingsplan wordt door de directie geformuleerd na overleg met het team. Naast voorkeuren van het team is altijd de meerjarenplanning van belang die in het schoolplan is vastgesteld.

3. Het Bestuur stelt het nascholingsplan, eventueel gewijzigd, vast.

Het nascholingsplan wordt na weging van argumenten samengesteld naar aanleiding van:

• Individueel beleid; individuele wensen die tijdens functioneringsgesprekken naar voren komen.

• Schoolbeleid; wat willen we de komende vier jaar bereiken, en welke nascholing wordt daaraan gekoppeld.

3. Lumpsum

De lumpsum is ingevoerd in 2006.

De invoering van lumpsum heeft ingrijpende gevolgen gehad voor de bedrijfsvoering, zowel qua personele uitgaven als qua exploitatie.

5.1.4. Sponsoring

De school voert een actief beleid ten aanzien van het aanvragen en aanvaarden van materiële of geldelijke bijdragen. Er worden regelmatig giften aangevraagd voor duidelijk omschreven projecten. Regelmatig wordt de school ondersteund door giften van de Stichting Schoolondersteuning. Giften worden niet aanvaard wanneer daar naar de leerlingen toe bepaalde verplichtingen aan verbonden zijn. Voor wat betreft de ouderbijdragen (onder meer in relatie tot het kamp) staat het beleid beschreven in de schoolgids.

1. Het materieel beleid.

De begroting van de school voorziet in diverse kostenposten die bestemd zijn om het gebouw in stand te houden, leermiddelen aan te schaffen en reserveringen te doen.

De directie maakt jaarlijks een aandachtspuntenlijst die als basis dient voor het materiele beleid. Er ligt een prioriteitenlijst betreffende gebouwenonderhoud en aanschaf meubilair en leermiddelen.

2. Achterstandenbeleid

De term “Cumi” staat voor “culturele minderheden”. De St. Mattheusschool is sinds het schooljaar 2000-2001 een school met meer dan 50 % allochtone leerlingen. Dit brengt veranderingen met zich mee wat betreft het algehele beleid van de school en de invulling van het onderwijs in zijn totaliteit.

Een leerling wordt beschouwd als cumi-leerling als een van de ouders in een van de beschreven buitenlanden is geboren (zie de lijst van de telgegevens). Bovendien is een voorwaarde dat er een copie van het paspoort van de desbetreffende ouder in het dossier van de leerling is opgenomen.

Het onderwijs aan allochtone leerlingen staat garant voor extra formatie. Verderop in dit stuk wordt beschreven hoe deze formatie wordt ingezet.

Inhoudelijk is het belangrijkste aandachtspunt in de begeleiding van deze leerlingen de taal. De beginsituatie van deze leerlingen is uitermate wisselend. Er zijn kinderen die alleen de allochtone taal van hun ouders spreken, kinderen die thuis alleen nederlands spreken en kinderen die tweetalig worden opgevoed.

Aandacht voor aspecten rond cumi betekent dat er veel zaken aan de orde kunnen komen. Zo zijn er bijvoorbeeld de islamitische feesten als het suikerfeest of de vastenperiode Ramadan die veel invloed hebben op de dagelijkse gang van zaken op school. We hebben echter ook bijvoorbeeld Hindoestaanse en Chinese leerlingen, met andere feesten en andere gebruiken.

Om deze reden is ervoor gekozen om aandacht aan deze aspecten te besteden als ze voorkomen en de leerlingen in de groep ermee geconfronteerd worden. Het blijkt ondoenlijk om aan alle culturele groepen permanent aandacht te besteden.

Hiernaast is ervoor gekozen om projectmatig regelmatig tijd te besteden aan de culturele aspecten uit het dagelijks leven van de kinderen. Dit zijn de zaken die los staan van het geloofsaspect. Denk hierbij aan eetgewoonten, leefgewoonten en de gezinsrelaties. Deze zaken komen naar voren in projectweken waar de hele school bij betrokken is. Zo worden ouders uit de verschillende groepen gevraagd om eten te maken, worden voorwerpen mee naar school genomen en worden er bezoeken gebracht aan instellingen of de thuissituatie van leerlingen.

Dit aspect verrijkt het onderwijs doordat we op deze manier begrip kweken voor de kinderen uit een andere cultuur.

Er is op de St. Mattheusschool voor gekozen om binnen het onderwijsprogramma primair in te zetten op taalontwikkeling. Dit betekent niet dat er geen aandacht is voor andere aspecten binnen de allochtone bevolkingsgroepen.

Hieronder volgt een beschrijving van de wijze waarop mondelinge taal bij allochtone leerlingen op onze school extra gestimuleerd wordt.

DOELSTELLING

In het schoolplan vinden we in hoofdstuk drie als typering van het leergebied taal:

“Het onderwijs in Taal is erop gericht, dat leerlingen nu en later hun taalvaardigheden effectief kunnen en willen gebruiken in situaties waarin zij verkeren.

Ze dienen zich in die situaties verstaanbaar en begrijpelijk te kunnen uitdrukken; ze moeten kunnen verstaan en begrijpen wat anderen willen meedelen. In deze zin is het onderwijs in Taal vooral gericht op communicatie”.

Deze doelstelling gaat uiteraard ook in zijn geheel op voor de allochtone leerlingen.

Voor deze specifieke groep is de mondelinge taal echter een extra onderwijsbelemmering. Daarom dient deze groep extra aandacht op het gebied van de taalvaardigheid te krijgen.

DE ONDERWIJSPRAKTIJK

Diagnosticeren

Hoe vindt diagnosticering van taalachterstanden plaats?

De logopediste heeft de beschikking over de volgende middelen:

1. Reynell: Taalbegripsonderzoek voor leerlingen van 1 jaar en 2 maanden tot 6 jaar en 3 maanden.

2. Schlichting test: Deze test richt zich op de taalproductie van jonge kinderen tussen 1;02 en 6;03 jaar. Binnen de school wordt gebruik gemaakt van de onderdelen ‘zinsontwikkeling’ en ‘woordontwikkeling’.

3. TAK = Taaltoets Allochtonen Kinderen. Bij dit onderzoek worden niet alle testonderdelen gebruikt, maar we hebben het toetsen beperkt tot de onderdelen: ‘Passieve Woordenschat’, ‘Actieve Woordenschat’, Zinsbegrip I en Tekstbegrip.

Een nieuwe leerling wordt binnen de toelatingsprocedure op de St. Mattheusschool tijdens een 2-daagse observatie periode op school onderzocht. Een van de onderzoeken vindt plaats door de logopedist. Naast de screening wordt getracht een nauwkeurig beeld te krijgen van het taalniveau.

Voor jonge kinderen in het SO,wordt daarvoor in ieder geval de Reynell afgenomen. Afhankelijk van het concentratie niveau ook nog het onderdeel ‘woordontwikkeling’ van de Schlichting test. Bij een eventuele aanname wordt zo mogelijk nog verder aanvullend onderzoek gedaan, zodat er een goed aanvangs-meetpunt aanwezig is om evaluatieonderzoeken goed te kunnen uitvoeren in de verdere loopbaan van het kind op school.

Voor de oudere leerlingen binnen het SO worden naast de screening de TAK – onderdelen Passieve Woordenschat, Actieve Woordenschat en Zinsbegrip I afgenomen.

Alle taalonderzoeken worden per jaar per groep weergegeven. Bij die groepsoverzichten worden ook de testresultaten van de afgelopen jaren in kaart gebracht

De testresultaten worden gebruikt om mondelinge taal-niveau groepen te maken. Die groepen worden begeleid door leerkracht en/of logopedist en/of klasseassistent.

De logopedist geeft naast de groepslogopedie ook individuele logopedie die naast de onderdelen mondmotoriek, auditieve vaardigheden, concentratie communicatieve vaardigheden en articulatie voor een groot gedeelte bestaat uit het stimuleren van actieve en passieve taal.

Bij het VSO worden tijdens de observatieperiode van een nieuwe leerling de 4 onderdelen van de TAK toets afgenomen. Ook worden er onderzoeken/observatie’s gedaan betreffende de sociale (taal)vaardigheid/communicatie van de leerling. Binnen het VSO vindt er groepslogopedie plaats, waarbinnen aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen, vergroten en onderhouden van communicatieve (taal-)vaardigheden en sociale (taal-)vaardigheden van de leerling.

Hoe vindt taalactivering in de groepen plaats?

Het vergroten van de taalvaardigheid staat bij verschillende roosteronderdelen en activiteiten voorop. Binnen alle groepen van zowel het SO als het VSO wordt er op verschillende manieren veel aandacht aan besteed.

De volgende doelstellingen worden hierbij nagestreefd:

• uitbreiden van de woordenschat die de leerlingen in staat stelt dagelijkse situaties te begrijpen en deel te nemen aan de communicatie.

• Uitbreiden van taalbegrip

• verbeteren van de luisterhouding/concentratie

• durven spreken bevorderen

• goede zinsbouw aanleren en uitbreiden.

• geheugentraining

• bevorderen van de zelfredzaamheid

• bevorderen sociale vaardigheden

• plezier hebben in het gebruik van taal

Deze doelstellingen zijn terug te vinden in de volgende activiteiten:

- voorlezen

- pictolezen

- muziek

- kringgesprek

- sociale vaardigheden

- logopedie/taalactivering

- zelfredzaamheid

inzet personeel

Doordat er sprake is van uiteenlopend niveau binnen een groep, wordt er regelmatig in niveaugroepen gewerkt. Bij de niveaugroepen worden leerkrachten, klassenassistenten en logopedisten ingezet.

De assistentie op de groepen is uitgebreid om meer individuele aandacht aan de leerlingen te kunnen besteden. Ook is de logopedie uitgebreid.

Taalactivering/logopedie en pictolezen wordt in niveaugroepen onderwezen. Bij het geven van logopedische oefeningen in de klas speelt de logopedist een adviserende rol.

5.4. Het relationeel beleid

5.4.1. Interne informatievoorziening

Communicatie is zeer belangrijk binnen de school. Zorgvuldigheid is op zijn plaats omdat het zeer vervelend is als er collega’s in de ene situatie of ouders in de andere situatie zijn die informatie mislopen.

De informatievoorziening vindt plaats:

- via de “weetjes” en het “Handboek Mattheus”.

– via de directie, het managementteam naar de teamvergadering;

– via de directeur en de personeelsgeleding naar de medezeggenschapsraad;

– via het postbakje, elk personeelslid heeft een postbakje in de school;

– via de directeur worden onderwerpen met een specifiek karakter, bv. Personeels-aangelegenheden, in de teamvergadering behandeld;

– via de afdelingsvergaderingen wordt afdelings-specifieke informatie door de intern begeleiders verspreid;

– via de leerlingbesprekingen wordt groeps- en leerlinginformatie verspreid.

Als hulpmiddelen staan tot onze beschikking de telefoon, de fax en de computer. Een en ander wordt geëvalueerd binnen de team- en MR-vergaderingen.

5.4.2. Contacten met ouders

Communicatie met ouders wordt door ons als belangrijk ervaren. Leerkrachten zijn daardoor beter in staat de kinderen te leren kennen en te begrijpen, ouders begrijpen beter waar de leerkrachten en kinderen op school mee bezig zijn.

Ouders worden op de hoogte gehouden door:

– een maandelijkse nieuwsbrief;

– het contactschrift, dat ouders en leerkrachten in staat stelt om dagelijks te communiceren over zaken die het kind aangaan.

– de schoolkrant “Snuffel”, die een aantal keer per jaar wordt uitgebracht door ouders en team.

– Algemene groeps- en voorlichtingsavonden;

– Huisbezoeken die jaarlijks bij iedere leerling worden afgelegd;

– Incidentele informatiebrieven.

– Tussengesprekken.

– Eindgesprekken.

Ouders kunnen meedenken, meepraten of meebeslissen door te participeren binnen de medezeggenschapsraad of de ouderraad. Daarnaast kunnen ouders de school helpen bij sportactiviteiten, niveaulezen, computeronderwijs, schoolreizen en dergelijke.

Verder is het dagelijks mogelijk binnen te lopen voor een afspraak met groepsleerkrachten of directie. Wij verwijzen hierbij naar de schoolgids.

Een keer per schooljaar zal de school een “open dag” organiseren voor ouders en andere belangstellenden.

Er wordt ook aandacht worden besteed aan broertjes, zusjes, opa’s en oma’s. Zo zal er een “brusjesdag” worden georganiseerd waarop broertjes en zusjes worden uitgenodigd.

Ook is de “opa en oma-middag” in het leven geroepen waarop de opa’s en oma’s van de leerlingen op school worden uitgenodigd om te komen ervaren wat er zich in school afspeelt. Deze activiteit zal regelmatig plaatsvinden.

5.4.3. Contacten met gemeente en andere instellingen

In ons schoolorganisatieplan staat vermeld hoe de taakverdeling is tussen de directeur, de adjunct-directeur en de verschillende coördinatoren.

5.4.4. Profilering van de school in wijk/dorp/stad

De St. Mattheusschool heeft een regiofunctie. Er zitten erg weinig kinderen op school die uit de wijk afkomstig zijn. We hebben echter wel een duidelijke plek. De emancipatiegedachte uit de jaren 80 heeft er destijds toe geleid dat we ons als school heel bewust en duidelijk hebben geprofileerd als een sociale en open instelling. Dit beleid wordt nog steeds gehanteerd.

In de ontwikkeling van de “brede school Schiebroek” zal de profilering van de school in de wijk een veel prominentere plaats krijgen. Er ontstaat een samenwerking waarbinnen veel kinderen uit de wijk samen met onze leerlingen activiteiten gaan ondernemen.

We verwachten hier een zeer positieve uitstraling van.

BIJLAGE: ONDERWIJSDOELEN

A. LEERGEBIEDOVERSTIJGENDE ONDERWIJSDOELEN

1. Functieontwikkeling

De leerlingen kunnen informatie opnemen, verwerken en hanteren:

a. Ze verkennen hun omgeving;

b. Ze gebruiken hun zintuigen: zien, horen, tasten, ruiken, proeven;

c. Ze beheersen grof-motorische vaardigheden;

d. Ze beheersen fijn-motorische vaardigheden;

e. Ze kunnen communiceren: kijken, luisteren, praten, doen.

2. Spelontwikkeling

De leerlingen oriënteren zich op hun omgeving door middel van spel.

Ze kunnen

a. Omgaan met (ongevormd) materiaal (sensopathisch spel);

b. Spelend bewegen en plezier beleven aan de lichaamsbeweging door middel van spel;

c. Spelend omgaan met materiaal;

d. Construeren van materiaal (constructie-spel);

e. Imiteren (imitatie-spel);

f. Deelnemen aan fantasiespel en improvisatie;

g. Samen met anderen spelen (sociaal spel);

h. Enige tijd alleen spelen;

i. Spelen met vooraf afgesproken regels.

3. Zelfbeeld

De leerlingen leren met hun eigen mogelijkheden en grenzen om te gaan:

a. Ze kunnen aangeven wanneer ze hulp nodig hebben;

b. Ze kunnen en durven voor zichzelf op te komen;

c. Ze kunnen hun gevoelens, wensen en opvattingen uiten en er mee omgaan;

d. Ze hebben zelfvertrouwen en zelfwaardering;

e. Ze hebben een reëel zelfbeeld, op basis van eigen ervaring;

f. Ze hebben een reëel idee van hun eigen toekomst, interesse en mogelijkheden.

4. Sociaal gedrag

De leerlingen leveren een positieve bijdrage in de omgang met anderen: volwassenen, medeleerlingen, de groep:

a. Ze kunnen contact leggen met anderen;

b. Ze respecteren verschillen tussen mensen;

c. Ze handelen naar algemeen geaccepteerde normen en waarden;

d. Ze durven in de groep voor hun eigen mening uit te komen;

e. Ze kunnen en durven voor anderen op te komen;

f. Ze nemen de consequenties van eigen gedrag;

g. Ze kunnen concrete sociale vaardigheden op het juiste moment en de juiste plaats toepassen;

h. Ze kunnen samen spelen en samen werken;

5. Werkhouding

De leerlingen hebben belangstelling voor de wereld om hen heen, ze zijn gemotiveerd deze te onderzoeken en daarin taken uit te voeren:

a. Ze hebben belangstelling voor de dingen in hun leefwereld;

b. Ze kunnen taakgericht werken: iets te weten komen;

c. Ze kunnen zich oriënteren op een onderwerp: weten waar het over gaat;

d. Ze kunnen zelfstandig en met volharding een opdracht uitvoeren;

e. Ze kunnen hun werk tussentijds en achteraf bekijken, laten zien en ervan genieten;

f. Ze kunnen hun eigen werkplek inrichten en onderhouden;

g. Ze kunnen omgaan met gezag;

h. Ze kunnen omgaan met kritiek;

6. Aanpakgedrag

De leerlingen gebruiken uiteenlopende strategieën en vaardigheden die ze hebben verworven mede op basis van opgedane ervaring:

a. Ze kunnen hulp vragen;

b. Ze kunnen hun hulpvraag uitstellen en vasthouden tot er hulp beschikbaar is;

c. Ze kunnen op eigen manieren op zoek gaan naar antwoorden en oplossingen;

d. Ze kunnen eigen gewaarwordingen in relatie brengen met de wereld om hen heen;

e. Ze kunnen een eigen mening formuleren naar aanleiding van concrete gebeurtenissen;

f. Ze kunnen hun eigen mening onderscheiden van die van anderen;

g. Ze kunnen relevante informatie zoeken en gebruiken;

h. Ze kunnen vaste handelingsstructuren toepassen;

i. Ze hebben de instelling en vaardigheid om gevonden oplossingen en antwoorden op juistheid te controleren.

7. Omgaan met media

De leerlingen maken gebruik van communicatiemiddelen:

a. Ze kunnen gebruik maken van communicatiemiddelen als telefoon, bandopname-apparatuur, radio, televisie, computer, internet, e-mail;

b. Ze kunnen geschreven communicatiemiddelen hanteren;

c. Ze weten welke mogelijkheden media hebben.

B. LEERGEBIEDSPECIFIEKE ONDERWIJSDOELEN

1. Taal

Typering van het leergebied

Het onderwijs in Taal is erop gericht, dat leerlingen nu en later hun taalvaardigheden effectief kunnen en willen gebruiken in situaties waarin zij verkeren.

Ze dienen zich in die situaties verstaanbaar en begrijpelijk te kunnen uitdrukken; ze moeten kunnen verstaan en begrijpen wat anderen willen meedelen. In deze zin is het onderwijs in Taal vooral gericht op communicatie.

Naast gesproken en geschreven taal in de gebruikelijke vorm, is ook beeldtaal van belang: picto’s, gebarentaal, lichaamstaal, communicatie met behulp van beeldscherm of andere hulpmiddelen.

Van belang is de houding als taalgebruiker. Die is erop gericht dat de leerlingen durven spreken (en schrijven) en/of zich op een andere manier durven uiten, dat ze gemotiveerd zijn aan communicatie deel te nemen, en dat ze kunnen en willen genieten van taalproductie als verhalen, poëzie, (prenten- en strip)boeken.

Een attitude die van belang is voor het kunnen functioneren in een multiculturele samenleving, is dat leerlingen zich bewust zijn van verschillen tussen talen die zij in hun omgeving horen en dat ze tolerant zijn ten aanzien van het gebruik van andere talen en de sprekers van die talen.

Het bovenstaande betekent dat het onderwijs in Taal aan zeer moeilijk lerenden is gericht op:

- het taalgebruik: de ontwikkeling van vaardigheden en attituden voor het doelmatig gebruik van taal in allerlei situaties;

- het beleven van genoegen aan het gebruik van taal als communicatiemiddel en als expressiemiddel;

- reflectie op taalvorm en situaties waarin ze taal gebruiken.

De onderwijsdoelen:

• De leerlingen kunnen gesproken en geschreven taal begrijpen.

• De leerlingen kunnen deelnemen aan een gesprek.

• De leerlingen kennen begrippen uit taal waardoor ze de taal kunnen gebruiken.

• De leerlingen kunnen hun wensen, ervaringen, gevoelens en fantasie mondeling en/of schriftelijk uitdrukken.

• De leerlingen zijn er van op de hoogte dat er in ons land verschillende talen worden gesproken.

2. Rekenen

Typering van het gebied

Een belangrijk accent bij het onderwijs in rekenen voor zeer moeilijk lerenden ligt bij alledaagse rekenproblemen.

Net zoals bij andere leergebieden en onderwijsactiviteiten geeft de school in overleg met de ouders aan op welk tijdstip, op welke wijze en in welke mate aandacht wordt gegeven aan de geformuleerde onderwijsdoelen.

Het onderwijs in rekenen is erop gericht dat leerlingen vooral rekenvaardigheid opdoen die ze nu en later nodig hebben.

Essentieel is dat de leerlingen ervaren dat ze met datgene wat ze tijdens rekenactiviteiten hebben gedaan, beter kunnen functioneren in de samenleving.

In dit perspectief leren ze reken-taal begrijpen en toepassen.

Het bovenstaande betekent dat het onderwijs in rekenen aan zeer moeilijk lerenden is gericht op:

- de ontwikkeling van kennis en vaardigheden, zodat de leerlingen zich kunnen redden in het dagelijks leven;

- de verwerving van rekentaal en rekenbegrippen.

De onderwijsdoelen:

• De leerlingen herkennen hoeveelheidbegrippen en kunnen die gebruiken.

Dit houdt in:

• De leerlingen kunnen in alledaagse situaties rekenhandelingen uitvoeren met behulp van rekenmateriaal.

• De leerlingen kunnen omgaan met tijd.

• De leerlingen kunnen meten en wegen; ze kunnen omgaan met meetinstrumenten, maten en eenheden.

• De leerlingen weten dat geld een betaalmiddel is en een waarde voorstelt.

3. Oriëntatie op mens en wereld

Het perspectief van zeer moeilijk lerenden kan worden samengevat in wonen, werken, recreëren. Vanuit deze drie leefverbanden zijn onderwijslijnen te trekken naar onderdelen van de onderwijsdoelen zml van dit veelomvattende leergebied. Voor de jongere leerlingen worden de onderwijsdoelen zml doorvertaald in onderwijsleersituaties waarbij het accent meer ligt op een voorwaardelijk karakter voor deze (toekomstige) leefverbanden. Voor de oudere leerlingen wordt de doorvertaling geplaatst in een context die een directe voorbereiding is op wonen, werken en recreëren in de naschoolse periode. De keuze van het onderwijsaanbod en de vormgeving daarvan in onderwijsarrangementen dient echter ook uit te gaan en in te gaan op de mogelijkheden die in de regio voorhanden zijn, wat betreft wonen en woonsituaties, werken en werksituaties en de besteding van vrije tijd. Met name het onderwijs aan oudere leerlingen dient geheel in dienst te staan van de toeleiding van de leerlingen naar de leefverbanden wonen, werken en vrije tijdsbesteding. De uitwerking van de onderwijsdoelen zml voor het leergebied Oriëntatie op mens en wereld kan daarom op onderdelen per regio veel verschillen. Kernpunt is dat onderwijsdoelen zml en de onderwijsactiviteiten moeten bijdragen aan een optimale deelname van zeer moeilijk lerenden aan elk van deze drie leefverbanden.

In Oriëntatie op mens en wereld zijn de volgende delen te onderscheiden:

• Oriëntatie op ruimte

• Oriëntatie op tijd

• Oriëntatie op natuur en milieu

• Gezond en redzaam gedrag

• Oriëntatie op de samenleving

• Techniek

1. Oriëntatie op ruimte

Typering van het gebied

Bij oriëntatie op ruimte gaat het er op de eerste plaats om dat leerlingen op hun eigen (leef)omgeving zijn gericht. Ze oriënteren zich op de wereld om hen heen. Ze zien dat overal mensen hun omgeving hebben ingericht: hun eigen kamer, hun huis, hun woonplaats, hun straat, hun land.

Daarbij zijn diverse elementen gebruikt: huizen zien er verschillend uit en zijn ook verschillend ingericht, maar hebben tegelijk veelal dezelfde functie. In groter verband worden ook diverse inrichtingselementen gebruikt: huizen, akkers, weilanden, fabrieken, kantoren, winkels, wegen, kanalen, spoorlijnen, gebedshuizen, sportvelden. Ze leren zien dat deze elementen op een bepaalde manier zijn verspreid. Ze merken dat er sprake is van zowel verschillen als overeenkomsten met hun eigen leef- en woonsituatie. Daarbij ervaren ze dat mensen gezamenlijk voor het milieu moeten zorgen om ook de eigen omgeving leefbaar te houden.

De onderwijsdoelen:

• De leerlingen kennen het lichaamsschema.

• De leerlingen kunnen de plaats aangeven van voorwerpen in voor hen bekende ruimte vanuit hun eigen positie en ten opzichte van elkaar.

• De leerlingen weten de weg in hun eigen leefomgeving.

• De leerlingen kennen oorzaken en gevolgen van de inrichting van hun leefomgeving. Ze kunnen dit vergelijken met de woonomgeving van een ander.

• De leerlingen kunnen aangeven in welke opzichten het dagelijks leven van sommige mensen overeenkomt of verschilt.

2. Oriëntatie op tijd

Typering van het gebied

Bij oriëntatie op tijd gaat het er om dat leerlingen greep krijgen op hun eigen levenstijd; dat ze zich bewust zijn van hun eigen dagritme en hun tijdsbesteding.

Ze verkennen het (dichtbije) verleden vanuit hun eigen positie. Daardoor wordt hun levenssituatie duidelijker. Ze kunnen zich baseren op heden en verleden, reflecteren op de toekomst.

Het verleden is onder andere te zien en te bevragen bij mensen, gebouwen, landschappen, voorwerpen, musea. De leerlingen kunnen gegevens over het verleden opzoeken en ordenen.

Kennis en inzicht met betrekking tot heden en verleden tijd zijn aanvankelijk fragmentarisch en diffuus en worden geleidelijk completer en complexer.

De leerlingen ontwikkelen een besef van continuïteit en verandering in het eigen leven, in de eigen omgeving. Ze kunnen oorzaken en gevolgen onderscheiden en ze kunnen achterhalen wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen heden en verleden.

Dit betekent dat het onderwijs in oriëntatie op tijd aan zeer moeilijk lerenden is gericht op:

- de ontwikkeling van het besef dat mensen in een levenscyclus zitten: geboorte, kind zijn, volwassen, bejaard, overlijden; ik, vader/moeder, opa/oma, broer/zus;

- de ontwikkeling van het besef dat mensen, dieren, planten en dingen veranderen;

- de ontwikkeling van het besef dat er continuïteit zit in ontwikkelingen: het een volgt uit het ander, waarbij ze onderscheid kunnen maken tussen oorzaken en gevolgen;

- de ontwikkeling van vaardigheden om greep te krijgen op de eigen tijd.

De onderwijsdoelen:

• De leerlingen zijn zich bewust van een dagindeling en een tijdsindeling.

De leerlingen kunnen een tijdsordening gebruiken, zowel voor de school- als de thuissituatie.

• De leerlingen kunnen perioden, gebeurtenissen en personen uit hun eigen leven, uit de geschiedenis van gezin en familie en uit hun omgeving ordenen.

• De leerlingen kunnen gebruik maken van historische bronnen.

3. Oriëntatie op natuur en milieu

Typering van het gebied

Bij de oriëntatie op natuur en milieu gaat het om de confrontatie met de levende en niet-levende natuur. Natuuronderwijs gebeurt altijd aan de hand van de werkelijkheid: buitenwerk speelt hierbij een belangrijke rol. De eigen activiteit van de leerlingen staat centraal: het zelf ontdekken en het op eigen manier proberen achter de dingen te komen is hierbij uitgangspunt. In de juiste didactische context kunnen leerlingen hierdoor leren met hoofd en hand; dat geldt met name voor dit leergebied. Ze kunnen zelf antwoorden zoeken op vragen die ze aan de werkelijkheid leren stellen. Zodoende komen ze ook in aanraking met organismen, materialen, voorwerpen en verschijnselen. Vanuit de betrokkenheid met de dingen om hen heen ervaren de leerlingen het mooie in en van de natuur, groeit het inzicht in de samenhang in de werkelijkheid, en het besef van zorg en verantwoordelijkheid voor de medemens en de omgeving.

De zorg voor hun omgeving wordt mede gestimuleerd vanuit de dagelijkse ervaring, in contact met anderen en in de natuur. Het gaat hierbij om een mentaliteit en de wil om verder te kijken dan alleen het eigenbelang.

Daarnaast dient in het onderwijs het principe van rechtvaardigheid te worden benadrukt: het eerlijk delen, ook in groter verband.

De inhoud van oriëntatie op de natuur wordt mede bepaald door de werkelijkheid in de eigen omgeving en door datgene wat leerlingen spontaan bezighoudt.

Dit betekent dat het onderwijs in de oriëntatie op natuur en milieu aan zeer moeilijk lerenden is gericht op:

- het wekken van belangstelling voor en het leren genieten van de natuur;

- het stimuleren van een onderzoekende houding van de leerlingen;

- de werving van kennis van de natuur in de eigen omgeving en mede daardoor respect en waardering voor alles wat leeft en groeit;

- het kunnen verzorgen van planten en dieren en van een tuin;

- de bewustwording dat ieder moet bijdragen en meewerken aan de verbetering en/of instandhouding van het leefmilieu: natuur, lucht, water.

De onderwijsdoelen:

• De leerlingen kunnen dieren herkennen en er mee omgaan;

• De leerlingen kunnen bomen en planten die in de eigen omgeving voorkomen, herkennen.

• In de natuur kunnen leerlingen kenmerken aangeven van bossen, weiden, bouwland, parken, water.

• De leerlingen kunnen met zorg omgaan met de natuur.

• De leerlingen zijn zich bewust dat er een wisselwerking is tussen mens en milieu.

• De leerlingen kunnen de tuin verzorgen, op school, thuis en in een arbeidssituatie dan wel deelnemen daaraan.

• De leerlingen kunnen dieren verzorgen dan wel deelnemen daaraan.

• De leerlingen kennen natuurkundige verschijnselen als licht, geluid, warmte en ze kunnen diverse energiebronnen aangeven voor verwarming, verlichting en beweging.

• De leerlingen weten welke elementen van belang zijn bij het weer: wind, neerslag, temperatuur.

4. Gezond en redzaam gedrag

Typering van het gebied

Het centrale begrip van het onderwijs aan zeer moeilijk lerenden is redzaamheid in de meest brede zin van het woord: alle onderwijsactiviteiten dienen een bijdrage te leveren aan de redzaamheid in algemene zin. Dit houdt in dat bijvoorbeeld taal, rekenen en de diverse oriëntaties een concretisering inhouden van de vergroting van die redzaamheid.

Het gaat om de ontwikkeling van kennis en inzicht, vaardigheden en attituden met daarin aandacht voor het waarderen van zichzelf, de ander en het andere. De ontwikkeling van het zelfbeeld en de zelfwaardering moet zodanig zijn, dat de zeer moeilijk lerenden een solide basis krijgen om zich alléén, maar zeker ook met anderen op een bevredigende wijze te kunnen redden in wisselende situaties: thuis en buitenshuis, tijdens werk en vrije tijdsbesteding. Deze redzaamheid ligt te grondslag aan alle onderwijsactiviteiten voor zeer moeilijk lerenden. In toenemende mate gaan zeer moeilijk lerenden zo zelfstandig mogelijk wonen, werken en recreëren, waarbij eventuele bescherming en hulpverlening op grotere afstand is geplaatst. Mensen kunnen ook in die situatie zelf om ondersteuning vragen. Ook deze vergrote redzaamheid dient aangezet te worden in het onderwijs.

Door in te gaan op de situatie waarin de leerlingen verkeren, kan het onderwijs aansluiten bij de aanwezige kennis, gevoelens en opvattingen van de leerlingen en kan positief gedrag dat aanwezig is, worden ondersteund. Afstemming tussen ouders en school is hierbij vereist.

De redzaamheid is de centrale doelstelling van het onderwijs aan zeer moeilijk lerenden. Dat er veel samenhang is tussen het leergebied wat hier aan de orde is: gezond en redzaam gedrag, en de leergebied overstijgende doelen ligt dus voor de hand.

De dagelijkse onderwijspraktijk heeft doorgaans talloze situaties waarin ook aandacht besteed wordt aan gezond en redzaam gedrag: bijvoorbeeld veilig gebruik van gereedschappen, rekening houden met anderen, milieuvriendelijk gebruik van materialen.

In het kader van arbeidsoriëntatie en toeleiding komen ook enkele onderdelen uit dit leergebied aan de orde, maar dan in het perspectief van arbeidsgericht werken.

Dit betekent dat het onderwijs in gezond en redzaam gedrag aan zeer moeilijk lerenden is gericht op:

- de verwerving van kennis, inzicht, vaardigheden en attituden ten aanzien van een gezond en redzaam gedragspatroon dat past bij de leerling en bij de omgeving waarin hij opgroeit, geplaatst in een voor de leerlingen zinvolle context;

- de ontwikkeling van een reëel en positief zelfbeeld, waarbij een onderdeel is dat de leerlingen hulp kunnen en durven vragen in alle omstandigheden;

- de bewustwording van het verschil tussen mensen: wat voor de een gezond of redzaam is, hoeft dat voor een ander niet te zijn;

- de ontwikkeling van sociale competentie;

- het zo zelfstandig mogelijk kunnen functioneren in een woonomgeving, in werksituatie en bij de vrije tijdsbesteding.

Seksuele vorming

Seksuele vorming is erop gericht kinderen en jongeren te ondersteunen bij de ontwikkeling tot een persoon die:

- respect heeft voor zichzelf en voor anderen

- zich bewust is van eigen en andermans waarden, normen en mogelijkheden

- gefundeerde beslissingen kan nemen op het gebied van seksualiteit

Voorwaarden hiervoor zijn een positief zelfbeeld, emotionele openheid en zelfvertrouwen.

Seksuele vorming is breder dan seksuele voorlichting, een begrip dat verwijst naar overdracht van feitelijke kennis over relaties, de puberteit, seks en aanverwante thema’s.

Seksuele vorming is zowel het geven van informatie als bespreekbaar maken en verhelderen van waarden en normen. Daarnaast omvat seksuele vorming:

- het vergroten van de weerbaarheid

- het aanreiken van vaardigheden om over seksualiteit te kunnen communiceren

- het leren kennen van eigen grenzen en die van de ander

- het leren kennen van eigen gevoelens en die van de ander

- het leren kennen van eigen normen en waarden en die van de ander

-

De onderwijsdoelen:

• De leerlingen weten dat zijzelf en andere mensen verschillende sociale en affectieve behoeften kunnen hebben:

• De leerlingen dragen bij aan het behoud en de bevordering van eigen en andermans gezondheid.

• De leerlingen zijn zich bewust van de seksuele verschillen tussen jongens en meisjes. Ze beleven hun lichamelijkheid en die van anderen als vanzelfsprekend en kunnen daar weerbaar en open mee omgaan.

• De leerlingen weten wat ze kunnen en moeten doen, in geval ze zelf ziek worden of een ongeluk krijgen, waarbij een kleine verwonding wordt opgelopen.

• De leerlingen kunnen op een verantwoorde en veilige manier deelnemen aan het verkeer als voetganger, (brom)fietser en als zelfstandig gebruiker van openbaar vervoer.

• De leerlingen kunnen (mee)zorgen voor het dagelijkse eten en drinken.

• Ze kennen de regels en tafelmanieren met betrekking tot eten en drinken en kunnen daar ook naar handelen.

• De leerlingen weten hoe ze kleding en schoeisel moeten verzorgen en kunnen dat uitvoeren.

• De leerlingen kunnen (helpen) hun huis/kamer inrichten.

• De leerlingen kunnen boodschappen doen.

5. Oriëntatie op de samenleving

Typering van het gebied

Vanuit hun eigen situatie maken leerlingen deel uit van de samenleving. Op eigen manier nemen ze daar ook deel aan. Ze krijgen belangstelling voor aspecten in de samenleving en ze leren er gebruik van te maken.

Het gaat er om dat leerlingen hun mogelijkheden en interesses verkennen: welke activiteiten doen ze graag en liggen binnen hun mogelijkheden, nu en later. Uiteindelijk is het van belang waar ze deze activiteiten kunnen uitvoeren. Voor sommige is dat een beschermde werkplaats, voor enkelen is een plaats te vinden buiten de beschermde sfeer, weer anderen zullen hun activiteiten verrichten op een dagcentrum. Elk van deze situaties in de naschoolse periode wint aan kwaliteit als de jong volwassene op school al elementen van een arbeidshouding heeft geleerd. Het gaat dan zowel om vaardigheden als om attituden en kennis.

Scholen dienen zelf concrete onderwijsinhouden te kiezen, waarbij wordt benadrukt dat onderwijs gericht is op de huidige en vooral de te verwachten woon- en werksituatie van de leerling, bepaald door het perspectief van de leerlingen. Het onderwijs, afgeleid van dat perspectief, levert een bijdrage aan het functioneren van de leerlingen in hun toekomstige leefsituatie. De te realiseren onderwijsinhoud dient te zijn afgestemd op de mogelijkheden, sterke kanten en interessen van de leerling.

Het te kiezen onderwijs moet ingaan op levenssituaties als: mensen wonen, werken, recreëren, vieren feest, hebben regels. Daarnaast draagt kennis van, ervaring met en het kunnen gebruiken van maatschappelijke instellingen in die situaties bij aan de mogelijkheden op eigen manier te kunnen functioneren in de samenleving.

Dit betekent dat het onderwijs in oriëntatie op de samenleving aan zeer moeilijk lerenden er op gericht is dat de leerlingen:

- kunnen deelnemen aan de samenleving en het maatschappelijk verkeer, waarbij ze gebruik kunnen maken van instellingen als postkantoor, station, winkels, ziekenhuizen, (vrije tijds)verenigingen, gemeentehuis;

- zich sociaal en maatschappelijk verantwoord kunnen gedragen;

- zich bewust worden van eigen mogelijkheden en interesses met betrekking tot wonen, werken en vrije tijd en zich mede daardoor weerbaar kunnen opstellen in de samenleving.

De onderwijsdoelen:

• De leerlingen kennen belangrijke maatschappelijke en culturele instellingen en ze weten hoe ze er gebruik van kunnen maken.

• De leerlingen zien en ervaren dat er in de samenleving verschillen en overeenkomsten tussen mensen en groepen van mensen zijn in de wijze waarop ze wonen, werken en hun vrije tijd besteden.

• De leerlingen kennen aspecten van staatsinrichting.

• De leerlingen kunnen hun vrije tijd actief doorbrengen, alleen en samen met anderen.

• De leerlingen oriënteren zich op stage en arbeid en kunnen de opgedane kennis, vaardigheden en attituden in praktijk brengen.

• De leerlingen kennen en begrijpen regels die vastzitten aan een in- of externe stageplaats, aan het (samen met anderen) wonen, aan een werkomgeving, aan diverse vormen van vrije tijdsbesteding en kunnen die regels naleven.

6. Techniek

Typering van het gebied

Techniek gaat over dingen die mensen gemaakt hebben en nog steeds maken, als hulpmiddel om in leven te blijven en het bestaan te vergemakkelijken en te verrijken. Leerlingen ervaren om zich heen producten van techniek als gebouwen, meubels, apparaten. Ze maken in de eigen omgeving gebruik van producten en processen van techniek.

De concrete inhoud en vormgeving van de onderwijsactiviteiten zijn voor een deel ontleend aan beroepsmatige activiteiten en de voorbereiding daarop.

In het kader van oriëntatie op arbeid en de arbeidstoeleiding zijn met name voor de oudere leerlingen veel activiteiten gericht op de verwerving van kennis en vaardigheden die een rol spelen bij werken. Of dat in een beschutte werkomgeving is, op een dagcentrum of in de vrije tijd, maakt op zich niet veel uit.

Dit betekent dat het onderwijs in techniek aan zeer moeilijk lerenden vooral gericht is op (voorwerpen uit) het dagelijks leven en op de naschoolse periode waar het gaat over arbeidsmatig werken in een bepaalde omgeving. Het accent ligt hierbij op maak- en gebruiksvaardigheden.

Het onderwijs is er op gericht dat de leerlingen:

- belangstelling krijgen voor voorwerpen in hun leef- en woonomgeving, waaraan ze een technische kant kunnen ontdekken;

- technische handelingen verantwoord leren uitvoeren en veilig leren omgaan met technische producten.

De onderwijsdoelen:

• De leerlingen hebben belangstelling voor en kunnen technische producten benoemen en gebruiken.

• De leerlingen kunnen reparaties en andere werkzaamheden in en om het huis verrichten.

• De leerlingen kunnen passend materiaal en gereedschap benoemen, kiezen, gebruiken, schoonmaken en opruimen bij te verrichten activiteiten.

• Ze kunnen hun werkplek inrichten met materiaal en gereedschap.

• De leerlingen kunnen een fiets onderhouden.

4. Lichamelijke opvoeding

Typering van het gebied

Lichamelijke opvoeding is erop gericht dat de leerlingen zich kennis, inzicht in hun lichaam en zich bewegingsvaardigheden eigen maken, waardoor zij een uitgangspositie verwerven om deel te nemen aan bewegingsactieve vrije tijdsbesteding, nu en later.

Het gaat daarbij om ontwikkeling van het eigen motorisch vermogen, het kunnen omgaan met de eigen motorische (on)mogelijkheden, maar ook om het samen bewegen. Hierbij wordt duidelijk dat mensen niet op dezelfde manier bewegen en reageren.

Door het vertrouwd raken met eigen bewegingsmogelijkheden en het kunnen omgaan met dagelijkse obstakels als drempels, zware deuren, trappen, kunnen leerlingen zich zelfstandiger gedragen. Het plezier beleven aan deelname aan verschillende bewegingsactiviteiten en het kunnen plaatsen van de bewegingsactiviteit in een zinvolle context staat ook hierbij centraal. Sport kan de leerlingen aantrekkelijke spel- en bewegingsactiviteiten bieden. Er is de laatste jaren een opkomst van bewegingsactiviteiten met een vrijblijvender en individuelere deelname dan in de georganiseerde sport. Tevens is er een trend van sportactiviteiten die in meer heterogeen samengestelde groepen (leeftijd, geslacht) worden beoefend. Wanneer de leerlingen ook worden voorbereid op deelname aan de volwassen bewegingscultuur, dan gebeurt dat via uitnodigende en bij hun leeftijd en mogelijkheden passende spel- en bewegingsvormen, bijvoorbeeld met aangepaste regels en materialen. Dat gebeurt in speciale sportclubs, maar ook integratie in de reguliere sportwereld blijft tot de mogelijkheden behoren.

Dit betekent dat het onderwijs in lichamelijke opvoeding aan zeer moeilijk lerenden is gericht op:

- het plezier beleven aan bewegingsactiviteiten in vele vormen;

- de verwerving van bewegingsvaardigheden;

- de voorbereiding op deelname aan recreatief bewegen, al dan niet in teamverband;

- de betekenis van bewegen voor een gezond en zelfstandig leven.

De onderwijsdoelen:

• De leerlingen kunnen de volgende bewegingsvaardigheden tonen:

1. gaan, lopen, wandelen, rennen;

2. balanceren;

3. springen;

4. rollen en duikelen;

5. klimmen en klauteren;

6. zwaaien en schommelen.

• De leerlingen beheersen basisvaardigheden met betrekking tot sport en spel.

• De leerlingen kunnen deelnemen aan sport en spel.

• De leerlingen kunnen omgaan met emotionele spelelementen als spanning, vermoeidheid, winnen en verliezen.

• De leerlingen kunnen zwemmen.

• Ze zijn zich bewust van gevaarlijke situaties die zich bij het sporten en het zwemmen kunnen voordoen.

• De leerlingen oriënteren zich op vormen van georganiseerde sport.

5. Kunstzinnige oriëntatie

Bij de kunstzinnige oriëntatie gaat het op de eerste plaats om het plezier van het beleven en het zich uiten.

Deze activiteiten richten zich zowel op het individu als op het samendoen. Een positieve ervaring is vaak de voedingsbodem waarom leerlingen zich (later) voelen aangetrokken tot een bepaalde activiteit. Voor sommige leerlingen geven onderdelen van kunstzinnige oriëntatie een extra gelegenheid zich te uiten en te communiceren. Vooral als andere manieren niet realiseerbaar zijn, kan dit een dankbare verrijking zijn.

Tot het gebied van de kunstzinnige oriëntatie behoren de volgende gebieden:

- Tekenen, waaronder in elk geval wordt verstaan het creatief vormgeven op papier van de eigen belevingswereld van de leerling, de vaardigheid van het hanteren van teken- en schildersmaterialen.

- Handvaardigheid en textiele werkvormen, waaronder in elk geval wordt verstaan het creatief vormgeven aan de eigen belevingswereld van de leerling met gebruikmaking van technieken, het leren omgaan met verschillende materialen waaronder ook textiel, de beheersing van daarbij behorende technieken.

- Muziek en bewegen, waaronder in elk geval wordt verstaan een meer systematische muzikale vorming, gericht op het leren luisteren naar muziek, het leren uiten van de eigen belevingswereld van de leerling met behulp van stem en instrument, het leren omgaan met ritme-instrumenten en het kunnen bewegen op muziek.

- Dramatische vorming, waaronder in elk geval wordt verstaan de bevordering van taalgebruik en van gedramatiseerd spel. Vaak komen beide aspecten terug in een of andere vorm van toneel of voordracht.

Kunstzinnige oriëntatie is onderverdeeld in:

- Beeldende vorming

- Muziek en bewegen

- Dramatische vorming

5.1 Beeldende vorming

Typering van het gebied

Bij het onderwijs in tekenen en handvaardigheid maken leerlingen kennis met verschillende mogelijkheden om zich in beelden uit te drukken. Daarnaast kijken ze naar en praten ze over beeldende uitingen van anderen en leren ze genieten van beeldende producten. Dat betekent dat leerlingen hun ideeën, gevoelens, waarnemingen en ervaringen op persoonlijke wijze leren vorm te geven in beeldende werkstukken. Dit gebeurt meestal aan de hand van een concreet onderwerp of naar aanleiding van een verhaal of een thema. Vanuit hun eigen beleving leren ze een tekening of een werkstuk te maken. Hiervoor gebruiken ze diverse materialen als klei, papier, hout, textiel. Vanuit gerichte opdrachten wordt de ontwikkeling van de fantasie extra gestimuleerd. Het onderwijs in tekenen, handvaardigheid en textiele werkvormen is er tevens op gericht dat leerlingen de functies en de betekenis van beelden herkennen door hun waarneming te richten op beeldende producten uit de gebouwde omgeving, interieurs, mode en kleding, gebruiksvoorwerpen, beeldende kunst. Dit houdt tevens in dat leerlingen respect leren te hebben voor de verschillende wijze waarop mensen zich in beelden uitdrukken.

Dit betekent dat het onderwijs in beeldende vorming aan zeer moeilijk lerenden is gericht op:

- de verwerving van kennis en vaardigheden nodig om materialen en technieken te hanteren en zich in beelden uit te drukken;

- het kijken naar, het praten over en het beleven en genieten van beeldende producten van zichzelf en van anderen;

- het respect hebben voor het beeldende werk van anderen.

De onderwijsdoelen:

• De leerlingen kunnen een werkstuk maken en kunnen dat vergelijken met de gestelde opdracht.

• De leerlingen beleven plezier aan het maken van een beeldend werkstuk. Ze kunnen daarover praten, ervaringen en gevoelens aangeven.

• De leerlingen ontdekken en ervaren dat mensen iets willen meedelen en overbrengen (verhaal, boodschap) door gebruik te maken van beeldende producten, reclame, media, kleding, kunst.

5.2. Muziek en bewegen

Typering van het gebied

Leerlingen groeien op in een samenleving waarin veel muziek klinkt: muziek uit hun eigen jeugdcultuur, muziek uit niet-westerse culturen, oude en hedendaagse muziek, ontspanningsmuziek, filmmuziek. Muziek heeft vaak een informerende functie die in veel gevallen niet met tekst ondersteund wordt: herkenningstunes, signalen met hoogteverschillen, signalen waarbij klankkleur-, sterkte- en tempoverschillen relevante informatie geven. Muziek doet daarbij iets met leerlingen: ze kunnen in een bepaalde sfeer komen, ze bewegen erbij en ze kunnen ervan genieten.

Bij het bewegen op muziek gaat het er om dat leerlingen ervaringen, belevingen, ideeën, gevoelens, situaties en gebeurtenissen kunnen uiten en vormgeven. Alleen of samen met anderen gebruiken leerlingen elementen als tijd, kracht en ruimte om hun bewegingen inhoud, uitdrukkingskracht en een context te geven.

Met activiteiten in het gebied muziek en bewegen wordt de auditieve en motorische ontwikkeling extra gestimuleerd. Leerlingen zingen enthousiast hun liedjes en bewegen mee, ze spelen op instrumenten; ze kiezen hun eigen muziek uit om naar te luisteren, ze praten met elkaar over muziek, hun idolen en favoriete groepen.

Dit betekent dat het onderwijs in muziek en bewegen aan zeer moeilijk lerenden er op gericht is dat de leerlingen:

- zelfstandig muziek kunnen beluisteren, leren genieten van muziek, hun eigen smaak ontwikkelen en zelfstandig keuzes leren maken;

- ervaringen, belevingen, ideeën, gevoelens, situaties en gebeurtenissen met bewegingen kunnen uitdrukken op muziek;

- plezier beleven aan muziek en aan bewegen op muziek;

- hun muzikale mogelijkheden ontdekken en verder ontwikkelen.

- zelf muziek kunnen maken.

De onderwijsdoelen:

• De leerlingen kunnen liederen uit de eigen en andere culturen alleen en in groepsverband zingen.

• De leerlingen kunnen:

1. bewegen op een gespeeld ritme of op meer traditionele muziek, waarbij ze hun beweging kunnen aanpassen aan de maat van de muziek.

2. Speelliederen uitvoeren;

3. Ervaringen, gevoelens, situaties en gebeurtenissen alleen en met elkaar, in beweging en dans weergeven.

• De leerlingen kunnen luisterend muziek beleven en genieten, onderscheiden en benoemen. Ze kunnen dit verbaal, beeldend of met bewegingen duidelijk maken.

• De leerlingen kunnen begeleidingsritmes spelen op (school)instrumenten.

• De leerlingen kunnen een muziekstuk maken en uitvoeren op basis van een gegeven melodie, een ritme, een sfeer of stemming.

2. Dramatische vorming

Typering van het gebied

Bij het gebied dramatische vorming gaat het erom dat de leerlingen plezier beleven aan de expressieve en communicatieve mogelijkheden van stem, taal, houding, beweging en mimiek. Dat kan door te luisteren en te kijken en door er zelf aan mee te doen. In gedramatiseerd spel verbeelden zij gevoelens, ideeën, gebeurtenissen en personages.

Ze reflecteren op hun eigen (toneel)spel en dat van anderen.

In dit leergebied ligt ook een aanknopingspunt om belangstelling te stimuleren voor theaterbezoek.

Dit betekent dat het onderwijs in dramatische vorming aan zeer moeilijk lerenden is gericht op:

- het laten zien en ervaren aan leerlingen van de uitdrukkingsmogelijkheden van stem, taal, houding, beweging en mimiek, die ze kunnen toepassen om gevoelens en ideeën te uiten;

- het verwerven van vaardigheden om verschillende rollen te kunnen uitvoeren in een doe-alsof situatie;

- het alleen en het samen kunnen dramatiseren.

De onderwijsdoelen:

• De leerlingen kunnen situaties bedenken en die in een gedramatiseerde vorm uitvoeren, al dan niet met anderen.

De leerlingen kunnen verschillen en overeenkomsten aangeven tussen de dagelijkse werkelijkheid en de doen-alsof-situatie.

-----------------------

[1] De wettelijke regelingen worden gehanteerd.

[2] De wettelijke regelingen worden gehanteerd.

[3] De wettelijke regelingen worden gehanteerd.

-----------------------

[pic]

[pic]

[pic]

................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download