Literatuurdossier Nederlands 2007: - XS4ALL



Literatuurdossier Nederlands 2007[1]:

1315, Borchgravinne van Vergi 2

1654, Lucifer, Vondel*’ 4

1833, Jaromir, Staring* 9

1887, De kleine Johannes, Frederik van Eeden 11

1933, Kaas, Willem Elsschot 16

1938, Karakter, Bordewijk 19

1966, Nooit meer slapen, Willem Frederik Hermans 22

1973, Motet voor de kardinaal, Theun de Vries* 25

1978, Een vlucht regenwulpen, Maarten ’t Hart 28

1992, Ontdekking van de hemel, Mulisch*’ 31

1995, De kleine blonde dood, Boudewijn Büch*’ 44

1997, Hemel van Hollywood, Leon de Winter’ 51

1998, Hart van Steen, Dorrestein 55

2001, Passievrucht, van Loon 57

DE BORCHGRAVINNE VAN VERGI

Schrijver onbekend

Geschreven in de 14e eeuw,

voltooiing 24 mei 1315

Samenvatting

De burggravin van Vergi heeft een buitenechtelijke relatie met een knappe ridder. Zij ontmoeten elkaar elke avond in de boomgaard die naast de kamer van de burggravin ligt. Ze stuurt dan haar hondje vooruit als teken aan de ridder dat ze alleen in haar kamer is en dan brengen zij de nacht samen door. De ridder is een gewaardeerd man bij het hertogelijk hof en de hertogin is dan ook erg weg van hem. Ze laat dat ook aan hem merken maar hij gaat niet in op haar avances. Zij voelt zich erg beledigd door deze afwijzing en zegt tegen haar man, de hertog, dat het andersom is, dat de ridder geprobeerd heeft haar te verlijden, en nu wil ze dat hij wordt verbannen. De hertog gaat met de ridder praten en deze vergaat van angst en verdriet bij de gedachte dat hij dan ook zijn geliefde burggravin van Vergi niet meer kan bezoeken als hij het land uit moet. De hertog heeft gemerkt dat de ridder altijd zo opgewekt is en is er van overtuigd dat hij verliefd is, op zijn vrouw nog wel want dat is wat zij vertelde. De ridder is zeker verliefd, verteld hij, maar hij kan niet vertellen op wie omdat zij getrouwd is en zij beide dan zeker gestraft zullen worden. De hertog zegt dat hij hem kan verrouwen en dan vertelt de ridder over zijn liefdesrelatie met de burggravin. De bruggravin van Vergi is de nicht van de hertog en deze wil graag mee naar een van de afspraakjes tussen haar en de ridder als bevestiging van het hele verhaal. Hij mag mee en ziet met eigen ogen hoe zij elkaar kussen in de boomgaard en daarna in de kamer van de gravin verdwijnen.

Bij thuiskomst is de hertogin woedend dat haar man de ridder niet het land uit heeft gezet en eist dat hij verteld met wie deze ridder dan een verhouding heeft. Hij vertelt het haar, maar op een voorwaarde: als ze het ooit aan iemand anders zegt, zal hij haar vermoorden.

Dan op een hofdag, kan de hertogin toch niet haar mond houden en verteld aan de burggravin, die daar ook aanwezig is, dat zij afweet van haar grote geheim. Zij is nu zo teleurgesteld dat de ridder er met iemand over heeft gesproken dat zij sterft aan een gebroken hart. Een meisje ziet dit allemaal gebeuren en vertelt het aan de ridder. De ridder voelt zich daardoor weer schuldig en grijpt een zwaard en steekt zichzelf neer.

Het meisje dat daar nog is gaat angstig naar de hertog en vertelt hem alles. Deze neemt hetzelfde zwaard en vermoordt daarmee zijn eigen vrouw omdat ze niet haar mond kon houden.

Personages

De ridder

Hij is een edele man die veel voor heft hof doet. Hij bemint weliswaar een getrouwde vrouw maar geeft niet ook nog eens toe aan de toespelingen van de hertogin, hij gaat helemaal voor de Burggravin van Vergi. Hij houdt zoveel van haar dat hij zelfs nog liever hun relatie bekend maakt dan dat hij moet vertrekken uit het land en haar dus nooit meer kan zien.

De hertogin

De hertogin is een zeer egocentrische vrouw. Ze wil kosten wat het kost de liefde van de ridder krijgen en als hij dan niet wil, dan maakt ze hem zwart. Ze is erg jaloers en gunt de ander geen liefde en blijdschap toe. ze denkt alleen maar aan zichzelf en komt er uiteindelijk ook gewoon rond voor uit dat ze haar man wil bedonderen terwijl hij net nog voor haar met de ridder was gaan praten. Als ze uiteindelijk ook nog te weten komt met wie de ridder een relatie heeft, laat ze dat met genoegen blijken aan de Burggravin ven Vergi, zodat deze sterft aan haar verdriet.

De hertog vindt het ook vreselijk dat zijn vrouw door hem is gestorven en hij onderneemt een kruisvaart. Hij laat al zijn geloof en aanzien achter zich en gaat zich geheel wijden aan het geloof. Hij vaart naar het Heilige Land en sluit zich daar aan bij de Tempeliers.

Het soort boek

De borchgravinne van Vergi is een hoofse ridderroman omdat de ridder de gravin ontzettend bemint. De liefde is heel diep en zij kan dan ook sterven aan een gebroken hart: ‘Hierna sloeg de edele vrouw haar armen om haar borsten en zei: “liefste, ik beveel je aan in de genade van onze Heer.” Toen zuchtte ze van smart. Ze kneep haar armen toe, haar hart brak en ze stierf daar op het bed, echt waar.’ (blz. 43).

Het verhaal is afkomstig uit Bourgondie, Frankrijk.

Lucifer

Vondel

Thema

De hoofdpersoon van dit drama streeft naar geluk, althans naar datgene wat hij als geluk beschouwd. Daarin wordt hij gestuurd door eigenschappen en omstandigheden die naar de ondergang voeren. Zielsprocessen betekenen strijd, de hoofdpersoon beweegt zich tussen geluk en ongeluk, in op- en neergang. De 'Lucifer' behandelt de val der engelen en der mensen en zinspeelt op de komst van Christus.

Inhoud

1ste bedrijf

expositie

De engelen vernemen de schepping van de mens. Apollion moet gaan zien of alles wel zo geweldig is als gezegd wordt. Beginregels: "Myn Belial ging hene op lucht en vleugels drijven om uit te zien waar ons Apollion mag blijven". Weldra verschijnt hij en door genoten omringt vertelt hij zijn lotgevallen. Als bewijs van de schoonheid van de hof van Eden heeft hij vruchten meegenomen.

Belzebub wekt de kiem van jaloezie al op. "Men zou ons paradijs om Adams Hof verwensen"-"Geluk der Engelen moet wijken voor de menschen."

Apollion zegt geen volledig beeld te kunnen geven , omdat hij dan meer dan een engel zou moeten zijn. Dan geeft hij een nauwkeurige beschrijving van de wonderschone Eva. Wat Apollion vertelt is al voldoende om de ontevredenheid, die in de kiem van het hart der Engelen al was, te ontwikkelen. Niet alleen de natuur waarin de mens leeft geeft ontevredenheid, er is meer: "De engelen leven alleen, de mens is getweeig". Algemene bespreking als benijding van 's mensen geluk. Dan verschijnt Gabriël als Gods heraut.

Hij deelt mee:

- God zal menselijke natuur aannemen.

- De engelen moeten de mensen dienen

Dan is de Rey van Engelen aan het woord: Gods grootheid en heerlijkheid wordt bezongen.

2e bedrijf

Intrige Lucifer, Gods stedehouder, heeft gehoord wat Gabriël vertelde. Hij is wrevelig, gekrenkt; 't onrecht dat mens wordt verheven boven engelen.

Het nieuwe bevel wakkert de ontevredenheid onder de hemelscharen aan. Gabriël heeft het gemerkt en komt hen waarschuwen. "Genoeg U met Uw lot. De wederspannigheid verplet haar hoofd en kroon. Indien ze wederstreef des Oppersten Ge boòn."

Lucifer: ik stel me niet tegenover God, maar ik wil God eer bewaren.

Gabriël: God weet wel wat hem tot eer strekt; de engelen moeten hem in alles gehoorzamen. (Waarschuwing is vruchteloos)

Belzebub stookt: "Men zal Uw mogenheid aldus de vleugel fnuiken". Belzebub bereikt zijn doel; dat blijkt uit het antwoord van Lucifer: "Nu zweer ik bij mijn kroon het al op een te zetten, te heffen mijnen stoel in aller hemelen trans. Door alle knechten hene, en Starrelichten glans."

De boodschap van Gabriël is algemeen bekend, het gevolg is een ontevredenheid in breder kringen.

Het 2e bedrijf eindigt met een Rey der getrouwe Engelen, waarin schrik wordt geuit voor naderend oordeel.

3e bedrijf

peripetia

Een groot deel van de engelen schaart zich om Lucifer, Belzebub en Belial. Rey der getrouwen komt hen vermanen zich toch te buigen onder Gods bevel. De Luciferisten spreken nu echter openlijk uit, dat ze zo'n gebod van God niet zullen gehoorzamen. Apollion versterkt dit door te zeggen: "Zo groot een ongelijk valt lastig te gedragen". Algemeen begint men aan te dringen dat Belzebub zich aan het hoofd van de opstand zal plaatsen. Intussen wapent Michaël zich en komt zien wat er aan de hand is. De Luciferisten roepen hem toe: "Zondt gij met wapens ons hertog recht verdrukken? Wij steunen op ons recht: rechtvaardigheid is stout."

Maar Michaël antwoordt; "D'inspanningen tegen God is allerminst rechtvaardig." Hij waarschuwt nogmaals. Dan verschijnt Lucifer en men vraagt hem het leiderschap op zich te nemen, want Belzebub heeft geweigerd. Na lang aandringen geeft hij toe, niet van harte lijkt het. De opstandelingen zweren hem de eed van trouw. "Wij zweren tegelijk bij God en Lucifer." Dan strijdzang.

Einde bedrijf: Rey der getrouwe Engelen, die zich zeer bezorgd uiten.

4e bedrijf

agnitio Ze bewijzen Lucifer dus goddelijke eer. Gabriël bericht Michaël dus oproer en verraad, Michaël moet zich gereed houden om Gods eer te verdedigen. Lucifer wordt nog een keer gewaarschuwd namelijk door Rafaël, die hem smeekt zich te vernederen voor God, maar alweer vruchteloos. Lucifer meent dat hij al te ver is gegaan. Even komt hij tot een juist inzicht in zijn toestand; als opstandeling tegenover God voelt hij zich diep rampzalig, maar de legers stellen zich al op, zijn weifeling is te laat en met de moed er wanhoop stelt hij zich aan het hoofd van zijn legers. De strijd begint. Getrouwe engelen dringen op in een ▲-ige slagorde (symbool van Drieëenheid).

Michaël slaat hem neer en Lucifer verzinkt met de zijnen in de afgrond der ellende. Nu het Lucifer niet gelukt is God zelf te heffen, zal hij Hem heffen in zijn schepsel. In slangengedaante sluipt hij 't Paradijs binnen en verleidt de mens tot schending van het proefgebod.

5e bedrijf

catastrofe Uriël, schildknaap van Michaël, vertelt het verloop van de strijd aan Gabriël. De strijd wordt voorgesteld als een gevecht tussen valk en reiger. Michaël's leger trekt op in een ▲ en Lucifer's leger in de vorm van een halve maan. Lucifer's wagen wordt getrokken door leeuw en draak. (hoogmoed en afgunst)

Na de val verandert God de gevallenen in monsters en duivels die wijzen op de zeven hoofdzonden.

Karakters

- Lucifer: Verhevenste geest die God schiep. In hem woedt strijd tussen goede en boze. Het laatste overwint in hem, maar als het naar buiten dreigt te zegevieren in de val van Adam en Eva, wordt Gods zegepraal duidelijk veilig gesteld. (zie Thema) Lucifer is ongebreideld, staatszuchtig, zijn hoogmoed is de oorzaak van zijn val; de trots niet te bukken voor de mens die van lager orde schijnt te zijn. Lucifer ziet in de gunst de mens bewezen een vernedering voor zichzelf en de engelen.

- Belial: al eerder 'gevallen' evenals Apollion. Samen drijven ze Lucifer naar opstand, ze verleiden en verblinden hem.

- Belzebub: Hij is de verpersoonlijking van leugen en bedrog.

- Apollion: Ook hij zit vol leugens en listen, ook is hij een figuur van openlijk geweld.

- Belzebub: Hij bereidt psychisch de wandaden van Lucifer voor.

- Belial: Hij is de verleider van Eva, is evenals Apollion werktuig van Belzebub.

- Gabriël en Rafaël: Zij zijn de zuivere trouw aan God. Rafaël is ook beeld van Gods ontferming.(in dialoog met Lucifer)

- Michaël: De krijgsman. Bondig en krachtig eist hij gehoorzaamhied. Na de victorie geeft hij alle eer aan God.

Situering

Stroming: Barok

Genre: episch klassiek drama. (christelijk en typisch Vondeliaans in zijn dramatisch tekort).

Tijd: imaginair (Adam Eva)

Tijdsverloop: één dag

Milieu: Engelachtig

Aantekeningen bij de inhoud

Algemeen

- Vondel droeg Lucifer op aan keizer Ferdinand III (1637-1657) Vondel zag in hem de 'vader van de pais (vrede)' (onder Ferdinand's regering werd de vrede van Munster gesloten in 1648). Boven dien werd Ferdinand lang door Wallenstein bedreigd en het had er lang de schijn van dat Wallenstein (Lucifer) de opstand zou winnen.

- 1ste opvoering 2 februari 1654.

- 2e opvoering 5 februari 1654. Toen werd het stuk verboden en in beslagname van exemplaren op aandringen van Amsterdamse predikanten. (Misschien omdat Vondel hen had aangevallen in hekeldichten en Palamedes). Juist door verbod steeg de belangstelling door stiekeme herdrukken.

- Na 200 jaar weer opvoering. 1890 in 'Hageveld' te Voorhout. Van 1908-1915 te Rolduc. 1910-1911 opvoering onder leiding van Royaards. Sindsdien opgevoerd en zijn er verschillende vertalingen verschenen.

- In zijn "Berecht van alle kunstgenoten" gaf Vondel in de 1ste uitgave de idee van Lucifer al aan: "Daar hij eindelijck, van Godts blixem getroffen ter helle stort , ten klaren spiegel van alle ondanckbare staet, zuchtigen, die zich stontelijck tegen de geheilighde Maeghten en majesteietn en wettige overheden durven veheffen."

- Latijnse onderschrift op titelblad is ontleend aan Romeinse dichter Vergilius en luidt volgens Vondels eigen vertaling: "dálmachtige Vader, dreef hem met eenen vreeschelijken dwarrelwint, dat hij tuimelde."

"Præcipitemque immani turnine adegit"

Bijzonderheden

- Compositie: vijf bedrijven, alle gesloten door een Rey van engelen. Anders en zuiverder klassiek(d.w.z. meer naar Grieks model) worden alle reien door Engelen gezegd. In de Gijsbrecht bv. Door verschillende personen.

- Structuur:

- 3 eenheden: van idee of thema: eerzucht is de ondergang van het schepsel. van tijd: alles verloopt binnen 24 uur. van plaats: alles speelt zich af in de hemel.

- Veel wordt herhaald: Apollion over aards paradijs. Uriël verhaalt de slag. Dit alles draagt niet bij tot de aard van het drama.

- Verzen zijn alexandrijnen. Opvallend is de stichomythie dwz. Een snelle dialoog van regel tot regel tussen twee personen of groepen.

- Klassiek spel is wel eens gedefinieerd als psychische voorbereiding van een catastrofe, zie thema. Dit is vast te leggen in de volgende grafiek.(100 staat voor opperst geluk, 0 voor de hel.)

A. Lucifer benijdde God.

B. Lucifer benijdde de mens

C. God besluit mensheid te verheffen.

D. Lucifer zegt: "dat zal ik keeren etc"

E. Zware beslissing in het 3e bedrijf

F. Lucifer: "Ick zal koestme dan gewelt te keeren met gewelt"

G. Herhaling van de eed door aanhang. Eigelijk teken van zwakheid(symptoom van twijfel aan zichzelf)

H. Verademing bij Luficer als Rafaël verschijnt. Kans tot opgang naar geluk niveau. "Spreeck, zoo langk het U behaagt," zegt Lucifer in zachtere stemming.

I. Rafaël roept zachtere en angstige gevoelens in hem wakker, dan weer boze Apollion:

J. "Heer Stedehouder, op, het is geen tijt te massen....."

K. Apollion schildert Lucifer een vals beeld voor van Michaël's legers. Lucifer's lot is beslist. De catastrofe is onvermijdelijk geworden. De volgende drie punten bepalen val:

L. Eis van Michaël, God gewonnen te geven, psychisch verkeerd middel om hoogmoed te keren

M. Nederlaag, maar toch zege. De val van de mensen? Lucifer schijnt op aarde te winnen.

N. Verderf onontkoombaar. Michaël werpt Lucifer in de hel.

Bedrijven

1ste bedrijf: Dat en waarom Lucifer en de anderen al eerder gevallen waren.

2e bedrijf: Lucifer zelf ten tonele. Verderf heeft hoge rangen aangetast.

3e bedrijf: Lagere orden worden ten dele ontrouw.

4e bedrijf: Meest dramatische weifeling van Lucifer, weegschaal slaat door naar het kwade.

5e bedrijf: Beschrijving van verwachte ondergang.

Dramatische waarde

De Dramatische waard van Lucifer kan niet zo hoog worden aangeslagen, hoe fraai de poëzie ook is. Het hoofdaktemoment is namelijk de strijd tussen hemelse legioenen; er wordt 27 keer naar vooruitgewezen (prospectieve elementen). Dit moment wordt echter niet verwerkelijkt, het valt ergens tussen het 4e en 5e bedrijf. Zo ontstaat een dramatisch vacuüm; de beschrijving van Uriël kan dit ook niet opvullen.

Het was Vondel duidelijk om het psychische verloop te doen, binnen Lucifer zelf, milder om 't dramatische.

Symboliek

De symboliek in dit drama zit vooral in de staart nm. In de beschrijving van Uriël:

A. Michaël's legers driehoekig opgesteld, Lucifers legers als een halve maan opgesteld.( zinspeling op de druk van Turkije) was ook waarschuwing aan het adres van Ferdinand II, hij was de beschermer van Christelijk Europa.

B. Leeuw en draak gespannen voor Lucifers wagen. Hoogmoed en nijd zijn de oorzaken van de oorlog en tweedracht.

C. Als Lucifer is verslagen verandert hij in 7 dierenvormen die staan voor de zeven hoofdzonden:

- Leeuw - hovaardij

- Zwijn - gulzigheid

- Ezel - traagheid

- Rinoceros - gramschap

- Aap - onkuisheid

- Draak - nijd

- Wolf - gierigheid

Eigen mening

Ik vind het een interessant verhaal, mijn plan was dan ook om Lucifer te gaan gebruiken als bron voor een stripboek dat ik zou gaan maken voor CKV3 (Ik heb een soort slideshow van plaatjes gemaakt die het verhaal vertellen, Tim heeft de muziek erbij gecomponeerd). Ik vond de tekst wel zwaar om doorheen te komen.

A.C.W. Staring, Jaromir. Zutphen (2e druk)

Samenvatting

Jaromir bestaat uit vier verhalen, elk met een aparte titel. Ik vat elk verhaal apart samen.

Jaromir te Praag

Vier eeuwen voor het schrijven van dit verhaal. Jaromir is een student theologie, aan de ‘Karels School’ te Praag. Hij heeft zijn beurs al helemaal opgemaakt en heeft ontzettende honger. Hij vindt op een erf een paar paardenpoten en een koeienstaart, hij wist meteen wat hij ermee moest doen. Hij besluit om naar een herberg te gaan en het er daar eens flink van te nemen. Hij zegt steeds “Schrijf het maar op de rekening”. Dan gaat hij slapen en de volgende ochtend als er iemand zijn kamer binnenkomt komen er twee hoeven en een staart onder het laken vandaan. Iedereen denkt dat de duivel in de herberg heeft geslapen en de herbergier zegt tegen Jaromir dat alles gratis was, omdat hij bang was de duivel boos te maken.

Jaromir te Lochem

De duivel vindt dat Jaromir zich misdragen heeft door zich voor de duivel uit te geven en de duivel wil hem straffen. Jaromir is inmiddels een reizende Franciscanen monnik geworden. Jaromir komt in Lochem aan na andere steden te hebben bezocht. Hij hoorde de kerkklokken luiden en vervloekte ze, omdat ze nog nieuw en nog niet gewijd waren. De duivel had tot op dit moment gewacht en omdat Jaromir de klepels in de klokken niet had vervloekt, gooide de duivel de klepels op Jaromir's kale monnikenhoofd. Dit werd bijna Jaromirs dood, maar de klokken werden naar beneden gehaald en in twee waterpoelen gegooid. De waterpoelen heten voortaan de ‘duivelskolken’ en elke keer met kerst, precies om middernacht luidt de duivel de klokken, wie goed luistert kan ze horen.

Jaromir te Zutpen

Jaromir is niet ernstig gewond, omdat hij op tijd de hulp van Sint-Michiel de aartsengel heeft ingeroepen die de klepels nog een beetje had afgeremd. Toch waren de klepels op het hoofd van Jaromir terechtgekomen. Omdat Sint-Michiel Jaromir heeft gered heeft Jaromir beloofd om eens in de twee weken op dinsdag te vasten. Het noodlot slaat weer toe als hij naar de bibliotheek van Zutpen gaat en daar af en toe wat te eten krijgt van de koster. Op een van de dinsdagen dat Jaromir heeft beloofd te vasten, is er een mandje met gebraden hoen voor hem neergezet. Hij kan zich beheersen tot hij zijn sleutels laat vallen en terwijl hij die wil oppakken tegen het mandje met de hoen aankomt. Hij eet de halve hoen op en voelt zich schuldig. De duivel grijpt deze kans met beide handen aan en komt in de gedaante van een hond de bibliotheek binnen. Hij neemt de rest van de hoen en de sleutels van Jaromir mee en sluit Jaromir op in de bibliotheek. Jaromir wordt pas de volgende ochtend weer vrijgelaten door de koster. Dan besluit Jaromir dat hij moet boeten voor zijn daden en hij gaat alles van Sint-Michiel zoeken en aanbidden. Hij reist zo ver en zo lang tot hij elk beeld en elk schilderij van Sint-Michiel heeft aanbeden, dan pas vindt hij dat hij genoeg heeft geboet voor zijn daden.

Jaromir gewroken

Na 300 mijl tot over de Appenijn te lopen om zijn excuses te maken bij Sint-Michiel komt hij terug in Lochem. Als hij terug is blijkt dat de kapelaan in bezeten door de duivel. De kapelaan is tot over zijn oren verliefd geworden op een van de nonnen, Leonoor. Alles gaat verkeerd doordat hij zo verliefd is, hij zingt de verkeerde teksten en hij zit steeds voor het raam dat over de moestuin, waar Leonoor werkt, uitkeek. Jaromir verdrijft de duivel uit de kapelaan met een spreuk en duivel maakt dat hij wegkomt, maar Sint-Michiel houdt hem tegen en gooit hem terug op aarde, bij Jaromir. Jaromir slaat hem in elkaar voor alles wat de duivel hem had aangedaan en de duivel verdwijnt onder de grond. De plaats waar hij onder de grond verdween heet nu ‘Duivelaars’. En de kapelaan wil niet eens meer verliefd worden en kijkt daarom niet meer naar vrouwen. Tenzij het een oude ongevaarlijke vrouw van tachtig is.

(678 woorden)

Verdiepingsopdracht

Staring was een groot liefhebber van de middeleeuwse geschiedenis en daarom heeft hij ook een verhaal geschreven over Jaromir, die in de middeleeuwen leefde. Toch is verhaal ook erg uit de negentiende eeuw, omdat het erg rationalistisch is en als bespotting van het Rooms-katholicisme in Starings tijd is bedoeld.

Jaromir heeft ook een relatie met literaire stromingen als de romantiek en het realisme. De romantiek wordt in Jaromir benadrukt door de gevoelens die niet altijd, maar af en toe toch duidelijk worden beschreven. Bijvoorbeeld als de kapelaan die verliefd is op Leonoor, zijn gevoelens worden toch duidelijk beschreven. De harde werkelijkheid van het realisme wordt ook beschreven door de manier waarop Staring de verschillende gebeurtenissen precies beschrijft alsof het allemaal werkelijk is gebeurd.

De aspecten van de romantiek waren niet allemaal terug te vinden in Jaromir, maar een aantal ook wel. De breuk met het klassicisme dat is niet zo heel goed terug te vinden in Jaromir, Staring was zoals gezegd een groot liefhebben van de middeleeuwse geschiedenis. Dat is waarschijnlijk een reden waarom hij zowel romantisch als realistisch dichter was. Hij beschrijft wel gevoelens in zijn verhaal over Jaromir, maar niet zoveel dat het een echt romantisch verhaal wordt. Hij beschrijft meer de gebeurtenissen en is daarom ook wel een realist. Hij heeft de onverklaarbare gebeurtenissen uit zijn streek met zijn eigen verhaal ingevuld en in Jaromir heeft hij dus het ontstaan van de ‘Duivelskolken’ en de ‘Duivelaars’ weergegeven.

Staring was niet een dichter die last had van Weltschmerz, hij had geen gevoel van onvrede met de eigen tijd. Hij had dan belangstelling voor het verleden, maar hij was in zijn eigen tijd ook zeer tevreden. Hij vond het niet zo erg dat er een kloof was tussen het ideaal en de werkelijkheid. Hij legde zich er bij neer. Staring was wel iemand die een ideaal wilde scheppen, hij was een perfectionist. Hij herschreef delen uit zijn verhalen en gedichten keer op keer om het maar beter te maken en perfect te krijgen, waardoor er ook bij Jaromir verschillende versies van het verhaal zijn verschenen, ieder weer net iets anders.

Het personage in Jaromir is een klein beetje een dolend personage, omdat hij steeds aan het rondtrekken is, maar dat is niet omdat hij een onvervulbaar verlangen heeft. Dit is omdat hij dat op die manier wil, hij is monnik en wil mensen helpen op zijn manier, waardoor hij zijn doel in zijn leven heeft bereikt. Hij heeft in zijn studententijd zich voor de duivel voorgedaan om er zelf beter van te worden. De duivel vond dat alleen niet zo leuk en probeert hem dat betaald te zetten gedurende de rest van Jaromir’s leven. Uiteindelijk overwint Jaromir de duivel en is ook dat probleem opgelost. Maar Jaromir is eerder een levensgenieter dan een lijder aan Weltschmerz.

Staring schetst het beeld in Jaromir alsof het allemaal echt gebeurd is. Het is natuurlijk allemaal verzonnen, maar Staring heeft geprobeerd het zo geloofwaardig mogelijk over te brengen. In dit opzicht is hij een realist. Maar Staring is geen objectief realist, omdat hij wel humor en ironie in zijn verhaal kwijt kan. Staring heeft het middeleeuwse duivelsgeloof als uitgangspunt genomen voor het verhaal van Jaromir, iets wat vroeger echt was en waar hij zich aan vast heeft gehouden. In dit opzicht was hij ook realist, hij heeft in Jaromir in veel opzichten zo realistisch mogelijk weergegeven.

Toch is het moeilijk om Jaromir in te delen, want het is eigenlijk geen romantiek, maar ook eigenlijk geen realisme. Het is iets daartussenin. Net zoals Staring eigenlijk was. Hij was geen echte romanticus, maar ook geen echte realist. Jaromir is dus een typisch Staring verhaal.

De Kleine Johannes – Frederik van Eeden

1887

Thema

De ontwikkeling van kind tot volwassene en de worsteling met de levensraadsels

De volgende elementen spelen hierbij een rol: de fasen van een mensenleven; contrasten (goed/kwaad, idealisme/materialisme); het verkleiningsmotief; kritiek op de huidige mensenmaatschappij; het zoeken naar geluk; positivisme pantheïsme (God is in alles aanwezig).

Vertelwijze

a. manier van vertellen: beschrijvingen van wat er ‘nu’ gebeurt

b. eigenaardigheden: geen eigenaardigheden

titel, ondertitel en motto

Titel: De hoofdpersoon van de roman is de kleine Johannes.

Geen ondertitel

Geen motto

Opbouw

a. proloog/epiloog: Een kleine inleiding waarin de schrijver ijst dat je hem gelooft.

b. hoofdstukverdeling: Het verhaal bestaat uit 14 genummerde hoofdstukken. In totaal worden er vier verschillende fasen behandeld, namelijk het Windekind-stadium (kinderlijke fantasie), het Wistik-stadium (kennisdrang), het Pluizer/Dr. Cijfer-stadium (rationalisme en materialisme) en het Ongenoemde-stadium (sociale roeping, adolescentie).

c. hoofdstuktitels: zijn er niet

d. opvallendheden hoofdstuktitels: n.v.t.

e. geleding indien geen hoofdstukken: n.v.t.

Personages

Johannes:

Johannes is de hoofdpersoon van het boek. Het personage is gebaseerd op Van Eeden zelf. In het begin van het verhaal leeft hij gelukkig met zijn vader, zijn hond en zijn poes. Hij woont in een groot huis, waar hij heerlijk kan spelen. Hij heeft een rijke fantasie en is erg nieuwsgierig. Johannes speelt ook graag in de natuur en hij interesseert zich voor alle dieren. In de loop van de tijd leert hij ook de minder leuke kanten van de mens en zijn leven kennen. Johannes is een rond karakter.

Windekind:

Windekind is normaal voor de mens slechts zichtbaar als ware hij een libel. Hij neemt Johannes mee naar een fantasiewereld en laat hem met de figuren die daar leven kennismaken. Zijn vader is de zon. Windekind staat symbool voor de kinderlijke fantasie.

Oberon:

Oberon is de elfenkoning van wie Johannes een gouden sleuteltje krijgt. Dit sleuteltje moet op een gouden kistje met allerlei kostbaarheden passen. Dit kistje moet naar het geluk leiden en staat dus symbool voor het vervulde verlangen naar geluk.

Wistik:

Wistik is de oudste en wijste van de kabouters. Hij symboliseert de dorst naar kennis en weetdrang.

Robinetta:

Johannes ontmoet Robinetta en hij wordt verliefd op haar. Zij mag van haar vader niet meer met hem omgaan, omdat hij een uitspraak doet over God. Zij symboliseert de ontluikende romantiek.

Pluizer:

Pluizer is een vleermuis. Hij is erg bazig en heeft Johannes een tijd lang in zijn macht. Pluizer symboliseert het materialisme.

Hein:

Hein is de personificatie van de Dood. Hij laat Johannes zien wat er met de mens gebeurt na diens dood.

Dr. Cijfer:

Johannes komt bij Dr. Cijfer om te leren en te werken. Dr. Cijfer is een systematische onderzoeker, die alles probeert uit te drukken in formules hij is het symbool voor de positivistische kijk op de wereld.

De Ongenoemde:

Met de Ongenoemde wordt waarschijnlijk God bedoeld het Allesomvattende maar Ongrijpbare.

Deze verhaalfiguren zijn allen types. Ze duiden de verschillende levensfasen van Johannes aan.

Historische tijd

a. wanneer: Het verhaal speelt rond 1900.

b. van belang of willekeurig? : nee – het is de tijd waarin de schrijver leefde, het heeft geen speciale betekenis

Plaats en ruimte

a. waar: De plaats waar het verhaal zich afspeelt, ligt in de duinen, in de buurt van Haarlem. Het speelt zich afwisselend af in de grote stad en in de vrije natuur.

b. van belang of willekeurig? : willekeurig, maar de stad is als Johannes meer volwassen wordt

Tijdsduur

a. Hoe lang duurt het verhaal: De vertelde tijd is ongeveer vijftien jaar (van Johannes’ tiende tot vijfentwintigste).

b. opvallende versnellingen/vertragingen: nee

c. speciale functie : n.v.t.

Tijdsvolgorde

a. tijdsvolgorde : chronologisch

b. functie afwijking van chronologiek : n.v.t.

Perspectief

a. auctoriaal/personaal: auctoriaal, hij-perspectief

b. bijzonderheden : n.v.t.

Idee

nee, het (autobiografisch) vertellen van de ontwikkeling van een kind.

Samenvatting

De kleine Johannes woont in een groot huis met een grote tuin, samen met zijn vader, zijn kat Simon en zijn hond Presto. Johannes gaat vaak met zijn vader wandelen. Johannes heeft een enorme bewondering voor de natuur om hem heen en groet tijdens zo’n wandeling de grote oude bomen, de merel in de bosjes en de hommel op de bloem. Johannes is een jongen die veel wil leren en overal een antwoord op zoekt. Tijdens de wandelingen met zijn vader stelt Johannes vaak vragen, zoals "waarom de wereld was, zoals zij was".'s Avonds voor het slapen.gaan bidt Johannes voor zijn vader, Presto en zichzelf. Hij was er van overtuigd dat de kat Simon geen gebed nodig heeft. Nadat Johannes amen heeft gezegd spreekt hij vaak de wens uit dat er een wonder zal geschieden.

Johannes is bij zonsondergang altijd graag bij een vijver. De wolken om de zon lijken dan de ingang van een grot, naar de plek waar de zon slaapt, daar zou hij graag een keer heen willen . Op een warme zomermiddag drijft Johannes samen met, Presto in een boot op de vijver. Terwijl Johannes aandachtig de dieren in de vijver aan het bestuderen is komt er op de rand van de boot een blauwe waterjuffer zitten. Terwijl hij naar de waterjuffer kijkt verandert deze in een elf met blond haar, met aan de schouders gazen vleugels en gehuld in een teder blauw kleedje. De elf stelt zich voor als Windekind en zegt geboren te zijn in de kelk van een winde uit de eerste stralen van de maan en de laatste van de zon, zijn vader. Windekind wil Johannes z’n vriend worden als Johannes het bestaan van Windekind geheim houdt. Johannes belooft dat. Windekind vertelt dat de zon de vader is van zowel Johannes als Windekind, leert hem de taal van planten en dieren, maakt hem klein en neemt hem mee op reis. Ze bezoeken een krekelklas. Daar hoort Johannes dat dieren de mensen schadelijk vinden. Hierna voert Windekind Johannes naar een weldadigheidsfeest dat gehouden wordt in een konijnenhol. De opbrengst van het feest is ten bate van dieren die het slachtoffer zijn geworden van de mensen en hun honden. Ook elfenkoning Oberon is aanwezig. Die schenkt Johannes een gouden sleuteltje dat past op een gouden kistje dat kostbare schatten bevat. Dat kistje zal Johannes zelf moeten zoeken. Daarna komt hij op een groot bal in een konijnenhol. Oberon, de koning van de elfen, geeft hem een gouden sleuteltje dat op een verloren gouden kistje moet passen.

Johannes moet om de dansers lachen. Windekind neemt hem mee voor hij de gasten nog meer kan beledigen. Een glimworm vertelt hen vervolgens het verhaal van zijn bruid die door mensen is meegenomen. Daarna valt hij tegen een konijn aan in slaap.

's Ochtends gelooft Johannes eerst niet wat hij heeft meegemaakt, tot hij het gouden sleuteltje weer ziet. Op school kan hij zich de volgende dag helemaal niet concentreren, wanneer de meester genoeg heeft van Johannes storende opmerkingen krijgt Johannes straf. Een muisje waarschuwt hem om niet met zijn nieuwe ervaringen en kennis te koop te lopen. Ook Windekind waarschuwt hem. Enkele dagen later ontmoet Johannes Windekind weer. Samen begraven ze het gouden sleuteltje bij de duinroos opdat het niet door de mensen ontdekt wordt. Al drie weken heeft Johannes niets gehoord van Windekind. Terwijl hij op zolder over het elfachtige wezen zit te dromen, komen zes duiven aangevlogen en een van hen geeft Johannes een rood veertje dat hem in staat stelt te vliegen. De duiven leiden Johannes naar Windekind en samen gaan zij op bezoek bij de mieren. Daar hoort Johannes over de Strijd- en Vredemieren, alle even oorlogszuchtig, hoewel elk volk aanspraak maakt op de naam Vredemieren. In het bos laat Windekind zien hoe een luidruchtig, lomp mensengezelschap het leven in het bos verstoort. Johannes is bedroefd om wat de mensen allemaal aanrichten en besluit om bij Windekind te blijven. Johannes vraagt Windekind naar God en hoe hij moet bidden. De elf neemt hem mee naar de duinrand. Roerloos staart Johannes naar de zee, de horizon en de lucht. Hij krijgt tranen in, zijn ogen van de prachtige zonsondergang. "Zo moet gij bidden!" zegt Windekind.

In de herfst ontmoet Johannes Wistik, de wijste kabouter. Die zegt dat elke diersoort een eigen boekje heeft, maar dat er ook een boekje moet zijn dat iedereen groot geluk en vrede brengt. Deze nieuwe kennis maakt Johannes erg nieuwsgierig. Hij wil het boekje gaan zoeken. Windekind vindt dat Wistik maar wat beweert. Veel mensen hebben met hem gesproken en die blijven daarna ontevreden, altijd op zoek. Toch gaat Johannes opnieuw met de kabouter praten. Nu vertelt deze dat mensen het gouden kistje hebben en de elfen de gouden sleutel. Alleen in een lentenacht kan het kistje gevonden worden en een roodborstje weet de weg. Johannes raakt opgewonden, want hij heeft de sleutel. Hij gaat Windekind zoeken, maar voor het eerst heeft Johannes weer een mensenstem. De elf komt dan ook niet.

Johannes dwaalt door het bos, verdrietig omdat Windekin hem heeft verlaten. Hij komt bij een tuinmanshuis, dat hem sterk doet denken aan het huis waar hij met zijn vader woonde.

Johannes mag gedurende de winter bij de tuinman en zij vrouw blijven. 's Avonds leest hij daar voor uit een dik boek waarin veel over God gesproken wordt. Johannes weet dat dit het "ware boekje" niet kan zijn.

Eindelijk breekt de lente aan. Aan de vijver bij het ontmoet Johannes Robinetta, een blond meisje in lichtblauw kleedje. Een roodborstje dat op haar schouder zit. Johannes en Robinetta worden verliefd op elkaar maken samen veel wandelingen. Tijdens deze wandelingen vertelt Johannes van zijn tochten in de natuur. Hij noemt Windekinds naam niet. Dan komt Wistik vragen wanneer Johannes naar het boekje op zoek gaat. Hij vertelt er Robinetta over, die belooft te helpen. Tijdens dit gesprek laat hij per ongeluk de naam Windekind vallen. De vogels en planten reageren verschrikt en praten daarna niet meer met hem.

De volgende dag brengt Robinetta Johannes bij haar vader. Die leest hem voor uit de bijbel.

Johannes reageert teleurgesteld: dit is het mensenboek, niet het echte boekje. De vader stuurt hem weg en verbiedt Robinetta om met zo'n oneerbiedige jongen om te gaan. Buiten staat

Wistik op hem te wachten. Ze proberen de sleutel te halen, maar Johannes kan die niet vinden. Dan komt Pluizer, een zwart vleermuisachtig wezen, naar hem toe. Die vertelt Johannes dat Wistik en Windekind niet bestaan en dat Johannes een mens is en geen elf. Hij brengt Johannes naar de grote stad en stelt hem voor aan Hein, de Dood. Daarna brengt hij Johannes naar dokter Cijfer. Deze is net bezig het konijn te ontleden in wiens hol Johannes naar het bal is geweest. Pluizer verleidt Johannes om dokter Cijfer te helpen. Dan laat Pluizer Johannes de armoede en de ellende van het mensenbestaan in achterbuurten en fabrieken. Ze komen bij een groot bal dat op het eerste gezicht kan wedijveren met dat in het konijnenhol. Johannes vindt met name een vrouw erg mooi. Maar Pluizer laat zien dat iedereen alleen maar doet alsof, niemand heeft echt plezier. Om te bewijzen dat hij alles kan wat Windekind kon, maakt Pluizer Johannes ook klein en gaat met hem op visite bij de insecten. Ze gaan onder de grond, waar Pluizer een worm beveelt om voor hen een gang te maken. Ze komen in een bedompte ruimte die een doodkist blijkt te zijn. Johannes herkent de mooie vrouw van het bal. Dat is mogelijk omdat Pluizer de niet-tijdgebonden waarheid kan laten zien. Na een tocht door vele kisten komen ze uiteindelijk in de doodkist van Johannes zelf terecht. Zodra hij zichzelf herkent, ligt hij in zijn kist en kan zich niet meer bewegen. De volgende dag wordt Johannes wakker in bed met Pluizer aan zijn voeteneinde. Die doet eerst alsof hij van niets weet, maar later op straat wijst hij iemand aan in wiens kist ze die nacht zijn geweest. Johannes blijft in de stad en leert bij dokter Cijfer over de vergankelijkheid en onvolmaaktheid van de natuur. Het is de bedoeling dat hij overal (ook van zijn gevoelens) cijfers maakt, dat is de enig mogelijke bevrediging. Als hij Robinetta op een dag op straat ziet, blijkt zij ook maar een gewoon meisje te zijn. Johannes leert zolang, dat het op een gegeven moment weer lente wordt. Pluizer vertelt hem dat de zon maar een kaars is waarachter het ook weer donker is. Als Johannes dan de mensen van de eerste lentezon ziet genieten, begint hij hard te huilen. Hij heeft medelijden met ze. Dan mag hij met Pluizer en dokter Cijfer mee naar zijn vader. Achter hen ziet hij een lange gestalte lopen: de Dood komt ook. In het huis ligt Johannes' vader op sterven. Johannes spreekt nog tegen hem, maar zijn vader zegt niets meer terug. Pluizer wil de vader dan gaan ontleden.Dat gaat Johannes te ver en er ontstaat een worsteling. Johannes wint en Pluizer verdwijnt in het niets. Volgens de Dood komt hij ook nooit meer terug als hij eenmaal is weerstaan. Johannes begint op zijn vaders bed te huilen Als hij weer opkijkt is de Dood weg en zonnestralen breken de kamer in. Hij hoort een stem 'Zonnezoon' zeggen. Het is Windekind. Johannes loopt naar buiten en Windekind vliegt weg, voor hem uit. Johannes gaat achter hem aan tot hij bij de zee komt. Daar gaat Windekind aan boord van een schip waar de Dood al in zit. Terwijl Johannes staat te kijken, komt er een gedaante over de golven aangelopen. Het is een mens met zeer weemoedige blik. Johannes wil hem 'God' noemen, maar de naamloze vindt dat een slechte en misbruikte term naamloze vertelt dat hij degene was die Johannes deed huilen om de mensen. Hij geeft hem de keuze tussen meegaan met Windekind en de Dood (bij wie Johannes een bestaan vol wonderen en waarheid kan hebben) of bij hem en de mensen in de duisternis blijven. Johannes voelt zo'n liefde voor de mensen en deze persoon, dat hij besluit te blijven.

Kaas

Elsschot, Willem

Wolters-Noordhoff,

Groningen, 1995.

De eerste druk van dit boek verscheen in 1933. Het boek is opgedragen aan Jan Greshoff. Elsschot heeft hiervoor zelf een opdracht verzonnen door aan Greshoff een gedicht te schrijven.

Ook schrijft Elsschot een inleiding, waarin hij schrijft hoe je iets spannend maakt. Het boek telt oorspronkelijk 23 hoofdstukken.

In 1942 werden dat er 24. De hoofdstukken zijn niet even

lang. Het verhaal wordt beschreven van bladzijde 14 tm. bladzijde 91. Op de kaft staat een kaas.

Titelverklaring:

Kaas is ook de titel van het boek. Het boek gaat over kaas. Een klein deel van het leven van een mens wordt overheerst door kaas. In dit boek wil Elsschot z'n wrok tegenover z'n publiciteit uitdrukken. Omdat publiciteit te abstract was, heeft hij kaas genomen.

Motto:

Dit boek heeft geen motto, maar op de plek waar het motto zou kunnen staan, staat dat hij het boek opdraagt aan Jan Greshoff. Dit doet hij door middel van een gedicht.

Achtergrond:

Willem Elsschot is een pseudoniem voor Alfons Jozef de Ridder. Hij is geboren op 7 mei 1882. Z'n vader was bakker. Het eerste boek dat hij schreef was Villa des Roses. Na nog twee andere boeken schreef hij Kaas. Hij schreef in dit boek over een vent die kaas wilde verkopen, maar dat mislukte. Zijn boeken werden ook niet gelezen, dus was hij ook een mislukkeling.

Elsschot wil met dit boek laten zien hoe hij walgt van publiciteit.

Dit boek slaat wel aan en Elsschot wordt een bekende schrijver. Op 7 mei 1957 komen al zijn werken in een band: Verzameld werk. Elsschot sterft op 31 mei 1960 na een valpartij. Vierentwintig uur later sterft zijn vrouw.

Prijzen die Elsschot gewonnen heeft zijn:

• Staatsprijs voor Vlaams verhalend proza. 1947

• Als eerste Vlaming de Constantijn Huygensprijs. 1951

• De Staatsprijs ter bekroning van zijn loopbaan. 1960

Samenvatting:

In de samenvatting van het boek is de fabel van het verhaal weergegeven.

Frans Laarmans heeft net zijn moeder verloren. Op de begrafenis komt hij een vriend van z'n broer tegen. Zijn broer is dokter. De vriend van zijn broer heet Mijnheer Van Schoonbeke. Hij is een rijke, welgestelde man. Van Schoonbeke vraagt of Laarmans niet eens bij hem op bezoek wil komen. Laarmans gaat naar Van Schoonbeke en als daar is, zijn er nog meer vrienden van Van Schoonbeke. Het zijn allemaal rijke zakenlui. Laarmans is klerk bij de General Marine and Shipbuilding Company. Van Schoonbeke schaamt zich daar een beetje voor en hij stelt hem voor als Laarmans van de Scheepstimmerwerven. Laarmans krijgt een nieuwe baan aangeboden als kaashandelaar. Van Schoonbeke heeft daarvoor gezorgd.

Na overleg met zijn vrouw neemt hij de baan aan. Hij gaat naar zijn nieuwe baas (Hornstra) in Amsterdam. Het contract laat hij zien aan zijn vrouw, Van Schoonbeke en aan zijn broer. Hij laat zijn broer een doktersverklaring schijven waarin staat dat hij drie maanden niet kan werken. Hierdoor kan hij zijn baan als klerk even laten zitten en kan hij zich helemaal richten op de verkoop van z'n kaas. Laarmans heeft Gafpa als naam voor zijn bedrijf gekozen. Op een dag vertelt zijn dochter dat er 20 ton Edammer kaas is aangekomen. Laarmans laat ze opslaan in het Blauwhoedenveem.

Een kist met 27 kazen laat hij thuis bezorgen. Hij laat zijn familie en Van Schoonbeke van de kaas proeven. Ze vinden de kaas lekker. Laarmans heeft inmiddels zijn kantoor ingericht en 's avonds gaat hij naar Van Schoonbeke. De vrienden die er zijn krijgen wat te proeven. Laarmans vertelt er over zijn bedrijf en de vrienden krijgen meer ontzag voor hem. De volgende dag schrijft Laarmans een advertentie om vertegenwoordigers van zijn bedrijf te krijgen. Zij moeten dan de kaas verkopen. Hij krijgt veel reacties.

's Middags komen zijn collega's van de General Marine and Shipbuilding Company op ziekenbezoek. Zij denken dat hij ziek is en hij krijgt een tric-trac doos als cadeau.

Met Laarmans' bedrijf gaat het niet goed. Zijn vertegenwoordigers blijken slecht te zijn. Een dezer dagen wordt hij door toedoen van Van Schoonbeke voorzitter van de Vakbond Belgische Kaashandelaren.

Hij is hier niet blij mee en hij treedt snel af. Na een paar weken krijgt hij te horen dat Hornstra, zijn baas, eens komt kijken. Laarmans raakt een beetje in paniek, omdat hij nog niets heeft verhandeld. Hij gaat leren handelen bij een zekere Boorman. Deze geeft lessen in handelen. Maar Laarmans krijgt maar niets verkocht. Hij faalt. Als hij op een middag thuis komt, blijkt dat zijn zoon al een kist kaas verkocht heeft.

Laarmans ziet dat zijn kaasavontuur een mislukking gaat worden en hij pakt alle spullen in. Als Hornstra langs komt, doet hij niet open.

Buurvrouw Peeters belt ook nog aan, maar die heeft ook geen resultaat. De deur blijft dicht. Als Hornstra weg is, loopt Laarmans naar zijn vrouw en hij barst in huilen uit. De volgende dag werkt Laarmans weer op de werf.

Hij schrijft een brief aan Hornstra, waarin staat dat hij met het handelen in kaas is gestopt. Een paar dagen later gaat hij naar het graf van zijn ouders.

Hij legt er een bos bloemen neer, maar hij haalt ze niet uit de verpakking. Hij ziet als hij weg loopt dat een ander de verpakking er afhaalt. Ook hier faalt Laarmans. Thuis wordt pas maanden later weer kaas gegeten.

Thema en motieven:

Het thema van het boek is dat iemand zich laat leiden door een ander en zo carriere probeert te maken. Hij wil carriere maken is iets waar hij niet goed in is, dus faalt hij.

Een motief dat ik gevonden heb is het falen. Laarmans faalt in meerdere dingen. Hij kan geen kaas verkopen, dus faalt hij in de kaashandel. De moeder van Laarmans sterft, maar pas aan het einde van het boek gaat hij naar haar graf toe. Ook hier faalt hij bij het leggen van bloemen. Hij haalt ze niet uit de verpakking en hij ziet hoe een ander dat voor hem doet. (Hoofdstuk 23, blz. 84)

Een ander motief is Laarmans en de handel (de kaas). Het speelt een heel belangrijke rol. In dit boek zie je dat hij de kaas en de handel er in wil vergeten. Zo was dat met zijn publiciteit (kaas en handel) ook. Hij was het zat.

Er is nog een heel belangrijk motief dat ik gevonden heb. Het is het familieleven. In de eerste regels van het boek schrijft hij al over zijn familie en in de laatste twee hoofdstukken schrijft hij : "Brave, beste kinderen. Lieve, lieve vrouw." Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat het familieleven als diepste kern van het verhaal is bedoeld.

Perspectief en verteller:

Het boek kaas wordt volledig vanuit de ik-persoon beschreven. Het perspectief wisselt niet. Het begin van het verhaal lijkt op het begin van een brief.

Personages:

De belangrijkste personages zijn Frans Laarmans

(= de ik-persoon) en Van Schoonbeke.

Frans Laarmans is rond de vijftig jaar. Hij is de hoofdpersoon. Het is een man met ambities en hij wil graag veel berijken, maar alles mislukt. Van Schoonbeke wil dat hij kaashandelaar wordt, maar dat kan hij niet. Hij faalt. Hij probeert nog te redden wat er te redden valt, maar alles mislukt.

Van Schoonbeke is ook een belangrijk figuur. Het is een rijke man met veel invloed. Wat hij zegt, dat gebeurt. Hij dwingt Laarmans tot de verkoop van kaas. Hij is dus eigenlijk de

schuld van alles. Verder krijg je weinig over hem te weten.

De belangrijkste bijpersonen zijn: zijn moeder, zijn 12 jaar oudere broer die dokter is, z'n vrouw Fine, zijn zoon en dochter, Hornstra en de vrienden van Van Schoonbeke.

Tijd:

De verteltijd is ongeveer drie uur. Ik heb er elke dag even in gelezen. De vertelde tijd in het boek is een periode van iets minder dan drie maanden. (Laarmans moest drie maanden thuis blijven van de dokter, maar hij heeft dat niet gedaan. *zie blz. 80* ) Het verhaal is chronologisch opgebouwd en ik heb er geen flash-forwards in kunnen ontdekken. Wel komen er enkele flash-backs in voor.

vb: Op bladzijde 14 tm. 19 staat een hele grote flash-back. (Hoofdstuk 1 en 2) Hier wordt beschreven dat de moeder van Laarmans dood gaat en hoe Laarmans Van Schoonbeke leert kennen.

vb: Op bladzijde 79 staat onder aan de bladzijde een flash- back. Hij beschrijft hier, hoe hij dertig jaar geleden op een stil plekje stond en met z'n vrouw stond te huilen.

Tijdsprongen zijn er in het boek ook een paar te vinden.

vb: In hoofdstuk 23 beschrijft Laarmans wat hij heeft gedaan op de begraafplaats. In hoofdstuk 24 vertelt hij hoe het de maanden daarna gegaan is.

Tijdvertraging komt in dit boek ook enkele keren voor.

vb: In hoofdstuk 15 (blz. 64 tm. 67) wordt in twee bladzijden beschreven dat Laarmans een paar uur in Brussel is.

Ruimte:

Het verhaal speelt zich af in Belgie. Laarmans werkt voornamelijk thuis of in Antwerpen, waar hij trouwens ook woont. Verder is er heel weinig over de ruimte te vertellen.

Beoordeling:

Kaas was een fijn, humoristisch boek voor op de lijst. Het las wel lekker weg. Verder vond ik hem niet heel bijzonder ofzo.

Karakter : roman van zoon en vader

Bordewijk, F.

Hoofdstuk I Beschrijven

Karakter: roman van zoon en vader, Ferdinand Bordewijk, 1938

Jacob Willem Katadreuffe is de zoon van Jacoba Katadreuffe en deurwaarder A.B. Dreverhaven, die wordt geboren uit een kortstondige verhouding. “Zij” wil niet met de deurwaarder trouwen en erkent hem niet als vader van haar zoon. De jonge Katadreuffe groeit op in een arme wijk van Rotterdam. Na zijn lagere school zoekt hij het avontuur op in Den Haag. Hij leent geld van de kredietbank om een sigarenwinkeltje over te nemen en vertrekt. De zaak loopt niet en uiteindelijk wordt er door de kredietbank, waar zijn vader de eigenaar van is, zijn faillissement aangevraagd, Katadreuffe trekt weer bij zijn moeder in. Bij de taxatie blijkt dat de jonge Katadreuffe slecht een reeks boeken bezit ter waarde van vijftien gulden en zijn faillissement wordt opgeheven. Jacob weet de sympathie van zijn curator, Mr. de Gankelaar, te winnen en krijgt op zijn eenentwintigste een baantje als bediende op het advocatenkantoor van Mr. Stroomkoning. Katadreuffe is geheel onder de indruk van de vijf naamborder die naast de deur hangen en besluit dat hij hogerop wil komen om uiteindelijk zelf advocaat te worden.

Van zijn loon kan hij de huur betalen van zijn woonruimte op de zolder van de conciërge van het advocatenkantoor en hij volgt een zelfstudie. Opnieuw vraagt zijn vader het faillissement van Jacob aan. Het loon van Katadreuffe wordt deels ingehouden. De volgende dag treft Mr. Stroomkoning met hem een financiële regeling waardoor zijn zelfstudie mogelijk blijft. Na zijn schulden te hebben afbetaald, leent Katadreuffe opnieuw geld, ditmaal voor zijn studie. Wederom gaat hij naar een bank die Dreverhaven bezit om zijn vader te trotseren. Intussen werkt Jacob zich binnen het advocatenkantoor op tot personeelschef omdat Mr. Rentenstein geld verduisterde. Vlak voor het examen wordt wederom het faillissement van Katadreuffe aangevraagd. Ditmaal lukt het zijn vader niet om hem failliet te laten gaan. Jacob slaagt voor zijn staatsexamen en heeft het doel in zijn leven, advocaat worden, bijna bereikt. Lorna te George, secretaresse op het advocatenkantoor, trouwt niet veel later en neemt ontslag. Katadreuffe zag zijn relatie met haar puur zakelijk en om hogerop te komen. Lorna neemt ontslag en pas later beseft Katadreuffe dat zij zijn grote liefde was.

Katadreuffe ziet zijn vader voor het laatst wanneer hij tot advocaat wordt beëdigd. Mr. Schuwagt maakt tegen de beëdiging van Jacob bezwaar, maar dat wordt van de hand gewezen. Jacob stapt ten laatste male naar zijn vader toe en op een koele, zakelijke manier zegt hij: “Ik erken u niet meer als mijn vader, u bestaat niet meer voor mij.” Bij een bezoek aan zijn moeder komt Katadreuffe erachter dat zijn vader elke maand geld aan de oude Katadreuffe gaf. Dat geld komt hem na haar overlijden toe. Dreverhaven heeft hem niet alleen willen tegenwerken, zo verklaarde hij, maar hij deed het allemaal om zijn zoon te harden.

Van mevrouw Jansen-Moonen kreeg ik de tip om “Karakter” te lezen. Dit heb ik dan ook gedaan en ik heb het boek meteen geleend van de bibliotheek. Het boek boeide me. De realistische vertelsituatie, de manier van vertellen, de karakters, alles sprak me aan. Ik heb het boek dan ook vrijwel in een adem uitgelezen.

Hoofdstuk II Verdiepen

Ferdinand Johan Wilhelm Christiaan Karel Emiel Bordewijk werd op 10 oktober 1884 geboren in Amsterdam. In 1894 verhuisde hij naar Den Haag. Hij studeerde rechten te Leiden en promoveert in 1912 tot doctor. Een jaar later wordt hij beëdigd als advocaat en gaat hij werken bij een advocatenkantoor in Rotterdam. Op 1 augustus 1913 trouwde hij met Johanna S.H. Roepman. Uit dit huwelijk worden een dochter, Nina, en een zoon, Robert, geboren. Onder het pseudoniem van Ton Ven maakt hij in 1916 zijn debuut als schrijver met de gedichtenbundel Paddestoelen. In Blokken (1931), Knorrende Beesten (1933) en Bint (1934) ontwikkelt hij zijn eigen stijl. Zijn belangrijkste boek was Karakter (1938), waarvan hij al in 1928 de voorstudie in “De Vrijheid” publiceerde. In maart 1945 worden al zijn bezittingen vernield bij een bombardement en de Bordewijk verhuist tijdelijk met zijn gezin naar Leiden. In 1947 wordt hij voorzitter van de Ereraad voor Letterkunde, die oordeelt over het gedrag van schrijver in de tweede wereldoorlog. De P.C. Hooftprijs werd in 1953 toegekend aan Bordewijk en een jaar later werd hij benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. In 1957 ontvangt Bordewijk de Constantijn Huygensprijs voor zijn totale oeuvre. Op 28 april 1965 overleed Bordewijk op tachtigjarige leeftijd. Hij wordt gezien als een van de belangrijkste prozaschrijvers van de moderne Nederlandse letterkunde.

Karakter werd in 1997 verfilmd onder leiding van regisseur Mike van Diem. In 1998 krijgt de film zelfs een Oscar voor de beste buitenlandse film.

Hoofdstuk III Verwerkingsopdracht

Hoofdpersoon is Jacob Willem Katadreuffe. Hij is binnen het verhaal de held. Hij heeft doorzettingsvermogen, vormt een eigen karakter en krijgt uiteindelijk zijn vader klein.

Round-character is A.B. Dreverhaven. Hij is de antiheld, want hij ziet zijn zoon niet staan. Hij vraagt tot driemaal toe het faillissement van Katadreuffe aan. Hij reikt Katadreuffe een mes aan om hem te vermoorden. Kortom: hij werkt zijn zoon tegen en verklaart later dat hij dat deed om hem te harden. Uiteindelijk wil Katadreuffe geen contact met hem hebben.

De historische tijd. Het verhaal speelt zich over het algemeen in het begin van de jaren ’30 af. De vriend van Katadreuffe is een communist. Gedurende het verhaal zie je dat hij steeds meer geïndoctrineerd is aan zijn gedrag. Een ander feit is dat het salaris van Katadreuffe in het begin maandelijks zestig gulden bedraagt, dat is een salaris uit die tijd.

Het verhaal speelt zich af in Den Haag (sigarenzaak van Jacob) en Rotterdam (jeugd van Jacob en advocatenkantoor).

Karakter speelt zich af van de eerste wereldoorlog tot aan de tweede helft van de jaren ’30 . De vertelde tijd is in totaal ongeveer 25 jaar: het begint bij de geboorte van Katadreuffe en eindigt wanneer hij aan het begin van zijn loopbaan als advocaat staat. De gebeurtenissen zijn chronologisch verteld, afgewisseld met enkele flashbacks in het begin. Dan wordt er na de geboorte van Jacob terug geblikt naar zijn verwekking.

Karakter heeft een auctoriale vertelsituatie. Het verhaal is in hij-perspectief geschreven en vaak komen er dialogen in voor.

Het taalgebruik van Bordewijk is eenvoudig en dus goed te begrijpen. Het hoofdthema van Karakter is de strijd tussen vader en zoon. Onderliggende motieven zijn doorzettingsvermogen en wilskracht.

Het verhaal heeft ook een opdracht. Deze luidt: ‘Aan mijn kinderen Nina en Robert.’

Ook heeft het een motto:

A sadder and a wiser man

He rose the morrow morn

(S.T. Coleridge)

Hoofdstuk IV Evalueren

”Karakter leest door de korte zinnen makkelijk weg. De auctoriale vertelsituatie met de vele dialogen erdoorheen, maakt het boeken fris en afwisselend. Echte spanning komt er in het verhaal niet voor en toch blijft het boek boeiend om te lezen. Het lijkt alsof je te maken hebt met een huisje-boompje-beestje verhaal. Toch blijkt het tegendeel waar. De held in Karakter is iemand die je gedurende het boek ziet groeien, die je ziet zijn eigen karakter te vormen. Hij heeft een goed doorzettingsvermogen en wilskracht. Het enige wat in hem heerst is de eerzucht die hij heeft. Wanner hij uiteindelijk zijn staatsexamen heeft gehaald en tot advocaat is beëdigd, lijkt zijn leven perfect te zijn. Toch lijkt de liefde geen rol van betekenis te hebben, maar wanneer de jonge Katadreuffe Lorna te George weer ontmoet, beseft hij wat ‘dat vreemde gevoel’ was dat hem indertijd ziek maakte. Het boek voor mij zowel een gesloten als een open einde. Een gesloten einde omdat hij zijn eerste einddoel, advocaat worden, heeft bereikt. Dat deel van zijn leven is afgerond. Maar tevens een open einde om je niet weet wat hem nu nog in zijn verdere leven te wachten staat. Zal hij nog hogerop komen binnen het advocatenkantoor? Wat zal er verder met Dreverhaven, zijn moeder, zijn vriend en collega’s gebeuren? Het is een en al onduidelijkheid.

De titel van het boek heet Karakter, omdat je veelal ‘meeloopt’ met de jonge Katadreuffe. Toch zijn er ook andere sterke karakters, karakters die niet tijdens het verhaal zijn gevormd, maar er al waren. Zij (zijn moeder) is de tegenpool van Katadreuffe. Zij moet zichzelf haar misstap, het vallen voor Dreverhaven, zien te vergeven. Geen geld, huwelijk, nee niets neemt ze van hem aan, hoe erbarmelijk haar situatie ook is. Ook Dreverhaven heeft een sterk karakter. Hij is gekwetst door Jacoba, die de enige was die niet voor hem door de knieën ging. Zijn zoon behandeld hij als elk ander, om hem zo op te bouwen als iemand met een sterk karakter. Als je Jacoba en Dreverhaven ook als twee volwaardige hoofdpersonen ziet, zou het boek eigenlijk Karakters moeten heten.

Leuk is het volgens mij altijd om te kijken of de schrijver autobiografische elementen zoals zijn studie, woonplaats en namen van naasten gebruikt. Verder is het duidelijk dat het verhaal in hij-perspectief is geschreven. Daarom is het juist mooi dat er veel dialogen in voorkomen zodat het verhaal afwisselend blijft. De tijd bepalen was niet moeilijk, want je bent erbij met de geboorte van Katadreuffe, ziet hem opgroeien en vervolgens advocaat worden. Daarna eindigt het verhaal.”

Eigen mening:

Het leek mij een goed idee om karakter naast kaas op de lijst te zetten en ik sta nog steeds achter dit plan. Verder was ook dit boek in mijn opinie niet eentje die mij verder heel erg aansprak.

NOOIT MEER SLAPEN, WILLEM FREDERIK HERMANS

18' druk. Amsterdam 1984

(1' druk 1966)

Psychologische roman.

Korte inhoudsweergave:

Alfred Issendorf, een jonge geoloog, is op weg naar Noord-Noorwegen om materiaal te verzamelen voor zijn proefschrift. Professor Sibbelee uit Amsterdam had hem een briefje meegegeven voor Professor Nummedal in Oslo. Bij hem moet hij luchtfoto's halen van Finnmarken, het gebid dat hij gaat onderzoeken met twee van Nummedal's leerlingen: Arne Jordal en Qvigstad. De halfblinde professor laat hem zowat heel Oslo zien en aan het einde van de dag wijst hij hem voor de foto's door naar de geologische dienst in Trontheim, die in aanbouw is. Daar zijn de foto's wel, maar nog geen register, zodat hij er nog niets aan heeft.

Daarna gaat hij Arne ophalen, samen halen ze Qvigstad op, die ene Mikkelsen meebrengt, ook een onderzoeker. Nu hebben ze nog een paard nodig om de eerste 25 kilometer van hun tocht een gedeelte van hun lasten te dragen: ze stuitten echter op een sterke man.

Onderweg raakt Alfred steeds achter op de rest: hij heeft erg veel moeite met het lopen met een zware rugzak. Tijdens het lopen maakt hij steeds plannen voor de toekomst: Hij wil belangrijk en beroemd worden.

Op een dag blijkt, dat Mikkelsen de luchtfoto's heeft, waarvoor Alfred zoveel moeite heeft gedaan. Alfred denkt dat dit een smerige streek van Nummendal is geweest. Nummedal heeft niet zo'n hoge pet op van Sibbelee. Mikkelsen staat toe dat Alfred de foto's mag bestuderen. Op deze foto's ziet hij niets indrukwekkends.

Niet lang daarna wordt hij op een morgen wakker en zijn Qvigstad en Mikkelsen vertrokken. Arne zegt dadt zij een andere route nemen, omdat dat voor hun onderzoek het beste uitkomt. Zo gaan Arne en Alfred er met z'n tweeën op uit. Als zij onderweg de richting bepalen, zijn zij he oneens met elkaar en gaan beide een andere kant uit. Achteraf merkt Alfred, dat Arne toch gelljk had, maar hij vindt hem niet meer terug. Dan besluit hij terug te gaan naar een bepaalde berg, die hij nog kan zien aan de horizon (de plaats waar Mikkelsen en Qvigstad vermoedelijk zijn). Hij is bang dat Mikkelsen een belangrijke ontdekking doet en hij niet. Hij denkt namelijk dat dit ook weer een streek van Nummedal is geweest, om hem op een dwaalspoor te laten zetten. Hij kan hen niet vinden.

Dan gaat hij op zoek naar Arne: hij vermoedt dat hij in het kloofdal op hem wacht. Bij zijn eerste blik in het kloofdal ziet hij al meteen een voorwerp staan, dat Arne bij zich had. Als hij bij dat voorwerp is ziet hij verder niets: geen Arne, geen tent. Later vindt hij het lijk van Arne: hij is gevallen.

Hij besluit terug te gaan naar de bewoonde wereld. Een gesprek met Nummedal dat hij dan heeft maakt hem duidelijk, dat het niet zijn schuld was, dat hij de luchtfoto's niet had. Hij kon niet goed overweg met de direkteur van de Geologische dienst in Trontheim. Ook hoort hij dat er waarschijnlijk een meteorietinslag heeft plaatsgehad.

Thuis krijgt hij van zijn moeder twee manchetknopen. Op iedere knoop is een halve meteorietsteen bevestigd: dit is de steen, die zijn vader eens voor hem gekocht had. Zijn expeditie is totaal mislukt.

Tijd

De verteltijd, uitgedrukt in pagina's, is 253.

Het is onmogelijk zo te zeggen hoe lang de vertelde tijd is. Gevoelsmatig zoe ik zeggen: verscheidene weken. Maar misschien wel enkele maanden.

In het boek komen geen flash-backs voor, waardoor het wel chronologisch is. Wel denkt de hoofdpersoon, Alfred Issendorf, vaak terug aan zijn moeder en zijn zus, maar het verhaal verplaatst zich niet.

Continu is het boek echter niet. De sprongen in de tijd zijn weliswaar klein: je kunt raden wat er in de tussentijd gebeurt, maar er wordt niets over verteld.

Figuren

Alfred Issendorf:Deze hoofdpersoon leeft slechts voor één ding: hij moet zijn jong gestorven vader overtreffen. Hij moet geschiedenis maken. Hij moet op deze tocht meteoorkraters kunnen vinden, en daarmee een belangrijke ontdekking doen. Het lukt hem echter niet. (gefrustreerde artistieke ambitus)

Arne Jordal:Een nuchtere jongen van rijke afkomst. Hij wil niet met moderne spullen aan deze expeditie beginnen, want hij houdt rekening met de mogeljkheid dat hij niet vindtm en wil daardoor niet voor gek staan. Hij werkt hard, maar heeft niet zozeer de behoefte aan het opstrijken van eer.

Qvigstad en Mikkelsen: Zij worden in de ogen van de hoofdpersoon gezien als niet al te intelligente mensen.

Professor Nummedal: Een blinde professor, wiens tijd bijna voorbij is. Aanvangs ziet die hoofdpersoon hem als iemand die hem wil beletten meteoorkraters te ontdekken, omdat dan zijn stellig omver gegooid zou worden. Later blijkt dat Nummedal hem niet in de weg heeft gestaan, maar dat hij zichzelf in de weg heeft gestaan.

Ruimte

Ik denk dat de ruimten op een natuurlijke wijze zijn ontstaan in het verhaal. De enige ruimte die zich onderscheidt van de anderen is Finnmarken. Dit is de plaats waar alles misging. Hier werd Alfred duideljk, dat hij zijn ideaal niet zou bereiken en hier vond Arne de dood. Na zijn terugkeer hoorde Alfred dat daar vermoedelijk gevonden was wat hij zocht, maar door anderen.

Vertelwijze

Het verhaal is geschreven in de ik-vorm. Vanzelfsprekend ligt het perspectief bij deze ik-persoon, Alfred Issendorf. Hij wordt voortduren gevolgd in zijn gedachtengang, en zijn gevoelens worden voortduren beschreven.

Stijl

De zinnen zijn niet lang, zijnn beschrijvingen zijn vaak vrij lang, maar omdat de zinnen zeer gevariëerd zijn, veveelt dit niet. De zinnen zijn wel eenvoudig van opbouw, en ook de woordkeuze is niet moeilijk. Zijn zinnen bevatten over het algemeen weinig bijvoeglijke naamwoorden: de koude sfeer van Finnmarken komt goed over.

Titelverklaring

De hoofdpersoon leeft eigenlijk maar voor één ding: beroemd worden door een belangrijk e ontdekking te doen, en zo zijn vader te overtreffen: dit kan worden gezien als een soort slaap.

Op de expeditie komt hij tot inkeer, en beseft dat dat geen leven is: leven om beroemd te worden: in fiete wordt hij voorgoed wakker. Hij zal dus "Nooit meer slapen".

Een bijkmstigheid die kan worden genomed, is de dood van Arne: hij zal ook nooit meer slapen.

Thema

Mijns inziens is het thema van dit boek: de tegenslag die je krijgt als je je ideaal niet kunt vervullen, omdat het te hoog voor je gegrepen is.

De hoofdpersoon moet, van zichzelf, Sibelee's verklaring voor de gaten in het ijs kunnen bewijzen, om zo beroemd te worden en zijn vader te kunnen overtreffen.

Bio/bibliografie

Biografische gegevens:

W.F. Hermans werd geboren op 1 septembet 1921 in Amsterdam, als kind van ouders die beide werkzaam waren in het onderwijs. Na een mislukking van zijn studie sociografie aan de Universiteit van Amsterdam, ging hij fysich geografie studeren. Tijdens deze studie begon hij al met schrijven.

Belangrijkste werk:

1947: converse 1951: Ik heb altijd gelijk 1958: De donkere kamer van Damokles 1966: Nooit meer slapen 1980: Homme's hoest 1980: Filip's sonatine 1987: Een heilige van de horlogerie

Het motet voor de kardinaal door Theun de Vries

1. zakelijke gegevens

auteur: Theun de Vries

titel: het motet voor de kardinaal, qeurido / salamander, Amsterdam, 1989-7, 225 blz. (eerste druk 1960).

Genre: roman

2. verdieping

samenvatting

Wolf alias Lupos is aan het woord

Verhaal personen

In het kasteel als hij nog bij heer zweder is

- heer zweder ten weel de baas, de kasteeleigenaar, de hertog

- richardis de dochter van heer zweder de reden waarom wolf bij heer zweder weg is gegaan

- wolf de hoofdpersoon hij draagt de eerste tijd de valk van richardis op zijn hoofd daarna komt hij bij het wapengenootschap waar hij leert vechten

bij de groep muzikanten

- de leider

- de violist

- wolf de hoofdpersoon

- de rest van de muzikanten niet nader beschreven

bij de kardinaal zijn muzikanten

- Josquin de leider van de muziekanten

- Gaspar van weerbeke een der muziekanten

- Traugott de rijnlander ook een der muziekanten

- Wolf nu genaamd lupos

- Een aantal ander zangers niet nader beschreven

In Rome

- de dochter van richardis “walpurg”

- Dezelfde leden van het zanggenootschap als net genoemd

- het gezelschap van walpurg

wat gebeurt er

Wolf zijn ouders gaan in een veldslag dood waarna hij mee wordt genomen naar het kasteel van zweder ten weel waar hij lijf eigene wordt van richardis. Hij wordt om zijn mooie stem vaak ontboden in het kasteel om daar te zingen. Ook is hij in die tijd valk drager tijdens jachtpartijen. Nadat hij bij het gevechts-genootschap van heer Zweder gaat wordt hij weer ontboden voor een jachtpartij bij deze jacht partij lokte richardis hem mee weg van de groep en toen viel ze van haar paard in een kuil waar wolf haar uit haalt waarna ze hem in zijn gezicht wil slaan maar zijn hand raakt. Hij werd toen niet meer in het kasteel toegelaten en gaat dus zwerven, hij komt bij een stad aan waar hij huurling wordt en een aantal veldslagen voert en de helft van Europa ziet en een groot deel van Duitsland verovert. Nadat hij een tijd lang niet is betaald gaat hij weg. Hij komt een groep muzikanten tegen en reist een paar jaar met ze mee. Toen ze bij het val tellino kwamen ging hij alleen naar Italië. Waar hij een tijdje werkt voor een bakker en een slager. Op en dag ziet hij de koets van de kardinaal langs rijden en gaat erachteraan hij dringt de kathedraal binnen waar hij de zangers hoort zingen en zijn wil om te zingen weer terug krijgt. En na afloop vraagt of hij mee mag, dat mag hij en aangekomen in de residentie van de zangers een stuk moet zingen. Nadat ze er achter kwamen wat voor een stem hij had mocht hij blijven. Na een jaar of 25 gingen ze naar Rome om voor de nieuwe Sixtijnse kerk te zingen. Daar kwam hij walpurg tegen kwam en een goede band met haar opbouwde.

De afloop

Nadat hij met walpurg die goede band had opgebouwd ging hij naar het Noorden terug, alleen.

Het probleem

verliefd op iemand zijn maar aan diegene ondergeschikt zijn en dus geen relatie kunnen beginnen

de ruimte

het speelt zich af in Europa in de tweede helft van de 15de eeuw

thematiek

het thema is muziek, wolf doet alles voor muziek

de link tussen de titel en het thema is

een motet is een muziek stuk en het thema is muziek

11. MAARTEN ’T HART – EEN VLUCHT REGENWULPEN (1978)

Inhoud

De hoofdpersoon van deze in ikvorm geschreven roman, Maarten, groeit op in een strenggereformeerd tuindersgezin: een harde, zwijgzame vader en een zachte, vrome moeder, met wie de jongen zich zeer verbonden voelt. Doordat de kwekerij en de kassen ver buiten het dorp liggen, heeft hij geen vriendjes om mee te spelen. Hij moet zich alleen zien te vermaken. Van het dorp kan hij alleen in de verte de kerktoren zien; hij gaat er voor het eerst heen als hij naar de dokter moet. Dan voelt hij ook voor het eerst straatstenen onder zijn voeten en ziet hij een groot plein. De grote kerk werpt een lange schaduw over de stenen met een lichte rand erlangs, een vurige streep, waar Maarten bang voor is, zodat hij alleen langs de huizen wil lopen.

Ook als hij naar de lagere school gaat, blijft hij eenzaam. Hij moet een half uur lopen over het tegelpad door de weilanden. Omdat de bovenmeester wel iets in hem ziet en hij ook inderdaad altijd hoge cijfers haalt, verergert dat de situatie die hijzelf schept door geen pogingen tot toenadering te doen (wat hij ook niet kan opbrengen)(. Hij i ook de enige die ‘s middags moet overblijven.

Eén keer komt het tot een uitbarsting als een paar jongens hem gevolgd zijn en hem sarren. Hij gaat dan heftig te keer en wrijft er ten slotte een met zijn gezicht door de koeienpoep, zodat hij later verbijsterd is over die ongekende tomeloze woede. De meester krijgt gedaan dat hij mag ‘doorleren’ en laat hem het laatste jaar werken in zijn kamertje, waar hij hem al wat Frans, Engels en algebra leert; Maarten raakt daar vooral geïnteresseerd in boeken en scheikundige toestellen.

Iedere avond roeit hij door de rietlanden en ziet er de watervogels, die hij aandachtig observeert: roerdompen, grutto’s, karekieten, rietzangers en vooral de wulpen. Na schooltijd en in de vakanties moet hij helpen in de tuinderij – zwaar werk, vooral de veilingkisten en de lorrie voortduwen, maar hij wordt er erg sterk door.

Dan gaat hij naar de HBS, waar hij in het laatste jaar verliefd wordt op een meisje, Martha, wier beeld hem alle komende jaren zal blijven achtervolgen. Hij is te onhandig, helemaal niet gewend aan de omgang met meisjes, om bij haar iets te bereiken; hij ergert haar alleen maar door zijn al te opvallende schutterige pogingen om in contact te komen. Maar doordat ze veel boeken over muziek leent uit de schoolbibliotheek aar hij helpt, en zelf goed piano speelt, gaat muziek hem boeien en luistert hij ernaar, ’s avonds bij de radio, met zijn moeder. Vooral in Schuberts Unvollendete vindt hij zijn eigen vreemde, knagende verdriet terug.

Na het eindexamen wil hij haar nog ééns zien; hij gaat naar haar kerk, een andere dan de zijne, waar hij haar op de gaanderij vindt zitten. Ze verdwijnt direct als ze hem ziet en komt even later terug met een jongeman, blijkbaar haar vriend, want na de dienst rijdt ze achter op zijn scooter weg.

In Leiden gaat hij biologie studeren; vooral de weefselkweek trekt hem al dadelijk aan. Hij is nihilist, woont bij een oom en tante, krijgt wel een goede vriend, Jakob, maar blijft een onhandige figuur, ook letterlijk, want hij valt en struikelt nogal eens. Na de dood van de tante gaat hij thuis wonen, en als zijn vader gestorven is blijft hij bij zijn moeder. Alle kassen worden verkocht behalve twee; in een ervan gaat hij, net als vroeger zijn vader, druiven kweken. Hij studeert briljant, werkt op het laboratorium voor weefselkweek en doet doctoraal. Dan wordt zijn moeder dodelijk ziek; ze heeft keelkanker en kan eigenlijk nauwelijks meer praten. Soms neuriet ze nog iets van een psalm, maar verder is ze verward. Maarten kan niet verwerken dat een vrouw die zo gelovig is en vol vertrouwen, dit lijden als een soort straf moet doormaken. Er komen op het laatst nog twee ouderlingen op bezoek, ondanks Maartens protest. Hun vermaningen richten zich, als de moeder onbereikbaar blijkt, tegen Maarten, die ze nooit meer in de kerk zien; hun gebed vol dreigingen wordt hem te veel, hij trapt ze scheldend en slaand de deur uit, waarbij één in de sloot terechtkomt. De volgende dag sterft zijn moeder, heel sereen en blij, juist als een vlucht regenwulpen voorbijgaat, die zo zeldzaam, zo bijzonder zijn.

En nu is hij dertig jaar en hoogleraar in de celbiologie met een eigen laboratorium. Nog altijd heeft hij geen vrouw veroverd, meisjes willen blijkbaar niet door hem benaderd worden en nog altijd is daar het droombeeld van Martha. Dan ontmoet hij op het huwelijksfeest van Jakob haar zusje, dat erg op haar lijkt, en met haar maakt hij een afspraak voor een concert, als hij weer terug zal zijn uit Bern, waar hij spreken moet op een congres. Maar opeens wordt hij overvallen door de dwanggedachte (en een paar kleine ongelukken ziet hij als voorboden daarvan), dat hij binnen veertien dagen een vrouw zal moeten vinden en anders dood zal gaan.

Onverwacht kan hij nog voor hij op reis gaat naar een reünie van zijn oude HBS, waar hij Martha hoopt te ontmoeten. Hij durft haar, als hij haar ziet, niet aan te spreken, maar zij komt naar hem toe en doet heel gewoon. Ze is getrouwd, heeft twee kinderen en is eigenlijk weinig veranderd. Hij probeert zoveel mogelijk van haar gezicht te onthouden, al kan hij zich dat in een droom toch nooit voor ogen halen; het is een soort immaterieel gevoel van geluk, zoals muziek dat soms geeft.

Hij gaat met zijn auto naar Bern. In het stadje waar hij overnacht ziet hij bij een beek een zeldzame vogel, de waterspreeuw, die vlak over het water vliegt en tegen de stroom in door het water loopt, telkens met zijn kopje onder. Hij is heel gelukkig als hij hem de volgende dag, als hij verdergaat, weer ziet.

In Bern ontmoet hij al direct een Frans-Zwitserse collega, Adrienne, met wie hij luncht en een prettig gesprek heeft, voorla over muziek. Hij verzuimt de telegenheid die hij krijgt om haar koffer naar haar hotelkamer te brengen. Zijn lezing, de volgende dag, heeft veel succes. Alle avonden dineert hij met Adrienne; zij vertelt hem veel, over haar mislukte huwelijk en over haar eerzucht om als vrouw ook carrière te maken. Maar op de laatste avond, als er gedanst wordt, voelt hij zich weer eenzaam, want dansen kan en wil hij niet en Adrienne amuseert zich best.

Onderweg naar zijn hotel komt hij door de Laubengänge, waar onder de bogen vrouwen op klandizie wachten. Eén van hen doet hem zo sterk aan Martha denken dat hij haar aanspreekt, maar ze wijst hem bits af. Half buiten zinnen blijft hij daar nog uren rondlopen.

Op zondag maakt hij met Ernst, een vriend-collega en leider van het congres, en Adrienne, die ervaren bergklimmers zijn, een bergtocht: eerst met het tandradbaantje naar boven en dan klimmen naar de Oberberghorn. Ernst en Adrienne kunnen het goed samen vinden en Maarten benijdt Ernst om zijn handigheid en zekerheid. Tijdens de lunch vertelt Maarten over de uiterste mogelijkheden van de celbiologie: op den duur zal een mens opgekweekt kunnen worden uit een celkern, en met die mens kan met op dezelfde manier verder gaan; de voortplanting zal dan overbodig worden (en de mannen ook, zegt Adrienne).

De afdaling gaat langs een veel moeilijker weg, door een schoorsteen. Maarten, die voorop loopt, moet zich vasthouden aan kleine rotsrichels voor hij een voet kan verplaatsen, maar als het steengruis onder zijn voeten gaat glijden kan hij niet genoeg houvast vinden en valt omlaag. Op het laatste ogenblik kan hij zich nog een kwartslag draaien en tot stilstand komen tegen een bredere richel, geschaafd en met bloedende handen. Daarna wordt de afdaling minder moeilijk en kan hij wat uitrusten in een alpenwei. Hij realiseert zich dat hij wel aan doodgaan gedacht heeft, maar niet dood wilde gaan. En zo ligt hij nu in de grazige weiden, genezen van de dwanggedachte dat hij moet sterven en wetend dat hij voortaan anders tegen de dood zal aankijken. Hij heeft er vrede mee dat Ernst en Adrienne elkaar beter hebben leren kennen en beseft, dat hij een ander niet mag opschepen met zijn eigen neurosen. En nog diezelfde dat zegt hij de afspraak met Martha’s zusje af.

’s Avonds in bed komt de angst, die hij ’s middags niet gevoeld had. Telkens weer valt hij omlaag, wordt wakker, valt weer, in de bergen, boven pleinen. Ten slotte zweeft in zijn droom het gezicht van Martha voorbij en dat bezorgt hem een gevoel van vredigheid en welbehagen ‘dat een voorspelling lijkt in te houden van iets dat voor altijd geldig zal blijven’.

Personages

Maarten: Maarten is een eenzame man van dertig jaar. Hij is hoogleraar celbiologie en zijn werk is het enige waar hij zich mee bezighoudt. Een sociaal leven heeft hij niet en dat komt onder andere door zijn fobieën: pleinvrees en dwanggedachten over de dood. We leren Maarten kennen als een eenzaam kind dat erg naar zijn moeder trok (Oedipusmotief). Op de middelbare school ontmoet Maarten Martha, op wie hij vreselijk verliefd raakt. Hij durft echter geen contact met haar te leggen en een relatie zit er dus niet in. Zowel zijn moeder als de onbereikbare Martha blijven het leven van Maarten beheersen: iedere vrouw die hij ziet, brengt hij in relatie met een van die twee. Hij is een rond karakter.

Moeder: De moeder van Maarten is dol op hem, ze zorgt voor hem en geeft hem veel aandacht. Zij is een vlak karakter.

Vader: De vader van Maarten is tuinder, zoals ook zijn vader tuinder was. Hij is een zwijgzame godvruchtige man die het liefst zou zien dat zijn zoon ook tuinder zou worden. Hij is een type (de strenge, zwijgzame vader)

Martha: Martha is de onbereikbare liefde van Maarten: zij is de ideale vrouw. Zij is een vlak karakter.

Adrienne en Ernst: Zij zijn collega’s van Maarten die hij bij een congres in Bern tegenkomt. Maarten vindt Adrienne erg leuk, hij wordt zelfs een beetje verliefd op haar. Zij is echter meer geïnteresseerd in Ernst.

Stijl (vertelwijze, perspectief, chronologie)

Maarten ’t Hart heeft een beschrijvende stijl: de omgeving wordt vrij precies weergegeven, inclusief planten en dieren. De dialogen komen ook natuurgetrouw over. Daarnaast maakt hij, in overeenstemming met de opvoeding van de hoofdpersoon, veel gebruik van bijbelcitaten en andere verwijzingen naar de bijbel. Zo schrijft hij over het vuur in een brandende kachel als ‘de Heilige Geest in de kachel’ en een weiland wordt vergeleken met de ‘grazige weiden uit psalm 23’.

Het boek heeft een personaal perspectief, vanuit de hoofdpersoon Maarten. Diens voornaam doet vermoeden dat het boek autobiografische elementen bevat. Zie Situatie voor chronologie.

Vormgeving (titel, ondertitel, motto, opbouw, voorblad)

Een Vlucht Regenwulpen: Wanneer de moeder van de hoofdpersoon sterft, een van de belangrijkste personen in zijn leven, ziet hij buiten een vlucht regenwulpen. Het is een zeldzame gebeurtenis en geeft hem daardoor een soort van troost.

Motto: Een vraag uit het Heidelbergse catechismus over de ‘voorzienigheid Gods’. Deze teksten gaan over de gebeurtenissen in het dagelijks leven van de mens, zoals ziekte en dood, die bij de verantwoordelijkheid worden God gerekend. In het verhaal komt dit aspect naar voren als de moeder van de hoofdpersoon Maarten keelkanker krijgt en pas na veel lijden dood gaat. Maarten wil dan opeens in God geloven om hem te haten, aangezien hij dan de schuld toegeschoven kan krijgen. God is er de oorzaak van. Hij is een soort van beul, die onschuldige mensen leed aandoet.

Opbouw: In het begin wordt er een korte samenvatting van de carrière van de hoofdpersoon gegeven. Hierna vertelt hij over de latere gebeurtenissen in zijn leven, maar ook over herinneringen van vroeger. Herinneringen en gebeurtenissen wisselen elkaar af. Deze manier van schrijven is waarschijnlijk aangehouden om het verband tussen dingen aan te geven. Als iets in het heden gebeurt, volgt daarop een gedachte van Maarten die weer een flashback oplevert. Zo kun je soms zien welke invloed het verleden heeft op het handelen van Maarten in het heden. Een vlucht regenwulpen heeft 23 hoofdstukken die ongenummerd zijn, maar wel allemaal een titel hebben. Het boek eindigt met: Leiden, voorjaar en zomer 1971.

Situatie (historische tijd, tijdsduur, plaats en ruimte)

De vertelde tijd van het verhaal is een jaar of vijfentwintig: vanaf de vroegste herinneringen tot Maarten dertig is. Een vlucht regenwulpen wordt niet chronologisch verteld, maar springt heen en weer tussen verleden en heden. Er is dan ook sprake van twee tijdlagen: Maartens jeugd aan de ene kant en zijn hedendaagse leven waarin hij de reis naar Bern maakt etc. aan de andere kant. De tijd die zich afspeelt in het heden is ongeveer twee weken. De historische tijd is onduidelijk, wat doet vermoeden dat het verhaal zich rond de tijd van schrijven afspeelt. Maartens jeugd zou dan in de jaren ’50 zijn, het ‘heden’ in de jaren ‘60/’70.

Plaats: Maartens jeugd speelt zich af op een boerderij in de omgeving van Delft en op school. Later zien we Maarten in zijn laboratorium in Leiden en in Bern, in Zwitserland.

Analyse (genre, stroming, auteur, recensies, ontvangst)

Maarten ’t Hart wordt geboren op 25 november 1944 in Maassluis. Na de lagere school gaat hij naar de HBS en vervolgens studeert hij biologie in Leiden. Na het afronden van zijn studie krijgt hij een baan als etholoog aan de Leidse universiteit. In 1971 debuteert hij onder het pseudoniem Martin Hart met de roman Stenen voor een ransuil. In 1973 schrijft hij Ik had een wapenbroeder. In 1975 krijgt hij de Multatuliprijs voor zijn roman Het vrome volk. In 1978 volgt Een vlucht regenwulpen dat werd verfilmd in 1981. De aanleiding tot het schrijven van De kroongetuige (1982) stamt uit ‘t Harts studententijd. Enkele medestudenten maakten een film getiteld ‘Moord in het museum’. De opnamen werden gemaakt in het Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie (Leiden), waarover het gerucht ging dat er een lijk in een pot alcohol verborgen zou zijn geweest. Over dit gegeven besloot ‘t Hart ooit een boek te schrijven.

De roman Een vlucht regenwulpen betekende ‘t Harts doorbraak. De breuk met het strenggereformeerde ouderlijk milieu en de herinneringen aan zijn vrome jeugd vormen belangrijke elementen in zijn autobiografisch geïnspireerde, realistische werk. Ook thema’s als verliefdheid, isolement en problematische relaties met vrouwen keren regelmatig terug. De roman vertoont kenmerken van een sleutelroman; de hoofdpersoon staat immers voor de schrijver zelf. Het is bovendien een psychologische roman: Maartens gedachtewereld staat centraal, zo ook de ontwikkeling die hij doormaakt. Het feit dat Maarten vooral getekend wordt door zijn familie en de plek waar hij opgroeit, doet aan het naturalisme denken. Plaatsen we dit echter wat later in de tijd, dan komen we eerder bij het existentialisme terecht. Wat we daarvan in deze roman missen is het engagement, en de verantwoordelijkheid die een individu moet nemen.

Het werk van ’t Hart is zeer populair, met name Een Vlucht Regenwulpen was een kassucces. Zijn boeken, maar ook zijn talloze artikelen in dag- en weekbladen hebben hem tot een min of meer nationale figuur gemaakt. Naast populariteit is hem echter veel verguizing ten deel gevallen. Feministen hebben zich mateloos geërgerd aan zijn opvattingen over vrouwenemancipatie en het moderne feminisme. Ook nogal wat literaire critici oordelen negatief over ’t Harts werk; zij vinden het sentimenteel en slecht geschreven en de inhoud niet veel meer dan onbeduidende anekdoten.

Harry Mulisch - De ontdekking van de hemel

De Bezige Bij, Amsterdam (1992)

Titelverklaring:

Met wetenschap en techniek probeert de mensheid het mysterie van de hemel te ontrafelen. De gevolgen daarvan (met als dieptepunt de holocaust) zijn schrikbarend. God wil niets meer met zijn schepping te maken wil hebben en besluit het testimonium (de stenen tafel met de tien geboden) naar de hemel terug te halen. In zijn functie van sterrenkundige probeert Max Delius het heelal te bestuderen. De engel grijpt in om te voorkomen dat de hemel ontdekt wordt.

De auteur:

Harry Mulisch wordt op 29 juli 1927 geboren in Haarlem. Zijn vader komt uit Oostenrijk-Hongarije (nu Tsjechië) en zijn moeder komt uit Antwerpen. Zijn grootvader van moederszijde was bankdirecteur en zijn vader kon daar een betrekking krijgen. Thuis wordt Duits gesproken maar Harry krijgt een Nederlandse opvoeding. Zijn ouders scheiden in 1939, Harry blijft bij zijn vader en de huishoudster Frieda wonen. Dankzij de nieuwe betrekking van zijn vader blijven Harry en zijn moeder tijdens de oorlog uit handen van de Duitsers. Zijn moeder emigreert naar Amerika en zijn vader wordt na de oorlog gearresteerd, waarna hij drie jaar in een interneringskamp verblijft. Hij overlijdt in 1957. Harry Mulisch gaat in 1958 in Amsterdam wonen. Hij trouwt in 1971 en krijgt twee dochters, Anna en Frieda.

Mulisch debuteert in 1947 met een kort verhaal in ‘Elsevier’. Vanaf 1949 wijdt hij zich geheel aan de ‘schrijverij’. In 1952 komt de roman Archibald Strohalm uit, die met de Reina Prinsen Geerlingsprijs wordt bekroond. Vanaf 1958 is hij redacteur van het tijdschrift ‘Podium’, in 1962 richt hij ‘Randstad’ op en sinds 1965 is hij redacteur van ‘De Gids’. In totaal heeft hij meer dan 50 publicaties gedaan, waaronder romans, autobiografieën, toneelstukken, poëziebundels en studies. Vaak maakt hij gebruik van mythische en magische elementen. Ook houdt hij zich bezig met ‘het raadsel van de tijd’.

Andere werken:

Proza: De versierde mens (1957); Het stenen bruidsbed (1959); Voer voor psychologen (1961); De verteller vertelt (1971); De aanslag (1982); De elementen (1988); De ontdekking van de hemel (1992); Bij gelegenheid (1995) en Vijf fabels (1995). Poëzie: Woorden, woorden, woorden (1973); De taal is een ei (1979). Studies: Soep lepelen met een vork (1975); Mijn getijdenboek (1975). Toneel: De knop, gevolgd door Stan Laurel en Oliver Hardy (1960); Odipous Odipous (1972).

Onderscheidingen:

De Bijenkorf literatuurprijs in 1957, voor Het zwarte licht; in 1957 de Anne Frankprijs; in 1977 de Constantijn Huygensprijs; in 1978 de P.C. Hooftprijs; in 1993 de Multatuliprijs en in 1995 de Prijs der Nederlandse letteren. Op zijn 50e verjaardag wordt hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau.

Literaire stroming:

Moderne Nederlandse literatuur.

Genre:

De ontdekking van de hemel wordt een totaalroman genoemd. Het boek bevat elementen van:

-                     de psychologische roman

-                     de filosofische roman (de personages filosoferen over o.a. politiek en de schepping van de aarde)

-                     de  historische roman (belangrijke maatschappelijke en politieke gebeurtenissen spelen een grote rol in het verhaal en worden uitvoerig beschreven)

-                     de ontwikkelingsroman

-                     de avonturenroman

Samenvatting:

Eerste deel: het begin van het begin

Een engel vertelt aan een andere engel, hoger in rang, hoe hij in opdracht van de Chef het testimonium terug heeft gehaald naar de hemel. Uit de voorgeschiedenis blijkt dat het hele proces behoorlijk ingewikkeld is geweest. Er moest een persoon geboren worden die beantwoordde aan het vereiste DNA-profiel. De eerste stap was het toepassen van de Eerste Wereldoorlog voor een ontmoeting tussen de Oostenrijker Wolfgang Delius en de Vlaamse Eva Weiß. Hun tweede zoon, Max, fungeerde later als vader. De aanstaande moeder van de gezochte persoon was niet moeilijk te creëren. Ze werd geboren uit het huwelijk van Oswald Brons en Sophia Haken, die elkaar, door een manipulatie vanuit de hemel, ontmoeten. De engel begint met het vertellen van de gebeurtenissen op maandag 13 februari 1967.

Die avond zorgt de engel om precies twaalf uur ’s nachts voor een kortsluiting. De minister van staat, Hendrikus Quist, viert juist die avond zijn 75e verjaardag. De jongste zoon, Onno, jaagt met zijn kwetsende opmerkingen iedereen tegen zichzelf in het harnas. Tevreden loopt hij richting Amsterdam in de hoop dat hij nog een lift krijgt. Op het moment dat Onno zijn ouderlijk huis verlaat, beleeft Max Delius een seksueel avontuur met een vrouw die hij enkele uren tevoren op een studentfeest ontmoette. Als hij vanuit Den Haag naar huis terugkeert, ziet hij Onno op een kruispunt staan. Hij stopt en biedt hem een lift aan. Onderweg stellen de mannen zich aan elkaar voor. Onno vertelt dat hij de Etruskische taal begrijpelijk heeft gemaakt en daarvoor in Uppsala een eredoctoraat heeft gekregen. Zijn vader is minister-president geweest. Onno heeft rechten gestudeerd, maar voelt zich zeer aangetrokken tot de taalkunde. Max is astronoom. Zijn vader was oorlogsmisdadiger. Hij liet zelfs zijn joodse vrouw, Max’ moeder, naar Auschwitz transporteren. De mannen ontdekken dat ze op dezelfde dag verwekt zijn.

In de tijd die daarna volgt trekken ze veel met elkaar op. Ze zijn onafscheidelijk. Hun filosofische gesprekken gaan o.a. over religie, literatuur en politiek. De vriendschap gaat zelfs zo ver dat Helga, Onno’s vriendin, de verkering uitmaakt. Enkele maanden later betreden de twee vrienden een tweedehands boekwinkel. Max raakt plotseling betoverd door cellomuziek. De celliste blijkt de dochter te zijn van de boekhandelaar. Ze heet Ada Brons. In een nabijgelegen café praten ze, in gezelschap van Onno, verder. ’s Middags neemt Max Ada mee naar de sterrenwacht, waar hij werkt. Na een rondleiding gaat ze met hem mee naar huis. Diezelfde avond blijft ze bij hem slapen. In de weken die volgen, ontmoeten zij elkaar dagelijks. In de weekeinden verblijft Ada bij Max in Amsterdam. Het stel voelt zich sterk met elkaar verbonden. Max overweegt Ada zelfs mee te nemen als hij over een paar jaar wordt overgeplaatst naar Westerbork.

Ada wordt uitgenodigd om met haar voormalige partner Bruno op de politiek-sociale manifestatie te komen spelen. Onno, die zich steeds meer met politiek bezig houdt, gaat met Max mee naar de manifestatie. Diverse binnen- en buitenlandse sprekers, waaronder de Duitsers Rudi Dutschke, komen op deze dag het woord. Na het optreden van Ada en Bruno ontstaat er een discussie, geleid door Onno. De discussie ontaardt echter in een chaos. Later die avond worden Ada en Bruno uitgenodigd door enkele Cubanen om eens in hun vaderland te komen spelen. Ada is moe en wil naar huis. Ze gaat alleen, want Max en Onno willen nog wat blijven drinken. Max weet eigenlijk helemaal niet hoe zijn vader er uit ziet. Ze besluiten de volgende dag op onderzoek te gaan bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie.

Juist op het moment dat Onno bij Max aanbelt, liggen Max en Ada in bed te vrijen. Max breekt de vrijpartij abrupt af om met zijn vriend mee te gaan. Ada blijft beduusd achter, twijfelend aan haar gevoelens voor Max. Ze besluit bij hem weg te gaan. Onno en Max boeken intussen weinig succes in het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Ze kunnen maar één foto vinden van Max’ vader, maar deze is van grote afstand genomen. Bij thuiskomst ontdekt Max Ada’s afscheidsbrief. Hij accepteert haar vertrek onmiddellijk.

Max blijft denken aan zijn vader. Hij wil meer over hem weten en daarom reist Max in zijn zomervakantie naar Polen, de geboortestreek van zijn vader. Onderweg brengt hij een bezoek aan Auschwitz-Birkenau. Hij raakt er diep van onder de indruk. Hij beseft dat er geen hemel is, alleen een hel. Ada neemt in deze periode contact op met Onno. Ze wil weten waar Max is. Onno vertelt haar dat Max ergens in Polen, Tsjecho-Slowakije of Hongarije zit. Ze praten verder in café Keyzer. Max blijkt Ada nooit iets verteld te hebben over zijn ouders. Onno vraagt Ada of ze weer terug wil naar Max, maar Ada weigert. Onno vertelt over zijn politieke carrière bij de nieuwe sociaal-democratische partij ‘Nieuw Links’. Als ze het café verlaten gaat Ada met Onno mee naar huis. Daar aangekomen beseft Onno dat hij verliefd is op Ada. Ada schrikt van de wanorde in Onno’s huis. Ze stuurt hem een paar uur de stad in, zodat ze in alle rust zijn rotzooi op kan ruimen.

Max keert weer terug uit Polen. De gebeurtenissen hebben op hem zo’n indruk gemaakt, dat hij geen oor heeft voor Onno’s politieke carrière. Ook de relatie tussen Onno en Ada doet hem niets. Hij feliciteert zijn vriend; hij had het niet beter kunnen treffen met Ada. Enkele weken later ziet Max Ada weer voor het eerst. Hij bezoekt de uitvoering van het Concertgebouworkest, waar Ada een aanstelling heeft gekregen. Ze praten slechts kort met elkaar. Korte tijd later trekt Ada bij Onno in en stelt Ada hem voor aan haar ouders. Onno belooft Oswald Brons dat hij goed voor Ana zal zorgen.

Ada en Bruno ontvangen een uitnodiging uit Cuba om op het tiendaagse kamermuziekfestival in Havana te komen spelen. Max stelt voor om samen met Onno mee te gaan. Drie weken na het aanvragen van het visum, vertrekken ze naar Cuba. Bij aankomst worden Max en Onno per abuis aangezien voor Nederlandse delegatieleden, deelnemend aan een cultureel congres in Havana. Om de verwarring niet nog groter te maken, laten ze het daar maar bij. Ze worden ontvangen in hotel Habana Libre. De kamers zijn al geregeld voor de ‘gasten van de revolutie’. Het tweetal besluit zich in te schrijven voor het congres. Het blijkt echter te gaan om een revolutionair congres, waarbij het communisme hoog in het vaandel staat. Na de officiële opening van het congres wandelen Onno en Max naar buiten. Plotseling ziet Onno een bekende. Het is Bart Bork, een Nederlander met extreem-linkse ideeën, die zwart geld staat te wisselen. Onno, die nog een rekening met Bart te vereffenen heeft, grijpt in en laat Bart Bork verbijsterd achter.

Na enkele dagen begint Max zich af te vragen wat hij nog in Cuba doet. Hij verveelt zich en de discussies bij het congres kunnen hem niet boeien. Met tegenzin bezoekt hij Ada’s optreden. Hij knapt weer op na het drinken van een aantal daiquiri’s. De volgende dag vertrekt Ada weer naar Nederland. Max en Onno blijven nog enkele dagen, omdat het congres nog niet afgelopen is. Op de laatste dag van haar verblijf spreekt Ada af met Onno. Ze zullen elkaar ontmoeten bij het strand. Terwijl Onno op Ada wacht, gaat er een onbekende Cubaanse op de barkruk naast Onno zitten. Onno knikt haar vriendelijk toe. Als hij na enige tijd wegloopt om te kijken waar Ada blijft, loopt ze hem achterna. Ze stelt zich voor als María en nodigt Onno uit om met haar mee te gaan. Onno verbaast zichzelf erover, dat hij haar uitnodiging direct aanneemt. Bij María’s huis aangekomen, belt Onno naar Ada. Hij vertelt haar dat hij in de kerk is. Nadat hij de telefoon opgehangen heeft, gaat Onno met María naar bed. Ada spreekt die avond af met Max. Ze brengen een bezoek aan de Sierra Maestra en maken een wandeling op het strand. Max belt naar het hotel en krijgt Onno, die zich belabberd voelt, aan de telefoon. Onno smeekt Max niks aan Ada te vertellen. Max keert weer terug naar het strand, waar hij Ada weer ziet. De ontmoeting eindigt in een vrijpartij, die volgens Max nog afgemaakt moest worden.

Op dit moment grijpt de engel in. Hij stuurt de afgezant, Vonk geheten, naar de aarde. Vonk moet, als nakomeling van Ada en Max, het testimonium terughalen naar de hemel.

Tweede deel: het einde van het begin

De engel vertelt hoe hij verantwoordelijk is voor de ontmoeting tussen Max en Onno. Het feit dat Cuba erbij betrokken werd, is volgens hem strikt noodzakelijk geweest. De engel vertelt tevens over de reden van zijn opdracht. Alles valt te herleiden op het pact dat Lucifer-Satan vierhonderd jaar tevoren sloot met de mensheid.

Ada gaat winkelen in de Bijenkorf. Ze steelt een puntenslijpertje en voelt zich op een vreemde manier voldaan. Als ze het winkelpand verlaat, wordt ze betrapt. Ze moet weer naar binnen en wordt opgesloten in een kamertje. Na een kwartier verschijnt de bewaker met een politieagent. Ada biedt aan om alsnog de puntenslijper te betalen, maar ze wordt geboeid meegenomen naar het politiebureau. Ze moet een proces-verbaal ondertekenen, maar het doordrukformulier werkt niet goed. De politieagent laat haar tenslotte maar gaan. De gebeurtenis maakt een diepe indruk op Ada. Anderhalve week later viert Onno zijn 34e verjaardag. Ada heeft een verrassing voor hem: ze is niet ongesteld geworden. Onno is stomverbaasd, maar blij. Ze concluderen dat het kind in Havana verwekt moet zijn. Onno vindt het dan ook langzamerhand wel tijd worden, dat Ada kennis maakt met zijn ouders. Ada twijfelt over het vaderschap. Ze heeft immers met Max èn Onno gevreeën tijdens hun verblijf in Havana. Onno brengt Max op de hoogte van Ada’s zwangerschap. Max schrikt. Hij beseft dat er een kans bestaat dat hij de vader is van Ada’s kind. Onno nodigt Max uit voor de bruiloft die twee weken later, gelijk met Max’ verjaardag, gehouden zal worden. Max is uiteraard getuige. De gedachte aan Ada’s zwangerschap laat Max niet los. Hij is bang dat het kind op hem zal lijken, zodat hij door de mand zal vallen. Hij wil Onno een brief schrijven, maar besluit eerst met Ada te gaan praten. Ada wil de toekomst afwachten en Max gaat er mee akkoord.

De bruiloft is eenvoudig. Het stel arriveert, te laat, op de fiets bij het stadhuis. De huwelijksvoltrekking wordt vlot afgerond en ’s avonds is er nog een diner. Max maakt eindelijk kennis met Onno’s ouders. Onno is beretrots op zijn zwangere vrouw en verkondigt dit dan ook luidkeels. Max bidt dat het kind van Onno is. Op 27 februari vieren Onno, Max en Ada het feit dat de mannen verwekt zijn. Max nodigt Onno en Ada uit op het terrein van de sterrenwacht. Een rondleiding op het terrein wordt tenslotte afgesloten met een etentje. Plotseling krijgt Onno een telefoontje. Sophia vraagt of ze onmiddellijk terug willen komen, want Ada’s vader heeft een hartaanval gehad. In het zware onweer rijden ze terug, maar ze worden tot stoppen gedwongen door een omgewaaide boom. Bij een uitwijkmanoeuvre belandt de auto in een berm. Max en Onno stappen uit om de auto weer de weg op te drukken. Juist op dat moment valt er een boom op de auto. Ada raakt bekneld en is buiten bewustzijn. In de ambulance blijft Ada buiten bewustzijn. Ook in het ziekenhuis verbetert haar situatie niet.

Max gaat met een taxi naar het ziekenhuis in Leiden om Sophia op de hoogte te stellen van de gebeurtenissen. Ata vader blijkt inmiddels al overleden te zijn en Sophia is al naar huis teruggekeerd. Max en Sophia bellen naar het ziekenhuis van Hoogeveen, waar ze van Onno horen dat Ada geen schedelbasisfractuur heeft. Ze moet opgenomen worden in Amsterdam, waar een E.E.G. gemaakt zal worden. Max en Sophia praten over vroeger. Sophia biedt Max een slaapplaats aan. Later die nacht komt ze bij hem op de kamer en ontpopt zich als een grote minnares. Max is verbaasd en weet de volgende dag niet of hij nu hallucinaties heeft gehad of dat het werkelijkheid was. Sophia’s gedrag is de volgende dag ongewijzigd en Max blijft haar maar ‘mevrouw’ noemen. Hij concludeert dat er zowel een dag-Sophia als een nacht-Sophia is.

Die avond spreken Onno en Max af in café Keyzer. Onno brengt Ada’s muziekcollega, Marijke, op de hoogte van de gebeurtenissen. De E.E.G. gaf geen ‘plat’ beeld, zoals bij ‘planten’ het geval zou zijn. Het ongeluk heeft vooralsnog geen gevolgen gehad voor het kind. Na de crematie van Ada’s vader herinnert Sophia Max eraan dat hij zijn puntenslijper heeft laten liggen. Max ziet dit als een verkapte invitatie om weer bij Sophia te komen. Vanaf de sterrenwacht in Dwingeloo maakt hij met haar de afspraak om de puntenslijper weer op te komen halen. Max en Sophia praten over Ada. Daarna nodigt Sophia Max uit om te blijven slapen. De weken die daarop volgen verlopen volgens hetzelfde patroon. Max brengt Sophia enkele dagen per week een bezoek, steeds voorafgegaan door een telefoontje. Overdag gaan ze formeel met elkaar om, maar ’s nachts slapen ze met elkaar.

Onno vraagt Max op een zondagochtend mee te gaan naar Ada. Max kijkt er tegenop, maar kan niet weigeren; hij heeft Ada sinds het ongeluk niet meer gezien. Sophia komt even later ook naar het ziekenhuis. De arts vertelt hen dat Ada’s E.E.G. de laatste dagen verslechterd is. Ada ligt in een irreversibel coma. Tijdens een familieberaad van Onno’s familie, waar Sophia ook bij aanwezig is, wordt besproken wie het kind van Ada op zal voeden. Volgens Sophia moet het kind opgevoed worden in een gezin waar meer jongen kinderen zijn. Onno’s broers en zussen bieden zich één voor één aan. Onno wil er nog even over nadenken; het kind wordt immers pas over twee maanden geboren. De artsen besluiten echter het kind eerder geboren te laten worden, omdat Ada’s toestand snel verslechtert. Max beseft dat nu het moment van de waarheid gekomen is. Nu zal iedereen weten wie de vader is van Ada’s kind! Max gaat er met zijn auto op uit om even na te denken. Hij vindt dat hij zich moet opofferen en besluit samen met Sophia het kind groot te brengen. Hij zal immers binnenkort naar Westerbork verhuizen voor zijn werk. Op de terugweg brengt Max voor het eerst sinds lange tijd weer een bezoekje aan zijn pleegmoeder, moeder Tonia, in verzorgingscentrum Sancta Maria. Ze is blij hem weer terug te zien en ze vraagt hem waarom hij haar niet eerder heeft bezocht. Max vertelt haar dat hij op het punt staat een belangrijke beslissing te nemen.  Moeder Tonia laat Max de trouwfoto van zijn ouders zien, die ze tot haar verhuizing kwijt was. Dit is voor Max de eerste keer dat hij zijn ouders weer ziet. De verbaasde Max neemt de foto mee.

De volgende dag staat Sophia al weer klaar om naar het ziekenhuis te gaan. Max wil eerst nog met haar praten. Hij spreekt met haar af in de restauratie van het Centraal Station. Die middag keert Sophia terug uit het ziekenhuis met groot nieuws. Ada’s kind wordt uiterlijk volgende week donderdag met de keizersnede gehaald. Max weet dat er nu snel een beslissing moet worden genomen en komt met zijn voorstel. Sophia vraagt Max of hij wel beseft welke gevolgen zijn voorstel zal hebben. Max vindt dat ze het Ada verplicht zijn. Na enig aarzelen stemt Sophia met het plan in, op voorwaarde dat Onno akkoord gaat. Max besluit bij Onno langs te gaan. Onno reageert verbaasd op Max’ voorstel, maar gaat uiteindelijk ook akkoord. Na Max’ vertrek brengt Onno zijn familie op de hoogte van het besluit. Onno’s zus Dol reageert niet enthousiast. Max is immers niet een van hun. Onno is woest op zijn zus en weet nu zeker dat zijn beslissing juist was. De volgende ochtend belt hij haar weer op om zijn excuses aan te bieden.

Chirurg Melchior wil Onno spreken. Hij vertelt hem dat er bij de operatie een kans bestaat op fatale complicaties. Hij overweegt Ada in dat geval rustig te laten inslapen. Onno weet niet wat hij hiermee moet. Hij is het niet gewend om over het leven van een ander te beslissen. Voorlopig laat hij de kwestie nog even rusten. Onno praat er over met Max, die hem belooft het aan niemand verder te vertellen. Max vindt dat de artsen er voor honderd procent zeker van moeten zijn dat Ada hersendood is. Hij stelt voor dat Onno informeert naar de soort anesthesie die uitgevoerd zal worden voor de verdoving. Als ze haar helemaal niet onder narcose brengen, dan is dat voor hem het bewijs dat Ada hersendood is. Onno stemt in met Max’ voorstel.

Op dinsdagavond bespreken Max, Sophia en Onno de kwestie. De financiële kant van de zaak, het antiquariaat van Sophia en de huisvesting in Drenthe zijn snel geregeld. De directeur van de sterrenwacht wist nog wel een geschikt optrekje. Max gaat de volgende ochtend naar de bibliotheek van de medische faculteit om zich te laten informeren over verloskunde. Hij ziet vrijwel onmiddellijk een probleem; de keizersnede wordt uitgevoerd onder een totale of een lokale narcose. Hieruit kunnen ze dus niet opmaken hoe Ada’s situatie is. Max informeert Onno over zijn bevindingen en Onno concludeert dat Ada dan maar in leven moet worden gehouden. De geboorte verloopt probleemloos. Ada is bevallen van een jongen, die Quinten wordt genoemd.

Derde deel: het begin van het einde

De engel wordt gecomplimenteerd; eindelijk is de afgezant geboren! De engel vertelt dat hij ook verantwoordelijk was voor de omgewaaide bomen, waardoor Ada in het ziekenhuis belandde. De engelen praten verder over de Chef en Satan. Daarna gaat de engel verder met zijn verhaal.

Quinten moet na zijn geboorte nog enkele weken in de couveuse blijven. De directeur van de sterrenwacht heeft inmiddels woord gehouden. Het ‘gezinnetje’ komt terecht op het kasteel Groot Rechteren. Max noemt het ‘een geschenk uit de hemel’. Ook Sophia kan haar ogen nauwelijks geloven. Ze maken kennis met de overige bewoners van het kasteel: het echtpaar Spier, de docent Verloren van Themaat, de vertaler Marius Proctor en zijn vrouw Clara, Theo en Selma Kern.

Eindelijk is de dag aangebroken dat Quinten het ziekenhuis mag verlaten. Max haalt hem samen met Sophia en Onno op. De zusters hebben grote moeite om afscheid te nemen van Quinten, want het is zo’n lief en mooi kind. Ook voor Onno is het een bijzondere dag. Het is voor het eerst dat hij Groot Rechteren bezoekt. Hij is zeer tevreden over de nieuwe woonomgeving voor zijn zoon. De medebewoners van Groot Rechteren ontvangen Quinten liefdevol.

Een half jaar later neemt Max Sophia en Quinten mee naar de sterrenwacht in Dwingeloo. Diezelfde dag brengen zij een bezoek aan kamp Westerbork. Ze passeren de plek waar het fatale ongeluk in februari plaats had, maar Max kijkt er alleen met een snelle blik uit zijn ooghoeken naar. In het kamp komen bij Max weer allerlei herinneringen boven van de tweede wereldoorlog.

Intussen is Onno Quist aan een politieke bliksemcarrière begonnen. Hij wordt gekozen in de gemeenteraad en korte tijd later wordt hij benoemd als wethouder van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Onno denkt steeds minder aan Ada en Quinten. Ada is goed ondergebracht in een verpleegtehuis in Emmen en ook Quinten ontbreekt het aan niets. Na Quintens eerste verjaardag, twee maanden geleden, is hij niet meer op Groot Rechteren geweest. Hij voelt zich eenzaam en besluit Helga te bellen. Helga is nog steeds vrijgezel en Onno wil haar graag weer terug.

Quinten Quist groeit op tot een schattige peuter. Ondanks dat hij nog niet praat, ontwikkelt hij zich tot een intelligent kind. Hij maakt prachtige tekeningen en de kunstenaar Proctor vindt dat Quintens werk tentoongesteld zou moeten worden. Door de omwonenden wordt Quinten liefkozend aangesproken met Kuku, als afgeleide van zijn initialen Q.Q. Enkele weken voor Quintens derde verjaardag brengt Onno met Helga een bezoek aan Groot Rechteren. Tijdens een wandeling met zijn vader, spreekt Quinten zijn allereerste woordje uit: obelisk.

Als Quinten vier is brengt Max hem voor de eerste keer naar de kleuterschool. Sophia is van mening dat het goed voor zijn persoonlijke ontwikkeling zou zijn. Quinten begrijpt niet waarom hij niet wordt opgehaald door zijn mama, zoals de andere kinderen. Sophia legt hem uit dat zij de moeder is van zijn mama en dat mama slaapt, net als Doornroosje. Thuisgekomen laat Sophia hem een foto zien van Ada. Quinten neemt de foto trots mee naar zijn kamer.

Onno is inmiddels al weer vier jaar wethouder. Ondanks dat hij niet ontevreden is, accepteert hij de functie van staatssecretaris van Wetenschapsbeleid. Door zijn nieuwe baan heeft hij nog minder tijd om Quinten te bezoeken. Quinten bezoekt inmiddels de eerste klas van de lagere school. Het lezen van zinnen als ‘Cambodjaanse president Lon Nol verlengt speciale volmachten’ is geen enkel probleem voor hem. Sophia en Max verbazen zich elke dag weer over hun pleegzoon. Op een dag gaat Quinten naar buiten om de pet van meneer Roskams vader te zoeken. De pet ligt al jarenlang begraven, dus leent Quinten een schop van meneer Roskam. Tijdens de graafwerkzaamheden vindt hij enkele pijlpunten van vuistbijlen. Al snel blijkt het te gaan om oplichterij. De pijlpunten lagen erg netjes naast elkaar. Meneer Verdonkschot blijkt de zogenaamde ‘prehistorische pijlpunten’ in de grond te hebben gestopt om er jaren later veel geld voor te krijgen.

Quinten is zeven jaar als kort na elkaar Quintens overgrootmoeder (Sophia’s moeder) en grootvader (Onno’s vader) overlijden. Hij vraagt zich af waarom Ada’s naam niet in de rouwadvertentie staat vermeld. Volgens Onno is dat omdat ze niet gestoord mag worden. Quinten geeft aan dat hij zijn moeder graag wil zien. Onno sluit zijn ogen en stemt in. Een week later neemt Onno zijn zoon mee naar het verpleegtehuis in Emmen. Quinten wil weten of zijn moeder echt niet meer wakker zal worden. Onno zegt hem dat Ada niets meer horen, zien en voelen. Ze zal nooit meer wakker worden, maar ze is ook niet dood. Quinten vraagt hoe het gebeurd is en Onno vertelt hem alles over Ada’s leven en het ongeluk. De kennismaking met zijn moeder maakt grote indruk op Quinten. ’s Avonds heeft hij nachtmerries: hij bevindt zich in een volledige stilte en diepe duisternis. Hij is in het midden van de wereld, in een complex omgeven door zalen, trappen, zuilen, pilaren en loopbruggen, waar hij alleen uit kan ontsnappen door te ontwaken. Als hij wakker wordt, gilt hij het uit. Sophia neemt hem mee naar haar kamer. Vanaf dat moment komt zijn ’s nachts niet meer bij Max.

In maart 1977 valt het kabinet en Onno’s partij komt als grote winnaar uit de bus. Men verwacht dat Onno snel een ministerschap aangeboden zal worden. Het tegendeel blijkt helaas waar. De christen-democraten kiezen een conservatieve partij als coalitiepartner, waardoor de socialisten – Onno’s partij - afvallen. Onno voelt zich nu eindelijk vrij. Helga vindt dat hij zichzelf maar wat wijsmaakt: hij hoort gewoon in de politiek. Onno geeft toe en wordt fractielid in de Tweede Kamer. In de komende vier jaar ziet hij Quinten nog minder dan vroeger. Max heeft intussen een verhouding met een secretaresse op de sterrenwacht, genaamd Tsjallingtsje Popma. Pas na enkele maanden vertelt Max dit aan Sophia. Ze vindt het leuk voor hem, maar Max durft Tsjallingtsje niet mee te nemen naar Groot Rechteren. Quintens droom van ‘het midden van de wereld’ blijft hem steeds achtervolgen. Als hij ’s ochtends wakker wordt probeert hij de architectonische perfectie vast te houden, maar helaas. Hij wil weten waar het gebouw, dat hij de ‘Burcht’ noemt, zich bevindt. Bij meneer Themaat pluist hij alle boeken over architectuur na. Als meneer Themaat Quinten vraagt waar hij naar zoekt, wil Quinten weten wat het gebouw is. Meneer Themaat denkt dat het gebouw niet bestaat, maar dat het Pantheon in Rome op een goede tweede plaats komt. Als Quinten de tekeningen van het Pantheon ziet, concludeert hij dat de Burcht niet van deze wereld is. Pas als meneer Themaat een boek laat zien met reproducties van Piranesi’s Carceri, ziet Quinten gelijkenis met de Burcht.

In de zomer van 1980 worden in Westerbork twee nieuwe spiegels in gebruik gesteld. Volgens Quinten moet vanaf de sterren te zien zijn, hoe de Tweede Wereldoorlog verliep. Deze visie maakt op de aanwezigen grote indruk. Volgens Onno kan het echter nooit gerealiseerd worden. Bovendien moet het verleden voor eeuwig verzegeld zijn. Op het gymnasium heeft Quinten, evenals op de lagere school, geen vrienden. Zijn interesses liggen in andere zaken, dan waar zijn leeftijdsgenoten over praten. Quinten speurt nog steeds verder naar zijn Burcht en verwaarloost daarbij zijn huiswerk. Als Onno wil weten wat Quinten wil worden, antwoordt Max ‘architect’. Quinten weet eigenlijk niet wat hij wil worden. Hij heeft er ook nooit over nagedacht.

Een jaar later, het is inmiddels 1981, wordt Onno voorgedragen als minister van Defensie. Helaas gaat Bart Bork dwars liggen. Hij dreigt Onno’s bezoek aan Cuba wereldkundig te maken. De partijleiding adviseert Onno om het dan maar rustiger aan te doen. Onno twijfelt, maar gaat met het voorstel akkoord. Even later krijgt hij opnieuw een tegenslag te verwerken: Helga is vermoord. Onno wil weg, weg uit Nederland. Na Helga’s begrafenis stuurt hij Max, Sophia en Quinten een afscheidsbrief. Hij raadt hen af naar hem te zoeken, want ze zullen hem toch niet vinden. Niet veel later overlijdt de baron van Groot Rechteren. Hij laat Quinten 40.000 gulden na. De erfgenamen van de baron willen Groot Rechteren verkopen aan de huidige bewoners, maar zij kunnen niet voldoende geld bij elkaar krijgen. De komende periode gaat Groot Rechteren van de ene eigenaar over op de andere. Doordat de bewoners nog huurbescherming genieten, heeft dat voor hen geen directe gevolgen. De komst van Korvinus, eigenaar van een sloopbedrijf, zorgt voor onrust in de gelederen. Korvinus zet alles op alles om de bewoners weg te jagen. Zijn methode heeft tot gevolg dat de één na de ander verhuist. Max beklaagt zich bij Sophia over Korvinus. Hij krijgt bij haar echter geen gehoor: “Ik vind het niet prettig als je zo mijn slaapkamer komt binnenvallen, Max.”.

Het jaar 1985 wordt een jaar vol ingrijpende gebeurtenissen. Arend Proctor (zoon van Marius en Clara) en Evert Korvinus (zoon van de eigenaar) verongelukken bij een joyride. Ada’s toestand verslechtert. Er zijn problemen met de spijsvertering, Ada krijgt een nierbekkenontsteking en uiteindelijk wordt baarmoederhalskanker geconstateerd. De gynaecoloog ziet af van een operatie, omdat er al te veel uitzaaiingen zijn. Ook chemotherapie, bestraling en medicijnen zijn niet aan de orde. Sophia wil een eventuele beslissing aan Onno overlaten, maar Max vindt dat dat Sophia’s taak is. Sophia vindt dat er een einde aan moet komen. Max heeft Ada al jaren niet meer gezien en schrikt van de aanblik. Ada is helemaal afgetakeld en Max kan nog nauwelijks een lichaam herkennen onder de lakens.

Max brengt een bezoek aan Tsjallingtsje. Ze vertelt hem dat ze een kind van hem wil. Het idee spreekt Max ook wel aan. Hij trekt zich terug in de tuin om aan het idee te wennen. Plotseling wordt Max getroffen door een meteoriet. Hij heeft daarmee de twijfelachtige eer de tweede man te zijn die dat overkomt. Na de dood van Max vraagt Quinten zich af wat hij nog op Groot Rechteren doet. Hij besluit zijn vader op te gaan zoeken. Zijn school is niet belangrijk, want alles wat hij weet heeft hij daar niet geleerd. Sophia is niet enthousiast over Quintens plannen. Hij moet nog maar één jaar en dan heeft hij het gymnasium afgerond. Quinten is echter niet te vermurwen. Hij blijft immers maar een paar maanden weg en als hij terug komt kan hij zijn school wel afmaken. Bovendien beschikt hij over voldoende geld. Uiteindelijk beseft Sophia dat ze haar kleinzoon niet tegen kan houden. Quinten informeert bij diverse mensen naar de mogelijke verblijfplaats van Onno, maar hij heeft geen succes. Onno’s advocaat wil Quinten ook niet vertellen waar hij te vinden is. Quinten besluit naar Italië te gaan; daar is hij immers nog nooit geweest. Hij neemt zijn schetsen en tekening van de Burcht mee, in de hoop dat hij ze nog kan aanvullen.

Vierde deel: het einde van het einde

De engel verklaart het hoe en waarom van de meteoriet, waardoor Max gedood werd. Max stond immers op het punt om de hemel te ontdekken. Ook de dood van Helga was strikt noodzakelijk voor het slagen van de zoektocht naar het testimonium.

De engel vertelt hoe hij de eenzame Onno Quist iedere dag verblijdt met de komst van een raaf. Al snel ontstaat er een soort vriendschap tussen hem en de raaf ‘Edgar’. Onno vertelt de raaf dat hij een brief schrijft aan zijn overleden vader.

Op 11 mei 1985 start Quinten zijn zoektocht naar Onno. Hij reist per trein naar Venetië. In Venetië ziet hij vele gebouwen die hem doen denken aan zijn Burcht. Desondanks ziet hij de Burcht als het tegendeel van Venetië. Op zijn rondreis ontmoet hij de vele jaren oudere Marlene Kirchlechner. Ze woont in Wenen, maar komt ieder jaar in mei naar Venetië. Marlene wordt verliefd op Quinten, maar schrikt als ze hoort dat hij nog maar zestien jaar is. Quinten besluit daarop naar Florence te gaan. Quinten moet genoegen nemen met een morsig logement, omdat alle hotels volgeboekt zijn. Hij moet zijn kamer delen met zes andere mannen. Eén van hen, Menne, heeft direct al een oogje op de jonge Quinten en verklaart hem zijn liefde. Quinten wil niets van hem weten en slaat Menne van zich af.

Onno gaat ’s ochtends boodschappen doen met Edgar op zijn schouder. Vermoeid neemt hij plaats op een bankje voor het Pantheon. Plotseling herkent hij iemand. Het is Quinten, die met open mond het Pantheon bewondert. Onno loopt op hem af. Quinten vraagt zich af wie die zwerver is, maar herkent al snel zijn vader. Ontroerd vallen ze elkaar in de armen. Onno kan niet geloven dat zijn zoon in Rome is. Hij vertelt dat hij een lichte hersenbloeding heeft gehad en zodoende slecht kan lopen. Onno vraagt of Max ook in Rome is. Quinten vertelt hem hoe Max is gestorven.

De volgende dag trekt Quinten bij zijn vader in. Samen gaan ze de stad in en bezoeken ze het Sint Pietersplein en de Sixtijnse kapel. Op de Piazza de’ Cavalieri di Malta ziet Quinten een ontwerp van Piranesi, dat lijkt op de Burcht. Ondanks dat velen het gebouw als het midden van de wereld zien, beantwoordt het niet geheel aan het beeld dat Quinten ervan heeft. De gids vertelt over het Laterano, waarna Quinten besluit daar eens een kijkje te gaan nemen. Volgens Onno is het niet ver weg; het is achter het Colosseum. Het gebouw, dat Quinten op een schets bij meneer Themaat heeft gezien, maakt een verpletterende indruk op Quinten. Ze betreden het Sancta Sanctorum (Heilige der Heiligen) via de Heilige Trap. Quinten huivert. Hij voelt dat hij nu dichtbij het midden van de wereld is. Quinten wil nu alles weten over het Heilige der Heiligen. Onno vertelt hem dat daar de ark des verbonds is. Quinten wil weten wat de ark verbergde. Volgens Onno bevat het de twee stenen tafelen van Mozes, met de tien geboden. Vader en zoon slaan de literatuur er op na. Ze willen hoe groot de ark moet zijn geweest.

Quinten raakt hoe langer hoe meer overtuigd van zijn mening, dat de stenen tafelen zich in het Sanctorum bevinden. Onno is onder de indruk van Quintens vasthoudendheid, maar vertelt hem dat de ark niet in het altaar verborgen is. Quinten vindt dit onbegrijpelijk; de kapel heet toch Sancta Sanctorum, er zitten toch twee engelen boven het altaar en het is toch de heiligste plek op de wereld? Onno waarschuwt Quinten dat hij het niet te gek moet maken, maar Quinten laat het idee van de stenen tafelen niet los. De volgende dag wordt Quinten zeventien jaar. Hij heeft maar één grote wens waar hij Onno’s hulp voor nodig heeft….. het aan het daglicht brengen van de tien geboden. Quinten wil zich ’s avonds in het Sanctorum laten insluiten. Onno vreest voor een gevangenisstraf en wil in eerste instantie niet meehelpen. Als Quinten dreigt alleen te gaan, gaat hij toch akkoord.

Enkele dagen later laten Onno en Quinten zich insluiten in het Sancta Sanctorum. Ze horen hoe de paters na hun gregoriaanse liederen en gebeden slapen gaan. Om 22.10 uur begint Quintens werkelijke speurtocht naar de tafelen. Hij weet de sloten te openen, iets wat hij op Groot Rechteren heeft geleerd van Piet Keller. Na twee deuren geopend te hebben zijn ze er; het midden van de wereld! De sloten van de traliedeuren voor het altaar zijn snel geopend. Na enige tijd zoeken, treft Quinten inderdaad twee stenen tafelen aan onder het altaar. Onno wil zien wat er op staat, maar Quinten wil ze eerst in de koffer pakken. Als ze de kapel weer willen verlaten, merkt Onno dat hij zijn wandelstok heeft laten liggen. Quinten verzint een list: ze zullen de fraters vertellen dat ze in slaap zijn gevallen in de biechtstoel. Zo gezegd, zo gedaan. Ze verlaten via de dienstingang de kapel. Bij Onno’s woning aangekomen wil Onno de tafelen zien. Quinten zegt dat ze geen tijd hebben, omdat ze onmiddellijk Italië moeten verlaten. Bij het vliegveld aangekomen, overleggen ze waar ze naar toe zullen gaan. Quinten wil direct weg met het eerstvolgende vliegtuig waar nog plaats is. Het toestel blijkt naar Cyprus te gaan, waarbij op Tel Aviv een tussenstop gepland is. Quinten boekt twee vliegtickets naar Tel Aviv. De stenen tafelen worden teruggebracht naar de plaats waar ze horen.

Onno en Quinten brengen een bezoek aan diverse heilige plaatsen in Jeruzalem, waaronder de Tempelberg. De gids attendeert hen op de steen ‘het midden van het midden’, waar de hemel, aarde en onderwereld samen komen. Quinten weet nu dat hij zich bevindt op de oorspronkelijke plaats van de ark des verbonds en de stenen tafelen. Even later doet Onno een schokkende ontdekking. Hij ziet een foto van een vrouw met een Auschwitz-nummer op haar arm. Ze heeft dezelfde diepblauwe ogen als Quinten. Onno concludeert dat dit Max’ overleden moeder moet zijn. Dat betekent dus dat Quinten niet zijn zoon is, maar de zoon van Max. Hij twijfelt of hij Quinten moet inlichten over zijn ontdekking. Hij besluit het niet te doen.

Quinten staart uit het raam van zijn kamer in hotel Raphaël. Plotseling ziet hij aan de hemel een klein zwart puntje verschijnen. Het is de raaf Edgar. De raaf begeleidt hem naar de gang, die intussen veranderd is in de Burcht. Quinten volgt Edgar en herkent zijn eigen schetsen van het gebouw. Hij komt aan bij de brandkast waar Onno en hij de stenen tafelen hebben ondergebracht. Hij opent de deur en neemt de twee tafelen uit de koffer. De ruimte verandert opeens. Quinten bevindt zich in het Kidrondal en wordt op een wit paard naar de Gouden Poort gebracht. Van daaruit gaat hij te voet verder. De letters op de stenen tafelen beginnen plotseling te leven. Quinten schrikt en laat de tafelen vallen. De letters bewegen zich naar een heilige rots, die het midden van het midden is. In alle vrouwen, die Quinten er ziet, herkent hij zijn moeder. Dan wordt Quinten omgeven van de letterzwerm…..

Op de gang klopt Onno aan. Als Quinten na twee keer kloppen nog niet open heeft gedaan, breekt Onno de deur open. Hij treft Quinten niet aan. Ook het hotelpersoneel heeft Quinten niet meer gezien. Onno ontdekt dat ook de stenen tafelen verdwenen zijn. Hij belt Sophia, die hem vertelt dat Ada zojuist gecremeerd is en dat Quinten naar hem op zoek is. Ada is overleden nadat Sophia haar een overdosis insuline heeft ingespoten. Quinten blijkt te zijn verdwenen op het tijdstip van de crematie. Onno wordt onwel en krijgt opnieuw een hersenbloeding. Sophia roept dat er een dokter gebeld moet worden en dat ze onmiddellijk naar het hotel toe zal komen.

Epiloog

De engel, hoger in rang, wil weten waar de scherven van de tafelen gebleven zijn. Ze zijn door de gemeentereinigingsdienst opgeruimd. De letters zijn echter bewaard gebleven, ondanks dat ze niet echt begrijpelijk leesbaar zijn. De engel verneemt dat Onno Quist in gevaar verkeert als hij zijn verhaal verder vertelt. In dat geval moet hem maar een steen naar zijn hersens gegooid worden. De engel wil perse zijn opdracht afmaken, maar wordt met pensioen gestuurd. Daarop besluit hij de opdracht op eigen houtje af te maken.

Tijd en tijdvolgorde:

Het verhaal begint op 13 februari 1967 en eindigt in 1985. De totale vertelde tijd komt daarmee op 18 jaar. De gebeurtenissen worden in chronologische volgorde en in de verleden tijd verteld.

Plaats/ruimte:

De gebeurtenissen vinden o.a. plaats in Leiden (de boekenwinkel van Ada’s ouders), Amsterdam en Den Haag (woonplaats van Onno en Max), Dwingeloo (Groot Rechteren), Emmen (verpleegtehuis waar Ada verblijft). Daarnaast brengt Quinten een bezoek aan Venetië en Florence voordat hij Onno bezoekt in Rome. Het verhaal eindigt in Tel Aviv.

Karakterbeschrijving en -ontwikkeling:

Alle onderstaande verhaalfiguren zijn ronde karakters.

Onno Quist:

Onno is een politieke figuur. Hij houdt zich bezig met de vertaling van oude talen, zoals het Etruskisch, maar heeft daarbij niet veel succes. Op een onweersavond ontmoet hij Max. Ze worden goede vrienden. Onno trouwt met Ada, omdat hij denkt dat ze van zwanger van hem is. Na het fatale ongeval, gaat hij akkoord met Max’ voorstel, die samen met Sophia het kind van Ada op wil voeden. Door zijn politieke carrière heeft hij niet veel tijd vrij voor Quinten. Hij vertrouwt zijn verzorging echter geheel toe aan zijn beste vriend. Na het overlijden van zijn oude vriendin Helga, raakt hij helemaal in zichzelf gekeerd. Hij vertrekt uit Nederland en wil niet gezocht worden door zijn familie.

Max Delius:

Max is sterrenkundige en de boezemvriend van Onno. Hij is de zoon van een joodse moeder en een Duitse vader. Zijn vader was een nazi en heeft zelfs zijn eigen vrouw naar Auschwitz laten deporteren. Dit trauma blijft Max achtervolgen. Hij krijgt een relatie met Ada. Deze wordt, door zijn eigen schuld, verbroken. Bij hun uitstapje naar Cuba, vrijt hij met Ada. Ada blijkt zwanger te zijn en Max vermoedt dat het kind van hem is. Hij krijgt een verhouding met Sophia, waar niemand iets van af weet. Later krijgt hij een baan aangeboden bij de sterrenwacht in Westerbork en besluit samen met Sophia Ada’s kind op te voeden. De relatie met Sophia bloedt dood en Max krijgt een relatie met een andere vrouw. Max’ leven eindigt abrupt doordat hij getroffen wordt door een meteoriet.

Quinten Quist:

Quinten, de afgezant van de hemel, is de zoon van Max en Ada, maar hij denkt dat Onno zijn vader is. Al op jonge leeftijd blijkt dat hij zeer begaafd is. Hij is zeer geïnteresseerd in oude architectuur en hij droomt van een Burcht. De droom laat hem niet los en hij is vastbesloten de herkomst van de Burcht te achterhalen. Op een zoektocht naar zijn vader, in Italië, komt Quinten op het idee om de stenen tafelen van Mozes op te zoeken. Het idee lijkt absurd, maar Quinten krijgt gelijk. Als de stenen tafelen naar Tel Aviv teruggebracht worden, verdwijnt hij spoorloos.

Ada Quist - Brons:

Ada is celliste. Ze speelt bij het concertgebouworkest en werkt daarbij veel samen met haar voormalige partner Bruno. De relatie met Max eindigt, doordat Max zijn vriendschap met Onno voorop stelt. Tijdens Max’ uitstapje naar Polen, krijgt Ada een relatie met Onno. In Cuba wordt Ada zwanger van Max, maar ze trouwt toch met Onno. In de vijfde maand van haar zwangerschap raakt Ada, als gevolg van een ongeluk, in een coma. Zoon Quinten wordt met de keizersnede geboren. Ada wordt nooit meer wakker. Sophia beëindigt het leven van haar dochter met een injectie insuline.

Sophia Brons:

Sophia is een geheimzinnige vrouw. Het overlijden van haar man heeft geen effect op haar gevoelens. Ze verleidt Max. De relatie duurt zeven jaar en eindigt even abrupt als ze begonnen was. Sophia heeft een verpleegkundige opleiding gehad en kan goed omgaan met Ada’s situatie. Ze neemt de uiteindelijke beslissing om eigenhandig een einde te maken aan Ada’s lijdensweg.

Onderlinge relaties:

Max en Onno zijn boezemvrienden. Max krijgt een relatie met Ada, maar deze wordt verbroken. Onno krijgt vervolgens een relatie met dezelfde Ada. Op een uitstapje naar Cuba komt het toch tot een vrijage tussen Max en Ada, waardoor Ada zwanger raakt. Onno, in de veronderstelling dat hij vader wordt, trouwt met haar. Max krijgt een relatie met de moeder van Ada, Sophia. Ada bevalt van een zoon, genaamd Quinten.

Thematiek:

Het thema is gelijk aan de titel: de ontdekking van de hemel. Max bestudeert in zijn functie als sterrenkundige het heelal. De engelen moeten ingrijpen om te voorkomen dat Max de hemel ontdekt. De ontwikkelingen in de wetenschap en de techniek zijn zo ingrijpend, dat God besloten heeft dat de stenen tafelen naar de hemel teruggebracht moeten worden.

Motto:

Geen.

Taalgebruik:

Het taalgebruik is niet altijd eenvoudig, maar desondanks is het boek niet moelijk te lezen. Mulisch maakt op gepaste wijze gebruik van vreemde talen, waaronder het Duits en Latijn.

Vertelsituatie:

Auctoriale vertelinstantie, afgewisseld met ik-vertelsituatie waarbij de engel tekst en uitleg geeft over de ingreep.

Perspectief:

Hij-perspectief en ik-perspectief.

Verhaalopbouw:

Het verhaal is opgebouwd uit vier delen, getiteld het begin van het begin, het einde van het begin, het begin van het einde en het einde van het einde. Ieder deel is weer opgedeeld in genummerde hoofdstukken met titelnamen. In totaal telt het boek 65 hoofdstukken. In het eerste deel is een proloog opgenomen. Deel twee en drie bevatten een intermezzo. Deel vier eindigt met een epiloog.

Eigen mening:

Het beste verhaal wat ik heb gelezen voor de lijst tot nu toe, ik heb erg genoten van dit boek. Vooral de gesprekken tussen Max en Onno zijn briljant. De film heb ik ook gezien.

Boudewijn Büch - De kleine blonde dood

De Arbeiderspers, Amsterdam (1985)

Titelverklaring:

Boudewijn wil voorkomen dat er een ongeluk gebeurt met zijn zoontje, Micky. Als Mieke hem mee wil nemen waarschuwt Boudewijn haar: “… dan is die kleine blonde dood.”.

De auteur:

Boudewijn Maria Ignatius Büch wordt op 14 december 1948 geboren in geboren in Den Haag en groeit met zijn ouders en vijf broers op in Wassenaar. Op elfjarige leeftijd wordt de onhandelbare Boudewijn naar een psychiatrische inrichting in Brabant gestuurd. Hij ondervindt veel problemen van het slechte huwelijk van zijn ouders. Zijn vader heeft grote trauma’s overgehouden aan de oorlog. Als hij in 1960 weer thuiskomt, zijn zij gescheiden. Vader Büch pleegt na enkele mislukte pogingen uiteindelijk zelfmoord. Na een onafgeronde gymnasiumopleiding studeert Boudewijn Duitse en Nederlandse Letteren in Leiden. Hij schrijft poëzie, romans, reisverslagen en essays.

In 1976 debuteert hij met de gedichtenbundel Nogal droevige liedjes voor de kleine Gijs. Zijn prozadebuut maakt hij in 1981 met De blauwe salon. Hij krijgt landelijke bekendheid met zijn reisverslagen. Daarnaast is hij een bekend criticus, schrijft hij columns en presenteert hij zijn eigen televisieprogramma. Bekende motieven in zijn werk zijn de vroege dood van zijn zoontje, homoseksualiteit en psychiatrie. Ook is hij een grote fan van Mick Jagger. Zijn werk De kleine blonde dood (1985) wordt in 1993 succesvol verfilmd, met Antonie Kamerling in de hoofdrol.

Ander werk van Büch is onder andere Dood kind (1982), Literaire omreizen: een idioticon (1983), Weerzien, een verhaal (1984), Blauw: een reisverhaal (1987), Brieven aan Mick Jagger (1988, in 1998 uitgegeven onder de titel Voorgoed verliefd) en De hel (1994).

Literaire stroming:

Moderne Nederlandse literatuur.

Genre:

Psychologische roman.

Samenvatting:

1.         Boudewijn gaat met zijn klasgenoten op schoolreisje. Zijn vader, reservepolitieagent met een oorlogstrauma, brengt hem weg. Als Boudewijn een vlinder wil vangen, komt hij per ongeluk op Duits grondgebied terecht. Hij wordt er opgevangen door de Duitse douane, die hem met een jeep weer terug brengt. Boudewijn is de held van de klas, als hij sterke verhalen vertelt over zijn bezoek aan Duitsland. Vader Büch is woest als hij verneemt dat Boudewijn stiekem de grens over is gestoken. De ‘Duitse’ vlinder wordt door vader platgetrapt en Boudewijn wordt een week lang doodgezwegen.

2.         Boudewijn neemt zijn vijfjarige zoontje Micky mee naar Artis. De jongen is erg nieuwsgierig en eet zich helemaal vol. Later die dag is hij misselijk van het vele eten en drinken. Hij geeft over en Boudewijn roept de hulp in van zijn vriendin Fleurette. Micky’s kleren worden gewassen en daarna brengt Boudewijn Micky weer naar zijn moeder, Mieke. Daar aangekomen is Micky nog steeds ziek en geeft hij opnieuw over.

3.         Op de maandag voor Prinsjesdag hijsen Boudewijn en vader Büch de vlag. De volgende dag fietsen ze samen naar Den Haag om naar koningin Juliana te kijken. Boudewijn herinnert zich hoe zijn leraar lovend praatte over vader Büch, die in de oorlog een heldenrol vervulde. Hij verdedigde Nederland tegen zijn geboorteland. Boudewijn vertelde zijn leraar dat vader er eigenlijk nooit over praatte. “Hij doet eigenlijk alleen maar gek.” Vader en zoon Büch nemen plaats op hun stoeltjes langs de route. Als de gouden koets voorbij komt, schreeuwt vader tegen de koningin. Hij vindt dat hij meer voor het land heeft gedaan dan zij. Een mede-toeschouwer vraagt Boudewijn of die gekke man soms zijn vader is. Boudewijn zegt van niet. Als de politie zijn vader oppakt, loopt hij alleen naar huis.

4.         Boudewijn bezoekt met Micky zijn oma in het bejaardentehuis. Oma vindt het onbegrijpelijk hoe haar ongetrouwde, homosexuele kleinzoon een zoon kan verwekken bij een veertien jaar oudere vrouw. Ook Boudewijns moeder heeft hier moeite mee. Oma wordt uiteindelijk opgenomen in het tehuis waar Boudewijn op tienjarige leeftijd ook een jaar verbleef. Ze dementeert en onderneemt zelfmoordpogingen. Kort na haar opname overlijdt Micky en durft Boudewijn zijn oma niet meer te bezoeken.

5.         Vader Büch houdt er een vreemd regime op na. Zijn jongste kinderen moeten tijdens het avondmaal staan, maar de oudere mogen wel zitten. Hij mishandelt zijn vrouw zonder reden. Soms verdwijnt hij gewoon een paar dagen, zonder zijn familie op de hoogte te stellen. Hij wordt razend als Boudewijns oudere broer het geheime kastje heeft geopend. Moeder komt tussenbeide en verzucht: “Ik wou dat ik dood was. Hoe lang moet dit nog zó doorgaan?”. Na dit incident besluit vader dat er nooit meer feest gevierd mag worden in het huis. Ook het komende kerstfeest wordt niet gevierd.

6.         Als reservepolitieagent moet vader Büch o.a. het autoverkeer reguleren. Boudewijn gaat kijken als zijn vader wordt opgeroepen om te helpen. Hij loopt ongemerkt op de drukke weg en zijn vader dirigeert hem naar het voetpad. Doet hij dat niet, dan is hij genoodzaakt hem te bekeuren. Uit principe bekeurt vader Büch iedere Duitser, die maar de geringste verkeersovertreding begaat. Van de politiecommissaris krijgt hij een waarschuwing, maar wordt ondanks alles niet uit het korps gezet. Zijn militaristische regime laat hij zelfs los op zijn collega’s van het korps. Minstens één keer per week geeft hij ze exercitieles. Op Koninginnedag wordt schande van hem gesproken als hij met zijn Duitse accent het Wilhelmus zingt. Enkele weken daarna neemt hij ontslag bij de reservepolitie.

7.         Boudewijn gaat met zijn vader naar het legermuseum in Leiden. Eigenlijk wil Boudewijn liever naar een ander museum, maar vader vindt dat hij niet moet zeuren. Vader wil alleen kijken in de sectie over de eerste en tweede Wereldoorlog. De overige zalen zijn niet interessant. Hij maakt stampij als hij vindt dat een Duits uniform de verkeerde epauletten heeft. Hij is van mening dat kinderen hierdoor onjuist geïnformeerd worden. Het blijkt dat er alleen maar Nederlandse uniformen zijn in het Nederlands Leger- en Wapenmuseum. Na dit incident verontschuldigt hij zich en toont hij zich bereid om de schade te betalen.

8.         Gedurende bijna een half jaar verblijft Boudewijn in een inrichting in Brabant. Hij lijdt aan ‘onverklaarbare’ zenuwtoevallen, die feitelijk veroorzaakt worden door het gedrag van zijn ouders. Tijdens zijn verblijf wordt hij geen enkele keer door zijn ouders bezocht. Hij mag er niet lezen en dat is een ware straf. Na twee jaar last te hebben gehad van zware buikkrampen - zogenaamd veroorzaakt door zenuwen - wordt de diagnose ‘buikvliesontsteking’ gesteld. In het ziekenhuis raakt Boudewijn in een coma. Hij ontwaakt na drie weken en ziet zijn vader naast zijn bed zitten. Vader heeft al die tijd niet kunnen slapen en gewacht tot Boudewijn weer bij zou komen. Als verrassing heeft vader een grote stapel boeken meegenomen en zijn mooiste medaille. Bij thuiskomst krijgt Boudewijn een fiets – waar hij pas na een jaar op mag – en een boekenkast voor al zijn boeken.

9.         De familie Büch gaat wandelen in Longelijsie – een landschap waar Boudewijn zelf deze naam aan heeft gegeven. Vader verklaart dat ze katholiek zijn geworden, omdat hij wil voorkomen dat zijn kinderen hetzelfde zullen meemaken als hij. Tijdens de picknick leest vader zijn kinderen Duitse verhalen voor en vertelt hij over zijn broer, Onkel Jobab, die in de oorlog zwaar mishandeld is.

10.       Onkel Jobab komt logeren bij de familie Büch. Eigenlijk vinden de kinderen het niet leuk, want hij is luidruchtig en hij stinkt. Boudewijn kan het echter best goed met hem vinden. Tijdens een wandeltocht krijgt Boudewijn van hem zijn eerste zak friet. Ze spreken af dit niet aan vader te vertellen.

11.       Mieke raakt meer en meer aan de drank. Boudewijn besluit Micky bij zich in huis te nemen. Fleurette beëindigt de relatie en Boudewijn verblijft twee weken in Parijs met zijn vrienden. Micky logeert bij Mieke’s beste vriendin, Gerda. Boudewijn waarschuwt haar dat ze Micky niet aan zijn moeder mee moet geven, want ze is in staat hem dood te rijden. Ze mag hem echter wel bezoeken. Bij terugkomst is Micky niet meer bij Gerda. Mieke heeft hem met de kerstdagen meegenomen en hij is van de trap gevallen. Micky ligt in het ziekenhuis, in een coma. Hij blijkt al jaren een hersengezwel te hebben gehad, dat plotseling geknapt is. Micky wordt nog enkele maanden kunstmatig in leven gehouden, maar eigenlijk is hij al klinisch dood.

12.       Een half jaar voor Micky’s overlijden ontvangt Boudewijn een brief van zijn moeder. De brief bevat een kopie van een rouwkaart. Zijn vader, die inmiddels is gescheiden en aan zijn vijfde huwelijk is begonnen, is overleden. Enkele weken na zijn overlijden ontvangt Boudewijn een brief van vaders vijfde vrouw. Ze schrijft hem dat zijn vader er naar uitkeek om zijn zoon nog eens te zien. In de brief is tevens de afscheidsbrief van zijn vader ingesloten. Daarin betuigt hij spijt over zijn gedrag ten opzichte van zijn vrouw en kinderen. Hij blijkt zelfmoord te hebben gepleegd door het innemen van een dodelijke hoeveelheid bloedverdunningsmiddelen.

13.       Tijdens een gesprek met de arts wordt duidelijk dat Micky alleen maar kunstmatig in leven gehouden kan worden. De arts vindt dat Boudewijn goed moet nadenken over wat hij wil: Micky nog jarenlang laten ‘leven’ of de levensondersteunende apparatuur uit laten schakelen. Boudewijn besluit Micky te laten sterven.

14.       Boudewijn en Mieke besluiten dat Micky op zijn vierde verjaardag naar de Vrije School gaat. Boudewijn brengt hem ’s ochtends naar school, omdat Mieke dan nog te dronken is. De avond voor zijn vijfde verjaardag kan Micky niet slapen. Na enkele beloftes van zijn ouders – hij krijgt zoveel limonade als hij wil – slaapt hij eindelijk in. De 22 flessen limonade blijken overbodig: hij lust alleen maar cola.

15.       In 1961 bezoekt Boudewijn het Suezkanaal. Hij blijft er echter slechts een half uur, omdat hij op doorreis is. Hij herinnert zich dat zijn vader vijf jaar eerder somber reageerde op de Israëlische inval in Egypte, bij het Suezkanaal. De kleine Boudewijn begrijpt er niets van. Vader vertelt dat hij geboren is in Danzig. Hij legt uit dat je er maanden over doet om er op de fiets te komen. Boudewijn vraagt of het leuk is in Danzig en vader reageert woest met de opmerking: “Leuk, leuk? Dacht je soms dat we achter drumbands aan liepen en de polka dansten?”.

16.       Het is vakantie. Boudewijn en Mieke nemen Micky mee naar een vakantiehuisje in Italië. Mieke en Boudewijn discussiëren over trouwen. Boudewijn probeert haar duidelijk te maken dat dat niet gaat, omdat hij homosexueel is. Bovendien vindt hij dat Mieke moet stoppen met drinken: “Soms schrik ik ’s nachts wakker van het idee dat je een auto-ongeluk krijgt. En dan is die kleine blonde dood.”. Boudewijn besluit dat Micky maar bij hem moet komen wonen.

17.       Na Micky’s overlijden bezoekt Boudewijn Mieke nog één keer. Hij informeert naar de begrafenispolis, maar deze kan ze niet vinden. Micky wordt gecremeerd en Boudewijn wil dat er muziek van de Rolling Stones wordt gedraaid. Micky was een grote fan van Mick Jagger. Een psychiater adviseert Boudewijn een micrografie te schrijven, als een soort gedenkteken voor zijn zoon. Zes jaar na Micky’s overlijden bezoekt Boudewijn de Open Dag van het crematorium. Hij schrijft een reportage voor de krant. De directeur schrijft hem een klachtenbrief over een passage die niet geplaatst had mogen worden. De micrografie mislukt, maar Boudewijn besluit een boek te wijden aan zijn zoontje.

18.       Het is 1969. Mieke vindt, nu Boudewijn zelf vader wordt, dat het tijd wordt zijn vader te bezoeken. Boudewijn belt hem op en spreekt af om langs te komen. Zijn vader is inmiddels voor de vijfde keer getrouwd. Zijn vrouw komt uit Denemarken, heet Astrid en is nog geen twintig jaar. Boudewijn vertelt over Mieke’s zwangerschap en zijn homosexualiteit. Astrid is helemaal overstuur en vader vraagt hem om een andere keer terug te komen.

19.       Boudewijn denkt terug aan zijn verblijf in het gekkenhuis in Brabant. Zijn ouders kwamen hem nooit bezoeken – uit therapeutische overwegingen – en zijn lievelingsknuffel Aapje werd hem afgenomen. In het gekkenhuis wordt Boudewijn gepest door medepatiënten. In de kerk werden speciale plaatsen gereserveerd voor ‘de jeugdpsychiatrische inrichting’. Boudewijn herinnert zich hoe zijn vader twee opgezette vogels wint met een schietwedstrijd. Moeder wil ‘die vlooiennesten’ absoluut niet in de kamer hebben staan, maar uiteindelijk kan vader haar toch overtuigen. Na enige tijd worden de vogels toch weggegooid. Boudewijn denkt terug aan een weekeindje met Micky, terwijl hij bij Mieke logeert. Micky vindt op het strand een gebruikt condoom en Boudewijn denkt terug aan zijn vader, die hem vertelt dat hij die dingen nooit mag gebruiken.

Tijd en tijdvolgorde:

Heden en verleden lopen door elkaar heen. Het verhaal speelt zich af tussen de jaren ’50 en ’70, zonder chronologie en afgewisseld met flash-backs. De teksten zijn geschreven in de verleden tijd. De vertelde tijd is ongeveer twintig jaar: van Boudewijns jeugd tot aan zijn 25e jaar.

Plaats/ruimte:

Het verhaal speelt zich onder meer af in Boudewijns woonplaats Wassenaar, de inrichting in Brabant en het ziekenhuis waar Micky verblijft.

Karakterbeschrijving en –ontwikkeling /onderlinge relaties:

Boudewijn:

Boudewijn is de hoofdpersoon. We maken hem mee als klein jongetje en als volwassen vader. In zijn jeugd is Boudewijn een rustig jongetje die, evenals de rest van het gezin, lijdt onder de tirannie van zijn vader. Als hij tien jaar is, wordt hij opgenomen in het gekkenhuis in Brabant. Ondanks alles houdt hij van zijn vader. Boudewijn voelt zich onzeker over zijn capaciteiten als opvoeder. Hij gedraagt zich vaak onverantwoordelijk. Desondanks neemt hij later het moedige besluit om Micky in huis te halen en uiteindelijk diens leven te beëindigen. Boudewijn is een rond karakter.

Vader Büch:

Boudewijns vader heeft WO II overleefd en voelt zich schuldig, omdat zijn broers en zussen niet meer leven. Hij tiranniseert zijn gezin en mensen uit zijn directe omgeving. Zijn militaristische gedrag leidt tot een scheiding van zijn vrouw. Hij hertrouwt enkele malen, maar uiteindelijk pleegt hij toch zelfmoord. Eigenlijk is vader Büch een bij-figuur, maar we leren hem heel goed kennen. Hij is dus ook een rond karakter.

Moeder Büch:

De moeder van Boudewijn lijdt eveneens onder het gedrag van haar man. Ze probeert steeds de zaak te sussen, maar uiteindelijk wordt het huwelijk toch beëindigd. Moeder Büch is een vlak karakter, omdat ze niet zo uitgebreid beschreven wordt.

Mieke:

Boudewijn heeft een relatie met deze veertien jaar oudere vrouw. Ze krijgen samen een zoon, maar door haar drankprobleem kan ze hem niet zelf opvoeden. Zelfs als Micky is overleden komt ze niet naar zijn crematie. Mieke is een vlak karakter, want we leren haar niet echt goed kennen.

Micky:

Micky wordt geboren uit de relatie tussen Boudewijn en Mieke. Hij is een levendige en enthousiaste jongen en, evenals zijn vader, fan van Mick Jagger. Hij overlijdt op jeugdige leeftijd. Micky is een vlak karakter.

Geloofwaardigheid van het verhaal:

….

Thematiek:

Dood:

Dit is het hoofdthema in De kleine blonde dood. Het overlijden van vader Büch en zoontje Micky speelt een grote rol in het leven van Boudewijn.

Motto:

You’re out of touch, my baby

My poor discarded baby.

(Mick Jagger)

Too young to really be in love.

(Jerry Lee Lewis/Lippman-Dee)

Der Tod ist ein sehr mittelmässiger Porträtmaler.

(Goethe/Eckermann)

Die Geschichte rückwärts erzählt.

(Novalis)

O Melancholy, turn thine eyes away!

O Music, Music, breathe despondingly.

(Keats)

Comme vous le savez, notre société est entièrement liquidée….

(Rimbaud)

Wie zich voorstelt dat iets wat hij liefheeft, te niet gaat, zal zich bedroeven; daarentegen zal hij zich verheugen bij de gedachte dat het behouden blijft.

 (Spinoza)

Liefde (of geen liefde),

En ouder worden, en dan de Dood.

(Gerard Reve)

Een naam van iemand die niet meer bestaat blijft soms nog lang onder de mensen.

(Achterberg)

Ik ben geen vader, en ik héb geen zoon

Niets dan een sage is zijn zacht bestaan.

(Willem de Mérode)

Tête sacrée! enfant aux cheveux blonds! bel ange!

A l’auréole d’or!

(Victor Hugo)

Taalgebruik:

Er worden veel dialogen gebruikt, met name tussen Boudewijn en zijn vader en tussen Boudewijn en Micky. De gebeurtenissen worden gedetailleerd beschreven, waardoor de lezer zich een goed beeld kan vormen.

Opdracht:

Geen.

Vertelsituatie:

Ik-vertelsituatie, waarbij Boudewijn zelf de ik-verteller is. 

Perspectief:

Ik-perspectief.

Verhaalopbouw:

Het verhaal is opgebouwd uit negentien genummerde hoofdstukken. Deze hoofdstukken behandelen afwisselend het kind Boudewijn en de volwassen Boudewijn. 

Eigen mening:

Ik heb het boek gelezen omdat mijn moeder groot fan is van de boeken van Boudewijn Büch, ik kan goed begrijpen wáárom mijn moeder fan is van hem. Ik kan zijn manier van schrijven erg waarderen. Het is jammer dat ik maar 1 van zijn boeken voor de lijst mag lezen.

De hemel van Hollywood

Over de schrijver

Leon de Winter werd op 24 februari 1954 geboren in Den Bosch als tweede zoon van ortodox-joodse ouders. Toen Leon 11 jaar oud was overleed zijn vader.

Zijn eerste novelle 'Revolutie' werd in '73 bekroond door de Stichting Literaire Dagen. Een jaar later ging hij in Amsterdam aan de filmacademie studeren. In '78 verliet hij zonder diploma de academie en richtte met twee andere ex-studenten, Rene Seegers en Jean van de Velde, de Eerste Amsterdamse Filmassociatie (EAFA) op.

Tot op heden publiceerde De Winter een dozijn romans en verhalenbundels, waaronder 'Kaplan', 'Supertex' en 'Hoffman's Honger'. Zijn boek 'Zionoco' werd genomineerd voor de AKO-prijs.

In zijn boeken beschrijft hij vaak het leven van een joods persoon.

Over het boek

Eerste druk September 1997; 329 pagina's Drukkerij De Bezige Bij, Amsterdam 1997

Motto

"Ik weet niet op welk moment we ons gevoel en belangstelling voor de werkelijkheid verloren hebben, maar op een bepaald moment werd besloten dat de werkelijkheid niet de enige optie was; dat het mogelijk was, toegestaan, zelfs wenselijk om die te verbeteren; dat je het kon vervangen door een aangenamer product."

-Ada Louise Huxtable, The unreal America

Titelverklaring

In het verhaal is 'De hemel van Hollywood' een filmscript die geschreven is door Paula. Later gebruikt Tom deze als naam voor zijn eigen script. Verder slaat de titel ook op de locatie waar het verhaal zich grotendeels afspeelt. Ten derde is 'De hemel van Hollywood' een beschrijving van dit verhaal; alles is daar mogelijk, zelfs het stelen van 4 miljoen dollar van een stelletje bandieten.

Opbouw

Het boek is verdeeld in twee stukken. Het eerste deel is een afgerond geheel van 31 genummerde hoofdstukken. Het tweede deel bestaat uit twee, op het eerste gezicht niet samenhangende en niet genummerde, hoofdstukken. De twee delen worden van elkaar gescheiden door een pagina met de mededeling ELF MAANDEN LATER.

Samenvatting

Deel 1

Na een gevangenisstraf wegens fraude keert de acteur Tom Green naar Hollywood en neemt zijn intrek in het St. Martin's Hotel in een van de mindere buurten. Hij moet een baan zien te vinden en gaat naar zijn oude vriend Robert Kant. Deze belooft hem werk, maar overlijdt dezelfde nacht nog. Samen met Jimmy Kage gaat hij naar diens begrafenis. Kage is een acteur, die na de dood van zijn zoon aan de drank raakte en zijn goede reputatie verloor. Ook hij woont nu in het St. Martin. Kage stelt Tom voor aan oscar-winnaar Floyd Benson, die tegenwoordig werkzaam is als electricien.

Gedrieen gaan ze 's avonds, na een zuippartij, naar het Hollywood Sign. Beneden in het ravijn zien ze een lijk liggen en gaan even kijken. Tot zijn schrik herkent Benson de dode; het is Tino. Hij heeft hem gezien toen hij een alarmsysteem aanlegde bij Rodney Digiacomo. Rodney en Tino, die volgens Benson 'gangsters' zijn, waren geld aan het tellen, veel geld. Bang om van de moord verdacht te worden, nemen ze Tino mee en doen hem in Bensons diepvries. Tom heeft een plan: ze zullen het huis van Rodney afluisteren, zich voordoen als politiemannen en vervolgens het geld van de 'gangsters' stelen. Kage en Benson durven eerst niet, maar stemmen toch in.

Benson plaatst de afluisterapparatuur. Door de vingerafdrukken van Tino, die ze naar Brian Kelvin van het LAPD sturen, krijgen ze informatie over de dode. Ze komen erachter dat de 'bende' uit 5 personen bestaat, nl. Tino Rodriquez, Paula Carter, Rodney Digiacomo, Steven Banelli en 'Muscle' Fredericks. Allemaal werken ze in The Eldorado, een casino in Las Vegas.

Paula heeft met Tom een verhouding gehad. Na haar vertrek ging Tom's carriere erg achteruit, hij had zijn zelfvertrouwen verloren. Paula had voor die tijd een script geschreven ('De hemel van Hollywood'), die een casinoroof beschreef. Een vrouw doet daarin een zwangerschap voor en ontheemt met een nepbuik miljoenen uit de casino, waarin ze werkt.

Paula heeft het door haar verzonnen verhaal in praktijk gebracht. Het gaat om 4 miljoen dollar, die op de volgende manier van The Eldorado zijn vervreemd. Rodney is loper in het casino en moet geld naar de telkamer brengen. Onderweg maakt hij een sanitaire stop en verstopte wat geld in de airco's. Steve werkt als Aircomonteur en bracht het geld naar de airco-opening in Tino's kantoor. Als Muscle controledienst had bij de persoleelsuitgang brachten Tino en Paula het geld buiten het casino via een 'nepbuik'.

Het geld zit nu in de kluis in de kelder van de villa in Hollywood. Tino bezat de enige sleutel. Steve en Muscle hebben hem vermoord, omdat hij het hun niet wilde geven. Paula en Rodney weten dan nog niet dat Tino dood is. Als Paula Tino gaat zoeken in Las Vegas wordt ze achtervolgd door Tom. Hij doet zich voor als een detective en belt bij haar aan. Zij herkent hem echter en vertelt hem hoe de roof is gegaan (zie hierboven). Tino vertrouwde het zaakje niet en had de sleutel naar Paula gestuurd. Zij gaf deze aan Tom en vervolgens ging hij terug naar Hollywood. De volgende dag zou het gebeuren, ze zouden de drie weglokken en dan de kluis leeghalen.

Ze huurden Charlie, een bewoner van het St. Martin, in als figurant voor politieagent. Ze zouden, vermomd als inspecteurs, de mannen vragen om naar het bureau te komen ter ondervraging. Met de afluisterapparatuur houdt Paula alles in de gaten en via een telefoon kan ze hen waarschuwen. Nadat de inspecteurs weg zijn hoort ze dat Rodney eerst Muscle en vervolgens ook Steve vermoord. Dan belt zij Rodney op en vraagt hem zo snel mogelijk naar Vegas te komen. De drie acteurs komen Rodney onderweg tegen in de auto. Met drie koffers gaan ze het huis binnen en met de sleutel van Paula maken ze de kluis open. Opeens staat Rodney achter hen met een revolver, hij had Benson in de auto herkend. Jimmy Kage schiet hem met zijn pistool neer. Ze zetten Charlie weer af bij het

St. Martins en geven hen duizend dollar. Ze vluchten en Paula en Tom leefden nog lang en gelukkig.

Deel 2 (Elf maanden later)

Er wordt in Frankrijk een verbrand lijk gevonden en men neemt aan dat het Thomas Green is, de zoon van Max Grunfeld. Door de autobiografische aantekeningen, die hij in zijn hotelkamer heeft gemaakt komen ze zijn levensverhaal te weten:

Miep Bergman verhuist samen met haar dochter Jannetje naar Den Haag. Zij werkt bij de rijke joodse Max Grunfeld. Als Jannetje ouder wordt krijgt zij een verhouding met deze getrouwde man en raakt op 17-jarige leeftijd van hem zwanger. Haar zoon Thomas Bergman wordt in 1954 Katholiek gedoopt en denkt dat zijn vader dood is. Op zijn elfde krijgt hij te horen dat zijn vader leeft. Zijn leven krijgt een andere invulling, hij wordt besneden en gaat naar verschillende joodse pleeggezinnen, zijn moeder verhuist naar Parijs en voortaan heet hij Thomas Grunfeld. Hij wil graag naar de filmacademie, maar dat wil zijn vader niet. Hij krijgt hem wel zo ver dat hij naar de MTS in Amsterdam mag. Hij verlaat deze school zonder diploma. Hij speelt de hoofdrol in de film van Rene Scheffers, waarmee hij zijn cariere als acteur begint. Hij verandert zijn achternaam in Green. Als zijn beide ouders binnen een half jaar overlijden, doet hij afstand van zijn enorme erfenis en vertrekt naar Hollywood.

Charlie las in de krant over de drie lijken die gevonden zijn in het huis in Benedict Canyon en beseft dat hijzelf daar de wacht heeft gehouden. Twee weken later verdwijnt Floyd Benson. Arnold Schwartz onving een treatment (script) van Tom Green, genaamd 'De hemel van Hollywood'. De overeenkomsten met de drie Canyon moorden waren verbluffend. Zodra duidelijk werd dat de moorden in verband stonden met Benson's verdwijning brak een gevecht los om de rechten van het treatment. Het onderzoek van de FBI liep vast. Op aanwijzing van het treatment werd er in Benson's tuin gegraven (het huis stond niet in Santa Monica, maar in Venice). Ze vonden een skelet. Het bleek niet Tino te zijn, maar Benson zelf. De bloedgroep in het huis waar de moorden zijn gepleegd kwam overeen met die van Benson. Green's 'verslag' werd betwijfeld en een nieuw onderzoek werd gestart. The Eldorado bleek Tropicana te zijn. Volgens het casino is er nooit geld gestolen en Tino was al lang vertrokken. Rodney Digiacomo en Vanessa Walace (=Paula Carter) leken in lucht te zijn opgelost. Jimmy Kage was eveneens spoorloos. FBI-agente Irene Jackson ontdekte dat een vrouw een koelcontainer had gehuurd naar Marseille. Volgens haar was het lijk van Tino daarin vervoerd en hadden Tom en Vanessa dit allemaal gepland. Volgens Charlie hadden Tino en Vanessa het treatment geschreven en was het lijk echt dat van Tom.

Tijd

Het verhaal speelt zich af van 1948 tot ongeveer 1996.

Ruimte

Het verhaal speelt zich in het eerste deel hoofdzakelijk af in Hollywood (LA), maar ook Las Vegas en Camden (in Maine) zijn belangrijke plaatsen. De belangrijke ruimtes zijn het St. Martin hotel, de flat van Benson en de villa van Rodriquez & co. Het eerste hoofdstuk van deel twee speelt zich af in Nederland(verschillende plaatsen), Frankrijk (Parijs en Menton) en Zwitserland. Het tweede hoofdstuk van deel twee speelt zich weer in Hollywood af.

Personen

Hoofdfiguur: Tom Green (alias Thomas Bergman/Grunfeld), is een rond karakter

Bijfiguren : Jimmy Kage en Floyd Benson, werken samen met Green en zijn vlakke karakters. Rodney, Steve en Muscle zijn de drie bandieten die Paula hebben geholpen met de het stelen van het geld. Tino Rodriquez hoorde ook bij deze groep, maar is vermoord. Rodney, Steve en Muscle zijn typen van boeven. Paula is een vlak karakter, terwijl Tino een achtergrondfiguur is, die wel een essentiele rol speelt. Charlie is in het eerste deel een achtergrondfiguur, maar wordt in het tweede deel tot bijfiguur gepromoveerd.

Perspectief

Het eerste deel wordt in de derde persoon vertelt in de onvoltooid verleden tijd. De twee hoofdstukken in het tweede deel zijn anders. De eerste van de twee wordt verteld door een alwetende verteller, die verslag doet van Greens dood en zijn autobiografische aantekeningen. De tweede is geschreven in de eerste persoon, namelijk Charlie P. Strauss, die we eerder zijn tegengekomen. Hij vertelt hoe de "werkelijke" gebeurtenissen zijn leven hebben beinvloed.

Motieven

* De wisselwerking tussen werkelijkheid en gesuggereerde werkelijkheid. * De kleuren in de televisie. * Korte rok en mooie benen van Paula. * De filmindustie. * Het jodendom. * Nederlandse afkomst.

Thema

Thema: Drie vergeten acteurs proberen van een boevenbende hun buit van 4 miljoen te stelen. Op het eerste gezicht zijn ze er allemaal ongedeerd vanaf gekomen, maar de werkelijkheid blijkt uiteindelijk anders te zijn.

Mening

De Hemel van Hollywood van Leon de Winter is een heel interessant boek. Na het lezen van een afgerond verhaal, dat verpakt is in 31 hoofdstukken, komt de lezer het tweede deel van het boek er achter het verhaal niet helemaal klopt. Erger nog de hoofdpersoon, Tom Green, is waarschijnlijk dood. Het verhaal heeft geen happy end of toch wel? De Winter geeft je het antwoord niet. Je moet zelf beslissen wiens versie van de gebeurtenissen je uiteindelijk gelooft, die van Charlie of Irene.

Door het verhaal zo op te zetten laat De Winter zien wat hij ons wil zeggen. Namelijk dat in onze wereld werkelijkheid vaak wordt verdraaid. In het motto wordt het eigenlijk al gezegd 'we willen de werkelijkheid vervangen door een aangenamer product.'. Dat Benson doodgeschoten is, was niet leuk en zou het einde van het verhaal verpesten, daarom heeft Tom Bensons dood vervangen. Zijn laatste reis naar Marokko was een veel aangenamer product dan begraven worden in zijn tuin.

Leesverslag Hart van steen – R. Dorrestijn.

1. Het verhaal gaat over Ellen, en wat er met haar en haar familie gebeurt nadat haar zusje Ida is geboren. Nadat Ida is geboren, verandert de moeder van Ellen, Margje, heel erg. Ze weet zeker dat de duivel in Ida zit en dat die door haar moet worden uitgedreven. Daarom begint ze Ida te mishandelen, en alleen Ellen merkt daar iets van. En dan op een gegeven moment denkt Margje dat het hele gezin gedoemd is en dat ze alleen verlost zouden kunnen worden als ze ook stierven. Dus dient ze haar familie, behalve Ellen, die dan de hond aan het uitlaten is, een schaaltje met zogenaamde vitaminepillen toe, die in het echt slaappillen en valiumpillen zijn, en doet ze dan een plastic zak over het hoofd, zodat ze stikken. Als Ellen dan terugkomt, ziet ze dat haar hele familie dood is, behalve haar broertje Carlos.

Het verhaal wordt verteld door Ellen, als ze 37 jaar is. Ze kijkt terug op wat er vroeger met haar gezin is gebeurd. Uiteindelijk bleek dat haar moeder een postnatale depressie had.

2.Het verhaal wordt verteld door Ellen, als ze 37 jaar is en weer terug gaat naar het huis waar ze als kind heeft gewoond. Ze denkt een heleboel aan haar jeugd en daarom worden ook veel herinneringen beschreven. Alles wordt in de tegenwoordige tijd beschreven.

3. De titel “Een hart van steen” slaat op het grafsteen van Ellens moeder, vader, haar zus Billie en broer Kester. Ellen gaat als ze in het weeshuis zit naar het kerkhof. Ze kijkt dan naar de grafsteen en ziet dat er ruimte is overgelaten voor haar en haar broertje Carlos. Dan beseft ze dat zij daar ook had moeten liggen en dat ze geen recht heeft op haar leven.

De motto’s van dit boek zijn ‘noem mij, noem mij, spreek mij aan, o, noem mij bij mijn diepste naam,’ en ‘mijn moeder is mijn naam vergeten’.

Ellen had het altijd over ‘echte’ namen, dat je maar één naam hebt, en dat je die moet zien te vinden. Volgens Ellen had Ida niet haar echte naam, en dat ze daarom ongeluk bracht.

‘Mijn moeder is mijn naam vergeten’ slaat op die avond waarop Margje haar hele gezin wilde uitmoorden, maar ze was Ellen vergeten, omdat zij toen bezig was de hond aan het uitlaten.

4.a Er is geen proloog, wel een epiloog. Ellen was zwanger, en ze noemde haar ongeboren kindje altijd Ida-Sophie. Maar in het epiloog gaat ze de naam van haar baby uitzoeken met Bas. Daarmee wil ze denk ik laten zien dat ze haar verleden heeft afgesloten.

b. Ja, in 6 hoofdstukken. Die zijn verdeeld over 2 delen. Het eerste deel heeft 3 hoofdstukken en het tweede deel ook.

c. Hoofdstuk1: Studietijd Frits, najaar 1956 of 1957

Hoofdstuk2: Sybilles eerste dagje op het strand, augustus 1959

Hoofdstuk3: Ida’s doopplechtigheid, 4 september 1972

Hoofdstuk4: Kester, Ellen en Bas, Thanksgiving, 28 november 1972

Hoofdstuk5: Ida (door Kesters telelens!), winter 1972-1973

Hoofdstuk6: Michiel en zijn Lego-kasteel, 31 maart 1973

d. Het zijn de namen van de foto’s

5. Ellen: Ze heet Ellen Van Bemmel, ze is 37 jaar. Ze werkt niet en ze had een poosje een relatie met Thijs. Ze is een rond karakter, want je leest wat ze allemaal denkt en beleeft en wat ze van bepaalde dingen vindt en denkt.

Margje: In het boek wordt niet verteld hoe oud ze is. Ze heeft samen met haar echtgenoot een knipselbedrijf, Bureau Van Bemmel. Ze is ook wel een rond karakter, want je ziet soms ook wat zij denkt, daarbij maakt ze een duidelijke ontwikkeling door.

Kester: Hij is 13 of 14 jaar oud. Hij is ouder dan Ellen en jonger dan Billie. Hij zit ook op school. Hij is een vlak karakter.

Billie: Zij is 15 jaar oud. Ze zit op school. Ze is een vlak karakter.

Carlos: Er wordt volgens mij niet precies verteld hoe oud hij is, maar hij is nog niet zo oud. Ik schat zo tussen de 4 en 6 jaar oud.

Bas: Er wordt niet verteld hoe oud hij is, maar ik schat zo’n 10 tot 15 jaar ouder dan Ellen, dus zo rond de 55 jaar oud. Hij werkt in een tuincentrum en helpt Ellen bij het opknappen van de tuin. Hij is een vlak karakter, je leest niet wat hij denkt.

6.a Ellens jeugd speelt zich af tussen 1960 en 1980 ongeveer. Dat leid ik af uit de titels van de hoofdstukken. De tijd waarin ze volwassen is speelt zich af als ze 37 is, dus zo rond 1997.

b. Het is wel belangrijk, want in de jaren ’70 was postnatale depressie nog niet bekend, dus deden ze en konden ze er niks aan doen. Als het zich in de jaren ’90 had afgespeeld, was er een kans dat ze Ellens moeder hadden kunnen genezen en had Margje haar gezin nooit uitgemoord, was het nooit gebeurd.

7. Haarlem.

8.Het speelt zich af in haar jeugd, als ze 12 is tot jong volwassene, en 25 jaar later, als ze 37 is. Dus het verhaal duurt ongeveer 25 jaar.

b. Ja, het verhaal springt de hele tijd heen en weer van het heden naar haar jeugd. Dat is soms best wel verwarrend.

c.Dan haalt ze herinneringen op.

9. Het verhaal is helemaal niet chronologisch verteld. Heden en verleden loopt de hele tijd door elkaar heen.

Als het verhaal verdergaat in het heden, haalt ze vaak herinneringen op, en dat is dan in het verleden.

10. De schrijver kruipt in de huid van één van de personages. Het wordt verteld vanuit Ellen.

11. nvt

Thema

Het verwerken van een afschuwelijke moord.

Motieven

Postnatale depressie: Margje lijdt hieraan, en dit is een belangrijk motief, want hierdoor eindigt bijna het hele gezin in de dood

Naamgeving: dit is ook één van de hoofdmotieven, Ellen denkt dat ze kwaad over Ida heeft uitgesproken door haar Ida te noemen, terwijl ze dat geen mooie naam vindt, en het niet ‘haar’ naam is (iedereen heeft een eigen naam, die al vastligt volgens Ellen). Ook de vader van Ellen is bezig met naamgeving, hij geeft artikelen namen en benoemt foto’s (wat terug te zien is in de titels van de hoofdstukken)

Geloof: Margje gelooft in de duivel, Ellen gelooft in het noodlot en in toeval.

Stroming: Moderne Nederlandse Literatuur.

De passievrucht

A Primaire Gegevens

Auteur: Karel Glastra van Loo

Titel: De Passievrucht

Genre: Psychologische roman

Jaar van verschijnen: 1999

Aantal bladzijden: 237

Leestijd: 3 en een half uur

Datum: 06-12-01

B Bronvermelding Naslagwerken

Boek: Karel Glastra, De passievrucht, negentiende druk, Amsterdam/Antwerpen 1999

Uittreksel: Onbekend, ‘De Passievrucht’, , Amsterdam 1999

C Verantwoording van de Keuze

Moest in de les gelezen worden

D Verwachtingen vooraf & wat daarvan klopte

Ik had niet echt verwachtingen van waar het boek over zou gaan. Ik wist wel vaag dat het over een vader ging die naar de biologische vader van zijn ‘zoon’ zocht, maar meer ook niet.

En achteraf klopte dus dat het over een vader ging die naar de biologische vader van zijn ‘zoon’ zocht.

E Korte samenvatting van de inhoud.

Armin Minderhout heeft een zoon van 13 als hij ontdekt dat hij al zijn hele leven onvruchtbaar is. Hij begint een zoektocht naar de biologische vader van zijn zoon (bo). Aan de moeder van Bo (monika) kan hij het niet vragen, die is overleden. Inmiddels heeft hij wel een nieuwe vriendin: Ellen, een vroegere goede vriendin van Monika Maar die schijnt ook van niets te weten.

Hij bezoekt veel vroegere vrienden van Monika maar dat lijd op niets uit. Als zijn vader overlijdt vindt hij een briefje waarop staat ‘ ik ben zwanger M.’ Hieruit blijkt dat Armins vader, de biologische vader van Bo is, en Ellen wist hier vanaf maar heeft dat voor Armin verzwegen.

F Indeling

Het verhaal heeft 45 hoofdstukken en het wordt personaal verteld. Het wordt in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd verteld.

G Tijd en Ruimte

Het verhaal begint in media res, hierna wordt het chronologisch verteld met heel veel flashbacks waarin Armin terugdenkt aan Monika. Het eindigt in een gesloten einde. Bo, Armin en Ellen strooien het as van Armins vader over het graf van Monika. Eigenlijk zou het ook een open einde kunnen zijn want je weet nog niet echt de gevoelens van Bo. De vertelde tijd is zonder de flashbacks ongeveer een jaar, maar met flashbacks ongeveer 30 jaar.

De vertel tijd is ongeveer 5 en een half uur.

Het speelt zich bijna allemaal af in Amsterdam daar staat het huis van Armin, Ellen en Bo.

Andere plaatsen zijn: Ameland (armin en Bo gaan daar even op vakantie) en Abcoude (hier wonen de ouders van Armin)

H Wijze van vertellen

Het verhaal wordt personaal verteld in de tegenwoordige en verleden tijd.

Het wordt verteld in de persoon van Armin. Het verhaal wordt heel duidelijk verteld, je komt veel over de gevoelens van de hoofdpersoon te weten.

I Spanning

Aan de ene kant is het verhaal wel spannend omdat je graag wilt weten wie nou de biologische vader is.

Maar het is niet zozeer dat je niet kan stoppen met lezen, ik denk dat dat komt omdat het niet erg spannend wordt geschreven.

Ik heb het boek ook niet in een keer uitgelezen. Ik was wel heel nieuwsgierig maar het is toch niet zo spannend als bijvoorbeeld een moord.

J Thema en Motieven

Het thema is denk ik bedrog en het motief de drang om te weten wie de biologische vader is. Ik denk bedrog omdat iedereen elkaar bedriegt, Armins vader bedriegt Armin, Ellen bedriegt Armin.

Het motief is wel duidelijk, het komt de hele tijd in het verhaal terug (de drang om te weten wie de biologische vader is)

K Verklaring titel, Ondertitel & Motto

De titel van het boek is ‘De passievrucht’. Er is geen ondertitel. De passievrucht wordt gebruikt in de betekenis van een baby, de vrucht die uit passie wordt geboren. Bo is in het boek, figuurlijk gesproken, de passievrucht. De titel wordt niet letterlijk in het boek vermeld.

Het motto is:

From the start

Most every heart

That’s ever broken

Was because

There always was

A man to blame

Dolly Parton (‘It Wasn’t God Who Made Honkytonk Angels’)

Hier mee wordt bedoeld dat er altijd een man verantwoordelijk is geweest voor het breken van harten, je kan altijd een man de schuld geven. In dit boek is dat de ‘dader’ geweest, de biologische vader van Bo. Deze ‘dader’ is ook een man. Hij heeft er voor gezorgd dat het hart van Armin, Ellen en Bo is gebroken.

L De Personages

Ik heb over alle personen iets verteld, omdat de meeste eigenlijk wel een belangrijke rol spelen.

De hoofdpersoon:

De hoofdpersoon is Armin Minderhoud, die zich in een situatie voordoet als Erik Aldenbos. Hij is ongeveer 36 jaar en werkt als corrector bij een wetenschappelijke uitgeverij.

Zijn kin steekt iets naar voren en zijn linkervoet is een halve maat kleiner dan zijn rechter, maar meer wordt er niet over zijn uiterlijk verteld. Hij weet veel, wil altijd de waarheid weten, maar is vooral wantrouwend.

Armin heeft een vriendin gehad, Monika. Ongeveer drie jaar na de geboorte van hun kind Bo, is ze overleden. In het begin van het boek wordt het echter duidelijk dat Armin niet de biologische vader is van Bo.

In de tegenwoordige tijd heeft Armin een andere vriendin, namelijk Ellen.

De bijpersonen:

Bo:

Bo is de ‘zoon’ van Monika en Armin. Al snel blijkt dat Armin echter niet de biologische vader van Bo is. Dit komt Bo pas laat in het boek te weten.

Bo is in de tegenwoordige tijd ongeveer dertien jaar. Hij heeft net als Armin een kin die iets naar voren steekt en een linkervoet die een halve maat kleiner is dan zijn rechter.

Monika:

Monika was de eerste vriendin van Armin en de moeder van Bo. Ze is, toen Bo ongeveer drie of vier was, gestorven aan een hersenvliesontsteking. Ze komt alleen voor in de gedachten en herinneringen van Armin.

Monika had een witte huid en rode haren. Ze vond ongewone dingen leuk en ze werkte bij het reisbureau “De Kleine Wereld”.

Ellen:

Ellen is in de tegenwoordige tijd de vriendin van Armin en ze was de beste vriendin van Monika. Daardoor heeft ze Armin leren kennen.

Toen Monika net dood was, dronk Armin heel veel en zwierf hij ook veel over straat met Bo. Ellen heeft Armin uit dat dal gehaald en ervoor gezorgd dat hij weer een normaal leven ging leiden.

Ze is een steun voor Armin en voedt samen met hem Bo op.

Aan het eind van het boek wordt duidelijk dat ze altijd geweten heeft wie de biologische vader van Bo was.

Dees:

Dees is de beste vriend van Armin. Hij is wetenschappelijk redacteur en werkt voor dezelfde uitgever als Armin. Dees werkt al jaren aan een boek dat gaat bewijzen dat Darwins evolutietheorie niet klopt. Hij heeft het dan ook vaak over Darwin.

Ouders van Monika:

Armin en Monika vinden hen allebei niet echt aardig. Andersom is dit ook zo. Het zijn de lievelingsgrootouders van Bo.

Ouders van Armin:

De moeder van Armin bestaat alleen nog in de gedachten en herinneringen van Armin. Ze is na Monika’s dood gestorven, maar wanneer precies staat niet in het boek.

De vader van Armin gaat pas laat in het boek dood. Hij is in Armins ogen een alleskunner en is de biologische vader van Bo. Armin en zijn vader hebben nooit een echt goede band gehad, Armin zegt dat zijn vadert hem altijd het gevoel heeft gegeven dat hij (armins vader) overal beter in was.

Armins ouders willen allebei dat Armin gelukkig is, op welke manier dan ook.

Robbert Hubeek:

Robbert is de ex-vriend van Monika en tevens een van de mannen van wie Armin denkt dat hij de vader van Bo is. Hij woont in Amsterdam-Zuid.

Niko Neerinckx:

Niko werkte vroeger als reisleider bij het reisbureau “De Kleine Wereld” en was een collega van Monika. Armin verdenkt ook hem ervan de vader te zijn van Bo, maar hij is het niet.

Niko werkt in de tegenwoordige tijd bij een videoproductiebedrijf, hij is cameraman en regisseur. Hij woont in Haarlem, is getrouwd en heeft drie kinderen. Hij heeft een bleek gezicht, sluik en donker haar en donkere, een beetje verlopen ogen.

Anke Neerinckx:

Anke is de vrouw van Niko. Ze is aardig, mooi en netjes opgevoed, maar ook een beetje raar, omdat ze zomaar een wildvreemde man, Armin, binnenlaat en hem het hele huis laat zien.

Door Anke krijgt Armin steeds meer het gevoel dat Niko de vader van Bo is, maar uiteindelijk merkt Armin dat dat niet zo is.

Ouders van Armin: de moeder van Armin bestaat alleen nog in de gedachten en herinneringen van Armin. Ze is na Monika’s dood gestorven, maar wanneer precies staat niet in het boek. De vader van Armin gaat pas laat in het boek dood. Hij is in Armins ogen een alleskunner en is de biologische vader van Bo.

Armins ouders willen allebei dat Armin gelukkig is, op welke manier dan ook.

M Context

Karel Glastra van Loon werd in 1965 geboren. Hij is behalve schrijver ook freelance journalist en televisiemaker van het programma ‘Lopende Zaken’.

Eerder verscheen van hem de verhalenbundel ‘Vannacht in de wereld gek geworden’ in 1997, die genomineerd werd voor de ‘ECI-prijs voor schrijvers van nu’. Voor zijn boek de passievrucht won hij de Generale Bankliteratuurprijs.

Bronnen:

Literatuur, Dautzenberg







-----------------------

[1] Mischa Koopmans 6A

................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download