ROMEINEN 10 : 14-21



ROMEINEN 10 : 14-21

5. Wie heeft onze prediking geloofd?

14 Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in Welken zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij in Hem geloven, van Welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt?

15 En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven is: Hoe liefelijk zijn de voeten dergenen, die vrede verkondigen, dergenen, die het goede verkondigen!

16 Doch zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest; want Jesaja zegt: Heere, wie heeft onze prediking geloofd?

17 Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods.

18 Maar ik zeg: Hebben zij het niet gehoord? Ja toch, hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden der wereld.

19 Maar ik zeg: Heeft Israël het niet verstaan? Mozes zegt eerst: Ik zal ulieden tot jaloersheid verwekken door degenen, die geen volk zijn; door een onverstandig volk zal Ik u tot toorn verwekken.

20 En Jesàja verstout zich, en zegt: Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden dengenen, die naar Mij niet vraagden.

21 Maar tegen Israël zegt Hij: Den gehelen dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk.

Verklaring

Ik herinner me nog goed, hoe dat in mijn jonge jaren ging in het dorp waar ik opgroeide. Communicatiemiddelen, krant, radio en televisie waren er niet of althans niet zoals nu. Het was oorlogstijd. Als burgemeester en wethouders dus iets aan de bevolking van ons dorp te melden hadden, stuurden zij een 'omroeper' door de straten. Een man met een koperen cimbaal die een helder en doordringend geluid liet horen, als hij er met een staaf op sloeg. En dan stonden daar opeens alle mensen langs de kant van de straat en luisterden naar de boodschap die van overheidswege werd verkondigd. We hadden dan altijd de indruk, dat we iets belangrijks hoorden. We praatten er over na.

Aan die figuur van de 'omroeper' moet ik denken, als ik in het tweede deel van Rom. 10 (vanaf vs. 14) zo hoog hoor opgeven van de prediking. De verkondiging van het Woord van God. Is dat niet een geweldig iets, dat God 'een mensje, uit het stof opgerezen' (Calvijn) de hoge opdracht geeft om als een heraut erop uit te trekken en overal rond te roepen: 'Uw God is Koning' (Jes. 2 : 7)? De blijmare van het Evangelie: genade voor zondaren. Zijn koninklijke bevelen: 'Bereidt de weg des Heeren, maakt recht in de wildernis een baan voor onze God' (Jes. 40 : 3).

Hoe liefelijk zijn de voeten…

Zo maken wij het elke zondag mee, als we met de gemeente samengekomen zijn rondom de opengeslagen Bijbel. Zo werkt God. In de volmacht van de hemelse Zender staat daar dan een heraut van de Allerhoogste. Hij gaat helemaal schuil achter zijn boodschap. Hij dingt naar ons hart, naar onze hand. Zoals oudtijds, als een koning zijn volk kwam bezoeken, een koninklijke loper voor hem uitging om te zeggen: 'Maakt u gereed, mensen; de Koning komt eraan.' Zo is het altijd geweest. In de dienst van Koning Jezus ook. 'God zendt goedertierenlijk verkondigers van die zeer blijde boodschap, wanneer Hij wil en tot wie Hij wil' (Dordtse Leerregels, I, 3).

Jes. 52 : 7; Nah. 2 : 1

Zo is het altijd geweest. Denkt u maar aan wat God deed, toen Hij Israël zijn volk oudtijds het heil liet verkondigen. Als daar op de bergen de voeten stonden van hen die vrede verkondigden, van hen die het goede verkondigden' (vs. 15). Hoe liefelijk, zegt de apostel. En hij citeert dan Jesaja. Volgens de beste handschriften van Rom. 10 : 15 ietwat verkort: hoe liefelijk 1. de voeten van hen die (de) goede dingen evangeliseren. 2. Het grote nieuws van Gods verlossend ingrijpen in de geschiedenis van Zijn volk. Liefelijke tijding, bron van hartverblijding, Evangeliewoord. Zo was 't in Jesaja's dagen, als boodschappers van God kwamen melden, dat God Zijn volk uit de benauwdheid (de gevangenschap van Babel?) kwam verlossen. Zo is 't geweest in de volheid des tijds, toen apostelen in Gods Naam en met de volmacht van Christus erop uittrokken om de blijde boodschap van de `sjaloom', de vrede hij God door het bloed van Christus en van vrede onder de mensen in een harmonieuze samenleving rond te bazuinen.

Over die rijke verkondiging heeft Paulus het in Rom. 10. En hij ziet achter dat machtige Godswoord de zendende God zelf staan. Het Woord des geloofs dat hij en andere apostelen prediken (vs. 8), het Woord Gods (vs. 17), het Woord van Christus komt 'van al zo hoge, van al zo veer'. Het is apostolaat. Vrucht van de zending van Godswege. Zo was het altijd. Zo is 't nog. Als wij zondags onder het geklank van het Woord zijn. De hoge God dingt naar ons hart, naar onze hand. De blijmare van het Evangelie wordt van overheidswege - vanwege de hoge God - in onze straten omgeroepen.

Joh. 17 : 8; Gal. 3 : 2 en 5

En wat doen wij daar dan mee? Het Woord van God is er om gepredikt te worden. Laten we a.u.b. onze kerk diensten niet opsmukken met combo's, met toneelstukken, met danspartijen. Voor het besef van sommigen schijnt dansen in de kerk je ware te zijn. En de preken moeten dan maar zo kort mogelijk gehouden worden. We leven in een tijd waarin het woord is gedevalueerd. Maar nog altijd is het waar wat de apostel schrijft: Zo is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord van God (vs. 17). 3. Als Gods Geest zich paart aan de bediening van het Woord van God, behoeven wij ons niet te vervelen in de kerk. De gedachten worden gevangen geleid tot de gehoorzaamheid van Christus. De harten worden veroverd. Of maakt u dat nooit mee? Het Woord zoekt gehoor. 4. Het gaat om het horen, zó dat u ervan ondersteboven raakt, er versteld van staat. Zó dat horen gehoorzamen wordt. U levert er zich aan uit. Het Woord legt beslag op u. U wordt overreed. U geeft de spreker niet maar gelijk. U geeft zich gewonnen aan wat wordt gezegd. U levert de wapens in. U laat zich leiden. Dat is verrukkelijk.

Een kerk is geen auditorium, met een groot of klein gehoor. Het gaat om gehoor in de zin van gehoorzamen. Als de opgestane Meester in het gewaad van Zijn Woord onder ons rondwandelt, met Thomas verrukt uitroepen: 'Mijn Heere en mijn God' (Joh. 20 : 28). Of met Maria Magdalena: 'Rabbouni — mijn lieve meester' (Joh. 20 : 16). Ziedaar het gebeuren van de prediking van het Woord. Het roept om geloof. En het roept op om in het geloof de Heere aan te roepen, Zijn Naam te prijzen.

De omroeper heeft zijn werk gedaan zoals in het dorp waar ik geboren ben. De mensen staan op straat. En aan hun gezichten is het te zien, dat de boodschap hen getroffen heeft. Of om het te zeggen met een prachtig voorbeeld uit de Bijbel. Lydia (Hand. 16 : 14vv) die stond te luisteren naar Paulus. En God opende haar hart, zodat zij acht nam op hetgeen door hem gezegd werd. Daar gaat het God om. De aanroeping van Gods Naam als een vrucht van het geloven. Het geloven als een vrucht van het horen. Het horen als een vrucht van de prediking. De prediking als een vrucht van het zenden van gezanten door God. Weer zo'n gulden keten bij Paulus. 5. Hij smeedt de woorden aan elkaar. Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in Welke zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij in Hem geloven, van welke zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt? En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden (vs. 14-15a).

Het eerste adres van het Evangelie

Maar waarom schrijft Paulus dit alles nu in Rom. 10? Zijn het algemene uitspraken waar wij ook vandaag nog onze winst mee kunnen doen? Zeker, dat ook. In vs. 17 zet de apostel het nog even op een rij. Het is zijn conclusie. Geloof, gehoor (horen) en het Woord van God horen bij elkaar. Om nat te worden moet men onder de drup komen. Om te komen tot geloof, ook om te leven uit het, geloof, moet men komen onder de prediking. Niet vergeten. Zo werkt God. Blijf niet afzijdig van de samenkomsten der gemeente, al gaat het er daar niet volmaakt naar toe. Laat uw onderlinge bijeenkomsten niet na (Hebr. 10 : 25).

Jes. 53 : 1; Joh. 12 : 37vv; Joh. 16 : 9

Dat is een algemene waarheid. Maar in Rom. 10 gaat het Paulus speciaal om Israël. Hoe ligt het met het volk van God? Is Israël tot de aanroeping van Gods Naam gekomen? Tot geloof? God heeft niets achter de hand gehouden. Israël is altijd het eerste adres van het Evangelie geweest. De Heere heeft er alle moeite voor gedaan om Zijn volk achteraan te lopen. Maar is het onder Israël tot een hartelijke overgave aan het Evangelie gekomen? De Heere is rijk over allen die Hem aanroepen (vs. 12), over Jood en heiden. Maar waarom staat Israël dan niet voorin de rij van de aanroepers van Gods Naam? Paulus snikt het uit. Met Jesaja, de profeet die hij in dit gedeelte zo vaak aanhaalt: Heere, wie heeft onze prediking geloofd? (vs. 16) Doch zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest (vs. 16a). Paulus legt die tekst (Jes. 53 : 1) uit in het nadeel van Israël. 6. En zo zal het ook door Jesaja zijn bedoeld. Dat wat de profeet ten gehore bracht vond weinig weerklank onder Zijn eigen volk 7. Jesaja klaagt daar telkens over. Het horen werd slechts bij

Het horen werd slechts bij een 'rest' waarachtig geloven.

Ps. 19 : 5; Mark. 13 : 10; Matth. 24 : 14; Col. 1 : 23

Daarmee worstelt ook Paulus. Hoe bestaat het, dat dit volk niet in zijn geheel gehoorzaam is geworden? Vanwaar die verharding van een deel van Israël (11 : 25)? Maar ik zeg (ik betuig nadrukkelijk): Hebben zij het niet gehoord? Onzin immers. Ja toch, hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan en hun woorden tot de einden der wereld (vs. 18) . Het is als met de spraak van de hemel, de zon, de maan en de sterren. Overal in de ganse schepping stralen zij Gods goedertierenheid uit. Lees Ps. 19 over de zon die als een bruidegom uit zijn slaapkamer komt... Zo is 't ook met het Woord, de prediking van het Evangelie. 8. Die is over de gehele aarde, tot aan de einden der wereld gegaan. Paulus ging zelf altijd in de steden en dorpen eerst naar de Joodse synagogen om het Evangelie te verkondigen. Kan Israël zeggen: 'Nooit van gehoord?'

Israëls ongehoorzaamheid

De ganse oecumene (toenmaals bewoonde wereld) heeft de boodschap vernomen. Wel, dan hebben de Israëlieten het zeker niet goed begrepen? Maar ik zeg: Heeft Israël het niet verstaan? (vs. 19a) Hoe kan dat? Een volk dat de sleutel van de kennis van de levende God heeft toebetrouwd gekregen? Het duizelt Paulus. Hij worstelt met Israël. Hij klaagt het niet gaarne aan. Hij geeft niet direct antwoord op die vraag, of Israël het niet heeft verstaan. 9. Gods eigen volk zou vreemd zijn aan de kennis van het hoge Woord van God? Kijk uit voor generaliseringen. Zeg niet: 'Het volk der Joden is door God afgeschreven'. Er is hoop. Juist voor dit volk. Omdat God trouw blijft aan Israël om der wille van Zijn verbond. In Rom. 11 zal Paulus dat uitdrukkelijk betuigen. Maar hier (in Rom. 10) moet het hem over de lippen komen (met hoeveel schroom en pijn het ook gezegd wordt): Israël heeft het gehoord. Het had dus kunnen komen tot geloof. Het had het kunnen verstaan. En toch... en toch.

Jes. 65 : 2; Hand. 13 : 45; Hand. 28 : 22

In vs. 2 en 3 van Rom. 10 heeft de apostel Israël reeds van onverstand, van een niet-kennen van Gods rechtvaardigheid willen overtuigen. Hier aan het slot van Rom. 10 komt hij erop terug. En dan zegt hij twee dingen. Ten eerste, dat Israëls ongeloof niet te wijten is aan het feit, dat dat volk het niet heeft kunnen horen of dat het niet tot kennis der waarheid komen kon, maar dat het enkel en uitsluitend te wijten is aan ongehoorzaamheid. Israëls schuld kan om Godswil en om der wille van de zaligheid van Israël zelf niet verdoezeld worden. Ongeloof (terwijl er alle reden was om te geloven) is ongehoorzaamheid. Maar tegen Israël zegt Hij, God (of beter vertaald: met betrekking tot Israël zegt Jesaja): 'De gehele dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk' (vs. 21). Israëls ongeloof is ongehoorzaamheid. Het heeft niet gewild zoals God wilde. Paulus citeert hier opnieuw Jesaja (65 : 2). Hij zet een dubbele streep onder Gods aanklacht van Israël bij monde van de profeet. Hij legt zelfs dat ene woord wederstrevig dat Jesaja gebruikt in tweeën uiteen: ongehoorzaam en tegensprekend. Want dat bedoelt immers Jesaja? 10.

Jes. 65 : 1; Rom. 9 : 30

Dat is het eerste. Israëls ongehoorzaamheid. 'Een anti-joodse uitspraak in het Nieuwe Testament', zegt iemand. 'Sleep Paulus voor de rechter, mensen. Latere geslachten en misschien ook wel mensen in Paulus' dagen zelf hebben daarin natuurlijk aanleiding gevonden om de Joden te haten.' 0 ja? Maar dan moet u tenslotte toch ook op dat andere letten. Dat wat onmiddellijk voorafgaat aan het slotvers van Rom. 10. In dat raam moet u die latere aanklacht tegen Israël (de beschuldiging van ongehoorzaamheid) lezen. En vergeet u dat dan a.u.b. niet erbij te zeggen, als u over de verharding en het ongeloof van Israël spreekt. Verteken de woorden van Paulus aan het slot van Rom. 10 niet. Zeg niet: 'Zie je wel, dat Israël hier afgeschreven wordt. God passeert Zijn volk en Hij gaat door met andere volken. Dat zegt Paulus en hij beroept zich daarvoor op Jesaja: Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden dengenen die naar Mij niet vraagden (vs. 20). Die niet zochten naar God noch naar Hem vroegen, door hen liet God Zich bevragen, aan hen maakte Hij Zich bekend. Wie zijn dat anders' dan de heidenen? 11. Dus toch: Israël is ongehoorzaam geworden, daarom is het met Israël gedaan; wij zijn voortaan volk van God; de Joden, als ze bekeerd worden, moeten maar bij ons komen?

Ga mij niet voorbij, o Vader

Deut. 32 : 21; Rom. 11 : 11

Of zegt Paulus hier iets anders? Goed lezen. Hij zegt inderdaad: God is naar een ander volk gelopen. Maar niet om Zijn eigen volk daarvoor in te ruilen. Hij heeft dat gedaan met het oog op Israël zelf. Hij heeft dat gedaan om Israël jaloers te maken en tot toorn te verwekken door een onverstandig volk. Als Israël mag gaan zien, welk een geweldige schat de Heere aan de volkeren heeft toebetrouwd in het Evangelie van Zijn Zoon Jezus Christus. Als mensen die uit de gojim (de heidenen) zijn nu eens Gods volk konden laten zien wat genade vermag, en hoe verlost ons leven er komt uit te zien, als de armen om Christus worden geslagen. Zou het volk der Joden dan niet heilig jaloers worden? Zou het niet verbaasd staan dat een onverstandig volk, dat altijd verstoken is geweest van de kennis van Gods Woord, zo gelukkig, zo vrolijk, zo vernieuwd in hart en leven kan zijn? Dat staat volgens Paulus reeds bij Mozes te lezen. 12. Heeft Israël het niet verstaan? Mozes zegt eerst: Ik zal ulieden tot jaloersheid verwekken door degenen die geen volk zijn; door een onverstandig volk zal Ik u tot toorn verwekken (vs. 19). Conclusie: God loopt naar de heidenen. Maar Hij kijkt inmiddels achterom. Hij heeft het zo graag dat Zijn troetelkind roept: 'Ga mij niet voorbij, o Vader.'

Met andere woorden: als wij die uit de heidenen zijn in de uitgestrekte armen van Christus aan het vloekhout van Golgotha zijn gevallen, laat ons dan het gebed van Christus, voor Zijn eigen volk gebeden, niet ontgaan: 'Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen' (Luk. 23 : 34). Laat ons vanuit deze achtergrond over Israëls ongehoorzaamheid spreken. Dan doen we het als Paulus. Met een bloedend hart. En dan wordt ons die stoute taal van Jesaja, nl. dat God naar ons omzag, terwijl Hij Zijn eigen volk voor een tijdje passeerde, niet een zaak om over te pochen. Alsof wij zo gewillig zijn van huis uit om het Woord van Gods genade aan te nemen. Dat hebben we toch immers alleen maar gedaan, omdat Gods onweerstaanbare Heilige Geest ons hart wilde openen als bij Lydia. Toen de Heere ons door een inwendige en krachtdadige roeping naar Zich toetrok. 13. En dat krijgen we toch zeker nooit klein. Als er Israëlieten zijn die geen oog en hart voor de Messias Jezus hebben, is dat wel te verstaan. Wie heeft dat immers wel? Maar als zij en ik in de uitgestrekte armen van de gekruiste Christus terechtkomen, dan is dat alleen maar te aanbidden. Eén doorlopend, onbegrijpelijk wonder. 'Bidt (ik zeg het opnieuw) bidt om de vrede van Jeruzalem. Wèl moeten zij varen die u beminnen.'

Gespreksvragen

- Pinchas Lapide heeft onlangs gezegd, dat de Joden best mogen vaststellen, dat de verspreiding van Gods Woord (Tenach) over heel de aarde vooral aan de christelijke kerk te danken is en dat de Joden daar niet gering van moeten denken. Toch zei diezelfde Lapide eens, dat de Christenen er tot nu toe niet in geslaagd zijn Israël jaloers te maken. Zouden wij ons zulke uitspraken niet heel erg moeten aantrekken?

NOTEN

1. Voor 'liefelijk' staat in de Griekse grondtekst een woord dat betekent: in de bloeitijd van het leven, schoon als de jonkheid. Het kan ook vertaald worden met: juist op tijd komend.

2. Paulus citeert hier niet zoals gebruikelijk de Septuagint. Week deze te veel af van de Hebreeuwse tekst van Jes. 52 : 7? Overigens citeert Paulus hier ook niet volgens de Hebreeuwse tekst die wij vandaag van Jes. 52 : 7 voor ons hebben. De woorden 'op de bergen' komen niet voor in Rom. 10 : 15. Ook spreekt Paulus over 'de voeten van hen' (meervoud) in plaats van 'van hem' in Jes. 52 : 7. Zo zijn er nog enkele verschillen.

3. Andere handschriften hebben in vs. 17: 'het Woord van Christus. Wellicht heeft Paulus dit zó geschreven.

4. In vs. 17 waar tweemaal het woord 'gehoor' (‘akoè’) staat, gaat het om de verbinding tussen geloof en Woord. Gehoor is dus: het horen en niet zozeer: het gehoorde (de boodschap).

5. Ook in Rom. 5 : 3-5 vindt u een 'gulden keten': verdrukkingen, lijdzaamheid, bevinding, hoop. Eveneens in Rom. 8 : 28vv: voor-verordinering, roeping, rechtvaardiging, verheerlijking.

6. De rabbijnen hebben in het algemeen deze tekst anders uitgelegd: Wie (onder de volkeren) heeft dat wat wij (Israël, de Knecht des Heeren) gehoord hebben, geloofd?

7. Onder 'onze prediking' moet worden verstaan: dat wat door ons is gehoord en ten gehore is gebracht (dus de prediking). Paulus accentueert de klacht die in dit woord schuilgaat door toe te voegen: 'Heere...' Overigens gebruikt Paulus hetzelfde woord (‘akoè’ - gehoorde) elders in de perikoop meer in de zin van: het horen, door ons gehoorde.

8. Vele uitleggers kijken vreemd aan tegen de wijze waarop Paulus hier met de Schrift (Ps. 19) omgaat. Lekkerkerker (a.w. blz. 70) zegt zelfs, dat een student die zich zulk een vrijheid in het omgaan met dit Schriftwoord zou veroorloven als Paulus zich veroorlooft, op het tentamen onvoldoende zou krijgen. Of gebruikt Paulus hier alleen maar een vergelijking? Zoals 't in Gods scheppingswerk is gegaan en gaat, zo ook met het stemgeluid des Heeren, de woorden van God? Men kan ook vertalen: 'Maar ik vraag...'

9. Paulus zou op grond van vs. 2 en 3 van Rom. 10 moeten zeggen, dat Israël het inderdaad niet heeft verstaan. Maar hier geeft hij niet direct dit antwoord, omdat hij als de diepste oorzaak van Israëls ongeloof de ongehoorzaamheid wil noemen. Israël is inderdaad niet tot de rechte kennis gekomen. Maar het heeft zich vooral bewust verzet.

10. 'Wederstrevig' (les. 65 : 2) wordt hier door Paulus geïnterpreteerd als rebels, tegenstribbelend. Sommige handschriften missen de woorden 'en tegensprekend' in Rom. 10 : 21. Zij zijn wellicht weggelaten, omdat men de tekst in overeenstemming wilde brengen met die van jes. 65 : 2 (in de Hebreeuwse tekst die slechts één woord heeft). De Septuagint echter heeft bij de vertaling van dat ene woord reeds twee woorden gekozen om duidelijk te maken wat is bedoeld, nl. onophoudelijk in opstand komen. Paulus geeft dat weer met `ongehoorzaam en wederstrevig'.

11. Calvijn laat Jes. 65 : 1 op de heidenen slaan. Andere exegeten zeggen dat Jesaja hiermee Israël zelf bedoelde (zoals ook in vs. 2), maar dat Paulus de woorden laat slaan op de heidenvolkeren. O.i. echter is voor Paulus' exegese alles te zeggen. O.a. ook hierom, dat in vs. 1 een ander woord voor 'volk' wordt gebruikt dan in vs. 2.

12. In Deut. 32 : 21 staat, dat God hen (Paulus citeert volgens de Septuagint en verandert alleen het woordje 'hen' in 'ulieden') die Hem door een niet-god tot naijver verwekten en door hun niet-goden Hem vertoornden, tot naijver en toorn zal verwekken door een niet-volk, een dwaas volk. 'Mozes zegt eerst'. Deze woorden betekenen: U kunt het reeds aan het begin van Gods geschiedenis met Israël lezen. Een niet-volk is een barbaars volk, in tegenstelling tot Israël, en een onverstandig volk is een volk dat gevoelloos is t.a.v. God.

Paulus interpreteert deze woorden uit Deut. 32 : 21 weer op een geheel eigen wijze. Want in Deut. 32 staat niet meer dan dat God dat barbaarse volk zal bijstaan, zodat het (als straf van God) de overhand over Israël krijgt. Zodat Israël zal zeggen: 'Maar hoe hebben we het nu?' Paulus hoort daarin, dat God aan heidenen zal geven wat Hij Israël had toegezegd en dat dat Israëls bevreemding, naijver en toorn zal oproepen. Moet God zo vreemd handelen? Dat dit bedoeld is om Israël tot bekering te brengen, wordt door Paulus duidelijk gemaakt in Rom. 11 : 11.

13. Calvijn spreekt in dit verband over de inwendige roeping, die alleen krachtdadig is en bijzonder in de uitverkorenen ('God-schijnend in ons door het licht van Zijn Geest').

................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download