Pincode 3 vmbo kgt



|Geld genoeg? |1 |

Herhalingsopgaven

Paragraaf 1.1

H1 D (Er bestaan ook (herdenkings)munten van € 5, maar die zijn vrijwel niet in omloop.)

H2 a juist

b onjuist

c juist

d juist

H3 a Een wettig betaalmiddel is geld waarmee je volgens de wet/(overheid) mag betalen.

b Goed zijn onder andere: ABN/AMRO, Rabobank, Fortis, SNS, ING, Postbank, ASN, Triodos, Regiobank. Ook goed: Turkse banken Yapi Kredi Bank en DHB Bank.

d Zij hebben niet voldoende wisselgeld in kas, of ze vertrouwen er niet op dat die briefjes echt zijn.

e Eigen antwoord. Briefjes van € 100 en € 200 zijn wettige betaalmiddelen, maar het kan voor een winkelier erg lastig zijn om wisselgeld terug te geven als een heel klein bedrag wordt afgerekend (denk aan een snackbar of in de kantine).

H4 a Je krijgt terug €50 – € 36,40 = € 13,60.

b Eén briefje van € 10, één € 2 munt, één € 1 munt, één € 0,50 munt en één € 0,10 munt. Dat is snel, makkelijk, het wisselgeld raakt niet te snel op.

c Met bankpas en pincode en met chippas.

H5 a Bankpas/Pinpas – geldautomaat

b Chippas

c Betaalautomaat

H6 € 2,09 Berekening: (€ 2,45 + € 1,90 + € 1,85 + € 2,15 =) € 8,35 / 4 = € 2,0875.

H7 Voordelen: snel betalen, handig, makkelijker bewaren dan een dikke portemonnee, neemt weinig ruimte in, je kunt er op veel plaatsen mee betalen, als het gestolen wordt ben je alleen het bedrag kwijt dat erop staat.

Nadelen: je kunt er niet overal mee betalen, is niet bedoeld voor grote bedragen (vanaf ongeveer € 50), je moet eerst opladen, je bent het geld al kwijt door het opladen voordat je iets gekocht hebt, als de chippas gestolen wordt, ben je het tegoed kwijt, het plastic kan kapot gaan.

H8 C

H9 B

H10 Biljetten van € 50, € 100 en € 200 zijn wettige betaalmiddelen. Een winkel is verplicht ze aan te nemen. Veel winkels hebben echter een sticker op de deur: Wij accepteren geen biljetten van € 100, € 200 en € 500 (uitgegeven door Platform Detailhandel Nederland). Veel consumenten houden hier rekening mee. De Nederlandsche Bank adviseert winkeliers om drie detectiemethoden te gebruiken om valse biljetten te onderscheppen: UV-lamp, infraroodapparaat en vergrootglas. Ook het kijken, kantelen en voelen van het biljet wordt aangeraden.

H10 a Voordelen: Een eigen munt kan de mensen in het dorp een goed gevoel geven. Mensen gaan misschien méér spullen in hun eigen dorp kopen, die ze met hun ‘eigen’ munt betalen. Als de euro minder waard wordt, hoeft de deuro niet minder waard te worden. Nadelen: Er komen veel verschillende muntjes in je portemonnee, sommige winkels accepteren misschien de deuro niet, de bank doet niet mee met de deuro, er is dus alleen maar chartaal geld van de deuromunt.

b Mensen moeten vertrouwen hebben dat ze met de munt kunnen betalen.

c Eigen antwoord. Mensen kunnen de prijs in deuro omrekenen naar de waarde in euro en zullen ontdekken dat de melk 5 x zo duur is geworden.

H11 A

H12 a De boeken kosten samen € 18,90. € 8,90 moet je bijbetalen.

b Een boekenbon is geen wettig betaalmiddel. Winkels hebben met elkaar afspraken gemaakt over waardebonnen, zoals Iris-bon, cadeaubon, boekenbon. Andere winkels hoeven deze bonnen niet te accepteren als wettig betaalmiddel.

c € 20 – € 18,90 = € 1,10. Je krijgt € 1,10 terug.

Paragraaf 1.2

H13 a salaris

b uitkering, inkomen

c loon in natura

H14 Antwoord D is goed. € 12 × 52 + € 35 × 7 = € 624 + € 245 = € 869

H15 Marc ontvangt € 6 × 52 = € 312 per jaar, Hassan € 24 × 12 = € 288. Marc ontvangt meer zakgeld.

H16 a € 100

b € 4

c € 34

d € 8

H17 B

H18 Eigen antwoord. Mogelijke argumenten: ik moet een half jaar sparen om een jas te kunnen kopen, ik kan er niet van rondkomen, anderen krijgen ook meer.

H19 Op het raam hangt een sticker: hier worden bedragen afgerond. Betaal je contant, dan wordt het eindbedrag afgerond tot een bedrag dat eindigt op 5 cent of 0 cent. De winkelier heeft daardoor geen muntjes van 1 en 2 eurocent in de kas. Als je betaalt met pinpas of chippas, wordt het bedrag niet afgerond.

H20 Tatjana verdient per jaar € 15 × 52 = € 780 zakgeld, € 95 × 12 = € 1140 kleedgeld

€ 450 vakantiewerkloon en € 25 × 52 = € 1.300 met haar baan.

Dat is € 3.670 per jaar : 12 = € 305,83 per maand gemiddeld.

H21 Je kunt bezittingen hebben of geld: bezittingen hebben waarde, je kunt ze verkopen of verhuren (bijvoorbeeld een huis). Geld kun je op de bank zetten en zo rente ontvangen. Dit is ook inkomen.

H22 Denk aan zakgeld, kleedgeld, geld van een baantje, geld bij verjaardagen, enzovoort.

H23 a Jaarsalaris van John is € 1.026 × 12 = € 12.312. 8% hiervan is € 984,96.

b John verdient € 12.312 : 52 = € 236,77 per week.

c Het vakantiegeld wordt eenmaal per jaar, meestal in mei, betaald.

H24 A

H25 a onjuist

b onjuist

c juist

H26 Opbrengst week 1: € 37,50, week 2: € 75, week 3: € 25. Gemiddelde opbrengst per week is € 137,50 / 3 = € 45,83.

Paragraaf 1.3

H27 Antwoord A is het beste omdat zowel overzicht, uitgaven als inkomsten worden genoemd:

antwoord D is geen goede omschrijving, maar wel een mogelijk doel van een begroting.

H28 a Incidentele uitgaven zijn uitgaven die je niet vaak doet, of onregelmatig.

b Voorbeelden zijn reparaties, vervanging van kapotte apparaten, of een grote aanschaf zoals auto, brommer, koelkast, computer.

c Dagelijkse uitgaven zijn geen incidentele uitgaven omdat je dagelijkse uitgaven vaak doet en in de meeste gevallen regelmatig: je moet elke dag eten dus minstens een keer per week boodschappen doen.

H29 a Amadou moet € 879 : 4 = € 126 per jaar reserveren (afronding van € 125,57)

b De prijs van een televisie kan omhoog gaan: dan komt hij tekort.

c Amadou heeft dan slechts € 630 gereserveerd: dat is te weinig voor een nieuwe televisie.

d Als hij een nieuwe televisie wil kopen, heeft hij niet zomaar geld om een nieuwe te kopen.

H30 a Als je weet hoe lang een auto ongeveer meegaat, kun je geld reserveren.

b Wegenbelasting, verzekering, brandstof en onderhoud.

c Wegenbelasting en verzekering zijn vaste lasten, omdat ze regelmatig terugkomen en je ze van tevoren weet. Brandstof: dit kunnen vaste lasten zijn, als je van tevoren al weet hoeveel brandstof je nodig hebt, maar het kunnen ook incidentele lasten zijn, als je nog niet weet hoeveel kilometer je gaat rijden. Onderhoud is een incidentele uitgave.

H31 a De begroting van Hans zou er zo uit kunnen zien:

|Inkomsten | |Uitgaven | |

|salaris |€ 1.144 | | |

| | |huur |€ 450 |

| | |energie en water |€ 134 |

| | |verzekeringen |€ 46 |

| | |gemeentebelasting |€ 23 |

| | |telefoon, abonnementen |€ 56 |

| | |sparen |€ 200 |

| | |dagelijkse uitgaven |€ 235 |

Let op dat er zowel inkomsten als uitgaven in de begroting staan. Hans moet ook eten en drinken, er moet dus ook een post voor dagelijkse uitgaven in staan.

b Na alle vaste lasten blijft er € 435 over, waarvan Hans € 200 wil sparen. Dit betekent dat hij € 235 heeft voor dagelijkse uitgaven: dat is zowel eten en drinken als bijvoorbeeld kleding en schoenen. Het NIBUD heeft een budgetplanner ontwikkeld, beschikbaar via de website. Voor een éénpersoonshuishouden (inkomen € 1.144, huur € 450) geeft het NIBUD een gemiddeld bedrag aan van € 259 voor huishoudelijke uitgaven (inclusief kleding, voeding, persoonlijke verzorging). Hans zal zijn best moeten doen om minder dan dat gemiddelde bedrag uit te geven.

c Als Erika bij hem komt wonen, gaan sommige bedragen op de begroting veranderen.

Ze gebruiken samen meer energie en water, misschien veranderen ook de telefoonrekening, gemeentebelasting en abonnementen, de dagelijkse uitgaven gaan ook omhoog (meer eten en drinken). Aan de andere kant kan Erika ook zelf een salaris inbrengen: er komen dan ook meer inkomsten bij.

H32 B

H33 a Als Robert geld reserveert, kan hij reparaties van zijn computer of auto betalen, of een nieuwe auto of computer kopen als dat nodig is. En als hij reserveert, kan hij zien of hij zelf een huis kan huren of kopen.

b Robert woont goedkoop, dus hij houdt geld over. Roberts ouders willen misschien een nieuwe auto of computer betalen als die stuk gaat.

H34 Dagelijkse uitgaven: eten, drinken, persoonlijke verzorging, kleding

Vaste lasten: energie en water, woonkosten, verzekeringen, telefoon, abonnementen, contributies

Incidentele uitgaven: grote uitgaven

H35 D

H36 a Incidentele uitgaven

b Vaste lasten

c Vaste lasten (jaarlijks betekent dat je er elk jaar op kunt rekenen, het is een terugkerende uitgave). Eventueel incidentele uitgaven, met een goede motivering zoals verandering van sport.

Paragraaf 1.4

H37 a sparen voor een doel

b sparen voor de rente

c sparen voor onvoorziene uitgaven

H38 Antwoorden B, C en D zijn goed.

H39 1 betaal 2 hoger 3 rente 4 spaart 5 inkomsten

H40 Jongeren lenen bij vrienden of familie. Sommige jongeren hebben schulden doordat ze veel geld uitgeven, bijvoorbeeld aan mobiel internetten, waarbij later pas een rekening komt.

H41 a Jason krijgt 3% van € 5.000 + 3,75% van € 2.500 = € 243,75.

b Het antwoord is het bedrag van antwoord a + de helft van 3,75% van € 5.000 =

€ 243,75 + € 93,75 = € 337,50.

H42 a 9% van € 1.500 = € 135.

b Als ze niet aflost en ook geen rente terug betaalt, wordt de schuld groter omdat de rente erbij komt.

c Ze moet dan 30 maanden aflossen: dat is twee en een half jaar.

d Het is slim om ook rekening te houden met de rente, maar het bedrag aan rente neemt wel af als Carmen maandelijks aflost.

H43 De looptijd van een grote lening (bijvoorbeeld hypotheek) is heel lang. Voor een bank is dat gunstig, want die weet heel lang van tevoren door wie en hoeveel geld geleend is. Daarom is de rente iets lager. Meestal spreekt de bank met degene die leent af, dat de bank het huis mag verkopen als de lener zijn verplichtingen aan de bank niet nakomt. Zo heeft de bank extra zekerheid bij een hypotheek. Auto’s worden sneller minder geld waard. Daarom zal de bank een lagere rente rekenen voor de lening voor een huis.

H44 Banken zijn verplicht hun spaarrentes te publiceren. Je kunt ze vinden in kranten, op internet en bij de bank zelf. De spaarrentes zijn wel heel verschillend, omdat de spaarrekeningen vaak verschillende voorwaarden hebben.

H45 Ze kunnen het product eerder gebruiken dan wanneer ze eerst moeten reserveren of sparen.

H46 Eigen antwoord

H47 Eigen antwoord

H48 a € 243 per maand

b € 243 × 60 = € 14.580

c 72 maanden × € 213 = € 15.336, 48 maanden × € 290 = € 13.920

d € 15.336 – € 13.920 = € 1.416

e Eigen antwoord

Extra opgaven

E1 Het NIBUD doet onderzoek naar budgetten (inkomsten en uitgaven) van mensen. Een voorbeeld daarvan is het jaarlijkse Scholierenonderzoek. Het NIBUD geeft ook voorlichting over hoe mensen verstandig met geld kunnen omgaan.

E2 a € 45 (30% van € 150)

b (84 : 150 × 100 =) 56%

c € 21

d 13 maanden (€ 560 / € 45 = 12,4) moet Jeroen sparen.

E3 a Sparen voor de rente bij een bank; sparen voor een doel; sparen voor onverwachte uitgaven.

b Eigen antwoord, bijvoorbeeld sparen voor een scooter op een spaarrekening met rente.

c Je kunt rekenen met spaarbedragen, bijvoorbeeld uitrekenen hoeveel spaargeld je hebt.

E4 a Nee. Inkomsten februari: € 1.454,50, uitgaven € 1.474,50. Er is een tekort van € 20.

b

|Inkomsten | |Uitgaven | |

|loon |€ 1.450 |huur |€ 396,50 |

| | |energie |€ 87 |

| | |gemeentebelastingen |€ 145 |

| | |huishoudgeld |€ 520 |

| | |abonnementen |€ 70 |

| | |kleding |€ 120 |

| | |reservering |€ 111,50 |

c Toelichting: De inkomsten zijn in de begroting van maart wel voldoende voor de uitgaven. In het algemeen krijg je op een spaarrekening maar één keer per jaar rente uitgekeerd, dus die post is weggelaten. Ook de post mobiele telefoon is weg, want dat is een incidentele uitgave.

E5 a ABC en D kunnen alle inkomsten zijn. Huur is een inkomen als je iets verhuurt, rente kan een inkomen zijn als je geld hebt uitgeleend en iemand betaalt je daarover rente.

b C en D kunnen uitgaven zijn voor consumenten.

E6 De bank loopt het risico dat het geld niet (op tijd) wordt terugbetaald.

E7 a Het gaat om een webpoll, er zijn mogelijk reacties bij die niet geldig zijn.

b Bijvoorbeeld niet meteen als je geld uitgeven, sparen voordat je iets koopt.

c Bijvoorbeeld door zak/kleedgeld te geven, door zelf een goed voorbeeld te geven. Bijvoorbeeld het maken van een huishoudboekje zoals Tim (ING) of AFAS Jong (Rabo). Hiervoor is wel een bankrekening nodig.

E8 a € 45,50 : € 1.300 × 100 = 3,5, Justin krijgt 3,5% rente.

b € 54 : € 1.800 × 100 = 3, Bianca krijgt 3% rente.

c Bianca krijgt wel een hoger bedrag aan rente, maar geen hogere rente. Justin krijgt dus meer rente (een hoger rentepercentage).

E9 a (€ 23.500 – € 5.500) : 5 = € 3.600 per jaar

b € 3.600 : € 23.500 × 100 = 15,32%

c € 5.500 : € 23.500 × 100 = 23,40%

Rekenen

1 a € 455

b € 1.700

c € 57,38

d € 427

2 a € 17,50

b € 750

c € 287,55

d € 105

3 C

4 Ab kreeg 6,7% korting.

5 a € 42

b € 540

c Gerard krijgt meer rente omdat zijn spaarbedrag veel groter is.

6 a Als € 650 4% is, dan is 1% € 650 : 4 = € 162,50. Dit bedrag is 1% van het totaalbedrag dat Laila nodig heeft. Dan is het totaalbedrag € 162,50 × 100 = € 16.250. Dit klopt:

€ 650 : € 16.250 × 100 = 4(% rente).

b 3 maanden is een kwart jaar, dus het bedrag moet dan vier keer zo groot zijn:

€ 16.250 × 4 = € 65.000.

c Uitgaande van het antwoord bij a: € 650 is 2,5%, dan is 1% € 650 : 2,5 = € 260, het bedrag moet dan 100 × € 260 = € 26.000 zijn. Uitgaande van het antwoord bij b: als Laila dit bedrag in drie maanden wil krijgen, moet ze een totaalbedrag hebben van € 104.000.

7 a Aziz verwacht een stijging van € 207.000 naar € 250.000, een stijging met € 43.000 ofwel een stijging van meer dan 20% (20,8%).

b € 30.000 : € 207.000 × 100 = 14,5%.

c € 45.000 : € 250.000 × 100 = 18%

d Aziz moet een goede reden hebben om zoveel meer winst te verwachten: bijvoorbeeld een heel mooi nieuw product, of een enorme toeloop van nieuwe klanten.

8 a € 8.800

b 30% van € 8.800 = € 2.640

c € 3.960. Berekening: 3% van € 220.000 is € 6.600, en € 6.600 - € 2.640 = € 3.960.

9 a € 19.560 × 1,08 = € 21.124,80

b (Nieuw loon: € 19.560 × 1,02 = € 19.951,20) € 19.951,20 × 1,08 = € 21.547,30

c Het verschil is € 22.000 – € 21.547,30 = € 452,70.

Dit is € 452,70 : € 21.547,30 × 100 = 2,1% meer loon dan in haar oude baan.

10 € 15. Berekening: 7% van € 1.500 is € 105 per jaar. 6,5% van € 1.500 is € 97,50 per jaar. Het gaat om 2 jaar, bij bank 1 betaalt hij € 210, bij de nieuwe bank € 195, het verschil is

€ 210 – € 195 = € 15.

11 a € 902. Berekening: samen verdienen ze 3 x € 1131 = € 3.393. Irmi verdient dan

€ 3.393 - € 1.115 - € 1.376 = € 902.

b Ilse verdient € 16 minder dan het gemiddelde, dat is € 16 / € 11,31 (dat is 1% van het gemiddelde) = 1,4%. Renée verdient € 245 meer, dat is € 145 / € 11,31 = 21,6%. Irmi verdient € 229 minder, dat is 20,2%.

12 a € 105.

b 31,7% (€ 496 / 15,63 = 31,733%)

c 20,5% (€ 320 / 15,63 = 20,473%)

13 a Ze werkt tot de kranten bezorgd zijn en wordt per krant, niet per uur betaald.

b Als ze alle kranten in 1 uur bezorgt, ontvangt ze € 2,50 / 50 = € 0,05 per krant.

c 15 / 50 x 100% = 30%

d 15 kranten x € 0,05 = € 0,75. Het zusje vraagt minder dan € 0,05 per krant, dat is gunstig

14 € 16,24

15 B Berekening: 1,7% van € 5.000 = € 85 + 3,2% van € 12.867 = € 411,744

16 a Plan Rashida levert € 3.000 op. Plan Bjorn kan € 5.000 opleveren het bedrijf. Plan Eva levert € 5.000 op plus eventueel nog meer winst. Plan Marloes kan € 6.000 opleveren.

b De plannen van Bjorn en Marloes hebben het risico dat het met de aandelen of met de verhuur niet goed gaat, maar het zou ook nog meer kunnen opleveren als het erg goed gaat. Het plan van Rashida is een veilig plan maar levert minder op dan de andere plannen beloven. Het plan van Eva kan ook veel opleveren, maar de vraag is of zij inderdaad 5% rente kan betalen.

c Eigen antwoord met berekening en toelichting.

17 a € 5.740 Berekening: 8,2% x € 10.000 x 7 jaar = € 820 x 7 = € 5.740

b 7 x 12 maanden = 84 maanden

c € 15.740 / 84 = € 187,38

d Eigen antwoord

18 € 20 / € 120 x 100% = 16,7%

................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download