Minimabeleid en armoedebestrijding



Kadernota Minimabeleid en armoedebestrijding

Gemeente Oude IJsselstreek

Mei 2007

Inhoudsopgave

1. Inleiding

2. Bestaand beleid

Landelijk beleid

Lokaal

- Coalitieakkoord 2005 - 2010

- programmabegroting 2007 – 2010

- Beleidsregels uitvoering minimabeleid en bijzondere bijstand

- De financiële regelingen en het huidige gebruik van de regelingen

A. gemeentelijke voorzieningen

1. bijzondere bijstand

2. sociaal fonds

3. collectieve aanvullende ziektekostenverzekering

4. schuldhulpverlening

5. kwijtschelding

6. gereduceerde tarieven peuterspeelzaal voor minima

B. niet-gemeentelijke voorzieningen

1. huurtoeslag

2. zorgtoeslag

3. kinderopvangtoeslag

4. kindertoeslag

- Zorgvoorzieningen

- Kengetallen van mensen die leven op bijstandsniveau in de gemeente

- De link met andere gemeentelijke beleidsvelden

* Wet Werk en Bijstand (WWB)

* Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

* Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGz)

3. Wat is het probleem

4. Wat zijn de oorzaken en wat zijn de gevolgen daarvan

5. Risicogroepen

6. Aanbevelingen

7. Advies ten aanzien van minimabeleid en armoedebestrijding

Bijlage:

Verslag van de bijeenkomst PvdA Oude IJsselstreek over armoedebeleid op 12 maart 2007

1. Inleiding

In de media komen in de afgelopen maanden steeds vaker berichten tot ons over armoede in Nederland. De opkomst van voedselbanken en de toenemende vraag naar schuldsanering lijken daar exponenten van te zijn.

Dat armoede niet alleen te maken heeft met een laag inkomen, maar ook met een te hoog bestedingspatroon wordt eveneens steeds meer duidelijk. Ook landelijk klinkt dit signaal.

In het VNG-magazine van 20 april 2007 wordt gesteld:

| |

|“Steeds meer Nederlanders komen maandelijks geld te kort en vullen het gat op met een lening. Het gaat daarbij |

|niet alleen om mensen met lage inkomens, maar ook om tweeverdieners met een goed salaris. Omdat het leenbedrag |

|uit de hand loopt, is het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de campagne ‘Blijf positief’ |

|gestart, die mensen weerbaar moet maken tegen de verleiding van het lenen.” |

Voorliggende nota geeft de richting aan voor het ontwikkelen van minimabeleid en armoedebestrijding in de gemeente Oude IJsselstreek.

Programma 9 ( sociale voorzieningen) van de Programmabegroting 2007 – 2010 van de gemeente Oude IJsselstreek kent de volgende hoofddoelstelling:

| |

|“Bevorderen dat burgers een bepaalde mate van bestaanszekerheid kan worden gegarandeerd met goede |

|bereikbaarheid van de inkomensvoorzieningen voor de individuele burgers” |

In de productenbegroting is onder meer opgenomen dat het minimabeleid in 2007 zal worden geëvalueerd. Daartoe moet het huidige verstrekkingenniveau in beeld worden gebracht.

Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het bestaande landelijke en het lokale beleid uiteengezet. Ten aanzien van het lokale beleid wordt ook inzicht gegeven in het gebruik van de bestaande voorzieningen.

In hoofdstuk 3 wordt het probleem nader gedefinieerd, in hoofdstuk 4 worden de oorzaken en de gevolgen daarvan nader toegelicht en hoofdstuk 5 gaat in op de risicogroepen.

In hoofdstuk 6 worden een aantal aanbevelingen gedaan voor zowel de gemeente Oude IJsselstreek als voor de daar werkzame instellingen. Een groot deel van deze aanbevelingen werd gedaan tijdens de bijeenkomst over armoede op 12 maart 2007, welke door de PvdA Oude IJsselstreek werd georganiseerd.

In hoofdstuk 7 tenslotte volgt in zes punten een advies met bouwstenen voor de uitwerking van het minimabeleid en de armoedebestrijding in de gemeente Oude IJsselstreek. Wanneer de gemeenteraad deze kaders heeft vastgesteld, kan het college vervolgens een plan van aanpak maken en uitvoeren ten behoeve van het minimabeleid en de armoedebestrijding in de gemeente Oude IJsselstreek.

Vooruitlopend op deze nota heeft de Partij van de Arbeid in de gemeente Oude IJsselstreek op 12 maart 2007 een bijeenkomst georganiseerd over het thema armoede. Het verslag van deze bijeenkomst vindt u in de bijlage 1.

In bijlage 2 vindt u een aantal tabellen met kengetallen over de gemeente Oude IJsselstreek in relatie tot cijfers over de Achterhoek, Gelderland en Nederland.

2. Bestaand beleid

Landelijk beleid

Inkomensbeleid

De minister van SZW coördineert het inkomensbeleid. De hoogte van de inkomens in Nederland is niet alleen afhankelijk van het beleid van SZW en andere ministeries, maar ook voor een groot deel van ontwikkelingen die buiten het bereik van de overheid vallen, zoals loonafspraken in het bedrijfsleven, inflatie en veranderingen in de samenstelling van de bevolking.

Het inkomensbeleid van de overheid heeft twee primaire doelen:

• Een evenwichtige inkomensontwikkeling

• Het financieel aantrekkelijk maken om (weer) aan het werk te gaan.

Uit het landelijk coalitieakkoord 2007

De kracht en kwaliteit van de samenleving worden bepaald door onderlinge betrokkenheid. Betrokkenheid begint met meedoen. In een betaalde baan, in het vrijwilligerswerk, in de zorg voor anderen. Sociaal is het niet aanvaardbaar dat mensen buiten de samenleving staan, economisch is het niet verantwoord. Wij willen samen met de sociale partners mensen die op afstand staan van de arbeidsmarkt actief ondersteunen om die afstand te overbruggen.

Er staan nog steeds te veel mensen langs de kant, zoals bijstandgerechtigden, langdurig werklozen, gedeeltelijk arbeidsgeschikten, herintredende vrouwen, jongeren zonder startkwalificaties en ouderen met onvoldoende perspectief op een baan. Geringe(re) arbeidsproductiviteit, grote afstand tot de arbeidsmarkt en/of het persoonlijke arbeidsverleden kunnen toetreding tot de arbeidsmarkt in de weg staan. De armoedeval kan mensen in een uitkering gevangen houden. We willen iedereen een eerlijke kans op werk bieden. Hier ligt een opgave voor kabinet en sociale partners gezamenlijk.

Het kabinet dient snel na zijn aantreden met sociale partners en gemeenten het gesprek aan te gaan om te komen tot een gezamenlijke agenda en werkafspraken voor een te houden “participatietop” van kabinet, sociale partners en gemeenten nog vóór de zomer. De inzet is om met sociale partners – die zich in het recente MLT-advies van de SER gebonden hebben aan een ambitieuze participatiedoelstelling – tot een gezamenlijke aanpak te komen, waaronder begrepen een sociaal akkoord, die moet leiden tot een substantiële verhoging van de arbeidsparticipatie. Het streven is om in samenspraak oplossingen te vinden voor de aanpak van de problematiek van de onderkant van de arbeidsmarkt en de begeleiding van moeilijk bemiddelbare groepen naar de arbeidsmarkt

Participatie

Om participatie te bevorderen zullen onder meer de volgende maatregelen worden genomen:

- De arbeidsparticipatie van mensen met lagere inkomens zal worden ondersteund door de invoering van een inkomensafhankelijke arbeidskorting (EITC) in de plaats van de huidige arbeidskorting. Voor huishoudens met kinderen waarvan beide partners werken komt bovenop de inkomensafhankelijke arbeidskorting een inkomensafhankelijke combinatiekorting. Beide maatregelen worden mede gefinancierd uit de bevriezing van de algemene heffingskorting.

- De ruimte voor gemeenten om via maatwerk participatiebevorderend beleid te voeren zal worden vergroot door hen meer budgetzekerheid te geven bij de inzet van WWB-gelden (W-deel).

- Om voor gemeenten een samenhangende aanpak mogelijk te maken, zullen zoveel mogelijk de bestaande schotten tussen de diverse op re-integratie en participatie gerichte budgetten worden weggenomen, waaronder begrepen de inburgeringbudgetten.

- CWI, UWV en gemeenten worden via prestatie-afspraken aangespoord om hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen en de kwaliteit en effectiviteit van de dienstverlening en re-integratie te verbeteren. Op lokaal niveau worden arbeidsmarktbeleid en re-integratie samen gebracht in één loket.

- De uitbreiding van de werkingsfeer van de Wet gelijke behandeling chronisch zieken en gehandicapten wordt met kracht voortgezet.

- Voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking biedt werk een zinvolle dagbesteding en een vorm van structuur. Het is van het grootste belang om deze mensen de kans te geven te werken. Er komt extra budget beschikbaar voor de intensivering van begeleid werken en sociale werkplaatsen, onder meer om de wachtlijsten weg te werken (WSW-budget).

Inkomensbeleid

Er wordt gestreefd naar een evenwichtige inkomensontwikkeling, met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen, huishoudens met kinderen en de middengroepen. De sterkste schouders zullen de zwaarste lasten moeten dragen. Het inkomensbeeld in ons land moet hierbij wel in zijn internationale context worden beschouwd. Daartoe worden onder meer de volgende maatregelen getroffen:

- Bijzondere aandacht is nodig voor het reëel besteedbare inkomen van huishoudens. In dat verband dient in de eerste plaats acht te worden geslagen op de vaste lasten die samenhangen met wonen (huur), zorg en kinderen en de daarop geënte toeslagen

- De mogelijkheden voor gemeenten voor het voeren van een gericht armoedebeleid, schuldhulpverlening en inkomensondersteuning worden verruimd, waar mogelijk in samenhang met bevordering van arbeidsparticipatie. Voor gerichte ondersteuning van kwetsbare groepen komen extra middelen beschikbaar.

- Bijzondere aandacht gaat uit naar chronisch zieken en gehandicapten. De tegemoetkoming voor buitengewone lasten wordt beter op hen toegesneden en overgeheveld naar de WMO.

Lokaal

Coalitieakkoord gemeente Oude IJsselstreek 2005 - 2010

Het coalitieakkoord spreekt zich niet direct uit over de thema’s minimabeleid en armoedebestrijding.

In algemene zin wordt in het coalitieakkoord wel gezegd dat het akkoord getuigt van de wil om het voorzieningenniveau in de gemeente in stand te houden.

Programmabegroting 2007-2010

Hoofddoelstelling programma 9. Sociale voorzieningen:

Bevorderen dat burgers een bepaalde mate van bestaanszekerheid kan worden gegarandeerd met goede bereikbaarheid van de inkomensvoorzieningen voor de individuele burgers

Wat gaan we daarvoor doen:

• Financieel beter toegankelijk maken sociaal culturele activiteiten, waardoor sociaal isolement wordt voorkomen en doorbroken en sociale participatie wordt bevorderd

• Stimuleren van de bekendheid en toegankelijkheid van de gemeentelijke voorzieningen. Het zorgloket positioneren als hét informatie- en adviespunt voor vragen rondom inkomen. Hiertoe moeten beleidsregels worden vastgesteld over

- huisbezoek

- netwerkbijeenkomsten

- voorlichting

- productverduidelijking

Beleidsregels uitvoering minimabeleid en bijzondere bijstand

In de beleidsregels uitvoering minimabeleid en bijzondere bijstand wordt de uitvoering van het minimabeleid geregeld. De beleidsregels beschrijven onder meer hoe het vermogen wordt vastgesteld en hoe het draagkrachtpercentage, de draagkrachtperiode, het al dan niet hanteren van een drempelbedrag is vastgesteld.

Als nieuw instrument is in de WWB de langdurigheidtoeslag geïntroduceerd. Het schept het recht voor mensen die gedurende lange tijd op bijstandsniveau leven om aanspraak te maken op extra bijstand. Dit geldt voor alle minima, ongeacht de inkomensbron.

Categoriale bijzondere bijstand (dat is dat aan een aangewezen groep personen vaste bedragen wordt verstrekt zonder dat wordt nagegaan of deze kosten daadwerkelijk noodzakelijk zijn en gemaakt zijn) is niet meer toegestaan sinds de invoering van de Wet Werk en Bijstand.

Individueel maatwerk is het uitgangspunt bij het verstrekken van bijzondere bijstand. Dat wil zeggen dat individueel, per aanvraag, moet worden vastgesteld of er sprake is van noodzakelijke kosten en of deze kosten ook daadwerkelijk gemaakt zijn. Niet de soort kosten maar de omstandigheden zijn mede bepalend voor het verstrekken van bijzondere bijstand.

Officieel is de bijstandsuitkering ruim genoeg om te sparen voor de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen. In de praktijk kan dat echter vaak niet. Ook hierbij zijn categoriale regelingen verboden. Wel kent de gemeente de mogelijkheid om op individuele basis bijstand te verstrekken voor duurzame gebruiksgoederen.

De financiële regelingen en het huidige gebruik van de regelingen

A. Gemeentelijke voorzieningen

1. Bijzondere bijstand (vanuit de Wet Werk en Bijstand)

De regeling:

Bijzondere Bijstand is er voor iedereen met een inkomen op of net iets boven het bijstandsniveau, die te maken krijgt met extra kosten als gevolg van bijzondere persoonlijke omstandigheden. Voor het aanvragen van Bijzondere Bijstand moet het gaan om die extra kosten, waarvoor men niet kan sparen en die men niet zelf kan betalen. In elk geval moet het gaan om noodzakelijke kosten. Dat wil zeggen, kosten die redelijkerwijs niet te vermijden zijn.  Bijzondere Bijstand is er alleen voor kosten die niet door andere regelingen worden vergoed of waartegen men zich niet kan verzekeren.

Het gebruik in de afgelopen 2 jaren:

In 2005 is een bedrag van € 241.099,47 uitgegeven aan bijzondere bijstand.

In 2006 een bedrag van € 236.821,73

Het aantal mensen dat in 2005 gebruik gemaakt heeft van de bijzondere bijstand is 716 en in 2006 600. De doelgroepen zijn ouderen, alleenstaande moeders en allochtonen met gezinnen

2. Sociaal Fonds (inclusief vergoeding identiteitskaart voor minima)

De regeling:

Men komt in aanmerking voor het Sociaal fonds wanneer het netto inkomen lager is dan 120% van de geldende bijstandsnorm. Toegekend wordt maximaal € 100,00 per gezinslid per jaar.

Het gebruik in de afgelopen 2 jaren:

In 2005 is een bedrag van € 31.529,76 uitgegeven aan sociaal fonds

In 2006 een bedrag van € 29.187,27

Het aantal mensen dat in 2005 gebruik gemaakt heeft van sociaal fonds is 230 en in 2006 226.

De doelgroepen zijn gezinnen, alleenstaande moeders en allochtonen.

De aanvragen worden gedaan voor sport- en culturele activiteiten.

3. collectieve aanvullende ziektekostenverzekering

De regeling:

Alle inwoners met een inkomen op bijstandsniveau wordt de mogelijkheid geboden om deel te nemen aan een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering. De gemeente draagt in de vorm van bijzondere bijstand voor de premie het verschil tussen de minimale aanvullende verzekering en de uitgebreide variant maandelijks bij en dit wordt per kwartaal op de rekening van de aanvrager overgemaakt. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met het vermogen. De aanvullende verzekering voorziet in een extra aanvulling voor o.a. tandheelkundige hulp, brillen en/of contactlenzen en kraamzorg.

Het gebruik in de afgelopen 2 jaren:

In 2005 hebben 26 gezinnen deelgenomen aan de C.A.Z. voor een totaalbedrag van € 79.012,53.

In 2006 hebben 51 gezinnen deelgenomen aan de C.A.Z. voor een totaalbedrag van

€ 106.647,62

4. schuldhulpverlening

De regeling:

Het doel van de regeling schuldhulpverlening is het komen tot een structurele oplossing van complexe schuldsituaties. Hierbij worden voorwaarden aan de cliënt gesteld in samenwerking met de deelnemers, waardoor er een redelijk financieel toekomstperspectief ontstaat. De uitvoering van de bijbehorende activiteiten van deze regeling liggen bij de Stadsbank, in nauwe samenwerking met het Zorloket en overige betrokkenen zoals het maatschappelijk werk of de woningbouwstichting.

Men kan bij de Stadsbank Oost Nederland terecht als men geholpen wil worden met de financiën. De bank is geen commerciële bank. De bank is een gemeenschappelijke regeling waaraan 22 gemeenten in Twente en de Achterhoek deelnemen. De Stadsbank helpt bij:

- schuldhulpverlening (schuldbemiddeling en schuldsanering)

- Jongeren en schulden

- Bewindvoering

- Budgetbeheer

- Schuldpreventie en voorlichting

- (sociale) kredietverlening

Er is in toenemende mate sprake van een stijging van het aantal situaties waarin een beroep wordt gedaan op de schuldhulpverlening. Door hierin wel begeleiding/dienstverlening in de vorm van een integrale aanpak aan te bieden worden schrijnende schuldsituaties en recidive voorkomen.

Het gebruik in de afgelopen 2 jaren:

In 2005 hebben 467 mensen deelgenomen aan de de schuldhulpverlening voor een bedrag van

€ 229.085,00.

In 2006 hebben 509 mensen deelgenomen voor een bedrag van € 255.323,00

5. kwijtschelding

De regeling:

De gemeenteaad heeft op donderdag 25 januari 2007 een nieuw besluit “belastingen en heffingen uitgesloten van kwijtschelding 2007” vastgesteld. Met het vaststellen van dit besluit is het vanaf 2007 alleen nog maar mogelijk om kwijtschelding aan te vragen voor de rioolrechten en de afvalstoffenheffing (met uitzondering van extra aangevraagde containers).

Het gebruik in de afgelopen 2 jaren:

In 2005 hebben 600 mensen kwijtschelding gekregen voor een bedrag van € 251.984,42.

In 2006 hebben 650 mensen kwijtschelding gekregen voor een bedrag van

€ 222.499,43

Van de kwijtscheldingsregeling maken gezinnen en alleenstaande gebruik.

Vooral mensen met uitkeringen WWB, maar ook mensen met een minimum inkomen.

6. Gereduceerde tarieven peuterspeelzaal voor minima

De regeling:

Ouders met een inkomen tot 120% van het minimuminkomen komen in aanerking voor een gereduceerde ouderbijdrage. Ouders met een minimuminkomen betalen dan maximaal € 27,50 ouderbijdrage per maand.

Het gebruik in de afgelopen 2 jaren:

De regeling is (uiterlijk) vanaf 1 augustus 2007 van kracht.

B. Niet-gemeentelijke voorzieningen

Landelijke regelingen:

1. Huurtoeslag

Huurtoeslag komt in de plaats van huursubsidie. Het is een bijdrage van de overheid in uw huurlasten. De zaken met betrekking tot de huurtoeslag worden afgedaan via de belastingdienst. Huurtoeslag kan worden verkregen voor een woonruimte met een eigen toegangsdeur, een eigen toilet en keuken. Hieronder valt ook een gehuurde woonwagen. Het inkomen mag niet te hoog zijn. Welke grenzen gelden, is afhankelijk van de situatie. Voor het bepalen van de hoogte van uw huurtoeslag is het begrip 'rekenhuur' van belang. De rekenhuur is een optelsom van de verschuldigde huur (kale huur) voor het gebruik van uw woning en de servicekosten. De rekenhuur mag niet hoger zijn dan de maximale huurgrens voor de persoonlijke situatie.

2. Zorgtoeslag

Zorgtoeslag maakt deel uit van de veranderingen in het zorgstelsel per 1 januari 2006. Het is een tegemoetkoming van de overheid in de kosten van uw zorgverzekering.Via de belastingdienst kunnen mensen van 18 jaar of ouder die verzekerd zijn voor hun ziektekosten en een laag of geen inkomen hebben via de belastingdienst een beroep doen op de zorgtoeslag.

3. Kinderopvangtoeslag

Kinderopvangtoeslag is een bijdrage van de overheid in de kosten van kinderopvang. Deze bijdrage bestond al in 2005 onder de naam tegemoetkoming kinderopvang.

Ouders in een re-integratietraject kunnen bovendien voor een extra bijdrage in de kosten van kinderopvang van de gemeente of Uitvoering Werknemersverzekeringen (UWV) in aanmerking komen als ze een uitkering ontvangen op grond van de:

▪ Wet werk en bijstand (WWB);

▪ Algemene nabestaandenwet (ANW);

▪ Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

▪ Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

▪ Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA);

▪ Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO);

▪ Werkloosheidswet (WW).

Wanneer één van bovenstaande situaties van toepassing is, dan heeft men geen werkgever om de werkgeversbijdrage te betalen. De gemeente of UWV betaalt dan doorgaans de werkgeversbijdrage voor kinderopvang.

Geldt 1 van de situaties ook voor uw toeslagpartner, dan kunnen de gemeente en UWV samen maximaal 1/3 van de kinderopvangkosten vergoeden. De gemeente en UWV houdt daarbij wel rekening met de noodzaak voor kinderopvang en de maximumuurprijs. Deze bijdrage komt bovenop de toeslag van de rijksoverheid.

4. Kindertoeslag

De kinderkorting, een korting die ouders krijgen op de te betalen belasting, wordt met ingang van 2008 vervangen door een kindertoeslag. Hierdoor profiteren voortaan ook ouders met een laag inkomen van deze tegemoetkoming in de onderhoudskosten van kinderen

Interkerkelijk solidariteitsfonds

Het Interkerkelijk solidariteitsfonds is een bundeling van 21 geloofsgemeenschappen in de gemeente Oude IJsselstreek, die meehelpen met de armoedebestrijding in financiële zin. Zij doen dit door samen te werken met intermediairs. Het Interkerkelijk Solidariteitsfonds heeft geen directe contacten met de cliënten. De contacten met de cliënten verlopen via de professionals van het gemeentelijk zorgloket, de Stadsbank, Fidessa Welzijn en Sensire (algemeen maatschappelijk werk). Zij zijn de intermediairs die in aanraking komen met het werkveld. Zij beoordelen of financiële hulpverlening nodig is. Doelgroep zijn die mensen die tussen de wal en het schip vallen. Veelal één-oudergezinnen en ouderen. Bij hen knelt het vooral. Het bestuur van het Interkerkelijk Solidariteitsfonds beheert het fonds, waar de kerkgangers van de aangesloten kerkelijke gemeenschappen aan doneren.

De zorgvoorzieningen

Behalve financiële voorzieningen zijn er ook voorzieningen die bijdragen aan de zorg rond minimabeleid en armoedebestrijding.

Gemeente

Van 1 januari 2007 zijn gemeenten belast met de uitvoering van de Wet maatschappelijke ontwikkeling. De wet verplicht gemeenten tot de uitvoering van het compensatiebeginsel. Dit houdt in dat de gemeente voorzieningen treft voor burgers met beperkingen waardoor de burger, wanneer zij daartoe zelf of met behulp van hun omgeving niet (meer) toe in staat zijn, in staat wordt gesteld om

- een huishouden te voeren

- zich te verplaatsen in en om de woning

- zich lokaal te verplaatsen per vervoermidel

- medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Per 1 januari 2007 is binnen het zorgloket in de gemeente Oude IJsselstreek het klantmanagement geïntroduceerd. Dit betekent dat de medewerkers van het zorgloket niet slechts beoordelen of de klant recht heeft op de voorziening die hij aanvraagt, maar breed kijken of de voorziening die de mensen aanvragen de voorziening is die de beste hulp biedt of dat alternatieven een betere oplossing bieden. De klantmanager brengt de totaalsituatie van de klant in beeld, en adviseert de klant om gebruik te maken van de voorzieningen die de klant nodig heeft, zodat voldoende voldaan wordt aan het compensatiebeginsel. De klantmanager beperkt zich daarbij niet tot de gemeentelijke voorzieningen, maar wijst de klant ook op voorzieningen die derden, bijvoorbeeld door het rijk, instellingen, verenigingen en stichtingen worden geboden. Bovendien heeft iedere klant een vaste klantmanager gekregen.

Op deze wijze is het zorgloket de voordeur geworden tot de voorzieningen en wordt voorkomen dat mensen door de bomen het bos niet meer zien of van het kastje naar de muur worden gestuurd.

Gemeenten hebben ruimte om binnen de rijksregels zelf invulling te geven aan het lokale armoedebeleid.

Gemeenten hebben de wettelijke plicht schuldhulpverlening te bieden aan personen die schulden hebben en die hier zelf niet meer uitkomen. De gemeente Oude IJsselstreek werkt hiervoor samen met andere gemeenten in het samenwerkingsverband Stadsbank Oost Nederland (SON).

Partners die betrokken zijn bij de uitvoering van het minimabeleid en armoedebestrijding zijn verder:

• Stadsbank Ook Nederland (SON)

• Woningcorporaties Parès en Wisch Wonen (signaleren in geval van huurachtgerstand)

• Algemeen maatschappelijk werk en Sociale Raadslieden Sensire

• Welzijnsorganisatie Fidessa

• Kerken (signaleren door middel van huisbezoeken)

• Voedselbank

• Vakbonden (helpen bij het invullen van formulieren)

• Zonnebloem en Rode Kruis (bezoeken eenzame en oudere mensen en hebben daarbij eveneens een signaleringsfunctie)

• Belangen- men cliëntorganisaties

Kengetallen van mensen die leven op bijstandsniveau in de gemeente Oude IJsselstreek

Gemiddeld inkomen.

De gemeente Wisch neemt positie 381 in op de inkomensladder, de gemeente Gendringen neemt positie 461 in. De meting heeft plaatsgevonden vóór de gemeentelijke herindeling, daarom staan de gemeenten Wisch en Gendringen nog apart op de lijst.

Voor de rangorde van Nederlandse gemeenten is het gemiddelde inkomen per inwoner gebruikt. Personen zonder inkomen zijn buiten beschouwing gelaten. Gemeenten zijn gerangschikt van hoog gemiddeld inkomen naar laag gemiddeld inkomen. De gemeente Bloemendaal (nr. 1) heeft het hoogste gemiddelde inkomen. De gemeente Reiderland (nr. 489) heeft het laagste gemiddelde inkomen.

Niet werkende werkzoekenden

Cijfers van 30 juni 2006 zeggen het volgende over werkzoekenden:

Op 30 juni 2006 waren 1064 mensen in de gemeente Oude IJsselstreek werkzoekend, terwijl zij op dat moment geen baan hadden. Dat is 6,7 % van de beroepsbevolking in de gemeente Oude IJsselstreek. In de Achterhoek ligt dat percentage iets lager (6,3%), maar ten opzichte van de Provincie Gelderland en het gemiddelde in heel Nederland liggen de cijfers in Oude IJsselstreek lager (gemiddeld behoort 7,9% van de Gelderse beroepsbevolking tot de groep niet-werkende werkzoekenden en in Nederland behoort 8.7% van de beroepsbevolking tot deze groep).

In de gemeente Oude IJsselstreek kunnen van de niet-werkende werkzoekenden 42,2% worden ingedeeld in fase 1 en 2, 41% wordt in fase 3 ingedeeld en 14.4% in fase 4. Vergeleken met de Achterhoek, Gelderland en Nederland zijn de cliënten in de gemeente Oude IJsselstreek dus gemakkelijker bemiddelbaar, omdat er gemiddeld meer mensen tot fase 1 en 2 behoren.

In de gemeente Oude IJsselstreek zijn relatief veel mensen korter dan een jaar werkloos (57%) en minder mensen langer dan één jaar (43%) dan in zowel de Achterhoek (48,5% langer dan één jaar werkloos), Gelderland (48,7% langer dan één jaar werkloos) en in Nederland (46,4% langer dan één jaar werkloos).

Ook zijn er in de gemeente Oude IJsselstreek relatief weinig werkloze werkzoekenden onder de 23 jaar (3,6%), terwijl dat elders hoger ligt (Achterhoek en Gelderland 4,3% en in Nederland 5%)

Mensen met een uitkering

Cijfers van 31 december 2005 zeggen het volgende:

Het aantal mensen met een WAO, WAZ en Wajong-uitkering in de gemeente Oude IJsselstreek ligt wat betreft de mannen met 10,3% van de bevolking van 15 – 64 jaar hoger wanneer je dat vergelijkt met de Achterhoek (10,1%), Gelderland (8,7%) en Nederland (8.6%). Bij de vrouwen is dat in de gemeente Oude IJsselstreek (8,5%) iets lager dan in de Achterhoek (8,8%) maar eveneens hoger dan in Gelderland (7,9%) en in Nederland (8%).

Voor wat betreft lopende WW-uitkeringen ligt het percentage in de Oude IJsselstreek met 2,7% van de bevolking van 15 – 64 jaar gelijk met de andere regio’s.

In 2006 was het percentage bijstandsgerechtigden met 1,7% laag ten opzichte van het benchmark-gemiddelde in Nederland van 3,1%

Besteedbaar inkomen

Het gemiddeld besteedbaar inkomen ligt (in 2003) in de gemeente Oude IJsselstreek lager dan in Gelderland en ten opzichte van Nederland nog lager. Het gemiddeld besteedbaar inkomen lag in de gemeente Oude IJsselstreek in 2003 op € 11.200,00, terwijl dat in Gelderland op € 11.900,00 ligt en in Nederland op € 12.300,00.

Lage inkomens

Vergeleken met andere regio’s zijn er in de gemeente Oude IJsselstreek veel mensen met een laag inkomen. 44,8% van de inwoners van onze gemeente had in 2002 een besteedbaar inkomen onder de 14.200 euro. (Het grensbedrag van 14.200 euro is het 40-procentpunt van de landelijke inkomensverdeling van 2002). In de Achterhoek lag dit percentage op 44,1%, in Gelderland 41% en in Nederland 40%.

In de bijlage 2. vindt u de tabellen met alle cijfers

De link met andere gemeentelijke beleidsvelden:

- Wet Werk en Bijstand (WWB)

De instrumenten ten behoeve van het minimabeleid zijn grotendeels gebaseerd op de Wet Werk en Bijstand. Deze WWB- instrumenten zijn:

– uitkeringenbeleid WWB

bijzondere bijstand WWB

Eén en ander is hierboven al nader uitgewerkt.

- Wet maatschappelijke ontwikkeling (Wmo)

De Wet maatschappelijke ontwikkeling kent 9 prestatievelden. Door in te zetten op meerdere prestatievelden kan het minimabeleid aangepakt worden en armoede worden bestreden. Indien minimabeleid en armoedebestrijding tot speerpunt wordt verheven, kan dit thema als één van de dwarsverbanden benoemd worden voor het Wmo-beleidsplan 2007 – 2011. Vervolgens zal dan bekeken worden wat de inzet moet zijn binnen de verschillende prestatievelden om tot minimabeleid en bestrijding van armoede te komen.

- Maatschappelijke opvang; beleid op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGz)

De 8 Achterhoekse gemeentes ontwikkelen in 2007, onder aanvoering van de gemeente Doetinchem beleid op het gebied van maatschappelijke opvang.

De gemeente Doetinchem is verantwoordelijk voor de maatschappelijke opvang in de gehele Achterhoek en ontvangt voor de kosten van het regionale beleid een jaarlijkse rijksbijdrage.

Het gaat hierbij om het bieden van het noodzakelijke (kwalitatief basaal verantwoord niveau) samenhangende pakket aan regionale opvangvoorzieningen. Concreet betreft het dan de reeks crisisopvang, nachtopvang daklozen, dagopvang/annex gebruikersruimte en dagbesteding daklozen, sociaal pensionplaatsen.

De gemeente Doetinchem is echter niet op haar eentje verantwoordelijk voor het totale beleid rondom maatschappelijke opvang in de regio Achterhoek. De kerntaak voor de centrumgemeente ligt bij de organisatie en bekostiging van de regionale opvangvoorzieningen voor daklozen en crisissituaties. Preventie en maatschappelijk herstel is hierbij primair de taak van elk van de lokale gemeente.

Willen we als regionale gemeenten in de Achterhoek deze taak goed uitvoeren, dan is de inzet van de regio gemeenten ook nodig. Want, zoals gezegd, bestaat de keten voor dit beleidsveld uit:

1. preventie

2. opvang

3. maatschappelijk herstel

De centrumgemeente is verantwoordelijk voor de opvang voor de gehele regio (punt 2). Elke gemeente is verantwoordelijk voor de preventie en het maatschappelijk herstel (punt 1 en 3) op lokaal niveau.

De gemeente Doetinchem heeft deze taak nu concreet opgepakt. In 2007 worden tezamen met de regiogemeenten en alle betrokken maatschappelijke instellingen een regionaal kompas bestrijding dakloosheid en beleidskaders voor de OGGz uitgewerkt.

Deze nieuwe kaders zullen het richtsnoer opleveren voor de inzet ingaande 2008 van de regionale budgetten voor deze beleidsterreinen.

OGGz-beleid is op haar beurt weer onderdeel van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

3. Wat is het probleem

Definitie van armoede

De vraag ‘wat is armoede’ is moeilijk te beantwoorden. Op wereldniveau is sprake van armoede wanneer men minder dan € 1,00 per dag te besteden heeft. Overheidsinstanties en instanties op het gebied van sociale zekerheid in Nederland werken meestal met twee inkomengrenzen om armoede te bepalen, de lage inkomensgrens (afgeleid van het besteedbaar inkomen) en de beleidsmatige grens (105% van het minimuminkomen). Tenslotte kun je ook de beleving van de persoon waar het om gaat als uitgangspunt nemen. Armoede is in die zin dus niet absoluut, maar relatief ten opzichte van de wereld om je heen.

De Armoede monitor (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2005) van het CBS schrijft: “De belangrijkste indicator voor armoede is het inkomen dat een huishouden kan besteden. Arme huishoudens hebben onvoldoende geld om een bepaald minimaal consumptieniveau te realiseren.” Het blijft echter bij een indicatie, omdat niet alle huishoudens met een laag inkomen ook arm zijn en er ook arme huishoudens bestaan met een meer dan minimaal inkomen.

In het rapport “Naar een nieuwe armoedegrens” stelt het SCP een andere meetmethode voor. Het begrip armoede wordt daarbij gekoppeld aan de bestedingen die minimaal noodzakelijk zijn. Volgens het SCP is dat immers voor veel mensen de kern van het begrip armode. Het SCP beschouwt bestedingen voor voedsel, kleding en huisvesting als noodzakelijk. Daarnaast beveelt het SCP aan om iets toe te voegen voor een restpakket voor recreatie, bibliotheeklidmaatschap, lidmaatschap van een hobby- of sportclub, en een abonnement op een krant –of misschien nog wat extra voor een huisdier en een tijdschrift. De bedragen die hieraan worden gekoppeld zijn gebaseerd op de minimale bedragen die het Nibud berekent.

Stille armoede

De definitie van stille armoede is: armoede die voor de samenleving niet goed zichtbaar is en die veelal veroorzaakt wordt doordat mensen niet of onvoldoende gebruikmaken van inkomensondersteunende voorzieningen

Er is sprake volgens de uitvoerende instellingen sprake van ‘stille armoede’ in de gemeente Oude IJsselstreek. In de Oude IJsselstreek zou het gaan om 1100 mensen. Met name bij allochtonen komt veel stille armoede voor. Zij (met name de eerste generatie allochtonen) zijn voor de instanties moeilijk benaderbaar

Gevoel van armoede

Psychologische armoede betekent dat men feitelijk niet arm is (volgens de CPB-normen), maar zich wel arm voelt. Deze gezinnen vergelijken hun eigen consumptiepatroon met wat in de media in toenemende mate als normale of zelfs onmisbare consumptie wordt gezien: merkkleding, hebbedingetjes, uitgaan, vakanties enz. Het gevoel van ouders dat zij hun kinderen ‘niet genoeg kunnen geven’ kan hun competenties aantasten of aanzetten tot riskant financieel gedrag, zoals teveel lenen, wat weer leidt tot feitelijke armoede.

Gevoel van armoede kan ook te maken hebben met de leefomgeving. Verpaupering van de omgeving is in die zin ook een vorm van armoede. Dat maakt de omgeving triest. Een mooie en schone omgeving geeft mensen meer geluksgevoel.

Onoverzichtelijk scala aan voorzieningen

Aanpalend probleem is dat de financieringsstromen zeer divers zijn. Er zijn wel allerlei voorzieningen om mensen te helpen, maar op zeer veel verschillende plekken, ingewikkelde (steeds weer andere) formulieren. Je hebt vakkennis nodig om hiervan optimaal gebruik te kunnen maken.

De onbereikte minima

Het Centraal Plan Bureau heeft onderzoek gedaan naar het niet-gebruik van inkomensafhankelijke regelingen. Het onderzoeksrapport is in april 2006 uitgebracht.

In dit werkdocument is een eerste verkenning verricht van de achtergronden van niet-gebruik van vijf inkomensafhankelijke regelingen: de kwijtscheldingsregeling, de aanvullende bijstand, de individuele bijzondere bijstand, de categoriale bijzondere bijstand chronisch zieken en gehandicapten, en de langdurigheidtoeslag. Gepresenteerd is een aantal voorlopige bevindingen met betrekking tot enerzijds de achterliggende redenen voor het niet-gebruik en anderzijds de kenmerken van de niet-gebruikers. Bij dit alles is telkens een vergelijking gemaakt met de gebruikers.

Ten aanzien van de achterliggende redenen zijn er weinig significante verschillen tussen wel- en niet-gebruikers gevonden. De twee groepen verwachten bijvoorbeeld even vaak dat zij een bepaalde regeling slechts voor een korte periode nodig zullen hebben, zeggen even vaak zich arm te voelen als zij gebruik (zouden) maken van de inkomensvoorziening, en hebben vergelijkbare meningen over de aanvraagprocedure. Dit wil niet zeggen dat deze factoren geen rol hebben gespeeld bij het niet-gebruik, alleen dat zij voor de wel-gebruikers in ongeveer dezelfde mate opgaan.

Een van aspecten waarop wel duidelijke verschillen tussen wel- en niet-gebruikers zijn aangetroffen, betreft de kennis over de diverse regelingen. Niet-gebruikers geven daarbij aanmerkelijk vaker aan dat zij de regelingen niet of nauwelijks kennen. Een fors deel van de niet-gebruikers – die allen wel rechthebbend zijn – meldt zelfs dat zij nog nooit van de regeling hebben gehoord; in het geval van de categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten en de langdurigheidstoeslag gaat het om meer dan de helft. Uitbreiding en verbetering van de voorlichting over deze voorzieningen zou het niet-gebruik wellicht kunnen terugdringen. Anderzijds is kennis over een regeling theoretisch een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor de benutting ervan. Het is daarom niet zeker dat een beleid dat zich richt op de kennislacunes bij de burgers (bijv. via intensieve voorlichting) voldoende zal zijn om het niet-gebruik substantieel te verminderen – al is het stellig een nuttige eerste stap.

Een ander gevonden verschil tussen de wel- en niet-gebruikers betreft de gerapporteerde

behoefte aan de inkomensvoorzieningen. Tegengesteld aan de verwachting geven de niet-gebruikers vaker aan dat zij de regeling niet nodig hebben om rond te komen. In het geval van de kwijtscheldingsregeling en de aanvullende bijstand wordt deze bevinding ondersteund door het gegeven dat de niet-gebruikers tevens positiever oordelen over hun financiële situatie. Onder meer stellen zij vaker dan de gebruikers dat zij voldoende geld hebben voor vakantie, kleding en andere uitgavenposten. Een mogelijke interpretatie is dat het niet-gebruik geen nadelige gevolgen heeft, maar alternatieve verklaringen zijn eveneens denkbaar. Zo kan het zijn dat er bij de niet-gebruikers sprake is van cognitieve dissonantie, waarbij men de feitelijke situatie meer in overeenstemming tracht te brengen met de gewenste situatie door de normen aan te passen. Een andere mogelijkheid is dat samenstellingeffecten een rol spelen: de niet-gebruikers behoren over het algemeen tot de

jongere leeftijdscategorieën en zijn relatief hoger opgeleid dan de wel-gebruikers. Niet alleen is het toekomstperspectief van deze subgroepen wellicht gunstiger, maar misschien zijn zij ook wat minder pessimistisch over de financiële risico’s die zij bij niet-gebruik lopen. In het medio 2006 te verschijnen hoofdrapport over dit onderzoek zullen deze samenstellingeffecten nader worden onderzocht.

Een laatste opvallende bevinding is dat een groot deel van de niet-gebruikers – ten onrechte – meent geen recht te hebben op de inkomensvoorzieningen. Bij de aanvullende bijstand gaat het om meer dan de helft van deze groep, bij de kwijtscheldingsregeling en de individuele bijzondere bijstand om meer dan een kwart. Ook nu lijkt voorlichting, en dan met name over de criteria waaraan men moet voldoen om voor een regeling in aanmerking te komen, een manier om het niet-gebruik tegen te gaan. Wel geldt hierbij opnieuw de kanttekening dat het besef dat men recht heeft op een voorziening, op zichzelf geen reden hoeft te zijn om hem aan te vragen. Bedacht dient te worden dat het effect van kennisvergrotende maatregelen grenzen kent.

Samenvatting: de belangrijkste conclusies ten aanzien van de onbereikte minima:

- Een van aspecten waarop duidelijke verschillen tussen wel- en niet-gebruikers zijn aangetroffen, betreft de kennis over de diverse regelingen. Niet-gebruikers geven daarbij aanmerkelijk vaker aan dat zij de regelingen niet of nauwelijks kennen Uitbreiding en verbetering van de voorlichting over deze voorzieningen zou het niet-gebruik wellicht kunnen terugdringen. Het is niet zeker dat een beleid dat zich richt op de kennislacunes bij de burgers (bijv. via intensieve voorlichting) voldoende zal zijn om het niet-gebruik substantieel te verminderen – al is het stellig een nuttige eerste stap.

- Tegengesteld aan de verwachting geven de niet-gebruikers vaker aan dat zij de regeling niet nodig hebben om rond te komen. De niet-gebruikers oordelen tevens positiever over hun financiële situatie. Onder meer stellen zij vaker dan de gebruikers dat zij voldoende geld hebben voor vakantie, kleding en andere uitgavenposten.

- Een laatste opvallende bevinding is dat een groot deel van de niet-gebruikers – ten onrechte – meent geen recht te hebben op de inkomensvoorzieningen. Ook nu lijkt voorlichting, en dan met name over de criteria waaraan men moet voldoen om voor een regeling in aanmerking te komen, een manier om het niet-gebruik tegen te gaan.

Gebruikers van voedselbanken.

In de “Klantenanalyse voedselbanken”, welke in opdracht van staatssecretaris Van Hoof van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door Onderzoeksbureau Regioplan is geschreven wordt het volgende geconcludeerd:

Veel klanten van de voedselbank hebben schulden. Het gaat om 83 procent van de mensen. Behalve financiële problemen, hebben zij vaak ook andere problemen; 84 procent maakt gebruik van hulpverlening, zoals maatschappelijk werk en RIAGG. Opvallend is dat gebruikers van de voedselbank in veel gevallen geen gebruikmaken van gemeentelijke voorzieningen zoals bijzondere bijstand, schuldhulpverlening en kwijtschelding van gemeentelijke lasten. De samenwerking tussen deze instanties moet daarom worden verbeterd

Uit het onderzoek komt naar voren dat bijna driekwart van de ondervraagden een uitkering heeft. Het gaat vooral om bijstands- en WW-uitkeringen (respectievelijk 43 en 23 procent). Acht procent heeft een baan en vijf procent zegt helemaal geen inkomen te hebben. Van de mensen met schulden zegt ruim een kwart in de problemen te zijn gekomen doordat zij gemakkelijk krediet of een lening konden krijgen. Slechts ruim eenderde maakt gebruik van hulp bij het aflossen van schulden. Krap een derde van de voedselbankklanten maakt gebruik van bijzondere bijstand. Verder neemt 13 procent van de ondervraagden deel aan een reïntegratietraject op weg naar betaald werk.

Van Hoof noemt het opvallend dat driekwart van de ondervraagden een uitkering heeft, terwijl slechts 13 procent een reïntegratietraject volgt. Doordat de rest van de groep niet aan een baan wordt geholpen, blijven deze mensen aangewezen op een uitkering. ‘Juist het vinden van werk kan mensen minder afhankelijk van de hulp van voedselbanken maken’, aldus Van Hoof..

Voorts concludeert hij dat de samenwerking tussen alle betrokken instanties moet worden verbeterd om ervoor te zorgen dat mensen de hulp krijgen die nodig is. Van Hoof zal de gemeenten de komende maanden indringend wijzen op de verantwoordelijkheden en mogelijkheden die zij hebben om mensen in problematische situaties te helpen. Zonodig zal hij hen daarbij ondersteunen.

4. Wat zijn de oorzaken en wat zijn de gevolgen daarvan

In de literatuur worden verschillende oorzaken[1] voor het ontstaan van armoede genoemd. Soms spelen individuele oorzaken een rol zoals arbeidsmarktpositie, etnische achtergrond en de huishoudensamenstelling. Soms zijn omgevingsfactoren of de maatschappelijke omstandigheden de oorzaak van het ontstaan van armoede. Het gaat hierbij om:

• Verandering van de inkomenssituatie.

- verandering huishoudsamenstelling door huwelijk, echtscheiding, overlijden van een partner of het krijgen van een kind

- andere arbeidsmarktpositie door verlies van baan, ziekte, arbeidsongeschiktheid of een (plotselinge) verandering in het salaris

- positie binnen het sociale zekerheidsstelsel

• Gedrag.

Het uitgavenpatroon van mensen kan tot financiële problemen leiden. Door bijvoorbeeld extreme uitgaven of het kopen op afbetaling kunnen schulden ontstaan. Ook kan problematische gedrag zoals een verslaving leiden tot armoede of sociale uitsluiting.

• Gezondheid.

Uit diverse onderzoeken blijkt da inkomen en gezondheid samenhangen. Een chronische ziekte of handicap kan kansen op de arbeidsmarkt verkleinen. Ook kunnen mensen door een langdurige ziekte vrij onverwacht vanuit welstand tot armoede vervallen. Voor mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering is de oorzaak van hun armoede zeker het gevolg van gebrekkige gezondheid of chronische beperking. Bovendien zijn de extra kosten die de ziekte met zich meebrengt vaak een knelpunt.

De Armoedemonitor 2005 geeft aan dat huishoudens met een laag inkomen in toenemende mate betalingsachterstanden hebben. De schulden ontstaan door onverwachte hoge uitgaven of een teruggang in het inkomen, hoge vaste lasten of inschattingsfouten wat betreft de eigen bestedingsruimte.

Uitkomsten van de bijeenkomst over armoedebeleid door de PvdA Oude IJsselstreek:

Als gevolg van eigen toedoen, maar ook door onvermogen, omdat men niet bij machte is om het probleem aan te pakken:

- Men wil wel maar weet niet hoe

- Hoe vraag ik hulp

- Schaamte

- Drempels naar hulp zijn te hoog

- Gebrek aan kennis van voorliggende voorzieningen

- Slechte ervaring met instanties

- Men heeft moeite met invullen van formulieren

- Verborgen armoede: onder met name ouderen zijn schrijnende situaties beken. Ouderen kennen de voorzieningen niet en zijn het overzicht van het papierwerk kwijt.

- Mensen hebben instellingen tegen zich in het harnas gejaagd

Andere genoemde oorzaken:

Ziekte of een handicap

Langdurig afhankelijk van de bijstand

Eigen gedrag (overbesteding) en daar aan gekoppeld: banken geven te snel/veel toestemming tot rood staan

Verslaving

Slechte positie op de arbeidsmarkt

Onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal

Milieu waar je je niet uit kunt ontworstelen

Scheiding (met als gevolg inkomensachteruitgang)

Werkloosheid (b.v. als gevolg van het feit dat je eerst 8 weken moet wachten op de eerste uitbetaling van de uitkring)

Huurschuld (10% -dat is 200 gezinnen- hebben een huurachterstand. De gemiddelde huurachterstand loopt op het moment wel terug. Achterstanden in huurbetalingen komen vaak voor bij nieuwe jonge huurders. Het is moeilijk er grip op te krijgen, zij kunnen snel in een uitzichtloze situatie geraken. Deze jonge mensen hebben weinig ervaring met het omgaan met geld. En/of zij hebben geen vaste baan, geen buffer en/of en daarbij een te hoog bestedingspatroon.

Opvallend is dat veel jonge mensen van huis uit niet meegekregen hebben hoe je je budget moet beheren. Kostgeld vragen de meeste ouders niet. Thuiswonende jongeren hebben veel te besteden (b.v. door bijbaantjes) en alles gaat op aan ‘leuke dingen’. Zodra ze dan zelfstandig gaan wonen hebben ze geen idee wat vaste lasten zijn.

Een andere oorzaak is ook dat ‘eigen verantwoording’ hoog op de politieke agenda staat. Er zijn echter mensen die eenvoudigweg niet in staat zijn om die eigen verantwoordelijkheid op zich te nemen.

Gevolgen:

Voor sommige mensen wordt de deelname aan allerlei activiteiten uit financieel oogpunt lastig of zelfs helemaal onmogelijk. De begrippen armoede en sociale uitsluiting hangen dan ook nauw met elkaar samen, maar zijn niet hetzelfde. Een laag inkomen kan zeker een belemmering zijn voor het maatschappelijk functioneren, maar ook een slechte gezondheid. Daarvan kan dan weer een gevolg zijn: weinig beheersing van de Nederlandse taal of onvoldoende toegang tot voorzieningen.

Mogelijke gevolgen voor het individu zelf en maatschappelijke gevolgen van langdurige armoede zijn als volgt in te delen:

# Financiële gevolgen:

- beperkte bestedingsruimte

- geldgebrek en schulden

- opgroeien in armoede

# Sociale gevolgen:

- Maatschappelijke participatie en sociale uitsluiting

• sociaal culturele component (onvoldoende sociale participatie en onvoldoende culturele/normatieve integratie)

• economisch-structurele component (te korten aan elementaire levensbehoefte, lidmaatschap vereniging, problematische schulden en betalingsachterstanden.

Het SPB constateert dat bij een beperkt deel (5-10%) van de mensen op of onder het sociaal minimum sprake is van echte sociale uitsluiting in de zin dat men in sterke mate sociaal geisoleerdis, zich in een zeer problematische financiele situatie bevindt of zich niet houdt aan de wetgeving

- Sociaal isolement en eenzaamheid

- Onderwijskansen

Het is niet aangetoond dat armoede tot een extra onderwijsachterstand leidt maar kinderen uit hogere inkomensgroepen doen het beter op school dan kinderen uit lagere inkomensgroepen.

# Gevolgen voor de gezondheid

Tijdens de bijeenkomst over armoedebeleid door de PvdA Oude IJsselstreek zijn de volgende gevolgen van armoede genoemd

Niet meer mee doen in de samenleving

Multi-probleem-situaties

Verlies van waardigheid

Sociaal isolement

Geen perspectief hebben

In de WAO geraken als gevolg van de stress

5. Risicogroepen

Sommige mensen lopen door persoonlijke en/of omgevingsfactoren meer risico op een laag inkomen. Uit onderzoek blijkt dat bepaalde groepen substantieel vaker arm zijn dan anderen.[2]

Eénoudergezinnen en alleenverdieners met een laag inkomen met minderjarige kinderen.

Volgens de armoedemonitor 2005 leeft 12,5% van de kinderen onder de 18 jaar in een huishouden met een laag inkomen. Vooral kinderen in eenoudergezinnen groeien vaak op in een situatie van een laag inkomen (38% van de kinderen).

Uitkeringsgerechtigden

Bijna de helft van de huishoudens met een bijstands- arbeidsongeschiktheids- of werkloosheidsuitkering heeft een laag inkomen.

Niet-westerse allochtonen

De inkomenspositie van niet-westerse allochtonen is ongunstig: een groot deel van de allochtone groepen bevindt zich onderaan de inkomensverdeling. Niet-westerse-allochtone kinderen worden vaak met armoede geconfronteerd. In 2003 leefde van deze kinderen 34% in een huishouden met een laag inkomen, terwijl dit voor autochtone kinderen 9% was.

Werkende armen

Ondernemers vormen een vergeten groep als het om armoede gaat. Volgens de armoedemonitor zit een op de zes á zeven zelfstandigen onder de lage-inkomensgrens. Het Economisch Instituut voor Midden en Kleinbedrijf (EIM) heeft onderzocht dat ruim 13% van de ondernemers in Nederland onder de armoedegrens leeft.

Uit onderzoek van LEI/WUR blijkt dat in 2004 de inkomens van kleine boeren met gemiddeld 30% daalden. Bijna de helft van de boeren gezinnen heeft daardoor een inkomen onder het bestaansminimum. Een deel van de agrarische bevolking hoort daarmee tot de werkende armen. Overige groepen armen werkende zijn te vinden onder mensen in beroepen met een laag loon, personen met een deeltijd of met een flexibel contract

Chronisch zieken en gehandicapten

Bij de oorzaken van armoede is al aangegeven dat een chronische ziekte of handicap de kansen op de arbeidsmarkt kan verkleinen. Ook kunnen mensen door een langdurige ziekte vrij onverwacht vanuit welstand tot armoede vervallen.

Jongeren

Jongeren hebben vaker onzekere contracten en zijn meestal de eersten die weer ontslagen worden in mindere tijden. Daarnaast is het minimum jeugdloon onvoldoende om een zelfstandig huishouden te voeren.

Ouderen

Hoewel volgens de armoedemonitor[3] van het CBS aangeeft dat de inkomenspositie van veel ouderen de laatste jaren sterk is verbeterd, is er een groep van ongeveer 10 % van de ouderen die met moeite de eindjes aan elkaar weet te knopen. Het zijn vooral ouderen met uitsluitend een (on)volledige AOW of met een klein aanvullend pensioen, ouderen in instellingen en ouderen met hoge zorgkosten. In deze situatie verkeren vooral alleenstaande oudere vrouwen, oudere allochtonen, chronisch zieken ouderen en ouderen met een handicap.

Gezien het feit dat de 10% van de ouderen met problemen tegelijkertijd ook vallen onder andere al beschreven doelgroepen, hoeft de doelgroep ouderen op zichzelf niet specifiek te gelden als risicogroep. Gunstige ontwikkeling 65-plussers

Vrouwen

Vrouwen hebben vaker met armoede te maken dan mannen. Allereerst is onder eenoudergezinnen het aandeel lage inkomens erg hoog, terwijl deze gezinnen vooral bestaan uit moeder met kinderen. Ook zijn vrouwen minder vaak economisch zelfstandig dan mannen. Als vrouwen werken, dan is dat vaak in laag betaalde en/of parttime banen waarmee ze maar een klein inkomen verdienen.

Tijdens de bijeenkomst over armoedebeleid door de PvdA Oude IJsselstreek zijn de volgende risicogroepen genoemd:

Eenoudergezinnen

Mensen die langdurig afhankelijk zijn van een uitkering

Allochtonen

Gescheiden vrouwen en weduwen

Niet Westerse allochtonen

Chronisch zieken en mensen met een beperking. 15% van de bevolking is zwakbegaafd. Bij hen is gedragsverandering heel moeilijk. Deze mensen leven op het niveau van een 12-jarige in een hele complexe omgeving.

6. Aanbevelingen vanuit onder meer de professionals:

Tijdens de bijeenkomst over armoedebeleid door de PvdA Oude IJsselstreek zijn de volgende aanbevelingen gedaan door onder meer de professionals:

Men maakte hierbij onderscheid tussen zaken die volgens hen tot de verantwoordelijkheid behoren van de gemeente en wat tot de verantwoordelijkheid van de instellingen behoort.

Gemeente:

- Zorgen voor een mooie en schone leefomgeving.

- Zorgloket is de spil in het armoedebeleid, waarbij aandachtspunt is dat bureaucratie wordt voorkomen. Bijvoorbeeld het formulier voor de aanvraag bijzondere bijstand is heel ingewikkeld (een goed voorbeeld van een formulier is ontwikkeld door de SP in Oss). Belangrijk is dat de klant te maken heeft met één front-Office, waar hij een overzicht krijgt over de gemeentelijke voorzieningen, maar ook terecht kan voor hulp bij invullen van formulieren voor belastingteruggave enzovoort.

- De gemeente moet de regie nemen . Sturen op ketensamenwerking door dit vast te leggen in de budgetcontracten en prestatieafspraken met de instellingen. Daarbij wel de regie voeren. Alleen afspraken op papier werken niet.

- Meer gebruik maken van vrijwilligers in het brede scala aan organisaties. Vrijwilligers kunnen meer bewust ingezet worden als intermediair voor degenen die de weg niet weten naar alle instellingen en regelingen. Deze vrijwilligers hebben direct contact met de burgers waar het in het armoedebeleid om gaat. Vrijwilligers hebben een vertrouwensband met hen. Zij zijn een belangrijke factor in het signaleren en in het doorverwijzen naar andere instanties. Denk b.v. aan vrijwilligers bij vluchtelingenwerk, Rode Kruis, Zonnebloem, Humanitas enzovoort. Het is belangrijk dat de vrijwilligers een goede kennis hebben van wat er mogelijk is (zorg voor een goede sociale kaart, waarin opgenomen de beschikbare voorzieningen en instanties)

- Vanuit de klant gaan denken

- Goed accommodatiebeleid voeren met wijkgerichte multifunctionele herkenbare punten in elke kern.

Instellingen:

- Instellingen geven zelf aan: “wij moeten kritisch naar ons zelf kijken”; wat doen instanties zelf, slimmer en efficiënter samenwerken. Welke overlappingen zijn er? Hoe kunnen instanties dingen samen doen, zodat zaken niet dubbel gedaan worden.

- Een goede samenwerking in de keten is zeer noodzakelijk.

- Instellingen moeten outreachend, vasthoudend, integraal en preventief werken.

- Sommige instellingen werken met specifieke doelgroepen. Instellingen moeten in het geval de expertise elders ligt, mensen doorverwijzen en ‘warm overdragen’.

- Sommige mensen hebben blijvend hulp nodig. Soms met tussenpozen. Een aantal instellingen doet alleen kortdurende hulp.

- Instellingen moeten samen optrekken met collega-instellingen. Eén trajectplan waarin elke organisatie haar eigen rol speelt werkt.

- Organisaties moeten elkaar leren kennen door elkaar bijvoorbeeld (ook fysiek) op te zoeken en door middel van netwerkvergaderingen werkzaamheden op elkaar af te stemmen.

- Preventief huisbezoek bij kwetsbare ouderen.

Er zijn al diverse instanties die dit doen. De verschillende plannen zouden gekoppeld moeten worden.

- Werken aan een gedragscode.

- Mensen leren om creatief hun weg te vinden om met minder rond te komen

- Kijk eens hoe de groep (1ste generatie) allochtonen, waarbij sprake is van ‘stille armoede’ beter benaderd kunnen worden.

- Vanuit de klant gaan denken.

- In de wijk moet je professionals gewoon als een bekende tegen het lijf kunnen lopen, zodat er een direct aanspreekpunt in de wijk is.

Armoedeverkenning Gelderland

In opdracht van de PvdA statenfractie is in november 2006 door Spectrum de ‘armoedeverkenning Gelderland’ uitgebracht. Voor de aanpak van de armoedeproblematiek wordt (naar aanleiding van een hiervoor uitgevoerd onderzoek onder ondermeer professionele organisaties) in deze verkenning onderscheid gemaakt in vier categorieën (soorten hulp):

1. Geef extra middelen

Voorbeelden hiervan: voedselbanken, kortingspassen, verhoging van uitkeringen, energiepakketten (spaarlampen, huisisolatie etc.) en fondsen voor schoolboeken en deelname aan sociaal-culturele aktiviteiten.

2. Biedt ondersteuning en begeleiding

Onder meer door mensen te infomeren, het weer aan het leren of werk krijgen van arme burgers en/of door de formulierenbrigade.

3. Meer burgers zelfstandig en zelfredzaam

Bijvoorbeeld door de arme burger zelf te leren hoe in het vervolg de formulieren ingevuld kunnen worden, door budgetteringscursussen, maar ook maatregelen die erop inzeten jongeren al zo vroeg mjogelijk me geld om te kunnen laten gaan.

4. Zorg voor randvoorwaarden en samenwerking

Zoals partijen beter laten samenwerken en het reorganiseren va de BKR

7. Advies ten aanzien van minimabeleid en armoedebestrijding

Voor de uitwerking van het minimabeleid en armoedebestrijding geldt het volgende advies:

1. Ontwikkel minimabeleid en armoedebestrijding niet alleen parallel aan elkaar

2. Kies minimabeleid en armoedebestrijding als speerpunt van het beleidsplan Wmo

3. Werk alleen met methodieken die bewezen hebben effect te scoren.

4. Werk het minimabeleid en de armoedebestrijding uit in preventie, aanpak én nazorg als samenhangend pakket

5. Maak gebruik van de kansen die de landelijke overheid momenteel ontwikkeld

6. Neem de regie en stuur de keten aan

Deze punten worden hieronder nader toegelicht.

1. Ontwikkel minimabeleid en armoedebestrijding niet alleen parallel aan elkaar

Door slechts aandacht te hebben voor armoedebestrijding bij de minima wordt een deel van de doelgroep gemist. Namelijk een belangrijke conclusie die uit deze nota kan worden getrokken is dat hier niet rond kunnen komen om in de (eerste) levensbehoeften te voorzien, niet alleen te maken heeft met een laag inkomen. Ook een te hoog uitgavepatroon bij mensen die meer dan een minimum inkomen hebben, kan leiden tot armoede. Willen we armoede tegengaan dan zal er dus beleid moeten worden ontwikkeld om de kansen op meer inkomen te verwerven te vergroten. Tegelijkertijd zullen we ons moeten richten op beleid dat mensen stimuleert om hun bestedingspatroon aan hun inkomsten aan te passen.

2. Kies minimabeleid en armoedebestrijding als speerpunt van het beleidsplan Wmo

Om dit beleid daadwerkelijk op de kaart te zetten is een eenjarige impuls niet afdoende. Een langdurig en integraal programma is noodzakelijk. Kies daarom het minimabeleid en armoedestrijding als één van de speerpunten van het Wmo-beleid 2008 – 2011.

Hiermee kan er integraal beleid worden ontwikkeld. De Wmo kent 9 prestatievelden[4]. Door per prestatieveld te beschrijven wat daarin ontwikkeld dient te worden om de problematiek van armoede en minima aan te pakken wordt er integraal beleid ontwikkeld. Per prestatieveld worden dan aanbevelingen gedaan om minimabeleid en armoedebestrijding verder te ontwikkelen.

Door minimabeleid en armoedebestrijding te koppelen aan het Wmo-beleid kan zo een vierjarig programma worden opgezet, waardoor het programma daadwerkelijk beklijft.

Binnen de Wmo-nota wordt ook de koppeling gelegd met aanpalende beleidsvelden: Werk en inkomen, onderwijs, volksgezondheid en wonen.

3. Werk alleen met methodieken die bewezen hebben effect te scoren.

Vaak zijn we geneigd om bij een probleem naar oplossingen te zoeken in een project, zonder dat eerst wordt nagegaan of deze manier ook werkelijk hout snijdt. Constateren we bijvoorbeeld dat jeugd niet met geld om weet te gaan, dan wordt er onmiddellijk een project opgezet om voorlichtingslessen te geven op scholen. Zonder twijfel te hebben over de goede bedoelingen, is dit niet de goede weg. Om geconstateerde hiaten daadwerkelijk op te lossen, moet er eerst goed nagegaan worden wat het werkelijke, onderliggende probleem is. In het genoemde voorbeeld: is het probleem werkelijk dat jeugd te weinig af weet van budgetteren? Of weten ze niet met geld om te gaan vanwege andere oorzaken? Door de werkelijke oorzaak vast te stellen, kunnen programma’s worden uitgevoerd die dit onderliggende probleem daadwerkelijk op te lossen. Er zijn al vele bewezen methodieken op velerlei gebied ontwikkeld. Wanneer dit het geval is, is het effectiever om hiervan gebruik te maken, dan opnieuw een programma te ontwikkelen, waarvan het nog de vraag is of deze werkelijk effect scoort.

4. Werk het minimabeleid en de armoedebestrijding uit in preventie, aanpak én nazorg als samenhangend pakket

Maak in het beleid een driedeling tussen in de eerste plaats preventief beleid (inclusief signaleren en toeleiden; de zogenaamde secondaire preventie), in de tweede plaats aanpak van het probleem en tenslotte voor de nazorg. We zullen dus toe moeten naar pakketten van maatregelen die gericht zijn op preventie, aanpak en nazorg.

5. Maak gebruik van de kansen die de landelijke overheid momenteel ontwikkeld

Het coalitieakkoord 2007 van het huidige kabinet biedt de volgende kansen voor gemeenten:

• Het kabinet wil vóór de zomer van 2007 in gesprek gaan met sociale partners en gemeenten om te komen tot een gezamenlijk e agenda en werkafspraken voor een te houden “participatietop”. Het streven is om in samenspraak oplossingen te vinden voor de aanpak van de problematiek van de onderkant van de arbeidsmarkt en de begeleiding van moeilijk bemiddelbare groepen naar de arbeidsmarkt

• Om voor gemeenten een samenhangende aanpak mogelijk te maken, zullen zoveel mogelijk de bestaande schotten tussen de diverse op reïntegratie en participatie gerichte budgetten worden weggenomen, waaronder begrepen de inburgeringbudgetten.

• CWI, UWV en gemeenten worden via prestatieafspraken aangespoord om hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen en de kwaliteit en effectiviteit van de dienstverlening en reïntegratie te verbeteren. Op lokaal niveau worden arbeidsmarktbeleid en re-integratie samen gebracht in één loket.

• De mogelijkheden voor gemeenten voor het voeren van een gericht armoedebeleid, schuldhulpverlening en inkomensondersteuning worden verruimd, waar mogelijk in samenhang met bevordering van arbeidsparticipatie. Voor gerichte ondersteuning van kwetsbare groepen komen extra middelen beschikbaar.

6. Neem de regie en stuur de keten aan

Door de regie te nemen moet voorkomen worden dat enerzijds zaken dubbel worden gedaan en anderzijds hiaten ontstaan. De gemeente kan daarbij (middels het zorgloket) een actieve rol spelen door cliënten wegwijs te maken in de verschillende bestaande mogelijkheden, zowel in financiële zin als de mogelijkheden van zorgondersteuning. De klantmanagers van het zorgloket kunnen op individueel niveau voorkomen dat klanten van het kastje naar de muur worden gestuurd en wordt bevorderd dat de klant zijn weg weet te vinden in het woud van instellingen die voor hen een rol van betekenis kan spelen.

Daardoor zal zicht ontstaan op het aanbod en kunnen hiaten en dubbelingen in het aanbod van de verschillende instellingen worden gesignaleerd en vervolgens beleidsmatig worden vertaald.

Een scala aan instellingen kan een bijdrage leveren aan minimabeleid en armoedebestrijding of levert die momenteel al. Zowel in de zin van samenwerking voor de doelgroepen als in financiële zin.

De gemeente kan haar regiefunctie neerzetten door een gerichte opdrachtformulering te formuleren voor de instellingen. Aan elke professionele instelling moet de voorwaarde worden gesteld dat zijn outreachend, vasthoudend, integraal en preventief werken.

De instellingen worden door de gemeente gedwongen hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen en samen te werken. Daarbij is het noodzakelijk dat de klant centraal wordt gesteld. Niet het beleid van de instellingen bepaalt wie wat doet. De gemeente regisseert vanuit de vraag van de klant, gecombineerd met de deskundigheden van de instellingen in de keten. Op grond daarvan wordt bepaald wie wat doet. Aandachtspunt is om ten aanzien van de samenwerking en afstemming in de keten ook aandacht te hebben voor de civil society[5], en dan met name de zogenaamde “ongebruikelijke partners” als bijvoorbeeld de rotary, de voedselbanken, ouderenbonden, land- en tuinbouworganisaties, diaconie, charitas, belangen- en cliëntenorganisaties, enzovoort.

Een bijzondere plaats hierbinnen wordt ingenomen door de vrijwilligers van de verschillende instellingen en verenigingen, die direct contact hebben met de klanten.

Vrijwilligers kunnen meer bewust ingezet worden als intermediair voor degenen die de weg niet weten naar alle instellingen en regelingen. Deze vrijwilligers hebben direct contact met de burgers waar het in het armoedebeleid om gaat. Vrijwilligers (b.v. vrijwilligers bij vluchtelingenwerk, Rode Kruis, Zonnebloem, Humanitas kerken, enzovoort) hebben een vertrouwensband met hen. Zij zijn een belangrijke factor in het signaleren en in het doorverwijzen naar andere instanties.. Het is belangrijk dat de vrijwilligers een goede kennis hebben van wat er mogelijk is. De gemeente kan daaraan bijdragen door te zorgen voor een goede sociale kaart, waarin opgenomen de beschikbare voorzieningen en instanties.

Bijlage 1. Bijeenkomst PvdA Oude IJsselstreek over armoedebeleid op 12 maart 2007

De insprekers:

JOHN FRERIKS, wethouder gemeente Oude IJsselstreek

Landelijk:

PvdA heeft het thema armoedebeleid prominente plek gegeven.

In het verkiezingsprogramma:

Gemeentes krijgen meer mogelijkheden

Einde aan ingewikkelde regelingen

Geen agressieve reclames voor geldleningen (schulden hebben is NIET normaal!)

Ketensamenwerking bevorderen. Meer samenwerking en afstemming tussen diverse organisaties.

Meer geld voor schuldhulpverlening.

In het regeerakkoord:

Gemeentes krijgen de kans gericht armoedebeleid te ontwikkelen

Meer aandacht voor schuldhulpverlening

Nadruk op ketensamenwerking

Aandacht voor het reëel besteedbaar inkomen

Aanpassingen WAO en WIA.

Gemeente Oude IJsselstreek

Verkiezingsprogramma PvdA O.IJ.

Zorg voor goede inkomensondersteuning

Aandacht voor sociale participatie en sociale activering

Voorzieningen minimaal handhaven op het huidige niveau

Zorgloket komt naar de mensen toe.

Coalitieprogramma O.IJ.

Voortzetting van de inkomensondersteuning, op grenzen van wat mag opzoeken.

Ketensamenwerking, b.v. met de woningcorporaties en de Stadsbank

Onderwijs en GOA-beleid werkt eveneens ten behoeve van armoedebestrijding, namelijk preventief.

Leerplichtambtenaren gaan aan de slag als leerlingen dreigen uit te vallen (dus niet pas als de uitval al een feit is).

Kwetsbare groepen zijn:.

Ouderen (zij kennen de regelingen niet, vinden het te ingewikkeld, leven in een sociaal isolement –met name de mannelijke ouderen-)

Huishoudens met kinderen (vooral 1-oudergezinnen)

Mensen met niet-westerse achtergrond

Mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt

Voorzieningen.

Bijzondere bijstand 502 aanvragen (€ 500.804,00)

Sociaal Fonds, waarvoor mensen mee kunnen doen met activiteiten

Schuldhulpverlening (€ 225.000)

Collectieve verzekeringspremie voor bepaalde doelgroepen uitkeringsgerechtigden

Betaald werk is de beste armoedebestrijding. Als men werk heeft gaat men weer mee doen.

Aanpak ISWI: re-integratietrajecten en workfirst (jongerenproject)

Op dit moment: 439 geregistreerden in het kader van de Wet Werk en Bijstand (daling van 13%)

Sociale Activering wordt ingezet door middel van vrijwilligerswerk en de huiskameropvang

Belastingproject: ISWI helpt invullen. Hiervoor heeft men een boekhoudkantoor ingeschakeld.

Slotopmerking:

In 2007 wordt het armoedebeleid zoals dat tot nog toe is gevoerd geëvalueerd. Hoe is het de afgelopen jaren gegaan, wat waren de resultaten. Op basis van de evaluatie wordt in de 2de helft van 2007 nieuw armoedebeleid ontwikkeld.

JEFFREY ARENDS, STADSBANK OOST NEDERLAND.

Stadsbank Oost Nederland (SON) is een gemeenschappelijke regeling van 27gemeenten in de Achterhoek en Twente.

Produkten van de Stadsbank:

Budgetbeheer

Kredietverlening

Bewindvoering

Schuldsanering

Kasbetalingen ISWI

Preventie/voorlichting

Budgetcoaching

Schuldaanvragen:

In 2001: 71 aanvragen, in 2006: 98 aanvragen.

Vanaf 2004 is de SON gericht op aanmeldingen. Er vindt direct intake plaats.

Budgetbeheer:

In 2001: 207 aanvragen

In 2006: 325 aanvragen

Kredietaanvragen

Het aantal is teruggelopen van 86 naar 62. Dat komt doordat de gemiddelde schuldenlast drastisch is verhoogd, waardoor de schuld niet meer met een krediet is op te lossen.

De gemiddelde schuld was in 2005 nog € 16.000,00. In 2006 was de gemiddelde schuld € 22.000,00

Er zijn geen wachtlijsten. Binnen 3 weken vanaf de aanvraag volgt het eerste gesprek. Crisissen (zoals dreigende huisuitzettingen) krijgen prioriteit

Samenwerking

De Stadsbank heeft een convenant afgesloten met de woningcorporaties Parès en WischWonen

Ook is de Stadsbank deelnemer aan het Meldpunt Multiproblemsituaties van de GGD.

Instroombeperking

Om de instroom te beperken worden de volgende acties ondernomen:

- preventiegesprekken

- informatie en voorlichting

- gastlessen op scholen

- informatie op radio en tv

Nazorg

Ten behoeve van de nazorg worden de volgende acties ondernomen:

- begeleiding naar zelfstandigheid

- op maat, individueel

- budgetcursus

- blijven volgen tot 1 jaar na afloop van het traject.

Nieuw te verwachten beleid van de Stadsbank:

Omslag van productgericht naar vraaggericht

Looptijd jeugd wordt mogelijk verlengd

Nog meer aandacht voor preventie

Kwaliteitsverbetering / Certificering

Project sociale banken in Nederland (voorlichting, advies en informatie)

Centrale schuldenregistratie worden ondergebracht bij de BKR

Convenanten met onder meer Nuon, Essent, Vitens, Menzis, Centraal Justitieel Incassobureau. Met Nuon zijn werkafspraken gemaakt. Als er afspraken zijn met de Stadsbank, dan geldt dat dat gehele jaar de nutsvoorzieningen niet worden afgesloten.

Oorzaken van toename van schulden:

Stijgende prijzen

Meer leningen

Hogere GWL

Eigen woning

Overbesteding (niet met geld om kunnen gaan)

Inkomsten niet op orde (men kent alle regelingen niet die ter beschikking staan)

Indien men deelneemt aan de schuldhulpverlening krijgt men een minimum te besteden voor leef- en kleedgeld.

Voor een alleenstaande is dat € 150,00, voor een tweepersoonshuishouden € 200,00. Daarbovenop komt een bedrag van € 25,00 per kind.

Echte armoede is niet zichtbaar. Dat heeft te maken met schaamte. Vaak komt dit pas na een huisbezoek aan het licht. Probleem is als de inkomsten en uitgaven niet op elkaar zijn afgestemd. Er zijn schulden, maar tegelijkertijd heeft men bijvoorbeeld wel een auto en een nieuwe flatscreen

Om de schulden op te heffen is het nodig dat de inkomsten en uitgaven op elkaar worden afgestemd. Dus dat men leert omgaan met geld.

ELFRIEDE TE HENNEPE, Sensire

Wat is het probleem

Armoede komt ook in de gemeente Oude IJsselstreek voor voor. In het afgelopen jaar is armoede meer zichtbaar geworden.

De budgetconsulent van Sensire geeft aan dat het Algemeen Maatschappelijk Werk laagdrempelig is. De vraag ‘wat is armoede’ is moeilijk te beantwoorden. Op wereldniveau is sprake van armoede wanneer men minder dan € 1,00 per dag te besteden heeft. In Nederland is sprake van armoede wanneer men onder het wettelijk bestaansminimum leeft. Armoede is in die zin dus niet absoluut, maar relatief ten opzichte van de wereld m je heen.

Er is sprake van veel zogenaamde ‘stille armoede’. In de Oude IJsselstreek zou het gaan om 1100 mensen. Met name bij allochtonen komt veel stille armoede voor. Zij (met name de eerste generatie allochtonen) zijn voor de instanties moeilijk benaderbaar

Verpaupering van de omgeving is ook een vorm van armoede.

Dat maakt de omgeving triest. Een mooie en schone omgeving geeft mensen meer geluksgevoel.

Aanpalend probleem is dat de financieringsstromen zeer divers zijn. Er zijn wel allerlei voorzieningen om mensen te helpen, maar op zeer veel verschillende plekken, ingewikkelde (steeds weer andere) formulieren. Je hebt vakkennis nodig om hiervan optimaal gebruik te kunnen maken.

Oorzaken

Als gevolg van eigen toedoen, maar ook door onvermogen, omdat men niet bij machte is om het probleem aan te pakken:

- Men wil wel maar weet niet hoe

- Hoe vraag ik hulp

- Schaamte

- Drempels naar hulp zijn te hoog

- Gebrek aan kennis van voorliggende voorzieningen

- Slechte ervaring met instanties

- Men heeft moeite met invullen van formulieren

- Verborgen armoede: onder met name ouderen zijn schrijnende situaties beken. Ouderen kennen de voorzieningen niet en zijn het overzicht van het papierwerk kwijt.

- Mensen hebben instellingen tegen zich in het harnas gejaagd

-

Andere genoemde oorzaken:

Ziekte of een handicap

Langdurig afhankelijk van de bijstand

Eigen gedrag (overbesteding) en daar aan gekoppeld: banken geven te snel/veel toestemming tot rood staan

Verslaving

Slechte positie op de arbeidsmarkt

Onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal

Milieu waar je je niet uit kunt ontworstelen

Scheiding (met als gevolg inkomensachteruitgang)

Werkloosheid (b.v. als gevolg van het feit dat je eerst 8 weken moet wachten op de eerste uitbetaling van de uitkring)

Huurschuld (10% -dat is 200 gezinnen- hebben een huurachterstand. De gemiddelde huurachterstand loopt op het moment wel terug. Achterstanden in huurbetalingen komen vaak voor bij nieuwe jonge huurders. Het is moeilijk er grip op te krijgen, zij kunnen snel in een uitzichtsloze situatie geraken. Deze jonge mensen hebben weinig ervaring met het omgaan met geld. En/of zij hebben geen vaste baan, geen buffer en/of en daarbij een te hoog bestedingspatroon.

Opvallend is dat veel jonge mensen hebben van huis uit niet meegekregen hebben hoe je je budget moet beheren. Kostgeld vragen de meeste ouders niet. Thuiswonende jongeren hebben veel te besteden (b.v. door bijbaantjes) en alles gaat op aan ‘leuke dingen’. Zodra ze dan zelfstandig gaan wonen hebben ze geen idee wat vaste lasten zijn.

Een andere oorzaak is ook dat ‘eigen verantwoording’ hoog op de politieke agenda staat. Er zijn echter veel mensen die eenvoudigweg niet in staat zijn om die eigen verantwoordelijkheid op zich te nemen.

Risicogroepen:

Eenoudergezinnen

Mensen die langdurig afhankelijk zijn van een uitkering

Allochtonen

Gescheiden vrouwen en weduwen

Niet Westerse allochtonen

Chronisch zieken en mensen met een beperking. 15% van de bevolking is zwakbegaafd. Bij hen is gedragsverandering heel moeilijk. Deze mensen leven op het niveau van een 12-jarige in een hele complexe omgeving.

Gevolgen:

Niet meer mee doen in de samenleving

Multi-probleem-situaties

Verlies van waardigheid

Sociaal isolement

Geen perspectief hebben

In de WAO geraken als gevolg van de stress

Discussie met de zaal:

Vanuit de op de inleiding volgende discussie met de zaal worden de volgende aanbevelingen/oplossingen aangedragen:

Gemeente:

- Zorgen voor een mooie en schone leefomgeving.

- Zorgloket is de spil in het armoedebeleid, waarbij aandachtspunt is dat bureaucratie wordt voorkomen. Bijvoorbeeld het formulier voor de aanvraag bijzondere bijstand is heel ingewikkeld (een goed voorbeeld van een formulier is ontwikkeld door de SP in Oss). Belangrijk is dat de klant te maken heeft met één front-Office, waar hij een overzicht krijgt over de gemeentelijke voorzieningen, maar ook terecht kan voor bijvoorbeeld hulp bij invullen van formulieren voor belastingteruggave enzovoort.

- Regie nemen. Sturen op ketensamenwerking door dit vast te leggen in de budgetcontracten en prestatieafspraken met de instellingen. Daarbij wel de regie voeren. Alleen afspraken op papier werken niet.

- Meer gebruik maken van vrijwilligers in het brede scala aan organisaties. Vrijwilligers kunnen meer bewust ingezet worden als intermediair voor degenen die de weg niet weten naar alle instellingen en regelingen. Deze vrijwilligers hebben direct contact met de burgers waar het in het armoedebeleid om gaat. Vrijwilligers hebben een vertrouwensband met hen. Zij zijn een belangrijke factor in het signaleren en in het doorverwijzen naar andere instanties. Denk b.v. aan vrijwilligers bij vluchtelingenwerk, Rode Kruis, Zonnebloem, Humanitas enzovoort. Het is belangrijk dat de vrijwilligers een goede kennis hebben van wat er mogelijk is (zorg voor een goede sociale kaart, waarin opgenomen de beschikbare voorzieningen en instanties)

- Vanuit de klant gaan denken

- Goed accommodatiebeleid voeren met wijkgerichte multifunctionele herkenbare punten in elke kern.

- Het verenigingsleven hoog op de agenda laten staan.

Instellingen:

- Instellingen geven zelf aan: “wij moeten kritisch naar ons zelf kijken”; wat doen instanties zelf, slimmer en efficiënter samenwerken. Welke overlappingen zijn er? Hoe kunnen instanties dingen samen doen, zodat zaken niet dubbel gedaan worden.

- Een goede samenwerking in de keten is zeer noodzakelijk.

- Instellingen moeten outreachend, vasthoudend, integraal en preventief werken.

- Sommige instellingen werken met specifieke doelgroepen. Instellingen moeten in het geval de expertise elders ligt, mensen doorverwijzen en ‘warm overdragen’.

- Sommige mensen hebben blijvend hulp nodig. Soms met tussenpozen. Een aantal instellingen doet alleen kortdurende hulp.

- Instellingen moeten samen optrekken met collega-instellingen. Eén trajectplan waarin elke organisatie haar eigen rol speelt werkt.

- Organisaties moeten elkaar leren kennen door elkaar bijvoorbeeld (ook fysiek) op te zoeken en door middel van netwerkvergaderingen werkzaamheden op elkaar af te stemmen.

- Preventief huisbezoek bij kwetsbare ouderen.

Er zijn al diverse instanties die dit doen. De verschillende plannen zouden gekoppeld moeten worden.

- Werken aan een gedragscode.

- Mensen leren om creatief hun weg te vinden om met minder rond te komen

- Kijk eens hoe de groep (1ste generatie) allochtonen, waarbij sprake is van ‘stille armoede’ beter benaderd kunnen worden.

- Vanuit de klant gaan denken.

- In de wijk moet je professionals gewoon als een bekende tegen het lijf kunnen lopen, zodat er een direct aanspreekpunt in de wijk is.

Bijlage 2

Niet-werkende werkzoekenden fase 4 van bemiddelbaarheid naar geslacht, absoluut en in %, 30-6-2006

|Gemeente |Totaal |Mannen |Vrouwen |% Mannen |% Vrouwen |

|Oude IJsselstreek |153 |63 |90 |41,2 |58,8 |

|Achterhoek |1767 |724 |1043 |41 |59 |

|Gelderland |17736 |7433 |10303 |41,9 |58,1 |

| | | | | | |

|Nederland |168177 |71858 |96318 |42,7 |57,3 |

|Bron: CWI | | | | | |

|Niet-werkende werkzoekenden 1) in % van de beroepsbevolking 2), |

|1-1-2006 |

|Gemeente |Mannen |Vrouwen |Totaal |

|Oude IJsselstreek |5,9 |7,7 |6,7 |

|Achterhoek |5,6 |7,3 |6,3 |

|Gelderland |7 |9 |7,9 |

|Nederland |7,5 |10,3 |8,7 |

|1) Werkzoekenden die bij het CWI staan ingeschreven en die niet of |

|minder dan 12 uur werken  |

|2) Met een gemiddelde werkweek van 12 uur of meer  |

|Bron: Niet werkende werkzoekenden CWI / Beroepsbevolking Raming Bureau|

|Economisch Onderzoek provincie Gelderland |

| Niet werkende werkzoekenden naar fase van bemiddelbaarheid, 30-6-2006 |

|Gemeente |Totaal Absoluut |Fase 1/2 % |Fase 3 |Fase 4 |

|Oude IJsselstreek |1064 |42,2 |41 |14,4 |

|Achterhoek |8023 |39,3 |36,5 |22 |

|Gelderland |67062 |37,3 |30,6 |26,4 |

|Nederland |613223 |34,9 |33,2 |27,4 |

|nb = In het kader van de wet op de persoonsregistratie niet beschikbaar in verband met het ontbreken van|

|de categorie fase nader te bepalen/onbekend telt de som van de fasen 1 t/m 4 niet op tot 100% |

|Bron: CWI | |

Niet-werkende werkzoekenden, totaal en langer dan 1 jaar ingeschreven en in procenten van het totaal aantal niet werkende werkzoekenden naar geslacht, 30-6-2006

|Gemeente |Totaal |Waarvan >=1 jaar |Totaal >=1 jaar |Mannen >=1 |Vrouwen >=1 |

| | |werkloos |werkloos in % |jaar werkloos |jaar werkloos|

| | | | |in % |in % |

|Oude IJsselstreek |1064 |458 |43 |42,5 |43,6 |

|Achterhoek |8023 |3888 |48,5 |50 |47,1 |

|Gelderland |67062 |32647 |48,7 |48,9 |48,5 |

| | | | | | |

|Nederland |613223 |284300 |46,4 |46,4 |46,3 |

| | | | | | |

|nb = In het kader van de wet op de persoonsregistratie niet beschikbaar |

|Bron: CWI | | | | | |

Niet-werkende werkzoekenden, totaal en jonger dan 23 jaar en in procenten van het totaal aantal niet werkende werkzoekenden naar geslacht, 30-6-2006

|Gemeente |Totaal |Waarvan < 23 |Totaal < 23 jr |Mannen < 23 |Vrouwen < 23 jr |

| | |jr |werkloos in % |jr werkloos |werkloos in % |

| | | | |in % | |

|Oude IJsselstreek |1064 |38 |3,6 |2,5 |4,5 |

|Achterhoek |8023 |341 |4,3 |4 |4,5 |

|Gelderland |67062 |2883 |4,3 |4,1 |4,4 |

| | | | | | |

|Nederland |613223 |30466 |5 |4,9 |5 |

| | | | | | |

|Bron: CWI | | | | | |

Niet-werkende werkzoekenden, totaal en 40 jaar en ouder en in procenten van het totaal aantal niet werkende werkzoekenden naar geslacht, 30-6-2006

|Gemeente |Totaal |Waarvan >=40 |Totaal >=40 jr |Mannen >=40 jr |Vrouwen >=40 jr |

| | |jr |werkloos in % |werkloos in % |werkloos in % |

|Oude IJsselstreek |1064 |650 |61,1 |69,8 |53 |

|Achterhoek |8023 |5214 |65 |71,7 |58,9 |

|Gelderland |67062 |40899 |61 |65,5 |56,9 |

| | | | | | |

|Nederland |613223 |366303 |59,7 |64 |55,9 |

| | | | | | |

| | | | | | |

|Bron: CWI | | | | | |

Aantal uitkeringen WAO, WAZ en Wajong, absoluut en in % van de bevolking van 15-64 jaar, 31 december 2005

|Gemeente |Absoluut |Absoluut |Absoluut |Mannen In % |Vrouwen In % |Totaal In % |

| |Mannen |Vrouwen |Totaal |bevolking |bevolking |bevolking |

|Oude IJsselstreek |1.384 |853 |2.237 |10,3 |6,7 |8,5 |

|Achterhoek |10250 |7026 |17276 |10,1 |7,3 |8,8 |

|Gelderland |57939 |46128 |104067 |8,7 |7 |7,9 |

| | | | | | | |

|Nederland |479582 |397742 |877324 |8,6 |7,3 |8 |

| | | | | | | |

|Bron: UWV | | | | | | |

Lopende WW uitkeringen, absoluut en in % van de bevolking van 15-64 jaar, eind 2005

|Gemeente |Mannen |Vrouwen |Totaal |Mannen In % |Vrouwen In % |Totaal In % |

| |Absoluut |Absoluut |Absoluut |bevolking |bevolking |bevolking |

|Oude IJsselstreek |384 |324 |708 |2,9 |2,5 |2,7 |

|Achterhoek |2922 |2376 |5298 |2,9 |2,5 |2,7 |

|Gelderland |19091 |16051 |35142 |2,9 |2,5 |2,7 |

| | | | | | | |

|Nederland |165455 |139218 |304673 |3 |2,6 |2,8 |

| | | | | | | |

|Bron: UWV | | | | | | |

Tabel: Werk en inkomen

|  |Gemeente Oude IJsselstreek |Benchmarkgemiddelde |

|% bijstandsuitkeringen, 2006 [%] |1,7 |3,1 (N = 417) |

|Toe-/afname bijstandsuitkeringen, 2004 [%] |- |4,8 (N = 447) |

|Afhandelingsduur uitkeringsaanvraag, 2005 [dagen] |- |41 (N = 46) |

N= aantal gemeenten waarop het benchmarkgemiddelde is gebaseerd

Gemiddeld besteedbaar inkomen1) per inwoner in 2003 (x 1000 euro) en index (1998=100)

|Gemeente |Gemiddeld |Index 1998=100 | |

| |besteedbaar | | |

| |inkomen per | | |

| |inwoner 2003 x | | |

| |1000 euro | | |

|Oude IJsselstreek |11,2 |121,7 | | |

| | | | | |

|Gelderland |11,9 |122,7 | | |

| | | | | |

|Nederland |12,3 |123 | | |

|1) Het besteedbaar inkomen is het bruto inkomen verminderd met de premies sociale zekerheid en andere betaalde overdrachten ( |

|o.a. alimentatie voor ex-partner) en de loon-. inkomsten- en vermogensbelasting. Het bruto inkomen omvat winst uit onderneming, |

|bruto inkomsten uit arbeid, inkomsten uit vermogen en bruto ontvangen overdrachten (zoals RWW, AOW, WAZ, WAJONG en WAO) |

| | | | | |

|Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Regionale Inkomensverdeling 2003 |

|% Lage inkomens 2002 1) |

|Gemeente |procenten |

|Oude IJsselstreek |44,8 |

|Achterhoek |44,1 |

|Gelderland |41 |

|Nederland |40 |

|% inkomensontvangers met 52 weken | |

|inkomen dat in 2002 een besteedbaar |Bron: CBS |

|inkomen onder de 14.200 euro had, | |

|uitgedrukt in hele procenten van het | |

|totaal aantal inkomensontvangers met | |

|52 weken inkomen. Het grensbedrag van | |

|14.200 euro is het 40-procentpunt van de | |

|landelijke inkomensverdeling van 2002 | |

-----------------------

[1] Informatie afkomstig uit dossier armoede in Nederland, Nibud en de armoedemonitor.

[2] Informatie is afkomstig uit dossier armoede in Nederland, Nibud, de armoedemonitor, het Insttuur voor Midden en Kleinbedrijf en EIM/WUR.

[3] De inkomenspositie van gepensioneerden is sinds 2000 verbeterd. Het aandeel 65-plus huishoudens met een laag inkomen daalde tussen 2000 en 2004 van 12 procent naar 7 procent. Volgens ramingen zal dit in 2007 verder zijn afgenomen tot ruim 3 procent.

[4] De prestatievelden uit de Wmo: 1. leefbaarheid en sociale samenhang; 2. Jeugdbeleid; 3. Informatie, advies en cliëntondersteuning; 4. ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; 5. Bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer; 6. verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking; 7. maatschappelijke opvang; 8. bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg; 8. verslavingszorg.

[5] Civil society, of zorgzame samenleving, is een systeem van verbanden waar mensen vrijwillig deel van uitmaken. De civil society gaat uit van betrokkenheid van burgers bij de publieke zaak, vergroting van maatschappelijk zelfbestuur, minder overheidsbemoeienis, beperking van commerciële invloeden en versterking van gemeenschapszin en tolerantie.

................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download