Rituelen: - XS4ALL Klantenservice
Rozenkrans:
geen sieraad, maar gebedssnoer
en middel tot geloofsoverdracht
=============
“De rozenkrans is een gebedssnoer; geen sieraad, geen amulet, geen geluksketting. Gebruik hem dus ook uitsluitend daarvoor.
Ga er niet mee sporten of douchen. Of nog erger: het is een persoonlijk iets, ruil hem dus nooit tegen iets anders. De rozenkrans is vanouds een hulpmiddel om tot meditatief gebed te komen met behulp van twee gebedjes: het “Wees gegroet Maria” en het “Onze Vader… De pastor loopt niet met rozenkransen te venten. Wie serieus geïnteresseerd is, kan een rozenkrans krijgen. De pastor overhandigt na de kerkdienst de rozenkrans met een persoonlijke wens voor iedereen en een wijdingsgebed over dit gebedssnoer. Moge Maria, moeder van alle gedetineerden, jou nabij zijn”[1].
door Walther Burgering
Deze woorden van justitiepastor Ben Janssen geven aan dat wij als justitiepastores de rozenkrans een beetje hebben laten versloffen. Het wordt in de gevangenis zowat voor alles gebruikt. De vraag is of er ook echt mee wordt gebeden: iets waarvoor het wel bedoeld is. Een hulpmiddel, een gebedssnoer. Onderstaand treft U wat achtergrondinformatie aan over het ontstaan en het gebruik van de rozenkrans[2].
In alle grote godsdiensten spelen gebedssnoeren een rol bij de devotie. Hindoes laten malakralen door de vingers glijden, terwijl zij mantra’s reciteren. Bij het overwegen van de namen van Allah gebruiken moslims de tasbih, die uit 33, 66 of 99 kralen is opgebouwd. Joden binden Gods geboden, geschreven op rolletjes perkament en bewaard in doosjes, aan riemen vast (tefillin), die om arm en hoofd worden gebonden. Katholieken kennen de rozenkrans.
Het rozenkransgebéd komt voort uit verschillende spirituele tradities van monniken en is het resultaat van een eeuwenlange ontwikkeling. Het vroege oosterse monnikendom streefde door onophoudelijk gebed naar vereniging met God. Bij de meditaties van de monniken stond steeds een bepaald psalmvers of een vers uit het Nieuwe Testament centraal, of een gebed dat de monnik zelf had geformuleerd. Dit korte gebed werd voortdurend al fluisterend herhaald en overwogen. Hiermee wilde de monnik de inhoud ervan met hart en ziel in zich opnemen. Het aanroepen van Christus speelde een belangrijke rol bij deze spiritualiteit. Een vaak gebruikt gebed was: “Heer Jezus, ontferm U over mij”. Een zwaard koord met knopen diende als hulpmiddel bij het opzeggen van deze kortere gebeden.
Patersnosters
In het westen hadden de kloosterorden omstreeks 800 de gewoonte om op gezette tijden een mis op te dragen voor elke overleden monnik, en tevens 50 psalmen te zeggen. Na verloop van tijd werd er een groter onderscheid gemaakt tussen koormonniken en lekenbroeders. Deze laatsten waren dikwijls analfabeet en hadden behoefte aan een meer eenvoudig gebed in plaats van de psalmen. In de benedictijnenabdij van Cluny was het daarom gewoonte dat bij het overlijden van een medebroeder elke priester een mis opdroeg, en elke niet-priester 50 keer het Onze Vader bad. In 11e eeuw gebruikte men hierbij al gebedssnoeren, gemaakt van kiezelsteentjes, kostbare stenen, bessen of uitbeen gesneden schijfjes om het aantal gebeden Onze Vaders accuraat te kunnen bijhouden. Deze snoeren werden paternosters genoemd.
De vroege kerk vereerde Maria al met de titel ‘Moeder van God’ en haar hulp werd ingeroepen bij allerlei gevaren en verlangens. De vroegste getuigenis van het Ave Maria stamt uit 667. Het gebed eindigde met de strofe: “Gezegend is de vrucht van uw schoot”, en was vanaf het begin een herhalingsgebed. De grondslag ervan is te vinden in Lucas 1,28 en 42: de groet van de engel Gabriël aan Maria en de zegenspreuk van Elisabeth. In de volgende eeuwen groeide in kloosters de praktijk om dagelijks honderd keer of meer Ave Maria’s te bidden en na elk gebed te knielen. Ook ontstond de gewoonte om na elke Onze Vader ook een Wees Gegroet te bidden. Tegen het einde van de 15e eeuw was het Onze Vader als herhalingsgebed geheel vervangen door het Wees Gegroet, waaraan de naam Jezus of Jezus Christus gevoegd werd, gevolgd door ‘amen’. Hierbij maakte men eveneens gebruik van het gebedssnoer, de rozenkrans.
De roos en de geheimen
De roos was in de middeleeuwen het meest geliefde symbool voor de Heilige Maagd en werd in verband gebracht met het Ave Maria. Het woord ‘rozenkrans’ is echter afgeleid van een sieraad dat in de middeleeuwen erg geliefd was. Zowel vrouwen als mannen droegen bij feestelijke gelegenheden graag een hoofdband van juwelen, edelmetaal of bloemen. Het lag dus voor de hand dat gelovigen Mariabeelden met een krans van rozen tooiden. Als alternatief konden zij door het bidden van 50 Ave Maria’s de moeder Gods eveneens van zo’n bloemenkrans voorzien.
In de 15e eeuw verbonden twee kartuizer monniken aan elk van de Ave Maria’s een zin uit het leven van Jezus en Maria. Zo overdachten zij bij het bidden van de rozenkrans het hele leven van de Heer en zijn moeder: de mysteries of geheimen. Daarnaast ontwikkelde zich het Mariapsalter, een gebed met 150 Ave Maria’s en even zoveel overwegingen. Met deze ontwikkeling was de rozenkrans als gebedsvorm vrijwel compleet. Er werd nog een vereenvoudiging aangebracht om het gebed ook geschikt te maken voor grote groepen mensen. De orde der Dominicanen is nauw verbonden met de promotie van het rozenkransgebed. Volgens een van hun overleveringen heeft St. Dominicus de rozenkrans in Frankrijk geïntroduceerd als reactie ketterij. Maria zou hierom hebben gevraagd. Maar in de tijd van Dominicus was het bidden van de rozenkrans al ingeburgerd. Het was Alanus de Rupe, een befaamd 15e eeuws prediker die een grote impuls gaf aan het rozenkransgebed; hij organiseerde o.a. de Broederschappen van de Rozenkrans.
Nieuwe geheimen
Paus Johannes Pauls II riep 2003 uit tot het jaar van de rozenkrans, als een ‘gebed voor vrede en voor de familie’. Hij voegde aan de 15 bestaande Geheimen van de rozenkrans de 5 ‘Geheimen van het Licht’ toe. Hij gaf aan bij het rozenkrans bidden de Geheimen verder over de week te verdelen[3].
In zijn apostolische brief RosariumVirginis Mariae zegt de Paus, dat de rozenkrans, als deze met devotie en niet mechanisch wordt gebeden, een ware meditatie is over de geheimen van het leven van Christus. “Door aanroepingen van het Wees Gegroet te herhalen, kunnen wij diepgaand reflecteren op de essentiële gebeurtenissen van de missie van Gods Zoon op aarde, die aan ons zijn doorgegeven door het evangelie en de traditie”.
[pic]
Zijn toevoeging van de Geheimen van het Licht is gebaseerd op het feit dat “Jezus zich tijdens Zijn openbare leven gemanifesteerd heeft als het Geheim van het Licht. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld (Joh. 9,5)”. Het gaat om 5 momenten uit het openabare leven van de Heer. Zijn doop in de Jordaan, de aanvang van zijn openbare leven, de verkondiging van het Koninkrijk, de verheerlijking op de berg en de instelling van de eucharistie.
Hoe bid je de rozenkrans?
Voor het bidden van de rozenkrans wordt dus een gebedssnoer gebruikt met 5 grote en 50 kleine kralen. De rozenkrans bestaat uit een aantal gebeden, waarvan het Credo de eerste is, waarna het Onze Vader en 3 maal het Wees Gegroet. Het Gloria besluit deze inleidende gebeden.
Het bidden zelf bestaat uit 5 maal 10 Wees Gegroet, steeds onderbroken door het Onze Vader. Vóór iedere reeks van 10 maal Wees Gegroet overweegt de gelovige één van de Blijde, Droevige, Glorievolle Geheimen of één van de Geheimen van het Licht. Het rozenkransgebed kan worden afgesloten met het Salve Regina.
Maria
Mei en oktober zijn voor de katholieke kerk traditioneel Mariamaanden. In sommige katholieke parochies wordt dan bij uitstek sámen het rozenkransgebed gebeden op gezette tijden in de week.
De rozenkrans is ook gekoppeld aan de Maria-devotie. In de kerkelijke overleveringen zie je steeds weer verhalen opduiken over Maria. Ook in relatie tot het rozenkransgebed. Zij vraagt gelovigen en spoort hen aan om de rozenkrans te bidden. Vooral in de overleveringen vanuit Lourdes en Fatima kwam Maria dáár steeds op terug. Maria beloofde een overvloed van genaden voor degenen die de rozenkrans bidden. Zij zullen hun geloof niet verliezen, de ouders krijgen zegen over de opvoeding van hun kinderen en de kinderen zullen geborgen zijn in de liefde van de ouders. Er zal vrede zijn in de wereld en velen zullen gered worden.
Het Geloofsboek zegt hierover: “Maria wordt geëerd en aan haar hand gaan wij tot Jezus. Zij staat niet boven de kerkgemeenschap. Zij staat er middenin, zoals ooit in het cenakel tussen de leerlingen, wachtend op de Geest van Pinksteren. Zij staat temidden van de (katholieke) kerk als eerste verloste. Daarom ziet de (katholieke) kerk in Maria ook haar eigen mysterie uitgebeeld. De Zoon werd als mens geboren uit de vrucht van haar ontvankelijkheid door de bevruchting van de Heilige Geest”[4].
Het hart wordt geopend…
Voor gedetineerden kan de rozenkrans een hulpmiddel zijn om te mediteren en te bidden. Even een kwartiertje stilstaan bij zichzelf, de omstandigheden, bij God.
Of zoals in een foldertje over het rozenhoedje staat afgedrukt: “De rozenkrans biddend en de mysteries overwegend komt men onder de indruk van Gods majesteit; het hart wordt geopend voor het licht van de Heilige Geest. We worden bewust van Gods liefde voor de mensen en dankbaar voor Zijn verlossing. We gaan onze eigen fouten en tekortkomingen duidelijker zien en worden mild voor elkaar”.
Johannes XXIII spoorde gelovigen aan tot het rozenkransgebed: Dan gaat men zichzelf en alle gebeurtenissen zien in het licht van de Heilige Geest; men gaat de betrekkelijkheid van al het aardse inzien en men verheft zijn geest tot God. Men gaat steeds duidelijker ontdekken hoe men ook persoonlijk actueel betrokken is in het gehele heilsplan van God met alle mensen
Als katholieke justitiepastores kunnen we het overhandigen van de rozenkrans aanpakken om katechese te geven: over de verschillende aangeraakte aspecten van het geloof, de bijbel en de traditie van de kerk.
Paus Johannes Paulus II gaf ons nieuwe geheimen. Pastor Ben Janssen doet aan zijn gedetineerden de suggestie om bij de zogenoemde ‘tientjes’ bijvoorbeeld te mediteren rondom de 5 groepen: familie, vrienden, kennissen, collega’s en mensen die pijn aan jou hebben beleefd. “Bij elk kraaltje zou je de naam kunnen noemen van een persoon die in die categorie thuishoort. Denkend aan ieder van hen zou je ieder mens kunnen aanbevelen bij God… Naar eigen wens kun je ook andere indelingen maken voor de 5 tientjes.… Spreek de zorgen om onze wereld uit voor Maria, de moeder van God, bid voor actuele noden”[5].
Blijde Geheimen
De engel Gabriël brengt de blijde boodschap aan Maria
Maria bezoekt Elisabeth
Jezus wordt geboren in Bethlehem
Jezus wordt in de tempel op gedragen aan God
Jezus wordt in de tempel gevonden
Droevige Geheimen
Jezus bidt in doodsangst in Getsemane
Jezus wordt gegeseld
Jezus wordt met doornen gekroond
Jezus draagt het kruis
Jezus sterft de kruisdood
Glorievolle geheimen
Jezus verrijst uit de doden
Jezus stijgt op ten hemel
De Heilige Geest daalt neer over de apostelen
Maria wordt opgenomen ten hemel
Maria wordt in de hemel gekroond
Geheimen van het Licht
De doop van Jezus in de Jordaan
De aanvang van Zijn openbare leven op de bruiloft van Kana
Zijn verkondiging van het Koninkrijk Gods en zijn oproep tot bekering
Zijn gedaanteverandering op de hoge berg
De instelling door Jezus van de Eucharistie
Moord:
Een verzoeningsritueel op maat
=============
In het op-weg-zijn met een gedetineerde om wat helderheid te scheppen in de chaos van schuld en schaamte groeit gaandeweg een goed, vertrouwd contact.
Hij heeft (ongewild) een moord gepleegd en vindt dat zelf zo
verschrikkelijk, dat hij het liefst levenslang wil, om daarvoor te boeten.
Een gelovige man, die zich geen raad weet, tegenover zijn familie, zichzelf
en God. In onze gesprekken komt zijn hele levensverhaal (ook met behulp van zijn dagboek) aan de orde met o.a. minderwaardigheid, op zijn tenen lopen, keihard werken in een eigen zaak, geen nee-kunnen-zeggen, schulden maken, gechanteerd worden, en dan komt ‘de ongewilde moord’........
door Annie Zomer
Ongeveer driekwart jaar na ons eerste gesprek (hij is in Hoger Beroep)
vraag ik hem een brief aan God te schrijven, omdat hij naar mijn gevoel te sterk in de schuldbeleving blijft hangen. (Hij heeft ondertussen ook al contact gezocht met de familie van het slachtoffer om spijt te betuigen en het uit te leggen, maar dat heeft de familie afgewezen). Hij heeft het talent om gedichten te maken en te tekenen.
Het blijkt voor hem een heel moeilijke opdracht omdat hij het te mooi wil
zeggen.
Vele pogingen gaan de prullenbak in; tenslotte lukt het hem er vrede mee te
hebben, wat hij geschreven heeft en ik vraag hem deze bij mij voor te lezen (uiteraard omdat hij hem met mij wil bespreken). In die ontmoeting met
kaarslicht en gebed breekt er iets van het verzet in hem, waardoor er weer
wat ruimte komt om toe te laten en te ontvangen. Het is een intens en ontroerend gebeuren.
Ik stel hem voor om enkele weken later een kleine gebedsdienst te houden
om iets van vergeving en heling gestalte te geven en te vieren. Hij zal
zorgen voor een paar dierbare voorwerpen, een tekst uit de bijbel en een opgeschreven gebed. Het wordt een foto van zijn beide dochters (die hij dreigt te verliezen, weggehouden door zijn ex) en een kleine mooie bijbel, van zijn oma gekregen.
We maken samen de altaartafel klaar met symbolen, kaarsen, de bijbel, een
ingepakt cadeautje en zijn meegebrachte voorwerpen. We bespreken de orde van dienst en zijn afwisselend aan de beurt.
Ik gebruik een CD met filmmuziek. Terwijl ik hem vraag zijn open handen te laten zien, vertel ik hem wat hij in zijn leven ook met zijn handen heeft
gedaan, zoals keihard werken en strelen. Ik lees een naar hem
toegeschreven psalm 139 voor en we bidden samen.
De muziek verbindt onze teksten. Aan het eind geef ik hem het cadeautje.
Het is een klein beeldje met twee open handen (gevonden in een religieuze
winkel). Ik vraag hem te proberen in de komende tijd zijn eigen open handen te tekenen, om zo met Kerstmis, dat een maand later gevierd wordt het Kerstkind te kunnen ontvangen. (Ook dit blijkt een verschrikkelijk moeilijke opdracht, maar met het tekenen groeit hij ook in zijn genezingsproces).
Na de Kerstavonddienst breng ik hem nog een klein cadeautje op cel. Het is
het baby’tje, dat nog in de open handen van het beeldje hoort.
Kort na Nieuwjaar wordt hij overgeplaatst. De tekening met zijn open handen is dan nog niet klaar, maar die ontvang ik alsnog later. Een ontzettend dierbare herinnering aan een intensieve en ontroerende pastorale
ontmoeting met een medemens.
Islam:
Overgangs
Rituelen
=============
Een onderwerp als ‘rituelen’ geeft natuurlijk een onuitputtelijk aantal mogelijkheden aan ervaringen, beschrijvingen en invalshoeken. Deze bijdrage richt zich op de belangrijkste islamitische overgangsrituelen en veranderingen en verschuivingen, die daarbij zijn waar te nemen in de context van de Nederlandse situatie.
Achtereenvolgens komen de rituelen rond geboorte, huwelijk en overlijden aan bod.
door Cafer Anaz
Overgangsrituelen
in de Islamitische cultuur
1. Geboorte
Wanneer zichtbaar is dat een vrouw zwanger is, wensen andere vrouwen de zwangere vaak een zoon of anders “wat Allah wil”, dat is dus een dochter. Deze wens is cultuurbepaald en niet islamitisch, want in de Koran wordt hierover gezegd: “En zij schrijven dochters aan Allah toe –Heilig is Hij – en zichzelf aan wat zij wensen (zonen). En wanneer aan één hunner (de geboorte) van een meisje wordt gemeld, verduistert zijn gezicht en hij is vol toorn Hij verbergt zich voor het volk vanwege het slechte nieuws dat hem is aangekondigd; zal hij haar in weerwil van schande behouden of haar in het stof begraven? Voorwaar, slecht is wat zij besluiten.” (Koran 16:57-59) en “Aan Allah behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde. Hij schept wat Hij wil. Hij schenkt vrouwelijke en mannelijke kinderen aan wie Hij wil. Of Hij mengt ze, mannelijk en vrouwelijk en Hij maakt onvruchtbaar wie Hij wil. Voorwaar, Hij is Alwetend, Almachtig.” (Koran 42:49-50)
Het eerste wat een moslimbaby zal horen als die op de wereld is gekomen, is de shahada, de oproep tot het gebed die heel zacht in het rechteroortje wordt opgelezen en dan nog een keer kort herhaald in het linkeroortje. De shahada is de geloofsbelijdenis. Moslims zeggen ermee wat zij geloven. De vader of een mannelijke persoon uit de familie, fluistert de shahada in het oor van het kind: ‘Er is geen andere god dan God. Mohammed is zijn boodschapper.'
De profeet bad om zegeningen voor een pasgeboren baby en gaf een naam.[6] Moslims geloven dat er zegen rust op het kind met de naam van een profeet of een heilige uit de islam Daarom geven de meeste ouders de naam van een belangrijk persoon (profeet, metgezel van Mohammed, geleerde of denker) in de islam.
De geboorte van het kind wordt gevierd met het scheren van het eerste hoofdhaar en het offeren van een klein dier. Voor een jongetje wordt een ram geofferd en voor een meisje een geitje. Dit gebeurt naar het voorbeeld van de profeet Abraham die bereid was zijn zoon te offeren, maar dat uiteindelijk niet hoefde te doen en in plaats daarvan een ram offerde. Het vlees deelt men uit aan arme moslims, familie en gasten. Dit offer is geen plicht en zeker niet als de ouders het niet kunnen betalen. Het afgeschoren hoofdhaar van het kind wordt gewogen en het aantal grammen wordt in goud of zilver als liefdadigheid uitgedeeld aan de armen.[7] Hier moet wel opgemerkt worden dat een aantal van deze rituelen niet bij alle moslims gebeurt. Bijvoorbeeld, bij Turkse moslims vindt het ritueel van een dier te offeren of van het scheren van hoofdhaar minder plaats dan bij Marokkaanse moslims, althans naar mijn waarneming.
Sommige rituelen veranderen en andere rituelen verdwijnen, als gevolg van de diasporasituatie. ‘Het slachten van een schaap bij de geboorte van een Marokkaans kind mag van de Nederlandse wet niet thuis gedaan worden, zoals gebruikelijk is in Marokko. Maar het gebeurt nog wel, in het Nederlandse slachthuis’, aldus Dessing. [8] Een andere voorbeeld is de besnijdenis ceremonie in Turkije versus Nederland. “In Turkije is de besnijdenis van een jongen, meestal rond de zeven jaar oud, een hele gebeurtenis. Het kindje wordt drie dagen van tevoren al in mooie kleren gehesen, het hele dorp herkent dat en feliciteert hem bij voorbaat. Tijdens de besnijdenis zijn veel mensen aanwezig, daarna wordt gezamenlijk feest gevierd. In Nederland gaat het anders. Er zijn weinig ‘eigen’ islamitische besnijders. Het ritueel vindt plaats in het ziekenhuis. Het is een poliklinische ingreep, de jongen wordt verdoofd, de ouders mogen er niet bij zijn’. Volgens Dessing is het gemedicaliseerd.”[9]
2. Huwelijk
In de Koran en ook in de spreektaal wordt voor het huwelijk het woord nikah, vereniging, overeenkomst of contract gebruikt. Volgens Van Bommel heeft elke cultuur zijn eigen verlovingsgebruiken, maar vanuit de islam wordt hieraan geen speciale waarde toegekend. Deze gebruiken zijn voor-islamitisch of van omringende culturen overgenomen. De Turkse nisjan-gebruiken doen bijvoorbeeld sterk Europees aan.[10]
De huwelijksvoltrekking bestaat uit een bijeenkomst met twee getuigen, waarin het voorstel, de idjaab, en de wederzijdse aanvaarding van man en vrouw, de qaboel, centraal staan. Naar het voorbeeld van de profeet wordt er een korte verhandeling gehouden over de betekenis die het huwelijk in de islam heeft. Vanuit de islam is niet meer vereist dan wederzijdse instemming, een bruidsgift en twee getuigen. De ceremonie zelf is in principe heel sober. Alles wat er omheen plaatsvindt is cultureel bepaald[11], en gebeurt zoals dat gebruikelijk is bij huwelijksvoltrekking in het land van herkomst.
Islamitische landen verschillen met betrekking tot het burgerlijk huwelijk. De Turkse wetgeving maakt, evenals in Europa gebruikelijk is, onderscheid tussen een burgerlijke en een religieuze huwelijkszegening. In Turkije vindt vooraf alleen het burgerlijk huwelijk plaats, terwijl in Marokko een islamitische familiewetgeving van toepassing is. Daar geldt dat het islamitisch huwelijk tevens een burgerlijk huwelijk is. [12] Ter illustratie een kort fragment uit een lezing van Dessing over de Turkse en de Marokkaanse huwelijkswetgeving en huwelijkspraktijk: “In Turkije mag de religieuze huwelijkssluiting plaatsvinden wanneer de burgerlijke huwelijkssluiting heeft plaatsgevonden. Bij het burgerlijk huwelijk moeten bruid en bruidegom in eigen persoon en tegelijkertijd aanwezig zijn. Een huwelijksvoogd wordt dus niet geaccepteerd. De huwelijksbeambte schrijft het huwelijk in het huwelijksregister en stuurt een schriftelijke verklaring naar het bevolkingsregister. Verder ontvangt het bruidspaar een huwelijksdocument en mogen zij alleen een religieuze huwelijkssluiting (imam nikahi) laten voltrekken, als zij dit document kunnen overleggen.”[13] Naar mijn waarneming gebeurt dit in de praktijk desondanks nog wel eens andersom.
“Bij een consulaathuwelijk in Nederland is de bruid meestal niet in het wit gekleed. Het aantal mensen dat het burgerlijk huwelijk bijwoont is beperkt, zeker in vergelijking met Turkije. Volgens de traditie, deelt de familie na de plechtigheid zoetigheden uit.
De islamitische huwelijkssluiting is niet te vergelijken met een kerkelijk huwelijk. Enerzijds vindt deze huwelijkssluiting plaats in de aanwezigheid van enkele mensen en neemt niet meer dan vijf of tien minuten tijd in beslag. Anderzijds vindt zij nooit plaats in de gebedsruimte van een moskee, maar bij de bruid of bij de bruidegom thuis, in een zaaltje bij de moskee of in een ruimte bij de feestzaal. Naast de uitwisseling van aanbod en aanvaarding en het vaststellen van de bruidsgave, wordt soms uit de Koran gereciteerd of wordt een kort gebed, in de vorm van een zegenwens, opgezegd. Zowel bruid als bruidegom wordt drie keer gevraagd met het huwelijk in te stemmen.[14]
Volgens Dessing blijkt de nationaliteit van de betrokkenen bepalend te zijn voor de voortdurende verandering van de huwelijkspraktijk. Volgens hem kiest een meerderheid van de Turken en de Marokkanen op basis van hun nationaliteit voor een huwelijk op het consulaat of in het land van herkomst. Er is sprake van voortdurende veranderingen niet alleen in Nederland maar ook in de grote steden van de landen van herkomst. In Turkije bijvoorbeeld is de leeftijd voor een eerste huwelijk toegenomen. Men trouwt dus op latere leeftijd. Een zelfde ontwikkeling lijkt plaats te vinden in de Turkse gemeenschap in Nederland. Ook is in de steden in landen van herkomst door de toenemende individualisering de omgeving minder betrokken bij de voorbereiding van het huwelijksfeest dan in de dorpen het geval is.[15]
3. Overlijden
De Koran geeft aan dat sterven een onvermijdelijke gebeurtenis is en dat mensen zich op het onvermijdelijke moeten voorbereiden. Sterven betekent een overgaan van de ene toestand naar een andere. In de Koran worden moslims aan het moment herinnerd dat iedereen de resultaten van zijn leven zal overzien en zal smeken om een herkansing. Het denken aan de dood weerhoudt de mens ervan zich al te veel van de illusies over deze wereld te maken. Het idee slechts een sterveling te zijn, maakt hem nederig en schenkt troost, het doet zijn hart ontwaken en maakt het lijden tijdens zijn stervensuur lichter.
De stervende kan in zijn doodsstrijd het best ondersteund worden door met zachte stem, af en toe, de woorden van de geloofsbelijdenis, waarmee de eenheid van God tot uitdrukking komt, voor hem te reciteren: Ik getuig dat er geen god is dan Allah en ik getuig dat Mohammed Zijn dienaar en boodschapper is. Bij de stervende zal niet aangedrongen worden deze woorden te herhalen: hij is in zijn doodsstrijd verwikkeld en kan daardoor misschien opstandig reageren of die woorden zelfs ontkennen.
Als een stervende de laatste adem heeft uitgeblazen, worden diens ogen door degene die hem of haar het meest na stond gesloten en worden de volgende verzen uit de koran gezegd: “Verheven is uw Heer, de Heer van Roem en Macht, boven hetgeen zij zeggen. En vrede zij met de boodschappers. En Alle lof zij Allah, de Heer der werelden.” (37:182-184) Als duidelijk is geworden dat de dood echt is ingetreden, wordt het hoofd van de overleden met een langwerpige doek niet al te strak ombonden, en wel zo dat de kin ondersteund wordt en de mond niet meer openvalt. Dit uit esthetische overwegingen. Mensen mogen wel uiting geven aan hun gevoelens van ontroering en rouw, maar dan zoveel mogelijk zonder aanstoot te geven. Het is in de islam verboden om luid te jammeren, het gezicht open te krabben of erop te slaan, haren uit het hoofd te trekken of kleding open te scheuren. Verder is het gebruik om alleen maar goede dingen over de overledene te zeggen en te bidden voor zijn of haar welzijn in het hiernamaals.
Het is de taak van de gezins- of familieleden om het overlijden bekend te maken aan de rest van de familie en de gemeenschap in het algemeen. Bij een sterfgeval is het de plicht van de moslimgemeenschap om er voor te zorgen dat het lichaam wordt gewassen of symbolisch gereinigd, dat het in schone lijkwade gewikkeld wordt, het gebed voor de overledene wordt verricht en dat de overledene op de juiste wijze in het graf komt te liggen. Het is verder de plicht voor moslims bij een sterfgeval van iemand die geïsoleerd tussen niet-moslims woont en geen nabestaanden of familie heeft, zich over het dode lichaam te ontfermen en het volgens de in de islam geldende beginselen te begraven. ‘Het is niet toegestaan om de geslachtsdelen van zowel mannelijke als vrouwelijke overledenen onbedekt te laten zijn. Mannen worden door mannen en vrouwen worden door vrouwen gewassen. Het lichaam wordt bij voorkeur driemaal gewassen met water waaraan lotusblad, zeep of andere welriekende, niet-alcoholische parfum is toegevoegd. Het is gebruik bij de derde wassing het water met kamfer te vermengen. Indien het lichaam dan schoon is, stopt men na de derde wassing. Als het lichaam nog niet voldoende gereinigd is, wast men het zoveel als nodig, maar zorgt er voor dat het volledig aantal wassingen oneven is.
Het is een algemeen beginsel om de onderdelen van rituele handelingen oneven te maken, vanwege de uitspraak van de profeet Mohammed: Allah is oneven(één) en Hij houdt van oneven.’ [16]
De wikkeldoeken worden op elkaar gelegd in de volgorde waarop ze om de overledene worden gewikkeld. Het is gebruikelijk en ook aanbevolen de doeken te parfumeren en in het vertrek wierook te branden.
Moslims dragen zelf de baar. Moslims die een begrafenisstoet te voet zien passeren, spannen zich in om één van de dragers te worden of staan met respect een ogenblik stil om de stoet te laten passeren. In Nederland verwateren al deze gebruiken en wordt de overledene meestal in een auto naar de begraafplaats gereden. Het graf wordt al vanaf het begin klaar gemaakt door een aantal familieleden. Men draagt er zorg voor dat het lichaam op de rechterzij, met het gezicht richting Mekka blijft liggen en vult het graf dusdanig met aarde dat de overledene in die houding wordt gesteund. In Nederland is al op een redelijk aantal begraafplaatsen een deel dat voor moslims is bestemd.
Dessing merkt op dat in Nederland organisaties zijn ontstaan die islamitische begrafenissen regelen. De organisaties hebben allemaal hun eigen oplossing voor de rituelen bedacht. Turken hebben twee uitvaartmaatschappijen. Marokkanen hebben een soort verzekering die een begrafenis in het thuisland mogelijk maakt. Zij zijn er sterk aan gehecht in hun lans van herkomst te worden begraven.
De verandering van de rituelen en manier waarop de gemeenschap de gebruiken aanpast aan de Nederlandse context is ook in sterke mate afhankelijk van toeval: Is er een begraafplaats die een aparte plek biedt? Werkt het ziekenhuis mee? Zijn er mensen uit de gemeenschap die de kar willen trekken en plannen ontwikkelen? Of het lukt om rituelen te behouden hangt volgens dan ook van dit soort factoren af.[17]
Conclusie
Het is heel duidelijk dat er zowel in de Nederlandse cultuur alsook in de islamitische cultuur zichtbare veranderingen zijn waar te nemen bij overgangsrituelen. Terwijl de Nederlandse cultuur meer beïnvloed is door de secularisatie, heeft de islamitische cultuur meer invloed gehad van haar belangrijkste context: de diasporasituatie. De islamitische overgangsrituelen zijn daardoor veranderd. In Nederland zijn moslims genoodzaakt hun rituelen aan te passen volgens de bestaande regel- en wetgeving. Het slachten van een schaap bijvoorbeeld bij de geboorte van een moslim kind gebeurt niet in de tuin, maar in het slachthuis. En sommige overgangsrituelen zijn verdwenen, zoals drager worden bij een begrafenisstoet, omdat de overledene meestal in een auto naar de begraafplaats gereden wordt, of de voorbereidingen rond de begrafenis die in het land van herkomst door de familieleden zelf worden gedaan, terwijl in Nederland dit meer aan een uitvaartmaatschappij is overgelaten.
Onrust:
Hand, zegen
en rozenkrans
=============
Als ik achter mijn computer kruip om dit artikeltje te gaan maken heb ik net een uitnodiging op mijn deurmat gevonden voor de priesterwijding van een nieuwe collega in het basispastoraat in het Groningse.
Rituelen; ik steek maar een kaarsje aan .. Welk ritueel zal ik kiezen; waarover zal ik wat zeggen vandaag?
door Antoinet Dunning
Misschien beginnen bij gisteren; toen ik na een belofte die ik zondag gedaan had aan een kerkgaande boef, zijn celdeur opende. Het is er aardedonker; hij komt onder de dekens vandaan
"U doet wat u belooft' zegt hij bij onze begroeting en kijkt vol verwachting naar mijn hand waarin ik de beloofde rozenkrans vasthoudt.
Ik ken de man van twee keer in de kerk gezien."Ik wil hem graag meenemen morgen, want dan moet ik voorkomen'' zegt hij.
Omdat het bijna sluitingstijd is maak ik het kort:" zal ik hem voor je zegenen? "vraag ik.
' graag' zegt hij. Ik neem de rozenkrans in mijn rechterhand en maak een kruis over mijn borst:
'In de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.
God, geef kracht aan deze mens die morgen voor een rechter verschijnt. God geef kracht.
Geef een rechtvaardig vonnis.
Geef, dat hij weer verder kan in zijn leven.
Help hem dag na dag de richting van het Licht te kiezen.
We vragen het U door Jezus, die Uw zoon is en onze broeder'..
"Mag ik je de rozenkrans omhangen"? vraag ik. Hij doet zijn pet af; "ja", zegt hij. Ik doe de rozenkrans om zijn hals, maak een kruisje op zijn voorhoofd en leg mijn hand even op zijn hoofd en daarna op het kruisje van de rozenkrans dat op zijn naakte borst hangt. "Moge God je altijd zegenen en bij je zijn", zeg ik.
Ik kijk in twee ogen: donkerbruin, vol tranen. "Bedankt", zegt hij.
"Ik zie je volgende week"?
"Graag", zegt hij, "dan zal ik vertellen"
De bewaker staat in de cel. De deur gaat op slot, de balk moet ervoor. 'We gaan sluiten', zegt hij en knikt me toe.
Vaak geef ik een rozenkrans in de kerkruimte na een kerkdienst. Ik neem dan de gedetineerde die er om eentje gevraagd heeft mee naar de kaarsenbak en de maria-icoon en zegen de rozenkrans op dezelfde manier. Samen even bidden, samen even een kruisje slaan. Een hand op het hoofd, een zegenbede. Even nabijheid, een ritueel.
Een heel ander ritueel gebruik ik bij de gespreksgroep. Na het welkom en het voorstellen vraag ik een van de deelnemers de kaars aan te steken die in het midden op tafel staat
Daarvóór zeg ik dat we afspreken dat alles wat er gezegd wordt terwijl de kaars in ons midden brandt, niet naar buiten mag: het iets dat WIJ delen met elkaar. Dus niet vanavond als je je vriendin belt, vertellen wat er gezegd is. Niet als je straks weer op de ring bent daarover roepen of praten met anderen. Wat je hier zegt terwijl de kaars brandt zou je een geheim kunnen noemen. Het blijft onder ons. Wil iedereen daaraan meedoen??!!
"Ja, graag", heb ik gemerkt. Vertrouwen ; zomaar. Met wat voor garanties?
Er blijkt een grote goede werking vanuit te gaan. tot nu toe.. Er ontstaat iets van vriendschap. Soms een belofte voor later. "Als je weer vrij bent' zegt een 'Kamper' tegen een 'TBS-er', 'en je bent in de buurt, dan heb ik wel een bed voor je in een van mijn caravans'.
'Goed hee', zegt de Tbs-er en ze lopen later na het uitblazen van de kaars samen met hun petjes op weer naar hun afdelingen. Dag pastoor!!!
'Ik ga morgen naar Eelde; met Exodus is het niet gelukt', zegt A tegen me op de ring in de drukte en hektiek die daar heerst en ik zie een grote onrust in zijn voorkomen. " Hebt u vanmiddag nog even tijd?" Die middag maak ik zijn cel open en zie hem in het halfdonker op een stoel zitten; vol onrust zijn ogen flitsen heen en weer.
Ik ken A al voor de tweede keer in de drie jaar dat in HVB Groningen werk.
Drugs, manisch, 23 jaar, vol goede moed, maar tot nu toe mislukte eigenlijk alles.
"A, hoe gaat het?" "Niet goed" zegt hij. Ik heb iets nodig. Hebt u nog een rozenkrans voor me?" Ik zie de rozenkrans van de vorige keer om zijn hals. We praten en ik kom erachter dat hij al dagen zijn medicijnen niet neemt
"Daar in Eelde wil ik dat niet meer; er komt dan al zoveel op me af"!
Dat de medicijnen er juist zijn om hem te helpen dringt maar moeizaam door. "Joh; weet je wat, als jij je medicijnen neemt, dan haal ik een nieuwe rozenkrans op en wijwater en dan gaan we samen bidden", zeg ik
A knikt van ja en ik zeg dat ik er zo weer ben. Ik ga naar mijn kamer, naar de kerkruimte en loop met een rozenkrans en het wijwater weer naar derde verdieping. Het gaat zwaar.
Als ik de cel weer openmaakt zit A bevend op bed.
Ik leg mijn hand op zijn hoofd en hij kijkt hoopvol naar wat ik bij me heb
Ha een extra rozenkrans en nog wijwater ook!
Ik vertel hem wat ik ga doen en waarom. God wil graag dat het goed met je komt daarom helpt Hij op veel manieren. Door medicijnen, door de mensen om je heen, door je nieuwe kansen te geven; Hij gaat met je mee, waar je ook heengaat.
Ik neem de rozenkrans op de al hierboven beschreven manier en besprenkel die extra met wijwater; we vragen om extra kracht.
Na het samen bidden vraagt A bevend; "pastor, wilt u me alstublieft even vasthouden?! U bent zo rustig."
Ik ga tegenover hem staan en neem zijn bovenarmen in mijn handen. Ik voel hem trillen, hij buigt zijn hoofd en ik ook.
Dan bid ik opnieuw voor hem, voor de nieuwe stap in zijn leven, voor een betere toekomst of het nu mag lukken.
Na een paar minuten houdt het beven op. Heeft hij zijn medicijnen al genomen?..
Rituelen onderstrepen momenten van nabijheid van God en van de mensen. Ze wijzen naar lang geleden, naar de toekomst. Ze wijzen naar God
En hoe mooi of hoe onbeholpen ook. Ze werken hoe dan ook.. juist in een donkere cel, juist achter muren. Dat geloof ik en dat ervaar ik en daarom gebruik ik ze !!
In gesprekken met gedetineerden kunnen zich openlijk of in bedekte termen, situaties aandienen die bijzondere aandacht vragen. Dit kan uitmonden in een vraag van de gedetineerde naar, of een aanbod door de pastor van een ritueel. Bij sommige rituelen horen vaste symbolen zoals zout, water en olie (sacrament van het Doopsel, ziekenzalving). Er zijn nog andere symbolen bruikbaar. Te denken valt aan kaarsen (licht, warmte, leven), brief (rouwverwerking, afscheid), wierook (reiniging, opstijgen van gebeden), icoon (Gods aanwezigheid), bloemen (vreugde, vrede), onkruid (verdrukte mens, rechteloosheid) of steen (stevigheid, verbond).
Gebaren die gemaakt kunnen worden zijn heel persoonlijk. Het is sterk verbonden met degene die het gebaar maakt en degene die het ontvangt. Het bepaalt mede de inhoud en de zeggingskracht van het ritueel. Veel gebruikte gebaren zijn zegenen, handoplegging, schouderklop, handen schudden, kruis op het voorhoofd tekenen, water sprenkelen, brief verbranden, kaars aansteken, zalven, reinigen, zingen, kussen, dansen en een kruisteken maken.
Woorden die gezegd kunnen worden versterken de zeggingskracht van het symbolische gebaar. Veel gebruikte woorden zijn introductieformules, gebeden, bijbelteksten, gedichten, verhalen, liederen of zegenbeden, alles aangepast aan de situatie[18].
Rituelen:
Boete, verzoening vergeving
=============
Toen Walther Burgering vroeg om bijdragen voor dit nummer van Zandschrift over bijzondere rituelen uit de eigen liturgische praktijk, wist ik zo gauw niet hoe ik aan dit verzoek zou kunnen voldoen. Want waar zou het over moeten gaan? Het lezen van het boekje van Dr. P. Oskamp, ‘Overleven achter steen en staal’, bracht me het antwoord op deze vraag. Oskamp meldt in zijn boekje als ernstig punt van kritiek, dat in het Justitiepastoraat liturgisch te weinig aandacht wordt geschonken aan de thematiek van schuld, boete, verzoening en vergeving[19].
door Theo van Dun
In het navolgende wil ik een aantal zaken bijeenzetten over rituelen rondom boete, verzoening en vergeving aan de hand van een tweetal exemplarische vieringen, die ik indertijd gehouden heb in het Huis van Bewaring ‘Arnhem-Zuid’. Ze kunnen misschien inspiratie geven. Met de nodige aanpassingen voor de bajesparochie komen deze vieringen eigenlijk uit de gewone parochie praktijk. Ik schrijf vanuit mijn rooms-katholieke achtergrond; niettemin kunnen ook protestantse collegae wellicht hun voordeel doen met hetgeen hier volgt, temeer omdat in het nieuwste deel van het Dienstboek, dat binnenkort verschijnt of recentelijk al is verschenen, ook een aantal van deze rituelen zijn opgenomen.
In de loop van het kerkelijke jaar waren er in mijn parochie twee momenten vastgelegd, waarop wij een viering van boete, verzoening en vergeving met elkaar hielden. Allereerst was dat op een avond in de Goede Week, vlak voor het Triduum Sacrum en vervolgens op een avond in de laatste week van de Advent. De vieringen stonden daarmee uitdrukkelijk in het kader van voorbereiding op de feesten van Pasen en Kerstmis. De viering aan de vooravond van het Paasfeest werd weken eerder voorafgegaan door de viering van Aswoensdag; er werd tussen laatstgenoemde viering en die in de Goede Week een brug geslagen in de verkondiging. Dat had alles te maken met de wordingsgeschiedenis van de kerkelijke boete in de Westerse kerk.
De wordingsgeschiedenis samengevat
In grote lijnen verliep die geschiedenis als volgt[20]: er werd oudtijds vanuit gegaan, dat wie zich bekeerd had en zich had laten dopen voortaan een waardig christelijk leven zou leiden, vrij van zonden. Omdat deze premisse feitelijk niet vol te houden was – er waren in de christelijke gemeente natuurlijk nog steeds zondaars – ontstond gaandeweg ter vergeving van grote zonden het instituut van een gestructureerde eenmalige kerkelijke boete. De notoire – door iedereen gekende openlijke zondaars – konden om grote zonden worden aangeklaagd bij de bisschop, of zichzelf bij hem melden als ze zich sterk genoeg voelden voor een tweede bekering.
Aan het begin van wat wij nu de Veertigdagentijd noemen, de Grote Vasten voor Pasen, werd hen door de bisschop na een eventuele persoonlijke belijdenis van de zonden een publieke boete opgelegd, die naar tijd veertig dagen kon belopen of al naar gelang de begane zonde(n) en de discretie van de bisschop zelfs jaren kon duren. Het opleggen van een boete werd geritualiseerd door ‘het zetten in zak en as’ van de boeteling en door zijn of haar excommunicatie. De boeteling hoorde voortaan levenslang bij de speciale kerkelijke stand van de ‘poenitentes’ die ook een sociale kant had: bepaalde maatschappelijke mogelijkheden (een functie in het leger, een kerkelijk huwelijk of opname in de klerikale stand) stonden voor een boeteling vanwege het gevaar van recidive niet meer open. Je was er dus door getekend voor het leven.
Op Witte Donderdag werd jaarlijks de verzoening van de boetelingen met de kerkgemeenschap – en daarmee met God – gevierd. Centraal in deze boetepraktijk stond niet de persoonlijke zondebelijdenis maar de boete.
In de kloosters werd deze boetepraktijk geïntensiveerd. Het monastieke leven gold als streven naar volmaaktheid en was daarmee ook een levenslange boetedoening. Dagelijkse zondebelijdenis was vastgelegd in de Regel[21]. Zonden en overtredingen van die Regel werden in het dagelijkse kapittel gemeld of bekend aan de abt of de prior, de aangeklaagde of bekennende monnik wierp zich plat ter aarde en kreeg van zijn overste een boete opgelegd. Bovendien ontstond daarnaast de gewoonte dat de monniken zich een broeder kozen, die ze bekwaam achtten om onder geheimhouding hun geestelijke gesteldheid mee door te spreken. Daarin begint zich de oorbiecht al af te tekenen. Weer later werd deze taak van geestelijke leiding voorbehouden aan ervaren monnikpriesters en deze ontwikkeling werd overgenomen in de hele kerk. De biecht was ontstaan als eigenstandig sacrament. De kerk is formeel altijd prudent geweest in het geven van volmacht om biechtvader te kunnen zijn; er werd een zekere wijsheid nodig geacht om deze taak te kunnen vervullen. Priesters moeten dan ook nog steeds schriftelijk toestemming krijgen van hun bisschop om, noodgevallen daargelaten, dit dienstwerk geldig te kunnen verrichten (de zogeheten ‘jurisdictiebrief’).
De ontwikkelingen na Vaticanum II: het nieuwe Rituaal
Het Tweede Vaticaanse Concilie probeerde de liturgie van de kerk bij de tijd te brengen (‘aggiornamento’) en bepaalde: ‘de ritus en de teksten van het sacrament van de boete en verzoening moeten zo worden herzien dat zij de aard en de uitwerking van dit sacrament duidelijker tot uitdrukking brengen’[22]. Tegelijkertijd werd in de herbronning, die het Concilie propageerde, de boetepraktijk van de Oude Kerk herontdekt. De zondigheid van de individuele leden van de kerkelijke gemeenschap werd opnieuw ook gezien als een zaak van de hele gemeenschap en niet meer alleen als een zaak die het individu aanging. Er werden in het postconciliaire Romeins Rituaal [23] nieuwe Orden van Dienst voor opgenomen. Naast de biecht (‘Orde van Dienst voor de verzoening van één boeteling’) ontstond de boeteviering (‘Orde van Dienst voor de verzoening van meerdere boetelingen’); deze laatste Orde van Dienst is ingepast in een Woord- en Gebedsdienst, die in Schriftlezingen en gebeden enerzijds bewustmaking van de menselijke gebrokenheid en zondigheid die de hele gemeenschap aangaan tot thema heeft, anderzijds de opening wil bieden tot nieuwe bekering tot God en om elkaar in Gods Naam de verzoenende hand te reiken. De boeteviering moet gecomplementeerd worden met de persoonlijke biecht; er zijn meer celebranten voorzien, die de persoonlijke zondebelijdenis van wie meevieren kunnen horen en aan ieder van hen persoonlijk de absolutie kunnen geven. Dit is de normale gang van zaken.
Uitzondering
Er is hierop één uitzondering: het is toegestaan aan meerdere gelovigen tegelijk, die slechts een gezamenlijke algemene belijdenis in plaats van een persoonlijke zondebelijdenis hebben afgelegd, de sacramentele absolutie te verlenen, als daar een ernstige noodzaak voor is. De reden die het Romeins Rituaal geeft voor deze uitzondering, is – buiten de gevallen van imminent stervensgevaar (oorlogssituaties bijvoorbeeld) – dat ‘het aantal boetelingen zo groot is, dat er niet genoeg biechtvaders voorhanden zijn om binnen een redelijke tijd ieders belijdenis behoorlijk te aanhoren, met het gevolg dat – buiten hun schuld – de boetelingen lange tijd de sacramentele genade of de heilige communie zouden moeten ontberen. Dit kan met name voorkomen in missiegebieden, maar ook op andere plaatsen en bij bepaalde groepen personen waarin die noodzaak zich voordoet’. De lokale bisschop moet hiervoor vooraf toestemming verlenen of achteraf op de hoogte worden gesteld met opgaaf van redenen[24]. Het Romeins Rituaal blijft vaag in de omschrijving van de situaties waarin deze uitzondering zich kan voordoen. Het aantal gelovigen, dat het sacrament van de boete wil ontvangen wordt afgezet tegen een structureel tekort aan priesters (biechtvaders) om van allen binnen een redelijk tijdsbestek op een behoorlijke wijze de persoonlijke zondebelijdenis te horen. Het belang van het ontvangen van volledige sacramentele vergeving wint het van de vormvereisten. Dat is een situatie die zich in de bajes zou kunnen voordoen, zeker wanneer de pastor ter plekke geen priester is en er een priester (biechtvader) van buiten zou moeten worden uitgenodigd. Alle voorwaardelijke elementen voor de uitzonderingssituatie zijn aanwezig. De recente liturgische regelgeving vanwege Hoofdaalmoezenier en Bisschoppenconferentie betreffende de biecht kan op deze manier praktisch en efficiënt én liturgisch verantwoord worden geïmplementeerd[25]. Er is nog een pastoraal-psychologische reden te bedenken, waarbij ook weer – analoog aan de boven gegeven argumentatie – het in alle volheid kunnen ontvangen van het sacrament van de boete en verzoening voor onze pastoranten boven de normaal geldende vormvereisten gaat: een vreemde biechtvader die in een gevangenissetting biecht hoort, kan los van beroepsgeheim en biechtgeheim ongewild bijdragen aan aarzelingen bij onze pastoranten met hun vele juridisch weegbare geheimen om een biecht te spreken zonder voldoende gelegenheid tot vertrouwenscheppende contacten vooraf. De algemene zondebelijdenis in plaats van de persoonlijke zondebelijdenis, die in de uitzonderingssituatie is toegestaan, kan deze aarzeling ondervangen.
De vieringen
Zoals gezegd hangen de vieringen van Aswoensdag en de boeteviering in de Veertigdagentijd samen, vanwege het boeteschema van de oude kerk. In ‘Arnhem-Zuid’ vierden we de Aswoensdag op de Eerste Zondag van de Veertigdagentijd en namen we in die viering ook ‘afscheid’ van de Eucharistie tot na de boeteviering later in de Veertigdagentijd of tot Palmzondag. Ook de dominee vierde in die periode geen Avondmaal. Daarmee ‘excommuniceerden’ we onszelf en maakten we onszelf tot boetelingen. Het asritueel werd van meet af aan in historisch perspectief geplaatst als de officiële opening van de tijd van boete, bezinning, bekering en verzoening. Op de altaartafel die naar achteren, tegen de wand geschoven was (inderdaad: als een teken aan de wand) stond een groot kruis, dat ook op Goede Vrijdag weer gebruikt zou worden. Er brandden kaarsen en er stonden wat purperkleurige voorjaarsviolen. Het Evangelieboek lag op de altaartafel. Verder was daar een wierookbrander en een schaaltje met as en een paar palmtakjes van vorig jaar en wijwater. In de ruimte voor de tafel stond een lezenaar, vanwaar werd gelezen en gebeden en gepreekt. Het ritueel was sober opgebouwd. Na een inleidend woord, waarvan de samenvatting op het liturgieblad stond, werd wierook gebrand als een rite van reiniging. De ruimte en ook wijzelf werden als het ware door de wierook ‘schoongebrand’; de geur van Gods heiligheid nam bezit van de ruimte en van ons. Maar ook gold de wierook die geurend opsteeg als een symbool voor ons eigen bidden; bij het branden van de wierook werd als begeleidende tekst, naar model van de antifoon bij de plechtige bewieroking aan het begin van het lucernarium (het ontsteken van het avondlicht) in de Byzantijnse vesperliturgie, gezegd: ‘Heer, wij roepen tot U; verhoor ons Heer, hoor de stem van ons smeken en laat ons gebed als wierook mogen opstijgen tot U’ (Ps.141:1-2)[26].
Daarna volgde een wijdingsgebed over de as. De teneur van het wijdingsgebed is dat wij in wezen zijn als as en moeten kunnen komen tot Verrijzenis uit het dodelijke bestaan, waarin wij leven. Voor Verrijzenis mag ook opstanding, opstand tegen het kwaad dat ons neerdrukt, gelezen worden. Er wordt in het wijdingsgebed een duidelijke verbinding gemaakt tussen het presente ogenblik en het komende Paasfeest. Een lector las psalm 103, gekozen om het veertiende vers, dat teruggrijpt op het wijdingsgebed over de as en preludeert op de formule bij het opleggen van de as. Dat volgde onmiddellijk met een min of meer traditionele begeleidende tekst. De rite van oplegging van de as werd afgesloten met een gezamenlijk gebed. Kenmerkend in dit gebed is dat de Heilige Geest wordt aangeroepen als degene die ons dynamiek geeft om tot bekering en vergeving te komen. Dat is zware én bijbelse theologie (vgl. Joh. 20: 22b-23), maar die wel traditioneel is en die ook weer terug te vinden is in de gebedsteksten van het Romeins Rituaal van na Vaticanum II. Verwoord in een gebed en eventueel nog eens nader onder de loep genomen in de preek, is die theologie best te verteren.
De viering kreeg een vervolg in de Dienst van het Woord en de preek. Uit het Evangelie van Matteüs werd het begin van het Lijdensverhaal gelezen; dat Lijdensverhaal lazen wij - de dominee en ik – om en om verder op de volgende zondagen van de Veertigdagentijd. Het gaf het thema aan van de hele dienst, zoals dat werd verwoord in de preek: ‘Niet mijn wil, maar Uw Wil geschiede’. De viering werd afgesloten met de Voorbeden (de tekst was van Huub Oosterhuis[27]) en het Onze Vader in de oecumenische versie. De liederen kwamen uit ‘de bruine bundel’; dat is ‘Gezangen voor Liturgie’. Ik gebruikte daarnaast de Randstadbundel en die zag er rood uit. Ieder kan de gebruikte liederen in ‘Gezangen voor Liturgie’ zelf opzoeken. De liedkeuze was beperkt door ons eigen repertoire.
KERKDIENST eerste Zondag van de Veertigdagentijd of Grote Vasten
BEGIN KERKDIENST
* Kruisteken en Welkom
Aan het begin van deze dienst word je – als je dat wilt - met as gezegend. Deze as is gemaakt van palmtakjes van het vorig jaar.
*Openingslied: bruine bundel, nr. 444, blz. 460
IN ZAK EN AS
* Wierook branden:
We branden wierook als teken van ons bidden, bidden over de as, zegenen de as met wijwater en lezen een psalm.
* Wijdingsgebed over de as
P: Heer, wij bidden U
om Uw zegen over deze as. +++
Zoals deze as zijn wij zelf: mensen gemaakt van het stof van de aarde:
in de bloei van ons leven als bloemen op het veld, maar kortstondig.
In deze Veertigdagentijd van voorbereiding op Pasen vragen wij U,
dat Gij wilt omzien naar ons.
Zie onze goede wil tot bekering;
verlos ons en laat ons deel krijgen
aan de Verrijzenis van Jezus, Uw Zoon,
Die met U leeft en heerst, in deze gemeenschap van uw heilige Geest,
tot in de eeuwen der eeuwen, Amen
( Lezing: psalm 103, 1-5,13-18, 22.
*De zegening met de as; als je wilt kun je naar de priester komen, die met as een kruisje op je voorhoofd tekent als symbool van zegen en vergeving.
P: N.N., mens, je bent uit stof gemaakt en zult weer stof worden: maar eeuwig leven zal je als je gaat tot God.
A: Amen.
* Gebed
- stilte
- wij bidden samen:
A: Heer, onze God,
Wij bidden u om uw Heilige Geest,
dat onze ogen worden geopend.
Dat wij zien wat wij doen.
Dat onze oren opengaan voor Uw Woord, dat wij verstaan wat Gij ons wilt zeggen. Dat wij ons bekeren tot U
en vergeving vinden voor al onze zonden. Gij zult ons niet van U wegstoten, want wij zijn toch van U?
En Gij zijt toch een barmhartige Vader?Luister naar ons, die Uw Naam aanroepen. Amen
Amen.
DE HEILIGE SCHRIFT GEOPEND
*Tussenzang: bruine bundel nr. 441,
*((( Evangelie: Mattheus 26:36-46: “Jezus bidt in de Hof van Olijven”
* Acclamatie bij het Evangelie, bruine bundel, nr. 265, blz. 325.
* Overweging
*Voorbeden: Wie wil kan in stilte een kaarsje aansteken bij de icoon voor diegenen voor wie hij bidden wil; onderwijl luisteren wij naar orgelspel of een luisterlied. Bij de Voorbeden zingen we na elke bede:
A: Heer ontferm U, Heer ontferm U, Heer ontferm U (muziek Taizé).
* Het Onze Vader
* Slotlied: bruine bundel, nr. 450, blz. 470.
WIJ GAAN STAAN
* Zegen
A: Amen, amen, amen.
*EINDE KERKDIENST”
Boete in de Advent
De tweede viering, die ik hier wil voorleggen is een boeteviering uit de Advent; de grote lijn is van deze viering is dezelfde als van de boeteviering in de Veertigdagentijd. Maar de toon van de liturgie is anders. Ook in de Advent vierde ik in Arnhem geen Eucharistie. De viering begint met het ontsteken van de tweede Adventskaars, waarbij het ‘Rorate Coeli’ werd gezongen. Zo’n oud Latijns lied ‘werkt’ naar mijn ervaring ook voor mensen, die helemaal niet in de Gregoriaanse zangtraditie staan, best goed. Het geeft meteen een extra sfeerelement, wat vermoedelijk te maken heeft met de sprekende melodie. Meteen daarna werd het openingsgebed gebeden, ‘ex tempore’, oftewel zoals het hart op dat moment ingaf. Dat is soms een klein eenzaam avontuur met de Geest om te voorkomen dat het maniëristisch wordt. De Dienst van het Woord omvatte de lezingen van het toenmalig leesrooster; de thematiek was: ‘Maak de weg recht voor de Heer’. In de overweging werd deze thematiek nader ontvouwd.
Toen begon het gedeelte van de dienst, waar alles om draaide: de boete en de verzoening. Eerst werd wierook gebrand, precies zoals in de eerder beschreven viering van de Eerste Zondag van de Veertigdagentijd. In de stilte die volgde werd gelegenheid gegeven aan iedereen om zijn eigen hart en geweten te onderzoeken. Nu deden we dat in stilte; er is niets op tegen om stil te houden en alleen te luisteren naar het eigen binnenste. In andere vieringen (vooral in die van de Veertigdagentijd) las ik – samen met een of meer lectoren, al naargelang beschikbaar – een tekst voor die de Tien Woorden als in ‘targum’ parafraseerde. Met de woorden van psalm 51 werd persoonlijke schuld en zondigheid uitgesproken. Deze schuldbelijdenis kan men zien als een voorbeeld van de algemene zondebelijdenis, zoals bedoeld in het Romeins Rituaal. Daar wordt als tekst het aloude ‘Confiteor’ voorgesteld. Persoonlijk heb ik gekozen voor deze psalm omdat er goed in wordt verwoord, waar het in theologisch opzicht om gaat en omdat de wisselzang het moment solemniseert. Zingen is immers een intensieve vorm van bidden en belijden. Na het zingen van de psalm volgt het gebed dat het ritueel van verzoening en vergeving inleidt.
De eerste die vergeving vraagt, aan God en aan zijn medemensen in de kerkzaal, is de priester zélf. In de Westerse kerk is dat niet gebruikelijk, voor zover ik weet. In de Byzantijnse ritus, waarbij ik ‘leentjebuur’ heb gespeeld, is het de gewoonte dat de priester en de diaken in de Goddelijke Liturgie – vlak voor de communie – aan elkaar en aan alle aanwezigen om vergeving vragen[28]. Zij mogen voorgaan en zijn bedienaren van de goddelijke geheimen, maar ze zijn tegelijkertijd ook zondaars en het is goed jezelf daarvan bewust te blijven en tegelijkertijd te laten weten aan wie meevieren, dat je dat heel goed weet. Het is mijn ervaring dat deze eerlijke erkenning in deze eenvoudige rituele vorm een diepe indruk nalaat op de kerkgangers; het maakt ook dat de uitnodiging aan hen om naar voren te komen om vergeving toegezegd te krijgen, meer op voet van gelijkwaardigheid kan worden gedaan.
De vergeving wordt in deze viering niet aangezegd met de bekende Westerse declaratieve formule ‘Ego te absolvo..’ maar met de deprecatieve Byzantijnse formule: ‘ De Heer, onze God, moge jou alles kwijtschelden’. Die formule werkt bescheidener. In deze formule wordt een wissel getrokken op de tijd. De zondevergeving geldt niet alleen voor deze aardse tijd, maar ook voor de toekomende tijd, die van Gods eeuwigheid. En het besluit is bijbelse zegen: ‘Ga in vrede’. Want wie zondaar is, kwàm in onvrede, met God en met de medemens. Wie bevrijd is van die last, mag gaan in vrede. Van groot belang is ook dat de voornaam van de boeteling genoemd wordt. Het is niet alleen maar een kleine persoonlijke toets. Vooral in de bajes, waar gesmeten wordt met achternamen en met celnummers is het belangrijk om als mens genoemd te worden bij je naam. Ook bij de oplegging van de as werd steeds de voornaam van de ontvanger genoemd. Met het gezamenlijk Dankgebed werd het ritueel afgesloten.
Een probleem..
Volgens het Romeins Rituaal zijn de voornaamste bestanddelen (de ‘materiae’) van het sacrament van boete en verzoening berouw, belijdenis, voldoening en absolutie[29]. Berouw moet de boeteling zelf opwekken in het onderzoek van zijn eigen geweten. Berouw leidt tot bekering en dat is een persoonlijke zaak tussen de boeteling en God. De belijdenis en de absolutie zijn geformaliseerd in de viering. Maar hoe zit het met de voldoening of, met een oud woord, de penitentie? Daar gaat het niet over in deze vieringen, die ingevolge de bijzondere positie waarin de kerk in de bajes verkeert, volgens de uitzonderingsregel die in het Romeins Rituaal wordt gegeven, naar mijn idee toch zouden kunnen gelden als een volwaardige biechtviering. Protestantse gedetineerden, die deze vieringen meemaakten, zonder deel te nemen aan het sacrament, zagen het als al te gemakkelijk om zo vergeving aan te zeggen voor de toch vaak zware misstappen die velen onder de deelnemers hadden begaan. Maar is dat zo? Wat zou de kerk nog moeten toevoegen aan de penitentie die de maatschappij al oplegt aan onze pastoranten door voorarrest en straf in de ergste vorm die een mens kan bedenken: voor maanden of zelfs jaren ontneming van de lijfelijke vrijheid, afwezigheid van geliefden en kinderen en familie en vrienden, verlies van werk en ga zo maar door. Vergeving verkrijgen van Godswege is toch ook louter genade (toch een heel protestantse notie!); wat zouden wat Weesgegroetjes en Onzevaders daar tegenover kunnen stellen?
..en een kans
Het Romeins Rituaal zegt – met een verwijzing naar de leer over de biecht van het Concilie van Trente – dat ‘een oprechte bekering wordt voltooid door het voldoen van de schuld, door het verbeteren van zijn levenswijze en door het herstel van het aangerichte onheil’[30]. Verderop wordt het nog eens herhaald: ‘iedereen zal moeten herstellen wat hij heeft geschonden’. Naar mijn idee mogen we in die nadruk op dat herstellen ook een uitdrukkelijke verwijzing zien naar de sociale aspecten van het kwaad, dat wij kunnen aanrichten. Zonder dat wij, Justitiepastores, ‘mediators’ hoeven te worden of ons zouden moeten begeven op het terrein van het herstelrecht, liggen hier kansen om aan deze nieuwere ontwikkelingen bij te dragen vanuit onze eigen verantwoordelijkheid. Om aan de voldoening een eigentijdse en passende vorm te geven zouden we kunnen wijzen op de religieuze en morele verplichting, die voortvloeit uit het ontvangen van het sacrament van boete en verzoening om, waar en wanneer dat kan, zich te bezinnen op de mogelijkheden om te herstellen wat wij aan derden aan schade hebben berokkend. Het is een suggestie die, denk ik, om nader onderzoek en verdere concretisering vraagt.
Tot besluit
De vieringen die in het bovenstaande zijn besproken zijn slechts modellen. Ze geven aan hoe boetevieringen aan de hand van de mogelijkheden die het Romeins Rituaal biedt liturgisch verantwoord zouden kunnen worden vormgegeven, niet meer en niet minder. De keuze van teksten en liederen passen misschien wel meer bij mij en mijn toenmalige Arnhemse kerkgangers dan bij anderen. In Grave heb ik tot op heden nog geen boetevieringen gehouden; dat heeft alles te maken met mijn inwerkperiode daar. Want om voorganger te kunnen en mogen zijn in een boeteviering is het van belang dat je kerkgangers je allereerst volkomen vertrouwen als pastor. Een tweede reden is, dat ik nog geen goede mogelijkheden gevonden heb om zulke vieringen goed voor te bereiden met de kerkgangers. Dat laatste is ook belangrijk. In een goed voorgesprek over schuld en boete aan de ene kant en verzoening en vergeving aan de andere kant kun je je pastoranten aan het denken zetten over deze in de bajes nu eenmaal beladen zaken en drempels slechten. In ‘Arnhem-Zuid’ bereidde ik deze vieringen voor in de wekelijkse gespreksgroep. Daarmee bereikte ik weliswaar niet alle kerkgangers, maar er werd wel over gesproken op de ring; en dat hielp ook. In Grave is er een letterlijk ‘chronisch’ gebrek aan ruimte in het programma om gespreksgroepen te houden. We wachten op betere tijden.
Een beetje als God een hand geven
In gesprek met Pedro Stevens
Op een grijze maandagochtend bel ik aan bij de OLV van Vrede parochie in Rotterdam. Het gebouw laat qua uiterlijk niet vermoeden dat hier de parochiekerk van de Portugees-sprekenden (voornamelijk Kaap-Verdianen) is gevestigd. Ik heb een afspraak voor een gesprek met de priester-pastor van deze gemeenschap, Pedro Stevens. Ik heb hem leren kennen tijdens een dekenale vergadering. Hij sprak me tijdens een koffiepauze aan op mijn zuidelijke tongval, omdat hij die met mij deelt. Daarnaast bleken we gezamenlijke kennissen te hebben, hij ‘buiten’ en ik ‘binnen’. Met hem had ik een gesprek over o.a. de betekenis en het belang van rituelen.
door Ryan van Eijk
Pedro werkt sinds 1987 als pastor voor de Portugeessprekende gemeenschap in het Rotterdamse. Hoe is hij daar terechtgekomen?
“Ik heb daarvoor twintig jaar in Brazilië gewerkt. In Sao Paulo. Ik zat daar midden in de bevrijdingstheologie. Allerlei dingen gedaan voor mensenrechten, sociaal-economisch en zo. In ’87 kwam ik terug naar Nederland, maar ik wist eigenlijk niet of ik hier wel weer kon aarden. Omdat ik in Brazilië bezig was geweest met geëngageerd geloof, met gerechtigheid, wilde ik in eerste instantie ook bij het justitiepastoraat gaan werken. Ik ben toen nog gaan kijken in Roermond. Maar via het missionaire circuit werd ik toen gevraagd om de parochie hier over te nemen. De pater, die er tot dan was geweest, was naar Mozambique vertrokken. Er is wel wat druk op mij uitgeoefend om dit toch te doen. Een Nederlandse parochie zou voor mij trouwens moeilijker zijn geweest. De geloofsbeleving, de manier van werken en organiseren en de omgang met de mensen is daar toch anders.”
Hoezo anders?
“Kaapverdianen staan met hun manier van geloven dicht bij Brazilianen. Er is veel Portugese en vooral Afrikaanse invloed. Hun geloofsbeleving is veel zichtbaarder, met armen en benen. Ze hebben oog en gevoel voor het mysterie. Nederlands geloof is rationaliteit. Een beetje van: ‘als ik het niet begrijp, geloof ik het niet’. Nederlanders redeneren over God, zij niet. Zij beléven.
Weet je, mensen komen hier bij mij uithuilen. Ik los niets op, maar luister alleen. Luister naar ze en laat ze hun verhaal vertellen. En als ze weggaan geef ik ze altijd een medaille. Ik heb hier zo’n blikje en daar mogen ze er dan een uitkiezen. (Hij laat me een blikje zien met daarin medaillons met allerlei afbeeldingen van Maria en andere heiligen). Ik doe verder niets met hun verhaal, dan alleen proberen wat hoop te geven. Dat het goed komt. Ik bemiddel soms bij dingen. Probeer hun vertrouwen wat te versterken. Hetzelfde wat jij waarschijnlijk ook doet. Ik stuur wel eens mensen door naar het RIAGG, maar die komen bijna allemaal weer terug. Het is te ‘wit’. Ik bedoel, het is zakelijker. Na een paar weken kunnen ze terecht voor een intakegesprek, alles moet op papier en dat hebben ze liever niet. Soms ga ik met ze mee. Het gaat om vertrouwen. De voorwaarde om te kunnen en willen luisteren, die hebben ze bij het RIAGG niet.
Ze komen hier vanwege de taal en het vertrouwen dat ze hier vinden in een omgeving en leven met onzekerheden. Het heeft ook te maken met mijn priesterschap. En mijn Nederlanderschap. Ik ben zelf lang weggeweest, maar tegelijk toch bekend hier.”
Hoe zit het met God en geloof?
“God komt meestal vanzelf in het gesprek ter sprake. Behalve misschien bij jongeren. De huizen staan vol beeldjes. Het is voor de mensen een tastbaar en zichtbaar geloof. Ik moet daar respect voor hebben. Moet daar niet tegen in gaan, ook al is het niet helemaal mijn manier.
Soms bid ik zelf nog de rozenkrans. Niet vaak. Ik heb er wel altijd een bij me. (Hij haalt een bruine rozenkrans uit zijn broekzak). Er wordt hier in de gemeenschap nog rozenkrans gebeden, maar ik laat een ander dan voorbidden. Ik ben er wel bij en bid dan mee. Ik heb ook gemerkt dat het heel goed werkt bij een stervende. Het geeft kracht en rust. Weet je, dat herhalen, het ritme. Voor mij is het het gebed van overgave. In dat soort situaties heb ik de rozenkrans weer hervonden.
Kijk, de gemiddelde Nederlandse gebeden en teksten, die zijn te inhoudelijk. Die zijn wel mooi en verantwoord, maar gaan langs mensen heen op dat moment. Het OnzeVader en Wees Gegroet doen het altijd; tien keer hetzelfde gebed ook.’’
Verder is ook het gewijde karakter belangrijk. Wijding is toch belangrijk. Volgens mij laat de kerk daar wat liggen. Maar dat gebeurt ook door lekencollega’s van mij. Waarom is het diakenschap geen optie?, vraag ik ze wel eens. Het wijdingskarakter raakt aan het mysteriekarakter. Wij Nederlanders zijn erg calvinistisch, verbaal gericht. De mensen met de achtergrond hier zijn erg aanrakerig, de handen opleggen hoort daar dan bij.”
Wat is dat, dat mysteriekarakter?
Ja, mysterie is misschien iets vaags. Daarom moet er juist ruimte voor zijn. Willen de mensen ook dat het ook tastbaar wordt gemaakt voor ze. Het is kracht vinden in het tastbare. Een rozenkrans, een beeld, een medaillon, een zegen, brood en wijn… Een rozenkrans vastpakken is een beetje als God een hand geven. Het is het geloof tastbaar maken. Het geeft letterlijk houvast. Kijk, geloof heeft iets zweverigs, groots en ver weg; dat moeten we naar ons toetrekken. Dus tastbaar en voelbaar maken. Het is een uiting van Godsgeloof. Je hoeft het niet te promoten, maar ik ga er wel in mee. Vroeger deed ik dat minder.”
Zijn er dingen die je te ver gaan?
“Ja. Wonderen, dat pentacostalisme, dat afsmeken en bidden dat alleen de geest van God de wereld kan veranderen. Daar ben ik bang voor, voor die voorstelling. Weet je, ik ben wel meer waarde gaan geven aan mysterie en zo, maar het idee dat God direct ingrijpt in onze wereld als ik maar bid…. Dat geloof ik zo niet.
God moet niet ingrijpen in onze wereld, maar ons kracht, wijsheid, geduld, en zo geven. God geeft ons dat. Maar dat ‘God-er-is-voor-jou’ betekent voor mij niet dat Hij het uit handen neemt. God grijpt niet in in die zin. Dat moet je zelf doen.”
Suïcide:
Zeven kaarsen, zeven kleuren
============
Nu willen we gedenken middels een ritueel. Een ritueel van zeven kaarsen in verschillende kleuren.
Elke kleur vertegenwoordigt een ander aspect van het leven.
door Gerrit Vennik
De zwarte kleur
als symbool van de dood
Voor de ondraaglijke pijn, in het bijzonder voor zijn familie and voor degene die hem liefhadden. Een zwarte kaars voor het gemis. En voor het niet kunnen bevatten, dat H. niet meer leeft en niet verder wilde gaan.
De kleur paars
als symbool voor verdriet en rouw
Paars is de kleur van nadenken en stil worden. De kleur van vertwijfeling omdat het nu te laat is. En de kleur van het moeten aanvaarden dat er grenzen zijn aan wat wij kunnen doen. Paars is de kleur van tekortgeschoten te zijn, het gevoel van “hadden we maar………”.
En paars is ook de kleur van de rouw over dat in een leven zo veel scheuren en barsten kunnen ontstaan.
De rode kleur
staat voor liefde en vrienschap
De liefde voor H. en de liefde van H. en zijn verlangen naar een beter en gelukkiger leven. Een leven waarin hij zichzelf kon zijn.
De groene kaars
staat voor het leven
Leven als een symbool voor harmonie en vrede. Ook om kwetsbaar te zijn, maar ook voor het lijden als er geen vrede en harmonie zijn.
De blauwe kleur:
de kleur van de hemel
Blauw staat voor trouw zijn, zorgzaam zijn. Trouw zijn aan jezelf, aan de persoon die je in diepste wezen bent. Als je, stap voor stap, erin slaagt te worden die je echt bent, dan zul je, meer en meer, zorgzaam zijn voor anderen.
De gele kaars:
symbool van angst en onveiligheid
We weten niet wat maakte dat H. zich verlamd voelde door angst and de hardheid van het leven.
De witte kaars
Wit is de kleur van overwinning, licht en vrijheid, van hoop voor vrede. Wit is de kleur van de opstanding, van leven dat sterker is dan de dood. De witte kaars is ook een teken voor verder gaan en de kleur van elkaar steunen in en ondanks het verdriet.
Psalm
Laat weten dat hiermee het leven niet eindigt,
Niet in de grond en niet in het vuur.
Laat weten dat deze mens ooit is geboren
Voor leven ten volle met eeuwigheidsduur.
Amen.
“Pater, kunt u mij ook om-dopen?” Een niet alledaagse vraag, die inde praktijk gesteld kan worden. Na wat heen en weer praten, kom je er dan achter dat de gedetineerde bedoelt of je hem met water kan zegenen voordat hij weer naar buiten gaat. Het zou hem sterken bij het weer opnieuw proberen om op het rechte pad te blijven.
Soms word je als pastor door een gedetineerde gevraagd iets te doen iets te doen bij bijvoorbeeld een afscheid, een herdenken van de dood van oma. Of bij lastige geesten die slapeloosheid veroorzaken. Het gaat dan niet zozeer om een gesprek, maar er wordt van je verwacht dat je iets doet. Met name mensen uit andere culturen komen met zo’n vraag, maar ook vele Nederlanders kunnen in de bijzondere situatie van detentie nogal eens vragen om (oude) gebruiken en riten waarvan ze steun verwachten, zeker nu ze zo teruggeworpen zijn op zichzelf.
Suriname:
Multireligieuze rituelen
=============
Suriname is een land met zoveel verschillende bevolkingsgroepen en hun geloven of levensovertuigingen, dat het meer dan een artikel zou vergen om de vele rituelen, die in Suriname aangetroffen kunnen worden te beschrijven. Elk geloof heeft zijn eigen gangbare rituelen, maar daarnaast is het ook nog zo, dat er allerlei ‘gemengde’ rituelen zijn ontstaan. Veel Surinamers zijn eigenlijk van huis uit multi-religieus.
door Peter Middelkoop
Uit het volgende voorbeeld wordt dat, denk ik, meteen duidelijk:
Een bepaalde Surinamer is geboren uit een Chinese vader (Confucianisme) en een Creoolse moeder. Deze moeder stamt zelf af van een Joodse voorvader, een Indiaanse voormoeder, een Creoolse vader (protestants-christelijk) en een Javaanse (moslim, maar met pré-moslimse invloeden) moeder. Hij gaat trouwen met een Hindoestaans meisje, dat komt uit een Hindoestaanse familie, die overgegaan is tot het (rooms-katholieke) christendom en wil graag het huwelijk kerkelijk laten ‘inzegenen’.
Tegenwoordig is dat wat makkelijker dan vroeger, toen meestal één van beide echtelieden water in de wijn deed en het huwelijksritueel volgens de rite van de kerk van één van de echtelieden werd voltrokken. Tegenwoordig vindt dat steeds vaker plaats in een oecumenische dienst met twee voorgangers. Er zijn dan nog wel een aantal hobbels (Welke voorganger voltrekt de inzegening? In welke kerk wordt het huwelijk ingeschreven? In beide? Enz.), maar daar valt nog wel een mouw aan te passen. Ook de vormgeving van de huwelijksrite zelf vereist nog wel wat ‘knip- en plakwerk’ en ‘wie doet wat wanneer?’, maar ook dat levert meestal geen onoverkomelijke problemen op.
Wel ontstaat er een hele duidelijke ‘gemengde’ liturgie en een ‘gemengde rite’. In elke situatie kan dat weer variëren. Het ene bruidspaar wil graag, nadat de dominee en de priester de zegen hebben uitgesproken, liefst allebei met handoplegging, een ritueel waarin met afzonderlijke kaarsen samen één huwelijkskaars wordt aangestoken en daarna de ringwisseling, het andere bruidspaar wil dat net andersom of wil geen ringwisseling (want dat doen ze al bij de Burgerlijke Stand) of juist geen kaars aansteken. En het ene bruidspaar gaat wel naar het Mariaaltaar en het andere juist weer niet. Het hangt daarbij sterk van de wensen van het bruidspaar af en de ritegetrouwheid aan de eigen traditie van één of beide voorgangers, wat er uiteindelijk ‘geserveerd’ wordt. Maar éénduidig is het meestal niet. Ik denk trouwens, dat het tegenwoordig in menig huwelijksdienst in Nederland niet veel anders is.
Laten we even bij dit voorbeeld blijven. Na het huwelijk betrekken de jonggehuwden een nieuwe woning. Dan moet dit huis natuurlijk ‘ingewijd’ of ‘ingezegend’ worden. In de katholieke traditie van de vrouw komt dan een priester, die met wierook en wijwater het nieuwe huis inwijdt. Haar Hindoestaanse grootmoeder vindt, dat de pandit ook moet komen om heilige teksten te komen ‘chanten’, wierook te branden en een offer te brengen. En omdat de familie Oma niet voor het hoofd wil stoten komt ook de pandit. Waarna de jonggehuwden (of misschien zijn zij de schaamte al voorbij en zijn het haar ouders, die nog door de paters zijn geleerd, dat syncretisme uit de boze is en tot het boze leidt) enigszins verlegen en vergoelijkend lachend aan de dominee van de protestantse kerk en de r.k. priester de situatie uitleggen: “Oma wilde het! Zij zegt, dat het hoort. Neemt u geen aanstoot.” Vervolgens zijn ze verbaasd en opgelucht als blijkt dat dominee en de priester er inderdaad geen aanstoot aan nemen: “U bent modern! Dat is goed! In deze tijd is dat nodig!”
Maar de protestantse heer des huizes vindt, dat zijn geloof ook tot uiting moet komen bij de inwijding van het huis en daarom is de dominee er. Die houdt dan een korte dienst met een toepasselijke tekst en enige liederen en gebeden en zegent dan echtpaar en huis. Soms proberen de jonggehuwden priester en dominee zo ver te krijgen, dat het een gezamenlijk optreden wordt, waarbij de priester dan het sacramentele gedeelte krijgt toebedeeld (wijwater en wierook) en de dominee vooral de dienst en de zegen. Maar als de nieuwe bewoners enigszins onzeker zijn of dominee en priester zich wel in één draaiboek laten persen worden er net zo gemakkelijk twee diensten gehouden en komt de dominee net aanrijden, terwijl de priester, die enigszins uitgelopen is nog met zijn rondgang door het huis bezig is. En de familie en vrienden doen net zo toegewijd mee aan de tweede dienst als ze dat aan de eerste deden.
Bij een huisinwijding is de dominee duidelijk in het nadeel van de r.k. priester. Die kan de kwade krachten evident veel beter op afstand houden met wierook en wijwater (heel belangrijk!) dan de dominee met gebed en zegen. Als de Creoolse grootmoeder van mans vaderszijde een vrouw is met Winti-krachten dan is het ook niet ongebruikelijk, dat zij nog een offer komt plengen om de bijstand van de Winti te smeken en om Mama Aisa[31] om voorspoed voor dit huis en zij, die er in gaan wonen te vragen.
Na verloop van tijd wordt er een kind geboren. Nu moeten de ouders beslissen, in welke kerk het gedoopt zal worden. Er zijn ouders, die kiezen voor ‘om-en-om’: de eerste wordt protestants gedoopt, de tweede katholiek, enz. Andere ouders laten het afhangen van wie de ‘peter’ of ‘meter’ worden. Hoewel de Nederlandse protestantse kerken deze instelling niet (meer) kennen[32] zijn in Suriname de doopgetuigen binnen de protestantse kerken een levende instelling. Dat zijn familieleden van de ouders of hele goede vrienden. De ‘peter/meter’ of doopgetuigen vervullen een geestelijke en wereldlijke rol. Het is niet iets wat je lichtvaardig op je neemt. ‘Geestelijk’ en ‘wereldlijk’ omdat ze (mede) zorg dragen voor de geloofsopvoeding van hun petekind en voor het algehele voorspoedige opgroeien.
Vaak wordt er dus eerst gekozen voor een doopgetuige of ‘peter/meter’ en afhankelijk van diens of hun geloof wordt het kind dan protestants of katholiek gedoopt. Het vragen van een doopgetuige of ‘peter/meter’ is niet noodzakelijk, maar is wel erg populair. Opvallend aan protestantse zijde is daarbij, dat er ook sprake is van doopgetuigen, wanneer het om een volledig protestants ouderpaar – en dus protestantse doop - gaat. En niet alleen als ‘tegenwicht’ voor de ‘peter/ meter’ van katholieke zijde bij een ‘gemengd’ huwelijk. Dit gebeurt des te eerder als beide ouders nog alleen dooplid zijn van de protestantse kerk en de doopgetuigen (die altijd belijdend lidmaat moeten zijn) wat extra ‘geestelijk gewicht’ in de schaal kunnen leggen. De doopgetuigen doen ook mee aan de doopgesprekken - voorafgaande aan de doop – en aan hen worden ook de doopvragen gesteld: eerst aan de ouders en vervolgens ook aan de doopgetuigen.
De doop is een belangrijk ritueel in het leven van de christelijke Surinamer. Het heeft een heilzame en ‘beschermende’ werking. Regelmatig werd mij verteld, dat ik als verlichte en rationele westerling het wel niet zou geloven, maar “de doop helpt, dominee! Toen mijn kind in het eerste jaar na de bevalling ziekelijk en zwak was, vroeg mijn Ow-ma of ik het wel had laten dopen? Dat was toen nog niet gebeurd. En ik zweer u, dominee, nadat dat kind van me gedoopt was, is het nooit meer ziek geweest! Dus ziet u wel, dat het werkt? Ik zeg het altijd tegen een moeder van een zwak en ziekelijk kind. Als het niet gedoopt is: Ga het dopen!”
Naast de doop heeft ook baden van het kind in ‘blauwsel’ een heilzame en beschermende werking. ‘Blauwsel’ is een blauw poeder met blekende werking, die in Suriname vaak gebruikt werd om de ‘witte was’ witter dan wit te krijgen. Waarom ‘blauwsel’ werd gebruikt heb ik nooit echt duidelijk te horen gekregen. Een verklaring voor het baden met ‘blauwsel’ is de volgende:
“Een andere vorm van bescherming biedt blauwsel. Gewoon blauwsel, waarmee kleding wordt gewassen. Wanneer de baby ergens is geweest waar veel mensen waren die bewonderend naar hem hebben gekeken en telkens hebben uitgeroepen hoe leuk en mooi hij is, maakt de moeder eenmaal thuis wat water klaar waar ze een zakje blauwsel in doopt. De baby wordt met dit water gewassen en soms krijgen ze een slokje te drinken(!). Voordat de baby naar buiten gaat worden zijn voetzooltjes of de bilnaad met blauwsel ingewreven. Dat gebeurt tenminste bij de Creolen; de Hindoestanen wrijven een beetje blauwsel op zijn voorhoofdje.[33]
In hoeverre het geloof in de heilzame en beschermende werking van de doop beïnvloed is door het geloof in het baden met ‘blauwsel’ in het bijzonder of door het rituele kruidenbad in het Winti-geloof in het algemeen, durf ik niet te zeggen. Wel is duidelijk, dat kruidenbaden met hun veronderstelde grote heilzame en beschermende werking een belangrijke rol spelen in het Winti-geloof – al kunnen ze soms ook averechtse gevolgen hebben[34].
Kunst in de Kerkzaal
BESCHERMER
VAN DE
GEVANGENEN
door Leon Theunisse
Sinds kort staat in onze kerk (PI Tilburg) een beeld van Leonard. Dit is zijn verhaal. In het jaar 496 liet Clovis, koning van de Franken, zich dopen, en met hem zo'n 3000 edelen. Onder
hen bevond zich, zo wordt gezegd, Leonard van Noblac.
Zijn doop markeert het begin van een spirituele reis. Hij gaat in de leer bij bisschop Remigius, wordt priester, kan bisschop worden. Voor die eer bedankt hij echter. Liever zoekt hij de eenzaam-
heid van de bossen bij Limoges om daar een kluis te bouwen.
Leonard wordt bekend in de streek, er schijnen vele wonderen te gebeuren in de nabijheid van de kluizenaar. Als zijn gebed dan ook nog leidt tot de geslaagde geboorte van een koningskind, krijgt hij, volgens de legende, zoveel grond toegewezen als hij op een dag te paard kan berijden. Hij sticht er een klooster en houdt zich de rest van zijn leven veelal bezig met de zorg voor gevangenen. Hij sterft in 559.
Sindsdien zoeken tallozen steun bij hem en groeit hij uit tot beschermheilige van de gevangenen. In de loop van de middeleeuwen neemt zijn populariteit toe. Plaatsen worden naar hem genoemd, men begint met Leonardus-processies, die tot op vandaag gehouden worden. De laatste jaren wenden ook vluchtelingen en daklozen zich tot hem, is hij weer een 'actuele heilige'. De katholieke kerk viert zijn feest op 6 november.
Leonard mocht in onze kerk niet ontbreken. Kunstenares Fie Gommers is er in geslaagd om hem op een heel bijzondere manier te verbeelden. In de hoek van de kerk, waar elke week weer vele lichtjes worden ontstoken en vurig wordt gebeden, heeft Leonard, naast Maria, een plekje gekregen. De traditie van onze Leonard gaat verder. Wie weet wat voor grote en kleine wonderen hij nog voor elkaar krijgt zoals toen, in de ruige Franse binnenlanden. Kom eens kijken, als je in de buurt bent!
Het individuele pastoraal gesprek
in beeld gebracht
Een van de kerntaken van pastorale arbeid is het voeren van individuele pastorale gesprekken. Wil een pastor zich (verder) kunnen bekwamen in deze vorm van pastoraal handelen, dan is het noodzakelijk dat hij daarvoor een instrument in handen heeft.
In mijn onlangs verschenen dissertatie Gaande het gesprek. Domeinanalytische benadering van het individuele pastoraal gesprek heb ik een instrument ontwikkeld, waarmee de pastor in staat is (zijn eigen) pastorale gesprekken te visualiseren en naar aanleiding van een dergelijke uittekening te evalueren, alsmede de theologische relevantie van het gesprek beter te kunnen positioneren.
door Dr. Renilde van Wieringen*
Veelal gaat de pastoraaltheologie te rade bij de sociale wetenschappen. Daar ik mij realiseerde dat een gesprek een tekst is, heb ik mij echter gericht tot de literatuurwetenschappen. In de laatste decennia is in deze wetenschapsrichting, en in de cognitieve linguïstiek in het bijzonder, een model ontwikkeld, dat gericht is op het achterhalen van communicatieve relaties die door een tekst geëvoceerd worden. Dit analysemodel is “de literaire domeinanalyse”.[35]
In dit artikel wil ik eerst een beschrijving geven van deze literaire methode. Vervolgens zal ik ingaan op de receptie van de literaire domeinanalyse binnen de pastoraaltheologie die ik ondernomen heb. Een concreet gespreksfragment zal ik visualiseren en evalueren. Voorts zal ik ingaan op een belangrijke onderliggende houding, namelijk die van de wederkerigheid in relatie. Tenslotte zal ik deze subject-subject-relatie koppelen aan de huidige zorgen omtrent humane detentie.
1. De domeinanalyse voor een geschreven tekst.
De literaire domeinanalyse[36] gaat er vanuit dat er in en om een tekst zenders en ontvangers zijn. De zender van de tekst is de auteur van de tekst. Hij is degene die de tekst heeft geschreven en wordt ook wel de reële auteur genoemd. De ontvanger is degene die de tekst (thans) leest. Hij wordt de reële lezer genoemd. Zowel de reële auteur als de reële lezer zijn historisch aanwijsbare mensen van vlees en bloed.
Lezen van teksten is echter niet hetzelfde als het achterhalen van de bedoelingen van de reële auteur. Bovendien geldt vaak, zeker wanneer het om oude teksten gaat, dat de reële auteur niet meer leeft, of niet meer te traceren is. Het is daarom belangrijk om op zoek te gaan naar de communicatiepolen ín de tekst.[37]
Tekstinstanties die altijd in een tekst aanwezig zijn, zijn de in de tekst aanwezige auteur en de in de tekst aanwezige lezer. De in de tekst aanwezige auteur wordt de impliciete auteur (of soms de verteller) genoemd en de in de tekst aanwezige lezer de impliciete lezer. De impliciete auteur is de zender van de tekst in de tekst. De ontvanger van de tekst binnen de tekst zelf is de impliciete lezer. De communicatie in de tekst vindt plaats tussen de impliciete auteur en de impliciete lezer.[38] De impliciete auteur vervult hier de functie van zender. De ontvanger is de impliciete lezer.[39]
Van de tekst in zijn geheel is de zender (de impliciete auteur) de “eigenaar”. Die gehele tekst wordt het basisdomein genoemd.
Veelal zijn er in een tekst, behalve een impliciete auteur en een impliciete lezer, ook nog andere communicatiepolen aanwezig en wel in de vorm van verhaalfiguren. Ze worden als het ware op het toneel gezet door de impliciete auteur. In principe kan de impliciete auteur een onbeperkt aantal verhaalfiguren laten optreden. Deze verhaalfiguren zijn op elkaar betrokken. Ze zijn derhalve zowel zender als ontvanger ten opzichte van elkaar.
De verhaalfiguren zijn de eigenaren van de in het basisdomein ingebedde domeinen. Deze domeinen worden veelal in het leven geroepen door zogenaamde domeinbouwers. Een domeinbouwer is meestal een werkwoord dat een vorm van perceptie aangeeft. Voorbeelden hiervan zijn: zeggen, denken, begrijpen.
Ter verduidelijking geef ik een voorbeeld[40]:
De pastorant zegt: “De dokter is zojuist langs geweest. En ik denk dat het nu tijd wordt om mijn zegeningen te tellen.”
In dit voorbeeld is de tekst het geheel, dus het basisdomein. In dat basisdomein komt een verhaalfiguur voor, namelijk de pastorant. Deze zegt het een en ander. “Zeggen” is een domeinbouwer. Het domein dat toebehoort aan de pastorant, is dat wat hij zegt.
Behalve “zeggen”, staat er in het voorbeeld nog een andere domeinbouwer, namelijk “denken”. De pastorant denkt er namelijk aan om zijn zegeningen te gaan tellen. Het werkwoord “denken” opent ook een domein, en wel een domein dat is ingebed in het domein van de pastorant. Tot dat dubbel ingebedde domein behoort de tekst “dat het nu tijd wordt om mijn zegeningen te tellen”.
Een uittekening van het voorbeeld maakt de analyseomschrijving inzichtelijker. In deze visualisering is de voorbeeldtekst weergegeven in “gewone” letters. De omschrijvingen van de domeinen en hun eigenaren staan gedrukt in “vette” letters. De domeinbouwers zijn onderstreept.
| |basisdomein | |
| |De pastorant zegt: | |
| |ingebed domein van verhaalfiguur pastorant | |
| |“De dokter is zojuist langs geweest en ik denk | |
| | |dubbel ingebed domein van verhaalfiguur pastorant | | |
| | |dat het nu tijd wordt om mijn zegeningen te tellen.” | | |
| | | |
| | | |
2. De domeinanalyse voor een gesprek
Zoals het afgebakende gedeelte dat men tekst noemt, van zijn eerste tot zijn laatste schriftelijke teken het basisdomein is, zo is het gesprek in zijn geheel ook een basisdomein. Alles wat de gesprekspartners zeggen, doen en gebaren, zeggen, doen en gebaren zij in het basisdomein. Voor de pastoraaltheologie geldt derhalve, dat het individuele pastoraal gesprek in zijn geheel het basisdomein vormt.
Degenen die van de ingebedde domeinen eigenaar zijn, dus degenen die het gesprek voeren, zijn de pastor en de pastorant. Zij zijn als het ware de verhaalfiguren van het individuele pastoraal gesprek. Zoals een verhaalfiguur eigenaar is van een in het basisdomein ingebed domein, zo zijn ook de pastor en de pastorant de eigenaren van hun domeinen. Deze domeinen noem ik “sprekersdomeinen”.
De sprekersdomeinen zijn in een visualisering van het gesprek naast elkaar gesitueerd. Gegevens als “de pastorant zegt” en “de pastor antwoordde” ontbreken uiteraard in een gesprek. Een sprekersdomein bestaat hierdoor uit stukjes gesproken tekst. Wanneer de ene gesprekspartner “een stukje” spreekt, zwijgt de ander en andersom. Het kan uiteraard ook gebeuren dat beide gesprekspartners tegelijkertijd spreken of zwijgen. Zowel het spreken, als het zwijgen behoort tot het sprekersdomein van de persoon in kwestie.
Een voorbeeld:
(In zijn sprekersdomein zegt de pastorant:)
“De dokter is zojuist langs geweest. En ik denk dat het nu tijd wordt om mijn zegeningen te tellen.Ook mijn zoon hoort hoe dan ook toch bij die zegeningen.”
(In zijn sprekersdomein antwoordt de pastor:)
“Het is fijn dat u uw zegeningen telt.”
Gevisualiseerd ziet dit gespreksvoorbeeld er als volgt uit:
| |Basisdomein | |
| |sprekersdomein pastorant | |sprekersdomein pastor | |
| |De dokter is zojuist langs geweest. En ik | | | |
| |denk | | | |
| | |ingebed domein van de pastorant | | | | |
| | |dat het nu tijd wordt om mijn | | | | |
| | |zegeningen te tellen. | | | | |
| |Ook mijn zoon hoort hoe dan ook toch bij | | | |
| |die zegeningen. | | | |
| | | | | |
| | | |Het is fijn dat u uw zegeningen telt. | |
| | | | | |
| | | |
Het gesprek tussen pastor en pastorant staat in “gewone” letters en de gegevens over de domeinen en hun eigenaren staan in “vette” letters weergegeven. De dubbele lijnen geven aan wanneer wie aan het woord is in zijn sprekersdomein. Wanneer een gesprekspartner begint te spreken, geef ik dat weer met een dubbele lijn waarvan de onderste “vet” is; wanneer iemand met spreken stopt, geef ik dat weer met een dubbele lijn waarvan de bovenste “vet” is.
Zo is in het voorbeeld te zien, dat de pastor zwijgt als de pastorant spreekt en dat andersom tijdens het spreken van de pastor de pastorant de zwijgende gesprekspartner is.
3. Een analyse in de vorm van een evaluatie-check.
De domeinanalyse is (de naamgeving zegt het al) een analysemethode. Met behulp van de uittekening van een gesprek(sfragment) in domeinen, kan de pastor (of een collega) zijn gesprek nader analyseren.
Wanneer ik het uitgetekende voorbeeld analyseer op de onderdelen plot en verhaalfiguren, domeininhouden en domeinstructuren, dan kom ik tot de volgende gegevens:
Op het gebied van plot en verhaalfiguren, brengt de pastorant drie items in: het bezoek van de dokter, de gedachte aan het tellen van zijn zegeningen en zijn zoon. De pastor gaat in op het tweede gespreksonderwerp. Het eerste item (het bezoek van de medicus) en de medicus zelf als verhaalfiguur, worden door de pastor niet opgepakt. Ook het derde item over de zoon van de pastorant noemt de pastor niet. Tijdens een evaluatie zou de pastor zich moeten afvragen waarom hij dat niet heeft gedaan. Heeft hij niet alle ingebrachte gegevens gehoord of in zich opgenomen? Heeft hij ze wel gehoord, maar is hij er met opzet niet op ingegaan? Welke reden(en) had hij daarvoor?
Op het gebied van de domeininhouden zegt de pastorant dat hij bezoek heeft gehad van een medicus en dat hij er over denkt zijn zegeningen te tellen. Zijn zoon behoort bij die zegeningen. De domeininhoud is heel divers, maar hoeft niet onsamenhangend te zijn. De pastor zou zich kunnen afvragen waarom de pastorant deze gegevens bij elkaar geeft. Wellicht is het bezoek van de dokter de aanleiding voor het eventueel tellen van de zegeningen. Heeft de pastorant een fatale diagnose gekregen? Vermoedt hij nu dat, met de dood voor ogen, zijn verzameling zegeningen compleet is? Wil hij zich geruststellen ten aanzien van zijn zoon die “hoe dan ook toch” behoort tot de zegeningen?
Op het gebied van de domeinstructuur blijkt dat de pastorant de plot- en verhaalfiguurgegevens alsmede de domeininhouden heeft geuit in één domein. In dat domein zit een ingebed domein dat in het leven wordt geroepen door domeinbouwer “denken”. De pastor neemt de domeinstructuur van de pastorant niet over. Door het niet overnemen van het ingebedde domein van de pastorant, wordt het denken over het tellen gemaakt tot een daadwerkelijk tellen. De pastor brengt met een verandering in de syntaxis een verandering in de betekenis aan en daarmee ook een verandering in de communicatieve uitwerking. Het is nog maar de vraag of de pastorant nu al daadwerkelijk wil tellen. Er is “iets” met de verhouding tussen pastorant en diens zoon. Hij gebruikt niet voor niets de woorden “hoe dan ook toch”. Dat kan een reden zijn voor de pastorant om alleen nog maar te dénken aan het tellen van zegeningen, maar het nog niet uit te voeren. Misschien is de verzameling zegeningen toch nog niet compleet.
4. Wederkerigheid.
Met de receptie van de domeinanalyse binnen de pastoraaltheologie heeft de pastor niet alleen een check in handen waarmee hij het sprekersdomein van zijn gesprekspartner alsmede zijn eigen sprekersdomein kan evalueren op de in de vorige paragraaf aangegeven domeinonderdelen.
Met de “gespreksdomeinanalyse” heeft de pastor tevens de mogelijkheid om zijn pastorale houding binnen het gesprek nader te bezien. Pastor en pastorant behoren namelijk altijd hun eigen domein te bezitten. De een is niet “meer” domeineigenaar dan de ander. De pastor (ook al is hij pastor en heeft hij een theologiestudie achter de rug en is hij beroepen of gezonden vanuit de kerk waartoe hij behoort) is niet beter of hoger gepositioneerd dan de pastorant. Met andere woorden: er dient tijdens het individuele pastoraal gesprek een wederkerigheid in relatie te zijn. Deze wederkerigheid in relatie brengt per definitie met zich mee dat de relatie als een subject-subject-relatie gezien kan worden.
De wederkerigheid in relatie maakt dat de pastor de pastorant –en andersom de pastorant de pastor– beschouwt als een subject. De manier waarop de een aanwezig is bij de ander is allesbepalend voor de communicatieve relatie. Deze start niet bij de afwijzing van de ander en/of van zichzelf als eigenaar van een eigen sprekersdomein, maar bij de acceptatie zowel van de ander als van zichzelf als sprekersdomeineigenaar.
5. Oproep tot domeinbewustzijn.
Momenteel wordt in ieder ziekenhuis het zogenaamde “diagnose behandel combinatie” ingevoerd. Concreet houdt deze invoering in, dat in de computer moet worden vastgelegd wie wat gedaan heeft en gedurende hoeveel tijd bij welke patiënt een bepaalde behandeling heeft plaatsgevonden. Het gevaar van object-wording van de patiënt is hier heel groot. Zodra zorg een product is, is de ontvanger een object.
Dit gevaar geldt niet alleen voor de wereld van het ziekenhuiswezen. Binnen justitieland is het gevaar van object-wording even groot. Is de gedetineerde een object, wiens sprekersdomein niet meetelt of gebagatelliseerd wordt? Of is de gedetineerde een subject, die recht van spreken heeft? Juist wegens de erkenning van de verschillende domeinen en hun domeineigenaren zal (in ieder geval) het pastoraat aan verpersoonlijking winnen. Zeker in tijden waarin de vraag naar humane detentie hoog staat aangeschreven, is een domeinbewustzijn in het pastoraat onontbeerlijk.
( ( Just - Linked( (
Hoewel we als Justitiemedewerkers in de meeste gevallen al wel kunnen e-mailen met de ‘buitenwereld’, is surfen op het Wereld Wijde Web voor de meeste collega’s nog onmogelijk. Dat kunnen we alleen thuis doen. Maar doen we dat ook? Er zijn er onder ons, die dat met grote regelmaat en met het grootste gemak doen, maar we vermoeden, dat nog niet iedere collega – als hij of zij iets wil weten over een onderwerp – als eerste de PC aandoet, Explorer opent en vervolgens via Google, Yahoo, Lycos, Ilse of andere zoekmachine op zoek gaat naar wat de gemeenschap van Webbies over dat onderwerp te melden heeft. Velen van ons zullen toch eerder via het gedrukte woord proberen te achterhalen wat ze willen weten.
door P.R. Middelkoop
Maar … hoe eervol dat ook is, het loont echt de moeite om het Web op te gaan. In dit stukje willen we een aantal websites bespreken, die voor theologie en pastoraat interessant kunnen zijn. Het is een eerste aanzet tot een – mogelijk – vaste rubriek, waarbij we hopen, dat iedereen, die leuke sites heeft ontdekt zijn of haar vondst wil insturen. We nodigen bij deze iedere collega uit om vondsten op te sturen naar één der redactieleden en bij voorkeur naar p.middelkoop@dji.minjus.nl of p.middelkoop@hccnet.nl.
We gaan er even van uit, dat iedereen op de hoogte is van onze eigen site: justitiepastoraat.nl. Op die site, in de lucht gehouden door collega Ruud Mulder is allerlei wetenswaardigs te vinden over Justitiepastoraat. Er is een Forum, waar je in debat kunt gaan (op dit moment staat de Nieuwe Inrichting ter discussie), er is een historisch overzicht van het ontstaan van het Justitiepastoraat, informatie over Vrouwen in detentie, Liturgie, Vrijwilligers en je kunt complete nummers van Zandschrift ‘downloaden’. Maar dat wisten we natuurlijk allemaal al.
Het makkelijkst is surfen als je concreet op zoek bent naar iets. Stel, ik wil iets weten over de afro-braziliaanse godsdienst “santeria”. Dan ga je bijvoorbeeld naar Google (google.nl) en typt daar “santeria” in. Binnen de kortste keren krijg je dan een heel lijstje met verwijzingen o.a. http//religiousmovements.lib.virginia.edu/nrms/santeria.html. Hier vind je een interessante inleiding over deze Afro-Braziliaanse godsdienst met weer verdere links. Deze pagina maakt onderdeel uit van een meer algemene site van de University of Virginia over New Religious Movements (). Daar is van alles te halen over de meeste obscure godsdienstige bewegingen.
Of je wilt iets weten over ‘winti’, de afro-surinaamse godsdienst. Je gaat op dezelfde manier te werk en in een uurtje of twee heb je aardig wat informatie bijeen gegaard, waar je vervolgens mee naar de bibliotheek of boekhandel kunt stappen.
Maar stel het andere geval: de t.v. heeft niets te bieden, dus die zet je uit, maar naar verloop van tijd beginnen je ogen duidelijk ontwenningsverschijnselen te vertonen bij de afwezigheid van een beeldscherm waar zij zich op kunnen fixeren. Ze beginnen te tranen, onrustig heen en weer te schieten, zodat de werkelijkheid om je heen vervaagt tot niet meer dan kleuren en contouren, kortom, je moet een beeldscherm zien. Dan zou je kunnen overwegen om gewoon “om niet” wat te gaan surfen op het Wereld Wijde Web van “godsdienst” en “geloof”.
Een leuk vertrekpunt is dan altijd een startpagina, bijvoorbeeld: . Het is een startpagina en het woord zegt het al: het is een vertrekpunt voor verder surfen. Je vindt er links naar christelijk vakantie vieren, christelijke hulpverlening, uitgeverijen, boeken, bladen, muziek, naar kerkgenootschappen (o.a. ook naar de PKN en de R.K. Kerk), naar de Bijbel, naar Jezus, enz. Het is een genot om willekeurig verwijzingen te volgen. Wat dacht u van de verwijzing “degeneratie”? Je klikt het aan en het blijkt te gaan om het einde van de evolutie-theorie. Of de verwijzing van de site “Occult en licht”, waar Harry Potter en de Prophet Joshua uit Nigeria tegen het licht worden gehouden. En ben je geïnteresseerd in het Vaticaan? Volg de verwijzing en je komt zonder problemen op de officiële site van het Vaticaan. Of de verwijzing “Wat heet … katholiek?” Als je die aanklikt kom je op “Een site waarin een persoonlijk antwoord wordt gegeven op een aantal vragen met betrekking tot het Rooms-Katholiek zijn”, zoals de bouwer dat zelf aangeeft. Dus een site met veel informatie over het katholicisme en met verwijzingen naar andere geloven. Persoonlijk vind ik dat het leukste van surfen over internet. Je vindt de gekste dingen, die bij nader inzien, vaak, helemaal niet zo gek zijn.
Een andere leuke startpagina is ook . Met verwijzingen naar allerlei bekende en minder bekende goden en godinnen of godsdienstige verschijnslen. Wat dacht je van de verwijzing “Gesprek met God”, die leidt naar een site over Neale Donald Walsh? Of “God-t.v. Nederland”, die verwijst naar de site van God-t.v., volgens eigen zeggen Europa’s grootste christelijke zender. En zo zijn er nog veel meer. Een vergelijkbare startpagina is: . Daar kun je veel vinden over ‘heiligen’ of ‘heilige plaatsen’ of ‘heilige leer’, ‘heilige boeken’ en ‘heilige meesters’.
Wat wel een beetje opvalt bij de verschillende startpagina’s is dat de sites van de verschillende richtingen op het protestantse erf zeer ruim vertegenwoordigd zijn. Hoe evangelischer de groep, hoe beter de internetpresentie lijkt het wel. Er is een rijke schakering van allerlei ‘christelijke’ groepen en groepjes, die allemaal een eigen website hebben of bezig zijn er één te maken. En het lijkt er ook wel op, dat al deze groepen en groepjes hun eigen, welverzorgde site hebben, in tegenstelling vaak tot de officiële kerken. Daar dringt de noodzaak van een internetpresentie maar matig door.
Een zeer nuttige site is die van de Nieuwe Bijbelvertaling: denieuwebijbelvertaling.nl. Daar kun je onder andere de Bijbelpassages downloaden, die je wilt gebruiken in je liturgie. Tenminste, als je van plan was de nieuwe bijbelvertaling te gebruiken.
Tot slot nog een leuke site: Digitaal Theologisch Centrum () Deze website is een initiatief van de Faculteit Godgeleerdheid van de Universiteit Utrecht, de Katholieke Theologische Universiteit te Utrecht en de Universiteitsbibliotheek Utrecht. De site wordt ontwikkeld door de Universiteitsbibliotheek. Zij stellen daar o.a. het volgende: “Wij willen iedereen in kerk en samenleving die op de hoogte wil blijven van de ontwikkelingen op het vakgebied en de toepassing daarvan in de praktijk, een helpende hand bieden door het aanbieden van een gateway tot relevante theologische informatiebronnen en een communicatieplatform”.
Tot zover voor deze eerste keer. Surf ze!
Brood voor Onderweg.
Een korte schets van Last Minute pastoraat
door Martin Zandstra
Enkele maanden werk ik nu voor twee dagen in de week als pastor in het Detentie– en Uitzetcentrum Schiphol Oost. Het is een centrum waar op verschillende juridische titels mannen en vrouwen mogen -of liever gezegd moeten- verblijven. Het betreft een samenvoeging van arrestantencellen van de Koninklijke Marechaussee (de Kmar) , meermanscellen met cameratoezicht voor bolletjesslikkers, een paviljoen met in Nederland aan de doorlaatposten op Schiphol geweigerde buitenlanders en drie paviljoens met door de Vreemdelingendienst opgepakte illegaal in Nederland verblijvende ‘vreemdelingen’ ( de ‘sans-papier’). Gemiddeld zijn er 240 personen (van meer dan 40 nationaliteiten), maar de capaciteit kan nog verder uitgebreid worden tot 300 personen en er is sprake van dat er op korte termijn nog eens een gebouw met 300 plaatsen bijgebouwd wordt. Verder is er een mengelmoes van personeel van de Marechaussee en de Douane ( het Veegteam, op Schiphol werkende opsporingsambtenaren, die bij de vliegtuigtrap passagiers selecteren voor een nadere drugscontrole), van de particuliere beveiligingsfirma Securicor en Justitiepersoneel van de DJI pool. Kortom het is een hectisch gebeuren en dat niet alleen om de verschillende en uiteenlopende werkwijzen op elkaar afgestemd te krijgen in een bijna continu dienst van 24 uur per dag.
In dit bijna chaotisch aandoend gebeuren zijn er rond de 120 mannen en vrouwen in het Uitzetcentrum Schiphol Oost in afwachting van een plaats in een vliegtuig naar het land van herkomst. Per dag vertrekken er gemiddeld tussen de 10 à 15 mensen en is er een chartervliegtuig ingehuurd, dan vertrekken er ineens rond de 40 mensen samen met uit te zetten personen uit België en Duitsland naar West Afrika of Oost Europa. Wat je met recht kunt noemen Last Minute Pastoraat! Je kan nog even vanuit het kantoortje of luchtkooi zwaaien naar het opstijgende vliegtuig!
In het begin had ik al snel in de gaten dat met de mensen daar Pastoraat een andere tak van sport is. Langdurige contacten zijn bijna niet op te bouwen want tijdens een gesprek is het al een paar keer voorgekomen dat het gesprek halverwege afgebroken moest worden. Het DVO ( de vervoersdienst van Justitie) of het Marechaussee busje stond al klaar om mensen naar een vliegtuig te vervoeren. Advocaten komen dan ook niet erg graag op deze plek, omdat voor hen toch al bijna niets meer te regelen valt. Daar komt nog bij dat verweer tegen uitzetting in deze eindfase weinig tot geen zin heeft. Mocht er bezwaar gemaakt kunnen worden tegen de uitzetting dan kan men dat alleen nog doen in het land van herkomst. En probeer daar maar eens een proces tegen de Staat der Nederlanden voor elkaar te krijgen!
De gebedsdiensten op vrijdag hebben hier door de hier boven beschreven situatie een zeer internationaal karakter gekregen. Gebruikelijk is dat er mannen en vrouwen van tien of meer nationaliteiten met verschillende talen aanwezig zijn met ook daarbij nog de verschillende religieuze achtergronden.
Katholieken met een Zuid Amerikaanse inslag, Orthodoxen uit Rusland en de Balkan, evangelische protestanten uit West Afrika, je kunt het niet bedenken of het is aanwezig. Een voordeel is dat de Engelse taal toch wel als tweede of derde taal, al is het soms gebrekkig, verstaan wordt.
De viering wordt dan ook een mix van verschillende talen Nederlands, Engels, Frans, Spaans en Duits met daarin ook de verschillende soms uiteenlopende religieuze uitingsvormen, van Gregoriaanse gezangen tot Engelstalige opwekkingsliederen met daarnaast nog religieuze liederen uit Latijns Amerika.
Een Oost-Europeaan voelt zich meer verbonden met de orthodoxe riten en die is anders van vorm dan bijvoorbeeld een West-Afrikaan of Zuid-Amerikaan gewend is. Aan de hand van het thema van de zondag, ik volg toch zoveel als maar mogelijk is de lezingen van de zondag, vlecht ik maar liederen, teksten uit de verschillende tradities aan en door elkaar. Het wordt op die manier werkelijk een mozaïek, soms naar mijn gevoel een ratjetoe van uitingsvormen en dat is ook te zien aan de symbolische voorwerpen. Naast een Byzantijnse Maria icoon staat een beeld van Maria de Guadalupe. Gelukkig voel ik me daar wel bij thuis. Nederland is echt niet de ‘navel’ het centrum van de wereld, zeker niet de Nederlandse kijk op wat hoort of nodig is!
Er zijn een paar katholieke rituelen die ik zeker in ere houd. Want ondanks een mogelijke taalbarrière kan er toch heel veel uitgedrukt worden in een ritueel. Bijvoorbeeld naast het ritueel van het wijwater als aanzegging van schuldvergeving gebruik ik wierook als teken voor eerbied voor de bijbelverhalen (daarbij bewierook ik ook de aanwezigen met de woorden – Vergeet nooit dat jij kostbaar bent in de ogen van God). Daarnaast houd ik het ‘samen delen en samen op weg zijn ’ hoog. Gezien de mogelijke complicaties met de r.k. kerkelijke regelgeving grijp ik terug naar het verhaal van Mozes met zijn groepje vluchtelingen op de vlucht uit Egypte ( het Exodus motief) , die op weg zijn naar het Beloofde Land, (veertig jaar een generatielang,) met ‘ Brood voor Onderweg’. Samen delen wij na een gebed dit brood (matses).,dat dit in haast gebakken ongegist brood ons kracht mag geven op zoek te blijven naar een plek en plaats die wij werkelijk THUIS kunnen noemen. Ik schaar mij dan ook met hart en ziel onder de nog uit te zetten ‘sans papier’ mensen. Want ook ik ben op zoek naar het Beloofde Land, waar dat ook mag zijn, waar ik mij thuis mag voelen en tot mijn recht kom samen met velen.
Pastoraat op die plaats is en zal een moeizaam en moeilijk gebeuren blijven. Voortdurend wordt je door de mensen bevraagd: Is dit nu wat God wil? Waarom doen de christenen hier in Nederland niets aan de regelgeving en situatie voor illegalen? Waarom heb jij niet een verblijfsvergunning? Het zijn begrijpelijke vragen van hen die om welke reden dan ook gedacht hadden het ‘geluk’ hier in Nederland te kunnen vinden. Vragen waarop je vele antwoorden kunt geven, maar niet het antwoord die zij op dat moment graag willen horen! Wat blijft er dan wel over?
Eén zekerheid kan ik daar vanuit het christelijke geloof tegenover plaatsen:
Wanneer jij werkelijk gelooft dat God je gesteund en geleid heeft tot aan vandaag, dan zal Hij er morgen ook zijn, waar jij op dat moment ook bent!
TEAM-interview Krimpel aan den IJssel: Vriendschappelijke en zakelijk
Een impressie
Voor de werkers in de p.i. van Krimpen aan den IJssel (“De IJssel”, hoe verzinnen ze ‘t?) is het natuurlijk volstrekt gewoon, maar een buitenstaander ervaart het nog: om de inrichting te bereiken worstelt men zich eerst door de hectiek van het bijzonder intensieve verkeer in deze zuidoosthoek van de Randstad. Het verkeer, vele rijen dik, krioelt rondom de af- en opritten van de snelweg, het wordt gedwongen tot een zekere matiging, het perst zich door een bottleneck en zie daar, dan wordt het ineens rustiger, een industrieterrein waar ongetwijfeld, aan het directe zicht van buitenaf onttrokken, veel activiteit achter de muren ontplooid zal worden. En daar past De IJssel uitstekend in.
door Kees Vermeiden
Door zware hekken en traliewerk onderscheidt het gebouw zich wel van zijn omgeving, maar het contrasteert ook weer niet in deze industriële omgeving. Dicht bij het water gelegen, aan het eind van een terrein, twee toegangen die echter naar dezelfde deur blijken te leiden, het straalt enige rust uit. Misschien is het wel de uiterlijke rust van een fuik: aan de voorzijde lijkt het ruimschoots, maar hoe dieper je erin komt, hoe meer het krioelt en een weg terug is er op eigen kracht niet.
Een eerste indruk kan veelzeggend zijn. Het personeel in de portiersloge is vriendelijk en efficiënt. Klaarblijkelijk kan het werk daar met weinig mensen gedaan worden en het loopt op rolletjes. Die indruk wordt bevestigd door het team geestelijke verzorging. In de IJssel lopen de zaken alleszins redelijk. Over problemen en plannen, over inhoud en vormgeving, er kan over gepraat worden, en -dat is misschien nog wel het meest opmerkelijke in bajesland- met de resultaten van het gesprek gebeurt ook nog wat.
De inrichting behoort met een capaciteit van 468 tot de grotere van het land. Hij is georganiseerd in 10 afdelingen met 3 belangrijke regiemonderscheidingen: gevangenis, huis van bewaring en arrestanten.
In het gesprek met het team klinkt herhaaldelijk de typering: vriendschappelijk en zakelijk. Het team zal daarmee in de cultuur van heel de inrichting staan, is de inschatting van een buitenstaander. Een no-nonsense sfeer, waarbij de persoonlijke aandacht niet in het gedrang komt.
Vriendschappelijk en zakelijk
Het is René Akkermans, één van de katholieke pastores, die herhaaldelijk de typering vriendschappelijk en zakelijk onderstreept. Zo staat hij erin en zo geniet hij er ook duidelijk van. Momenteel vervult hij de voorzittersfunctie in het team en in zijn vriendelijke bescheidenheid laat hij daar dus ook geen twijfel over bestaan. Wat moet
[pic]
Krimpen voor hem een verademing zijn geweest, nadat hij na een korte periode in Zoetermeer daar aan de slag kon. Vanuit Scheveningen ging hij destijds samen met zijn protestantse collega naar de nieuwe inrichting in Zoetermeer. Maar daar bleek het zwaar werken en moeilijk overleggen. De twee ervaren werkers zagen er onvoldoende perspectief in. René vond een goede plek in Krimpen. Twee dominees waren er al vanaf het begin in 1996. Met collega Herman de Kruis heeft de rooms-katholieke denominatie 50 werkuren in deze inrichting.
Hoewel René tevredenheid uitstraalt op zijn werkplek houdt hij wel degelijk ideeën over hoe het ook anders zou kunnen levendig. Hij vertelt hoe allen het betreurden dat het avond- en weekendbezoek voor gedetineerden met de jongste bezuinigingsmaatregelen onmogelijk werd. Maar René weet dat het toch ook anders kan. Hij zag het met eigen ogen in een Spaanse gevangenis, waar met low budget de voorzieningen voor het in stand houden van de familierelaties veel beter zijn. Trouwens, wat Spaans is scoort al gauw wat beter bij hem. Juist omdat hij in vroeger tijden waarnam dat Spaanstalige gedetineerden vaak in een isolement kwamen, is hij Spaans gaan studeren en nu is hij dan ook nog steeds onder de indruk van hoe deze mensen hun geloof tot uitdrukking brengen, de verbinding met muzikale en dansexpressie, geloven op z’n Spaans is toch eigenlijk veel leuker dan in het Nederlands.
Collega Herman de Kruis was helaas niet aanwezig toen Zandschrift de IJssel bezocht. Maar er wordt van hem getuigd, dat hij een geheel eigen waardevolle plek in het team inneemt. Hij is priester, René pastoraal werker, ze vullen elkaar goed aan. En Herman is nog steeds zeer actief in zijn Franciscaanse congregatie, van waaruit hij dan ook die typische Franciscaanse spiritualiteit inbrengt in het team en in de onmiddellijke samenwerking binnen de denominatie. De kamer van de beide werkers straalt het ook wel wat uit, een plek waar stilte en gebed een belangrijke plaats innemen.
Wij zijn een heel serieus team
Verschillen zijn opmerkelijk, het gevaar is er natuurlijk wel dat ze er vooral zijn omdat je ze wilt zien. In de kamer van de dominees valt onmiddellijk op dat de Bijbel opengeslagen op tafel ligt. In de uitgave “Het Boek”, zo populair onder gedetineerden. En het wemelt er van allerlei traktaten en bundeltjes. Het laat zich voelen dat in deze contreien de vrijwilligers uit orthodox protestantse hoek aanwezig zijn. De beide dominees, Ype Viersen en Len Lafeber, gaan daar ruimhartig mee om. Het is niet hun kerkelijke achtergrond, maar die vrijwilligers horen er hier bij, ze doen goed werk. Als ze aanwezig zijn in gespreksgroepen is de verschillende insteek wel degelijk hoorbaar, maar die wordt door de jongens ook gerespecteerd. Van een gelovige wordt ook vaak een duidelijke stellingname verwacht. De vrijwilligers zijn beschikbaar voor bezoek, het bijwonen van kerkdiensten en het deelnemen aan gespreksgroepen. Dat gebeurt allemaal in een oecumenische context, hoewel het gros van de vrijwilligers van protestantse huize is. Maar de christelijke denominaties hebben hun wijze van samenwerking en zouden dat niet graag anders zien.
Behalve de 14 uren die zij in Krimpen werkt is Len ook nog deeltijddominee in een Vrijzinnige protestantse gemeente in het chique Hillegersberg. Geografisch toch wel een behoorlijke afstand, dus vrijwilligers komen daar niet vandaan. Maar ze ervaart wel betrokkenheid. De mensen zijn geïnteresseerd en ze kan haar verhaal kwijt. Het is een leuke combinatie van werken. Verhalen zal ze wel hebben. Bijvoorbeeld dat zij momenteel het imago heeft gekregen kapotte relaties te kunnen repareren. Na een gesprek met een man, waarin zij hem confronteerde hoe zij als vrouw bepaalde opmerkingen van hem over zijn eigen vrouw heeft ervaren, kwam er weer iets op gang tussen de gebrouilleerden. Daarna bleken er nog wel meer te zijn met relatieproblemen…
Len is verantwoordelijk voor een gespreksgroep in de gevangenis. Dat is wel moeizaam, een ervaring die versterkt werd door de maatregelen in het nieuwe regiem sinds 1 oktober 2004. De groep moet concurreren met andere belangrijke zaken in de spaarzamelijke tijd, zoals telefoneren en koken. Zij merkt op dat je af en toe wel eens goed moet nadenken over waar je nu eigenlijk mee bezig bent: je kunt 14 uren “werk” in de bajes per week zo vullen, dat je geen gedetineerde gezien hebt!
Ype werkt 26 uur in Krimpen. Ooit had hij meer uren, maar gedurende vijf jaar was hij voorzitter van de Algemene Kerkenraad van de Protestantse Kerk in Utrecht. Een heidense klus, die hem ertoe noopte een paar justitie-uren in te leveren. Hij maakte de start van de inrichting mee, de teamvorming en het proefdraaien, gesprekken over onwerkbare uitgangspunten en de verrassende uitkomsten omdat alles toch altijd in redelijkheid bespreekbaar is. Gedetineerden zijn op zoek, je moet dan ook helderheid bieden omtrent wie je bent en wat je biedt. Dat ligt Ype wel. Tijdens het bezoek moet hij tussen de bedrijven door even naar een afdeling, nog even iets regelen, iets afwerken, maar daar is hij dan ook duidelijk over. Als hij “zo terug” is, is hij dat ook. Hij legt uit hoe het schijnbaar chaotische toch transparant is. Er wordt niet territoriaal gewerkt door de geestelijke verzorging in De IJssel.
Middels een contactenlijst wordt bijgehouden welke gedetineerden met welke geestelijk verzorger in gesprek zijn. Het is niet de bedoeling dat ze gaan shoppen. Veranderen kan wel en je moet er ook niet spastisch mee omgaan, maar enige duidelijkheid is voor iedereen goed en maakt dat je je tijd ook nog een beetje zinnig kunt gebruiken. Maar de vieringen, kerk en moskee, zijn in principe voor iedereen toegankelijk. De mannen geven zich (eenmalig per afdeling) op, de geestelijke verzorging beheert de deelnemerslijsten en als het nodig is, bijvoorbeeld om de aantallen wat onder controle te houden, dan kan er gestuurd worden. En soms zijn er nu eenmaal ook mensen die de zaak verstieren, dan is het goed dat je kunt sturen.
Weer een andere opzet hebben de gespreksgroepen. Ook in het nieuwe programma na de versobering hebben de groepen in het HvB nog steeds een vaste plaats. In het huis van bewaring komen twee afdelingen samen in vier groepen die gelijktijdig plaats vinden, onder leiding van de imam, de humanistisch raadsman, een r.k. pastor en een dominee. De mannen moeten dus kiezen en dat valt niet altijd samen met het gesprekscontact.
Ieder weekend zijn er drie kerkdiensten op zondag. Een hele klus, maar omdat ze het met vier christelijke g.v.-ers in kunnen vullen is het beste te doen, vindt Ype. De anderen stemmen daar wel mee in.
Gastvrij
Wie er echter helemaal alleen voor staat is Ali Chishti. Van allen heeft hij de meeste uren, 32, maar hij staat er dan ook alleen voor om zo’n 120 à 130 moslims te bedienen. Gegeven ook hun verschillende culturele achtergrond valt dat niet altijd mee. De Turken hebben toch vaak het gevoel wat minder aan bod te komen. Ali zelf heeft een Pakistaanse achtergrond. Daardoor kan hij een beetje tussen de verschillende Arabisch sprekende partijen staan. Bovendien heeft hij een redelijk liberale, begripvolle, houding. Er zijn rekkelijken en preciezen onder de moslims, begrijpen we. Die laatsten, met name Marokkanen, zijn in staat om te bellen met Saoudi-Arabië om erachter te komen wanneer precies het suikerfeest gevierd moet worden. Voor de anderen luistert het minder nauw. Daar kun je dus gebruik van maken, vindt Ali, zo was de groep tenminste in tweeën te delen. De drie wekelijkse gebedsdiensten vinden plaats op de zaterdag. “We leven in een cultuur waarin de vrijdag een werkdag is, ook voor gedetineerden” merkt Ali op en zo houdt hij daar rekening mee.
Voor hem is de persoonlijke vertrouwensrelatie met de gedetineerden het hart van de zaak. Zo geeft hij prioriteit aan het bezoeken van mensen in beperking of isolatie.
Hij is ook nog verbonden aan een moskee in Rotterdam waar voornamelijk Pakistanen komen. Daar ervaart hij ten volle hoe de ramadan ook het gezinsgevoel en de gemeenschap versterken. Ondanks alle beperkingen hoopt hij dat de viering in de inrichting toch ook iets van die verbindende kracht heeft.
Natuurlijk begint het gesprek met Ali pas als de thee geserveerd is. Het laat zich ervaren dat Ali zijn gesprekspartners gastvrij ontvangt. Maar ook vertelt hij dankbaar dat hij vooral van één van de collega’s toch wel enige ondersteuning ontving bij de grote klus om alle moslims ter gelegenheid van het suikerfeest goed te kunnen ontvangen.
Kwaliteit is belangrijker dan kwantiteit
De humanistisch raadsman Marco Groenendael had onlangs een misstap begaan, maar gelukkig was hij er weer, gewapend met krukken, volop aanwezig, een geheel eigen plaats in het team, bewust van eigen kunnen, en geboeid door wat anderen met zoveel gemak doen.
Hij zit nu 2½ jaar in het werk. Hij rondde zijn studie aan de Universiteit voor Humanistiek af met een scriptie over autonomie in metaforen van vrijheid. Nu ligt er een serieus plan deze scriptie verder uit te werken tot een dissertatie, waarbij een vertaalslag naar de praktijk van de gevangenis niet zal ontbreken.
De werken van een filosoof en een psychotherapeut waren en bleven voor hem belangrijke bronnen van inspiratie. Jesaja Berlin, Two concepts of liberty, attendeerde hem op de innerlijke citadel van een mens, waar het vlammetje van de wil in huist, het vrije denken, wat je overeind houdt ook al zijn je verlangens in je context niet te realiseren. Irvin Yalom systematiseert praktijkverhalen en onderstreept de noodzaak te relativeren waar geen absolute waarheid bestaat. Met deze twee invalshoeken de nadruk leggen op de persoonlijke begeleiding van gedetineerden moet een boeiend en soms uitputtend vak zijn. Marco ontdekte dan ook dat er soms wel grenzen getrokken moeten worden. Als je zelf aan je werkdruk ten onder gaat, zullen je cliënten ook niet veel meer aan je hebben. En als je dan elke werkdag zo’n zes uitputtende gesprekken met mannen hebt gehad, dan heb je het ook inderdaad wel gehad.
Met een zekere bewondering spreekt hij over zijn collega’s. Zij lijken goed in te kunnen schatten wat er in de groep leeft en kunnen dat verwoorden in vieringen en als er een speciale bijeenkomst is na een calamiteit. Zelf doet hij het toch ook met een zekere regelmaat. Niet een surrogaat kerkdienst, maar een eigen vorm en insteek. Zo is er bijvoorbeeld jaarlijks een eindejaarsviering. Ook 4 mei leent zich voor een seculiere viering. Samen met Ype gaf hij er vorm aan. Hij nam Anne Frank als inspirerend uitgangspunt: een pleidooi voor verdraagzaamheid.
Hij durft te poneren dat humanisten niet altijd de makkelijkste mensen zijn. Dat heeft ook wel iets te maken met vastgeroeste karikaturen. Zo zijn er nogal wat mensen de mening toegedaan, dat je je niet meer als gelijkwaardig opstelt als je voor een groep gaat staan. Maar Marco heeft ook wel ontdekt dat hij juist ook in een gespreksgroep er niet aan kan ontkomen duidelijk leiding te geven om anderen zo de gelegenheid te geven goed uit de verf te komen in de groep.
Als een geschenk uit de hemel begroette Marco het rookverbod in de inrichting. Een aantal dominante mannen hield het in de rookvrije groep niet meer uit. En zo ontdek je ook dat de kwaliteit van de groep niet is af te lezen aan het aantal deelnemers. De ambiance is dan ook belangrijk. Boven stiltecentrum en recreatiezaal kan de eigen kamer voor een kleine groep wel eens de beste locatie zijn.
Duidelijke afspraken
De geestelijk verzorgers van P.I. De IJssel hebben concreet gemaakt dat zij het team belangrijk vinden. Zij zijn allen parttimers, die buiten hun werk in de inrichting ook nog wel wat anders te doen hebben, maar ze hechten eraan in ieder geval allemaal ook op één zelfde dag aanwezig te zijn. Dan is er op die dag ook een teamvergadering. De taken zijn duidelijk verdeeld: voorzitter, secretaris en budgethouder zijn jaarlijks roulerende functies. De Zandschriftredacteur maakte een teamvergadering mee. Hopelijk was het toeval dat de heren het koffiezetten overlieten aan de enige vrouw in hun midden. De voorzitter vertegenwoordigt het team, bijvoorbeeld als er iets met een andere discipline besproken dient te worden. De secretaris houdt de zaken keurig geordend, de budgethouder houdt een vinger aan de pols. Vriendschappelijk en zakelijk. Dan zijn er al twee die een kritische vraag stellen aan een ander: waarom zijn die tafels nog niet opgeruimd? Maar er blijkt in voorzien. Taken worden verdeeld. De christelijke feestdagen vergen enige organisatie. Het team verkent of Ype nog energie heeft om zijn speciale vaardigheden voor een creatief kerstprogramma vruchtbaar te maken. Samen maken ze een erkentelijk gebaar in de richting van de vrijwilligers. De één is bezorgd over het wegschrijven van de geestelijke verzorging als vaste deelnemer aan het gedetineerdenberaad (de afdelingen zijn daartoe verdeeld onder de teamleden), maar een ander relativeert het: als het echt nodig is kun je je verhaal echt wel kwijt en verder hebben we onze tijd echt wel nodig voor het andere werk.
Kan het beter?
Het team geestelijke verzorging van De IJssel lijkt goed te functioneren. Er zal een verband zijn met het feit dat de inrichting in z’n totaliteit goed werkt. Maar ook de chemie van de groep is belangrijk, zegt Ype, als man van het eerste uur. En alert blijven vinden ze allemaal belangrijk. Vandaar ook dat er jaarlijks een teamdag is. Deze keer zal de teamdag onder leiding staan van één van de coaches en inzoomen op de vraag: wat is jouw plaats in het team?
Maar met de vraag of het beter kan, kijkt het team niet alleen naar zichzelf. Ze proberen er de directie in mee te krijgen dat er plaatselijk een conferentie wordt gehouden met de zorg in het middelpunt. De geestelijke verzorging leverde daarvoor een notitie op basis van een concept van Marco. Vermeden werd de valkuil van schoppen tegen maatregelen waar een lokale directie ook niets aan kan doen en zo werd het opgepakt als een uitnodiging om samen met andere disciplines een verkennend stadium in te gaan, waarbij wellicht in de loop van 2005 een dergelijke happening plaats zou kunnen vinden.
Kerk binnen en buiten de muren
Het exemplarisch karakter van vieringen in de bajes
LEZING BIJ DE PRESENTATIE VAN: PAUL OSKAMP, OVERLEVEN ACHTER STAAL EN STEEN, VIERINGEN EN GELOOFSBELEVING IN DE BAJES ONDERZOCHT
Marcel Barnard
Inleiding
Allereerst past het mij natuurlijk om Paul Oskamp te feliciteren met zijn jongste boek, dat ons deuren opent die doorgaans, overigens doelbewust, gesloten blijven: gevangenisdeuren namelijk. Het boek biedt ons inzicht in de bajes, en leert ons specifieke kenmerken van liturgische vieringen en geloofsbelevingen binnen de muren kennen. Ik dank behalve Paul Oskamp graag de hoofdpredikant en -aalmoezenier voor de eer enkele woorden te mogen zeggen bij deze doopplechtigheid, waar wij allen doopgetuigen mogen zijn. Ik wens ook u graag geluk met dit boek, dat predikanten en aalmoezeniers die hun arbeid in justitiële inrichtingen verrichten, in staat stelt hun werk nog beter toegerust uit te voeren.
Thema en opzet van de lezing
Op de achterkant van het boek dat zodadelijk zal worden gepresenteerd – en dat ik al heb mogen lezen: ik handel met voorkennis – staat te lezen: ´Dr. Paul Oskamp is oud-rector van het Theologisch seminarium Hydepark in Doorn en heeft gepubliceerd op het gebied van de liturgiek´. Dat ik hier in dit huis als student en beginnende predikant onder andere door Paul Oskamp ben geschoold in de liturgiek, zij slechts opgemerkt om nog eens te onderstrepen hoe grote eer ik het vind hier te mogen staan. Ik wil u graag bepalen bij dat andere, schijnbaar achteloze zinnetje: Paul Oskamp ´publiceerde op het gebied van de liturgiek´. Ik heb mij voor vandaag ten doel gesteld het boek dat vanmiddag verschijnt, Overleven achter steen en staal, te positioneren tegen de achtergrond van ontwikkelingen in de liturgie in ons land en in de liturgiewetenschap of liturgiek. Deze ontwikkelingen in liturgie en liturgiewetenschap laten zich nu uitstekend schetsen aan de hand van deze en eerdere publicaties van Paul Oskamp. Ik heb zijn publicaties gedurende de laatste weken goeddeels herlezen en drie van zijn eerdere boeken voor mijn doel geselecteerd:
- Liturgische broedplaatsen uit 1973;
- Doopborgen. Profiel en profijt, de dissertatie uit 1988;
- De weg van de liturgie, het liturgische handboek dat in 1998 verscheen onder eindredactie van Paul Oskamp en Niek Schuman,
en dan nu dus:
- Overleven achter steen en staal.
Het gaat mij dus om een plaatsbepaling van dit laatste boek, tegen de achtergrond van actuele liturgische ontwikkelingen. Ik spreek daarbij vooral vanuit een protestants perspectief.
1973: Liturgische broedplaatsen
We beginnen onze schets van de ontwikkelingen in 1973, toen Liturgische broedplaatsen verscheen. Het was de tijd dat de Liturgische Beweging op haar hoogtepunt was.
Paul Oskamp is op reis geweest, langs liturgische broedplaatsen, of, zoals Oskamp zelf zegt: plekken die ´oefenplaats en workshop ten dienste van een brede kring´(110) zijn. Hij is gevoelig voor de trends, voor waar zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, hij gaat er kijken, luisteren en meedoen, en presenteert zijn bevindingen vervolgens exemplarisch. De methode die Oskamp in 1973 toepast van de reis en de vragenlijst keert voor wat betreft de reis terug in 1998 en ook voor wat betreft de vragenlijst in 2004. In dit eerste boekje is (125), net als in het boekje dat vandaag verschijnt (106v), de vragenlijst toegevoegd, die zijn interviews met liturgievernieuwers structureerde.
In 1972, maakt Paul Oskamp, dan een jonge dominee in Purmerend, dus ´een reis … langs opvallende Nederlandse broedplaatsen in de hervormde, rooms-katholieke en gereformeerde kerken´, zoals de achterkant van Liturgische broedplaatsen zegt. Zijn tocht voert hem langs Barnard in Rozendaal, Overbosch in Amsterdam, Elderenbosch in Amersfoort, Naastepad in Rotterdam, Van der Werf in Utrecht, Aalbers in Geldrop en Oosterhuis in de Ekklesia in Amsterdam. Zijn boekje laat een dynamisch liturgisch veld zien. Op zijn reis bespeurt hij nieuwgierigheid, enthousiasme en Entdeckersfreude (113) alom. Die dynamiek van de jaren zeventig spreekt uit een citaat uit Liturgische Broedplaatsen: ´wij zijn op het protestantse erf nog bezig, de liturgische schatten van de kerk der eeuwen te inventariseren´ (113). In dat kader, zo laat Oskamp zijn lezers zien in zijn reisverslag, ontstaan nieuwe liederen en gebeden, worden nieuwe vormen beproefd en oude herontdekt – alles ten dienste van het liturgische grondpatroon van de dienst van schrift en tafel (113). Oskamp waarschuwt in 1973: ´Wij moeten nog “vormvast” worden´(113).
De dynamiek van de jaren zeventig moet worden gezien tegen de achtergrond van de Liturgische Beweging, die in de protestantse kerken in ons land aan het begin van de twintigste eeuw begonnen was met de brochure Liturgie van Jan Hendrik Gerretsen, predikant van de Kloosterkerk in Den Haag. Gerretsen stelde dat liturgie in de eerste plaats aanbidding is en dus niet louter verbalisme. Hij beproefde in 1911 een nieuwe liturgie in de Kloosterkerk – waarbij hij teruggreep achter de reformatie op de liturgie van de Una Sancta. Het was de aanzet van wat later bekend zou komen te staan als het oecumenisch ordinarium. Het werk van Gerretsen kreeg een breder draagvlak door de oprichting, in 1921, van de Liturgische Kring onder leiding van Gerardus van der Leeuw, leerling van Gerretsen en hoogleraar in de fenomenologie van de godsdienst en later ook liturgiek in Groningen. Na de beide wereldoorlogen zette de Liturgische Beweging zich door in de kerken, niet in de laatste plaats door het werk van de Prof. dr G. van der Leeuw-stichting, die in 1954 was opgericht. In publicaties als De adem van het jaar uit het begin van de jaren zestig, met herdrukken tot tientallen jaren later, en Onze Hulp uit 1978, kreeg het al genoemde oecumenisch ordinarium een brede verspreiding. Het lectionarium van het Romeinse Missaal uit 1570 werd herontdekt, en een schat aan nieuwe liederen werd geboren, waarvan er vele in het Liedboek voor de Kerken, uit 1973, een plek kregen. Willem Barnard, Ad den Besten, Muus Jacobse (Klaas Heeroma), Jan Willem Schulte Nordholt en Jan Wit waren de voornaamste lieddichters en -vertalers aan protestantse kant, aan rooms-katholieke zijde werkte Huub Oosterhuis. Mensen als Frits Mertens, Willem Vogel en Bernard Huijbers voorzagen de nieuwe teksten van nieuwe melodieën. Cantorijen ontstonden alom in den lande, kerken werden heringericht en van een liturgisch centrum voorzien, de avondmaalsformulieren werden vervangen door eucharistische gebeden etc., etc. Men zou kunnen zeggen, dat de Liturgische Beweging een voorlopige samenvattende afsluiting heeft gevonden in het Dienstboek – een proeve uit 1998 van de PKN.
1988: Doopborgen. Profiel en profijt
Vijftien jaar na Liturgische broedplaatsen, in 1988, publiceert Oskamp zijn dissertatie, Doopborgen. Profiel en profijt. Het tij is gekenterd, het enthousiasme geluwd, de dynamiek gestold, de Entdeckersfreude getemd. Nu staat alles gericht op consolidatie – consolidatie van nieuwe liturgische verworvenheden, maar ook van de messiaanse beweging zelf, in de confrontatie met een zich sterk en onstuitbaar doorzettende secularisatie.
Oskamp pleit voor een re-invention van de doopgetuige in de kerken van de gereformeerde Reformatie. Dopelingen hebben mensen nodig die borg voor hen staan, zoals Christus borg staat voor ons, om hen persoonlijk te begeleiden bij hun initiatie in de christelijke gemeente (111). Deze solidariteit is exemplarisch voor Gods liefde in de wereld en deelt zodoende in de missio Dei. Maar deze missio staat eerder gericht op de opbouw (vul aan: en instandhouding) van de christelijke gemeente, dan op de geseculariseerde wereld. Doopborgen hebben in die seculariserende context een pedagogische functie (65). De borg leert de dopeling thuis te raken in de gemeente. Het boek getuigt nog van en hoopt nog op een stabiele, georganiseerde, hecht onderling verbonden gemeente in een wijde wereld. Er is sprake van kernen, nog niet van netwerken die zich breed vertakken en die nauwelijks kernen hebben. Gemeenten en parochies raken aan het einde van de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig meer en meer op zichzelf geconcentreerd, op overleven, en Oskamps liturgiologische dissertatie weerspiegelt die geest. De Entdeckersfreude en het elan van de jaren zeventig heeft plaats gemaakt voor consolidatie aan het einde van de jaren tachtig.
Weer tien jaar later, in 1998, voert Paul Oskamp samen met Niek Schuman de eindredactie van
1998: De weg van de liturgie. Tradities, achtergronden, praktijk.
Het boek is een synthese op het gebied van de liturgiek, vanuit protestants perspectief, en geschreven ten dienste van liturgiegroepen, predikanten en vooral de predikantsopleidingen. Behalve dat hij een van de twee eindredacteuren is, schrijft Oskamp ook zelf drie bijdragen in het boek. Voor twee ervan gaat hij weer op reis en doet hij verslag van zijn ervaringen. Het boek opent met een hoofdstuk van zijn hand, ´Reportages onderweg´. De tocht voert langs kerkdiensten in een Gereformeerde Bondsgemeente, in een oecumenisch-protestantse gemeente (een lutherse) en in een gemeente die door de evangelische beweging wordt geïnspireerd. Nu is het significant, dat in het boek alleen de liturgische sporen van die twee eerste gemeenten, het klassiek-gereformeerde en het oecumenisch-protestantse spoor, worden uitgewerkt. Zes jaar geleden konden de gezamenlijke protestantse liturgisten het zich nog veroorloven om de evangelische beweging en haar specifieke liturgische vormen enkel te noemen en verder te negeren. Dat zou nu ondenkbaar zijn. Maar let wel, Paul Oskamp heeft de trend gesignaleerd!
Oskamp is ook achter in het boek nog twee keer present als auteur. Een van die bijdragen, bijna verscholen achterin, staat binnen een hoofdstukje getiteld ´Vieringen in de diaspora: Impressies´. De impressies hebben betrekking op diensten met verstandelijk gehandicapten, in verpleeghuizen, in de krijgsmacht en – en voor deze impressie tekent Paul Oskamp – penitentiaire inrichtingen (414-416). In 1998 konden deze vormen van liturgie nog achter in een handboek worden geplaatst, zo u wilt, worden weggestopt.
Het woord diaspora of ballingschap keert terug in het boekje dat vandaag gepresenteerd wordt, maar er is wel een verschuiving opgetreden. In 1998, in De weg, is liturgie in een ballingschapsituatie de uitzondering die de regel bevestigt van liturgie in de samenkomst van de reguliere christelijke gemeente. Het is liturgie ver van waar ze echt thuis is en heeft een heel bescheiden plaatsje achter in het boek gekregen. Reflectie op deze vorm van liturgie ontbreekt. Ik citeer: ´De impressies van vieringen in de diaspora zijn bedoeld om beginnende voorgangers in categoriale gemeenten althans iets in handen te geven. Voor de nodige reflectie zij verwezen naar de literatuuropgaven´ (358). Overigens was dat toen al omstreden en stelde Paul Post bij de presentatie van het boek al de vraag of het hele boek niet te binnenkerkelijk was en of reflectie op de dynamiek van culturele context, samenleving en liturgie niet een veel dominantere plek in het handboek had moeten innemen (Jaarboek voor Liturgieonderzoek 14 (1998)). Met andere woorden, of de ballingschap al niet veel meer een normerende situatie en een dominant perspectief was dan de redactie van De Weg toen aannam.
Dat zal waar wezen, - ik constateer: Paul Oskamp geeft, als liturgische trendwatcher van protestants Nederland, met zijn impressies in 1998 al aan waar de ontwikkelingen zich zullen gaan voordoen: in een door de evangelische beweging geïnspireerde liturgie en in liturgie die ontstaat in de dynamiek met een specifieke context. De liturgie van de evangelische beweging laat ik nu vandaag liggen, voor contextgerelateerde liturgie wijs ik nog op de omschrijvingen die Oskamp in 1998 geeft als kenmerkend voor liturgie in een justitiële inrichting. Hij schetst de liturgie daar als een ´veilige ontmoetingsplek, waar je aan het denken wordt gezet en tot je zelf kunt komen´ (415) in de ´permanente crisissituatie´ waarin de gedetineerde zich bevindt. Als parameters van die vieringen noemt hij: een substantiële inbreng van de participanten, het gebruik van symbolen en rituelen, een veelal Engelstalig gevarieerd liedrepertoire (niet zelden opwekkingsliederen – daar komt ook de evangelicale invloed om de hoek kijken!) en laagdrempeligheid. In 1998 kondigde zich het boek dat vandaag verschijnt dus al aan.
2004: Overleven achter staal en steen
Maar nu, in 2004, is er iets veranderd. Liturgie in de diaspora is geen sluitstuk meer voor de uitzonderlijke voorganger in de categoriale gemeente, maar is integendeel exemplarisch voor de basisparochie of geografische gemeente. Ik geef een uitvoerig citaat uit de eerste bladzijden:
´Het bredere perspectief van deze studie is dat we binnen en buiten de muren leren met meer vrucht, “gericht” liturgie te vieren. Wat we in de gevangenis zien is dat de eeuwenoude liturgie van de kerk thuisraakt in een geheel andere setting als men gewend is. Dat vergt behalve intens en geduldig luisteren naar de doelgroep een continue inzet op stijl en taal en op de hele cultuur van de eredienst. Het resultaat is dat, zoals ik menigmaal meemaakte, het gebeuren de deelnemers op de huid geschreven staat. Dat is een kwestie van taal en toon en timing, van inhoud en vorm. Hier komt het belang van de hele kerk om de hoek kijken.
Het gaat in dit alles om een recontextualisering van de liturgie. Daar moeten we niet gering over denken want het impliceert een proces van integratie dat diep ingrijpende veranderingen genereert. Liturgie in de dynamiek van cultus en cultuur, die zowel de cultus (en de Here God!) als ook de cultuur verandert. Dat is de uitdaging waar de gemeente achter steen en staal de rest van de kerk voor plaatst. We zien terug op een liturgische beweging van een kleine eeuw. Maar de liturgische beweging van de eenentwintigste eeuw hebben we nog vóór ons.´(8v.)
Daarmee maakt Oskamp zelf de cirkel rond: van het enthousiasme, het elan en de Entdeckersfreude van de Liturgische Beweging in de jaren zeventig, via de consolidatie van de jaren tachtig, en de voorzichtige verschuivingen die zich aan het einde van de jaren negentig aankondigden ten aanzien van de liturgische trends, zijn we nu aangekomen bij een liturgie die vooral bepaald wordt door de dynamiek van cultus en cultuur. Déze liturgie opent volgens Oskamp de Liturgische Beweging van de eenentwintigste eeuw. We zijn aangekomen bij een liturgie die dus niet is voorgegeven, maar bij een liturgie die ontstaat in een specifieke context en met specifieke participanten. De normatieve en vormvaste liturgie van de Liturgische Beweging, die werd ontdekt in de jaren zeventig en moest worden vastgehouden in de jaren tachtig, maar die in de jaren negentig erodeerde, is aan het begin van de eenentwintigste eeuw programmatisch verruild voor een liturgia condenda, een liturgie die in een specifieke context ontwikkeld wordt.
Daarbij maak ik een relativerende aantekening. Steeds is gebleken, dat vormen elkaar niet definitief afwisselen, maar dat er eerder sprake is van dominante trends. De ontdekkingen van de Liturgische Beweging hebben de klassiek-gereformeerde liturgie niet verdreven. Deze lijkt, met nieuwe hertalingen van de zestiende eeuwse liturgische formuleren die in grote aantallen zijn verkocht, zelfs zoiets als een revival te beleven. Aan rooms-katholieke zijde is restauratie al aangeduid als een nieuwe liturgische trend. Daarvoor is het aan protestantse zijde nog te vroeg naar mijn mening. Niettemin, er is iets van een klassiek-gereformeerde liturgische revival waar te nemen en deze vorm van liturgie ging in ieder geval niet ten onder door de Liturgische Beweging en haar bloei. Evenzogoed zullen bij het nieuwe programma van een contextgeoriënteerde liturgie dat Oskamp aankondigt, de vruchten van de Liturgische Beweging niet bij het organisch afval worden gedumpt. Er is eerder sprake van een gelijktijdigheid van al deze trends, waarbij we dominante bewegingen kunnen aanwijzen, maar de dominantie ervan ook meteen weer moeten relativeren.
2004: De Gemeente in ballingschap als dominant perspectief
Ik zei al: het woord diaspora of ballingschap dat in De Weg de aanduiding is van de uitzonderlijke situatie van liturgie in het gevang, keert terug in het boekje dat vandaag gepresenteerd wordt. Maar er is wel een belangrijke verschuiving opgetreden.
Oskamp stelt zich in zijn nieuwe boek de vraag naar de status van liturgische vieringen in de bajes (60). Voor een antwoord op die vraag zoekt hij aansluiting bij Gijs Dingemans. Liturgie in de bajes, zo Oskamp, laat zich vergelijken ´met het volk Israël in de Babylonische ballingschap´ (60). In die vijandige omgeving wordt ´een diep verlangen´ gewekt, en de crisissituatie ´kan ook een tijd zijn van een nieuw beleven en van herbronning en hoeft dus niet zonder hoop en troost te zijn´ (60). Juist in detentie kun je leren wie God is en welke kracht van deze God uitgaat. Een paar dingen vallen op als men bij Dingemans de bladzijden opslaat waar hij zijn exielmodel schetst.
In de eerste plaats: Dingemans past het model toe op de gewone basisparochie of op de geografische wijkgemeente en niet op de uitzondering, bijvoorbeeld op een gemeente in de context van een justitiële inrichting. Vervolgens, het exielmodel is een aanvulling op of in zekere zin ook de opvolger van het exodusmodel. Het exodusmodel refereert aan de maakbare samenleving, aan het enthousiaste elan van ´het optimistisch rationalisme van de opbouwperiode van de jaren zestig en zeventig´ (Stem, 83). Het exielmodel past beter bij de late moderniteit, zo u wilt: postmoderniteit, waarin de maakbaarheid en het optimisme zwaar zijn aangevochten, waar crisis een sleutelwoord in onze persoonlijke levens, in de grote samenleving en in het verkeer tussen de volkeren is geworden en waar de kerk een nog altijd krimpende marginaliteit is geworden. Zoals Israël in de ballingschap de oude verhalen herontdekte of opnieuw uitvond, en de hoop opflakkerde, zo zoekt de gemeente in de laat moderne samenleving naar verhalen die hoop geven. De context is een beslissende factor geworden, de preek is gericht op de hoorder, de liturgie ontstaat in de dynamiek van de context en de participanten.
Kortom, Oskamp benoemt liturgie in de bajes als liturgie van een gemeente die zich laat beschrijven volgens een exielmodel. Hij doet dat in aansluiting bij de kwalificaties die Dingemans in onze tijd zoekt voor de reguliere gemeente. Daardoor is de liturgie in ballingschap die Oskamp ons beschrijft, geen uitzondering meer die een regel bevestigt. Ballingschap is voor liturgie geen uitzondering meer, maar is zelf regel geworden. Dat betekent: niet de vaste vormen zijn voor liturgie meer dominant, maar dominant is een liturgie die ontstaat in wisselwerking met de situatie en met de participanten. De liturgie kent geen editio typica meer, maar is primair liturgia condenda geworden.
Tenslotte: een conclusie
Het ging mij er vandaag om, het nieuwe boek van Paul Oskamp te positioneren tegen de achtergrond van actuele liturgische ontwikkelingen, om een plaatsbepaling ervan. Ik sprak daarbij vooral vanuit een protestants perspectief. We hebben gezien hoe het boek te begrijpen is tegen de achtergrond van liturgische ontwikkelingen in de kerken die in nauwe relatie staan tot de laat-moderne tijd waarin wij leven. Liturgie is principieel liturgie in de crisis geworden; de context en de mensen in die context zijn beslissend voor de liturgische vormen die ontstaan. Er is geen normatieve, vaste liturgische vorm meer: vormvastheid is een gepasseerd station. We zijn de Liturgische Beweging voorbij, en de consolidatie lijkt mislukt. Het komt nu aan op het overleven van de crisis, het vinden van nieuwe of opnieuw ontdekte rituele en symbolische taal, het herontdekken van de verhalen en het vinden van nieuwe hoop. De liturgievierende gemeente in de bajes is exemplarisch geworden voor iedere liturgievierende gemeente.
Wij hebben onze tocht langs liturgische ontwikkelingen helemaal kunnen volgen aan de hand van publicaties van Paul Oskamp. De achterflap van zijn nieuwe boek zegt: ´Paul Oskamp publiceerde op het gebied van de liturgiek´. Had ik de achterflap mogen schrijven, dan had ik gezegd: Paul Oskamp is een trendwatcher op het veld van de liturgie en heeft daar voortdurend rekenschap van afgelegd in zijn publicaties. Het laatst in Overleven achter steen en staal. Lezen dus!
Overleven achter staal en steen is het eerste deel in een serie Liturgische vensters, die bij Uitgeverij Meinema verschijnt onder auspiciën van de Prof. Dr G. van der Leeuw-stichting. Een tweede deel verschijnt nog dit najaar. Het bevat een leesrooster voor de zondagse eredienst, dat is samengesteld uit schriftlezingen die naar het oordeel van een groep geënquêteerde predikanten tot de bagage van ieder christenmens zouden moeten behoren. De auteur is Jaap van der Laan. Met deze twee uitgaven onder haar auspiciën zet de stichting haar arbeid ten behoeve van de liturgie voort. Maar ze doet dat op een wijze die past bij de tijd, en ik ben er als voorzitter van de stichting dan ook trots op, dat de onderzoeken van Oskamp en Van der Laan in onze nieuwe serie konden worden opgenomen. In beide boeken gaat het om een zich in rapport met de tijd ontwikkelende liturgie. Het werk gaat voort, steeds op nieuwe en ongedachte wijze, zoals de liturgie nochtans steeds weer voortgang vindt.
Literatuur waarnaar verwezen wordt
- G.D.J. Dingemans, Als hoorder onder de hoorders. Hermeneutische homiletiek, Kampen (Kok) 19952, vooral 92-97
- G.D.J. Dingemans, De stem van de Roepende. Pneumatheologie, Kampen (Kok) 2000, vooral 83-85
- Paul Oskamp, Doopborgen. Profiel en profijt, Den Haag (Boekencentrum) 1988
- Paul Oskamp, Liturgische broedplaatsen, Kampen (Kok) 1973
- Paul Oskamp, Overleven achter steen en staal. Vieringen en geloofsbelevingen in de bajes onderzocht (= Liturgische Vensters 1, reeks onder auspiciën van de Prof. dr G. van der Leeuw-stichting), Zoetermeer (Meinema) 2004
- Paul Oskamp en Niek Schuman (eindred.), De weg van de liturgie. Tradities, achtergronden, praktijk, Zoetermeer (Meinema) 1998 (20013)
- Paul Post, ‘De synthese in de liturgiewetenschap. Proeve van positionering van “De weg van de liturgie”, in Jaarboek voor liturgieonderzoek 14 (1998) 141-172
Barmhartigheid en gerechtigheid.
Handboek diaconiewetenschap
door Bart J. Koet
Op 10 september 2004 werd door de oecumenische Diaconale Studiekring en het landelijk bureau DISK een handboek voor Diaconiewetenschap gepresenteerd. Het boek is bedoeld voor hen die beroepsmatig of wetenschappelijk diaconie studeren, voor hen die actief werkzaam zijn in een diaconale functie en voor de bredere kring van diaconaal geïnteresseerden. Zou dat wat zijn voor de geestelijk verzorgers in het justitiepastoraat? In deze recensie volgt een eerste lezing van dit boek. Ik bespreek eerst de grote lijnen en vervolgens zet ik wat kanttekeningen.
In de inleiding wordt gesteld dat het kerkelijk spreken over diaconaat en diaconie zijn wortels heeft in het NT. Stoffels, de schrijver ervan, gaat daarbij er van uit dat bij de zelfstandig naamwoorden daikonia, diakonos en het werkwoord diakonein steeds gaat om "dienst". Hij meent ook dat een dergelijke dienst niet hoog in aanzien stond. Het zou daarbij meer gaan om een positie dan om een functie.
In een wat warrig stuk maakt Stoffels onderscheid tussen een bredere betekenis van dienst en een smallere opvatting. De bredere betekenis ontleent hij aan Hand 6. Er is niet alleen de "diakonia" van de tafel, maar ook die van het Woord. De smallere noemt hij de gangbare, dat "wat in de kerken doorgaans als diaconaat wordt aangeduid".
Stoffels stelt daarom (p. 13), dat in dit boek onder diaconaat of diaconie boek verstaan wordt het handelen vanuit de kerken en door het evangelie geïnspireerde bewegingen, dat gericht is op het voorkomen, opheffen, verminderen dan wel uithouden van met name sociaal-maatschappelijke nood van individuen en van groepen mensen, en op het scheppen van rechtvaardige verhoudingen.
Na dit inleidend eerste hoofdstuk valt het werk in twee delen uiteen: Deel I is getiteld: Doen. Diaconale praktijk in beeld. In hoofdstuk twee worden de klassieke werken van barmhartigheid geactualiseerd door een aantal eigentijdse varianten ervan te presenteren en er een achtste werk aan toe te voegen: vrede stichten. In het volgende hoofdstuk wordt diaconie belicht vanuit verschillende kerkelijke denominaties en stromingen. In hoofdstuk vier wordt een lange rij personen gepresenteerd die zorg voor de naaste verkondigde of in de praktijk brachten, waarvan ik noem: Amos, Febe, Laurentius, Maarten Luther, Ariens en Tom Marfo van een migrantenkerk uit Amsterdam. In een laatste hoofdstuk van dit deel wordt gekeken hoe "diaconaat" (dit keer tussen aanhalingstekens) een rol speelt in andere godsdiensten en levensbeschouwingen.
Deel II heet Denken. Diaconiewetenschappen in ontwikkeling. Nu komen, zoals Sake Stoffels dat in de inleiding zegt (p.18) "meer inhoudelijke vragen, spanningsvelden, zoektochten en antwoorden aan de orde". In hoofdstuk 6 worden enige aspecten van diaconaal handelen nader verkend. In een eerste paragraaf probeert Herman Noordegraaf de bijbelse fundamenten te schetsen van de meer ethische gezichtpunten en overwegingen die van belang zijn bij diaconaat als gericht op sociaal-maatschappelijke nood.
Hij denkt daarbij aan de waardigheid van elk mens als schepsel Gods, aan de voorrangsoptie van de armen en aan de relativering van eigendom op grond van het feit dat de aarde en alles wat erop hoort. Daarna worden in aparte paragrafen themata als gastvrijheid, zorg, vrede en verzoening, de relatie tussen werelddiaconaat en ontwikkelingssamenwerking en die tussen diaconaat en overheid behandeld. Andries Baart schrijft een meer agogisch stuk over welke handelingstheorieën er gehanteerd kunnen worden bij diaconaal handelen. Een apart hoofdstuk is gewijd aan wat genoemd wordt de grondvragen van een diaconale ecclesiologie. Bert Hoedemaker besluit dit hoofdstuk met een paragraaf, waarin hij de verbinding tussen diaconaat en getuigenis centraal zet. In het volgende hoofdstuk komen andere belangrijke vragen aan de orde: hoe is de verhouding tussen pastoraat en diaconaat, wat hebben diaconie en liturgie met elkaar te maken, hoe is de relatie tussen cathechese en liturgie en is diaconie van belang voor de kerkopbouw. Er is ook een aparte paragraaf over de oecumenische discussies over ambt en gender. Onder het veelzeggende kopje "geld" is er een aparte paragraaf gewijd aan kerkelijke inkomsten en "diaconaal" geld.
Negen hoofdstukken lang komt steeds weer de vooronderstelling naar voren dat op grond van het gebruik in het NT, en vooral op grond van Hand 6 diaconie de dienst van de kerk aan de armen is.
In het één na laatste hoofdstuk wordt de visie dat diakoneo "dienen" is in het NT en daarmee ook de daarop gebaseerde versmalde visie onderuit gehaald. Dat gebeurt in het artikel van Anton Houtepen over het werk van John Collins. Collins schreef een uitgebreide dissertatie over de betekenissen van het woord diakonia. Het werd pas veel later als boek uitgegeven: Diakonia. Re-interpreting the Ancient Sources (New York-Oxford, Oxford University Press 1990).[41] Collins onderzocht woorden met de stam diakov tegen de achtergrond van 800 jaar klassieke en hellenistisch Griekse literatuur. Zijn stelling is dat de oude Grieken nooit met deze woorden probeerden uit te drukken noties van "liefde" en "zorgen voor".
Collins neemt het filologisch en semantisch fundament weg onder de al te gangbare mening dat diaconie en verwante woorden vooral of uitsluitend staat voor meer voor de zorg van de kerk voor de armen en nooddruftigen. De Griekse woorden die met diaconie te maken hebben laten zo'n eenduidige betekenis niet toe.
Collins laat zien dat de betekenis van deze woorden vooral bepaald worden door de context en dat ze - oneerbiedig gezegd - een soort containerbegrip zijn. Maar als er toch een soort grondbetekenis voor deze woorden gezocht moet worden dan is de diakonos vooral iets als een "go-between", een boodschapper (Hermes, de boodschapper van de Goden, wordt in een Griekse traditie ook diakonos genoemd), een minister. Het dienen aan tafel, de zogenaamde nederige dienst" is slechts een niet eens zo nederige mogelijkheid van dienen.
Het is duidelijk dat dit woordonderzoek rechtstreeks invloed heeft op het beeld van diakonaat als zorg voor de arme naaste zoals dat vooral sinds de negentiende eeuw opgekomen is.
In een Uitleiding als slothoofdstuk maakt de redactie de balans op en probeert een definitie te geven van diaconaat en diaconie. De fundamenten worden nader bezien en er wordt theologisch huiswerk opgegeven.
Kanttekeningen
Bij de presentatie van het boek klonk terecht enige trots door. Het is een kloek deel met meer dan veertig bijdragen uit allerlei hoeken. De breedheid uit zich bijvoorbeeld in de sectie over andere godsdiensten. De bontheid heeft ook wel een nadeel. Het is als een caleidoscoop. Dat maakt indruk om de vele facetten, vele kleuren en vele vormen. Maar helpt deze caleidoscoop ook om zuiverder naar diaconie te kijken? Er zijn nogal wat herhalingen (en nogal wat lacunes). Soms werd ik wel wat duizelig van de korte stukjes. En ik vind ook dat deze caleidoscoop uiteindelijk een vertekend beeld geeft van waar het nu precies om gaat.
In de inleiding wordt benadrukt, dat het een leerboek is: niet alleen voor de beoogde doelgroep, maar ook voor de redactie. Al schrijvende heeft men geleerd. Als er nu een boek gemaakt zou worden dan zou het er anders uit zien.
Wanneer ik hier vijf kanttekeningen bij dit boek zet, dan neem ik aan dat het valt onder dat wat de redactie theologisch huiswerk noemt.
Katholiek - protestant
Het boek wordt heel nadrukkelijk gepresenteerd als een oecumenisch handboek. En toch, als je het leest dan vind ik het eigenlijk een heel protestants boek. In allerlei vraagstellingen, definities en argumentatie merk je de protestantse invalshoek. In een recensie in rkkerk.nl bekeek Jacqueline van Meurs het boek vanuit haar positie als medewerkster van het r.-k. allochtonen pastoraat.[42] Zij vroeg zich af of het mogelijk was de balans van de oecumene te bewaken wanneer slechts één van de zes redacteuren rooms-katholiek is. Zij merkt zelfs op dat in een artikel over Migrantenkerken in Nederland het lijkt of er geen rooms-katholieke migranten zijn.
Ook op andere plaatsen overheerst een protestantse invalshoek zo, dat katholieke noties naar de rand verdwijnen.[43] Een voorbeeld hiervan is het stuk van Rijn de Jonge over diaconie en liturgie. De liturgische rol van de diaken als degene die het evangelie leest en zo het evangelie van de daad verbindt met die van het woord zou een mooi voorbeeld kunnen zijn van zijn overwegingen aangaande de wisselwerking tussen diaconie en liturgie.
Maar hoewel aan het katholieke diaconaat natuurlijk een aantal onduidelijkheden kleven, heeft het Tweede Vaticaans Concilie bij het herstel van het permanente diaconaat wel degelijk een ambt voorzien en wel in de "bredere variant". Bijvoorbeeld in Lumen Gentium 29 stelde het concilie, dat de diaken de dienst van de liturgie, van het woord en van de liefde heeft (in diaconia liturgiae, verbi et caritatis).
En daarmee zag het concilie dus als taak voor de diaken meer dan alleen het handelen vanuit de kerk aangaande de sociaal-maatschappelijke nood.
Daarbij greep het Concilie terug op oude concepten, concepten die evenzeer teruggaan op Handelingen. Want de zeven mannen in Handelingen krijgen weliswaar van de apostelen de opdracht om de weduwen te verzorgen. Zij doen iets wat eigenlijk de apostelen in eerste instantie te doen hebben. De apostelen delegeren aan de zeven deze opdracht. Maar later blijkt dat een van de zeven ook deelt in wat verder van de apostelen is, n.l. de verkondiging van het evangelie en de doop. Stephanus ondergaat zelfs eerder dan de apostelen "hun" lot, het martyrium.
Uit deze samenhang in Handelingen blijkt dat er een wisselwerking is tussen de dienst van de tafel en de dienst van het woord, voor de apostelen, maar ook voor de zeven. Ik denk dat op de achtergrond een discussie meespeelt die expliciet wordt gemaakt in het latere Jodendom, maar waarvan we ook sporen vinden in de evangelies, in de brief van Jakobus. Ik hoop elders dit nader uit te werken, maar hier pak ik een element op, dat in het boek van Diaconiewetenschappen weliswaar wel een rol speelt, maar niet te scherp wordt uitgewerkt. Die discussie kan op verschillende manieren geduid worden, bijvoorbeeld als over de verhouding tussen daad en woord, die tussen leren en doen.
Leren en doen
Andries Baart (p. 282) zegt in zijn stuk dat diaconie in onze cultuur onmiskenbaar iets is van de daad. En dat nu is precies maar de vraag. Want in Hand 6, de tekst waaraan ons begrip van diaconie hangt, is er juist een samenspel tussen studie en daad, tussen leren en doen, tussen de dienst van het Woord en die van de tafel (der armen).
Alhoewel het hier niet verder uitgewerkt kan worden, vermeld ik hier mijn vermoeden dat in deze tekst ook discussies die in het contemporaine Jodendom een rol speelden aanwezig zijn. Die discussies gingen over wat belangrijker was: leren of doen. Het leren werd vaak belangrijker gevonden: want het juiste leren leidt tot doen. Onze toewending naar de armen moet altijd weer verantwoord worden, al was het maar aan onszelf.
Het gaat om het (juiste) doen. In de leer vinden we aanwijzingen voor het doen. Maar zoals blijkt uit het verhaal van Maria en Martha is het leren van het Woord het beste deel en gaat het wellicht vooraf aan de "dienst".
Geven en nemen
Wanneer diaconie te eenzijdig opgevat wordt als "dienst aan" en niet als wisselwerking tussen leren en doen, dan wordt al gauw diaconaat opgevat als een asymmetrische verhouding, een hulpverlenersverhouding. Herman Noordegraaf stipt dit bijvoorbeeld aan (p. 255). Als een van de fundamenten van diaconie noemt hij het feit dat elk mens schepsel van God is. Hij ziet dat als een argument voor diaconie. Elk schepsel Gods heeft recht op leven. Diaconie heeft als doel te zorgen dat mensen die in een tweederangspositie gekomen moeten worden. Noordegraaf ziet hulp als een recht. Maar hulpverlener en hulpontvanger hebben een ongelijkwaardige relatie. Maar het gevaar duikt altijd op dat de hulpverlener de voorwaarden gaat bepalen waaronder de hulp plaatsvindt.
Maar dat wat sociaal geldt, theologisch niet hoeft te gelden. Juist de veronderstelling dat we alle schepsels Gods zijn geeft helper en geholpene een gelijkwaardig fundament.
Het perspectief van de wisselwerking tussen de diaconie van het Woord en die van de tafel, het perspectief van het leren van het evangelie en daarmee gerelateerd een zoektocht naar het juiste doel zet de zaak verder op zijn kop. Want in het perspectief van het Koninkrijk wordt iedereen rijker, de helper en de geholpene, de gever en de krijger.
In mijn diaconale werk in de bajes ben ik geen helper. Ik ben leerling en dankzij de gedetineerden leer ik mezelf en de wereld kennen (en theologisch gezien ontmoet ik daar de Heer). Ik geef niet alleen, ik krijg ook. Juist in die wisselwerking groeien de gedetineerden en ik samen. Diaconie doen is de komst van het koninkrijk niet alleen voor de gedetineerden, maar ook voor mij.
Bijbelse wortels
Terecht pleit Houtepen ervoor dat er een nieuwe theologische visie op het diakenambt moet komen die aansluit bij de nieuwtestamentische oorsprong. Hij stelt ook dat de verschillende visies op diaconaat voor een deel ligt aan de wisselende leesbrillen waarmee we de bijbelse en historische bronnenmateriaal benaderen (p. 367). Misschien ligt het soms ook aan het feit dat men de bronnen te weinig raadpleegt. Het is echt jammer dat in dit boek weliswaar verwezen wordt naar bijbelse teksten, maar dat de teksten zelf niet onderzocht worden. Waarom is dit boek geen exegetische bijdrage over Hand 6. Zou men daar niet mee hebben kunnen beginnen?
Gevangen bevrijden
Justitiepastores kunnen veel inspiratie opdoen uit het boek. Maar het justitiepastoraat zelf ontbreekt vrijwel. Komt dat omdat ons werk getypeerd wordt als pastoraat en niet als als diaconaat. Of omdat het perspectief te vaak alleen de gemeente of de parochie is (zoals in het stuk van Hub Crijns). Gevangeniswerk was voor de diakens van de oude Kerk heel belangrijk. Ik vind het ook enigszins vreemd dat bij het werk van barmhartigheid over gevangenen bevrijden eigenlijk alleen Exodus wordt besproken. Goed voor de nazorg, maar toch ook een gemiste kans.
Tenslotte
Het handboek voor Diaconiewetenschappen wordt gepresenteerd als een leerboek. Dat is het ook. Je kunt zien dat de redactie en de schrijvers geworsteld hebben met de zaak en met de termen om de zaak uit te drukken. Ik vind het een mooi boek waarvan veel bruikbaar is, maar ik kan dit boek niet echt zien als een oecumenisch handboek. Ik denk dat het stuk van Houtepen vanaf het begin meer een rol had moeten spelen. Dat had zowel naar de katholieke als naar de protestantse visies theologisch verdiepend gewerkt. Misschien mis ik vooral de (bijbelse) theologie. Wat diaconaal op sociaal vlak waar kan zijn, is theologisch vaak zo anders. En daarom is diakonia meer dan dienen of doen: het houdt mensen alert en geeft hen kans te leren.
Present
Theologische reflecties op verhalen van Utrechtse buurtpastores (Andries Baart en Frans Vosman (red.), 2003 Lemma Utrecht, 279 pagina's, ISBN 90-5931-177-9
door Leon Theunisse
'Hoe goed en hoe vaak de presentiebenadering ook uitgelegd wordt, voor wie met overtuiging in de gebruikelijke manier van doen staat, is de presentiebenadering soms zeer moeilijk te begrijpen. Men vindt haar dan te vaag en kan nauwelijks zien om welke waarden of om welk praktisch goed het daar draait. Dat de presentiebeoefening zich ten enenmale onttrekt aan de bureaucratische logica en haaks staat op een cultuur van bedrijfsmatig gemodelleerde maakbaarheid, maakt het er uiteraard niet beter op' (p.9).
Woorden van Andries Baart, die de lezer in het eerste hoofdstuk een globale schets aanbiedt van de presentietheorie. Handig voor wie zijn eerdere werk, 'Een theologie van de presentie', (nog) niet heeft gelezen. Het boek is het resultaat van de werkzaamheden van een studiegroep, bestaande uit medewerkers van de KTU en twee Utrechtse buurtpastores. De verhalen van beide pastores, veelal dagboekfragmenten, vormen de eerste laag in het boek. Hierop worden theologische interpretaties vanuit diverse disciplines losgelaten. Fenomenologie, exegese, hermeneutiek, een literair-narratieve benadering; met elkaar vormen ze een breed spectrum. Een derde laag tenslotte gaat in op het hoe en wat van dit interpreteren.
De praktijkverhalen van beide pastores zijn ontroerend en geven een boeiende kijk op de dagelijkse praktijk van het oudewijken-pastoraat, die ook voor velen van ons heel herkenbaar zullen zijn. Het zijn niet alleen successtories, de pastores beschrijven ook de problemen en valkuilen die ze in hun werk tegenkomen.
Gelezen door de ogen van een justitiepastor zijn de reflecties soms erg theoretisch, wetenschappelijk zeker waardevol maar wat minder relevant voor de bezinning op ons eigen handelen. Met name geldt dat voor de semiotische analyse van de teksten. Een aantal andere bijdragen refereert wat directer aan ons werk, zoals het artikel over de betekenis van het ritueel in het oudewijken-pastoraat van de hand van Marcel Poorthuis, de exegetische en pastorale kanttekeningen van Bart Koet en de analyse over toepassingen van macht door Timothy Schilling.
Presentie-pastores en academici met elkaar in gesprek brengen is niet altijd eenvoudig, concluderen de auteurs. In die zin is het boek een momentopname en wordt het gesprek voortgezet. Daar is het presentiepastoraat uiteraard alleen maar bij gebaat.
Overleven achter steen en staal
Vieringen en geloofsbelevingen in de bajes onderzocht
(Paul Oskamp), 2004 Meinema Zoetermeer, 120 pagina’s, ISBN 90-211-3982-0
door Theo van Dun
Onlangs verscheen bij Uitgeverij Meinema in Zoetermeer van de hand van Dr. Paul Oskamp een boek onder de titel ‘Overleven achter steen en staal’[44]. Het maakt deel uit van een reeks, ‘Liturgische Vensters’, die verschijnt onder auspiciën van de Prof. Dr. G. van der Leeuw-stichting. Iedere predikant en pastor in penitentiair Nederland heeft het boek inmiddels vanuit de bureaus Hoofdaalmoezenier en Hoofdpredikant ontvangen. Het is de moeite waard om het te gaan lezen.
Het onderzoeksveld
De ondertitel is naar tekst en typografie meteen al intrigerend én bepalend. Intrigerend, omdat zij een dubbele bodem lijkt te hebben. Zij luidt: ‘Vieringen en geloofsbelevingen’ en daaronder: ‘ in de bajes onderzocht’. Het gaat er nu maar om waar je de cesuur legt bij het lezen, vóór of nà ‘in de bajes’. Ernà betekent, dat het boek zal gaan over vieringen en geloofsbelevingen, zoals die in de bajes worden gehouden en gevonden. Ervóór betekent, dat het onderzoek zich weliswaar heeft afgespeeld in de bajes, maar dat de daar onderzochte vieringen en geloofsbelevingen niet noodzakelijk specifiek zijn voor de justitiële context of voor gedetineerden. Deze subtiele onderscheiding kan de bedoeling zijn geweest van de auteur, die in zijn voorwoord (p. 8) schrijft: ‘het is mijn wens dat deze studie de kwaliteit van de liturgie binnen èn buiten de muren ten goede zal komen’ en: ‘het bredere perspectief van deze studie is dat we binnen en buiten de muren leren met meer vrucht, ‘gericht’ liturgie te vieren’. Dat is een ambitieuze inzet.
Als ik daarin ook een pleidooi mag lezen om op het spoor te komen van de mogelijkheden van wat in de liturgiewetenschap wel wordt gekwalificeerd als ‘inductieve liturgie’, dat wil zeggen, liturgie die is geënt op levenservaringen in het algemeen en op concrete gebeurtenissen in het leven van de vierenden in het bijzonder, dan onderschrijf ik het belang van deze doelstelling voor de kerkelijke eredienst van vandaag de dag. Of die doelstelling in het boek wordt gehaald is vers twee. De auteur heeft het over ‘recontextualisering’, de aanpassing van de liturgie aan een nieuwe culturele setting.
De ondertitel is ook bepalend. Het is een breed onderwerp van studie dat wordt aangegeven. Vieringen én geloofsbelevingen. Ook dat verraadt ambitie. Misschien is het onderwerp té breed voor een onderzoek als het onderhavige en moeten daarom een aantal kwesties ter zake van de geloofsbelevingen in de bajes bijna noodzakelijk onderbelicht blijven. De auteur zegt bij de verwerking van de antwoorden van de geïnterviewde gedetineerden op zijn vragen te hebben gewikt en gewogen om ze te kunnen onderbrengen bij rubrieken (lees: bouwstenen) van de eredienst (p. 19). Ook de voorgegeven interviewvragen (p. 106) zijn voor het merendeel gericht op de liturgische beleving. Het interview was halfgestructureerd dus er konden ook andere vragen worden gesteld dan die van de lijst. En niet altijd werden alle vragen gesteld. Daar krijgen we in de verslaglegging geen beeld van. Maar dit liturgische referentiekader geeft erg veel sturing en inkleuring aan de beantwoording van de vragen omtrent de geloofsbeleving.
De respondenten en de voorgangers
Het nieuwe boek van Paul Oskamp is van belang, omdat daarin meer dan ooit tevoren de mening van onze kerkgangers over de kerkdiensten die wij, Justitiepastores, houden, wordt vastgelegd. Er zijn zestien gedetineerden bevraagd op kerkdienst en geloofsbeleving. Het waren twaalf mannen en vier vrouwen. Of het een representatieve verdeling is naar geslacht van de in Nederland gedetineerden wordt niet duidelijk. Ze waren gemiddeld vijfendertig jaar. Er was dus geen jeugd vertegenwoordigd. Evenmin werd het liturgisch pastoraat in de Vreemdelingenbewaring in het onderzoek betrokken; juist daar is de kerkganger en de kerkdienst gekenmerkt door de multinationaliteit en de multireligiositeit, een typologie die de auteur noteert voor de kerkdienst in het gevang überhaupt (p.14). Uit de personalia van de respondenten noteer ik verder dat het ging om acht rooms-katholieke respondenten en zeven protestantse. Beide christelijke denominaties waren bij de respondenten dus vrijwel gelijkelijk vertegenwoordigd. Er was één boeddhiste bij. Ze waren gekozen door de pastor of predikant van hun inrichting. De auteur heeft in alle gevallen met hen meegevierd in een kerkdienst in hun inrichting. Een vrijere keuze van respondenten – door de auteur zelf – zou misschien nog interessanter studiemateriaal hebben opgeleverd.
Het aantal voorgangers was even groot als het aantal respondenten, met een zelfde verdeling naar geslacht. Dat laatste is natuurlijk toeval. Veertien keer was de voorganger een dominee, tweemaal een rooms-katholieke pastor. Dat betekent dat de geobserveerde kerkdiensten veertien maal vanuit de protestantse traditie waren vormgegeven en tweemaal vanuit de rooms-katholieke traditie. Hier mist men een evenwichtige verdeling. Tegelijkertijd meldt de auteur, dat hij eerst van plan was om alleen protestante kerkdiensten te observeren ‘om het onderzoek niet onnodig te compliceren’ (p.18). Die voorzorgsmaatregel (curs. van mij) bleek overbodig, ‘omdat de vieringen in de bajes in nauwe oecumenische samenwerking gehouden worden’. Het zou toch beter geweest zijn als de auteur zijn intuïtie gevolgd was en uitsluitend protestantse kerkdiensten had geobserveerd en bestudeerd.
De observaties
De vieringen in de bajes worden inderdaad in oecumenische samenwerking gehouden. Maar de conclusie die Oskamp daaraan verbindt, dat het eigenlijk niet zoveel uitmaakt of je een protestantse of rooms-katholieke kerkdienst meemaakt, doet de werkelijkheid geweld aan. Één van de twee bijgewoonde rooms-katholieke vieringen was een typisch katholieke dienst: het was een Woord- en Communiedienst, door de auteur abusievelijk ‘een mis’ genoemd (p.18). Maar zulk een dienst – een novum voortkomend uit de ontwikkelingen van na het Tweede Vaticaanse Concilie (1963-1966) – is niet op één lijn te stellen met de viering van de Eucharistie, noch met die van het protestantse Avondmaal. Tenslotte laat het feit, dat er slechts twee rooms-katholieke diensten zijn bezocht bovengenoemde snelle en generaliserende conclusie niet toe. Dat de auteur op p.42 schrijft: ‘Wezenlijke verschillen tussen diensten onder leiding van een dominee of van een rooms-katholieke voorganger ben ik noch in de interviews noch bij mijn observaties tegengekomen’, doet daar niet aan af. Het gaat immers in beide gevallen om christelijke liturgieën, die op het eerste gezicht alleen daarom al overeenkomsten zullen vertonen. Maar bij nader en nauwkeuriger toezien zijn er wel degelijk wezenlijke verschillen en die hebben van doen met een andere ecclesiologische en sacramententheologische lading. Aan de hand van de lange lijst ‘observatiepunten’ (p.113 – 114) kan men constateren dat vooral gekeken is naar het vóórkomen van een aantal onmisbare bouwstenen voor liturgie; aan de theologische inhoudelijkheid van die bouwstenen wordt in de verslaglegging weinig aandacht geschonken. Daarmee verliezen de observaties veel van de vereiste liturgiewetenschappelijke objectiviteit en blijft het resultaat ervan bij een mening van de auteur. Op p. 9 geeft Oskamp ook toe dat zijn observaties en reflecties persoonlijk gekleurd zijn en vrijblijvender voor de lezer.
Een meer kritische houding, niet alleen ten opzichte van wat er gebeurt, maar ook ten opzichte van wat gezegd wordt in gebedsteksten, kan toch node gemist worden in een liturgische studie als deze. Een voorbeeld: op p. 84-85 citeert de auteur vol euforie uit de Tafeldienst van een oecumenische Witte Donderdagviering. Euforie omdat nu eindelijk eens de Maaltijd van de Heer wordt gevierd. Wat in deze dienst moet doorgaan voor het Tafelgebed, kan de toets van de kritiek noch vanuit de jongere protestantse[45], noch vanuit de rooms-katholieke traditie doorstaan. Zonder ‘kop of staart’ worden na een uitgebreidere uitnodiging tot de vierenden slechts de Instellingswoorden over brood en wijn gelezen. Er wordt bovendien een vreemde en parafraserende wending in de tekst daarvan gebracht, die de tekens ‘uiteenrukt’: het brood staat ineens voor het ‘hele leven’ van Jezus – ‘zijn lichaam’, zoals Hij zélf zei, mag of kan blijkbaar niet –, de wijn weer wél voor ‘zijn bloed’. Dat is een dubieuze vervulling van het anamnesegebod. En dan ga ik nog maar voorbij aan de kerkordelijke complicaties die een dergelijke viering oproept.
De predikanten en pastores in de penitentiaire inrichtingen doen het door de bank genomen echter goed in hun kerkdiensten. Ook de preek mag er zijn. Dat vinden de respondenten en dat vindt ook de auteur naar eigen bevinding. Het Liturgisch Werkboek voor Justitiepastores[46] krijgt een flinke pluim op de hoed gestoken. Er is het hele boek van Oskamp door sprake van grote waardering voor de liturgische taakinvulling door de Justitiepastores. Hij is zich bewust van de problemen, waarvoor zij bij het vormgeven van hun kerkdiensten en preken worden gesteld gezien hun bijzondere kerkgangers en de vaak gebrekkige outillage waarbinnen zij moeten vieren. Hij kent die problemen vanuit zijn regelmatige aanwezigheid als vrijwilliger in de kerkdiensten en vanuit zijn professionele achtergrond als begeleider van Justitiepredikanten van binnenuit. Het is plezierig en elegant, dat hij zich ook als collega opstelt in zijn boek en niet als betweterige buitenstaander.
Ook aan de positie van de vrijwilligers bij de kerkdiensten besteedt de auteur uitgebreid aandacht. Het is bijzonder fijn om te lezen, dat de kerkgangers over het algemeen de inzet en de warmte, waarmee zij aanwezig zijn in de bajeskerk hogelijk waarderen. Dat mag zeker weer eens een keer gezegd worden. Het maakt ook duidelijk aan de lezer, waarom de Justitiepastores zelf zo ‘zuinig’ zijn op hun vrijwilligers en ze evenzeer op handen dragen.
De Aanbevelingen
Bij alle goeds dat van de kerkdiensten wordt gezegd, zijn er ook leerpunten, die in acht Aanbevelingen (p.100-103) zijn neergelegd. Uit de Aanbevelingen licht ik er een paar uit. Aanbevelingen 4 en 5 gaan over het lezen uit de Bijbel in de kerkdienst. Bij deze Aanbevelingen moeten p. 67 en 68 gelezen worden. Het is me uit het hart gegrepen, wat de auteur hier zegt. In álle godsdiensten van het Boek wordt in de eredienst uit een fraai versierd exemplaar van het heilige Boek gelezen. Bijbellezen in de kerkdienst, vanaf een blaadje en zonder een daarvoor geschikte liturgische Bijbel te gebruiken, of een lectionarium of een Evangelieboek, doet onrecht aan de symboliek van het aanwezige Woord en aan het gewicht van de tekst. En die tekst moet daarom ook góed gelezen worden, door een lector die zich daartoe bijzonder bekwaamd heeft; soms is het lezen zelfs een ambtshandeling: in de rooms-katholieke en orthodoxe tradities is het voorlezen van de Evangelieperikope officieel voorbehouden aan de diaken en de priester en wordt de tekst eventueel zelfs gezongen op een eigen en verheven melodie.
Een andere aanbeveling die ik onderstreep is Aanbeveling 7, waar de auteur pleit voor een beter en uitdrukkelijker omgaan met schuld, verzoening, boetedoening en vergeving in de kerkdiensten in de bajes. We moeten ons niet veel gelegen laten liggen aan de sfeer van ontkenning ten aanzien van schuld, die in het bajesleven wordt gecultiveerd (p. 88-92). Het thema is een theologische thuiswedstrijd voor de auteur (p. 9). In de krant stond onlangs, dat de ‘biecht’ weer zou gaan worden ingevoerd in de PKN. Tenminste, in het te verschijnen nieuwste deel van het Dienstboek zijn er rituelen en gebeden voor voorzien en over dit onderdeel heeft Oskamp de redactie gevoerd. Maar het is waar, in de kerkdiensten in de bajes wordt deze thematiek te weinig belicht. Deze lacune kwam al aan het licht bij de eerste uitgave van het Liturgisch Werkboek.
Aanbeveling 8 tenslotte handelt over de ‘Maaltijd des Heren’. Het Avondmaal of de Eucharistie wordt naar bevinding van Oskamps onderzoek te weinig gevierd in de gevangeniskerk. Het resulteert in de aanbeveling tot nader theologisch onderzoek naar ‘de positie van de Maaltijd van de Heer in de kerkdiensten in Penitentiaire Inrichtingen’ (p.103). Opmerkelijk is, dat het vooral de rooms-katholieken onder de respondenten blijken te zijn die de viering van de Eucharistie en/of de bediening van de Communie missen (p. 42 en 44, conclusie 26). Oskamp doet zijn Aanbeveling 8 desondanks aan zowel het protestantse als het rooms-katholieke Justitiepastoraat. Ook de dominees vieren te weinig Avondmaal.
Voor wat de rooms-katholieke Geestelijke Verzorging betreft is zo’n onderzoek niet nodig, omdat er een heel eenvoudige reden te geven is voor het niet–vieren van de Eucharistie: er is in het corps rooms-katholieke Justitiepastores maar een klein aantal priesters. Zij zijn de enigen die de Eucharistie kunnen vieren. Een paar rooms-katholieke Justitiepastores zijn diaken gewijd, het merendeel is pastoraal werker of werkster. Zij zouden zich – ter zake ook méér geruggensteund door hun Zendende Instantie dan nu het geval is – vrij moeten kunnen voelen om veel vaker een Woord– en Communiedienst te houden. Mogelijk heeft Oskamp de kwestie zelf nogal geprononceerd ter tafel gebracht door zijn interviewvragen. Hij vraagt, doelend op de voorgangers van de kerkdiensten de gedetineerden ongenuanceerd wat zij vinden van ‘de dominee(s) of de priester(s)’ (curs. van mij, p. 106). Bij de rooms-katholieke respondenten die de precieze kerkelijke status en bevoegdheden van hun pastores veelal ook niet kennen, roept een dergelijke vraag misschien van alles op uit hun ‘kerkelijke geheugen’.
Samenvattend
Dit boek is voor velen verrijkend. Het geeft de lezer een helder inzicht in wat Justitiepastores doen in de bajes, in het bijzonder wat zij doen ter invulling van hun liturgische taakcomponent. Er zou nog wat gezegd kunnen worden over wat er aan rituelen wordt gevierd in het individuele pastoraat. Daarbij gaat het immers ook om vieringen, ook al is dat in heel klein verband. Als zodanig dient het boek de public relations van het Justitiepastoraat, waarvan het ‘nut’ zo nu en dan ter discussie staat.
Het boek geeft aan de Justitiepastores veel terug over hun kerkdiensten en preken en het geeft tegelijkertijd een aantal nuttige en praktische tips om deze vieringen nog beter te maken dan ze al zijn. In het perspectief van de liturgische praxis van het rooms-katholiek Justitiepastoraat is het teleurstellend. Er worden omtrent een aantal ernstige en gevoelige zaken, die geen verkeerde voorstelling verdragen, onjuiste conclusies getrokken. De auteur heeft zich op daarop te weinig georiënteerd.
De kerkdienst in de bajes helpt te overleven achter steen en staal en is daarbij onmisbaar in de ogen van de gedetineerden die eraan deelnemen. Geen twijfel aan. Dat maakt Oskamp in zijn boek heel duidelijk. De foto die collega ds. Folly Hemrica maakte van een papieren roos van de hand van Robert Voogd is door de ontwerpster van het omslag, Jet Frenken, tot een sprekend teken geworden van deze boodschap. De kerkdienst in de bajes is – ook al kiest de Nieuwe Bijbelvertaling voor een ‘lelie’– als de bloeiende roos in de dorre woestijn van het beperkte leven in een gevangenis (Jes.35:1).
Godsnaam en mensbeeld als startpunt voor de pelgrimstocht naar God
Het geheim van het lege midden. Over de identiteit van het westers christendom (Theo Witvliet) Essay. Meinema, Zoetermeer, 177 pagina’s ISBN 9021139278
door Ryan van Eijk
Op zoek naar antwoorden
Meteen in de titel en inleiding van Het geheim van het lege midden. Over de identiteit van het westers christendom. Essay zet Witvliet zijn aandachtsveld neer. Hij vervolgt in dit boek een al eerder ingeslagen weg[47]: het nader nadenken over de identiteitscrisis van het westerse christendom. Een identiteitscrisis is meestal iets voor groepen die om de een of andere manier onder druk staan. Volgens Witvliet lijkt dat nu voor de gehele Nederlandse samenleving te gelden, want overal in Nederland (en Europa?) lijkt er sprake van een dergelijke crisis. Het begrip en de beleving van ‘identiteit’ zijn geprivatiseerd en geëconomiseerd: er is sprake van identity shopping gekenmerkt door vluchtigheid en flexibiliteit (gisteren Nike en Jomanda, vandaag Benetton en een cursus Tarot-Enneagram-yoga, en morgen ...). Dit.,samen met de nieuwe werkelijkheid na 11 september 2001, leidt tot wat Witvliet kernvragen acht voor het actuele westerse christendom:
- Wat betekent christelijke identiteit in de huidige pluralistische en multireligieuze maatschappij?
- Welke inbreng heeft het christendom bij de conflicten in en over de multiculturele samenleving?
Voor de auteur is dit –net als identiteit zelf- een verkenning, een voortdurende zoektocht. Daarom wordt dit boek door hem ook gekwalificeerd als een essay. De concrete benadering voor deze verkenning is die van het beeldverbod. De reden daarvoor is dat we leven in een beeldcultuur waar ‘imagebuilding’ wezenlijk is, terwijl er vanuit de traditie sprake is van een beeldverbod. Bovendien, identiteit heeft alles te maken met (zelf)beeld. Belangrijke leidraad bij dit zoekproces is voor Witvliet een levende traditie. Dat is niet hetzelfde als het afschaffen van traditie noch het herhalen ervan, maar creatief in de traditie antwoorden zoeken op de huidige vragen.
De zoektocht
De auteur begint zijn verkenning met een analyse van het werk van de Zwitserse auteur Max Frisch, waarin de relatie tussen identiteit en traditie een centrale thematiek blijken. Na deze illustratieve literaire uitstap komt Witvliet echt terzake met de vraag of de christelijke identiteit wel bestaat. De westerse cultuur, inclusief christendom en humanisme, is voortgekomen uit de verwevenheid van het erfgoed uit Jeruzalem enerzijds en uit Athene anderzijds. Echter, het christendom valt niet samen met zijn joodse oorsprong, en noch met de klassieke Helleense erfenis, noch met de Europese cultuur. Maar wat is dan zijn identiteit? Die vraag blijkt in de huidige context verlammend: “kerken en christelijke organisaties kampen met het probleem van kerkverlating en identiteitsvervaging. Die vervaging roept een defensieve reactie op: een verstarde blik op het verleden, een zich vastklampen aan een eens en voor altijd gegeven identiteit. Het resultaat is een verlammende patstelling, die een creatieve maatschappelijke inbreng in de weg staat omdat men veel te veel met zichzelf en het eigen overleven bezig is.” [61]
Die vervaging van grenzen roept dus als reactie vooral een defensief ‘bewaken en bewaren’ op. Maar zowel vervaging als bewaking van grenzen zijn onwenselijk. Witvliet pleit daarom –en hier verloochent de missioloog zich niet- voor grensoverschrijding. (Is traditie niet altijd met het begrip verraad verbonden? Want ligt in het begrip ‘overlevering’ niet immers een vorm van uit handen geven besloten, en dus juist niet vasthouden?) Grensoverschrijding betekent het vertrouwde achterlaten en roept nadrukkelijk de vraag naar identiteit op, en daarmee de vraag naar geschiedenis. Want identiteit is niet los van geschiedenis verkrijgbaar. En identiteit en traditie worden niet alleen ontvangen, maar ook voortdurend gemaakt. Identiteit wordt voor Witvliet zo een eschatologische categorie. Hij concludeert in het verlengde hiervan: christelijke identiteit bestaat dus eigenlijk niet, en is niet een zorg, maar een toegezegde belofte.
Identiteit heeft te maken met naamgeving, zeker in de bijbel. En kijken naar de Godsnaam ligt gebeurt daarom in hoofdstuk. Ook hier constateert Witvliet grensvervaging: met God kun je alle kanten op. En ook zonder God blijkt dat te kunnen. “Deze gedachten leveren bij elkaar een inzicht op waaraan moeilijk te ontkomen valt: het Woord ‘God’ als naam voor een almachtig opperwezen is een leeg begrip geworden. Het theïstisch godsbeeld, waarbij ‘God’ wordt voorgesteld als persoon en als het hoogste zijn, is niet langer houdbaar.”(91)
Is het daarom tijd om alle godsbeelden overboord te zetten en van ‘God’ een soort leegte te maken. Een God die er is, maar als ‘Leegte’. Een aanduiding die ook teruggrijpt op de bijbelse Godsnaam JHWH: Een naam die wel duidelijk maakt dat God er is, maar niet aangeeft op welke manier. Het is een Godsnaam die enerzijds nabijheid schept en anderzijds toch afstand en ruimte behoudt. Het beeldverbod is uiteindelijk er op gericht God niet te vangen, niet te reduceren tot een beeld. Want God overstijgt die beelden. In die zin garandeert het beeldverbod de vrijheid van God, maar ook de vrijheid van mensen om hun Godservaring toch tot uitdrukking te brengen, te ver-beeld-en. Die vrijheid wordt uiteindelijk ook niet aangetast door de menswording van God in Jezus Christus, aldus Witvliet.
Voorlopig eindpunt
Godsbeeld en mensbeeld hangen met elkaar samen als de mens geschapen is naar Gods beeld. De joods-christelijke traditie heeft grote invloed gehad op het westerse mensbeeld. Vraag is of dat beeldverbod ook nog betekenis heeft voor het mensbeeld naar de toekomst. Witvliet laat zich hierbij in eerste instantie leiden door de gedachten van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk, die echter alleen oog blijkt te hebben voor de humanistische bijdrage aan het mensbeeld. Volgens de auteur is dat niet toevallig, want bij jodendom en christendom is er bijzondere aandacht voor buitengeslotenen. Waar humanisme rede(lijkheid) centraal stelt, staat de joods-christelijke traditie voor hoop en verlossing.
We leven steeds meer in een beeldwereld: wat niet te zien is, is er ook niet. Maar de mens is naar Gods beeld geschapen en er wordt tot de mens gesproken door God. De mens dient daarop te antwoorden, en draagt dus verantwoordelijkheid. En dat veronderstelt vrijheid. Tegelijk is de mens nietig en kwetsbaar, onaf. Zo is ‘identiteit’ niet alleen gegeven (gave), maar ook een opdracht (opgave). En net als God is ook de mens meer dan wat er van hem/haar zichtbaar is. Witvliet ziet dan een mensbeeld dat de unieke waarde van iedere mens centraal stelt: een mens redden is de wereld redden.
Voorlopig eindpunt is voor Witvliet dar het beeldverbod in wezen aangeeft dat ‘het midden’, ‘het centrale’ leeg moet blijven, want dat dient het algemeen belang en overstijgt zo eigenlijk iedere (beeld)vulling. Het midden behoort dus aan niemand, ook al wil iedereen het bezetten.
Waardering
Witvliet geeft met dit boek aanzetten om vanuit de traditie antwoorden te vinden op actuele christelijke identiteitsvragen. Hij gaat nadrukkelijk op zoek naar ruimte in de traditie, die hij tegelijkertijd volledig recht wil doen. Daarmee is het inderdaad een zoektocht naar de vele beelden van God en mens in een plurale samenleving. Witvliets zoektocht past in wat in de missiologie bekend staat als ‘peregrinatio ad deum’, de zoektocht van de mens naar God. Tegelijk past het in een tijd waarin het beeld van God als persoon door steeds minder mensen als hun beeld van God wordt verstaan. Voor die andere beelden van God schept Witvliet opnieuw ruimte.
Als minpunten van het boek zie ik de schrijfstijl (te theologisch) en de opbouw (beginnen met een analyse van het in Nederland relatief onbekende werk van Duitstalige Zwitser Max Frisch). Dit leidt m.i. tot een geringere toegankelijkheid en kleiner bereik van een boek dat juist een ruimer bereik verdient gezien de huidige context, de benadering van de thematiek en het ‘voorlopig eindpunt’.
Agenda
congressen, studiedagen
INHOUDELIJK
21 januari 2005
Charisma en onttovering
Sprekers: George Kwaad, Wil Derkse, Henk Tieleman en Graham Lock
Meer informatie:ru.nl/
soeterbeeckprogramma
21 januari, 4, 18 februari 2005: De katechismus van de katholieke kerk. KTU, postacademische module, door dr. JJG van den Bosch
Info: Luce 030 -253.29.28
29 januari 2005:
Religieuze psycho-pathologie, St. Psychiatrie en Religie, Zwolle
Februari 2005
Christelijke Spiritualiteit in het dagelijks leven , KTU
Info: hvgrol@ktu.nl of
030-253.18.50/21.49
3, 10, 17 en 22 maart 2005 De Opstanding, theologisch, spiritueel, interreligieus, psychologisch, politiek-maatschappelijk en kunstzinnig, Wittem. info@soeterbeeck.kun.nl
5/6 april 2005
Studiedagen RK Justitiepastoraat, Driebergen
25/26 april 2005
Prot. Studiedagen
Elspeet
PERSOONLIJK
15 december 2004
afscheid van
ds.Wiechert Hoekert
december 2004
25-jarig jubileum
ds. Arjan Noordhoek
20 januari 2005
Viering ambtsjubileum Jan Eerbeek
26 juni 2005
Afscheid van
Sjef Jansen
R.K. Parochie te
Hilvarenbeek
Overzicht van de auteurs
Cafer Anaz is werkzaam als imam in P.I. Vught.
Marcel Barnard is hoogleraar liturgiek aan KTU
Walther Burgering is naast redactielid van Zandschrift werkzaam als r.k.
justitiepastor in de P.I. Veenhuizen, locaties Esserheem en Bankenbosch
Theo van Dun is liturgist, priester en werkzaam als r.k. justitiepastor in P.I.
Oosterhoek te Grave
Antoinet Dunning is werkzaam als r.k. justitiepastor in het HvB Groningen
Ryan van Eijk is naast redactielid van Zandschrift werkzaam als r.k.
Justitiepastor in RIJ De Hartelborgt te Spijkenisse en in PI Vught
Ben Gerritsjans is werkzaam als r.k. justitiepastor in P.I. de Berg te Arnhem
Liesbeth de Jongh is werkzaam als protestant geestelijk verzorger in PI Over
Amstel
Bart-Jan Koet is werkzaam als r.k. justitiepastor in de P.I. Utrecht, locatie
Wolvenplein
Peter Middelkoop is naast redactielid van Zandschrift werkzaam als protestant
geestelijk verzorger in P.I. De Kruisberg te Doetinchem
Leon Theunisse is werkzaam als r.k. justitiepastor in P.I. Tilburg,
Vreemdelingenbewaring
Gerrit Vennik is werkzaam als protestant geestelijk verzorger in P.I. Ter
Apel, vreemdelingenbewaring
Kees Vermeiden is naast redactiesecretaris van Zandschrift werkzaam als
protestant geestelijk verzorger in P.I. Tilburg
Marianne Vos is werkzaam als r.k. justitiepastor in de Schutterswei in
Alkmaar
Renilde van Wieringen is werkzaam als r.k. justitiepastor in de PI Utrecht, locatie
Nieuwegein
Martin Zandstra is werkzaam als r.k. justitiepastor in het Grenshospitium
Amsterdam
-----------------------
[1] Uit: een persoonlijke handreiking van pastor Ben Janssen. De Geniepoort Alphen aan den Rijn
[2] Voor de informatie heb ik dankbaar gebruik gemaakt van een artikel van Piet van der Schoof in het bisdomblad van het bisdom Groningen, oktober 2003
[3] Op maandag en zaterdag de Blijde Geheimen, op donderdag de Geheimen van het Licht, op dinsdag en vrijdag de Droeve Geheimen en op woensdag en zondag de Glorievolle Geheimen.
[4] Geloofsboek van de Bisschoppen van België, pagina 53
[5]Uit de persoonlijke handreiking pastor Ben Janssen
[6] E. G. HOEKSTRA, R. KRANENBORG(red.) Rituelen in Religieus Nederland (Baarn 2001) 272
[7] KRANENBORG 272
[8] (15.03.2004)
[9]
[10] KRANENBORG 276
[11] KRANENBORG 276
[12] KRANENBORG 276
[13] (15.03.2004)
[14]
[15]
[16] KRANENBORG 287
[17] (15.03.2004)
[18] Alle teksten in de kaders zijn genomen uit het Liturgisch werkboek voor justitiepastores
[19] P.Oskamp, Overleven achter steen en staal, Vieringen en geloofsbelevingen in de bajes onderzocht, Meinema Zoetermeer, (2004), p. 87-92.
[20] Eerder schreef ik over dit onderwerp uitgebreider in Zandschrift, jaargang 3, nr.1, december 1998, p. 13-22: Verzoening of Kwijtschelding, het Sacrament van de Boete in historisch perspectief, en in G.Lukken-J.de Wit (red.), Gebroken Bestaan 2, Rituelen rond vergeving en verzoening, Liturgie in Beweging 4, Gooi & Sticht, Baarn, 1999, 66-76, overgenomen in Zandschrift, Jaargang 7, nr.4, december 2002, p.64-73.
[21] Dom G.Holzherr OSB, Die Benediktsregel, Eine Anleitung zu Christlichem Leben, Benzinger Verlag, (1980), Kapitel 23-27, p. 148-159.
[22] Constitutie over de Liturgie, Sacrosanctum Concilium, nr.72.
[23] Orde van Dienst voor Boete en Verzoening, Het Romeins Rituaal, deel 5, Uitgave van de Nationale Raad voor Liturgie, (1976).
[24] Orde van Dienst voor Boete en Verzoening, p.23-24, nrs.31 en 32 en Congregatie voor de Geloofsleer, Normae pastorales circa absolutionem sacramentalem generali modo impertiendam, 16 juni 1972.
[25] Prof.Dr. A.H.M. van Iersel, Beleidskader betreffende liturgie en bediening van sacramenten in het RK Justitiepastoraat in de inrichtingen van Justitie in Nederland, 15 maart 2004, art. IX. Biecht, p.11-12.
[26] Byzantijns Liturgikon, Tilburg-Zagreb, (1991), p. 15.
[27] H.Oosterhuis, Aandachtig Liedboek, Ambo Baarn, (1983), nr. 98, p. 146-147.
[28] Byzantijns Liturgikon, p.287 (Chrysostomosliturgie) en p.342 (Basiliosliturgie), en níet in de van oorsprong Westerse Gregoriosliturgie van de Voorafgewijde Gaven (vergelijkbaar met de Goede Vrijdagliturgie van de Latijnse kerk). Het besef van zondaar-zijn wordt in de Byzantijnse ritus in veel priestergebeden verwoord.
[29] Orde van Dienst voor Boete en Verzoening, p.12-13, nr. 6.
[30] Ibidem, nr. 6c. ; Concilie van Trente, 14e zitting, 25 –11-1551: De sacramento Paenitentiae, cap.8.
[31] Mama Aisa. Aardgodin uit Suriname, de eerste van de winti's. Ze wordt ook wel Mama-fu-doti ('Moeder Aarde') genoemd. De winti-traditie is door slaven uit west-Afrika meegenomen naar Amerika, en door de Surinaamse en Antilliaanse cultuur behouden en voortgezet, ondanks de onderdrukking van de christelijke slavenhouders, die deze 'heidense' godsdienst niet toelieten. Het winti-geloof kent vier godenpantheons, van de aarde, water, lucht en bos. Mama Aisa staat aan het hoofd van elk pantheon. De winti's hebben goede en kwaadaardige aspecten. Als ze worden genegeerd, kunnen hun slechte aspecten naar voren komen. Hierbij staat ook de relatie tot de omgeving en anderen een rol. Harmonie binnen de gemeenschap is bijvoorbeeld van belang. (van: )
[32] Meer over dit lekenambt in OSKAMP, P. Doopborgen. Profiel en profijt. (Diss.)
Zoetermeer-Boekencentrum, 1988, 188 blz
[33] Zie b.v.: Hier staan nog meer interessante rituelen vermeld ter bescherming van een baby: “Als het om de bescherming van het pasgeboren of jonge kind gaat, is er een heel rijtje ver- en geboden. 's Avonds (na zonsondergang) mag de baby bijvoorbeeld niet over een schouder worden gedragen, omdat hij dan bloot zou staan aan allerlei boze geesten. Wie een hele dag met het kind op stap is geweest en na zonsondergang pas thuis komt, moet, voordat de woonkamer wordt betreden, eerst zeven keer over een spiegel likken om boze geesten af te weren. De meeste baby's zijn in het bezit van een ogri ai krara (letterlijk ['boze oog kraal'). Hij moet de drager of draagster beschermen tegen 'boze ogen'. Als het goed is, barst de kraal als het in contact komt met een boos oog. De ogri ai krara is het allereerste cadeau dat de kleine ontvangt. Moeders zullen nooit vergeten om het op de kleren van de baby te spelden als ze met de kleine uitgaan.
[34] In een klein berichtje op de site van het Dagblad Suriname wordt melding gemaakt van de arrestatie van een grote crimineel, die zich schuil hield bij een Bonoeman om daar een kruidenbad te kunnen nemen en zo uit de handen van justitie te kunnen blijven. Zie:
[35] Binnen de oudtestamentische exegese is de literaire domeinanalyse reeds zeer vruchtbaar gebleken. Zie voor de ontwikkelingen binnen dit vakgebied vooral de theorieën van H. Weinrich, 19773 (19641) Tempus. Besprochene und erzählte Welt (Sprache und Literatur 16) Stuttgart – Berlin – Köln – Mainz (Kohlhammer), en te onzent van E. Talstra, 1992, Text Grammar and Biblical Hebrew: The Viewpoint of Wolfgang Schneider, Journal of Translation and Textlinguistics 5:269-297, en E. Talstra, 2002, Oude en Nieuwe lezers. Een inleiding in de methoden van uitleg van het Oude Testament (Ontwerpen 2), Kampen (Kok).
[36] Zie voor een uiteenzetting van de domeinanalyse met name: A.L.H.M. van Wieringen, 1989, The Implied Reader in Isaiah 6-12 (Biblical Interpretation Series 34), Leiden – Boston – Köln (Brill).
[37] van Wieringen, op.cit., 24.
[38] Pace: H.C.J. Duijker – A.C. Dudink – P.A. Vroon, 1981, Leerboek der psychologie, Groningen (Wolters - Noordhoff), 215 omschrijven communicatie als “de overdracht van informatie van het ene levende wezen aan het andere”. Volgens deze definitie zou er geen communicatie bestaan tussen in de tekst aanwezige tekstinstanties.
[39] Daar deze term ingeburgerd is in de literatuurwetenschappen, blijf ik hem hanteren, ook al kan de impliciete lezer expliciet worden gemaakt door hem rechtstreeks aan te spreken. Dit gebeurt bijvoorbeeld in Joh. 20:31.
[40] De voorbeelden die ik in dit artikel geef, betreffen gespreksfragmenten met een patiënt en een ziekenhuispastor. Met opzet heb ik gekozen voor deze pastorale setting, om daarmee te benadrukken dat de domeinanalyse niet alleen zinvol is voor justitiepastores, maar voor iedere pastor, ongeacht in welke vorm van pastoraat hij werkzaam is.
[41] Zie ook J.N. Collins, Deacons and the Church. Making Connections between Old and New, Gracewing, Herfordshire, 2002.
[42] Rkkerk.nl. Blad voor Katholiek Nederland, jaargang 2, no 15, p.27.
[43] Het is bovendien opvallend dat het Luthersche perspectief niet echt vertegenwoordigd wordt. Luther zelf wordt door A. Noordegraaf behandeld. Er is ook weinig aandacht voor de belangrijke diaconessenbeweging.
[44] Paul Oskamp, Overleven achter steen en staal, Vieringen en geloofsbelevingen in de bajes onderzocht, Meinema Zoetermeer, 2004, A-5, 120 pagina s, ISBN 90 211 3982 0, NUR 700, ¬ 12,50.
[45] Vgl. Deloofsbelevingen in de bajes onderzocht, Meinema Zoetermeer, 2004, A-5, 120 pagina’s, ISBN 90 211 3982 0, NUR 700, € 12,50.
[46] Vgl. Dienstboek, een proeve, Schrift, Maaltijd, Gebed, Uitgeverij Boekencentrum Zoetermeer, 1998, p.208-355, passim.
[47] Th. van Dun en S. Oenema (eindred.), Liturgisch Werkboek voor Justitiepastores, Een Uitgave van de bureaus Hoofdaalmoezenier en Hoofdpredikant, Den Haag 1997.
[48] Gebroken traditie. Christelijke religie in het spanningsveld van pluraliteit en identiteit. Ten Have, 1999.
-----------------------
Heer,
als ik bid
en biddend dénk
dat Gij geen oren
voor mij hebt;
en niet doet,
wat ík wil,
laat mij dan
denkend bídden
dat Uw Wil
geschieden moet
méér dan de mijne.
[pic]
................
................
In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.
To fulfill the demand for quickly locating and searching documents.
It is intelligent file search solution for home and business.