Grammatica - zinsbouw - uitleg - Taal ABC

Grammatica - zinsbouw - uitleg

Taalgroepnl.nl

Zinsbouw

1.

Het basisprincipe

Een zin heeft in ieder geval:

? een onderwerp: wie doet het?

? een persoonsvorm: wat doet hij of zij?

Een normale zin begint altijd met het onderwerp en persoonsvorm.

Voorbeelden:

? Emma wandelt. (Emma= onderwerp, loopt=persoonsvorm)

? Emma maakt de computer. (Emma= onderwerp, loopt=persoonsvorm,

de computer = lijdend voorwerp)

Soms staat er nog een werkwoord in de zin. Dat werkwoord staat dan aan het eind van de zin.

Voorbeelden:

? Emma wil wandelen.

? Emma gaat de computer maken.

Door onderwerp + persoonsvorm en overige werkwoorden aan de uiteinden van de zin te plaatsen,

kunnen we de zin in drie stukken verdelen:

1

2

3

onderwerp en

persoonsvorm

lijdend voorwerp (=wat)

meewerkend voorwerp (=aan wie)

tijd (wanneer)

plaats (waar)

manier (hoe)

overige werkwoorden

Emma gaat

een cadeau (=lijdend voorwerp)

geven.

Emma gaat

haar zus (meewerkend voorwerp) een cadeau

geven.

Emma gaat

Emma gaat

Emma gaat

morgen (=tijd) kleren

kopen.

morgen in Utrecht (=tijd +plaats) kleren

kopen.

morgen met mij in Utrecht (=tijd + manier + plaats) kleren kopen.

De volgorde tijd-manier-plaats is een goede richtlijn. Als je manier en plaats verwisselt, is dat niet zo

erg. Tijd komt altijd v¨®¨®r manier en plaats.

Bron: braint.nl, , Beter Nederlands (2008)

Grammatica - zinsbouw - uitleg

Taalgroepnl.nl

2.

Inversie

Wat gebeurt er bij inversie?

Je hoeft niet altijd met het onderwerp te beginnen. Soms begin je met het werkwoord of met een

ander deel van de zin. Het hangt ervan af welk deel van de zin je nadruk wilt geven.

Het is belangrijk om te onthouden dat de persoonsvorm altijd op de tweede plek in de zin blijft staan.

Bij inversie komt het onderwerp na de persoonsvorm. Je zet geen andere woorden tussen het

onderwerp en de persoonsvorm.

De persoonsvorm en het onderwerp wisselen alleen van plaats, de woorden zelf veranderen niet.

Er is ¨¦¨¦n uitzondering, namelijk de inversie van de 2e persoon enkelvoud (het persoonlijk

voornaamwoord jij): bij inversie schrappen we de letter t, die normaal aan de stam vastzit in

de tegenwoordige tijd. Deze uitzondering geldt alleen voor jij, niet voor de beleefde vorm u.

Normale zin:

Zin met inversie:

Zin met inversie:

Je gaat naar Utrecht.

Vandaag ga je naar Utrecht.

Ga je vandaag naar Utrecht?

Wanneer gebruiken we inversie?

1.

In een vraagzin met of zonder vraagwoord

Vraagwoord = wanneer, wat, waar, hoe, hoeveel, hoelang, waarom, welk¡­

Voorbeelden:

Wat gaat ze op de markt kopen?

Zou je dat voor me willen doen?

2.

Als de zin met een tijdsbepaling begint (wanneer gebeurt het?)

Tijdsbepaling = nu, gisteren, om zes uur, vaak, soms, volgend jaar, vroeger¡­

Voorbeelden:

Volgende week geeft ze een feestje.

Vanaf 21.00 uur zijn de gasten welkom op het feest.

3. Als de zin met een plaatsbepaling begint (waar gebeurt het?)

Plaatsbepaling = hier, in Engeland, overal, nergens, daar, op de fiets¡­

Voorbeelden:

In de bus is ze haar tas kwijtgeraakt.

Nergens is een taxi te vinden.

4. Als de zin met extra informatie begint (dit kan van alles zijn)

Voorbeeld:

Vanwege een botsing was de weg afgesloten.

Als iedereen er is, gaan we koffiedrinken.

Bron: braint.nl, , Beter Nederlands (2008)

Grammatica - zinsbouw - uitleg

Taalgroepnl.nl

3.

Woordvolgorde in bijzinnen en hoofdzinnen

Hoofdzinnen zijn zelfstandige zinnen, bijzinnen zijn afhankelijke zinnen:

?

Sara spreekt perfect Engels.

(hoofdzin)

?

Sara, die tweetalig opgevoed is, spreekt perfect Engels.

(hoofdzin met een bijzin)

Een duidelijk verschil tussen hoofd- en bijzinnen is de woordvolgorde: in hoofdzinnen staat de

persoonsvorm meestal op de tweede plaats, in bijzinnen staat de persoonsvorm meestal verder naar

achteren:

1.

Gisteren gingen mijn buren op vakantie.

(hoofdzin)

2.

Sam houdt erg van lasagne.

(hoofdzin)

3.

Het regent heel hard.

(hoofdzin)

4.

Julia blijft thuis, omdat het heel hard regent.

(hoofdzin + bijzin)

5.

Mijn zus stelt voor om volgende week te gaan winkelen.

(hoofdzin + bijzin)

6.

Na drie keer aangebeld te hebben, ging zij weer weg.

(bijzin + hoofdzin)

Bijzinnen hebben niet altijd een persoonsvorm. In korte bijzinnen wordt de persoonsvorm vervangen

door het hele werkwoord(zie bij zin 5; gaan winkelen) of door een voltooid deelwoord (zie bij zin 6;

aangebeld) .

Bron: braint.nl, , Beter Nederlands (2008)

................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download