LeWebPédagogique - Partagez la connaissance



La proposition infinitive avec ou sans te1. Ajoute ? te ? si nécessaire. 1. Ik zal vanavond op msn ..... chatten. 2. Hij helpt zijn papa de auto ..... wassen. 3. Die kinderen leren Nederlands en Engels ..... spreken. 4. Ze mogen op zaterdagavond niet naar het feestje ..... gaan. 5. Hij durft geen extra uitleg aan zijn lerares ..... vragen. 6. Wat hebben jullie beslist ..... doen?7. Neem je paraplu mee. Het begint ..... regenen. 8. Mijn beste vriendin blijft altijd in de klas haar boek ..... lezen. 9. Komt je neef met ons ..... skaten? 10. Ik zie Fred en Hugo in het park ..... voetballen. 11. Ze kan heel goed ..... koken. 12. In deze stad is er veel ..... doen. 13. Ze zouden graag een pizza ..... eten. 14. We hopen de volgende match ..... winnen. 2. IdemIs het gemakkelijk Duits …….. leren?Ik hoop mijn brommer ….. kunnen …. herstellen.Is er iets …… doen?Deze oefeningen is ……. moeilijk!Hij zat een krant ……. lezen.Wil je me ……. helpen?Die rekening moet voor morgen klaar ……. zijn.Het begon juist …… regenen, toen we besloten ……. gaan ……. wandelen.Kom je me helpen de tafel …. dragen?Hoe laat hopen jullie daar ….. zijn?Waar heb je Nederlands …… leren …….. spreken?Ze stonden op de bus ……. wachten.Hij heeft naar Brussel ……. moeten ……. gaan!Ik denk dat ze op haar kamer zit ……. lezen.Ik heb naar huis ……. moeten ……. teruggaan om wat geld ……. verdienen.Je schijnt niet gelukkig ……. zijn.Ik ben bereid je geld ……. lenen.Ik ben ……. moe om naar TV ……. kijken.Ze spaart geld om naar Frankrijk ……. reizen.Het is ……. laat om snoepjes……. eten.3. Entoure la bonne réponse. A. Ze proberen hun best te doen om te winnen. B. Ze proberen hun best doen om te winnen. A. Hoor je de vogels zingen? B. Hoor je de vogels te zingen? A. Ze zal je zeker morgen terugbellen. B. Ze zal je zeker morgen terug te bellen. A. Met een rekenmachine kan je vlugger je oefeningen maken. B. Met een rekenmachine kan je vlugger je oefeningen te maken. A. Wensen jullie hem uitnodigen? B. Wensen jullie hem uit te nodigen? A. Ik hoor iemand komen. B. Ik hoor iemand te komen. A. We zijn van plan een week vakantie nemen. B. We zijn van plan een week vakantie te nemen. A. Het begint sneeuwen. B. Het begint te sneeuwen. A. Ze gaan morgen werken. B. Ze gaan morgen te werken. A. Hij leert mij auto rijden. B. Hij leert mij auto te rijden.CORRECTIONLa proposition infinitive avec ou sans te1. Ajoute ? te ? si nécessaire. 1. Ik zal vanavond op msn ..... chatten. 2. Hij helpt zijn papa de auto ..... wassen. 3. Die kinderen leren Nederlands en Engels ..... spreken. 4. Ze mogen op zaterdagavond niet naar het feestje ..... gaan. 5. Hij durft geen extra uitleg aan zijn lerares (te) vragen. 6. Wat hebben jullie beslist te doen?7. Neem je paraplu mee. Het begint te regenen. 8. Mijn beste vriendin blijft altijd in de klas haar boek ..... lezen. 9. Komt je neef met ons ..... skaten? 10. Ik zie Fred en Hugo in het park ..... voetballen. 11. Ze kan heel goed ..... koken. 12. In deze stad is er veel te doen. 13. Ze zouden graag een pizza ..... eten. 14. We hopen de volgende match te winnen. 2. IdemIs het gemakkelijk Duits TE leren?Ik hoop mijn brommer TE kunnen …. herstellen.Is er iets TE doen?Deze oefeningen is ……. moeilijk!Hij zat een krant TE lezen.Wil je me ……. helpen?Die rekening moet voor morgen klaar ……. zijn.Het begon juist TE regenen, toen we besloten TE gaan ……. wandelen.Kom je me helpen de tafel …. dragen?Hoe laat hopen jullie daar TE zijn?Waar heb je Nederlands …… leren …….. spreken?Ze stonden op de bus TE wachten.Hij heeft naar Brussel ……. moeten ……. gaan!Ik denk dat ze op haar kamer zit TE lezen.Ik heb naar huis ……. moeten ……. teruggaan om wat geld TE verdienen.Je schijnt niet gelukkig TE zijn.Ik ben bereid je geld TE lenen.Ik ben (TE)* moe om naar TV TE kijken.Ze spaart geld om naar Frankrijk TE reizen.Het is (TE)* laat om snoepjes TE eten.* “te” signifie ici “trop”, comme “trop fatigué” ou “trop tard”3. Entoure la bonne réponse. A. Ze proberen hun best te doen om te winnen. B. Ze proberen hun best doen om te winnen. A. Hoor je de vogels zingen? B. Hoor je de vogels te zingen? A. Ze zal je zeker morgen terugbellen. B. Ze zal je zeker morgen terug te bellen. A. Met een rekenmachine kan je vlugger je oefeningen maken. B. Met een rekenmachine kan je vlugger je oefeningen te maken. A. Wensen jullie hem uitnodigen? B. Wensen jullie hem uit te nodigen? A. Ik hoor iemand komen. B. Ik hoor iemand te komen. A. We zijn van plan een week vakantie nemen. B. We zijn van plan een week vakantie te nemen. A. Het begint sneeuwen. B. Het begint te sneeuwen. A. Ze gaan morgen werken. B. Ze gaan morgen te werken. A. Hij leert mij auto rijden. B. Hij leert mij auto te rijden. ................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download

To fulfill the demand for quickly locating and searching documents.

It is intelligent file search solution for home and business.

Literature Lottery

Related searches