Antwoorden 7 concept samenwerken en onderhandelen



Antwoorden 8 concept samenwerken en onderhandelen (2)

Concept 5 Toetsboek hoofdstuk 8 Samenwerken en onderhandelen (2)

1a Bij een krappe arbeidsmarkt kunnen bedrijven moeilijk geschikt personeel vinden. Er is een tekort aan personeel. Vakbonden zullen deze machtspositie gebruiken om hogere lonen te eisen.

1b Werkgevers zullen wijzen op het gevaar dat hogere lonen zullen leiden tot hogere kosten en daarmee hogere prijzen van de Nederlandsen producten. Dat komt de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven niet ten goede. Neemt daardoor de export af en de import toe, dan is dat niet alleen slecht voor winstgevendheid van de bedrijven, maar ook de werkgelegenheid zal dan afnemen en dat is vervelend voor de vakbonden (werknemers).

2a Zonder promotie zou de ontwikkeling van zijn salaris gelijk zijn aan die van het prijspeil (cpi). De cpi is van 2002 naar 2003 verandert van 122,1 naar 125,7. Dat is een stijging met 3,6 procentpunt. Als je nu uitrekent hoeveel procent dat is, heb je het gevraagde antwoord.

Salarisstijging = (125,7 – 122,1) / 122,1 x 100% = 2,9%

De stijging van het salaris zou dan 2,9% zijn. Berekening:

2b Uit de tabel blijkt dat de prijsstijging een rol heeft gespeeld bij de salarisonderhandelingen, maar ook de krapte op de arbeidsmarkt. Daarnaast heeft de promotie natuurlijk ook een belangrijke rol bij het salaris van Jansen in het bijzonder gespeeld. Compensatie voor de gestegen prijzen heet prijscompensatie. De arbeidsmarktsituatie maakte het mogelijk dat de vakbonden hogere looneisen stelden dan nodig voor deze prijscompensatie. De stijging van de koopkracht noem je een initiële loonstijging. En dan heb je natuurlijk de loonstijging die het gevolg is van bepaalde speciale gebeurtenissen zoals overwerk en promotie. En die stijging heet een incidentele loonstijging.

Kortom: Jansen heeft te maken gehad met prijscompensatie, een incidentele loonstijging en een initiële loonstijging.

2c De tabel doet een uitspraak over onderwijsvacatures in procenten van het aantal voltijdbanen. Je weet dan wel hoeveel procent van de voltijdbanen niet zijn ingevuld. Je weet niets over het aantal voltijdbanen en dus ook niets over het aantal vacatures. Uitspraak 1 is onjuist.

Uitspraak 2 is ook onjuist. De arbeidsmarkt voor onderwijsgevenden is steeds krapper aan het worden. De onderwijsvakbonden zullen deze situatie juist gebruiken om hun looneisen kracht bij te zetten.

3a Het overleg vindt plaats tussen vakbonden en werkgeversorganisaties en niet tussen de centrales van de twee sociale partners (werkgevers en werknemers). Het gaat dus niet om een Centraal Akkoord, maar om een CAO. In een Centraal Akkoord maken de centrales van werkgevers en werknemers trouwens geen concrete afspraken over de arbeidsvoorwaarden. Het is meer een zogenaamde raamovereenkomst, waar alle vakbonden en werkgeversorganisaties in het land zich op baseren bij hun CAO-onderhandelingen, die betrekking op hebben op een bedrijfstak. Hier gaat het om onderhandelingen voor een bedrijfstak. Het betreft dus een CAO-onderhandeling.

3b De winstmarge kan onder druk komen te staan:

1 als de stijging van de arbeidsproductiviteit in de bedrijfstak achterblijft bij die van het Nederlandse gemiddelde en de loonstijging gebaseerd is op dat landelijke gemiddelde. In dat geval stijgen in de bedrijfstak de loonkosten per product. En als vanwege concurrentieoverwegingen deze gestegen loonkosten niet in de prijs kunnen worden doorberekend (afgewenteld), dan daalt de winstmarge.

2 Als de arbeidsproductiviteitsgroei in de bedrijfstak lager is dan die van de buitenlandse concurrenten. Het buitenland kan dan goedkoper produceren met scherpere prijzen, waardoor de Nederlandse bedrijven gedwongen worden hun winstmarge te verkleinen, om concurrerend te blijven.

3 Door de stijging van de dollarkoers worden importgoederen die in dollars zijn geprijsd duurder. Vooral grondstoffen verhandelt men op internationale markten in dollars. En vooral de industrie heeft veel grondstoffen voor het productieproces nodig. Denk alleen maar de kosten voor brandstof (olie). Door deze geïmporteerde inflatie stijgen de kosten voor de Nederlandse industrie. En ook nu weer geldt dat wil het bedrijf kunnen blijven concurreren, het de winstmarge moet verlagen.

3c De werkgevers willen alleen maar prijscompensatie geven, een loonstijging waardoor de koopkracht behouden blijft. Dat is dus een loonstijging van 2,25%. De kosten van het levensonderhoud stijgen immers met 2,25%.

3d Nee, de loonruimte voor de werkgevers bestaat immers uit hun extra opbrengst als gevolg van hogere prijzen (1,40%) en de extra productie van haar werknemers. Hun arbeidsproductiviteit is met 1,75% gestegen. Bij elkaar bedraagt de loonruimte 3,15%. Dat is meer dan de drie procent die de vakbonden eisen.

4a ja, er is sprake van een initiële loonstijging, omdat de stijging van het CAO-loon groter is dan de inflatie.

4b Een voorbeeld van een juiste berekening is

[pic]

4c Nee, de gegeven loonstijging zal niet de winstmarge doen dalen. Door de loonstijging stijgen de kosten per product met 0,75 × 1,67% = 1,25%, hetgeen minder is dan de stijging van de van de verkoopprijs (1,5%).

5 Het minimummaandloon voor een 17-jarige bedraagt 0,395 x € 1.416 = € 559,32. Sven heeft een (9/36 x 100% =) 25%-baan. Hij moet dus € 545,57 / 4 = € 139,83 verdienen. Met zijn € 230,40 heeft hij een “riant” salaris.

6a Door het bevriezen van lonen blijven de loonkosten beperkt voor de bedrijven. Dat komt de internationale concurrentiepositie ten goede, waardoor onze export naar verwachting toeneemt en onze import afneemt.

6b De tegenstander kan wijzen op een dalende koopkracht van de burgers en daardoor minder consumptieve bestedingen, die de economie verslechteren.

6c Als ambtenaren er niet op vooruit gaan, kan dat voor vakbonden aanleiding zijn om uit solidariteit ook geen (al te hoge) looneisen te stellen in de particuliere sector.

7a De loonruimte is de mogelijkheid om de lonen te verhogen zonder dat de loonkosten per product stijgen. Deze ruimte bestaat uit twee onderdelen. In de eerste plaats is dat de stijging van de prijzen. Als een arbeider 5% meer kost, maar de producten leveren ook 5% meer op, dan blijven de loonkosten per product gelijk. Het tweede onderdeel van de loonruimte is de gestegen arbeidsproductiviteit. Als een werknemer 4% meer produceert, kan hij 4% meer verdienen zonder dat de loonkosten per product stijgen. De loonruimte is dus de som van de stijging van het prijspeil en de stijging van de arbeidsproductiviteit.

7b De loonruimte voor 2008 bedraagt daarmee 1,2% (arb. prod.) + 2,1% (cpi) = 3,3%.

8a • initiële loonstijging De loonstijging ... koopkrachtverbetering op.

• incidentele loonstijging Aangezien ze ... een hoger salaris.

• prijscompensatie Volgens de CAO ... de inflatie.

• secundaire arbeidsvoorwaarde In de CAO ... kinderopvang.

8b Uit de tekst blijkt dat de arbeidsmarktsituatie invloed kan hebben op de CAO-onderhandelingen omdat het tekort aan leraren aanleiding kan zijn de salarissen te verhogen en ook uit de aandacht voor zaken als scholing en kinderopvang. Bedrijven zullen vanwege de krapte op de arbeidsmarkt werken in het onderwijs aantrekkelijker willen maken.

9a Bereken eerst het minimumloon in Spanje. Daarna kun je met behulp van de gegevens uit de tabel het gemiddelde loon berekenen.

Het minimumloon in Spanje bedraagt € 12.781 x 0,396 = € 5.061,28.

Het gemiddelde loon is € 5.061,28 / 0,32 = € 15.816,50.

9b Een verhoging van het minimumloon kan leiden tot meer werkloosheid als de extra loonkosten voor een werkgever bij het in dienst nemen / houden van een werknemer met een lage arbeidsproductiviteit hoger zijn dan de opbrengsten van de werknemer, hetgeen kan leiden tot niet in dienst nemen / uitstoot van deze arbeidskrachten.

9c Uitspraak 1 is niet juist. Er zijn in figuur 1 één of meerdere landen aan te wijzen waarvoor geldt dat een hoge / lage Kaitz-index samengaat met een lage / hoge werkloosheid onder arbeidskrachten met een lage arbeidsproductiviteit. Voorbeelden zijn Spanje, Italië en Oostenrijk.

Je kan ook zeggen dat indien deze uitspraak juist zou zijn de puntenwolk langs een lijn zou moeten liggen en dat is zeker niet het geval.

9d Het algemeen verbindend verklaren van CAO’s kan leiden tot een relatief hoog gemiddeld loon, waardoor bij een gelijk minimumloon de Kaitz-index relatief laag is.

10 Bij deze vraag moet je kiezen of je als voorstander van de maatregel of als tegenstander van de maatregel reageert. Maar je moet altijd uitleggen op welke wijze het wettelijk minimumloon (WML) de vrije marktwerking van de arbeidsmarkt beperkt.

a. Het WML beperkt het proces van vrije marktwerking, omdat wettelijke minimale prijs voor arbeid meestal boven de marktprijs ligt. Dit zal leiden tot een vraagtekort / aanbodoverschot. Er zal dus geen evenwichtsprijs tot stand komen. Het gevolg van deze beperking van de marktwerking is werkloosheid.

[pic]

b Indien je kiest voor afschaffing van het wml kun je bijvoorbeeld drie van de volgende zes aspecten behandelen.

1. De personele inkomensverdeling in Nederland zal schever worden, doordat de werknemers die nu het wml ontvangen dan een lager inkomen zullen ontvangen, terwijl de relatief krappe arbeidsmarkt voor hoogopgeleiden kan leiden tot (verdere) stijging van de hogere (primaire) inkomens.

2. De structurele werkloosheid van laaggeschoolden zal dalen, doordat de daling van het loonniveau van laagopgeleiden kan leiden tot een toename van de vraag naar ongeschoolde arbeid / substitutie van kapitaal door arbeid.

3. De internationale concurrentiepositie van Nederland zal verbeteren, doordat de loonkosten per eenheid product kunnen dalen door afschaffing van het relatief hoge wml.

4. De deelname aan betaalde arbeid neemt toe, doordat (meer) tweeverdieners / parttimers meer uren gaan werken om daling van het inkomen door een lager uurloon op te vangen met meer uren werken, of de daling van de hoogte van sociale uitkeringen (gekoppeld aan de hoogte van het wml) is voor uitkeringsgerechtigden een prikkel tot versnelde terugkeer naar / intrede in het arbeidsproces.

5. De loonkosten van geregistreerde (formele sector) arbeid dalen als gevolg van de afschaffing van het wml. De werkgevers zijn dan minder snel geneigd mensen niet-geregistreerde arbeid te laten verrichten / zwart te laten werken.

6. De gemiddelde scholingsgraad van de beroepsbevolking stijgt, doordat de grotere primaire inkomensverschillen tussen laaggeschoold en hooggeschoold werk een prikkel zou kunnen zijn tot meer / betere scholing.

b Indien je kiest voor handhaving van het wml kun je bijvoorbeeld drie van de volgende vijf aspecten behandelen.

1. De personele inkomensverdeling in Nederland mag niet (nog) schever worden. Het wml kan voorkomen dat werknemers in de laagste loonschalen en uitkeringsontvangers hun inkomen zien dalen, terwijl de krappe arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden kan leiden tot (verdere) stijging van de hogere inkomens.

2. Het risico op conjuncturele werkloosheid neemt af, doordat het wml (en de koppeling aan enkele sociale uitkeringen) zorgt voor een zeker bestaansminimum, wat de koopkracht en daarmee de effectieve vraag op peil houdt.

3. De nadelige gevolgen van het hoge Nederlandse niveau van het wml voor de internationale concurrentiepositie zijn beperkt, doordat je dit loon vooral in dienstverlenende sectoren tegenkomt, die doorgaans minder exporteren dan andere sectoren.

4. De handhaving van het wml kan voorkomen dat werkzoekenden eerder kiezen voor niet-geregistreerde betaalde arbeid / zwart werken (informele sector), omdat deze bij afschaffing van het wml netto meer zouden kunnen opleveren.

5. De handhaving van het wml kan gunstig zijn voor de mate van innovatie, omdat bedrijven / werkgevers eerder zullen kiezen voor diepte-investeringen.

11a Binnen het EGKS werkten landen die kort daarvoor regelmatig oorlog met elkaar voerden samen op het gebied van kolen en staal. Dit betreft vooral de zware industriesector en dat is juist de sector, waarop de oorlogsindustrie voortbouwt. Liever samenwerking dan oorlogvoering.

11b Alle activiteiten van de EGKS zijn door andere EU-instellingen overgenomen. De EGKS heeft zich vanwege haar eigen succes overbodig doen worden.

12 De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van personen, diensten, goederen en kapitaal is gewaarborgd in overeenstemming met de Grondwet.

a Het begrip interne markt heeft alleen betrekking op de handel binnen de Unie en niet op de handel met derde landen.

b Verschillen van btw-tarieven en accijnzen leiden tot prijsverschillen. Vooral de handel in grensstreken kan daardoor negatief worden beïnvloed.

c Verschillen in BTW-tarieven maakt voor de nationale handelaar niet uit, want ook over ingevoerde goederen moet hetzelfde percentage worden betaald. Verschillen in vennootschapsbelasting beïnvloedt de grootte van de netto winsten. Bedrijven kunnen zich dan verplaatsen van landen met het hoge vennootschapsbelastingtarief naar landen met een lager tarief.

d Het hier bedoelde verdrag heet het “Akkoord van Schengen”. Bij de binnengrenzen zijn in principe de controles komen te vervallen, maar bij de buitengrenzen van de unie controleert men nog steeds. De buitengrenzen zijn niet alleen de landsgrenzen van de landen aan de buitenkant van de unie, zoals die van Polen. Ook op vliegvelden vinden om die reden nog steeds controles plaats.

e Bekende voorbeelden zijn blokkades van wegen, waar met name een land als Frankrijk berucht om is. Om vrijheid van goederenverkeer te waarborgen is men op dit moment in de unie ook aan het onderzoeken of het mogelijk is om andere “vrijheden’’ zoals blokkades in het algemeen belang te verbieden.

13a Let op het zijn procentuele veranderingen ten opzichte van het vorige jaar. Er is dus alleen sprake van een daling als de waarde zich onder de nullijn bevindt. Voor Nederland gebeurde dat alleen in 1994. Toen daalde de werkgelegenheid in Nederland.

13b Hoger, omdat in Duitsland de werkgelegenheid tot 1998 steeds daalde, trekt Duitsland de gemiddelde groei van de werkgelegenheid in de Europese Unie omlaag. Zonder Duitsland zou de groei van de werkgelegenheid in de EU hoger zijn geweest.

13c In Nederland groeide de werkgelegenheid in 1998 t.o.v. 1997 met 1,9%.

Dit was in de EU gemiddeld 0,9%.

In Nederland groeide de werkgelegenheid met 111,11% meer dan in de EU.

Berekening: (1,9 − 0,9) / 0,9 x 100% = 111,11

13d 1996 100

1997 102,5 100

1998 X = 104,45 101,9

Berekening X = (102,5 x 101,9) / 100 = 104,45

14a Een voorbeeld van een juiste berekening is:

• extra groei bbp: 0,0015 x € 450 miljard ’ € 675 miljoen

extra afdracht plus gederfde inkomsten: € 1 miljard + € 0,3 miljard ’ € 1,3 miljard

• ( per saldo gaat de toetreding Nederland geld kosten (€ 625 miljoen)

Berekening: € 1,3 miljard - € 675 miljoen = € 625 miljoen

14b Een voorbeeld van een juist antwoord is een antwoord waaruit blijkt dat de toetreding aanleiding zal zijn voor de landbouwproducenten in de EU-landen tot verlaging van hun prijzen om de prijsconcurrentie met de MOE-landen aan te kunnen.

14c

[pic]

14d Uit het antwoord moet blijken dat een lage bruto toegevoegde waarde per werkzame persoon het gevolg kan zijn van een geringe inzet van kapitaalgoederen in combinatie met een grote inzet van arbeidskrachten.

15a Gevolg van een minimumprijs is dat er een overschot aan goederen er ontstaat. Bepaal met behulp van de grafiek bij de vastgestelde minimumprijs van € 0,30 de bijbehorende

Als de vastgestelde prijs boven de evenwichtsprijs ligt is er sprake van een minimumprijs of garantieprijs. De bedoeling daarvan is om de aanbieders te beschermen. Als de overheid niet had ingegrepen zou de melkprijs per liter ...(1 20)... cent hebben bedragen. De vastgestelde prijs is daarom een ...(2 minimum)... prijs. Door dit ingrijpen van de overheid wordt het inkomen van de ...(3 boeren) ... beschermd.

15b Je kunt aflezen dat bij die prijs (€ 0,30) de aangeboden hoeveelheid 2,5 miljoen liter bedraagt, terwijl de vraag maar 1 miljoen liter is. Er ontstaat dus een aanbodoverschot van 1,5 miljoen liter.

15c Het aanbodoverschot moet de overheid opkopen tegen de door haar zelf ingestelde minimumprijs. De maatregel kost de overheid dus € 0,45 miljoen.

Berekening: (2,5 miljoen – 1 miljoen) x € 0,30 = € 0,45 miljoen

15d Het gevolg van een minimumprijs is dat er op de markt een aanbodoverschot ontstaat.

Uitspraak 1 is onjuist. Er ontstaat namelijk een overschot doordat het aanbod toeneemt.

Uitspraak 2 is onjuist, omdat de kwaliteitscontrole niet afhangt van de aanwezigheid van een minimumprijs. Je zou eerder kunnen verwachten dat de overheid als compensatie voor de instelling van de minimumprijs juist een nog betere kwaliteit verwacht.

Uitspraak 3 is juist. De prijs gaat immers met 50% omhoog. De normale evenwichtsprijs zou € 0,20 per liter zijn geweest, maar de boeren ontvangen nu maar liefst € 0,30 per liter.

16a Om tot een goede kwaliteit, goede arbeidsomstandigheden en een verantwoorde milieuzorg te komen moet een bedrijf werken met vaste procedures, waarbij zij zich steeds bewust zijn van hun gedrag met betrekking tot inkoop, productie en verkoop. Een bedrijf dat goede arbeidsomstandigheden wil hebben zal moeten beschikken over kwalitatief goede machines. Goede arbeidsomstandigheden zijn ook nodig in landen waar de grondstoffen vandaan komen. Met andere woorden het moet ‘slave free’ zijn.

16b Bij de productie van ijs gaat het om de productbenadering. Want in dit geval kan van kwaliteit worden gesproken als het voldoet aan de samenstelling op basis van verschillende grondstoffen. Dit is objectieve maatstaf.

Kwaliteit kan ook betrekking hebben op het imago van het bedrijf bij de consument. Een imago die boven alle discussie staat.

De kwaliteit kan ook betrekking hebben op het productieproces. Slave-free.

De kwaliteit kan ook betrekking hebben op de inkoop: fairtrade.

17a De EU bestaat uit 27 landen.

b Raad van ministers, Europees parlement, Hof van justitie en de Europese Rekenkamer

c Als de grenzen verdwijnen, zullen de consumenten de producten kopen met de laagste prijs. Deze producten kunnen nu ook makkelijker uit het buitenland komen. Producten uit landen met een laag Btw-tarief zijn relatief goedkoper. Vooral de inwoners uit grensstreken in landen met hoge Btw-tarieven zullen vaker "de grens overgaan".

d De BTW-opbrengst zal alleen stijgen als de prijsgevoeligheid van de vraag naar dit product elastisch is. De procentuele afzetstijging is dan groter dan de procentuele prijsdaling, die het gevolg is van de BTW-verlaging, zodat de BTW-opbrengsten zullen toenemen.

e Vooral multinationals kunnen hiervan profiteren omdat:

- zij al vestigingen hebben in andere landen,

- zij vaak kapitaalkrachtig genoeg zijn om de concurrentie aan te kunnen,

- zij de productie relatief gemakkelijk kunnen verplaatsen naar andere Europese landen, waar de loonkosten lager zijn. Zij zitten daar namelijk al,

- zij de markten in het buitenland al kennen.

f Door de relatieve hoge collectieve lastendruk zullen de lonen als gevolg van looneisen ook hoog zijn. Deze hoge loonkosten worden door de producenten doorberekend in de prijzen, wat de Nederlandse producten relatief duur maakt. De concurrentiepositie van Nederland verslechtert en de werkloosheid zal stijgen.

g Een monetaire unie heeft alle kenmerken van de economische unie plus dat er één gemeenschappelijke munt is die een overkoepelende centrale bank in omloop brengt.

18a Een garantieprijs werkt als een minimumprijs. Deze treedt in werking als de evenwichtsprijs onder deze garantieprijs komt. Als producenten een gegarandeerde prijs krijgen is er voor hen geen prikkel om hun productie te verminderen, wanneer de vraag naar hun product afneemt. Omdat de “wetgever” de prijs “kunstmatig” hoog houdt, neemt ook nog eens de vraag af. Daardoor ontstaat er een situatie, waarbij overschotten ontstaan (V ................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download