Schijt aan regels - EUR



Schijt aan regels?!

De wereld door de ogen van de pittige straatculturele jongeren uit Rotterdam West

Schijt aan regels?!

De wereld door de ogen van de pittige straatculturele jongeren uit RotterdamWest

Voorwoord

Jaren terug kwam ik in aanraking met een groep jongeren die op een negatieve manier mijn aandacht trok. Deze jongens vielen op door hun uiterlijk en gedrag. Luid pratend, lachend en blowend hingen zij rond op het metrostation. Zij wekten niet de indruk op weg naar school te zijn en trakteerden de reizigers op hun eigen muziekstijl.

Enkele vrouwelijke “voorbijgangers” complimenteerden zij met opmerkingen over hun lichaam. Zo ook mijn persoon. Ik vertelde niet gediend te zijn van deze respectloze opmerkingen en liep verder.

De volgende ochtend zette ik mij schrap. Wat kon ik doen, een latere metro of een andere weg nemen. Wat kon ik nu verwachten? Nog meer opmerkingen, misschien wel provocaties. Strijdvaardig dacht ik: ik ben niet bang voor jullie en neem geen andere weg. Ik laat mij niet wegjagen, kom maar op! Mijn verbazing ging over in nieuwsgierigheid op het moment dat zij hun excuses aanboden en met deze nieuwsgierigheid werd het onderwerp van mijn scriptie geboren.

Ik heb met veel plezier aan deze scriptie gewerkt, vooral het afnemen van de interviews gaf mij veel voldoening. Ik heb het idee dat ik verder ben gekomen in kennis en inzicht van deze jongeren en hun straatcultuur beter heb leren begrijpen. Ik hoop dat ook anderen hier iets aan hebben in hun omgang met deze jongeren, ook als het gaat om beleid.

Ik ben dank verschuldigd aan dr. Th. Veld, mijn scriptiebegeleider en stimulator. Hij deelde mijn enthousiasme, maar heeft me geholpen gefocust te blijven. Ik wil ook iedereen bedanken die mij verder geholpen hebben door mijn scriptie te lezen en van commentaar te voorzien. Passend bij de straatcultuur wil ik mijn familie en gezin bedanken door een shout out to: Ione Merian, mijn pleegzus, een topwijf, mijn zusje Shannaz Turney, Wiene Turney, mijn moeder die mijn gezin draaiende hield en samen met mijn zus Chiquita Turney mij bleef aanmoedigen. Mijn gezin, Carlos en Sienna, die lange tijd het zonder al mijn aandacht moesten doen. Vanaf nu zal ik er weer zijn voor jullie.

Inhoudsopgave

Voorwoord 4

Inhoudsopgave 5

1. Straatcultuur: een verwarrende term 7

1.1 Inleiding 7

1.2 Probleembeschrijving 8

1.3 Doelstelling 8

1.3.2 Probleemstelling 8

1.3.3 Vraagstelling 8

1.4 Verwachting van het onderzoek 9

1.5 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie 10

2. De straatculturele sociale context sociologisch verklaard 11

2.1 Culturele reproductie 11

2.2 Het gezin 12

2.3 De school 14

2.4 Peergroups 15

2.4.1 Het ontstaan van de straatcultuur binnen de peergroups 16

2.5 De straatcultuur 17

2.5.1 De cosmetische en de intrinsieke straatcultuur 18

2.5.2 De straatcultuur in concentratiewijken 18

2.5.3 Schooltegencultuur 19

2.6 Omgang met de gestelde gedragseisen 20

2.6.1 Omgaan met spanningen 20

2.6.2 Tactieken van de straatcultuur 21

3. Methodologische verantwoording 22

3.1 Onderzoeksdoelgroep 23

3.1.1 Kenmerken van de doelgroep 23

3.1.2 Beschrijving van het onderzoeksveld 23

3.2 Werving respondenten 23

3.3 Indeling onderzoeksdoelgroep 24

3.4 Presentatie vragenlijst en centrale concepten 25

3.5 De analyse van de uitkomsten 29

3.6 Attenderende begrippen 30

4. De straatculturele matties 32

4.1 Het Oude Westen: concentratiewijk 32

4.2 De cosmetische en intrinsieke straatculturele cliques 35

4.3 De straatwaarden 40

4.4 Straattaal 41

4.5 Hiërarchische verdeling 43

4.6 Straatcodes 45

5. De leefwereld van de straatculturele jongere 46

5.1 De straat 46

5.2 De school 46

5.2.1 Schoolgerelateerde factoren 47

5.2.2 Spanningsveld straat en school 50

5.3 Het gezin 51

5.3.1 Gezinsfactoren 51

5.3.2 Spanningsveld straat en gezin 56

5.4 Omgang met de gestelde gedragseisen 59

6. Slotbeschouwing 62

6.1 Conclusie 62

6.1.1 Vraagstelling 1 62

6.1.2 Vraagstelling 2 63

6.2 Reflectie 64

6.3 Aanbevelingen voor nader onderzoek 65

6.3.1 Aanbevelingen voor nader onderzoek 65

6.3.2 Aanbevelingen voor beleid 65

Literatuurlijst 67

Bijlage 1: Vragenlijst 69

Bijlage 2: De zes “losse” respondenten 75

Bijlage 3: Straattaal 77

Bijlage 4: Schoolgerelateerde factoren individuele respondenten 78

1. Straatcultuur: een verwarrende term

1.1 Inleiding

Jongeren groeien op in de context van hun gezin en van de hedendaagse cultuur. Ze ondergaan en zijn onderdeel van cultuuruitingen en de veranderingen daarin uit hun eigen sociale omgeving. Kenmerkend voor jongeren is daarin een eigen weg te zoeken, los van het conventionele van hun ouders en de heersende norm. De socialisatie[1] van een jongere vindt plaats in het gezin, op school, maar ook onder leeftijdsgenoten.

Straatcultuur krijgt steeds meer media- en politieke aandacht en zijn een bron voor wetenschappelijke studies en beleidsvoering. De verschillende interpretaties leiden tot onduidelijkheid, wat een negatief effect kan hebben op beleidsvoering. Goed beleid komt immers niet van de grond als er onduidelijkheid heerst over de definitie van het fenomeen, straatcultuur in deze. Er is geen eenduidige definitie voor het begrip straatcultuur

(Kaldenbach 2008). De straatcultuur wordt in Nederland steeds duidelijker zichtbaar en heeft een variatie aan uiterlijke vormen. Jongeren uit diverse lagen en van verschillende afkomst vertonen in hun doen en laten verwantschap met de straatcultuur (Kaldenbach 2008).

De mainstream[2] ervaart dit als een negatief fenomeen onder jongeren. Kaldenbach (2008) heeft voor het creëren van een compleet beeld de straatcultuur benaderd vanuit vier verschillende dimensies. In volksbuurten en achterstandsbuurten. Vanuit allochtone culturen, vanuit de gangcultuur en vanuit de hedendaagse Nederlandse straatcultuur (ibid).

Van Strijen (2009) hanteert een ruime definitie van straatcultuur die recht doet aan de verschillende groepen met een straatcultuur. Zijn omschrijving luidt: “De straatcultuur is een gezamenlijk gedragen gevoel onder groepen jongeren. Dit gevoel vertaalt zich in allerlei (afwijkende) opvattingen, gedragingen, normen en waarden en zelfs een eigen taalgebruik en vormt op deze wijze een op zichzelf staande cultuur. Kenmerkend voor de straatcultuur is het weigeren zich te conformeren aan de algemene lijn van de maatschappij. Afzetten tegen en wantrouwen ten opzichte van de burgercultuur, de meest dominante cultuur die binnen de maatschappij centraal staat. Dit geldt in het bijzonder voor personen en instanties die vanuit de burgercultuur “ het gezag” vertegenwoordigen” (Van Strijen 2009:18).

Jongeren zoeken aansluiting bij groepen vrienden met een straatcultuur. Deze jongeren zijn vaak te herkennen aan hun luidruchtig gedrag, aan hun kleding en hun taalgebruik ( De Jong 2007). Naast uiterlijk vertoon blijkt bij jongeren die participeren in een peergroup[3]

de intrinsieke motivatie voor hun deelname aan de straatcultuur. Dit kan om het uiterlijk vertoon gaan, de cosmetische straatcultuur of het raakt de dieper liggende normen en waarden. In dat geval spreekt men van intrinsieke straatcultuur. (Van Strijen 2009). De uiterlijke kenmerken van de straatcultuur worden overgenomen om erbij te horen. Op het moment dat de straatcultuur de maatschappelijke ontwikkeling van de individuele jongere in de weg staat zal de cultuur van de groep worden verlaten (ibid). Jongeren die functioneren in een intrinsieke straatcultuur hebben de cultuur dan volledig geïnternaliseerd. Deze jongeren zijn vaak genoeg niet geneigd tot gedragsverandering, ongeacht de gevolgen.

Daarnaast observeer ik de onderlinge interactie tussen de verschillende leden van een peergroup.

1.2 Probleembeschrijving

De straatcultureel georiënteerde jongeren, in vervolg jongeren genoemd, zijn opgegroeid en/of wonen langere tijd in het Oude Westen, één van de concentratiewijken van Rotterdam. Kenmerkend voor deze wijken is de achterstandspositie van de inwoners die tot uiting komt in lage sociaal economische status (SES), hoge criminaliteit, drugsproblematiek en gebrek aan sociale controle. Er is echter wel sprake van sociale cohesie en onderlinge solidariteit. Zij ervaren de afstand tot de dominante samenleving. Zij zijn zich ervan bewust te wonen in een achterstandswijk, die minder goed staat aangeschreven. Junger-Tas (2008) schrijft in haar onderzoek naar concentratiewijken over “slechte” buurten, die leiden tot een ongewenste vorm van socialisatie[4]. Er is sprake van een klaagcultuur en het afschuiven van verantwoordelijkheid (Sisling at al 2011).

Veel initiatieven met een positieve insteek zoals jongerenwerkers, straatcoaches, straatactiviteiten en aangelegde speelterreinen hebben deels tot het gewenst resultaat geleid; de nog bereikbare groep heeft zich hier afgescheiden van de “harde” kern. Beleid richt zich steeds meer op restricties om de leefbaarheid te vergroten zoals: cameratoezicht, preventief fouilleren en avondklok tegen groepsvorming.

Effect resulteert in een ogenschijnlijke leefbaarheid, echter de kern van de problematiek blijft. De jongeren blijven “afwijkende” opvattingen en gedragingen hanteren, zetten zich nog steeds af tegen de burgercultuur en de dominante instituties zoals onderwijs en werk.

1.3 Doelstelling

Het doel van dit scriptieonderzoek is tweeledig. Aan de ene kant worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd ter beantwoording van mijn onderzoeksvragen. Daarnaast is mijn streven een dusdanige beschrijving te geven dat kan dienen als handreiking om in Rotterdam met beleid rondom straatcultuur aan het werk te gaan.

1.3.2 Probleemstelling

De leefwereld van de onderzochte jongeren bestaat uit drie domeinen met elk hun eigen verwachtingen en eisen. Ik vraag me af in hoeverre sluiten de domeinen straat, school en gezin en de daarbij behorende gedragseisen op elkaar aan? In hoeverre levert dit spanning op? En indien er sprake is van spanning, hoe gaan de jongeren hiermee om (aanpassen of afzetten)? Is er een verschil in cosmetische en intrinsieke straatcultuur?

1.3.3 Vraagstelling

Vraagstelling 1:

Op welke wijze manifesteert zich de straatcultuur bij de straatculturele jongeren (peers) tussen de 17 en 26 jaar, die woonachtig zijn in en rondom de concentratiewijk het Oude Westen in Rotterdam

Deelvragen met betrekking tot vraagstelling 1:

1. Op welke wijze functioneren de sociale netwerken van de straatculturele peergroups in het Oude Westen?

2. Welke “afwijkende”opvattingen en gedragingen zijn kenmerkend voor de straatculturele peergroups?

3. Als de straatculturele jongeren te verdelen zijn in twee groepen, namelijk intrinsiek en cosmetisch, is er dan een verschil tussen de manier waarop zij omgaan met de dominante instituties van onderwijs en werk.

Vraagstelling 2:

Is er een verschil in de wijze waarop jongeren in een cosmetische straatcultuur omgaan met de gedragseisen die er worden gesteld vanuit de domeinen straat, school, gezin en eventueel daaruit voortkomende spanningen tussen domeinen in hun leefwereld, ten opzichte van jongeren die functioneren in een intrinsieke straatcultuur?

Deelvragen met betrekking tot vraagstelling 2:

1. Hoe functioneren de geïnterviewde cosmetische en intrinsieke straatculturele peergroups binnen het domein van school en werk op het gebied van de gestelde gedragseisen en is er sprake van een spanningsveld dat leidt naar een schooltegencultuur?

2. Hoe functioneren de geïnterviewde cosmetische en intrinsieke straatculturele peergroups binnen het domein gezin op het gebied van de gestelde gedragseisen en is er sprake van een spanningsveld tussen straat en gezin?

3. Welke tactieken hanteren de straatculturele jongeren om eventuele spanningen tussen de domeinen te uiten, m.a.w. zal de straatculturele jongere zich compleet verzoenen met de straat of de mainstream of wordt “gedrag” gemaskeerd?

1.4 Verwachting van het onderzoek

Inzake de eerste vraag van mijn vraagstelling verwacht ik dat in de concentratiewijken met hun geheel hun problematiek zoals: lage ses, drugs dealen en geweld de straatcultuur zich sneller zal ontwikkelen in vergelijking met “normale” wijken.

Daarnaast verwacht ik dat de straatcultuur in het Oude Westen zich al op jonge leeftijd ontwikkeld. Dit baserend op de processen waarbij kinderen zich identificeren met de macho straatcultuur, non-conformistisch gedrag vertonen en ze laten zich niet sturen door de burgercultuur. Ik verwacht ook dat er verschillen zullen zijn tussen en binnen een vriendengroep waar deze jongeren mogelijk al onderdeel van uitmaken. Het grootste verschil zal zich voordoen tussen jongeren uit peergroups die wel en niet succesvol zijn volgens de mainstream.

Als het gaat om de tweede vraag verwacht ik dat de domeinen constant in beweging zijn en dat er een goede balans is. Kinderen maken zich gaande weg los van de ouders en het gezin en richten zich meer op de buitenwereld, bijvoorbeeld de school, maar later ook de vrienden. Het gezin is het meest dominante, effectieve, maar ook meest destructieve domein. Mocht deze, door welke reden dan ook uit balans zijn of raken, zonder zich te herstellen dan kan een ander domein dit overnemen. Als dit de intrinsieke straatcultuur is vergroot het de kans op afzetten tegen de mainstream.

1.5 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

Dit scriptieonderzoek onderscheidt zich van de onderzoeken van De Jong (2007) en El Hadioui (2008), die zich hebben gericht op één etniciteit, namelijk de overlastgevende Marokkaanse jongens. De straatcultureel georiënteerde groepen die in dit scriptieonderzoek aan de orde komen, zijn etnisch gemengd en wonen in een concentratiewijk. Om een tegenhanger te creëren van de genoemde onderzoeken richt ik mij niet op etnisch gemengde Islamitische straatculturele groepen, maar hoofdzakelijk op Creools – Caribische straatculturele groepen.

Kaldenbach ( 2008) en Van Strijen (2009) hebben vooral beleidsgerichte kennis op het oog: hoe moeten functionarissen omgaan met jongeren die in de straatcultuur functioneren. El Hadioui (2008) schetst een beeld van de ideaaltypische tegenstelling tussen de institutie school en de Marokkaanse intrinsieke straatcultuur.

Mijn scriptieonderzoek is bedoeld voor een etnografisch studie, waarbij de “ afwijkende” opvattingen en gedragingen van de straatcultuur, in het Rotterdamse Oude Westen, worden beschreven en getypeerd.

Deze beschrijvende studie geeft inzicht in de peergroups waarbij sprake is van een straatcultuur in de Rotterdamse wijk, het Oude Westen. Het laat zien welke mechanismen een belangrijke rol spelen in het ontstaan van straatculturele peergroups. Daarnaast geeft het inzicht in de motivatie van de jongeren om tot een dergelijke groep te behoren. Uit interviews met de jogneren is een onderscheid gemaakt tussen drie peergroups met elk hun eigen kenmerken. Elke straatculturele peergroup drukt op een andere manier de stempel op het perspectief van deze jongeren als het gaat om het volgen van onderwijs en deelname aan de arbeidsmarkt.

In dit scriptieonderzoek tracht ik de straatcultuur in zijn empirische varianten zichtbaar te maken. Ik hoop dat mijn scriptieonderzoek via het inzicht dat het biedt bijdraagt aan de ontwikkeling van een verstandige manier van omgaan van beleid en professionals met de straatculturele groepen.

1.6 Leeswijzer

Dit eerste hoofdstuk is een introductie van mijn scriptieonderzoek naar de straatcultuur.

In het eerste deel van dit scriptieonderzoek wordt ingegaan op het theoretische kader, de socialisatie binnen de domeinen gezin, school en het ontstaan van en de verschillende types straatcultuur. Vervolgens worden mogelijke tactieken beschreven hoe de jongeren zouden kunnen omgaan met de verschillende gedragseisen. In het tweede deel is aandacht voor de methodologische verantwoording, uitleg over het veldwerk toelicht en de respondenten. Vervolgens worden de uitkomsten van de onderzoeksvragen gepresenteerd en de kenmerken van de verschillende peergroups in het Oude Westen. Ook zoom ik hier in op het spanningsveld tussen de straat en de school en de straat en het gezin en hoe de jongeren daarmee omgaan. Tenslotte beschrijf ik in de slotbeschouwing de conclusies en geef ik een aantal aanbevelingen en ook reflecteer ik op mijn eigen handelen.

2. De straatculturele sociale context sociologisch verklaard

Een beschrijving van de etnisch gemengde straatculturele peergroups in het Oude Westen nodigt uit tot een verkenning van theorieën en concepten waaruit mogelijkerwijs de sociale context (leefwereld) kan worden verklaard. Alvorens er aandacht wordt besteed aan de verschillende domeinen wordt het begrip cultuur nader uiteengelegd. Cultuur komt voor in allerlei sociale systemen waar een familie, straat, school, buurt, stad, gemeenschappen en een nationale samenleving voorbeelden van zijn. Mensen maken deel uit van verscheidene sociale systemen. Het begrip cultuur wordt door de Amerikaanse socioloog Anthony Giddens kortweg omschreven als, “The values, norms and material goods characteristic of a given group”(Giddens 1997: 582). Cultuur is dus een versmelting van waarden, normen en kenmerken van een bepaalde groep. Uit de waarden distilleert men wat binnen de groep wenselijk, juist, goed of slecht is. Wat een individu belangrijk vindt wordt in sterke mate beïnvloed door de specifieke cultuur waarin hij of zij in leeft. De norm wordt bepaald door bepaald type gedrag voor te schrijven danwel te verbieden. Individuen die zich niet aan deze regels houden worden gesanctioneerd. De mate en de vorm van de sanctie is afhankelijk van de status van de norm (ibid).

In dit onderzoek worden de gestelde gedragseisen tussen de domeinen van het gezin, de school en de straat binnen de leefwereld van de straatculturele peergroups centraal gesteld. Ieder domein heeft zijn eigen stelsel aan normen[5] en waarden en daaruit voortvloeiend verwachtingen/gedragseisen. Door deze verschillen kan er een spanningveld tussen de domeinen ontstaan (WRR 2009). De wijze waarop de jongeren omgaan met deze gedragseisen kan zich vertalen in het aanpassen aan of afzetten tegen de gedragseisen.

Eventuele sancties kunnen maken dat de jongere zich conform de normen van de mainstream zal gedragen, tenzij afwijkend gedrag een hogere beloningswaarde[6] heeft (Liefbroer & Dykstra 2000).

[pic]

Figuur 1: de drie domeinen binnen de leefwereld

2.1 Culturele reproductie

De straatcultureel georiënteerde peergroups in dit scriptieonderzoek zullen vanwege de woonomgeving bestaan uit niet-westerse allochtonen. De focus is hoofdzakelijk gelegd op Creoolse jongeren uit Kaapverdië, Suriname en de Antillen. De tweede en derde generatie niet-westers allochtonen bezitten door hun socialisatie in Nederland zowel kennis van de cultuur van land van herkomst (ouders) en van de Nederlandse cultuur. De jongeren worden in staat geacht te schakelen en meervoudige (culturele) identiteiten te ontwikkelen (Pels et al 2009). De jongeren zijn daartoe volgens onderzoek instaat en vinden verschil in cultuur tussen de domeinen niet per definitie moeilijk om mee om te gaan. Het zou hen worden bemoeilijkt doordat de domeinen school, gezin en straat eisen dat er een keus moet worden gemaakt.

Opmerkelijk bij de straatcultuur is dat er geen sprake zou zijn van een versmelting van de Nederlandse en de eigen culturele achtergrond, maar is gekozen voor een compleet nieuwe cultuur, waaraan de collectieve identiteit wordt ontleend.

Alvorens er wordt ingegaan op de domeinen van het gezin, de school en de straat wordt er eerst aandacht besteed aan de culturele reproductie. De culturele reproductie verwijst namelijk naar de mechanismen waardoor de continuïteit van culturele ervaring over de tijd aanhoudend is (Giddens 1997). Ondanks een jongere zich vereenzelvigd met de opzichzelfstaande straatcultuur, is er vanuit culturele reproductie, sprake van cultuuroverdracht. Deze cultuuroverdracht is dan ook in de straatcultuur aanhoudend. Giddens borduurt verder op de stellingname van één van zijn voorgangers Bourdieu, die hierover het volgende zegt:

“Cultural reproduction is: The transmission of cultural values and norms from generation to generation. Cultural reproduction refers to the mechanisms by which continuity of cultural experience is sustained across time. Cultural reproduction often results in social reproduction, or the process of transferring aspects of society such as class from generation to generation. The processes of schooling in modern societies are among the main mechanisms of cultural reproduction, and do not operate solely through what is taught in courses of formal instruction. Cultural reproduction occurs in a more profound way through the hidden curriculum aspect of behaviour which individuals learn in an informal way while at school” (Giddens 1997: 581).

Culturele reproductie resulteert dus vaak in sociale reproductie en kan dus plaatsvinden in een meer verborgen curriculum, dan alleen op een formele wijze. Een niet goed functionerend pedagogisch klimaat op een school kan bijvoorbeeld bijdrage aan pesterijen en discriminatie. Een goed pedagogisch schoolklimaat kan leiden naar vermindering van deze elementen. Het verborgen curriculum op een school kan dus invloed hebben op het welbevinden van een jongere.

Een negatief welbevinden bij allochtone jongeren kan eveneens komen door verschil in reproductie tussen het gezin en de mainstream waardoor zij “Tussen wal en schip raken”. Dit scriptieonderzoek gaat niet in op het integratievraagstuk. Echter wel belangrijk om te vermelden vanwege de domeinen gezin en school die invloed zijn op het zelfbeeld van de onderzochte jongeren.

2.2 Het gezin

Het gezin vormt voor het kind de belangrijkste omgeving. Hier is het vertrouwen en de ondersteuning aanwezig voor het kind om te kunnen leren en zich verder te ontwikkelen. In het gezin wordt het kind opgevoed met de ideeën en opvattingen van de opvoeders, maar ook de culture opvattingen spelen een belangrijke rol.

Matrifocaal gezinssysteem

In het Oude Westen wonen gezinnen met verschillende nationaliteiten. Veel niet-westerse allochtonen waaronder veel Surinamers en Kaapverdianen, maar ook Antillianen. Deze Creoolse gezinnen zijn vaak matrifocaal. In deze gezinnen is de moeder de spil waar alles om draait. Meer dan in de Nederlandse gezinnen ontbreekt de vader. Als hij een praktische en verzorgende rol heeft, dan is het een geringe(Distelbrink 1998). Hij wordt vooral gebruikt als autoriteit naar de kinderen toe, “Wacht tot je vader thuiskomt” (ibid). Ook de opvoeding en de wijze waarop de kinderen discipline wordt bijgebracht onderscheid zich door het hardhandig optreden van de moeder, die eerder rake klappen zal uitdelen en tegen het kind zal praten in plaats van met het kind in gesprek te gaan. Naast de moeder spelen andere vrouwelijke familieleden zoals oma en tantes een belangrijke rol in het leven van deze kinderen. Hoewel deze steun dreigt te verminderen of te verdwijnen als gevolg van de oprukkende individualisering[7] binnen deze culturen.

Het ontbreken van voldoende middelen, sociale contacten en kennis bij de ouders blijkt bijvoorbeeld uit het minder of gebrekkig begeleiden van het kind in zijn schoolloopbaan.

Elk adolescent ongeacht etniciteit moet leren laveren tussen eventueel uiteenlopende eisen vanuit de verwachtingen vanuit het gezin, peers en andere kringen (Pels et al 2009: 17).

Opvoedersgedrag

Het gedrag van de opvoeder wordt doorgaands onderscheiden naar drie concepten: ondersteuning, controle en toezicht. Ondersteunend gedrag is gericht op veiligheid, warmte, begripvol, responsief bejegenen en begeleiden. Controle, de manier waarop opvoeders het gedrag van hun kinderen reguleren, ofwel op welke wijze de disciplinering wordt toegepast. Het disciplineren wordt onderscheiden naar twee dimensies: autoritaire en autoritatieve controle. Bij de autoritaire controle worden machtsmiddelen toegepast zoals waarschuwen, dreigen of straffen. Bij de autoritatieve controle worden middelen toegepast zoals het geven van uitleg, redeneren en het maken van afspraken. Onder toezicht verstaat men supervisie over wat kinderen doen, waar en met wie (Pels et al 2009:10).

In allochtone gezinnen is er sprake van verschil in opvoedcultuur tussen land van herkomst en in Nederland, wat tegenstellingen, frustraties en onzekerheden met zich mee kan brengen bij ouders en hun kinderen. Deze onzekerheid heeft volgens Pels et al (2009) te maken met het opvoeden in een andere culturele context dan die van het gezin. Lossere regels op het gebied van zeden en in de communicatie zouden een rol kunnen spelen in het ontstaan van onzekerheden (Pels et al 2009:18). De verschillen naar etnische afkomst blijven zich volgens Pels et al (2009) voornamelijk te concentreren op de opvoedwaarden: autonomie en conformiteit. Uit onderzoek blijkt dat het belang van autonomie, waarbij zelfbepaling en zelfstandigheid in de opvoeding meer is toegeschreven aan de autochtonen en conformiteit[8] bij de niet-westerse allochtonen een hogere opvoedwaarde is (ibid).

Op het gebied van controle wijken de allochtone opvoeders volgens de literatuur af van de Nederlandse opvoeders. Bij de allochtone opvoeders is er in de lijn van conformiteit meer waardering voor een autoritaire controle (Pels et al 2009). Zij stellen dat de Nederlandse manier van disciplinering te vrijblijvend is en daardoor niet effectief (de Haan 2009 en Distelbrink 1998). Distelbrink (1998) stelt dat de tweede generatie ouders, de afname van de sociale controle als een bevrijding ziet, terwijl de eerste generatie dit betreurt.

De bevindingen over toezicht bij allochtone opvoeders duiden er op dat de ouderlijke macht niet in alle domeinen reikt (Pels et al 2009: 21). Belangrijk voor dit onderzoek is dat vooral jongens een hoge mate van vrijheid kennen onder leeftijdsgenoten. Dit komt tot uiting door minder tijd doorbrengen in huis of niet georganiseerde vrijetijdsactiviteiten buitenshuis in vergelijking met autochtone leeftijdsgenoten (ibid).

Kinderen van Surinaams-Creoolse moeders ervaren in gelijke mate steun van hun moeder in vergelijking met de autochtone jongeren (Distelbrink 1998). Pels (2009) ondersteunt deze bevinding door aan te geven dat warmte en steun onder diverse etnische groepen weinig uiteenlopen. Echter wordt er wel benadrukt dat de aard van steun kan verschillen. Bij sommige niet-westerse groepen is ondersteuning sterk gericht op controle en preken. Holter (2008) vermeldt dat de allochtone en autochtone jongeren wel in gelijke mate steun van de ouders ervaren. Echter de middelen om deze steunbetuiging te consolideren ontbreken.

Vormen van kapitaal: economisch-, menselijk-, cultureel-, sociaal-, en informatie kapitaal

De verschillende vormen van kapitaal worden aangekaart omdat ik zou willen nagaan of de straatculturele jongeren van niet-westerse arbeidersklasse ouders al dan niet voldoende middelen, sociale contacten en kennis bezitten om hun eigen kinderen mee te geven, met name in de begeleiding van de schoolloopbaan.

1. Economisch kapitaal verschaft volgens Van Esch (2010) financiële middelen om het schoolproces te faciliteren. De mate van geschoolde arbeid in samenhang met het inkomensniveau is daarbij het uitgangspunt. Jongeren met een laag sociaal economische status kunnen tegen zaken aanlopen waardoor zij afwijken van de mainstream.

Dit zijn conclusies die overigens al eerder getrokken zijn door Ogbu in 1971 die in Amerika onderzoek deed naar schooluitval onder Mexicaanse en Afro-Amerikaanse jongeren. Hij verbond spijbelgedrag met gebrek aan financiële middelen. De jongeren hebben in het onderzoek aangegeven dat vaker dezelfde kleding moeten aantrekken reden was om weg te blijven van school (1971: 174). De jongeren geven hierbij dus aan dat zij niet mee kunnen doen aan de statusverlenende consumptiecultuur en zich om die reden afwenden van hun leeftijdsgenoten op school.

2. Hiernaast staat het menselijk kapitaal dat wordt gemeten aan de hand van het opleidingsniveau van de ouders. Hoger opgeleide ouders kennen het onderwijsstelsel beter, en bieden hun kind een stimulerende omgeving (Van Esch 2010).

3. Cultureel kapitaal meegeven in de opvoeding biedt de jongeren mogelijkheden om zich op school aan te passen aan de mainstream. In deze studie is de visie van Bourdieu’s theorie op cultureel kapitaal interessant, vanwege verschil in arbeidersklasse en middenklasse schoolprestaties. Hij stelt dat de middenklasse via socialisatie hun kinderen datgene van cultureel kapitaal bijbrengen wat nodig is voor om in het onderwijs goed te kunnen presteren, waardoor zij hogere prestaties behalen dan de arbeidersklasse (Verhoeven & Dom 2005: 187).

4. Het sociaal kapitaal bestaat uit een netwerk aan contacten. Kunnen ouders hun eigen netwerken aan boren en gebruiken om hun kinderen te ondersteunen in onderwijs en werk? (Van Esch 2010).

5. Informatiekapitaal betreft kennis van de opbouw van instituten en de regels volgens welke deze opereren. Bijvoorbeeld de informatie waarover individuen moeten beschikken om deel te kunnen nemen aan de arbeidsmarkt. De veronderstelling is dat eerste generatie ouders minder inzicht hebben op de institutionele werking van het land (Ode & Dagevos 1999).

9 De school

Onderwijs vormt volgens het ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap een dominante institutie omdat in het bezit zijn van een startkwalificatie een beter perspectief op de arbeidsmarkt en op een eigen plek in de samenleving geeft. Het belang om een startkwalificatie te behalen komt voort uit de overgang van handarbeid naar hoofdarbeid. De Nederlandse economie heeft door de jaren heen een transitie ondergaan van agrarisch, naar een geïndustrialiseerde tot een kenniseconomie (Liefbroer & Dykstra 2000). Hierbij wordt gesteld dat veranderingen in de levensloop niet los kunnen worden gezien van maatschappelijke ontwikkelingen (ibid).

Naast het opdoen van kennis is de school ook een plek waarbij op een formele en informele wijze normen en waarden eigengemaakt worden en de leeftijdsgenoten tijdens een steeds belangrijkere rol heeft in het socialisatieproces. Het volgen van onderwijs dient met name als voorbode voor een goede arbeidsmarktcarrière.

Eén van de “problematische” kenmerken van de concentratiewijken van Rotterdam is hun zeer hoge percentage van voortijdig schoolverlaten (vsv-ers) in vergelijking met de rest van Nederland. Dit heeft geleid tot specifiek beleid voor deze wijken en tot beleid gericht op het tegengaan van schooluitval. In 2000 is door het Kabinet zoals hij dat noemt de aanval ingezet op schooluitval. Het Kabinet Rutte hoopt dat deze aanval slaagt via verbeteringen in het onderwijs, ondersteuning van jongeren vanuit gecoördineerd: zorg, veiligheid, arbeidsmarktbeleid, scherper toezicht en strakke handhaving.

De jongeren uit deze concentratiewijken oftewel arbeiderswijken krijgen mede vanwege de kenniseconomie de boodschap dat een geslaagde maatschappelijke positie alleen ontstaat als de arbeidersklasse de middenklasse als referentiepunt neemt, wat reeds in 1943 is beschreven in de theorie van Whyte (Whyte (1943) in Matthijs1993). Whyte benadrukt dat de arbeiders jongere zich zou moeten optrekken aan de middenklasse om succesvol te zijn. Wie dit niet accepteert heeft grotere kans om te vervallen in deviant gedrag (ibid). Er zou hierbij worden geïmpliceerd dat er geen maatschappelijke of sociale uitsluiting is en de maatschappelijke ladder om hoger op te komen open en vloeibaar is.

Het is binnen de mainstream dan ook gangbaar om van mening te zijn dat geschoolde mensen worden beloond met een goed betaalde baan. Het afwijkende gedrag treedt volgens Liefbroer & en Dykstra (2000) op bij toename van onzekerheid, doordat het “modale” gedrag geen voorspelbare beloningswaarde vanuit het gezin en de school oplevert. Het niet slagen om positief gewaardeerde gebeurtenissen sneller of minstens even snel als anderen te realiseren zoals het behalen van een de startkwalificatie, kan aanleiding geven tot herbezinning op het eigen functioneren en tot bijstellen van het zelfbeeld(ibid). Het zelfbeeld is het beeld dat je van je zelf hebt, mede gevormd door de informatie die je van andere krijgt (Spoler-van den Hombergh et al 2000). Het bijstellen hiervan komt voort uit een aanval dat zij ervaren op het zelfbeeld (De Jong 2007). Hierdoor zou het bij een jongere kunnen leiden naar het functioneren in een straatculturele peergroup aangezien het vertrouwen er niet is om succesvol te zijn op de arbeidsmarkt. Het zelfbeeld wordt op het gebied van falend onderwijs in een straatcultuur positief, doordat het afzetten tegen de mainstream getuigd van moed en respect in een straatculturele peergroup.

2.4 Peergroups

Uit literatuuronderzoek komt naar voren dat naast de rol van ouders en andere volwassenen in het socialisatieproces, de rol van leeftijdsgenoten wordt onderschat (Harris (1995) in Pels 2003:9). Een belangrijk kenmerk van de adolescentie is de hoeveelheid tijd die jongeren in groepen van leeftijdsgenoten besteden op openbare plaatsen (Cotterell 1998). Liefbroer & Billari (2009) ondersteunen de belangrijke rol van adolescenten in het socialisatieproces.

Om de theoretische betekenis van het concept peergroup te verduidelijken is het nodig in te gaan op drie daaraan verbonden concepten: sociale netwerken, de functie van een peergroup en de werking van groepsdynamische processen.

Als jongere maak je onderdeel uit van diverse peergroups, deze peergroups vormen drie lagen in het sociale netwerk waarvan de jongere deel uitmaakt. De lagen variëren in het deel van het totale netwerk dat ze beslaan: van intieme relaties (hartsvrienden of boezemvrienden), kleine cliques (die worden gevormd door een aantal boezemvrienden) en een peer crowd (het grote geheel waarmee de jongere zich identificeert).

[pic]

Figuur 2: Sociale netwerk lagen van peergroups

Kenmerkend is dat de cliques kunnen groeien door meer boezemvrienden toe te laten. Een groeiende clique kan zich splitsen en deze kleinere cliques vormen weer een geheel als grotere groep, namelijk de crowd (Cotterell 1998). De boezemvrienden, de clique en crowd zijn allemaal manifestaties van peergroups, maar ze verschillen in omvang, structuur en stabiliteit (1998:23). Vanwege het onderscheid in de verschillende lagen in de sociale netwerken van peergroups kan er in dit kwalitatieve onderzoek niet worden gesproken over: de invloed van de peergroup in het algemeen.

De clique (zie figuur 2) vormt volgens Cottrell (1998) het anker voor sociale activiteiten en de toegang tot nieuwe vrienden. De leden van de clique brengen veel tijd met elkaar door, communiceren gemakkelijk met elkaar en genieten van elkaars gezelschap. Op het moment dat men refereert aan: “mijn vrienden”, “de boys” of “me matties” wordt daar de clique mee bedoeld. In de clique wordt er een onderscheid gemaakt tussen de “intieme” vrienden (boezemvrienden die onafscheidelijk zijn) en “gewone” vrienden (zie figuur 2). De cliques zijn opgebouwd uit boezemvrienden. De crowds zijn geen face-to-face groepen, maar vormen sociale netwerken waarin de cliques interacteren (zie figuur 2). Aan de crowd wordt de groepsidentiteit ontleend als het gaat om bepaald type kleding, haarstijl, manier van praten, interesses, belangrijkste activiteiten, maar ook body language[9].

2.4.1 Het ontstaan van de straatcultuur binnen de peergroups

Groepsvorming ontstaat omdat individuen impulsen ervaren die duiden op interactieve behoeften (De Jong 2007: 51). De straatculturele jongeren hebben behoefte aan sociaal contact om de behoefte te bevredigen door elkaar op te zoeken voor zekerheid en veiligheid (ibid). Daarnaast bevredigen zij hun behoeften door vriendschappen of liefdesrelaties aan te gaan. Pels (2003) benadrukt ook de ontwikkeling van een zelfbeeld als gewaardeerd en begrepen groepslid (2003:10) en Liefbroer & Dykstra (2000) spreken over het bijstellen van het zelfbeeld wat plaats zou kunnen vinden in een clique. De leden van de straatcultuur willen erkend en gewaardeerd worden (De Jong 2007). Op deze wijze verkrijgen de leden zelfbevestiging en streven naar een statuspositie binnen de groep, die zij veelal niet hebben verworven binnen de mainstream. Daarnaast identificeert een individuele jongere zich vanwege de afhankelijkheid van de peers bij voorkeur met een peergroup, die toegankelijk is, die goed aansluit bij de interactieve behoeften en leiden naar een positief zelfbeeld.

De structurele groepskenmerken zoals omvang, rolverdeling, samenstelling en statusposities ontstaan gedurende een kortere of langere periode dat leden met elkaar omgaan. Gelijk aan dit proces realiseren de leden ook culturele groepskenmerken, zoals gedeelde betekenissen, waarden en normen die de leden vertalen in onderlinge gedragsverwachtingen en beoordelingen (De Jong 2007). Het aanleren hiervan (de overdracht) vindt plaats in intieme en persoonlijke groepen (cliques) (2007: 29).

De gedragscode staat in het geval van de straatcultuur volgens De Jong (2007) haaks ten opzichte van de heersende normen en waarden in de mainstream. Naarmate een groepslid een hogere statuspositie inneemt en meer aanzien geniet, kan hij/zij meer invloed uitoefenen op deze processen (ibid). Het leiderschap ligt bij één of enkele jongeren die positief of negatief (ten opzichte van de mainstream) een enorme stempel drukken op de groep, volgens Van Strijen (2009:68).

Van belang voor dit onderzoek is dat adolescenten sterk vooringenomen zijn met acceptatie door en integratie in de peergroup (Pels 2003). Om deze reden zal de jongere volgens De Jong (2007) groepsdruk voelen, vanwege de emotionele band die wordt verwezenlijkt door gedrag af te stemmen op groepsverwachtingen om eigenwaarde te krijgen. Kenmerkend is dat jongens daarbij afhankelijk zijn van acceptatie in grotere peergroups zoals in de clique en de crowd, dan meisjes, die hun tijd meer doorbrengen met de hartsvriendinnen oftewel boezemvrienden (Cross en Madson (1997) in Pels 2003: 10).

2.5 De straatcultuur

In Amerika ligt de oorsprong van de straatcultuur in de gangvorming in verschillende grote Amerikaanse steden. Daar bestaan rivaliserende gangs die het straatbeeld mede bepalen. De invloed van gangvorming is naar Nederland overgewaaid, en heeft een rol gespeeld in de ontstaan van de straatcultuur (de crowd). Deze gangs schuwen niet geweld en intimidatie te gebruiken om hun doel te bereiken. Zo zie je dat in rapteksten het instrumenteel [10]gebruik van agressief gedrag (Van Strijen 2009: 31). Het grote verschil tussen een gang en de straatcultuur is dat een gang niet alleen een manier van leven is, maar ook een gestructureerde organisatie (ibid).

Het wantrouwen ten opzichte van de mainstream bij de jongeren uit de straatcultuur komt in Nederland volgens Van Strijen (2009) voort uit angst voor individuele onmacht en afwijzing. Het specifieke gevoel bij deze jongeren wordt namelijk omgezet in afwijkende opvattingen, gedragingen, normen en waarden op het gebied van: machogedrag, het wij-gevoel, loyaliteit, respect, hiërarchie en eer.

De straatcultuur is volgens de literatuur van De Jong (2007), El Hadioui (2008), Kaldenbach (2008) en Van Strijen (2009) echter geen afgeleide van de cultuur van het land van herkomst of van vestiging. El Hadioui (2008) voegt hieraan toe dat deze jongeren andere waarden hebben vergeleken met de mainstream. Een voorbeeld is het ontbreken van structuur: geen dagplanning, snel dingen willen regelen met zo min mogelijk inzet, te doen en laten wat je zelf wilt en noemt ook een eigen straattaal en eigen regels (straatcodes). De Jong (2007) geeft daarbij aan dat de straatcultuur naast gedrag en taal ook afwijkend is op het gebied van uiterlijk en houding. Volgens Kaldenbach (2008) en Van Strijen (2009) is de straatcultuur in Nederland een oppositiecultuur. De leden zijn tegen gezag en hebben zich afzet tegen de mainstream. De botsing tussen de mainstream en straatcultuur komt voornamelijk tot uitdrukking rond de onderwerpen; wel of niet conformeren aan het gezag; wel of geen respectvolle basishouding; wel of geen vertrouwen in de medemens (welwillende basishouding); wel of geen vertrouwen in het bestaan en geen of wel ‘wij-cultuur’ (Van Strijen 2009:27).

2.5.1 De cosmetische en de intrinsieke straatcultuur

De straatculturele crowd is gevormd uit cliques, die onderling van elkaar kunnen verschillen. Er kan worden gesteld dat de mate waarin de straatcultuur is doordrongen in een clique verschillend is (Van Strijen 2009: 17). Hierdoor is het zinvol om een onderscheid te maken tussen de straatculturele cliques, waardoor de term staatcultuur verder wordt gepreciseerd.

Zoals al is aangegeven heeft Van Strijen (2009) een onderscheid gemaakt tussen de cosmetische en intrinsieke straatculturele cliques. De intrinsieke straatcultuur staat voor een straatculturele peergroup waarbij de waarden en normen die strijdig zijn met de dominante instituties van onderwijs en werk worden uitgedragen in gedrag en betekenisgeving. De cosmetische straatcultuur vormt een cosmetische straatculturele peergroup die het uiterlijk vertoon van de straatcultuur overneemt, maar open staat voor dominante instituties van onderwijs en werk.

Ondanks dat een clique en een crowd sociale eenheden vormen, kunnen de individuele jongeren binnen die eenheden de cultuur van de clique overnemen of afwenden.

De straatwaarden waarbij de straatcultuur gestalte krijgt is onder woorden gebracht door Kaldenbach (2008); 1. Respect afdwingen: ‘reputatie’; 2. Weerbaar zijn: ‘schijt hebben’; 3. Loyaal zijn; 4. Onkwetsbaar zijn: ‘hard zijn’; 5. Moed: ‘ballen tonen’; 6. Waakzaam zijn: ‘scherp zijn; 7. Succes uitstralen: luxe, vrouwen; 8. Gevat zijn: bijdehand zijn; 9. Geweld bereidheid uitstralen; 10. Autoriteiten zijn niet je vriend.

Het is een tamelijk grove onderscheid cosmetisch en intrinsiek, verondersteld kan worden dat er meerder gradaties mogelijk zijn. Hierbij kunnen de straatwaarden per clique verschillen in aantal en de mate waarin een waarde wordt uitgedragen. Daarnaast de vraag of straatculturele cliques, waarbij de straatwaarde is geïnternaliseerd zoals beschreven staat bij de intrinsieke straatcultuur, zich per definitie afwenden van de dominante instituties van onderwijs en werk?

2.5.2 De straatcultuur in concentratiewijken

De gangcultuur is ontstaan als subcultuur in achterstandswijken van grote steden in de Verenigde Staten. Het waren jongeren aan de onderkant van de samenleving die zich herkenbaar (door eigen naam en uiterlijke kenmerken zoals specifieke kleding of een bepaalde kleur) organiseerden in gangs, waarbij sprake was van een sterk ontwikkeld wij-gevoel en criminele activiteiten (Van Strijen 2009).

De straatcultuur in Nederland is vooral in grote steden groeiende (El Hadioui 2008). Waar voorheen de straatcultuur alleen werd geconstateerd bij allochtone randgroepcultuur, is er sprake van een verspreiding, waarbij het niet etnisch of klasse gebonden is (Van Strijen 2009).

De straatculturele jongeren in Nederland komen echter voornamelijk volgens Kaldenbach (2008) uit gezinnen met een lage SES en sociale problematiek. Deze elementen zijn kenmerkend voor een concentratiewijk.

De geïnterviewde straatculturele jongeren zijn woonachtig in een concentratiewijk oftewel achterstandwijk tegen het centrum van Rotterdam aan dat volgens Junger-Tas (2009) kan leiden tot een “ongewenste” vorm van socialisatie. In haar onderzoek komt naar voren dat de buurt waarin kinderen opgroeien van veel grotere betekenis kan zijn voor het sociale gedrag dan lange tijd is aangenomen. Het grootstedelijke leefklimaat wordt in beleidsrapporten van het WRR (2009) omschreven als verklaring voor hogere mate van schooluitval. Het komt voort uit vele alternatieve vormen van tijdsbesteding en de ruimere mogelijkheden om aan sociale controle te ontsnappen (ibid). De straat is door Junger-Tas (2009) omschreven als een leerschool. El Hadioui omschrijft (2008) de straat als een “secundaire”ouder.

De concentratiewijken staan vaak negatief bekend zoals eerder is beschreven. Er zijn in deze wijken elementen die overeenkomstigheden hebben met de straatcultuur (Kaldenbach 2008). In concentratiewijken is er een sterke gemeenschapszin aanwezig. In het Oude Westen vinden er buurtactiviteiten plaats en zijn veel wijkbewoners bekend met het Wijkpastoraat en de Actiegroep het Oude Westen. De bewoners opereren meer vanuit een wij-cultuur in vergelijking met de mainstream. Tevens speelt het leven meer af op straat in concentratiewijken (ibid). De wijkbewoners kunnen vanwege een gemiddeld lager sociaal economische status (SES) een gezamenlijk underdoggevoel en survival gevoel hebben (Kaldenbach 2008). Daarnaast wordt er door Kaldenbach (2008) opgemerkt dat er in concentratiewijken meer sprake is van een hiërarchische opbouw, waarbij enkele personen meer een stempel drukken op de buurt en de buurt bijvoorbeeld vertegenwoordigen bij bewonersorganisaties. Deze elementen in het Oude Westen zijn ook kenmerkend voor de straatcultuur.

De straatculturele jongeren in concentratiewijken kunnen maatschappelijke achterstand, sociale uitsluiting en gebrek aan middelen ervaren. Deze ervaringen zorgen volgens Lopez (2003) voor een negatieve verwachting voor de toekomst, dat kan leiden naar selffulfilling prophecy [11].

2.5.3 Schooltegencultuur

De huidige regering stelt dat voortijdig schoolverlaters (vsv-ers) in de Nederlandse samenleving een steeds groter probleem vormt. Het probleem van de vsv-ers, binnen de straatcultuur, ligt volgens van Strijen (2009) dan voornamelijk bij de intrinsieke straatculturele peergroups. Naast dat zij tegen autoriteit zijn, zijn de leden vaak ook niet geneigd om te veranderen. Zij hebben volgens de bevindingen van Kaldenbach (2008) de overtuiging om het niet te zullen redden in de samenleving en leidt naar een onverschillige houding ten aanzien van school.

De schooltegencultuur in Amerika vanuit de beschrijving van Ogbu (2003) wordt aangehaald vanwege de globale gelijkenissen in etnische achtergrond en het afzetten tegen de dominante institutie van onderwijs.

Deze negatieve houding bij de Afro-Amerikanen zou voortkomen vanuit historisch oogpunt, waarbij zij werden gezien als minderwaardig. De witte manier (culturele identiteit) zou de beste manier zijn en zwarte de verkeerde en zij hebben het idee dat de witte manier hen wordt opgelegd middels het volgen van onderwijs (Ibid).

In overeenstemming met de straatculturele peergroups in Nederland is dat zij de opvatting kunnen hanteren dat aan de regels houden van school “truttig” is en dat je dan als een slaafje gedraagt en niet als een individu (Kaldenbach 2008:19). In het verlengde hiervan weigeren de Afro- Amerikaanse studenten om hoge cijfers te behalen, want hoge cijfers behalen is “acting white” (2003:189). De Afro-Amerikaanse leden van de peergroups zijn van mening, zich niet welkom te voelen en ervaren dus sociale uitsluiting.

De theorie van Willis (1977) wordt aangekaart, omdat hij heeft aangetoond dat de arbeidersklasse leerlingen zich daadwerkelijk kunnen afzetten tegen het middenklasse onderwijssysteem, vanwege een botsing tussen klasse en te kort schieten van de arbeidersklasse. Hij kreeg bekendheid omdat hij in zijn onderzoek heeft bewezen dat arbeiderskinderen zich ervan bewust zijn, hoe hard zij ook hun best doen op school de kans zeer klein is dat zij een beter betaalde baan achter een bureau zullen krijgen en dus arbeiders blijven (ibid).

De arbeiderskinderen willen in deze net als volwassenen “erbij horen” en vinden zichzelf superieur ten opzichte van klasgenoten die geen (hand)arbeid verrichten (de middenklasse). Mede hierdoor stellen zij handarbeid boven mentale arbeid en academische prestatie (ibid).

El Hadioui (2008) geeft een aanvulling vanuit de huidige Nederlandse context waarbij de Marokkaanse intrinsieke straatculturele jongeren zich niet alleen afzetten tegen het middenklasse onderwijssysteem, maar zich ook afzetten tegen arbeid en het domein gezin. Deze mismatch zou hoofdzakelijk tot uiting kunnen komen in snel geld verdienen, weinig structuur, anti formele regels, bewegen, doen, macho, behoeften bevrediging, agressie, straattaal versus discipline, structuur, orde/regels, stil zitten, denken, “stuudje” zijn, zelfbeheersing, argumenteren en spreken van algemeen beschaafd Nederlands (ABN) (ibid).

2.6 Omgang met de gestelde gedragseisen

De peergroups, die in dit onderzoek centraal staan, hebben volgens bovenstaande literatuur te maken met een duidelijk verschil in normen, waarden en daaruit voortvloeiende gedragseisen tussen de domeinen straat, school en gezin. De wijze waarop de straatcultureel georiënteerde jongeren in het Oude Westen omgaan met de gedragseisen uit de diverse domeinen kan van elkaar verschillen. Volgens de bevindingen van Van Strijen (2009) is er een verschil als een jongere functioneert in een cosmetische of intrinsieke straatculturele clique. In een straatculturele clique zouden boezemvrienden en individuele jongeren ook onderling van elkaar kunnen verschillen als het gaat om de identificatie met de straatculturele clique.

2.6.1 Omgaan met spanningen

De subcultuur (arbeidersklasse) en tegencultuur (middenklasse) zijn volgens Cohen vanaf de jaren vijftig onderdelen van de verschillende klassenbepaalde ouderculturen (Cohen in Matthijs 1993: 190).

Het ontstaan van subculturen komt volgens Cohen voort uit een combinatie van het generatieconflict en het niet in staat zijn om de sociale problemen waar de ouderculturen mee worden geconfronteerd op te lossen (ibid). De manier hoe de jongere generatie hiermee omgaat, is volgens Cohen hoofdzakelijk imaginair en symbolisch. Dit gezegd hebbende plaats ik direct een kanttekening. Er kan niet worden gesteld dat subculturen arbeiders en tegenculturen middenklassenculturen zijn. “Zowel sub-als tegenculturen ontstaan namelijk in een periode van grote sociale en culturele mobiliteit, zij hangen samen met de onmacht om nieuwe en adequate leefvormen te verzinnen” (Matthijs 1993: 192).

De wijze waarop jongeren omgaan met de spanningen in de oudercultuur verloopt volgens Cohen via de “ latente magische functie van de subculturen”, die de tegenspraken in de oudercultuur aan de oppervlakte brengt, die anders verborgen of onopgelost blijven en ze verzoent (Matthijs 1993). De jongeren kunnen hun spanningen symbolisch kwijt en collectief afreageren in de jeugdsubcultuur. Zij kunnen hun spanning weghalen uit de privé sfeer en op die manier hun angsten neutraliseren (1993: 65).

De straatculturele jongeren in het Oude Westen kunnen het gevoel van openlijke of onderdrukte frustraties van ouders overnemen. Arbeidersklasse ouders kunnen praktijkvoorbeelden vormen voor de jongeren op het gebied van stagnatie of achteruitgang op de maatschappelijke ladder. De intrinsieke straatculturele peergroups kunnen hierdoor de opvatting hebben dat school voor hen niet zal leiden naar werk, en met andere woorden status verlagend werkt. Straatculturele jongeren zonder werk en inkomsten kunnen hierdoor een eigen (schaduw) economie creëren van criminele activiteiten en daarbij hun statuspositie hoog houden. De straat levert dan een hogere beloningswaarde op in vergelijking met de dominante instituties van onderwijs en werk in de mainstream (Liefbroer & Dykstra 2000).

Naast het afzetten tegen de mainstream kent de straatcultuur een ander medium, waarin zij hun frustraties symbolische uiten, namelijk door het luisteren of maken van rapmuziek. Rapper zijn zou dus in de straatculturele groep statusverhogend werken.

Het probleem ligt volgens Cohen aan het feit dat de arbeidersklasse algemeen maatschappelijke doelen niet kunnen bereiken, maar wel ernaar streefden, bijvoorbeeld falen in school en het niet kunnen vinden van een baan. Hierdoor opzoek gaat naar een waardesysteem zoals de straatcultuur waar men wel de mogelijkheid heeft om succesvol te zijn (Cohen in Verhoeven & Dom 2005: 234).

Deze bevindingen liggen in de lijn van Willis (1977) die heeft beschreven dat jongeren uit een arbeidersgezin zich ervan bewust zijn dat als zij altijd in de arbeidersklasse zullen blijven. Hieruit kan worden geïmpliceerd dat maatschappelijke posities niet open en vloeibaar zijn (Matthijs 1993).

2.6.2 Tactieken van de straatcultuur

Vooropgesteld gesteld kan worden dat volgens de literatuur dubbele loyaliteit (etnische herkomst en mainstream) gunstig blijkt te werken op schoolprestaties. Adolescenten die alleen kiezen voor cultuurbehoud of aanpassing ontwikkelen zich minder gunstig (Pels et al 2009). El Hadioui (2008) schetst een beeld dat bij de intrinsieke Marokkaanse straatculturele peergroups sprake is van een ontkoppeling van de kerninstituties, van onderwijs, gezin en moskee. De eventuele spanning van het gezin (oudercultuur) wordt bij deze intrinsieke straatculturele cliques collectief afgereageerd in de peergroup en zetten zich openlijk af tegen de mainstream.

De jongeren die functioneren in de intrinsieke straatcultuur hanteren vermoedelijk de strategie om zich openlijk af te zetten tegen de maatschappij in uiterlijk (symbolisch), houding en gedrag. Tactieken die binnen de straatcultuur worden toegepast om hoger in de hiërarchie van de clique te komen zijn bijvoorbeeld: tatoeages, vechten, niemand verlinken, winnen en rappen.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de jongeren die functioneren in de cosmetische straatcultuur, waarbij de normen en waarden van de straatcultuur niet zijn geïnternaliseerd, als strategie compartimentalisering[12] hanteren. Hiermee wordt in deze context bedoeld dat er door de jongeren wordt geprobeerd in elk domein te voldoen aan de eisen die er gelden en zich aanpassen aan de verschillende gedragseisen. Gomperts (2005) geeft aan dat het vermogen tot mentaliseren[13] ontstaat in een voldoende veilige gehechtheidrelatie van het kleine kind met een primaire verzorger, waardoor de ontwikkeling van het zelfbesef, sociaal en moreel besef op gang komt.

De verschillende tactieken hierbij kunnen zijn: niet-bewust aanpassen en welbewust aanpassen aan de domeinen door te camoufleren ten overstaan van de peers (leeftijdsgenoten). Bij het camoufleren wordt er getracht de peers niet op de hoogte te brengen dat er meer conform de mainstream wordt gehandeld, dan is verondersteld vanuit de peergroup.

3. Methodologische verantwoording

De bevindingen vanuit het literatuuronderzoek zijn toegelicht aan de hand van een aantal centrale begrippen uit de leefwereld van de geïnterviewde straatculturele jongeren. Het literatuuronderzoek biedt deels ondersteuning aan de beantwoording van de vraagstelling en heeft richting gegeven aan de interviewvragen. Dit veldonderzoek kent meerdere kwalitatieve methoden. Vanuit de halfgestructureerde vragenlijst en de participerende observatie zal ik komen tot exploratie van een aantal centrale begrippen. De theorieën en concepten vormen vanwege het type (beschrijvend) onderzoek attenderende begrippen die wel, niet of deels zijn geconstateerd bij de onderzochte respondenten.

De houding van de onderzoeker bij een participerende observatie is observerend en participerend, maar ook interpreterend. Er wordt niet zuiver afstandelijk geobserveerd. Er is zoals Hart (1996) stelt getracht om te participeren in de te bestuderen situatie en de gebeurtenissen van binnen uit en vanuit de visie van de respondenten te interpreteren (1996:105). Naast de verbale informatie is er ook aandacht besteed aan de non-verbale aspecten zoals gezichtsuitdrukkingen, gebaren en beweging ten opzichte van anderen.

De probleemstelling is opgedeeld in twee vragen, enerzijds de werking van de sociale netwerken van de straatculturele peergroups en anderzijds omgang met de gedragseisen uit de domeinen straat, school en gezin en of de individuele leden zich hieraan aanpassen.

De waarneming van de concrete empirische cases, in dit geval de straatculturele jongeren die functioneren in de straatcultuur, daaruit afgeleid algemene theorieën en concepten die deze empirische cases verklaren. Het waarnemen en veralgemeniseren blijft op het empirisch niveau. Het veldonderzoek is erop gericht om de sociale context van de straatculturele jongeren uit één te leggen in de domeinen: straat, school en gezin.

De domeinen school en gezin worden niet afzonderlijk geïnterviewd. Derhalve moet ten aanzien van dit scriptieonderzoek een kanttekening worden geplaatst vanwege het feit dat slechts het domein straat vanuit de leefwereld van de straatculturele jongeren is onderzocht en beschreven.

De centrale begrippen die voortvloeien uit de probleemstelling zijn: de sociale netwerken, functie en de groepsdynamische processen van de straatculturele peergroups en de culturele reproductie. De culturele reproductie wordt uiteengezet in het middenklasse onderwijssysteem (schooltegencultuur) en het matrifocaal arbeiders gezin en daaruit voortvloeiend opvoeders gedrag en vormen van kapitaal.

Het tweede niveau van het sociale netwerk van de peergroups, namelijk de cliques zijn onderverdeeld in intrinsieke en cosmetische straatculturele groepen en vormt een rode draad door het empirisch onderzoek.

De aard van de vraagstelling heeft geleid naar een etnografisch onderzoek vanwege de beschrijvende vorm van deze studie. Bij een etnografisch onderzoek wordt er getracht de kenmerken van culturen te beschrijven en te verklaren ( Hart 1996). Dit gebeurt door middel van een verkennende participatie aan, inleving en duiding van het alledaagse bestaan (ibid).

Het onderzoek heeft plaatsgevonden in een specifieke omgeving met specifieke omstandigheden namelijk een concentratiewijk het Oude Westen in de stad Rotterdam, waarbij sprake is van een hoger aantal vsv-ers in vergelijking met de rest van Nederland.

3.1 Onderzoeksdoelgroep

In de periode december 2010- maart 2011 zijn in totaal 21 respondenten geïnterviewd. Van deze 21 personen zijn 20 respondenten meegenomen in het verdere onderzoek. Eén respondent viel af wegens het ontbreken van binding met de wijk, want hij woonde er recent.

De 20 respondenten zijn onder te verdelen in drie cliques. Daarnaast zijn zes “losse” respondenten individueel geïnterviewd. De eerstgenoemde groep bestond hoofdzakelijk uit jongens en de tweede uit meisjes.

3.1.1 Kenmerken van de doelgroep

De onderzoeksdoelgroep betrof jongens en meisjes tussen de 17 en 26 jaar, allen woonachtig in en rond het Oude Westen en die bekend zijn met het leven op de straat. De meesten waren voornamelijk Creoolse jongeren uit arbeidersgezinnen. Vooraf heb ik een onderscheid proberen te maken tussen jongeren met een startkwalificatie of nog in opleiding(11) en drop-outs (9). De onderverdeling in peergroup cliques bleek achteraf zinvoller, omdat het minder aan verandering onderhevig was dan wel of niet onderwijs volgen of werken.

3.1.2 Beschrijving van het onderzoeksveld

De meeste jongeren heb ik zelf benaderd op straat en zodoende ben ik in aanraking gekomen met weer andere jongeren. Een jongere is in beeld gekomen via een werkrelatie. De plek waar het interview werd gehouden was aan de jongere zelf. Het diepte-interview is afgenomen met maximaal twee jongeren, persoonlijke voorkeur was individueel.

De groepsinterviews en enkele individuele interviews zijn niet opgenomen op een voicerecorder, omdat een aantal jongeren geen toestemming voor heeft gegeven.

3.2 Werving respondenten

De werving van de respondenten was een moeizaam proces. Na contact te hebben gelegd met de jongere bleek keer op keer hoe moeilijk het was om de afspraken na te komen om verschillende redenen en soms zelfs zonder af te melden niet verschenen. Dan bleek ook hoe moeilijk bereikbaar ze zijn. Terwijl ze niet afwijzend tegenover dit interview. Trots vertelden zij het leven te kennen en hun kennis te willen delen.

Hierdoor moest ik steeds weer op zoek naar andere respondenten. In deze zoektocht deed zich een opmerkelijke ontwikkeling, waar ik ten eerste niet op voorbereid was en die ten tweede een leidende rol in het scriptieonderzoek kreeg. Dit waren de groepsinterviews, die de basis van de analyse hebben gewijzigd.

Via één van mijn werkcontacten kreeg ik de mogelijkheid om een adolescente zoon thuis te interviewen. Ook zou hij een aantal vrienden vragen eveneens hun medewerking te verlenen aan het onderzoek. Op het afgesproken tijdstip kwamen er vijf vrienden binnen. Ik moest het zelf vragen en de vrienden hadden geen idee dat hen een vraag zou worden gesteld. Eén van de vrienden wenste zijn medewerking te verlenen mits het interview direct zou plaatsvinden, anders zou hij zich bedenken. Hier ontstond het eerste groepsinterview met een schat aan informatie.

Met deze ontwikkeling verruimde ik mijn blik en kreeg hierdoor een groep jongeren in het vizier die tijdens mijn pauze om 12.00 uur tegenover mijn werk onder het genot van harde muziek stonden te blowen. Ook zij stemden toe mits ook weer het onderzoek direct zou plaatsvinden. De eisen in één van de groepsinterviews gingen verder. Ten eerste moest het interview worden afgenomen in een voor de respondenten bekende omgeving, bij één van de leden thuis. Het derde groepsinterview zou plaatsvinden met twee boezemvrienden, tot mijn verbazing kwamen zij met een hele clique en aanhang.

3.3 Indeling onderzoeksdoelgroep

De analyse richt zich op drie groeps- en 13 individuele interviews. Vanuit de groepen I en III zijn er zeven respondenten individueel geïnterviewd.

De zes “losse” respondenten, die niet in groepsverband geïnterviewd zijn worden in een aparte categorie en tabel geplaatst.

Ik stel in dit onderzoek allereerst de groepsrespondenten voor en beschrijf de groep waarin zij zich bewegen.

Tabel 1: Demografische kenmerken groep I

|Groeps- |Nummer |Geslacht |Leeftijd |Etniciteit |Startkwalificatie |Opmerking |

|interview 1 | | | | | | |

|Wes |R 1 |Man |19 |Kaapverdiaans |Niet behaald |Diepte-interview |

|Petje |R 3 |Man |21 |Kaapverdiaans |Niet behaald |Diepte-interview |

|Brian |R17 |Man |21 |Kaapverdiaans/ |Niet behaald |- |

| | | | |Surinaams | | |

Dit is een peergroup van vijf jongeren tussen de 19 en 22 jaar. Uit deze peergroup hebben drie jongeren actief deelgenomen aan het groepsinterview, waarvan twee individueel zijn geïnterviewd. Het contact met Petje vond plaats via een werkrelatie. De interviews vonden plaats bij Petje thuis plaats (ouderlijk huis). Deze allochtone jongeren van hoofdzakelijk Kaapverdiaanse afkomst behoren tot de derde generatie. Bij alle leden is er sprake van vsv.

Tabel 2: Demografische kenmerken groep II

|Groeps- |Nummer |Geslacht |Leeftijd |Etniciteit |Startkwalificatie |Opmerking |

|interview 2 | | | | | | |

|Carlos |R 5 |Man |19 |Antilliaans / |Niet behaald |Is vader |

| | | | |Kaapverdiaans | | |

|Alo |R 7 |Man |18 |Jamaicaans |Niet behaald |- |

|Joeni |R 10 |Man |19 |Antilliaans |Behaald |- |

De werkelijke omvang van deze peergroup is mij niet bekend. Het interview werd bij drie leden afgenomen. Deze jongeren heb ik aangesproken op straat en direct het groepsinterview afgenomen bij Alo thuis, hij woont zelfstandig. Carlos, Alo en Joeni heb ik ontmoet in het Oude Westen, maar zij wonen in een aangrenzende wijk Delfshaven. Deze vriendengroep is gemengd, maar de Nederlandse Antillen is dominant in de peergroup. Twee van de drie zijn vsv-ers en hebben geen van drie een baan.

Tabel 3: Demografische kenmerken groep III

|Groeps- |Naam |Geslacht |Leeftijd |Etniciteit |startkwalificatie |Opmerking |

|interview 3 | | | | | | |

|Demo |R 4 |Man |23 |Antilliaans |Volgt opleiding HBO |Diepte-interview |

|Nex |R 6 |Man |24 |Antilliaans |Niet behaald |Diepte-interview |

|Jack |R 12 |Man |17 |Surinaams |Volgt opleiding MBO |Diepte-interview |

|Wesb |R 13 |Man |24 |Nederlands |Behaald |Diepte-interview |

| | | | |/Kaapverdiaans | | |

|Joe |R 14 |Man |17 |Kaapveridaans |Volgt opleiding MBO |Diepte-interview |

|Maiky |R 18 |Man |17 |Venuzuelaans |Niet behaald |- |

|Ed |R 19 |Man |26 |Kaapverdiaans |Werk/opleiding |Is vader |

|Sabrina |R 20 |Vrouw |21 |Surinaams |Volgt opleiding |- |

| | | | | |MBO | |

De totale omvang van alle vrienden is onduidelijk. De zes mannelijke respondenten vormen een clique. Joe en Maiky heb ik aangesproken op straat. Middels een afspraak met Maiky, 45 minuten later dan gepland, kwam ik onverwacht in contact met acht jongeren. Het interview vond plaats in een voor mij bekend terrein, een kantoor midden in de woonwijk. Er zijn zeven vrienden en één vrouw, die meegekomen is als “een” vriendin van Demo en behoort dus niet tot de clique. De leeftijd varieert tussen de 17 en 26 jaar. Er is geen sprake van een dominante etniciteit binnen de groep.

Tabel 4: Demografische kenmerken “losse” respondenten

| “losse” |Nummer |Geslacht |Leeftijd |Etniciteit |Startkwalificatie |Opmerking |

|responden-ten | | | | | | |

|Nora |R 2 |Vrouw |19 |Marokkaans |Niet behaald |Zwanger |

|J-Liza |R 8 |Vrouw |22 |Surinaams/ |Niet behaald |Is moeder |

| | | | |Kaapverdiaans | | |

|Steffie |R 9 |Vrouw |18 |Surinaams |Behaald |- |

|Appie |R 11 |Man |21 |Marokkaans/ |Behaald |Enige man |

| | | | |Algerijns | | |

|Sabrina |R 15 |Vrouw |21 |Kaapverdiaans |Volgt opleiding havo |Vriendin van R 3 |

|Gail |R 16 |Vrouw |20 |Surinaams |Behaald |Is moeder |

De zes “losse” respondenten zijn jongeren, die niet in groepsverband zijn geïnterviewd en hoofdzakelijk niet als vrienden met elkaar verbonden zijn. De vrouwen zijn bij de individuele interviews oververtegenwoordigd. Er zijn vijf vrouwen en één man in deze categorie. De leeftijd varieert tussen de 18 en 21 jaar. De etniciteit is onder de vrouwen verschillend. De enige man, die niet in groepsverband is geïnterviewd heeft een Marokkaanse moeder en Algerijnse vader.

Twee van deze jongeren heb ik gesproken via TOS (Steffie en Appie). Sabrina heb ik in haar ouderlijk huis geïnterviewd via haar vriend Petje. Nora en Gail aangesproken op straat en

J-Liza is een vriendin van Gail. Twee van de vijf vrouwelijke respondenten hebben hun startkwalificatie behaald, één respondent volgt een opleiding en twee zijn vsv-ers. Twee van de vijf zijn moeder of in verwachting.

3.4 Presentatie vragenlijst en centrale concepten

De halfgestructureerde vragenlijst is zowel bij het diepte-interview, waarbij één respondent centraal staat als bij het groepsinterview ingezet.

De topics kunnen op willekeurige volgorde worden gesteld en vormen een leidraad.

Er is gekozen voor een halfgestructureerde vragenlijst, omdat de betekenissen van de respondenten hierin goed tot hun recht komen. De voorgestructureerde vragenlijst was geen optie vanwege het starre karakter, die weinig mogelijkheid biedt om tussen de regels door lezen (betekenis achter een opmerking) en de mogelijkheid tot doorvragen belemmerd, waardoor het zijn diepgang kan verliezen.

Kenmerkend voor de straatculturele jongeren is dat zij niet met hun gevoelens te koop lopen, waardoor er situatieschetsen zijn toegevoegd in de halfgestructureerde vragenlijst.

Bij aanvang is gekozen om helder te communiceren over het verloop van het interview: duur, soorten vragen, noodzakelijke vragen (topics) en bijvragen (verdieping). Tevens is aan de respondenten ook verzocht om helder te zijn op het moment dat het interview voor hen ten einde liep. Dit zou mij de mogelijkheid moeten geven om de vragen te stellen die noodzakelijk zijn voor de verwerking van het scriptieonderzoek.

Door de methoden halfgestructureerde vragenlijst en participerende observatie op een strategische wijze met elkaar te combineren is er getracht meerde aspecten van het veld tot zijn recht te laten komen ( Hart 1996: 271).

De vragenlijst is opgebouwd uit de inmiddels bekende domeinen; de straat, de school, en het gezin waarin de straatculturele peergroups zich bevinden.

De vragen sluiten aan en worden duidelijk gesteld. Elk domein kent zijn eigen introductie waar vanuit de vragen zullen worden gesteld.

Vanuit de introductie worden onderwerpen gelanceerd, waarmee ik met doorgaans open vragen een gesprek gaande probeerde te houden. Om de opvattingen en gedragingen van de straatculturele jongere inzichtelijk te krijgen speurde ik tijdens de gesprekken naar praktijksituaties en als deze er niet waren bracht ik ze zelf ter sprake in de vorm van een situatieschets.

De introductie van het domein gezin: a la Jurgen Rayman in het televisieprogramma ‘Rayman is laat’.Een programma wat zo bleek inderdaad bekend was bij de respondenten en mij hierdoor legitimeerde om te starten met vragen dicht bij het thuisfront. Het interview van deze cabaretier start altijd met de vraag: “Wie is je vader en wie is je moeder?”

Ik heb een aantal openvragen geformuleerd om richting te geven aan het domein thuiscultuur met de onderwerpen: karaktereigenschappen, hobby’s, opvoedingsstijl, gezinssamenstelling, de band met zowel vader als moeder, “trotsgehalte” binnen het gezin, specifieke kenmerken van het gezin en/of gezinsleden, vormen van kapitaal en gezinsbeleving.

De onderwerpen zijn factoren die volgens eerder beschreven theorieën kunnen leiden tot een spanningsveld. Hieronder valt ook de culturele reproductie vanuit de ouders, die te destilleren is uit vragen over het gezinsysteem en de normen en waarden. Maar ook de opvoeding en daarbij steun ouders, toezicht en disciplineren. Enkele vormen van kapitaal zoals, menselijk (opleiding) en cultureel kapitaal (aanpassen aan de mainstream) vanuit de ouders zijn aan de orde gekomen.

Deze factoren die de respondenten vanuit huis uit hebben meegekregen kunnen op gespannen voet staan met de mainstream en zich afzetten tegen de dominante instituties van onderwijs en werk. Op het moment dat er sprake is van een spanningsveld kan er wellicht worden gesproken over een conflict vanuit de oudercultuur en wordt tot slot geanalyseerd hoe de respondenten hiermee omgaan (symbolisch / openlijk).

Situatieschets:

De introductie van de straatcultuur luidt als volgt:

Leraren van de opleiding sociologie op de universiteit blijken het straatleven zeer interessant vinden. Zo interessant zelfs dat er boeken over zijn geschreven. Ik wil nagaan of hun informatie juist is.

Met deze informatie hoopte ik de respondenten te enthousiasmeren om hun kennis over de straat met mij te delen.

Ook hier volgt een open bevraging op onderwerpen zoals: karaktereigenschappen, hobby’s, dag/week indeling, muziekvoorkeur, vriendschap, omgaan met emoties, alcohol en drugs, markante levensgebeurtenissen, rolmodellen, criminele activiteiten, typische karaktereigenschappen.

Vervolgens presenteer ik de 10 straatwaarden geformuleerd door Kaldenbach en onderzoek of deze van toepassing zijn bij de respondenten. Deze zijn: respect afdwingen, weerbaarheid, loyaliteit, kwetsbaarheid, moed, waakzaamheid, uitstraling van succes, gevat zijn, uitstralen van geweldsbereidheid en autoriteitsgevoeligheid. Deze waarden zijn ook te vertalen naar de eerder genoemde straatcultuur elementen. Afsluitende vraag bij dit domein is de betekenis van het straatleven.

De vragen die zijn geformuleerd in het domein straatcultuur hebben betrekking op de wijze hoe de respondenten de straatcultuur beleven en wordt getoetst of er sprake is van elementen uit de manifeste straatcultuur zoals geformuleerd in de 10 straatwaarden. Naast de vragen is hier gebruik gemaakt van participerende observatie om bepaalde opvattingen en gedragingen te interpreteren zoals de hiërarchie, straatcodes, gebaren en de taal. Hier vanuit is een analyse gemaakt in hoeverre de straatculturele peergroups de cultuur van de peergroup eigen hebben gemaakt of zich hiertegen afwenden. De mate van internaliseren van de straatwaarden in een peergroup zou evenredig moeten zijn aan de deelname aan de dominante instituties van onderwijs en werk. Met andere woorden een onderscheid tussen de cosmetische en intrinsieke straatcultuur.

Situatieschets:

De introductie bij het onderdeel over de buurt is een logische stap, aangezien de respondenten van tevoren weten dat het een criteria is voor het onderzoek. De introductie is als volgt: “ Nabil Ben Allouch, die verantwoordelijk is voor de groepsaanpak bij de deelgemeente Rotterdam centrum zegt met andere bewoordingen dat de Kruiskade helemaal niet zo gevaarlijk is, maar gewoonweg de “naam” draagt, klopt dit?”

Na de introductie neem ik ze ook mee in een open gesprek met de onderwerpen: de buurt (concentratiewijk), veiligheid(gevoel), criminaliteit, beeldvorming (media en politiek), en discriminatie.

In het interview is de buurt een apart onderdeel, vanwege de focus van de specifieke woonplek: het Oude Westen in Rotterdam.

De analyse begint met de beschrijving van de buurt waarin de respondenten wonen en hun eigen ervaring met de buurt.

De vragen zijn erop gericht om na te gaan of de concentratiewijk het Oude Westen waar de respondenten wonen wordt ervaren als een “slechte” buurt. Daarbij vanwege de socialisatie in een concentratiewijk van invloed is op de totstandkoming en ontwikkeling van de straatcultuur bij de respondenten. Volgens de theorie ligt ten grondslag aan een “slechte buurt” een grootstedelijk leefklimaat, klustering sociale woningen, multiculturele wijk, gebrek aan structuur, minimale sociale controle, sociale cohesie en daarom reden is voor sensatie, avontuur en criminaliteit.

Discriminatie, wantrouwen, negatieve houding ten opzichte van de maatschappij en loyaliteit aan het postcodegebied vormen in de theorie ook kenmerken van de straatcultuur en wordt getoetst in het veldonderzoek.

De opvattingen en gedragingen zijn wederom nader bestudeerd aan de hand van een aantal

Situatieschetsen:

De introductie in het domein school: “ Als kind breng je vele uren per dag door op school, hoe heb je de school doorlopen en ervaren?”

Vragen die zijn gesteld met betrekking tot de schoolcultuur zijn: hoe de schoolcarrière is verlopen, of de beste vrienden wel of geen startkwalificatie hebben, of er voldoende vormen van “kapitaal” is meegegeven, mening en voorbeelden over manier van lesgeven, hoe zij hun schooltijd hebben ervaren, spijbelen, schorsing, reden vsv en bemoeienis van ouders ten opzichte van school. Middels deze vragen probeer ik als scriptieonderzoeker te achterhalen of de jongeren een bewuste of onbewuste spanning ervaren vanuit hun arbeidersklasse positie in een middenklasse schoolsysteem.

Situatieschetsen:

Tot slot van het gehele interview zijn er twee vragen geformuleerd:

• Zijn de werelden waar je werkt/naar school gaat, vrienden en thuis voor jou verschillend?

• Hoe zie jij je toekomst?

Achtergrond informatie zal tijdens het verloop van het interview duidelijk worden en dient op het laatst als een checklist. Achtergrond informatie bevat gegevens over: leeftijd, etniciteit, aanvangsniveau, beroep ouders, aanvangsniveau en woonwijk.

Aan de hand van de vragen over de schoolcultuur wordt in de analyse duidelijk of er sprake is van een gradatie in de schooltegencultuur en of er sprake is van vsv.

Het antwoord op de vraag hoe de straatculturele jongeren omgaan met de gedragseisen vanuit de verschillende domeinen wordt vergeleken met de strekking van de antwoorden die zijn gegeven in de diverse domeinen. Op deze wijze wordt geanalyseerd in hoeverre er sprake is van onbewuste en bewuste aanpassing zoals bij compartimentalisering, waarbij het ene domein geen zicht heeft op gedragingen van de respondent uit een ander domein.

Tot slot wordt het toekomstbeeld van de respondent tegen het licht gehouden van de theorie van Lopes (2003) die vanuit etniciteit en gender de ervaringen op het gebied van sociale interactie de uitkomst op de levensverwachting bepaald.

De volledige vragenlijst is opgenomen als bijlage 1.

3.5 De analyse van de uitkomsten

Om te kunnen komen tot een duidelijke analyse in kwalitatief onderzoek zal het onderzoek moeten voldoen aan twee wetenschappelijke criteria namelijk: validiteit en betrouwbaarheid.

De validiteit van een onderzoek geeft de manier weer waarop gegevens verzameld zijn en of met deze gegevens antwoord gegeven kan worden op de vraagstelling. Causale verbanden tussen theorie en veldonderzoek moeten aan de orde komen alsook de generaliseerbaarheid van gevonden relaties naar andere personen, plaatsen en tijden.

Dit onderzoek heeft een theoretisch kader, waarbij de sociale netwerken van de straatcultuur worden beschreven en de sociale context uiteengelegd wordt in de straat, school en gezin en zijn gedefinieerd.

De halfgestructureerde vragenlijst is opgesteld aan de hand van de deze centrale begrippen, waarbij het accent wordt gelegd op het type en werking van de straatcultuur, schooltegencultuur en het matrifocaal gezinssysteem.

Het type straatcultuur waarin de respondenten functioneren (cosmetisch of intrinsiek) geeft antwoord op het eerste gedeelte van de vraagstelling. In het tweede gedeelte van de vraagstelling worden de eventuele spanningsvelden tussen straat, school en gezin onderzocht. Daarnaast hoe de straatculturele jongeren omgaan met de gedragseisen en of zij zich hieraan zullen aanpassen.

Betrouwbaarheid in het veldonderzoek is afhankelijk van de consistentie van de onderzoeksmethode, waarbij er sprake moet zijn van hetzelfde resultaat onafhankelijk van de onderzoeker, tijd en het gekozen meetinstrument. Eerder is aangehaald dat het aannemelijk is dat de interviewer tijdens een participerende observatie van invloed is.

Vanwege de halfgestructureerde vragenlijst is er sprake van consistentie in het veldonderzoek.

Voor betrouwbaarheid bij het analyseren in een kwalitatief onderzoek is het van belang dat de gegevens gecategoriseerd worden en de categorieën duidelijk worden aangegeven.

De data die voortkomt uit de interviews is in het eerste gedeelte van de vraagstelling gecategoriseerd in de cosmetische of intrinsieke straatcultuur en worden onderscheiden in diverse pepergradaties. Vervolgens is de data toegespitst op de domeinen waarin de straatculturele jongere verkeert namelijk straat, school en gezin. In het domein gezin is specifiek een onderscheid gemaakt tussen jongeren die hun startkwalificatie hebben behaald of hiermee bezig zijn en de vsv-er.

In ieder domein worden de meest toonaangevende factoren geplaatst in een tabel. Indien mogelijk worden deze factoren per respondent (geclusterd aan de bijbehorende peergroup) gecodeerd. Ieder domein bevat tabellen. De tabellen corresponderen met de 3 vriendengroepen en de groep 6 “losse” respondenten en hoofdzakelijk op individueel niveau van de respondent.

In dit scriptieonderzoek is als eerst ingegaan op het de verschillen in normen en waarden via het socialisatieproces en door culturele reproductie en daaruit voortvloeiend gedragsverwachtingen tussen de domeinen gezin, school en straat wat kan leiden naar een eventueel spanningsveld (WRR 2009). De wijze waarop de straatculturele leden van de peergroups omgaan met de gedragseisen uit deze domeinen kan zijn aanpassen of zich hiertegen afzetten. Afwijkend gedrag treedt volgens Liefbroer en Dykstra (2000) op als de beloningswaarde in bijvoorbeeld de straatcultuur hoger ligt dan in vergelijking met de

Mainstream.

De culturele reproductie benadrukt dat de mens normen en waarden meekrijgt vanuit diverse settings zoals het gezin en de school (Giddens 1997). Pels (2003) onderschrijft het belang van de adolescentiefase in het socialisatieproces, vanwege de belangrijke rol van leeftijdsgenoten. Hieruit voortvloeiend worden de straatculturele adolescenten vanuit de sociale netwerken van peergroups benaderd (Cotterell 1998). In de analyse over de manier hoe de straatcultuur zich manifesteert staan de vriendengroepen (cliques) centraal. In het eerste domein gezin wordt het matrifocaal gezin en opvoedersgedrag beschreven, voornamelijk volgens de bevindingen van Distelbrink (1998) en Pels (2003). De verschillende vormen van kapitaal worden beschreven die de onderzochte jongeren hebben meegekregen, waarbij specifiek het cultureel kapitaal staat in het teken van de arbeidersklasse en middenklasse zoals gesteld door Bourdieu.

Tijdens de beschrijving van het domein school worden de peergroups met elkaar vergeleken. De verschillen in ervaring en visie met betrekking tot de schoolloopbaan worden beschreven. Hierbij wordt nagegaan of er sprake is van een schooltegencultuur vanuit de arbeidersklasse leerlingen tegen het middenklasse schoolsysteem zoals gesteld door Ogbu (2003) en Willis (1977).

Het eventuele spanningsveld zou kunnen voortkomen uit de arbeidersklasse straatculturele jongeren, die niet succesvol zijn in het middenklasse onderwijssysteem, vanwege het verschil in normen, waarden en gedragsverwachtingen, waardoor de domeinen verschillende gedragseisen hanteren.

Vervolgens wordt de straatculturele jongere geplaatst binnen de context van zijn eigen omgeving, namelijk een concentratiewijk. Er wordt vervolgens een onderscheid gemaakt tussen de verschillende cliques op basis van het onderscheid dat wordt gehanteerd door Van Strijen (2009), namelijk: de cosmetische en intrinsieke straatcultuur. De afwijkende opvattingen en gedragingen van de straatcultuur zoals beschreven door Van Strijen (2009), Kaldenbach (2008), El Hadioui (2008) en De Jong (2007) worden beschreven en tracht hierbij deels antwoord te kunnen geven op de eerste vraagstelling over de opvattingen en gedragingen.

De tactieken die de straatculturele jongeren hanteren hoe met de gedragseisen om te gaan (aanpassen of afzetten) zegt ook weer iets over het type straatcultuur (cosmetisch en intrinsiek). De uitkomsten uit de analyse leidt tot het ontdekken van patronen en verbanden, mits er op de juiste wijze is gecategoriseerd.

3.6 Attenderende begrippen

Attenderende begrippen zijn begrippen die richtinggevend zijn voor het onderzoek. Ik vermeld ze hier aan eind van het methodologisch kader om de lezer aan de hand te nemen in het empirisch onderzoek naar de opvattingen en gedragingen van de geïnterviewde straatculturele cliques. De analyse is een beschrijving van de leefwereld, vanuit het perspectief, van de straatculturele jongeren. Eventuele spanningen tussen de domeinen (straat, school en gezin) en de wijze hoe zij omgaan met de gedragseisen vanuit de diverse domeinen komt in de analyse aan de orde.

➢ Peergroups van leeftijdsgenoten: zijn sociale netwerken van leeftijdgenoten die analytisch zijn onder te verdelen in drie lagen: 1e boezemvrienden (beste vrienden), 2e clique (een sociaal psychologische groep van boezemvrienden), 3e crowd (menigte waaraan deze leeftijdgenoten hun collectieve identiteit ontlenen).

➢ De straatcultuur: potentieel oppositionele cultuur, waarbij sprake kan zijn van verzet tegen de maatschappij dat zich uit in een anti-gezaghouding.

➢ De gradaties in de intrinsieke en cosmetische straatcultuur wordt in dit onderzoek d.m.v. de metafoor van varianten in Surinaamse pepers benoemd (Alataka= heet, Ajoma= scherp, Madame Jeannete= pittig en Spaanse pepertjes= een milde, snel uitdovende smaak).

➢ Cultuur: is de totale levensstijl van een samenleving of groep zoals die tot uiting komt in normen en waarden, gewoonten, tradities, taal, wetenschap en kunst.

➢ Socialisatie: het proces waarbij het hulpeloze kind gradueel middels opvoeding, school en leeftijdgenoten een zelfbewustzijn ontwikkelt en stap voor stap de gewoonten van zijn cultuur verwerft en tal van vaardigheden onder de knie krijgt

➢ Adolescentie: jeugdperiode tussen puberteit en volwassenheid. In dit onderzoek spreek ik over jongeren en bedoel adolescenten in de leeftijd van 17 t/m 26 jaar.

➢ Culturele reproductie: processen die leiden tot instandhouding van de cultuur.

➢ Concentratiewijk: een wijk waarin een groot deel van de bewoners behoren tot de arbeidersklasse en/of een lage sociaal economische status (SES) bezetten, voor een groot deel afkomstig uit etnische minderheden en te maken hebben met sociale achterstanden.

➢ Leefwereld: de dagelijkse werkelijkheid zoals jongeren die vanuit hun subjectief perspectief ervaren waarin zij dikwijls drie domeinen onderscheiden waarin zij dagelijks met anderen verkeren: de straat, de school en het gezin

➢ Spanningsveld: binnen de leefwereld tussen de sociale regels van de domeinen straat, school en gezin. Het kan zijn dat de jongeren zich subjectief bewust zijn van deze spanningen en deze min of meer expliciet benoemen, het is ook mogelijk dat enkel de onderzoeker deze spanningen in het onderzoeksmateriaal omtrent het doen en laten van de jongeren aan het licht brengt.

➢ Identiteit: is een subjectieve beleving van het individu omtrent zichzelf in relatie tot zijn sociale omgeving en daarmee van wie hijzelf is. In het kader van dit scriptieonderzoek is de identiteit van de onderzochte jongeren minstens voor een deel gevormd door identificatie met de straatculturele clique en met de straatculturele crowd.

➢ Gedrag: datgene wat mensen feitelijk toen. Mensen wijken in hun gedrag vaak af van allerlei algemeen geaccepteerde gedragsregels in een samenleving, sociologen spreken dan van afwijkend of deviant gedrag.

➢ Tactiek: een manier van een jongere of een aantal jongeren om onder omstandigheden die het bereiken van door hen gewaardeerde doelen bemoeilijken, deze desondanks te realiseren.

➢ Voortijdig schoolverlaten: hiervan is sprake indien jongeren onder de 23 jaar zonder startkwalificatie (havo, vwo en mbo niveau 3) het onderwijssysteem verlaten.

4. De straatculturele matties

In het eerste gedeelte van de analyse is getracht zicht te krijgen op welke wijze de straatcultuur zich manifesteert in het Oude Westen. Hierbij wordt specifiek ingegaan op de tweede laag van de sociale netwerken van de peergroups, namelijk de clique.

Uit het interviewmateriaal zijn de opvattingen en gedragingen van de drie straatculturele cliques inzichtelijk gemaakt door betekenis te geven aan de typische straatwaarden, gebruikelijke straattaal en straatcodes, maar ook de hiërarchische verdeling. Deze cliques komen in eerste instantie met elkaar overeen, nadat de cliques nader werd bekeken kwamen de verschillen naar voren.

De verschillen in de straatcultuur werden door Van Strijen (2009) grofweg onderverdeeld in cosmetisch en intrinsiek. Bij de cosmetische straatcultuur zijn alleen de uiterlijke kenmerken van de straatcultuur overgenomen om erbij te horen, de straatwaarden zijn volgens Van Strijen (2009) niet volledig geïnternaliseerd. Op het moment dat de straatcultuur enige maatschappelijke ontwikkeling in de weg staat, wordt de “make-up” afgeveegd. Bij de intrinsieke straatcultuur wordt de cultuur van de straat volledig geïnternaliseerd. Deze jongeren zijn meestal niet geneigd tot gedragsverandering, ongeacht de gevolgen, “permanente make-up”.

Getracht is om de peergroups eerst onder te verdelen in cosmetische en intrinsieke straatcultuur om vervolgens specifieker in te gaan op de “afwijkende” opvattingen en gedragingen. Om duidelijk onderscheid te maken en tegelijkertijd aan te geven tot welke type straatcultuur de peergroups behoren worden zij vernoemd naar diverse peper gradatie: Alataka (zeer heet), Ajoma (scherp) en Madame Jeannette (pittig). De straatculturele jongeren zijn geen doorsnee jongeren, maar een stuk “pittiger’’ dan de gemiddelde jongeren in Nederland. Om deze reden is de vergelijking gemaakt met hoofdzakelijk typische Surinaamse pepers.

Peergroup I is vernoemd naar de Ajoma peper en functioneert in een intrinsieke straatcultuur; Peegroup II is vernoemd naar de Alataka peper en functioneert in een zeer intrinsieke straatcultuur; Peergroup III wordt vernoemd naar de Madame Jeannette pepers en functioneert in de cosmetische straatcultuur. De zes “losse” respondenten worden vernoemd naar de Spaanse pepertjes (een milde, snel uitdovende smaak). Aangezien in dit scriptieonderzoek de focus wordt gelegd op de peergroups worden de “losse” respondenten grotendeels buiten beschouwing gelaten. De milde, snel uitdovende smaak van de Spaanse pepertjes verwijst naar een kentering in de gestelde gedragseisen vanuit de peergroup (van street naar decent) op het moment dat er sprake is van moederschap. Voor geïnteresseerden zijn de zes “losse” respondenten nader beschreven in bijlage 1.

4.1 Het Oude Westen: concentratiewijk

De buurtgebonden factoren uit het Oude Westen blijkt vanuit de visie van de straatculturele cliques hoofdzakelijk als voedingsbodem te dienen voor de totstandkoming van de straatcultuur. Tijdens de interviews is gevraagd naar de persoonlijke ervaringen met factoren die buurtafhankelijk zijn zoals: loyaliteit aan het postcodegebied, maatschappelijke en culturele participatie, III at als een concentratiewijk: nde over de criminaliteit in het Oude Westen:vaart. n in vergelijking met het Oude We sociale controle, discriminatie, rivaliteit, veiligheid, sociale cohesie en grootstedelijk leefklimaat.

De leden van de geïnterviewde cliques ontmoeten elkaar dagelijks en brengen vele uren met elkaar door wateld door Herwijer (2008). Hetelt nsleven hebben, waarbij beleidsrapporten (WE= vrijwel altijd gepaard gaat met een joint en in mindere mate met alcohol. Harddrugs is taboe, want dan zou je een junk zijn. Het luisteren en of bezig zijn met rapmuziek.

Uit het interviewmateriaal komt naar voren dat de jongeren een goede band met de gevestigde wijkbewoners te zeggen te hebben, in tegenstelling tot het contact met nieuwe wijkbewoners of buitenstaanders die in de wijk komen. Enkele respondenten spreken zelfs van een hechte gemeenschap en daarbij sociale cohesie ervaren. Nex uit de peergroup MJ zegt hierover het volgende:

“hierachter (figuurlijk) zit wel community (hechte gemeenschap), iedereen kent elkaar, als je hier loopt door de winkelstraat zou je niet weten dat zo’n gemeenschap hierachter zit.”

De MJ’s hebben aangegeven mee te hebben gedaan aan culturele activiteiten binnen de wijk (toneeluitvoering). De Ajoma’s hebben aangegeven open te staan voor jongerenwerkers, die een handreiking doen tot onderwijs en arbeid (maatschappelijke participatie). Dit bleek naderhand geen toegevoegde waarde.

Petje (Ajoma’s) zegt hierover het volgende:“ Ik was buiten aan het praten met een paar matties (vrienden). Opeens kwam zo’n mannetje, die zei dat hij wel werk voor mij kon regelen, eigenlijk een soort stage voor 3 maanden en betaald krijgen. Ik heb nog niet gebeld, want ik heb geen ID (identiteitsbewijs is kwijt).”

Uit het interviewmateriaal blijkt een overeenkomstigheid met de buurt. Bij de onderzochte cliques is sprake van loyaliteit aan het postcodegebied. Een voorbeeld van loyaliteit aan het postcodegebied wordt het beste geïllustreerd door Wes uit peergroup I (Ajoma’s), die zijn rap album naar een specifiek gedeelte van de wijk heeft vernoemd, “Mid Kade”, wat midden Kruiskade betekent.

Er bewegen zich volgens de respondenten diverse peergroups in het Oude Westen, waarbij er sprake is van een straatcultuur. Er is geen sprake van rivaliteit tussen de diverse cliques.

Jack (MJ) zegt hierover het volgende:

“ Ik weet wel van een paar groepen uit West soort van “gangs”, [zij V.C.] voelen zich een beetje stoer, misschien omdat eentje heeft vastgezeten. West is overal, heeft de meeste vrienden. Noord met West, West met Zuid. Wel ruzie gehad, niet gang fights, mijn groep tegen een andere groep. Komen allemaal van verschillende locaties, wel in Rotterdam”.

Opvallend is dat de jongens uit de peergroup Ajoma en MJ over het algemeen aangeven wel in de puberteit in groepsverband gevochten te hebben tegen jongens uit andere buurten, vanwege sensatie en avontuur.

Petje (Ajoma): “ Nu niet, maar eerst was het altijd zo, kwamen wij in andere buurt altijd vechten, zonder erbij na te denken’, in die tijd (14 jaar) was het normaal helemaal naar Zuid toe (...) om ruzie te zoeken en daarna weer naar West.”

Petje geeft hierbij tevens een illustratie van groepsdruk, vanwege de uitspraak “ zonder erbij na te denken”. De reden waarom er gevochten werd is vanwege de beloningswaarde van een hogere status positie binnen die clique (liefbroer & Dykstra 2000). Petje schetst hierbij een situatie (openbare vechtpartijen), waarbij sprake is aan gebrek aan sociale controle vanuit de buurt als het gezin.

De onderlinge rivaliteit met elkaar houdt ook verband met de statuspositie binnen de clique. Dit is terug te zien in de vorm van gamen en dissen[14], die/wat overeenkomstige elementen voor vermaak zijn. Een voorbeeld van onderlinge rivaliteit is tijdens het interview thuis bij de moeder van Petje uit de peergroup Ajoma. Er werd door twee jongeren een autorace spel gespeeld, degene die had gewonnen schreeuwde: “ Wie is de baas !”.

De peergroups I “Ajoma” en III “MJ” die deel hebben genomen aan dit onderzoek wonen hoofdzakelijk in het Oude Westen. Peergroup II “Alataka” is meer georiënteerd in Delfshaven, ander postcodegebied. Zij maken eigenlijk duidelijk dat er in Delfshaven meer intrinsieke straatculturele cliques zijn in vergelijking met het Oude Westen. Tevens wekt het een indruk hoe de respondenten de veiligheid en criminaliteit in het Oude Westen ervaart.

Uit de peergroup MJ zegt Demo:

“ Ligt eraan wie je bent: allochtonen voelen zich veilig, Nederlanders niet.

Brian (Ajoma) heeft gezegd dat in Delfshaven, “echt” sprake is van een straatcultuur. Op de Kruiskade (Oude Westen) is de criminaliteit en groepsvorming volgens hem minder geworden. Petje (Ajoma) bevestigt dit tijdens het individuele interview. Onder andere Zuid is een plek die in zijn beleving onveilig is. Over het Oude Westen heeft hij het volgende te melden:

“ Nu is het wat rustiger geworden, nu zijn er buurthuizen. Nu best wel positief, nu met die camera’s overal is het wat veiliger. Vroeger was het erger, je had altijd wel wat te doen, nu is overal camera’s, [ je V.C.] mag niet meer hangen op het plein, nu tot 22.00, vroeger was [er V.C.] geen tijd [aan verbonden V.C.] (avondklok).”

Deze citaat onderschrijft het gezamenlijk gedragen gevoel dat de buurt minder “erg” is geworden. Tevens een voorbeeld van gebrek aan sociale controle en structuur. Harde beleidsmaatregelen wordt door Petje tijdens het individuele interview beschouwd als positief. Hieruit kan worden geïmpliceerd dat het hem minder de gelegenheid gaf om te “hangen” op straat. Opvallend is dat het lijkt dat de hunkering naar controle en structuur zo hoog is dat een inbreuk op vrijheid als positief wordt ervaren.

De Alataka’s, die voornamelijk in Delfshaven wonen, zijn aangesproken in het Oude Westen. De geïnterviewde jongere Joeni zegt het volgende over de criminaliteit in het Oude Westen:

“Kruiskade draagt de naam, maar stelt niets voor. Komen hier om dingen te regelen, maar dat is het.”

Joeni geeft hierbij aan dat er in het Oude Westen zelf weinig criminelen wonen, de Kruiskade fungeert als handelsplek van drugs en goederen.

Tijdens het observeren van de cliques is er naar voren gekomen dat de jongeren doen laten overkomen, zich niet bewust te zijn van de sociale controle.

Ervaring met discriminatie wordt niet vaak door de jongeren genoemd en vormt geen bewuste negatieve levenservaring zoals gesteld door Lopez (2003). Opvallend is dat alleen jongeren uit de cosmetisch straatculturele peergroup de MJ’s hebben aangeven te worden gediscrimineerd. De clique, die in vergelijking met de intrinsieke straatculturele cliques (Alataka en Ajoma) zich heftiger zouden moeten afzetten tegen de mainstream.

Nex (MJ): “Bijna dagelijks, omaatjes bijvoorbeeld of baby’tjes, leren ze je kennen, dan ben je helemaal lief. Zat in de tram, (controleur) wil mij controleren, maar komt niet”.

Nex geeft hierbij aan dat mensen die hem niet kennen angstig op hem reageren.

Wes (Ajoma): “Ik dacht wel dat het echt zo was, kan nooit een punt achter zetten. Soms denk je het wel, maar je hebt nooit vast de zekerheid om iemand te beschuldigen. Voorbeeld kassa, aan de kassa wordt iemand eerder geholpen, maar kan ook gewoon een nicht zijn die wordt geholpen, dan vind ik het geen discriminatie. Vooral als die persoon een andere kleur heeft kan je dat wel gelijk denken. Ik sta helemaal buiten discriminatie na 1,5 jaar niet aan het woord gedacht. Niet qua kleur qua geloof niet elke Marokkaan is het zelfde, niet alle Nederlanders zijn hetzelfde”.

Opmerkelijk is dat het voortrekken van een familielid door Wes wordt ervaren als normaal.

De cliques hebben volgens de redenering in beleidsrapporten te maken met een verband tussen het aanbod van recreatie in grote steden en schooluitval Herwijer (2008) en de WRR (2009).

Opvallend is dat geen van de geïnterviewde jongeren hebben aangegeven een excessief uitgaansleven te hebben, wel dagelijks en soms vele uren samen zijn en geconfronteerd worden met talloze coffeeshops. Zij ontmoeten elkaar voornamelijk op straat of bij een vriend in huis.

Bij de Ajoma’s heeft Petje aangegeven dat uitgaan naar een discotheek of festival niet wekelijks aan de orde is. Het streven is om met de nieuwste mode mee te gaan op het gebied van sportieve kleding. De kleding en accessoire worden met elkaar gedeeld. Daarnaast beschrijft hij de clique met wie hij gaat stappen en laat hierbij een etnisch gemengde mix zien van jongens ook buiten de clique. Hieruit blijkt dat de straatcultuur in het Oude Westen daadwerkelijk etnisch overstijgend is zoals wordt gesteld door Kaldenbach (2008).

Petje beschrijft een avond stappen met zijn vrienden:

“ Dan ga ik met 5 vrienden uit de buurt, 3 zijn Cabo, 1 Surinaams, kan ook Turk, Nederlander of Pakistaan zijn. We gaan met twee auto’s, allebei bob, ik en die andere die niet rijden hebben wel voorgedronken. Feest is alvast niet in Rotterdam, maakt niet uit R&B, reggae of house”.

4.2 De cosmetische en intrinsieke straatculturele cliques

De manier hoe de straatculturele clique zich manifesteert in en rondom het Oude Westen kent dus overeenkomstige factoren. De verschillen in de 3 cliques komen aan de orde. Op deze wijze werd getracht de verschillen in het type cosmetische en intrinsieke straatcultuur inzichtelijk te maken.

In dit scriptieonderzoek zijn de gradaties gebaseerd op de mate waarin het gezamenlijk gedragen gevoel van “schijt” hebben aan de mainstream in de straatculturele groep tot uiting komt. In het bijzonder is nagegaan of bij de cliques de tendens heerst open te staan voor de dominante instituties van onderwijs en werk en of zij daaraan deelnemen. zijn wordealde activiteiten die worden aangeboden

Opvallende straatculturele factoren, die tijdens het onderzoek naar voren kwamen zijn geplaatst in een tabel. Er zijn 3 tabellen, die de toonaangevende factoren per clique weergeeft. Na een introductie aan de hand van de tabellen wordt er een overkoepelend beeld geschetst om vervolgens dieper in te gaan op de straatculturele elementen zoals: de straattaal met zijn gedragscodes en de hiërarchie binnen de clique wordt nader uiteengelegd.

Op deze wijze werd getracht de betekenissen van de groepscodes te plaatsen binnen de straatcultuur en hierdoor inzichtelijk te maken hoe de onderverdeling in het type straatcultuur tot stand is gekomen.

Factoren die in de tabellen vijf tot en met acht centraal staan zijn:

• Een typisch kenmerk van de respondent;

• Straattaal: n.v.t., te switchen, overgenomen en geïntegreerd;

• Familiegevoel / wij-gevoel: geen, matig en sterk gevoel;

• Straatwaarden: n.v.t., afwenden, overnemen en geïnternaliseerd;

• Hiërarchie (rolverdeling): leider, volger, zondebok en de jongste, die tevens volgers zijn;

• Afzetten tegen de mainstream: n.v.t., symbolisch (kleding, uiterlijk en muziek) en openlijk.

Tabel 5: Straatculturele factoren groep I: de Ajoma’s

|Intrinsieke |Typische |Straattaal |Familie/wij-gevoel |Straat- |Hiërarchie |Afzetten |

|Straatcultuur |Kenmerk | | |waarden | |tegen main- |

| | | | | | |stream |

|Wes |Rapper |Geïnternaliseerd |Minder geworden:sterk |Over- |Zwakke informele |Symbo- |

| | | | |genomen |leider |lich / |

| | | | | | |openlijk |

|Petje |Pet drager |Idem |Sterk |idem |Volger |Idem |

|Brian |- |Idem |Sterk |Idem |Volger |Idem |

De jongeren die functioneren in deze clique hebben het gevoel niet mee te kunnen met de mainstream. Zij ervaren dat hun positie in de samenleving niet gunstig is en daaraan niets te kunnen veranderen, zoals gesteld door Cohen (in Matthijs 1993).

De motivatie om van de “straat” te zijn ligt volgens de Ajoma’s buiten henzelf. De “slechte” buurt wordt door de respondenten uit deze groep hoofdzakelijk gezien als belangrijke factor voor deelname aan de straatcultuur. Zij zijn zich ervan bewust buiten de mainstream te staan. Daarnaast doen zij laten overkomen de overtuiging te hebben om nooit onderdeel uit te kunnen maken van de mainstream. Op het moment dat zij zich zelf vergelijken met de mainstream (Liefbroer & Dykstra 2000) beschikken zij niet over de capaciteit om de middenklassen te evenaren. Een startkwalificatie blijkt volgens hen geen garantie te zijn voor een goed betaalde baan.

Wes van de Ajoma’s geeft een voorbeeld in zijn beschrijving van de wijk, waarin hij duidelijk illustreert buiten de samenleving te staan.

Wes “(…). Ja en nee voor kinderen. Nee in vergelijking met Spijkenisse en Capelle. Er wonen daar veel Nederlanders van een bepaald niveau, is gewoon goed. Zij kunnen meedraaien in een heel Nederlands systeem vlot Nederlands accent. Dan hier met Marokkanen, ook al zijn we Cabo we spreken voor de helft Marokkaans, je gaat nooit echt ABN leren. Ik ben na 3 weken call-center ontslagen en heb maar 80 euro verdiend omdat ik niet het accent heb. Als je al niet meer mee kan doen, dan moet je iets anders gaan vinden.

In Spijkenisse spelen de kinderen op straat. Er is daar maar één koffieshop, hier op iedere hoek van de straat. Mijn broer woont daar ook en om te gaan halen (joint) moet je gewoon een half uur op de fiets. Moeilijke buurt is het gewoon, achterstandwijk, als je iets hier hebt [bereikt V.C.] moet je keihard gewerkt hebben of je dealt drugs. In een multiculturele buurt valt van alles te doen.”

Petje werkt niet en gaat niet naar school. Hij woont thuis en geeft aan dat hij zijn moeder heeft beloofd om werk te zoeken. Overdag slaapt hij of is hij binnen (televisie / computer / spelletjes), in de avond komen vrienden bij hem langs of gaat hij naar buiten.

Brian is bijna twee jaar geleden door zijn ouders uit huis gezet, hij was toen 19 jaar, had geen werk en ging niet naar school en logeerde bij verschillende vrienden. Sinds 2010 woont hij op kamers. Met behulp van een jongerenwerker een uitkering aangevraagd. Het contact met de uitkeringsverstrekker verliep niet altijd soepel waardoor zijn uitkering uiteindelijk werd beëindigd.

Typische straatwaarden worden geïllustreerd aan de hand van een situatieschets en bevestigd door de overige aanwezige leden. Petje omschrijft zijn gedrag op het moment dat tijdens het voetballen in een boos moment zou worden gezegd: “Je moeder!”

De straatwaarden die hieruit gedestilleerd zijn: respect afdwingen, weerbaar zijn, onkwetsbaar zijn, moed, waakzaam zijn en geweldbereidheid uitstralen.

“Je moet laten zien dat niet zomaar over je heen gelopen kan worden, want je staat met andere jongens, sowieso erger (…). Eigenlijk als je iets over m’n moeder zegt heb ik je niet meer zoveel te zeggen, dan moet ik praten met mijn handen, je kan mij over alles uitschelden, maar niet over iets wat zo diep zit, (…). je weet toch.”

Specifiek komt de hechtheid in deze clique tot uiting in de straatwaarden zoals loyaliteit, respect en wij-gevoel door de opvatting waarbij zij letterlijk zeggen: “vrienden zijn net als familie, je kiest ze niet zelf”.

De Ajoma’s zijn van kleins af aan bevriend en vormen een vaste kern (clique), samen met nog twee andere jongens. Zij hebben daarnaast vele andere vriendschappen, waaronder ook van het vrouwelijke geslacht. De nieuwe opgebouwde contacten buiten de vaste kern (clique) worden in de meeste gevallen geïntroduceerd aan de kernleden, waardoor nieuwe vriendschappen kunnen ontstaan, die zich identificeren met de straatculturele crowd.

Vanwege de grote overeenkomsten tussen de individuen, kan er vanuit worden gegaan dat zij voldoen aan de verachtingen vanuit de clique.

Opvallend is dat bijna niemand aangesproken wordt met de eigen naam, het zijn afkortingen van namen en verzonnen namen. De straatnaam van een lid uit deze clique is: Petje. Zijn straatnaam vormt een combinatie van de afkorting van zijn naam en het feit dat hij vrijwel nooit zonder een pet op loopt.

De informele leider in deze clique is Wes en houdt zich bezig met rapmuziek. Zij zien er bijna hetzelfde eruit. Huidskleur varieert van bijna blank tot licht bruin, ongeveer 1,75 en een tenger postuur. Opvallend zijn de zichtbare tatoeages in de hals en gouden tanden.

Deze vriendengroep zou ik op een afstand typeren als brutale jongeren, die niet integreren met de mainstream. De zichtbare tatoeages, gouden tanden en piercings blijkt vanuit de straatculturele crowd normaal te zijn. Ik had echter niet verwacht dat zij de ambities hebben om te werken en het gevoel hebben niet te kunnen ontsnappen aan de “straat”.

Ondanks het uiterlijk kwamen zij bij mij niet agressief of beangstigend over. Ik heb totaal het gevoel niet gehad dat ik op mijn woorden en gedrag moest letten. Tevens probeerde zij zoveel mogelijk algemeen beschaafd Nederlands (ABN) te spreken of direct uitleg te geven van straatculturele woorden. Ik krijg de indruk dat deze jongeren vaardigheden ontbreken om op een succesvolle manier deel te kunnen nemen aan de mainstream. De bovenstaande kenmerken van de Ajoma’s interpreteer ik naar een gradatie, die in dit geval leidt naar een intrinsieke straatcultuur.

Tabel 6: Straatculturele factoren groep II: de Alataka’s

|Zeer |Typische |Straattaal |Familie/wij-gevoel |Straat- |Hiërarchie |Afzetten |

|Intrinsieke |Kenmerk | | |waarden | |tegen main- |

|Straatcultuur | | | | | |stream |

|Carlos |Wantrouw-end |Geinterna-liseerd |Sterk |Geinterna- liseerd |Volger |Openlijk |

|Alo |Jongste |Idem |Idem |idem |De jongste |Idem |

|Joeni |Rapper |Idem |Idem |idem |Informele leider |Idem |

De geïnterviewde jongeren die behoren tot de Alataka’s vertonen eveneens overeenkomsten op het gebied van opvattingen, gedragingen en inkomstenbron. Inkomstenbron is vanuit het criminele circuit. Bepaalde opmerkingen en achterdocht van de leden suggereert dat zij op een illegale wijze aan geld komen. Bijvoorbeeld doordat Joeni, de informele leider had gevraagd of ik bij “Doelwater” werk. Ik wist dat daarmee het politiebureau werd bedoeld.

Er is geen sprake van een gang, want de criminele activiteiten zijn waarschijnlijk onderling niet georganiseerd. Dit komt voort uit de opmerking van Alo “ We doen allemaal gewoon ons eigen ding”. De leden uit deze clique gaan niet naar school en hebben geen werk. Opvallend is dat de maatschappelijke ladder waarin zij zich bevinden en de positie die zij hebben binnen in de samenleving niet als negatief wordt ervaren. Zij doen overkomen bewust voor het straatleven te kiezen.

Opvallend is dat de Alataka’s enerzijds door middel van vragen niet zo zeer negatief uit over de mainstream, anderzijds heb ik geobserveerd dat het blaakt van wantrouwen ten opzichte van de mainstream.

De normoverdracht van straatculturele gedragscodes binnen deze peergroup zijn in vergelijking met de twee andere peergroups het sterkst aanwezig.

De peergroup Alataka kenmerkt zich met een duidelijk aanwezige informele leider, waarbij de “groepscodes” voelbaar en zichtbaar zijn.

Als buitenstaander moest ik, om dit interview voort te kunnen zetten mij conformeren aan de geldende groepscodes. De groepscodes zijn niet concreet bekend, maar worden duidelijk op het moment dat je de grens nadert. Dit merkte ik in het interview met de Alataka’s.

Toen ik aan Carlos vroeg wat de gezinssituatie van de informele leider Joeni was, die zich overigens even had afgezonderd van het interview en op de bank bezig was met zijn laptop, viel er een “pijnlijke” stilte. Vervolgens maakte hij mij langzaam vooroverbuigend en duidelijk articulerend kenbaar dat ik deze vraag aan hemzelf moest stellen. Ik voelde hierbij de agressieve ondertoon die mij duidelijk maakte dat het respectloos was om in bijzijn van de informele leider over de informele leider te praten.

Tijdens het groepsinterview werd er als volgt geantwoord op de vraag waar zij op straat om bekend staan en geeft tevens een impressie hoe zij zichzelf willen zien.

Carlos: “ Ik sta bekend om ik.”

Alo: “ Dat zij de andere kant op moeten gaan lopen.”

Joeni: “Rap.”

Carlos straalt wantrouwen uit door mij geen informatie te willen geven; Alo doet blijken dat hij “berucht” is op straat en daarbij aanzien geniet; en Joeni geeft aan dat rap zijn leven is, wat statusverhogend is.

Ik heb deze vriendengroep op een maandag middag rond 12.00 aangesproken, terwijl zij aan het blowen waren tegenover een speeltuin en achter het gezondheidcentrum. Op straat werd een rugtas geopend met een fles sterke drank erin. Dit beeld geeft een impressie van hun vrijetijdsbesteding en dat zij openlijk "schijt" hebben aan de mainstream.

Ik zou deze groep vrienden op een afstand typeren als “foute” jongens en bij nadere kennismaking is mijn vooroordeel niet veranderd. Duidelijk dat ik alert moest blijven door de groepscodes te volgen. Zij passen zich niet aan in mijn bijzijn, ik moest mij aanpassen aan de groep.

Het ruige uiterlijk, de aanwezige non-verbale houding, dominante informele leider, duidelijke straatcodes en criminele achtergrond maken dat zij de gradatie zeer intrinsieke straatcultuur krijgen toegewezen.

Tabel 7: Straat culturele factoren groep III: Madamme Jeanette’s

|Cosmetische |Typische |Straattaal |Familie/wij-gevoel |Straat- |Hiërarchie |Afzetten |

|Straatcultuur |Ken- | | |waarden | |tegen main- |

| |Merken | | | | |stream |

|Demo |Rapper |Te switchen |Sterk |Over- |Informele |Symbolisch/ |

| | | | |genomen |Leider |Openlijk |

|Nex |Multi-media |Over- |Sterk |Over- |Bovenaan |Idem |

| | |Genomen | |genomen |Hiërarchie | |

|Jack |Rapper |Te switchen |Matig |afwenden |Jongste |symbolisch |

|Wesb |Aanwezig |Over- |Sterk |Over- |Volger |Symbolisch/ |

| | |Genomen | |genomen | |openlijk |

|Joe |Relax |Te switchen |Matig |Afwenden |Zondebok |n.v.t. |

|Maiky |Snel afgeleid |Over- |- |Over- |Volger |Openlijk |

| | |Genomen | |Genomen | | |

|Ed |Rustig |Te switchen |Zwak |Afwenden |Neutraal |n.v.t. |

|Wendy |Slaafs aan |- |Sterk |Over- |Volger |- |

| |Leider | | |genomen | | |

Deze clique is het meest divers op het gebied van leeftijd, etniciteit, de mate van ingebed zijn in de straatcultuur en op het gebied van criminaliteit. Creativiteit is wat deze vrienden aan elkaar bindt.

In deze peergroup kon ik de eerste sociale netwerk laag, namelijk de boezemvrienden duidelijk van elkaar onderscheiden. Zoals Joe en Maiky en Nex en Wesb.

Er is één duidelijke informele leider (Demo).

Ondanks de verschillen, is er geen verschil in manier van communiceren, straatcodes en opvatting over vriendschap. De vrienden beschouwen elkaar als familie, als de één te eten heeft, dan de ander ook.

Nex geeft zijn visie weer over het straatleven. Een aantal straatwaarden is hierin terug te vinden, zoals: weerbaar zijn tegen financiële tegenslag door “andere” manieren te vinden om te voorzien in de levensbehoeftes (overleven); waakzaam zijn, door de spelregels van de “straat” eigen te maken en hierdoor respect te tonen door loyaal te zijn.

Nex: “Opgroeien en zorgen dat je vooruitkomt; Roeien met de riemen die je hebt. [Het is V.C.] niet voor iedereen gemakkelijk een diploma [te behalen V.C.] en werk [ te vinden V.C.] moet je het doen op straat en op de manier van de straat. Als je met mensen hun Money gaat focken dan is het snel afgelopen (als je mensen belazerd met geld, wordt je daar zwaar voor gestraft ).”

De leden die de cultuur van de clique hebben overgenomen geven hoofdzakelijk aan dat zij aan het overleven zijn. Kenmerkend hierbij is dat scholing en werk wel past binnen het kader van de straatcultuur, echter een uitkering accepteren is uit den boze. Het lijkt wel te maken te hebben met trots, een maatschappij die jou uitsluit, willen de jongere uit principe niet op een legale wijze geld van ontvangen.

Ik zou deze vriendengroep op een afstand typeren als een levendige (aanwezige) peergroup, waarbij je geen verkeerde opmerking moet maken. Ik zou deze 7 vrienden niet zo snel in groepsverband op straat om de tijd vragen uit angst voor een vrouw vernederende opmerking. Opvallend bij nadere kennismaking is dat niet alle jongere de straatwaarden hebben geïnternaliseerd. Deelname aan dominante instituties draagt niet bij aan uitsluiting en wordt gelegitimeerd binnen de groep. Hierdoor behoren zij in dit scriptieonderzoek tot de cosmetische straatcultuur. Opvallend hierbij is dat de straatwaarden die zijn geïnternaliseerd door de jongeren die de cultuur van de groep hebben overgenomen (Demo, Wesb en Nex), op sommige punten (wij-gevoel, hiërarchie, overleven) sterker aanwezig zijn in vergelijking met de intrinsieke straatcultuur van de Ajoma’s.

4.3 De straatwaarden

Hetgeen wat de geïnterviewde cliques belangrijk vinden komt voornamelijk tot uiting in de straatwaarden. De mate waarin de straatwaarden zijn geïnternaliseerd is per clique verschillend. Overeenkomstig is dat de straatcultuur geen fase is, maar een levensstijl.

Wij-gevoel / loyaliteit

De peers beschouwen elkaar als een “hechte” familie (wij-gevoel), die voor elkaar klaarstaan en waarbij sprake is van respect, loyaliteit en eer.

De leden van de cliques geven aan op te komen en in staat zijn om te vechten voor de beste vrienden. De boezemvrienden zullen voor elkaar opkomen zonder de aanleiding hiervoor te hoeven weten.

Uit de cosmetische peergroup MJ zegt Wesb het volgende:

“(…). Als mijn vriend in een fitie zit (aan het vechten is), dan direct slopen ( help ik direct mee om degene in elkaar te slaan) “brada” ( brada betekent letterlijk broer, maar wordt in deze context gebruikt als een uitdrukking zoals: weet je. ), achteraf weet ik soms niet eens waarom, dat is wel fatu (grappig).”

Loyaliteit en respect

Loyaliteit en respect vormen volgens de bevindingen belangrijke elementen in de straatcultuur en blijkt in overeenstemming te zijn met het interviewmateriaal. De onderzochte jongeren vinden het belangrijk om hun loyaliteit en respect te uiten door elkaar niet te verraden of te verloochenen. De uiting van loyaliteit komt ook voort uit de toespelingen waarin de vrouw ondergeschikt is aan de clique. Opvallend hierbij is dat deze opmerking werd gemaakt tijdens het groepsinterview, in aanwezigheid van Wendy. Zij was meegekomen met Demo.

Demo uit de MJ (pittig) zegt hierover het volgende:

“(…).Nooit een bitch voor je matti zetten (altijd kiezen voor je vrienden). Een bitch is iemand die neukt voor geld, een vrouw is zelfstandig, net als mijn moeder”.

Respect naar de moeder komt hier ook sterk naar voren.

Niet “snitchen” (verlinken) staat hoog in het vaandel. Uit de Alataka’s (zeer heet) heeft Joeni aangegeven dat er naast “snitchen” meer zaken belangrijk zijn in vriendschap. Hij gaf als voorbeeld niet over elkaar “takkies” (roddelen) en niet “ballen” (vrijen) met vriendin van je beste vriend. Loyaliteit is volgens hem belangrijk.

De loyaliteit aan straatculturele waarden is peergroup overstijgend.

Petje van de Ajoma’s (scherp) vertelde over zijn schorsing op het VMBO:

“(…). Jawel, twee keer zelfs (geschorst) een keer verdacht van een telefoon en de andere mishandeling. Ik heb niet gevochten, maar wilde niet snitchen (verlinken), maar omdat ik niks zei was ik geschorst.”

De jongens die hij niet verlinkt had functioneren in een andere peergroup. Hieruit kan worden geïmpliceerd dat Petje zich de straatwaarden eigen heeft gemaakt. Ongeacht of een persoon zich wel of niet identificeert met de straatculturele crowd zal hij dus niemand verraden.

In tegenstelling tot de andere respondenten toont Joeni uit de Alataka’s respect voor de manier hoe de politicus Wilders communiceert, ondanks dat hij het inhoudelijk niet mee eens is. Joeni geeft aan dat Wilders “ballen” heeft en het “spel” goed speelt. Wilders heeft “schijt” en durft zijn mening openlijk te geven en is niet bang.

De media toont volgens de respondenten in het onderzoek geen eerlijk beeld over de allochtonen en Marokkanen in het bijzonder.

Masculiene cultuur

De straatcultuur heeft de uitstraling van een masculiene cultuur (agressief en competitief) en lijkt haaks te staan op de feminiene schoolcultuur. Ik heb mij afgevraagd of de geïnterviewde respondenten zich altijd “macho” opstellen naar elkaar. Opvallend is dat bij de Ajoma’s en de MJ’s de jongere zich in een bepaalde mate kwetsbaar opstellen. Bij de zeer intrinsieke Alataka’s zou er volgens het interviewmateriaal geen ruimte zijn voor een kwetsbare opstelling.

Er is een vraag gesteld of het tonen van emoties bij je vrienden wordt geaccepteerd.

De MJ’s reageren als volgt:

Wesb: “Ligt eraan hoe, [ je moet V.C.] niet komen huilen.

Demo: Nigger (wijst naar Maiky)) mag niet bij mij komen met liefdesverdriet, de rest niet eens, dan ben je een bitch (geen man), dan sta ik niet voor je klaar.

De Ajoma’s reageren als volgt:

Petje “Jawel, heb ik sowieso wel bij die matties (vrienden) van mij, niet allemaal. Sommige of zo worden nooit verliefd of iets in die richting (zeggen zij dan), kan wel goed met hun praten.”

Overleven

Centraal in de straatcultuur is het verdienen van geld door middel van hosselen om te overleven. Hosselen is volgens het interviewmateriaal een wijze om aan geld te komen en dit kan op een legale en illegale wijze. Geld vormt overigens wel de basis van status, want het geeft aan hoe succesvol je bent in het overleven.

Wes uit de Ajoma’s schets een beeld hoe het straatleven doorgaans wordt ervaren.

“(…)” Geld is nummer één, (…) je weet toch? Je komt op straat, omdat je geen geld genoeg hebt, of je wilt meer maken. Je hosselt, betekent niet per se drugs verkopen, misschien heb je een connect (ken je iemand) die telefoons heeft die je kan verkopen. Geen goed betaalde baan is ook een hossel, het is dat je probeert rond te komen. Soms werkt een sollicitatie niet mee, zes of zeven maanden lukt het niet [om een baan te vinden V.C.]. Dan moet je toch eten?; Je bent toch mens? Je moet eten, anders ga je dood.

Straat is niet zo slecht, rap is ook een hossel, probeer ook gewoon goed maandsalaris hiermee te krijgen.

Mensen van de straat zijn echt een strijder, soms als je het dan goed maakt, ben je beter persoon door wat je hebt meegemaakt.

De straat heeft mij wel harder gemaakt, ben blij dat ik het mee maak. Is altijd een soort les die je krijgt, niemand over je heen moet laten lopen, zaken op orde moet hebben, niets van niemand verwachten, mensen niet te snel vertrouwen, niet iedereen je vriend laten zijn, niet altijd meelopen met andere mensen omdat het stoer is. Is niet altijd wat je wilt”.

In het citaat wordt de socialisatie “op straat” deels beschreven.

Nex (MJ):“Leven op straat draait niet alleen om geld, draait om overleven. Het feit dat je geld nodig hebt om te overleven. Alles wat je nodig zou hebben, zou je niet stressen.”

4.4 Straattaal

De taal van de straat wijkt af van het Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN) blijkt uit de interviews. Naast het feit dat deze taal ruwer en dramatischer klinkt, is zij een combinatie van meerdere talen, verzonnen woorden, aparte zinsopbouw en blijft zij in een bijzonder snel tempo in beweging.

In Nederland en in het bijzonder het Rotterdamse Oude Westen is de straattaal een combinatie van het Engels, Marokkaans-Arabisch, Berbers, Turks, Surinaams, Antilliaans, Kaapverdiaans en Nederlands.

De Ajoma’s (intrinsiek) gebruiken meer Marokkaans-Arabische woorden in vergelijking met de andere twee. De Alataka (zeer intrinsiek) wordt naast de straattaal opvallend veel in de eigen taal gesproken in vergelijking met de andere twee, namelijk Papiaments.

De straattaal wordt steeds aangevuld met “modetermen”. Deze modetermen zijn enerzijds vanuit de media, zoals het Engelse woord “benjamins”, wat geld betekent. De woorden vanuit verschillende talen worden letterlijk overgenomen, verbastert of krijgen een andere betekenis. Bijvoorbeeld het woord bakra betekent in het Surinaams blanke en in het Marokkaans koe; froes betekent gefrustreerd en is een afgeleide uit het Nederlands als Papiaments en het Surinaamse woord law,wat gek betekend wordt in de straattaal gebruikt als stopwoord of de aanduiding dat een bepaald liedje “te gek” is. Bijvoorbeeld: “Die poku (muziek) is echt law man”. In bijlage 3 is een woordenlijst met straatwoorden en hun betekenis.

Er is een overeenkomst in hoe deze taal wordt gebruikt. Volzinnen worden over het algemeen niet gemaakt. In de citaten is de telegramstijl van deze taal duidelijk terug te zien. Zij spreken kort en bondig en gebruiken krachttermen en/of stopwoorden om ‘hun punt’ duidelijk te maken zoals; weet je!, ja toch en ja man. Het stemgebruik is krachtiger, op bepaalde woorden werd nadruk gelegd door de intonatie en de klank.

De straattaal bij de onderzochte straatculturele peergroups is daadwerkelijk grover in vergelijking met het ABN, echter blijken er wel codes aan verbonden te zijn.

Het is voor de straatculturele jongere duidelijk in welke context bepaalde grove woorden kunnen worden gebruikt en hoe ver zij kunnen gaan. Zij blijken grof te zijn tegen elkaar (vriendengroep) voornamelijk in situaties waarbij de sfeer ontspannen is.

Petje (Ajoma):

“(…).Jawel, best wel, meestal gewoon als iemand te veel praat dan: “Hou je bek gewoon.”. Tussen ons kan je wel gewoon zeggen: “Ga je moeder pesten” of zo.”

Wesb uit groep III zegt hierover het volgende:

“(…).Ja,(…) zijn niet grof, is slang (straattaal), is de manier hoe je het gebruikt. Voor ons komt het niet grof over. Als er opeens een Nederlander zo met je komt praten, dan slap (slaan, klap geven) je hem natuurlijk.”

Tijdens de groepsinterviews werden er onderlinge discussies gevoerd met zinnen zoals: “ Je bent kankergek in je ede (hoofd)”, wat aan de staat van de discussie eigenlijk betekent: “Je bent niet goed wijs!”.

Luisterend en observerend kwam ik tot de conclusie dat de straattaal voor een jongere uit de straatculturele peergroup niet grof overkomt. De grove taal werd uitgesproken met een lach. De grove woorden werd door de zender niet letterlijk bedoeld, en door de ontvanger niet letterlijk opgevat. In het begin was ik een aantal keer geschokt over de grove wijze van praten. Ik had de verwachting dat na bepaald taalgebruik wel spanning zou kunnen ontstaan. Tot mijn verbazing leken de ontvangers het keer op keer met een lach te accepteren of op een vriendschappelijke wijze de ander te “dissen”, waardoor het uiteindelijk niet meer zo grof bij mij overkwam. Ik moest steeds herstellen bij het woord kanker, wat zij als stopwoord gebruiken; “kanker law” bedoelen zij “te gek”.

Volgens de informele leider Wes past hij niet in de mainstream samenleving, voornamelijk vanwege de straattaal. Wes spreekt vloeiend Nederlands, maar zegt zelf geen ABN te kunnen spreken. Dit heeft volgens Wes te maken met het accent van de straattaal die hij heeft overgenomen en nog steeds te horen is als hij ABN spreekt.

4.5 Hiërarchische verdeling

Tijdens het observeren kwam de “sterk” georganiseerde hiërarchie naar voren. In de drie straatculturele cliques, is sprake van een informele leider en andere interessante rollen zoals de zondebokken en de jongste van de groep. De informele leiders uit de peergroups blijken als maatstaf te fungeren en lijken te doen wat zij willen, zonder de groepsdruk te ervaren en stellen op deze wijze de norm van de groep. De straatculturele jongeren die functioneren in de drie peergroups, lijken zich hoofdzakelijk te conformeren aan de gestelde gedragseisen van de groep. Mocht dit niet het geval zijn, dan wordt er naar een manier gezocht om het gedrag binnen de straatculturele clique te legitimeren.

De informele leiders van de onderzochte groepen zijn opvallenderwijs allemaal actief bezig met rapmuziek. Door te rappen genieten zij kennelijk aanzien, waardoor hun status binnen de clique is gegroeid en uitgegroeid tot informele leider.

Deze ambitie die zij nastreven dwingt de informele leiders uit de peergroups Ajoma en MJ in een dagstructuur met afspraken zoals deze ook plaatsvinden in de mainstream en blijkt uit de weekindeling van de informele leider Wes.

Wes (Ajoma): “Vier dagen in de week bezig met muziek, de rest van de tijd werk ik. Niet meer op straat buiten in de regen, doordat kom ik ook niet meer in aanraking met politie, (…) [ geen V.C.] gezeur aan de deur [vanwege V.C] boetes”.

Onder de andere leden van de clique is het element van rapmuziek sterk aanwezig, de teksten worden geanalyseerd en teksten worden meegezongen.

De informele leiders, die bovenaan de hiërarchie van de peergroups staan, worden omschreven. Tegelijkertijd worden enkele voorbeelden van normoverdracht en groepsdruk beschreven.

Ajoma’s

In de eerste groep staat de 19 jarige Wes, bovenaan de hiërarchie. Wes werd door de groep naar voren geschoven en neergezet als de persoon bij wie de meeste informatie valt te halen als het gaat om kennis van “de straat” te verwoorden.

De informele leider Wes doet overkomen zijn eigen plan te trekken om succesvol te zijn, door zich bezig te houden met rapmuziek, ongeschoolde arbeid te verrichten en bewust ervoor te kiezen om niet meer zomaar op straat te hangen en zich bezig te houden met zwaardere vormen van criminaliteit. In zijn levensonderhoud kunnen voorzien door muziek te maken is zijn hoogste doel. Opvallend is dat hij zich enerzijds afwendt van de cultuur van de groep om zijn doel te verwezenlijken door te participeren aan het arbeidsproces en geen drugs te dealen. Hierdoor heeft hij minder tijd om met zijn clique op te trekken en wordt deviant gedrag minder. Wes drukt door zijn informele leiderschap onbewust een positieve stempel op de peegroup, vanwege het op gang brengen van een veranderingsproces.

De overige groepsleden Petje en Brian doen overkomen dat de wil er is (om te werken), maar zijn er niet actief en serieus mee bezig. Anderzijds maakt Wes zich de straatwaarden van de groep eigen en identificeert zich met de straatcultuur.

De cultuur van deze groep maakt dat iedereen in zijn waarde wordt gelaten en daarbij elkaar accepteren zoals zij zijn in kader van onderwijs, arbeid of criminele activiteiten.

Eenmaal in de clique zal een beweging naar een dominante institutie geen reden zijn voor uitsluiting daarbij geven zij de indruk dat het ook niet statusverhogend zal werken.

Alataka’s

Bij het tweede groepsinterview blijkt dat Joeni bovenaan staat in de hiërarchie. Zijn dominante houding en “gangster” voorkomen maakte dat ik automatisch alert was en bepaalde interacties als spannend heb ervaren.

Hij drukt vanuit mijn observatie een negatieve stempel op de groep, vanwege de onderliggende boodschap dat een startkwalificatie niet belangrijk is. tegenstelling tot Wes, datjvent niet als de een wel succesvol is en de ander niet zowel op straat als in de mainstream. jJoeni is de enige van de groep die zijn startkwalificatie heeft behaald en doet overkomen bewust te kiezen voor criminele activiteiten in plaats van werk te vinden in zijn branche (metaal en techniek).

Alvorens het gesprek met de Alataka’s plaatsvond moest ik voldoen aan een aantal voorwaarden, gesteld door informele leider Joeni en volmondig bevestigd door de hele groep. Strategisch zoemde ik in op het meest toegankelijke groepslid, die in eerste instantie toestemde in een interview en al snel terugtrok om de leider naar voren te schuiven. Om “down” te zijn moest ik terplekke, voor mijn werk, een haal van een joint nemen die zij rookten. Mijn beperkingen ten aanzien van deze voorwaarden aanvaarden zij om direct weer andere te stellen. Een andere omgeving met een lichtere joint.

MJ’s

Tijdens het derde groepsinterview werd direct duidelijk dat de rol van informele leider naar Demo toe gaat. Hij had het hoogste woord, om iedere grap werd gelachen en hij was de enige die niet in de maling werd genomen. Echter was er ruimte voor de eigen mening van andere groepsleden, voornamelijk die van Nex.

Demo heeft “levenservaring” vanwege vier jaar detentie voor een aantal gewapende overvallen. Vanuit zijn gevangenis ervaring, rap en huidige HBO opleiding heeft hij een hoge statuspositie verworven in deze cosmetische straatculturele peergroup. Hij heeft een duidelijke opvatting over de gevangenis, namelijk: “Niet daarin belanden”. Daarentegen laat hij blijken te moeten overleven, lukt het niet op een legale wijze zoals hij het voor ogen heeft, dan op een illegale wijze. Deze transities[15] zijn typerend voor de MJ’s.

In het kader van dit scriptieonderzoek wordt er gesproken van een positieve stempel drukken op de clique ten aanzien van de dominante instituties van onderwijs en werk.

Er worden een tweetal voorbeelden genoemd, waarbij de rol als informele leider tot uiting komt. Een interactie tussen de 24 jarige informele leider Demo en de 17 jarige Jack, waarbij Demo Jack de les aan het voorlezen was. Echter had Jack geen interesse om hiernaar te luisteren.

Demo: “(…). Ik probeer je alleen te beleren om je te helpen, als je niet wil, dan niet, dan interesseert het mij helemaal niet meer”.

De voorheen luidruchtige groep viel stil. Jack antwoordde:

“Jaha weet ik, ik maak toch alleen maar een grap”. Demo antwoordde hierop: “Maar ik niet”.

Nex is de enige die hier wat over heeft gezegd tegen Demo:

Nex: (…). “Waarom moet jij zo snel zo reageren, hij heeft nu geen zin.”

Een ander voorbeeld was op het eind toen ik probeerde afspraken te maken voor de individuele interviews. Er was een meisje (Wendy) bij van 21 jaar. Ik vroeg of ik haar mocht interviewen, zij gaf in eerste instantie geen antwoord en keek de kant uit van Demo. Demo gaf geen antwoord en ze zei: “Ik ga waar hij gaat”. De rest van de jongens, inclusief Demo hebben gelachen om haar antwoord.

4.6 Straatcodes

De straatcultuur kent naast de straattaal eigen straatcodes, die ook op een non-verbale wijze tot uiting komen.

Bij de geïnterviewde peergroups zijn er veel overeenkomsten, maar ook verschillen te ontdekken op het gebied van beleving van de straatcultuur en de groepsdruk die hieruit voortkomt om aan de eisen te voldoen.

De handgroet, “de boks” kent een vaste handeling, die buiten de straatculturele groepen ook bekend is: high five, vingers to vingers, boks en cross over my hart. Iedere straatculturele clique kan er een eigen nuance aan toevoegen.

Kenmerkend is ook de loophouding die wordt geaccentueerd door een huppelende beweging met een licht hellende houding. Deze houding gaat gepaard met een gezichtsuitdrukking die niet open oogt, een strakke mond en samengeknepen ogen.

Hun verbale uitlatingen worden non-verbaal aangezet met grootse bewegingen.

De kledingstijl is sportief. De Ajoma’s en de MJ’s kleden zich hoofdzakelijk casual sportief. De Alataka’s kleden zich in vergelijking met de andere 2 cliques baggy[16]. De uitstraling van de Alataka’s komt minder toegankelijk over in vergelijking met de Ajoma’s en de MJ’s.

Zichtbare tatoeages in de hals en op de handen, gecombineerd met piercings, gouden tand en dikke ketting onder het shirt zijn veel voorkomende uiterlijke kenmerken, waaraan de geïnterviewde straatculturele jongeren te herkennen zijn.

Het zou zo kunnen zijn dat de individuele straatculturele jongere de manier van zichzelf presenteren zich totaal eigen hebben gemaakt, geïnternaliseerd en als voorwaarde dient om deel te nemen aan de straatculturele clique.

5. De leefwereld van de straatculturele jongere

In het tweede gedeelte van de analyse komen de domeinen school en gezin binnen de leefwereld van de straatculturele jongeren voornamelijk aan de orde. Alvorens hierop uitvoerig wordt ingegaan, zijn de gedragseisen vanuit de straatculturele peergroup herhaald.

De wijze waarop de domeinen school en gezin wordt ervaren door de jongeren die functioneren in een cosmetische en intrinsieke straatcultuur wordt beschreven. Hierbij is nagegaan of er sprake is van een (bewuste of onbewuste) spanningsveld tussen de domeinen. Tot slot wordt aangegeven welke tactieken de cosmetische en intrinsieke peergroups hanteren tijdens het omgaan met de gedragseisen vanuit de verschillende domeinen en of zij zich aanpassen aan de gestelde eisen.

5.1 De straat

Tijdens de verwerking van het interviewmateriaal is naar vormen gekomen dat de drie onderzochte peergroups vrijwel met een vaste kern dagelijks tijd met elkaar doorbreng. Hierdoor worden de straatcodes, normen en waarden binnen de peergroup snel duidelijk en zijn de opvattingen en gedragingen minimaal aan verandering onderhevig. Dit blijkt doordat de jongeren die functioneren in de drie straatculturele peergroups hoofdzakelijk voldoen aan de eisen die er worden gesteld vanuit de peergroup. Op het moment dat er wel wordt afgeweken, is er sprake van correctie uit de peergroup of wordt de actie gelegitimeerd door het geven van uitleg.

De informele leider is duidelijk herkenbaar en drukt een stempel op de groep. Op het moment dat de informele leider een totaal andere koers vaart worden de gewijzigde opvattingen niet direct door de andere leden omgezet in gedrag, echter wordt wel een veranderingsproces (goedschiks of kwaadschiks) in werking gesteld. Hieruit blijkt dat de ingebedde groepswaarden sterker zijn dan de opvattingen en gedragingen van de informele leider.

Reeds vastgesteld is dat bij de Ajoma’s sprake is van een intrinsieke straatcultuur. Kenmerkend is dat deze jongeren het gezamenlijk gedragen gevoel hebben buiten de mainstream te staan. Zij geven aan zelf geen invloed hierop te kunnen uitoefenen. De Alataka, heetste pepersoort, behoort tot de zeer intrinsieke straatculturele peergroup. Deze jongeren doen overkomen bewust te kiezen buiten de mainstream te staan en zijn daarnaast gericht op criminele activiteiten. De MJ’s zijn veelal jongeren die naar school gaan en of werken en deze factoren integreren in de straatcultuur. Zij worden de Madamme Jeanette’s genoemd, naar een mildere pepersoort in vergelijking met de andere twee groepen omdat er sprake is van een mengeling tussen succesvol zijn in de straatcultuur en tegelijkertijd in de mainstream, ondanks dat bij enkele de straatwaarden sterk zijn geïnternaliseerd. De 6 “losse” respondenten uit de cosmetische straatcultuur zijn vernoemd naar de Spaanse pepertjes. Naast dat er sprake is van verschil in gender kenmerkt deze categorie zich door compleet af te wenden van de straatcultuur op het moment dat er een markante levensgebeurtenis plaatsvindt, namelijk: moederschap.

5.2 De school

De jongeren, die functioneren in verschillende typen straatcultuur zetten zich vanuit verschillende beweegredenen en op een andere wijze af tegen de dominante instituties van onderwijs en werk. Daarnaast zijn er onderlinge verschillen tussen de individuen binnen de verschillende peergroups.

Er wordt beschreven hoe deze jongeren staan ten opzichte van de schoolse waarden, normen en praktijken.

5.2.1 Schoolgerelateerde factoren

Het type straatcultuur waarin de onderzochte peergroups en de “losse” respondenten functioneren wordt met elkaar vergeleken op het gebied van schoolgerelateerde factoren: aanvangsniveau, schoolloopbaan, startkwalificatie, de manier van lesgeven en een schooltegencultuur. Een algemeen beeld van de straatculturele cliques en de “losse” respondenten worden met elkaar vergeleken. Tevens worden significantie onderlinge verschillen binnen de afzonderlijke peergroups beschreven.

Het gemiddelde aanvangsniveau wordt beschreven, hierbij kunnen enkele uitschieters naar boven en beneden zijn. Bij het onderdeel schoolloopbaan en werk wordt de huidige situatie van de respondent vermeld. Het behalen van een startkwalificatie wordt getracht zo specifiek mogelijk aan te geven, tevens wordt er vermeld of de individuele leden over het algemeen wel of geen ambitie hebben om de startkwalificatie te behalen. Hierbij wordt gesproken over een serieuze ambitie, door bijvoorbeeld onderwijs te volgen. De mate waarin sprake is van schooltegencultuur vanuit de gemiddelde beleving van de respondenten wordt aangeduid met: n.v.t., matig en sterk. Op het moment dat de individuele leden binnen een clique te veel verschillen wordt het verschil aangeduid met het woord divers en in de beschrijving toegelicht. De schoolgerelateerde factoren van de individuele respondenten staan vermeld in bijlage 3.

Tabel 8: Schoolgerelateerde factoren

|School |Aanvangs- |Schoolloop- |Startkwalificatie |Manier van lesgeven |Schooltegen- |

| |niveau |baan/werk | | |cultuur |

|Ajoma |Divers/ |Geen onderwijs |Niet behaald en geen ambitie |Negatief |Sterk |

| |gemiddeld havo |Geringe arbeid | | | |

|(intrinsiek) | | | | | |

|Alataka |Gemiddeld mavo |Geen onderwijs |Alleen informele leider wel |Matig |Matig |

| | |Geen |behaald / geen ambitie | | |

|(zeer intrinsiek) | |Werk | | | |

|Madamme Jeanette |Divers/ gemiddeld havo |Divers: |Meerderheid behaald of |Divers |Divers |

| | |3x geen participatie |ambitie om te behalen | | |

|(cosmetisch) | |5x wel | | | |

|Spaanse pepertjes |Gemiddeld havo |Hoge mate participatie|De helft behaald, andere |Matig |Meerderheid: |

| | |onderwijs en werk |helft wel ambitie | |n.v.t. |

|(cosmetisch) | | | | | |

Aanvangsniveau

Er zijn geen significante verschillen in aanvangsniveau tussen de drie cliques en de “losse” respondenten. Echter zijn er alleen in de cosmetische straatculturele peergroups (MJ’s en Spaanse Pepertjes) individuen met uitschieter naar boven en hadden voor hun CITO-score een VWO advies. Opmerkelijk is wel dat de informele leiders een gemiddeld hoger aanvangsniveau hebben in vergelijking met de rest van de clique waarin zij functioneren.

Opvallend is dat in alle 3 peergroups en bij de “losse” respondenten sprake is van kelderen in niveau op het moment dat de CITO-score hoger is dan VMBO/mavo. Degene die een VMBO/mavo CITO-score hebben, behalen vaker wel het voortgezet onderwijsdiploma, in vergelijking met de leden die een hogere aanvangniveaus hebben en vsv-ers zijn. Hierbij kan worden verondersteld dat een hogere middenklasse onderwijssysteem minder goed aansluit bij de straatculturele jongeren in vergelijking met het VMBO, waarbij zij hoogstwaarschijnlijk meer gelijkgestemden zullen aantreffen.

Schoolloopbaan/werk

Eerder is gesteld dat de Ajoma’s niet naar school gaan en heeft daartoe ook niet de ambitie. Er wordt minimaal gebruik gemaakt van de arbeidsmarkt. Zoals eerder vermeld verricht de informele leider Wes ongeschoold werk en zegt hier serieus mee om te gaan. De overige leden hebben geen baan, maar geven aan daartoe wel de ambitie te hebben. Brian heeft tijdelijk gewerkt bij de McDonald’s en is na een aantal maanden ontslagen, reden is onbekend.

De Alataka’s werken niet en gaan niet naar school. Zij doen overkomen hiertoe geen echte ambitie te hebben. Inkomstenbron is vanuit het criminele circuit, is geen bijbaantje, maar een carrière.

De MJ,s staan open voor de dominante instituties onderwijs of werk. Van de zeven vrienden volgen op dit moment drie geen onderwijs (Nex, Wesb en Maiky) en werken ook niet. De overige leden gaan naar school en/of werken. Opvallend is dat een aantal boezemvrienden hierin verschillen, bijvoorbeeld: Joe is serieus schoolgaand en Maiky is vsv-er, zonder werk.

Bij de Spaanse Pepertjes, volgt bijna iedereen onderwijs en hebben er een aantal bijbaantjes.

Overeenkomstig is dat de straatculturele peergroups en de “losse” respondenten in dit onderzoek op hun eigen manier op een illegale wijze aan geld komen. Door de Ajoma’s wordt het gezien als bijverdienste. Hosselen vormt een aanvulling op inkomsten van het werk, uitkering en van de ouders. De Alataka’s fungeren criminele activiteiten lend te zijnjken per groep verschillend te zijn, echter staat vast dat alle onderzochte jongeren rugsoverlast. als enige bron van inkomsten. Binnen de MJ’s zijn er onderling grote verschillen te ontdekken en de meiden binnen de Spaanse Pepertjes draaien hun hand er ook niet voor om, echter geen sinds drugsgerelateerde activiteiten (zwart werk of fraude zaken).

Startkwalificatie

Reeds aan de orde gekomen is dat de Ajoma’s vsv-ers zijn. De zeer intrinsieke straatculturele groep de Alataka’s vallen op. De informele leider Joeni is de enige die zijn startkwalificatie wel heeft behaald. De MJ’s en Spaanse Pepertjes (cosmetische straatcultuur) zijn hoofdzakelijk gericht om hun startkwalificatie te behalen. Een aantal leden hebben hun startkwalificatie al behaald.

Manier van lesgeven

De Ajoma’s zijn gemiddeld negatief over de manier van lesgeven. Opvallend is, dat zij zich niet negatief hebben uitgelaten over leerkrachten, vanwege een slechte bejegening, maar naar mijn mening kritiek hebben gegeven op de pedagogische vaardigheden van de leraren. De respondenten werden door de leraren betiteld als “te druk”.

Petje:“(…).Ik was gewoon druk, maar niet vervelend”.

Wes: “(…).mavo/havo advies 1e jaar Wolfert verkloot, zat opeens op een school waar je je opeens strak moest gedragen, was meer een gevangenis dan iets waar je kan leren. Je bent nieuw, ik was druk, kon me niet concentreren in de les. Wiskunde altijd onvoldoende. Niet kunnen afmaken.”

De Alataka’s hebben zich niet negatief uitgelaten over de manier van lesgeven. Kenmerkend is dat de informele leider Joeni zelfs heeft aangegeven tevreden te zijn. Carlos was minder positief, hij heeft alleen gezegd dat het lastig was en doelde hierbij op contact tussen hem en de leraren.

De mening over de manier van lesgeven is verdeeld bij de MJ’s. Degene die de cultuur van de clique meer hebben overgenomen (Demo, Nex, Wesb en Maiky) zijn negatiever in hun antwoord in vergelijking met degene die zich meer afwend van de groep (Joe, Ed en Jack). De reden van vsv had volgens Nex enerzijds te maken had met de negatieve manier van lesgeven en anderzijds gebrek aan juiste stimulans van huis uit.

Nex: “(…).Moeder is dominant, afreageren op school. Leraar zegt: ‘moet doen!’, dan zeg ik: ‘Ben je kanker gek of zo!’. Iedereen die autoriteit probeerde uit te oefenen (…) volle laag. Ik kom een klas binnen, moet direct voorin zitten en werd direct gezegd: ‘Jij gaat het niet halen.’ Was wel één lieve vrouw daar op school.”

Jack: “(…).Ik kan niet met ze (leraren), daarom werk ik vier dagen en ga maar met moeite een dag in de week naar school.”

Wesb: “(…).Vwo gymnasium, leraren vonden mij te lui dus [ kreeg ik V.C.] mavo havo advies. Uiteindelijk mavo, dus geen huiswerk. Mavo afgerond en mbo diploma behaald. [Ik heb geen opleiding gevolgd V.C.], maar gewoon examen gedaan. Examen [heb ik V.C.] aangevraagd via een bedrijf en examen gemaakt en gehaald”.

De zes “losse” respondenten in dit onderzoek ervaren hoofdzakelijk dat er op een matige manier is lesgeven.

Nora: “(…).School heeft maar één keer naar mijn huis gebeld, was niet thuis en niet op school.”

Nora heeft aangegeven veelvuldig te hebben gespijbeld en vindt het achteraf spijtig dat de school niet meer acties heeft ondernomen om het spijbelen tegen te gaan.

Schooltegencultuur

Alvorens de schooltegencultuur vanuit de cliques wordt beschreven wordt het verschil aangekaart tussen de Afro-Amerikaanse en Creoolse jongeren in Nederland. De schooltegencultuur bij de Afro- Amerikanen zoals geformuleerd door Ogbu (2003) is in tegenstelling tot de straatcultuur de Nederlandse straatcultuur etnisch georiënteerd. Opvallend is dat de straatculturele jongeren in Nederland niet per se vanuit kleur (wit vs zwart) denken, maar tussen de straat en de mainstream, waartoe ook de allochtonen behoren.

De Ajoma’s doen laten overkomen nooit onderdeel uit te kunnen uitmaken van de mainstream, omdat de straatcultuur volledig geïnternaliseerd is.

Wes uit deze clique geeft aan dat de coffeeshops schuldig zijn aan het feit dat hij zijn startkwalificatie niet heeft behaald. Hij vertelt hierover het volgende:

Wes: “(…).In de eerste klas spijbelde ik nooit, tweede klas begonnen met blowen elke dag of elke pauze of drie lesuren eerder naar huis en zo begon school af te knabbelen. Koffieshop in de buurt zijn overdreven veel.

Ik ben 2 keer geschorst 1 keer van school gestuurd. Zonder diploma naar Albeda elektromonteur 1,5 jaar gedaan, laatste jaar volop gespijbeld en niet gehaald”.

Echter was hij niet negatief ten opzicht van onderwijs en werk, maar functioneren gewoonweg niet in de “witte” maatschappij. De enige uit deze clique die een baan heeft is werkzaam in een fast-food bedrijf (KFC), waarin hoofdzakelijk allochtonen werken.

Petje uit deze clique heeft moeite met het hebben van een (laaggeschoolde) baan.

Petje: “(…).[ Ik heb V.C.] Veel dingen aan mijn hoofd en geld [ gebrek V.C.] en zo, was nog geen 18, nog geen studie, moest dus zelf betalen om naar school te gaan.[ Ik V.C.] moest nog maar een half jaartje en dan was ik klaar’.

‘k heb sowieso wel gespijbeld, liep ik gewoon naar huis, gewoon chillen (relaxen), maar ik deed het niet echt vaak. Ik heb mijn startkwalificatie ook niet behaald omdat V.C.] ik druk was en volgens school vaak aan het spijbelen was.[ Hierdoor namen V.C.] zij mij niet serieus, maar toetsen en zo ging wel allemaal goed.”

Geen van mijn goede vrienden heeft het (startkwalificatie)gehaald, 2 zaten op de havo en door iets doms (vechtpartij en te veel spijbelen) zijn ze gestopt. Ik heb mijn moeder beloofd om werk te vinden. Het is moeilijk om voor zo weinig [ geld V.C.] te werken als je snel geld heb verdiend (in het criminele circuit)”.

Opvallend aan de Alataka’s is dat er sprake is van een sterk intrinsieke straatcultuur, criminele activiteiten, niet werken en lijken hier ook niet open voor te staan.

Ondanks dat de MJ’s zich minder lijkt af te zetten tegen de samenleving in vergelijking met de Ajoma’s en Alataka’s door frequenter deel te nemen aan onderwijs en arbeidsproces gebeurd het veelal op een wijze, dat legitiem is binnen de straatcultuur. Deze straatculturele jongeren volgen bijvoorbeeld minimaal les door te werken en leren, maken huiswerk op school, zodat zij de avond vrij hebben en hebben de ambitie om een eigen bedrijf te starten. Op deze wijze werken zij niet voor een baas.

Wesb uit deze clique heeft zijn startkwalificatie behaald, eerst voor een baas gewerkt en daarna zijn eigen bedrijf gehad. Hij geeft zijn opvatting en houding weer na faillissement van zijn steigerbouwbedrijf:

“ (…). Beter straat dan, (...) dan leer je van de wereld, bepaald niveau om mee te draaien, niet te stoer doen, je weet, hard gewerkt en dat weet je gewoon. Was het een pappie (een man) in Wassenaar die failliet is gegaan, (...) [ zou hij V.C] zelfmoord [ hebben gepleegd V.C.]. Ik ga failliet, gewoon jonko ( joint roken). Ik had duizenden euro’s per week, dan niet meer, dan gewoon rijst met ei eten, nu met de crisis. Toen verdiende ik geen brood, maar biefstuk hahahaha.”

Jack vroeg aan Wesb of hij spijt had geen geld te hebben gespaard van die tijd. Wesb dacht twee seconden na en zei lachend dat hij precies hetzelfde zou hebben gedaan.

Demo, de informele leider van de MJ’s heeft 4 jaar vastgezeten. Na een instaptoets, volgt hij een HBO opleiding “Media en entertainment Management” tweede jaar op de hoge school In Holland en vertelt hier enthousiast over in de groep.

Opmerkelijk hierbij is dat de drie “losse” respondenten die moeder zijn geworden de straatcultuur de rug toe wijzen. Ondanks dat de startkwalificatie niet is behaald geven twee aan school beslist weer op te pakken, J-Liza werkt full-time.

Nora geeft aan dat zij haar startkwalificatie destijds niet heeft behaald, omdat verdienen van geld via een baan op dat moment aantrekkelijker was.

5.2.2 Spanningsveld straat en school

Opvallend is dat het behalen van een startkwalificatie door jongeren uit de intrinsieke straatcultuur geen voorbode blijkt te zijn om de arbeidsmarkt op te gaan. In de cosmetische straatcultuur, waarbij de jongeren onderwijs volgen of werken ambiëren geen negen tot vijf baan, door voor een baas te werken. Op het moment dat de individuele jongeren die functioneren in een straatculturele peergroup kiezen om onderwijs te volgen of te werken legitimeren zij dit binnen de clique. Opvallend is dat deze vorm van legitimatie ook terug te vinden is bij individuen die functioneren in een cosmetische straatcultuur. Degene die zich meer afwenden van de straatcultuur en deelnemen aan de dominante instituties van onderwijs en werk hebben minder de behoefte om deze “brave” houding te legitimeren en vinden onderwijs volgen en werken kennelijk meer vanzelfsprekend.

Een aantal elementen dat de respondenten hebben aangegeven die tijdens de schoolloopbaan heeft geleid naar een spanningsveld tussen straat en school zijn:

• druk gedrag: Meerdere respondenten ervaren druk gevonden te worden door de leraren. Deze jongeren zijn immers gewend om aanwezig en luidruchtig te zijn binnen de clique.

• conflicten: deze ontstaan veelal omdat de jongeren ervaren respectloos te worden behandeld door leraren, doordat de leraren vooroordelen uit spreken en duidelijk maken dat de leraar in de klas bovenaan de hiërarchie staat.

• Regels van de school: de school eist orde in de klas en houden aan regels (huiswerk en alle lessen op tijd volgen), dit staat haaks ten opzicht van de straatcultuur, waarbij de jongeren leven met de dag en geen dagplanning hebben. Daarnaast zou het ook zo kunnen zijn dat de jongeren in hogere vormen van onderwijs meer opvallen in vergelijking met de klasgenoten en leraren niet de vaardigheden hanteren om een jongere van de straat te binden aan school.

5.3 Het gezin

De ouders van de geïnterviewde respondenten zijn eerste en tweede generatie niet-westerse allochtonen van hoofdzakelijk Kaapverdiaanse, Antilliaanse en Surinaamse afkomst.

De gezinssystemen komen overeen, er is veelal sprake van een matrifocaal gezin, waarbij het opvoedersgedrag verschilt met die van de autochtone Nederlandse ouders. In deze Creoolse culturen zijn veel gewoonten en gebruiken in overeenstemming met elkaar. Er is onder andere sprake van een hechte familieband, wij cultuur, duidelijke hiërarchie, respectvolle communicatie naar ouderen, christelijke, natuur- en bijgeloof, temperamentvolle houding, strikte opvoeding en een daarbij passende disciplineringmethode.

Daarnaast speelt het leven in land van herkomst en in de buurt in vergelijking met niet autochtonen en “normale” wijken voornamelijk af op straat. Een huis wordt veelal beschouwd als een slaapplek en geen plek om sociale contacten te onderhouden (Distelbrink 1998). Een aantal kenmerkende factoren komen ook voor bij de straatcultuur, waardoor het aannemelijk is dat de Creoolse jongeren de cultuur van de straat makkelijker eigen maken. Tevens komen de ouders van de geïnterviewde straatculturele jongeren uit de arbeidersklasse en zijn zij veelal woonachtig in en rondom de concentratiewijk het Oude Westen.

Het type gezin lijkt in eerste instantie niet veel van elkaar te verschillen. Echter zijn tijdens de uitwerking van het interviewmateriaal doorslaggevende verschillen naar voren gekomen tussen de gezinnen van straatculturele jongeren met en zonder startkwalificatie.

5.3.1 Gezinsfactoren

Het matrifocaal gezin, opvoedersgedrag en verschillende vormen van kapitaal lijken doorgaands doorslaggevend te zijn, voor de geïnterviewde straatculturele jongere, om een startkwalificatie te behalen en tegelijkertijd te functioneren in een cosmetische straatcultuur.

De gezinfactoren van de individueel geïnterviewde respondenten is in een tabel per clique uiteengelegd. De gezinsfactoren worden achtereenvolgens uitgelegd en daarbij weergegeven op welke wijze deze in de tabellen staan.

De gezinssamenstelling van het matrifocaal gezinssysteem bevat meerdere elementen, maar draait voornamelijk om scheiding, aantal kinderen in het gezin, wel of niet het oudste kind te zijn in het gezin en aanwezigheid van vader. Tevens is bekeken of er bij de straatculturele jongeren wel of geen rolmodellen buiten de straatculturele peergroup aanwezig zijn op het moment dat de vader afwezig is.

Daarnaast is de persoonlijke beleving van de respondent over ondersteuning vanuit moeder om deel te nemen aan de mainstream aam de orde gekomen. De diverse vormen van kapitaal van de ouders maken namelijk dat zij hun kind kunnen begeleiden in hun deelname aan de mainstream. Zover mogelijk werd per respondent bekeken of de vormen van kapitaal gunstig of ongunstig waren voor deelname aan de mainstream.

Gezinssamenstelling: ongunstige, matig of gunstige basis;

Disciplineringmethode: niet-, matig-, normaal- of zeer consequent;

Sociaal kapitaal: ongunstig, matig, gunstig of zeer gunstig;

Rolmodel: geen en wel;

Steun moeder: positief, negatief en matig.

Tabel 9: Gezinsfactoren groep I: Ajoma’s

|Gezin |Gezins- |Disciplinering-methode |Sociaal kapitaal |Rolmodel |Steun moeder |

| |Samenstelling | | | | |

|Wes |Ongunstige basis |Niet consequent |Ongunstig |Geen rolmodel |Positief volgens |

| | | | | |Respondent |

|Petje |Ongunstige basis |Niet consequent |Ongunstig |Broer is |Positief volgens respondent|

| | | | |rolmodel | |

|Brian |Ongunstige basis |Matig consequent |Gunstig |Geen rolmodel |Positief volgens |

| | | | | |Respondent |

Kenmerkend is dat de respondenten in deze peergroup geen contact hebben met hun vader, maar tevreden zijn over de steun van hun moeder en ontbreekt het aan een mannelijk rolmodel.

Petje heeft zijn vader, die ook in Rotterdam woont nooit gekend, wel eens voorbij zien lopen op straat en geen behoefte om hem te leren kennen. Via Facebook kwam hij vorig jaar erachter dat zijn vader nog twee dochters heeft, waar hij nu contact mee heeft. Prominent heeft hij de familienaam van zijn moeder laten tatoeëren op zijn arm.

Tevens zijn Petje en Brian oudste kinderen in het gezin en Wes heeft zijn jeugd doorgebracht als oudste kind in huis (enige broer zat in detentie).

De manier hoe deze jongeren werden gedisciplineerd door de moeder kent geen verdere consequentie dan preken, schreeuwen en op jongere leeftijd krijgen van klappen. Zij hebben ongeveer tot hun 15e jaar klappen ontvangen. De respondenten Wes en Petje ervaren de opvoeding zelf als positief.

Vooral bij Petje was er gebrek aan financieel kapitaal. De alleenstaande moeders van Petje en Wes werken beide in de schoonmaak en spreken als tweede generatie Kaapverdiaanse vrouwen niet optimaal ABN. Petje zijn moeder heeft 13 jaar lang in een wasserette gewerkt, deze ging failliet en haar WW was niet toereikend voor een sociaal minimum en werd daarom aangevuld door de SoZaWe. De maatschappelijke positie van moeder kan hebben geleid naar een negatieve ervaring.

Brian daarentegen heeft een andere achtergrond, zijn ouders zijn bij elkaar, beide verrichten geschoold werk en geen financiële problemen. Echter is Brian ooggetuige geweest van huiselijk geweld tussen ouders, zelf klappen ontvangen op jongere leeftijd en vanwege gedragsproblemen op 19 jarige leeftijd het huis uit gezet. Het eerste jaar bij diverse vrienden gewoond en is daarna met behulp van jongerenwerkers op kamers gaan wonen en krijgt een uitkering.

Petje en Brian geven aan geen rolmodel te hebben. Er is niemand in hun nabije omgeving aan wie zij zich hebben opgetrokken, ondanks dat er wel maatschappelijk succesvolle familieleden zijn. De informele leider Wes geeft aan minder te “hangen” op straat en te werken. Zijn broer is zijn voorbeeld, na acht jaar detentie heeft hij gekozen om het criminele circuit achter zich te laten en heeft een reguliere baan. De kentering in de clique is overgedragen door de informele leider Wes, zoals beschreven in het kopje hiërarchie en is ontstaan vanuit het domein gezin.

Tabel 10: Gezinsfactoren groep II: de Alataka’s

|Gezin |Gezins-samenstelling |Disciplinering-methode |Sociaal |Rolmodel |Steun moeder |

| | | |Kapitaal | | |

|Carlos |Matige |Matig consequent |Ongunstig |Geen rolmodel |Positief volgens |

| |basis | | | |Respondent |

|Alo |Ongunstige basis |Niet consequent |Matig |Geen rolmodel |Positief volgens |

| | | | | |Respondent |

|Joeni |Gunstige |Zeer consequent |Gunstig |Broers en zussen |Positief volgens |

| |basis | | | |respondent |

De Alataka’s, waarbij sprake is van een sterk intrinsieke straatcultuur hebben Alo en Carlos hun VMBO diploma niet behaald. Joeni heeft als enige een afgeronde MBO opleiding. Ondanks de binding met ouders, die op het rechte pad zijn, betrokkenheid en inzet bij onderwijs en rap, is er bij Joeni geen ambitie om de normen en waarden vanuit de mainstream op het gebied van regulier werk te ambiëren.

Carlos is als enige van deze peergroup het oudste kind in het gezin. Zijn moeder heeft thuis nog twee basisschool kinderen. Zijn zusjes hebben dezelfde vader en hij een andere vader. Zijn moeder is een alleenstaande ouder. Hij heeft zijn vader als kind niet gekend, ondanks dat zijn vader ook in Rotterdam woont. Ongeveer twee jaar geleden is hij in contact gekomen met zijn vader. Zijn vader is in mijn optiek geen rolmodel of steunende factor, maar eerder een kennis. De relatie met zijn vader beschouwt Carlos als goed.

“(…) Nu pas met hem (vader) aan het chillen (omgaan), kan gewoon met hem chillen (relaxen), karakter is rustig, lachen, roken, veel vrouwen.”

Carlos geeft aan zijn vader wel eens te ontmoeten in een café en gaan samen alcohol drinken, lachen en vrouwen versieren.

De moeder van Alo woont in Jamaica en zijn vader is overleden toen hij nog jong was. Hij heeft in Jamaica nog een oudere zus, die ook van zijn vader is. Zijn moeder heeft het op Jamaica financieel moeilijk gehad, nadat zijn vader kwam te overlijden. Om deze reden heeft zijn moeder hem gestuurd naar haar jongere zus, die in Nederland woont. Hij geeft aan dat zijn tante niet slecht voor hem is geweest, maar nu weinig contact met elkaar te hebben. Joeni is middelste kind en zijn ouders zijn 27 jaar getrouwd.

Hoewel er duidelijk verschil is in hoe zij de opvoeding hebben ervaren namelijk: Carlos streng, Alo vrije opvoeding en Joeni een zeer strikte opvoeding is de wijze van disciplinering hoofdzakelijk hetzelfde. Joeni is de enige, die naast een klap ook vaak op zijn kamer moest blijven. Tevens werd hij gestimuleerd in zijn huiswerk door oudere broers en zus, maar met name door zijn moeder.

Volgens Carlos en Alo waren er op financieel gebied niet altijd voldoende middelen om aan alle schoolactiviteiten mee te kunnen doen. Ook hadden zij geen rolmodellen waaraan zij zich op konden trekken. Bij Joeni, die als enige zijn startkwalificatie heeft behaald, waren deze en meer factoren aanwezig: twee-oudergezin, stabiel gezin, waarin hij het middelste kind is, voldoende middelen en geschoolde en werkende ouders, die duidelijk in de opvoeding waren.

Ondanks de gunstige basis in het gezin en behaalde startkwalificatie vervult Joeni de rol van informele leider in een zeer intrinsieke straatcultuur. De relatie dat school leidt naar werk, blijkt niet op te gaan.

Tabel 11: Gezinsfactoren groep III: de Madamme Jeannete’s

|Gezin |Gezins-samenstelling | Disciplinering- |Sociaal |Rolmodel |Steun ouders |

| | |methode |Kapitaal | | |

|Demo |Matige basis |Matig consequent |Gunstig |Geen rolmodel |Is matig volgens respondent|

|Nex |Matige basis |Niet |Ongunstig |Geen rolmodel |Negatief volgens respondent|

| | |consequent | | | |

|Jack |Gunstige basis |Zeer |Gunstig |Geen rolmodel |Positief volgens respondent|

| | |Consequent | | | |

|Wesb |Matige basis |Matig consequent |Matig |Vader is rolmodel |Negatief vanuit moeder |

|Joe |Gunstige basis |Matig |Gunstig |Broer is rolmodel |Positief volgens respondent|

| | |Consequent | | | |

|Maiky |- |- |- |- |- |

|Ed |- |- |- |- |- |

|Sabrina |- |- |- |- |- |

In de cosmetische clique MJ’s lijken de respondenten Demo, Wesb, Nex en Maiky de cultuur van de clique meer eigen te hebben gemaakt in vergelijking met de overige peers.

De band met de vaders is over het geheel niet slecht. Demo en Wesb zijn beide oudste kind uit het gezin en wonen net als Nex zelfstandig.

De moeder van Demo was 16 jaar oud op het moment dat hij werd geboren. Hij geeft aan een goede band te ervaren met zijn ouders, maar dat er weinig contact is. Hij zorgt voor zichzelf en ontvangt geen steun en wil geen steun van zijn ouders. Er is de vraag gesteld wie thuis de baas is, Demo antwoord als volgt:

(…): “Vader mocht willen, moeder runde huishouden en werkt!”

Wesb geeft aan op jonge leeftijd te zijn weggelopen van huis om vervolgens afwisselen bij zijn vader en grootouders van moeders zijde in te trekken.

Wederom is ook in deze peergroup sprake van een disciplineringmethode, waar klappen als sanctie worden toegepast.

De vsv-er Nex verwoordt zijn opvatting over de manier van straffen als volgt:

“(…). Moeder, weet je wat het is, ze is wel mijn ma, deels door haar ben ik wat ik ben. Deels ben ik mij van haar af gaan scheiden. Dingen moet je verdienen, niet dat ik ruzie met haar heb, relatie zo gelopen. Soms lult zij mijn hoofd hahaha (zeurt zij).

Zij is een typische ouder, do it my way or the high way. Instelling heeft mij soort van hard gemaakt en gekeerd, je kan je hand in de lucht doen (slaan), maar geeft je geen respect. Dingen die je doet moet je zeker weten dat je ze gaat doen, achter je keuze staan.”

Nex maakt hierbij duidelijk geen vrede te hebben met de strikte opvoeding van zijn moeder. Zijn oudere broer en zus waren al het huis uit. Hij was een nakomertje, ik kreeg het idee dat hij zijn broer en zus kwalijk nam dat zij het ouderlijk huis hebben verlaten en of naar zijn beleving te weinig naar hem hebben omgekeken.

Demo geeft op een humoristische wijze aan letterlijk bang voor zijn moeder te zijn geweest. Hij beschrijft situaties waarbij zijn moeder naar voren kwam als een “harde” tante. Demo is op de hoogte van kleine diefstal van zijn moeder, door zijn moeder werd afgekraakt als kleding in haar ogen niet in orde was en een duidelijke houding aan te nemen naar zijn vrienden door bijvoorbeeld in zijn jeugd na veel aanbellen van vrienden een emmer water naar beneden te gooien.

Opvallend is dat Wesb als enige in dit onderzoek aangeeft zijn vader als rolmodel te beschouwen. Naast de oudere broers of zussen worden in de peergroups niemand anders genoemd als rolmodel.

Nex (…): “Vader was er niet, moeder was een keiharde tante, je weet toch lerares van Mathilda. Ik was ook niet echt een lieverdje. Eigenlijk om eerlijk te zijn mijn zus, zij is 4 jaar ouder heeft mij opgevoed”.

Op Wesb en Nex na wordt er een positieve steun vanuit de moeder ervaren als het gaat om de schoolloopbaan. Er was sprake van stimulans, door het belang ervan aan te geven en een financiële situatie ten gunste van de schoolloopbaan.

De jongeren die zich in deze clique meer afwenden van de straatcultuur zijn: Jack, Joe en Ed. Opvallend is dat hun ouders bij elkaar zijn, ouders zijn vanuit de eerste generatie, oudere broers en zussen hebben en geen financiële moeilijkheden.

Jack heeft in tegenstelling tot Joe slecht contact met zijn vader en benoemd geen rolmodel. Jack geeft aan dat sinds hij gestopt is met dagelijks alcohol te drinken, hij geen gezellige man meer is.

Tabel 12: Gezinsfactoren “losse” respondenten: Spaanse pepertjes

|Gezin |Gezins-samenstelling |Disciplinering-methode |Sociaal |Rolmodel |Steun moeder |

| | | |Kapitaal | | |

|Nora |Ongunstige basis |Zeer |Ongunstig |Geen rolmodel |Negatief volgens respondent|

| | |Consequent | | | |

|J-Liza |Matige basis |Niet |Gunstig |Een vriendin |Matig volgens respondent |

| | |Consequent | | | |

|Steffie |Gunstige basis |Consequent |Gunstig |Broer en zus |Positief volgens respondent|

|Appie |Gunstige basis |Consequent |Gunstig |Trainer |Positief volgens respondent|

|Sabrina |Gunstige basis |Consequent |Gunstig |Broer |Positief volgens respondent|

|Gail |Matige basis |Matig |Matig |Geen rolmodel |Positief volgens respondent|

| | |Consequent | | | |

De Spaanse pepertjes, waarbij hoofdzakelijk het vrouwelijke geslacht is geïnterviewd functioneert veelal in een cosmetische straatcultuur.

De Marokkaanse Nora is als enige weggelopen van huis en heeft geen contact met haar ouders, zus en broers.

“(…). Ik heb geen contact met mijn familie. Ik ben van huis gegaan toen ik 17 jaar was. Ik mocht niks van mijn ouders en mijn broers bemoeiden met de opvoeding. Ik kreeg klappen van mijn broers ook nog erbij, ik heb er vier.”

De twee respondenten, die de disciplineringmethode van ouders hebben ervaren als mishandeling zijn Nora en Gail.

Gail is als enige het oudste kind in huis. In de relaties van moeder was sprake van mishandeling. Gail is op 16 jarige leeftijd moeder geworden en is in het bezit van een startkwalificatie.

J-Liza heeft ook op haar 16e een dochter gekregen. Zowel J-Liza en Gail zijn nu niet meer samen met de vader van hun kind. J-Liza heeft haar startkwalificatie niet behaald, maar wel een baan, waar zij tevreden over is. Ook J-Liza haar ouders zijn uit elkaar en zij heeft goed contact met haar vader.

Steffie, Appie en Sabrina zijn positief over het gezin en wonen bij hun ouders.

Bij Nora, Steffie en Gail, die de straatcultuur meer eigen hebben gemaakt is er sprake van markante levensgebeurtenissen in het gezin zoals mishandeling en moedershap. Dit leidt naar een disbalans tussen gezin en jongere en heeft bij Nora en Steffie invloed op de dominante instituties van onderwijs en werk. Zij hebben zichzelf ten doel gesteld om succesvol te zijn op de arbeidsmarkt vanwege de verantwoordelijkheid naar het kind.

[pic]

Figuur 3: spanningsveld tussen de domeinen

In het bovenstaande figuur vormen de drie domeinen een driehoek, waarmee de sociale context tussen de domeinen wordt aangeduid. Uit het interviewmateriaal blijkt dat bij de onderzochte straatculturele jongeren er sprake is van spanningsvelden. De diverse domeinen blijken een ander waardesysteem te hanteren en komen daardoor niet met elkaar overeen. Vanwege deze spanningsvelden ontstaat er bij de intrinsieke straatcultuur een houding dat zij zich afzetten ten opzichte van de dominante instituties van onderwijs en werk. De cosmetische straatculturele peergroups staan hier meer open voor, echter wel op een wijze dat het past binnen de straatculturele clique.

Bij de geïnterviewde vsv-ers is er vanuit mijn optiek sprake van een disbalans tussen de domeinen straat en gezin, die een ongunstige werking heeft op schoolprestaties.

5.3.2 Spanningsveld straat en gezin

Op het moment dat er een bepaalde basis ontbreekt in de gezinssamenstelling, opvoeding en op het gebied van financieel, sociaal, cultureel, informatie en menselijk kapitaal bij de geïnterviewde jongeren is er veelal sprake van een spanningsveld tussen de straatculturele jongere en het gezin, waardoor zij niet succesvol zijn in de dominantie instituties van onderwijs en werk en veelal functioneren in een intrinsieke straatcultuur met gelijkgestemden op dit gebied.

De verschillen in het gezin tussen de vsv-ers en startgekwalificeerde of schoolgaande jongeren komen aan de orde. Door de regel genomen staat deze onderdeling gelijk aan de onderzochte cosmetische en intrinsieke straatculturele cliques. Op deze wijze tracht ik de werking van de gezinsfactoren te plaatsen binnen de geïnterviewde straatculturele peergroups.

Het merendeel van de jongeren in dit onderzoek waarbij sprake is van een intrinsieke straatcultuur heeft geen, slecht of oppervlakkig contact met zijn vader en wenste geen informatie hierover te geven, derhalve richt ik mij hoofdzakelijk op de moeders.

Matrifocaal gezinssysteem / Gezinssamenstelling

Alle vsv-ers in dit onderzoek zijn jongeren die zich de straatcultuur (volledig) eigen hebben gemaakt. Onder de vsv-ers in vergelijking met de startgekwalificeerde jongeren zijn er meer eenoudergezinnen, ontbreekt aan mannelijke rolmodellen en zijn zij veelal het oudste kind in het gezin. Daarnaast is er ook een verschil tussen markante gebeurtenissen in de gezinnen, bij de vsv-ers blijkt er vaker sprake te zijn van geweld achter de voordeur.

De startgekwalificeerde jongeren daarentegen komen uit een gezin dat veelal nog intact is, wat daarbij ook opviel was de sterk steunende contacten vanuit de biologische ouders naar de respondenten.

Opvoedersgedrag

In Creoolse gezinnen is er sprake van verschil in opvoedcultuur tussen land van herkomst en in Nederland.

Het opvoedersgedrag van de ouders van de respondenten is vrijwel gelijk op het gebied van ondersteuning en toezicht. Op enkele jongeren na wordt de ondersteuning vanuit de moeder op het gebied van veiligheid, warmte, begripvol en manier van begeleiden als positief ervaren. Op het gebied van toezicht kan vanuit het eerste gedeelte van de analyse worden geïmpliceerd dat er buitenshuis weinig supervisie is op de respondenten. Er is een duidelijk verschil tussen de vsv-ers en de startgekwalificeerden op het gebied van controle en de daarbij behorende disciplineringmethode. De disciplineringmethode wordt vanuit de jongeren nader toegelicht.

Uit het interviewmateriaal blijkt dat de opvoedingsstijl autoritair onder de Creolen gangbaar is, waarbij er gebruik wordt gemaakt van strikte regels en ouderlijk gezag. De gehanteerde disciplineringmethode in deze opvoedingsstijl staat haaks op die van de Nederlandse, waarbij veelal sprake is van een autoritatieve controle (redelijke grenzen, uitleg geven en democratisch).

In dit scriptieonderzoek blijkt dat bijna alle ouders van de vsv-ers en minder dan de helft van de startgekwalificeerde jongeren over het algemeen geen verdere consequenties verbinden aan “fout” gedrag. Het ouderlijke gezag bleef gelden, echter staat het haaks op de manier van opvoeden in de mainstream, alsook in het onderwijs. De wijze van disciplineren op school maakt daardoor geen indruk op een aantal respondenten of vormt het conflict met de leerkracht een bron om de frustratie uit het ouderlijke gezag te uiten.

De manier van disciplineren kan leiden naar een disbalans, vanwege het verschil in de methoden. In Suriname bijvoorbeeld werd de disciplineringmethode door de gehele dominante samenleving hetzelfde uitgevoerd. Op het moment dat een kind niet luisterde zou het in de ochtend klappen kunnen krijgen van de ouder, onderweg naar school van de taxichauffeur en op school van de leraren. De consequente van “fout” gedrag was een klap. In Nederland is het slaan van kinderen verboden bij de wet, waardoor de strafmaatregel lijfelijke straffen (klappen) als consequentie van “fout” gedrag in het ouderlijke gezin zijn functie verliest.

Bij zowel de vsv-ers als de startgekwalificeerde jongeren is er sprake van een autoritaire opvoeding met disciplineringmethoden als lijfelijk straffen (klappen), stemverheffingen en schelden. Ouders dulden over het algemeen geen weerwoord en deze wordt ook niet gegeven op het moment dat er sprake is van een conflict.

Het grote verschil zit hem in het vervolg na de eerste emotionele uitbarsting (scheldpartij en of klap) van de ouders. De ouders van de vsv-ers in dit onderzoek stoppen met de disciplinering na de emotionele uitbarsting. De emotionele uitbarsting vormt de consequentie van “fout” gedrag. De meerderheid van de ouders van de startgekwalificeerde jongeren verbindt na de emotionele uitbarsting een consequentie aan hetgeen is voorgevallen door bijvoorbeeld huisarrest op te leggen.

Tijdens het interview is de vraag gesteld hoe je moeder zou reageren als je op 15 jarige leeftijd zonder iets te zeggen een nacht niet thuis komt. Er volgen een voorbeeld van een vsv-er en startgekwalificeerde jongere.

De vsv-er Petje uit de peergroup Ajoma antwoord als volgt:

“Gewoon sowieso bij de deur kreeg ik een klap en schelden en shit. Ze zou ook zeggen: “Kon jij niet bellen?!”. Ze zou mij geen straf geven dat ik thuis moet blijven of zo.”

Uit de Spaanse pepertjes zegt de enige jongen Appie het volgende:

“Een nacht wegblijven? Zij (ouders en familie) hadden mij inmiddels al gevonden. Gewoon iets wat niet kan qua ongerustheid (ouders ongerust maken). Ik zou een paar tikken krijgen en zeker 2 weken binnen.”

Vormen van kapitaal

Gebrek aan informatie van ouders naar kinderen (informatiekapitaal), lage ses (financieel kapitaal)atiekaptiaal)aar een disbalans. inante samenleving vormen bronnen die bij de geivan de ouders, gebrek aan Nederlands cul, geen of laag opleidingsniveau van de ouders (menselijk kapitaal), gebrek aan Nederlands cultureel erfgoed (cultureel kapitaal) en weinig netwerken tussen ouders en de dominante samenleving (sociaal kapitaal) vormen bronnen die bij de geïnterviewde respondenten leiden naar een spanningsveld tussen gezin en mainstream.

Het opleidingsniveau van de moeders is bij de vsv-ers lager in vergelijking met die van de startgekwalificeerde jongeren. Uit het interviewmateriaal blijkt dat twee moeders van de vsv-ers een afgeronde MBO opleiding hebben (Brian en J-Liza) en vijf moeders van de startgekwalificeerde en schoolgaande jongeren.

Opvallend is dat de ouders van de informele leiders Joeni uit de Alataka’s en Demo uit de MJ’s een MBO diploma hebben. Joeni heeft zijn startkwalificatie behaald en Demo volgt een HBO opleiding.

De opleidingen van de ouders is gevarieerd, van boekhouder tot tandartsassistent. De moeders die geen (beroepsgerichte) MBO opleiding hebben genoten werken hoofdzakelijk in de schoonmaak.

De mate dat een ouder zijn kind financieel kan ondersteunen in de schoolkosten is ook een verschil te bemerken. De schoolgaande/startgekwalificeerde jongeren werden vaker beter financieel ondersteund in vergelijking met de vsv-ers.

Op het gebied van cultureel en sociaal kapitaal zijn geen opvallende verschillen tussen de beide categorieën. Culturele verrijking als dit plaatsvond is volgens de respondent vooral gericht op de eigen culturele achtergrond. Kortweg krijgen de arbeidersklasse kinderen, geen middenklasse opvoeding mee, dat beter blijkt aan te sluiten op het middenklasse onderwijssysteem.

Het sociaal kapitaal kon hoofdzakelijk worden verworven via de oudere kinderen uit het kerngezin. De oudere broers en zussen van de respondenten zijn veelal degene geweest die ondersteuning hebben geboden in het schoolproces door te begeleiden met huiswerk.

De helft van de vsv-ers geeft aan niemand te kennen die kunnen helpen bij het maken van huiswerk. De meeste respondenten die ondersteuning kregen bij hun huiswerk naast de oudere broers of zussen maken gebruik van eigen aangeboorde netwerken buiten het kerngezin.

Uit de peergroup MJ zegt Wesb het volgende:

“(…). Ja, een meisje in de klas, (…) [ zij is V.C.] echt slim.”

Zoals eerder gesteld, is het aannemelijk te veronderstellen dat bij de ouders van de onderzochte respondenten sprake is van gebrek aan informatie en ervaring, vanwege het eigen lagere opleidingsniveau in vergelijking met hun kinderen. Volgens de respondenten in dit onderzoek gaan hun ouders zonder twijfel er vanuit dat bij een onenigheid of conflict met de school, de school altijd gelijk heeft. In de beleving van de meeste respondenten komen de ouders niet voor hen op als het gaat om schoolaangelegenheden. Enkele antwoorden van de respondenten die hun startkwalificatie wel en niet hebben behaald worden gepresenteerd.

Wes (Ajoma): “Nee. Denk dat mijn moeder altijd eens is met school.”

Jack (MJ): “ Mijn moeder geeft school altijd gelijk, maar zij weet niet, zij is ouderwets.”

Appie (Spaanse pepertjes) “Nee joh opkomen, dat zie je niet, oude garde, zoveel respect voor leraren.”

Het rapportgesprek werd goed door de ouders bezocht op de respondent Nora na. De jongeren kregen de boodschap mee dat school belangrijk is.

Carlos (Alataka): “(…). Letterlijk vertaald zei mijn moeder: “Haal je schoolpapier”.

Kortom wordt door de Creoolse jongeren wel in gelijke mate steun van de ouders ervaren zoals gesteld bij het opvoedersgedrag, echter de middelen om deze steunbetuiging te consolideren ontbreekt doorgaans bij de vsv-ers.

5.4 Omgang met de gestelde gedragseisen

Het ontstaan van subculturen komt volgens Cohen (in Matthijs 1993) voort uit een combinatie van het generatieconflict en het niet in staat zijn om de sociale problemen waar de ouderculturen mee worden geconfronteerd op te lossen.

De manier hoe de geïnterviewde jongeren omgaan met de eisen de die domeinen: straat, school en gezin aan hen stelt komt in deze laatste paragraaf aan de orde. Hierbij wordt beschreven of de individuele straatculturele jongeren zich aanpassen aan de domeinen of zich ertegen afwenden.

Uit het interviewmateriaal blijkt dat de verschillende typen straatcultuur op een andere wijze omgaan met de spanningen die zij ervaren in de domeinen straat, school en gezin. De overeenkomstige oplossingsstrategie die in de drie cliques wordt gehanteerd is symbolisch en gericht op uiterlijkheden. De wijze waarop de zij omgaan met spanningsvelden is vrijwel hetzelfde op het gebied van sportieve kleding, tatoeages, piercings en gouden tanden. Daarnaast tonen zij zich in gedrag afwisselend afkerend tegen de mainstream, het gedrag wordt in het kort herhaald en afgezet tegen de verschillen in (bewuste en onbewuste) tactieken die de straatculturele jongeren toepassen in het spanningsveld tussen straat, school en gezin.

De Ajoma’s

De jongeren die functioneren in de intrinsieke straatculturele peergroup Ajoma’s zoeken de oplossing merendeel in de acceptatie dat zij vanwege de straatcultuur niet meer in staat zijn om “goed” te participeren binnen de dominante instituties van onderwijs en werk. Zij zijn niet tevreden, maar zien geen mogelijkheid om de straatcultuur te doorbreken en daarbij deel te nemen aan het arbeidsproces en goed betaald te krijgen of de schoolbanken weer in te gaan.

De oplossingen die worden gezocht om hiermee om te gaan is enerzijds bewust op het gebied van kledingstijl, tatoeages en muziek (symbolisch).

Het openlijk af zetten tegen de mainstream komt tot uiting in zaken zoals in groepsverband luidruchtig op straat lopen met een kleine stereo in de hand en hard naar muziek luisteren en roken van joints in het trappenhuis.

Deze peergroup voldoet niet op alle domeinen aan de eisen die er worden gesteld, hoewel zij de indruk wekken wel ernaar te streven. De eisen die er worden gesteld vanuit gezin en school wordt niet naar tevredenheid van moeder nageleefd. Echter tonen zij in gedrag wel respect richting de familie en het gezin en gedragen zij zich thuis niet hetzelfde als op straat.

Daarnaast wordt er aangegeven dat op het werk ook sprake is van ander gedrag in vergelijking met thuis en straat. De verschillende houdingen die zij aannemen in de domeinen straat, school en gezin leidt niet naar de tactiek camouflaging, waarin de andere groepsleden niet op de hoogte zijn hoe zij zich gedragen thuis en op het werk. Het blijkt dat juist de peergroup op de hoogte is hoe “anders” zij zich in de domeinen thuis en werk gedragen.

Petje zegt hierover het volgende:

“ (…).Op straat ben ik sowieso anders dan dat ik bij familie ben, dat is gewoon meer om respect, ben heel anders. Op het werk zelfde als bij familie, gewoon rustig, doe wat van je wordt gevraagd, met je vrienden praat je heel anders.”

Wes zegt hierover:

“(…).Ben gewoon mezelf, niet iedereen hoeft echt te weten, is gewoon voor jezelf.”

Alataka’s

De Alataka’s die functioneren in een zeer intrinsieke straatculturele groep voldoen slechts aan de eisen die zijn gesteld vanuit de groep. Zij varen een andere koers op het gebied van onderwijs en werk dan de ouders voor ogen hadden. Zij zeggen, net als bij de Ajoma’s te voldoen aan de eisen rondom respect die het gezin stelt. Daarnaast zetten zich af tegen de maatschappij en laten dit ook openlijk zien op straat. Dit werd zichtbaar op weg naar locatie van het interview bij Alo thuis. Om 12.30 in de tram met een joint in de hand en totaal niet reageren op afkeurende blikken of een oudere man die ons hoofdschuddend aankeek.

Carlos: “ Bij mijn moeder gewoon respect, schoenen uit en shit, verder ben ik gewoon ik, ben jij relax ik ook, jij niet, dan ik ook niet.”

Dit citaat illustreert dat de houding wat typerend is voor de straatcultuur in alle domeinen wordt toegepast.

De MJ’s

In deze cosmetische peergroup zijn ook hoofdzakelijk de peers op de hoogte dat de leden zich anders gedragen buiten de peergroup.

Degene zoals Joe en Ed, die zich meer afwenden van de cultuur blijkt sprake te zijn van compartimentalisering en voldoen op alle domeinen aan de eisen die worden gesteld. Joe zegt hierover het volgende:

“Thuis [ ben ik V.C.] wat rustiger dan buiten, op school ben ik gewoon hetzelfde.”

Jack is de enige die duidelijk de tactiek camouflaging hanteert, door in het ene domein niet te laten zien hoe hij zich gedraagt in het ander domein. Hij wil stoer overkomen, maar voldoet aan de eisen die door de domeinen worden gesteld.

Op het moment dat er tijdens het groepsinterview is gevraagd naar zijn toekomstbeeld gaf Jack naar mijn inziens eerlijk antwoord, namelijk:

“ Tot 26e thuis, chauffeurs opleiding netjes af, ooit eigen bedrijf.”

Demo, Nex en Wesb hebben hierom gelachen, vermoedelijk vanwege de “burgerlijke” stappen. Er is duidelijk geen sprake van moeten “overleven” bij Jack. Demo krijgt ondersteuning van de clique dat het toch niet kan om zo lang bij je ouders te wonen, je moet op eigen benen staan en vraagt zich af hoe het dan moet met een vriendin en kinderen. Jack reageert hierop als volgt:

“ Ik geef ze (ouders) ook toch geld, gewoon sparen. Als ik rijk kan worden, liever wachten met kinderen.”

Bij de jongeren Demo, Nex en Wesb die zich identificeren met de cultuur van de groep geven ook aan te kunnen functioneren in alle domeinen.

Demo“(…). Ik kan mij heel goed aanpassen. Als ik mijzelf zou scheren en een pak zou dragen zou je niet verwachten dat ik daar niet thuis zou horen.”

Demo zegt daarbij zichzelf te zien als een kameleon, op het moment dat er snel geld op de plank moet komen om te kunnen eten identificeert hij zich met “gangs” zoals de Bloods in Amerika. Daarnaast wordt het aanpassen aan de mainstream, verwoord als een “act”, hij speelt “burgerlij”. Uiteraard zou “acting white” op dit moment in zijn leven ten overstaande van zijn peers een camouflage tactiek kunnen zijn. Demo zou dan niet acteren, maar gewoonweg volledig aanpassen in alle domeinen. Jack vertelde ook over wel of niet aanpassen aan de diverse domeinen.

Jack“(…).Te verschillend gewoon, eindstand keuze moeten maken. Mijn werk leven is anders dan thuis, echt verschillend. Mensen op mijn werk andere mentaliteit dan mensen vaker om mijn heen. Je kan hun mentaliteit niet veranderen in die van jou dus je gaat je automatisch aanpassen”.

Jack zegt In de grote lijnen hetzelfde als de anderen die de cultuur van de groep hebben overgenomen en in de nuance spreekt hij zichzelf tegen. Hij houdt zich aan de regels die zijn ouders stellen, maar laat dit niet blijken aan zijn peers, sterker nog, die verbloemt hij. Bijvoorbeeld bij het plannen van een vervolgafspraak met de groep, gaat hij niet mee in de tijd onder de mom van dat hij nog moet bijkomen na het werk door eerst te eten. Tijdens het individuele interview blijkt dat gezamenlijk eten belangrijk is voor zijn moeder en hij hier maar moeilijk onder uitkomt.

Hetgeen de andere respondenten in het onderzoek woordelijk zeggen, laten zij ook tussen de regels door blijken. Het is conform de straatcultuur. Echter bij Jack is het anders, wat hij woordelijk zegt komt meestal niet overeen met wat je tussen de regels door leest.

Spaanse pepertjes

Onder de zes “losse” respondenten, die veelal onderdeel uitmaken of hebben gemaakt van een cosmetische straatcultureel volgen er drie hoofdzakelijk de gehanteerde normen vanuit het gezin, de school en de mainstream. De norm is doorgaands, eerst studie en samenwonen, dan een kind. De overige drie respondenten, die tieners zijn of waren tijdens de zwangerschap hebben zich door deze markante levensgebeurtenis afgezet tegen de eisen vanuit de clique.

Daarnaast heb ik tijdens het interview geen opvallendheden geconstateerd op het gebied van kleding, houding en veelvuldig straattaal spreken.

Op de Marokkaanse respondent Nora na, gedragen de zes “losse” respondenten vrijwel in alle domeinen hetzelfde.

Uit het interviewmateriaal blijkt dat de domeinen van de straat, de school en het gezin vertaald kunnen worden naar: de oppositionele straatcultuur (arbeidersklasse), het middenklasse schoolsysteem en het matrifocaal gezin. Kortweg gezegd is er sprake van een spanningsveld, vanwege de verschillende gedragseisen die er worden gesteld.

De straatculturele peergroups in het Rotterdamse Oude Westen hanteren over het algemeen een “eigen” stelsel aan opvattingen en gedragingen. Echter kan vanuit de culturele reproductie worden gesteld dat er sprake is van waarde- en normoverdracht. Bij het matrifocaal gezinssysteem staat het wij-gevoel, respect en duidelijke hiërarchie hoog in het vaandel, de omgeving is een concentratiewijk, die eveneens een hiërarchie kent, maar ook een klaagcultuur is met underdoggevoelens en opvallend is dat de straatcultuur in de taal het directe van de Nederlandse cultuur ook heeft overgenomen. Bij de onderzochte jongeren is er geen sprake van versmelting, nemen wel normen en waarden over, maar gaat daarin nog een stap verder, wat maakt dat de opvattingen en gedragingen “afwijkend” zijn ten opzichte van de mainstream

6. Slotbeschouwing

In dit laatste hoofdstuk probeer ik op basis van het onderzoeksmateriaal antwoord te geven op de geformuleerde probleemstelling.

In dit beschrijvend onderzoek heb ik getracht inzicht te geven in de straatculturele peergroups van de Rotterdamse wijk het Oude Westen en ben opzoek gegaan naar de spanningsvelden tussen de domeinen straat, school en gezin. In de reflectie omschrijf ik het proces tot het scriptieonderzoek. Tot slot leidt het kwalitatief onderzoek naar aanbevelingen voor nader onderzoek en beleid.

6.1 Conclusie

De gehanteerde probleemstelling is opgedeeld in twee vraagstellingen, die vanuit sociologisch perspectief, wordt beantwoord. Andere invloeden zoals: psychologische, fysiologische en onderwijskundig perspectief komen nauwelijks of niet aan de orde.

6.1.1 Vraagstelling 1

Op welke wijze manifesteert zich de straatcultuur bij de straatculturele jongeren (peers) tussen de 17 en 26 jaar, die woonachtig zijn in en rondom de concentratiewijk het Oude Westen in Rotterdam?

De onderzochte jongeren ervaren een sociale uitsluiting en een achtergestelde maatschappelijke positie. Hierdoor hebben zij zich geïsoleerd in een peergroup waarin zij hun eigen waarde aan ontlenen, zich veilig en geaccepteerd voelen, plezier maken en zich gezamenlijk af kunnen zetten tegen de mainstream. Om als jongere geaccepteerd te worden door de clique moet overeenstemming zijn in uiterlijk, houding en gedrag. De straatcultuur wordt door de meeste jongeren geïnterpreteerd als “overleven”, is geen fase, maar een levensstijl, waarbij de peers worden gezien als familie.

Opvallend is dat deze jongeren behoren tot één crowd; de straatcultuur. Zij bewegen zich niet in andere cliques (vriendengroepen) buiten deze crowd. De boezemvrienden binnen de cliques kennen elkaar van jongs af aan. De contacten met de boezemvrienden zijn al op vroege leeftijd in de buurt ontstaan en geïntensiveerd door de vele uren waarin zij dagelijks contact hadden. De clique heeft zich hier vanuit door kunnen ontwikkelen en werd aangevuld met “eigen inbreng” die als vanzelfsprekend werd genomen. Net als familie hebben de peers het gevoel de boezemvrienden en daaruit opgebouwde clique niet zelf te kiezen. Opvallend is dat met name in de intrinsieke straatcultuur de boezemvrienden veelal gelijkgestemden zijn. Zij hebben in domeinen dezelfde weg bewandeld. De boezemvrienden uit de cosmetische straatcultuur verschillen daarin. Bijvoorbeeld op het gebied van het behalen van een startkwalificatie.

De jongeren uit mijn onderzoek hanteren een eigen stelsel aan opvattingen en gedragingen.

Die hun oorsprong vinden uit de domeinen, gezin, omgeving en school en als zodanig niet afwijkend zijn. De opvattingen zijn in basis hetzelfde als het gezin en de mainsteam, echter de vertaling in gedrag is afwijkend. Zij lijken hierin een radicale uiting aan te geven en gaan hiermee velen stappen verder dan de van oorsprong bedoelde waarden. Hiermee tonen zij afwijkend gedrag.

Enkele opvallende elementen van de straatcultuur zijn: De hiërarchie en daarbij de “grote” rol van de informele leider; Het loyaliteitsgevoel, “snitchen” is een doodzonde; Individueel bezit is gezamenlijk bezit; Zeer intensief contact, voornamelijk op straat; Een hoog zorgzaam gehalte /geweldbereidheid, zij zullen voor de beste vrienden door het vuur gaan, zonder de reden te hoeven weten; Alle contacten buiten de groep, ook de relationele, zijn ondergeschikt aan contacten binnen de groep; Zij zijn scherp in hun antwoorden en gaan een gevecht niet uit de weg; Inkomens derving (hosselen) vindt doorgaands op illegale wijze plaats en wordt gerechtvaardigd vanuit overlevingsdrang;

Met het verdelen van de jongeren in cosmetisch en intrinsieke straatculturele cliques, dacht ik twee zaken te kunnen tonen; de intrinsieke straatcultuur zet zich het meest af tegen de mainstream; en beveleven de straatwaarden intensiever dan de cosmetische straatcultuur.

Er is sprake van een cosmetische straatcultuur als de afgekeurde dominante instituties van onderwijs en werk legitiem ingezet kunnen worden. Als er, om welke reden dan ook geen deelname is, is er sprake van een intrinsieke straatcultuur. Daarnaast is er ook een derde clique die zegt de tactieken te beheersen, echter er bewust voor kiezen deze niet in te zetten. Ook deze peergroup behoort tot de intrinsieke straatcultuur.

Bovengenoemde verdeling geeft in principe alleen aan of de jongeren wel of niet open staan voor de dominante instituties van onderwijs en werk.

Hierop voortbordurend zou beredeneerd kunnen worden dat de cosmetische straatcultuur de meest toegankelijke straatcultuur is. Niets is minder waar. Uit mijn scriptieonderzoek blijkt dat de leden van de cosmetische straatcultuur de MJ’s de straatculturele waarden intenser beleven en uiten dan de intrinsieke straatculturele Ajoma’s.

6.1.2 Vraagstelling 2

Is er een verschil in de wijze waarop jongeren in een cosmetische straatcultuur omgaan met de gedragseisen die er worden gesteld vanuit de domeinen straat, school, gezin en eventueel daaruit voortkomende spanningen tussen domeinen in hun leefwereld, ten opzichte van jongeren die functioneren in een intrinsieke straatcultuur?

Uit mijn scriptieonderzoek blijkt dat er een spanningsveld is tussen de domeinden van de straat, de school en het gezin en daarbij behorende gedragseisen. Voor de onderzochte jongeren is de straatculturele peergroup leidend.

Om antwoord te kunnen geven op deze vraagstelling heb ik de jongeren onderverdeeld in vsv-ers en startgekwalificeerde/schoolgaande jongeren, welke ook weer goed onder te verdelen zijn in cosmetisch en intrinsieke straatcultuur.

De gemene deler onder de jongeren is het gevoel ten aanzien van school. Zij ervaren geen aansluiting bij de school met al haar regels en de docenten in hun omgang. Dit uit zich wisselend van conflicten, escalaties tot schooluitval.

De onderzochte jongeren zijn ingedeeld in peper gradaties variërend van mild tot zeer heet. Deze waren in te delen in cosmetisch (MJ’s en Spaanse pepertjes) intrinsiek (Ajoma’s en Alataka’s) en hierop voortbordurend op vsv-ers en startgekalificeerden. Er is sprake van een spanningsveld vanuit de verschillende domeinen met hun gedragseisen. De cosmetische straatculturele peergroups de MJ’s en de zes “losse” respondenten zeggen open te staan voor de dominante instituties. Deze open houding stopt bij de MJ’s op het moment dat de dominante instituties van onderwijs en werk niet meer toereikend zijn. Zij vallen daarna direct terug op de straatcultuur. De intrinsieke straatculturele cliques is sprake van een vrijwel constante disbalans met een schooltegencultuur tot gevolg. Ook hier kon ik onderscheid maken tussen de intrinsieke Ajoma’s die geen brug zien naar de mainstream en de zeer intrinsieke Alataka’s die zeggen de brug wel te zien, maar die bewust niet te willen bewandelen.

Een combinatie van een aantal gezinsfactoren is van invloed op de schoolcarrière. De essentiële rol van het gezin wordt ook duidelijk als de startgekwalificeerde/schoolgaande jongeren tegenover de vsv-ers worden geplaatst:

Gezinnen met voldoende financieel, informatie, sociaal en cultureel kapitaal kunnen de schoolloopbaan positief beïnvloeden.

Het matrifocaal gezin moet in tact zijn of een stevig matrifocaal gezinssysteem die alle rollen kan vervullen.

Een kenmerkend en opvallend verschil tussen de vsv-ers en schoolgaande / startgekwalificeerde jongeren is de disciplineringmethode vanuit het matrifocaal gezinssysteem. De consequentie waarop die wordt toegepast is hierbij doorslaggevend.

De vsv-ers in dit onderzoek kennen over het algemeen geen consequentie bij de toegepaste disciplinering. Fout gedrag werd doorgaands gecorrigeerd met stemverheffing en lichamelijke correctie variërend van de corrigerende tik tot aan ernstiger geweld en was daarmee afgehandeld. De stargekwalificeerden kenden hierin een ander proces. Stemverheffingen en de corrigerende tik ging gepaard met het consequent toepassen van verdere sancties. Correcties gingen over het algemeen door tot ongeveer het 15e levensjaar.

Ik benadruk hierbij dat een onstabiele stabiele gezinssituatie niet vanzelfsprekend leidt tot schooluitval en de straatcultuur en een stabiele gezinssituatie niet vanzelfsprekend leidt tot een straatculturele peergroup vorming.

De onderzochte peergroups hanteren verschillende tactieken om de spanningen te kanaliseren.

Bij de onderzochte (cosmetische straatcultuur) jongeren met een stabiele gezinssituatie was er sprake van compartimentalisering, waarbij het ene domein niet weet wat er afspeelt in het ander domein (Gomperts 2005). Veel straatculturele jongeren zowel in groepsverband als individueel zeggen zich aangepast te gedragen in andere domeinen anders dan de straat. Dit geldt vooral voor de intrinsieke Ajoma’s en de cosmetische MJ’s. Opmerkelijk is dat de situatieschetsen anders doen blijken. Het valt bijvoorbeeld op dat zij niet in staat zijn om de straatwaarden los te laten, niet op straat, niet in de school en ook niet in het gezin.

De Spaanse Pepertjes doen zich vrijwel in alle domeinen niet anders voor. De zeer intrinsieke straatculturele clique de Alataka’s zetten zich openlijk af tegen de mainstream. De straatwaarden zijn dusdanig geïnternaliseerd dat zij in elk domein uiten. Zij hebben echt “schijt” aan de regels en zijn de scriptie titel waard.

6.2 Reflectie

Met deze scriptie over de “straat” ben ik een tijd lang van de straat geweest.

Het schrijven van deze scriptie ging gepaard met diverse en tegenovergestelde gemoedstoestanden. Ik begon enthousiast, raakte euforisch van de theorie om vervolgens met verbazing kennis te maken met de straatculturele peergroups. Wat zij vertelde deed mij soms rollen van de slappe lach, nadat ik doodsbenauwd was in een van de huizen waar het interview werd afgenomen. Ik raakte soms moedeloos van stroomlijnen van de informatie en raakte geregeld in paniek bij het zien groeien van het aantal pagina’s om vervolgens gefrustreerd te gaan schrappen wat ik allemaal belangrijk vond. Kortom een scriptie met emotionele pieken en dalen.

Deze scriptie heeft flexibiliteit van mij geëist. Wellicht begon ik minder flexibel met een vaststaand beeld in mijn hoofd. Gaandeweg heb ik mij flexibel moeten opstellen ten aanzien van veel processen.

Flexibel in de theorie, in de opbouw van mijn scriptie, flexibel in het veldwerk, maar zeer zeker ook flexibel in de feedback die ik van mijn scriptiebegeleider kreeg. Dankbaar heb ik deze aanvaard, maar het inpassen deed ook continu een beroep op mijn flexibiliteit. Deze benodigde flexibiliteit is ook tekenend voor de benadering van de straatculturele groep: wat je ook doet, hoe je ze ook benaderd, doe het flexibel. Want, geen maatschappij, geen groep en ook geen mens is hetzelfde. Daarnaast waren de vaardigheden geduld, het conformeren aan de straatculturele clique, maar ook grenzen stellen en trachten geen waardeoordeel te uiten van belang om een interview te kunnen afnemen.

Als laatste punt van reflectie, ook ik was tijdens de voorbereiding van mijn scriptie slachtoffer van peerpressure, toen een medestudent aannam dat alle vier groepsleden van het scriptiegroepje dezelfde schoolloopbaan hadden doorlopen. Ik ben altijd trots geweest op mijn schoolcarrière, die niet vanzelfsprekend is geweest en heb veel moeten investeren en heb kleine stapjes gemaakt van de mavo, MBO via de HBO naar de universiteit. Ik heb deze prestaties ook nooit onder de tafel geschoven, tot het moment van de aanname. Ik zweeg en deed alsof ik één van hen was, tegelijkertijd ver van mij. Hoeveel van de groepsleden zullen deze ervaring delen?

Al met al kan ik stellen dat niet zo levendig en ongrijpbaar is als de maatschappij met al haar leden, dus ook de straatcultuur. Maar als je de tijd neemt om ze te leren kennen zie je ook de mogelijkheid om te interveniëren.

6.3 Aanbevelingen voor nader onderzoek

Bij de beschrijving over de straatcultuur in een concentratiewijk kwamen de theorieën over sociale netwerken van peergroups, groepsdynamische processen, culturele reproductie vanuit het middenklasse onderwijssysteem en matrifocaal gezinssysteem aan de orde. Zij vormen samen mogelijke sociologische verklaringen en geven meer zicht op de werking van de verschillende straatculturele cliques (cosmetische en intrinsiek) en hoe de individuen omgaan met de gedragseisen uit de domeinen straat, school en gezin. Hieruit voortvloeiend zijn er aanbevelingen voor nader onderzoek gevolgd door nader onderzoek voor beleid.

6.3.1 Aanbevelingen voor nader onderzoek

De straatcultuur zou volgens bevindingen uit de literatuur klasse overstijgend zijn. Ik vraag mij af of een straatculturele peergroups uit de middenklasse, de sociale uitsluiting op dezelfde manier ervaart en op welke wijze zij zich afzetten ten opzichte van de mainstream. Ik ben dus eigenlijk benieuwd of een middenklasse straatculturele peergroup kan functioneren in een intrinsieke straatcultuur en welke motivatie daaraan ten grondslag ligt.

De straatculturele meiden in mijn onderzoek zijn onderbelicht, er was geen sprake van een participerende observatie met een vriendengroep, zij zijn individueel geïnterviewd. Volgens de documentaire Rauw & Puur van Mildred Roethof (2011) doen de minderjarige meiden die functioneren in een intrinsieke straatcultuur niet onder voor de jongens op het gebied van agressie, seksualiteit en criminaliteit. Interessant is om de groepsdynamische processen en oorzaak van afzetten tegen de mainstream van de intrinsieke straatculturele meiden cliques af te zetten tegen die van de jongens en eventueel gemengde peergroups. Met deze bevindingen zou het een aanvulling kunnen zijn om beleid te ontwikkelen om deze jongeren te laten deelnemen aan de dominante instituties van onderwijs en werk.

2 Aanbevelingen voor beleid

Alvorens te komen tot aanbevelingen voor beleid dient er op voorhand gezegd te worden dat de straatculturele jongeren in het Rotterdamse Oude Westen niet op basis van uiterlijk vertoon beoordeeld dienen te worden. Veelal zullen jongeren die functioneren in een cosmetische straatcultuur te bereiken zijn via intensieve beleidsvoering. Tevens zullen er in de intrinsieke straatculturele cliques jongeren zijn die een gedragsverandering willen en kunnen doormaken. Het proces om deze jongeren te “bereiken” om deel te nemen aan de dominante instituties van onderwijs en werk zal vergemakkelijken doordat de jongeren “toestemming” hiervoor krijgen van de informele leider uit de clique.

Een manier om de straatculturele jongeren te binden aan school zou kunnen via het beleid op schoolverzuim. Schoolverzuim is een hot onderwerp in de politiek, hieruit voortvloeiend worden meerdere invalshoeken benaderd om vsv tegen te gaan. Op de scholen is schoolverzuim vanuit de overheid op de kaart gezet en wordt in Rotterdam vanwege het hoogste aantal vsv-ers in vergelijking met de rest van Nederland “stevig” aangepakt. De scholen zijn verplicht om inspanning te leveren om schoolverzuim tegen te gaan. De wijze waarop het verzuim wordt tegengegaan op scholen heb ik mij niet in verdiept. Echter wordt uit literatuuronderzoek duidelijk dat er aandacht wordt besteed aan de omgang tussen leerkrachten en straatculturele jongeren. Een aanvulling hierop is, naast het kunnen signaleren en de benadering van straatculturele jongeren, een methodiek ontwikkelen toegespitst op de straatcultuur en implementeren in het schoolbeleid.

Een methodiek toegespitst op de straatcultuur om participatie aan de dominante instituties van onderwijs en werk te vergroten is mijn inziens onder andere nodig vanwege de “hechte” groepsvorming en het specifieke karakter van de hiërarchie binnen de straatcultuur. De aandacht van de leerkracht, mentor of schoolloopbaancoach zou moeten worden gevestigd op de informele leiders in de clique, zij drukken een stempel op de peergroup en verlenen “toestemming” voor gedragsverandering.

Daarnaast zou ik concreet willen voorstellen om het zorg advies team (ZAT) op school van deskundigheid te kunnen voorzien om zicht te krijgen op welk moment ketenpartners in te schakelen die de straatculturele jongeren kan begeleiden.

Uit mijn scriptieonderzoek is gebleken dat veelal de jongeren die functioneren in een intrinsieke straatculturele peergroup een langere tijd geen deel uitmaken van de samenleving in de vorm van onderwijs of werk. De cultuur van de straat lijkt niet alleen te zijn overgenomen, maar geadapteerd. Zij zijn niet in staat om zich aan te passen in andere domeinen (school en werk).

Mijn voorstel is om een sociale vaardigheidstraining te ontwikkelen vanuit de beleving van de straatcultuur om te kunnen (re)integreren in het arbeidsproces of onderwijs. Uiteraard zou het ideaal zijn om deze training aan straatculturele peergroups aan te bieden. Buurtgebonden jongeren werkers zouden deze training kunnen aanbieden. In het gedwongen kader (voorwaarde uitkering, gevangenis en reclassering) is het aanleren van sociale vaardigheden naar mijn inziens ook een meerwaarde.

Signalering van de straatcultuur op jonge leeftijd zou ook op de basisschool via het ZAT kunnen worden aangepakt. Hierbij ketenpartners betrekken zoals het Centrum Voor Jeugd en Gezin, Flexus Jeugdplein en dergelijke, die ouders kunnen voorzien van opvoedingsondersteuning en kennis over de straatcultuur zodat ouders en verzorgers hierop kunnen anticiperen.

Literatuurlijst

Cotterell, J. (1998). Social Networks and Social Influences in Adolescence. London: Routledge

Distelbrink, M. (1998). Opvoeding in Surinaams-Creoolse gezinnen in Nederland. Assen: Van Gorcum

Esch, van W. (2010). De kleur van het middelbaar beroepsonderwijs. Een overzichtsstudie naar allochtonen in het mbo. Amsterdam: ecbo Expertisecentrum Beroepsonderwijs

Giddens, A. (1997). Sociology 3rd edition. Cambridge: Polity Press

Gomperts, W. (2005). Het psychisch vermogen tot georganiseerd massaal geweld. Een psychoanalytische zienswijze. Medische Antropologie, 17,2, 181-191

Haan de, M. (2009). Culturele reproductie in een wereld in beweging. Utrecht: Universiteit Utrecht.

Hadioui, El I. (2010). De Straten-Generaal van Rotterdam. Rotterdam: Erasmus

Hart, H (1996). Onderzoeksmethoden. Amsterdam: Boom

Herweijer, L et al. (2008). Segregatie in het basis- en voortgezet onderwijs. Sociaal en Cultureel Rapport, Den Haag: SCP, p. 206-233.

Jong, de J.D. (2007). Kapot moeilijk. Etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent gedrag groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens. Amsterdam: Aksant.

Jong, de M.J. (1999). Grootmeesters van de sociologie. Amsterdam: Meppel Boom.

Junger-Tas,J., Steketee, M & Moll, M. (2008) Achtergronden van jeugddelingquentie en middelengebruik. Verwey Jonger Instituut

Kaldenbach, H. (2008). Respect! 99 Tips voor het omgaan met jongeren in de straatcultuur. Amsterdam: Prometheus.

Liefbroer, A.C., & Billari, F.C. (2009). Bring Back In: Atheoretical and Empirical Dscussion of Their Importance for Understanding Demographic Behavior.

Gepubliceerd online 6 mei 2009 in Wiley InterScience

Liefbroer, A.C., & Dykstra, P. A. (2000) Levenslopen in verandering: Een studie naar ontwikkelingen in de levenslopen van Nederlanders geboren tussen 1900 en 1970. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Voorstudies en achtergronden (v107 2000). , (p 1-259). Den Haag: Sdu Uitgevers

Lopez, N. (2003). Hopeful girls, troubled boys. Race and gender disparity in urban education. New York: Routledge Press.

Matthijs, M. (1993). Mythe van de jeugd 2. Beleid en interventie. Groningen: Wolters-Noordhoff

Ode, A,W,M & Dagevos, J.M. (1999). Vreemd kapitaal. Hoger opgeleide minderheden op de arbeidsmarkt. Rotterdam:ISEO

Ogbu, J. (2003). Black American students in an affluent suburb. A study of academic disengagement. New Jersey: Routledge

Ogbu, J. (1971). The next generation. An Ethnography of education in an urban Neighborhood. New York: Academic Press

Pels, T. (2003). Respect aan twee kanten: een studie over last van Marokkaanse jongens. Assen: Koninklijke Van Gorcum

Pels,T., Distelbrink, M & Postma, L. (2009). Opvoeding in de migratiecontext.Review van onderzoek naar de opvoeding in gezinnen van nieuwe Nederlanders. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut

Siesling, M, Jacobs, M & Moors, H. (2011). “Je kunt hier gewoon met je kind op straat!” . Veiligheidsperceptie bij bewoners en professionals in vijf Rotterdamse wijken: Tilburg: IVA

Spoler-van den Hombergh, R.H.M., Eijkeren, van M., Talsma, A. (2000). Sociale vaardigheden. Communicatie en sociale vaardigheden. Baarn: Nijgh Versluys bv

Strijen, van F. (2009). Van de straat. De straatcultuur van jongeren ontrafeld. Amsterdam: Dutch University Press

Verhoeven, J.C. & Dom, L. (2005). Organisatie en processen op school. Leuven: Centrum voor Sociologisch Onderzoek.

Willis, P. (1977) Learning to Labour: How working class kids get working class jobs. New York: Columbia University Press.

WRR (2009). Vertrouwen in de school Rapporten aan de regering nr. 83, Amsterdam: Amsterdam University Press

Overige bronnen:

voortijdigchoolverlaten.nl d.d. 16-05-2011

aanvalopschooluitval.nl d.d. 16 -05-2011

jeugdenzo.nl d.d. 03-06-2011

images.google.nl d.d. 27-11-2011 (Foto’s in combinatie met de tekst zijn fictief)

Bijlage 1: Vragenlijst

Interview: straatcultuur R…

A. Thuisfront

Om het interview te beginnen net als Jurgen Rayman in zijn televisieprogramma ‘Rayman is laat’

1. Wie is je vader en wie is je moeder?

Om jou beter te leren kennen wil ik nog meer te weten komen over de twee mensen die jou het leven hebben gegeven je vader en je moeder.

• Typering ouders (ouderwets, lakschoen(neger), wakaman(van de straat)…

• Karaktereigenschappen

• Hobby’s

• Typische uitspraken

• Opvoedingsstijl (autoritatief / laisser faire tot zeer autoritair).

• Gezinssamenstelling/huwelijkse staat ouder

• Hoe hecht is de familieband?

• Wie staat aan het hoofd van het gezin?

• Heb jij een voorbeeld (rolmodel)?

• Hoe wordt de relatie met ouders ervaren?

• Wat vinden je ouders van je schoolcarrière?

• Waar zijn je ouders trots op en maakt ze minder trots?

• Hoe beleef jij je thuisfront (positief/negatief)?

2. Aan de hand van een aantal situatieschetsen zou ik een beter beeld van je willen krijgen?

Situatie: Het is zaterdagmiddag rond 17.00 uur en jij staat met een groep vrienden buiten in de buurt van het Adrianaplein. Een andere groep jongeren zijn luidruchtig op een plein aan het voetballen. Zij komen een aantal man te kort en jullie doen mee.

Spanning voor het spel wordt steeds groter en uit boosheid zegt een tegenspeler tegen jou, vanwege balverlies ‘ Je moeder’. Hoe regeer jij?

Situatie is geëscaleerd in een vechtpartij, politie wordt door buurtbewoners ingeschakeld.

Politie stelt je ouders hiervan op de hoogte, hoe zullen je ouders reageren?

3. Heb jij zelf een soortgelijke situatie meegemaakt?

Situatie: Je bent je oplader van de mobiel kwijt en een vriend van je belt op de huistelefoon. Je moeder neemt op en je vriend zegt ‘ Fa wakka, geef me… effe. Hoe zou je moeder reageren? Praat jij thuis straattaal/slang?

4. Heb jij zelf een soortgelijke situatie meegemaakt?

Situatie: je moeder vertelt dat zij in een telefoonwinkel niet werd geholpen, maar wel mensen die na haar zijn binnengekomen. Hoe reageert zij hierop?

5. Hebben je ouders situaties meegemaakt waarin zij zijn gediscrimineerd?

Situatie: Je bent 15 jaar en je zegt op een zondagmiddag tegen je ouders dat je later thuiskomt en dan huiswerk zal gaan maken. Je komt pas de volgende ochtend thuis. Hoe wordt jij door je ouders gestraft?

6. Hoe werd er gestraft?

Situatie: Je moeder is …. jaar geworden en geeft thuis een feest. Familie over de vloer, overvloed aan eten en lekker hard muziek. Dit zijn jullie al jaren lang gewend en hebben nooit de buren hoeven in te lichten. De buren draaien ook vaak luid muziek. Er wordt gebonkt op de deur en jij doet open. Er staat een nieuwe buurman die boos zegt dat het 22.00 uur is geweest en muziek uit moet. Doe jij dit niet dan belt hij de politie. Hoe reageer jij?

7. Heb je wel eens een soortgelijke situatie meegemaakt?

Situatie: Je moeder neemt je mee naar een musical over de geschiedenis van land van herkomst en je moet netjes gekleed zijn. Wat doe jij en wat vindt je hiervan?

8. Heb je wel eens een soortgelijke situatie meegemaakt?

Wil je zelf nog iets kwijt over jou thuisfront (ouders, broers, zussen, opa en oma enz)

B. Domein: straatcultuur

Leraren van de opleiding sociologie op de universiteit blijken het straatleven zeer interessant vinden. Zo interessant zelfs dat er boeken over zijn geschreven. Ik wil nagaan of hun informatie juist is.

1. Waar sta jij om bekend?

Vrienden

Thuis

School

Leefomgeving

Divers

• Karaktereigenschappen?

• Wat vindt jij leuk om te doen?

• Naar wat voor muziek luister je graag?

• Welke gebeurtenis is je het meest bijgebleven (positief en negatief)?

• Hoe ziet je dag/week eruit?

• Drank en drugs wat nu wel en wat nu echt niet. (Alcohol, soft drugs, hard drugs. Wanneer, hoeveel en hoe vaak).

• Wat is nu typisch voor het straatleven?

• Hoe ervaar jij de straat (positief/negatief)?

• Hoe komen jij en je vrienden over bij mensen waar je geen band mee hebt/die jullie niet kennen?

Vriendschap

Wat vindt jij belangrijk in vriendschap?

Wat kan een vriend gewoonweg echt niet maken ten opzichte van andere vrienden?

Wat of wie kun je gewoonweg echt niet uitstaan?

Wat hebben jij en je vrienden met elkaar gemeen?

Praat jij met mensen waarmee jouw beste vriend ruzie heeft?

Codes, taal, hobby, manier van groeten,kleur,naam voor de groep?

Zijn jij en je vrienden grof in de mond naar elkaar? Zeg jij waar het op staat tegen mensen die je niet persoonlijk kent, is er een onderscheid tussen wit en zwart en jong en oud.

Wordt het tonen van emoties bij je vrienden geaccepteerd (liefdesverdriet, verwerking enz)

Straatwaarden

Hoe vaker jij wint (vechten, spelletjes, dissen) hoe meer je te zeggen hebt?

Heb jij de uitstraling dat niemand met je moet fucken of anders…?

Hoe vaak in het afgelopen jaar betrokken bij een vechtpartij?

Ben je in aanraking gekomen met politie/justitie?

Zie jij jezelf als jongere van ‘de straat’, iemand die echt weet hoe het er aan toe gaat?

Is dit een fase of eens van de straat altijd van de straat en ga je op je 60e ook naar café Nelis.

Hoe komt het dat je een jongere van de straat bent (invloeden van ouders, school en leefomgeving

10 straatwaarden

Er zijn 10 straatwaarden geformuleerd door een man die met jongeren van de straat werkt. Welke kloppen in welke situaties: vrienden, ouders, school en leefomgeving. Welke gelden niet voor jou en mist hij nog een waarde?

1. Respect afdwingen: ‘reputatie’

2. Weerbaar zijn: ‘schijt hebben’

3. Loyaal zijn

4. Onkwetsbaar zijn: ‘hard zijn’

5. Moed: ‘ballen tonen’

6. Waakzaam zijn: ‘scherp zijn

7. Succes uitstralen: luxe, vrouwen

8. Gevat zijn: bijdehand zijn

9. Geweld bereidheid uitstralen

10. Autoriteiten zijn je vriend

2. Aan de hand van een aantal situatie schetsen zou ik een beter beeld willen krijgen.

Situatie: Er is een feest waar jij en je beste vrienden gewoon echt bij moeten zijn (echt jou ding), hoeveel vrienden gaan er, welke etnische achtergrond hebben zij, wonen die vrienden in de buurt? Wat voor soort feest is het (muziek), en hoe zie jij eruit. Is er een verschil met dagelijkse kleding? Hoe vaak ben jij met vrienden en wat doe je dan?

Het is super gezellig op het feest en je bent in de flow met een meid (meisje versieren). Je ziet dat een van je vrienden op het punt staat om te vechten, wat doe jij?

3. Heb jij zelf een soortgelijke situatie meegemaakt?

Situatie: Die “mooie/aantrekkelijke” ex van een vriend van jou probeert je te versieren en zij vertelt onaardige dingen over hem. Hoe zou jij reageren?

4. Heb jij een soortgelijke situatie meegemaakt?

Situatie: Je bent net begonnen met een mbo opleiding in de techniek. Je hebt hier echt wel interesse in. Met studiefinanciering kom je niet uit. Wat doe je dan?

Als je de mogelijkheid krijgt om zwart naast te verdienen (illegaal werk of niet) zou jij het doen?

5. Heb jij zelf een soortgelijke situatie meegemaakt? Heb jij een bijbaan en / of werk gehad?

C. Leefomgeving

Nabil Ben Allouch, die verantwoordelijk is voor de groepsaanpak bij de deelgemeente Rotterdam centrum zegt met andere bewoordingen dat de Kruiskade helemaal niet zo gevaarlijk is, maar gewoonweg de “naam” draagt, klopt dit?

1. Wat vindt jij van het Oude Westen?

• Wat vindt jij van de veiligheid in jou buurt?

• Welke bewoners ervaren de buurt als onveilig?

• Wat vindt jij van de stad Rotterdam?

• Welke buurt in Rotterdam is volgens jou onveilig?

• Zijn er groepen vrienden die andere groepen niet kunnen uitstaan uit andere wijken

(rivaliteit)?

• Welke positieve en welke negatieve ervaringen heb je opgedaan op straat?

2. Uitsluiting?

Geeft de media een eerlijk beeld over de buitenlanders of niet. Leg uit:

Heb jij te maken gehad met discriminatie thuis, op school en in de openbare ruimte?

Wat vindt jij ervan dat zoveel mensen op Geert Wilders hebben gestemd en dat de PVV nu in de regering zit?

Hebben politie, leerkrachten en instanties positief, negatief of geen oordeel over je klaar staan als zij jou zien?

Hoe verloopt het arbeidsproces?

3. Voldoe jij wel of niet aan de verwachting van de maatschappij/ mainstream?

Aan de hand van een aantal situatie schetsen probeer ik een beter beeld te vormen

Situatie: Stel je gaat naar een uitzendbureau om je in te laten schrijven. Er wordt gevraagd of je wilt plaatsnemen, want je kan niet komen op afspraak. Na jou komt een jongen binnen met een nette broek, overhemd en glimmende puntschoenen. Vervolgens wordt hij eerder geroepen dan jij. Hoe zou je reageren?

4. Heb je wel eens een soortgelijke situatie meegemaakt?

Situatie: Je loopt in de avond snel in de regen met je capuchon op over de Binnenweg. Een ouder stel komt jullie tegemoet lopen. Zij passeren jullie door een grote boog eromheen te lopen en kiezen ervoor om een stuk over de weg te lopen. Zeg jij hier wat van? Wat voor gevoel geeft het je?

5. Heb je wel eens een soortgelijke situatie meegemaakt?

D. School

1. Als kind breng je vele uren per dag door op school, hoe heb je de school doorlopen en ervaren?

Bemoeienis van je ouders richting school

Hebben je ouders jou studiekeuze bepaald? Ja/nee

Helpen met huiswerk? Ja/Nee

Kent mensen die je kunnen helpen met huiswerk? Ja/Nee

Controleert je agenda Ja/Nee

Betalen jou opleiding Ja/Nee

Voert gesprekken met je mentor over je voortgang Ja/Nee

Maakt ruzie met de school als zij het ergens niet mee eens zijn Ja/Nee.

Hebben je ouders jou op de juiste manier gestimuleerd om naar school te gaan Ja/Nee

2. Hoe is je schoolcarrière verlopen?

Wat was je CITO score en hoe is je schoolloopbaan verlopen?

Ben jij een vsv-er en wat is hiervan de reden?

Hoeveel vrienden van jou hebben hun startkwalificatie niet behaald?

Spijbel jij wel eens en wat doe je dan tijdens het spijbelen?

Vind je school belangrijk of zit je op school omdat het moet van je ouders?

Ben je wel eens geschorst of van school gestuurd en waarom?

Maak jij altijd op tijd je huiswerk en kom je voorbereid de klas in. Verschilt dit per vak of per leerkracht?

Als je niet meer naar school gaat wat is de reden hiervan?

3. Hoe heb jij jou tijd op school ervaren (positief/negatief?

Hoe wordt jij door de school (directie en leerkrachten getypeerd).

Moesten je ouders vaak naar school komen vanwege je gedrag?

Hoe gingen jou ouders hiermee om?

Welke negatieve en positieve ervaringen met leerkrachten heb je gehad?

Hoe ga/ging je om met regels die vanuit school worden gesteld?

Spijbelen, schorsen, van school gestuurd?

Met welke type klasgenoten wil je liever niet in je buurt hebben?

Zitten beste vrienden van jou op school of wonen die bij jou in de buurt?

Hoe zou het zijn als al je beste vrienden in een klas zou den zitten?

Wat zouden je ouders ervan vinden als je zou stoppen met school?

Wat zouden de leerkrachten ervan vinden als je zou stoppen op school?

Zat je in de wijk op school?

Situatie: Je zit in de klas en je bent 2 keer gewaarschuwd door de lerares om je mond te houden. Even later wil jij wat vragen en zij negeert jou. Hoe reageer jij?

4. Heb je wel eens een soortgelijke situatie meegemaakt?

E. Drie slotvragen

1. Zijn de werelden waar je werkt/naar school gaat, vrienden en thuis voor jou verschillend?

2. Hoe zie ik dit terug in jouw gedrag. (is er sprake van een werkhouding, rol als zoon of dochter en vriend of vriendin. ?

3. Hoe zie jij je toekomst?

Achtergrond:

Geslacht :

Leeftijd :

Etniciteit :

Aanvangsniveau :

Woonwijk :

Opleiding en werk :

Gezinssamenstelling :

Bijlage 2: De zes “losse” respondenten

De zes “losse” respondenten in dit onderzoek zijn niet in groepsverband geïnterviewd.

Op één Marokkaanse jongen na, zijn vijf vrouwen geïnterviewd. Deze “losse” respondenten kent twee jongeren die niet lijken te functioneren in een straatcultuur (Appie en steffie), één die in verschillende typen peergroups functioneert (Sabrina) en drie, die meer de cultuur van de eigen groep lijken te hebben overgenomen (Nora, J-Liza en Gail).

Tabel: Straatculturele factoren “losse” respondenten: Spaanse pepertjes

|Cosmetische |Typische |Straattaal |Familie/wij-gevoel |Straat- |Hiërarchie |Afzetten |

|Straatcultuur |Ken- | | |waarden | |tegen main- |

| |merken | | | | |stream |

|Nora |Grote bek |Te switchen |Sterk |Over- |- |n.v.t. |

| | | | |genomen | | |

|J-Liza |Grote bek |Idem |Matig |Over- |- |Idem |

| | | | |genomen | | |

|Steffie |Lief/ rustig |Idem |Geen |n.v.t. |- |Idem |

|Appie |Discussies |Idem |Geen |n.v.t. |- |Idem |

|Sabrina |Lief /rustig |Idem |Matig |Geen |- |Idem |

|Gail |Sexy |Idem |Matig |Over- |- |Symbolisch |

| | | | |genomen | | |

Appie ziet zijn vrienden niet dagelijks, vanwege school en kickboksen, waarbij hij bijna iedere dag voor traint. Nora, J-Liza en Gail waren meer geneigd om de cultuur van de straatculturele groepen waarin zij functioneerde over te nemen door vaker in groepsverband op te trekken, voor elkaar klaarstaan (elkaar indekken), vechten en schelden als zij dat noodzakelijk vonden.

Er is geen sprake van criminaliteit en zij zijn ook niet in aanraking gekomen met politie en of justitie. Hosselen komt wel voor onder de vrouwelijke respondenten.

Steffie heeft aangegeven van haar oudere zus te leren hoe zij haren moet vlechten. Haar zus heeft het weekend voor het interview 8 uur besteed om nephaar in te vlechten bij een vriendin. Hier heeft haar zus geld voor gevraagd, dus een hossel.

Nora heeft een WWB uitkering en er is een baby op komst. Zij heeft een relatie met de vader van de baby, maar deze verloopt vol spanning en stress. Zij is thuis en hij gaat vaak stappen en komt ook door de weeks laat thuis. Via een vriend van haar partner heeft zij voor zo lang het duurt illegaal werk gevonden. Zij heeft een telefoon in handen gekregen en een hele tas vol met simkaarten. Vanuit iedere simkaart moet er naar een bepaald nummer een sms worden gestuurd, per simkaart verdiende zij 25 euro cent.

Nora “(…) Alle kleine beetjes helpen nu en ik verdien nu veel meer dan de vorige keer, want ik weet hoe ik het nu beter kan aanpakken. Ik heb gewoon een extra telefoon gevraagd”

Nora is weggelopen van huis, heeft geen contact met het thuisfront en woont samen met een Kaapverdiaan. De Marokkanen op straat die haar kennen keuren het niet goed, zij wordt boos aangekeken en / of uitgescholden. Nora geeft aan niet bang te zijn, de Marokkaanse jongens schelden voornamelijk door hoer te zeggen, waarop zij zegt wel eens te hebben geantwoord: “Je moeder”.

Sabrina daarentegen functioneert in verschillende typen cliques, die niet samenkomen. De cliques behoren tot verschillende crowds. Een peergroup vanuit de straat en een peergroup van meiden die naar de universiteit gaan. De etnische achtergrond van haar vrienden zijn verschillend, behalve autochtonen.

Drie van de vijf vrouwen (Nora, J-Liza en Gail) functioneren in een cosmetische straatcultuur, waarbij vrienden vaak even belangrijk of belangrijker zijn dan familie.

Deze drie vrouwen zijn tevens moeder. Opvallend is dat tienermoeder zijn bij deze meiden van de straat gepaard gaat met een kentering. Zij zijn erop gericht om succesvol te zijn in het volgen van de dominante instituties zoals van onderwijs en werk. Daarnaast vindt er ook een verandering plaats in de peergroup, zij maken een overstap naar een clique behorend tot een niet straatculturele crowd. Nora geeft aan dat er bijna geen contact is met de beste vriendinnen en Gail geeft aan na de zwangerschap met andere mensen om te gaan, dan voor haar zwangerschap. Zij hebben de cultuur van de straatculturele groep achter zich gelaten en vinden aansluiting met gelijkgestemden.

Onder de mannelijke respondenten in de straatculturele vriendengroepen zijn ook vaders. Uit peergroup II Carlos en groep III Wesb en Ed.

Ed, uit de cosmetische straatculturele groep is de enige die dezelfde kentering heeft meegemaakt. Nadat hij vader werd, was hij minder vaak met zijn vrienden. Tijdens onderlinge conversatie heeft hij duidelijk gemaakt dat hij moet werken om voor zijn “kleine” te zorgen. Hier werd door de groep positief op gereageerd, dus een legitieme reden voor de MJ’s. Carlos en Wesb hebben de straatcultuur meer eigen gemaakt, vaderschap leidt niet tot gedragsverandering op het gebied van onderwijs en werk, vanwege de komst van een baby.

De zes “losse” respondenten hebben de minst hete pepernaam toegewezen gekregen, de Spaanse pepertjes, die in vergelijking met de andere vriendengroepen snel uitgedoofd is.

Bijlage 3: Straattaal

Hieronder volgen een aantal opmerkelijke en/of veel gebruikte woorden met hun betekenis.

Straattaal Betekenis

Doekoe Geld

Kaka Walgelijk

Froes Gefrustreerd

Schuren Dirty dancing

Tfoe Arabisch geluid voor minachting

Trjoeri Surinaams geluid voor minachting

Papie Kerel

Weet je Is een stop woord en komt vaak achter een zin.

Mattie/Mos Vriend

Popo/skowtu Politie

Conduku Conducteur

Wierie Wiet

Batra Sterkedrank

Pokku Muziek

Chimeid/Mittie/Sma Meisje/Vrouw

Tori Verhaal

Lusu Weg gaan

Later Gedag zeggen

Naki Slaan

Fiti Gevecht

Law Te gek

Phona Telefoon

Switi Lekker

Connect Elkaar ontmoeten

Bijlage 4: Schoolgerelateerde factoren individuele respondenten

Tabel: Schoolgerelateerde factoren groep I: De Ajoma’s

|school |Aanvangs- |Schoolloop- |Startkwalificatie |Manier van |Schooltegen- |

| |niveau |baan/werk | |Lesgeven |cultuur |

|Wes |Mavo/havo |Ongeschoold werk |Niet behaald |Negatief |Sterk |

|Petje |VMBO |Geen baan |Niet behaald |Negatief |Sterk |

| |(basis/kader) | | | | |

|Brian |Havo |Geen baan |Niet behaald |Negatief |Sterk |

Tabel: Schoolgerelateerde factoren groep II:Alataka’s

|schoolcultuur |Aanvangs- |Schoolloop- |Startkwalificatie |Manier van |Schooltegen- |

| |niveau |baan/werk | |lesgeven |cultuur |

|Carlos |VMBO |Geen werk |Niet behaald |Negatief |Sterk |

|Alo |Havo |Geen werk |Niet behaald |Matig |Matig |

|Joeni |Mavo |Geen werk |Behaald |Tevreden |n.v.t. |

Tabel: Schoolgerelateerde factoren groep III: Madamme Jeanette’s

|schoolcultuur |Aanvangs- |Schoolloop- |Startkwalificatie |Manier van |Schooltegen- |

| |niveau |baan/werk | |Lesgeven |cultuur |

|Demo |VWO |Volgt opleiding HBO |Nog niet behaald |Negatief |Matig |

|Nex |Mavo |Geen werk |Niet behaald |Zeer negatief |Sterk |

|Jack |VMBO |Volgt opleiding MBO |Nog niet behaald |Zeer negatief |Matig |

|Wesb |VWO/ |Geen werk |Behaald |Matig |Matig |

| |gymnasium | | | | |

|Joe |VMBO |Laatste jaar |Nog niet behaald |Matig |n.v.t. |

| |(theoretisch) |VMBO | | | |

|Maiky |VMBO |Geen werk |Niet behaald |Negatief |Sterk |

| |(theoretisch) | | | | |

|Ed |VMBO |Werk/ opleiding |Nog niet behaald |Normaal |Matig |

|Wendy |Mavo |Volgt opleiding MBO |Behaald |Normaal |N.v.t. |

Tabel: Schoolgerelateerde factoren: zes “losse” respondenten de Spaanse pepertjes

|schoolcultuur |Aanvangs- |Schoolloop- |Startkwalificatie |Manier van |Schooltegen- |

| |niveau |baan/werk | |Lesgeven |cultuur |

|Nora |Havo/VWO |WWB uitkering |Niet behaald |Matig |Sterk |

|J-Liza |Havo |Goede baan |Niet behaald |Negatief |Matig |

|Steffie |VMBO |Volgt opleiding MBO |Behaald |Positief |n.v.t. |

| |(basis/kader) | | | | |

|Appie |Mavo/Havo |Volgt opleiding HBO |Behaald |Matig |n.v.t. |

|Sabrina |Havo/VWO |Havo 4 +5 |Volgt opleiding |Matig |n.v.t. |

|Gail |Mavo |Werk |Behaald |Matig |n.v.t. |

-----------------------

[1] Het socialisatieproces zorgt ervoor dat de mens aan zijn cultuur wordt geïntroduceerd. Dit proces ondergaat een zorgafhankelijke baby tot het moment dat hij of zij zich ontpopt tot een zelfbewuste persoonlijkheid met kennis en vaardigheden vanuit de cultuur waarin hij of zij is geboren (Giddens 1997: 25).

[2] De gemeenschappelijke huidige gedachten van de meerderheid, de heersende stroming/norm, het tegenovergestelde van een subcultuur.

[3] Ik hanteer de Engelse term peergroup, omdat zowel in de Engelstalige als Nederlandstalige literatuur de leeftijdsgenoten van jongeren met wie zij zich verbonden voelen, wordt aangeduid.

[4] Het proces waarbij het hulpeloze kind langzamerhand middels opvoeding, school en leeftijdgenoten een zelfbewustzijn ontwikkelt en stap voor stap de gewoonten van zijn cultuur verwerft en tal van vaardigheden onder de knie krijgt (Giddens 1997).

[5] In het kader van dit scriptieonderzoek wordt de definitie van normen gehanteerd van Liefbroer & Dykstra (2000). Er is sprake van normen als het individu door sancties wordt getroffen indien hij of zij niet Ik overeenkomstig de beelden handelt.

[6] Heeft te maken met hoe lekker, leuk, aantrekkelijk of nuttig iets wordt gevonden (Van Essen & Schouwenburg 2006)

[7] Enerzijds wordt hiermee bedoeld dat de collectieve beelden omtrent de levensloop steeds meer hun bindende, normatieve karakter hebben verloren. Anderzijds geeft het begrip individualisering aan dat er een ideologie is ontstaan dat individuen zelf verantwoordelijkheid dragen voor hun levensloopkeuzes en daarover zelf, zonder tussenkomst van anderen, beslissen (Beck & Beck-Gernsheim (1996) in

Liefbroer & Dykstra 2000: 25)

[8] In deze scriptiecontext is hierbij sprake van: aanpassen aan de eisen die de omgeving stelt (Pels et al 2009)

[9] Lichaamstaal

[10] Een ander woord voor instrumenteel in combinatie met agressie is doelgericht. Instrumentele of doelgerichte agressie is vaak met opzet.

[11] Het aannemen van een slachtofferrol

[12] Het onderzoek van Gomperts (2005) maakt het begrip compartimentalisering inzichtelijk, vanwege onderzoek naar het psychische vermogen tot georganiseerd massaal geweld.

Psychoanalytici veronderstellen dat het naast elkaar bestaan bij één en dezelfde persoon van extreem tegengesteld gedrag mogelijk wordt gemaakt en in stand gehouden wordt door een proces dat wordt aangeduid met de termen splitsing, splijting of compartimentalisering (Gomperts 2005: 182).

[13] Een automatische, buiten het bewustzijn functionerende vaardigheid (Gomperts 2005).

[14] Dissen in de straatcultuur is op een satirisch wijze over iemand uitlaten.

[15] In dit scriptieonderzoek wordt met de term transitie de status bedoeld, dat aangeeft op welk punt in de levensloop een persoon zich bevindt. Transitie geeft de overgang van de ene positie naar de andere aan (Liefbroer & Dykstra 2000: 20).

[16] Bij de baggy kledingstijl hangt de kruis van de broeken verder naar beneden en hebben de T-shirts, truien en vesten een lange lengte (boven de knie).

-----------------------

Situatie: Het is zaterdagmiddag rond 17.00 uur en jij staat met een groep vrienden buiten in de buurt van het Adrianaplein. Een andere groep jongeren zijn luidruchtig op een plein aan het voetballen. Zij komen een aantal man te kort en jullie doen mee.

Spanning voor het spel wordt steeds groter en uit boosheid zegt een tegenspeler tegen jou, vanwege balverlies ‘ Je moeder’. Hoe regeer jij?...........

Situatie is geëscaleerd in een vechtpartij, politie wordt door buurtbewoners ingeschakeld.

Politie stelt je ouders hiervan op de hoogte, hoe zullen je ouders reageren?........

Situatie: Je bent 15 jaar en je zegt op een zondagmiddag tegen je ouders dat je later thuiskomt en dan huiswerk zal gaan maken. Je komt pas de volgende ochtend thuis. Hoe wordt jij door je ouders gestraft?......

Hoe werd er gestraft?...

Situatie: Het is super gezellig op een feest en je bent meisje aan het versieren. Je ziet dat een van je vrienden op het punt staat om te vechten, wat doe jij?

Heb jij zelf een soortgelijke situatie meegemaakt?

Situatie: Feest van hierboven is om 06.00 uur afgelopen. Situatie is net niet uitgedraaid op een vechtpartij en je hebt heerlijk gefeest. Je staat 15 meter van de plek na te kletsen met je vrienden en lopen naar een shoarma tent. Politie stapt uit het busje met een hond en zegt dat jullie moeten doorlopen en niet mogen samenscholen. Wat zal de reactie zijn vanuit de groep en die van jou.

Heb jij zelf een soortgelijke situatie meegemaakt?

Wat is volgens jou de eerste indruk die de politie, leerkrachten en instanties hebben als zij jou voor het eerst zien?

Hoe zou jij reageren als jij opmerkt dat mensen in de tegemoetkomende richting jou en je vrienden zonder enige aanleiding uit de weg gaan?

Is het straatleven een fase of eens van de straat altijd van de straat en ga je op je 60e ook naar café Nelis?

Maken je ouders ruzie met de school als jij aangeeft ten onrechte te zijn benadeeld?

Een bepaald vak op school ben je echt slecht in. Ga jij naar iemand voor hulp, zo ja, wie dan?

Scriptie Sociologie: GVB 2011

Vivian Deborah Coëlho

................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download