Hoofdstuk 6 - Samenvattingen



Hoofdstuk 6: Overheid

|allocatieve functie van de overheid: |Door haar optreden direct en indirect de allocatie van goederen en productiefactoren |

| |beïnvloeden. Dit wordt gemotiveerd uit de gedachte dat de markt niet perfect werkt (marktfaling)|

| |en dat derhalve correctie en aanvulling noodzakelijk zijn. |

|herverdelingsfunctie van de overheid: |Een wijziging aanbrengen in de inkomens- en vermogensverdeling, die spontaan uit de werking van |

| |de vrije markt resulteert |

|stabilisatiefunctie van de overheid: |Manipuleren van de budgettaire stromen en/of de geldhoeveelheid evenals interventies in de |

| |prijs- en inkomensvorming teneinde ongewilde schommelingen in de economische activiteit te |

| |voorkomen of te compenseren |

|marktfaling: |Visie dat de markt niet perfect werkt |

|Overheidsfaling of interventiefaling: |visie dat de overheid niet perfect werkt |

|public choice-theorie: |Gaat ervan uit dat het politieke leven, zoals veel maatschappelijke relaties, gekenmerkt wordt |

| |door ruil maw ook in het politieke leven wordt er een onderscheid gemaakt tussen vraag en |

| |aanbod. Het marktmodel staat centraal |

| representatieve democratie: |Burgers worden vertegenwoordigd door politici, die als een soort makelaars fungeren. |

| |* formuleren voorkeuren vd burgers in concrete voorstellen |

| |* wegen tegengestelde belangen af |

| |* beslissen onder elkaar door onderhandeling en stemming |

| referendumdemocratie: |Kiezers nemen rechtstreeks beslissingen op politiek vlak zonder tussenkomst van |

| |vertegenwoordigers |

|Condorcet-stemmingen: |Kiezers moeten over alternatieven stemmen, waarbij telkens het winnende alternatief tegen een |

| |volgend nog niet beoordeeld voorstel uitkomt. |

| |Vb. kiezen tussen A en B -> dan kiezen tss A en C |

| |* individuele keuze is vrij |

| |* als iedere kiezer een bepaalde mogelijkheid boven een ander verkiest, moet dit ook tot uiting |

| |komen in het resultaat vd stemming |

| |* de keuze tussen de eerste (twee) alternatieven mag niet beïnvloed worden door een derde |

| |mogelijkheid |

| |* kiezers beschikken soeverein. Ze moeten geen rekening houden met het algemeen belang |

| |* hoe groter het aantal personen is dat deelneemt aan een Condorcet-stemming, en hoe meer aantal|

| |mogelijkheden er zijn hoe groter het gevaar is dat er geen uitslag is of dat de uitslag slechts |

| |toevallig is |

| |*volgorde van de mogelijkheden kan bepalend zijn voor |

| |de uitslag |

|stemparadox van Arrox: |Illustreert de relativiteit van sommige democratische beslissingen |

|pressiegroep: |belangengroep die de politieke besluitvorming probeert te beïnvloeden in het voordeel van dat |

| |groepsbelang |

|belangengroep: |organisatie van mensen met een gemeenschappelijk belang |

|theorie van de mediaankiezer: |in een 2 partijenstelsel leveren beide partijen slag om meerderheid en |

| |formuleren hun programma zo veel mogelijk volgens de wensen van de mediaankiezer |

|stemmenhandeling: |= logrolling |

| |Dat is als politieke partij 1 wil dat voorstel A bvb aangenomen wordt, waar politieke partij 2 |

| |eigenlijk onverschillig tegenover staat. Partij 2 daarentegen wil dat voorstel B bvb niet |

| |aangenomen wordt en tegenover dit voorstel staat partij 1 onverschillig. |

| |Partij 2 zal mee met partij 1 voor voorstel A stemmen en in ruil zal partij 1 mee met partij 2 |

| |tegen voorstel B stemmen. |

|carrièristen: |uitsluitend het eigen belang telt. Wordt verder onderverdeeld: |

| |* strevers: Proberen vanuit hun functie meer macht, inkomen of prestige te verkrijgen |

| |* conservatieve ambtenaren: Zijn erop uit hun bestaande voorrechten, inkomen en macht veilig te |

| |stellen |

|paternalisten: |Proberen aan de samenleving hun eigen preferenties op te leggen |

| | |

| | |

|collectieve voorzieningen: |overheid biedt bijna gratis goederen en dienstverlening aan. Alle burgers dienen te betalen voor|

| |het totale pakket van collectieve voorziening ongeacht of zij deze consumeren of niet. |

| |Verscheidene personen knn hiervan tegelijkertijd genieten. |

|zuiver collectieve voorzieningen: |wnr de financiering vh goed volledig op openbare middelen steunt, en het goed / dienst dus |

| |volkomen gratis ter beschikking staat. |

| |Vb. rechtspraak, dijken, secundaire wegen, lager onderwijs |

|quasi-collectieve voorzieningen: |Wnr de overheid bijstaat vr de financiering. Gebruikers zijn verplicht een zekere bijdrage in de|

| |financiering van de betrokken voorziening te doen |

| |Vb. universitair onderwijs |

|semi-collectieve voorziening: |Allocatie van goederen en diensten gebeurt wel door de macht, maar de betrokken instellingen |

| |krijgen een aanzienlijke subsidie met de bedoeling het hen mogelijk te maken beneden kostprijs |

| |te verkopen en dus consumptie te stimuleren. |

|ondeelbaarheid van het aanbod: |Het goed is technisch niet in afzonderlijk verkoopbare eenheden te splitsen. Productiekosten |

| |zijn dus ook niet toerekenbaar aan individuele consumenten. |

| |Vb. park, straat |

|Non-rivaliteit |De consumptie vd ene persoon vermindert de consumptiemogelijkheden vd andere persoon niet |

|Non-exlusiviteit |Zodra het betrokken goed ter beschikking staat, kan men niemand de consumptie ontzeggen |

|markttransactiekosten: |Kosten om vraag en aanbod met elkaar in overeenstemming te brengen en een prijs te bepalen |

|sociale kosten-batenanalyse: |toont de bijdrage van een overheidsproject aan. Baten en kosten van overheidshandelen worden |

| |weergegeven en in geld uitgedrukt, teneinde hun vergelijking mogelijk te maken |

|reële discontovoet: |Reële tijdsvoorkeur (reële munt van volgend jaar afgewogen tegen reële munt van nu) |

|Nominale discontovoet |Nominale tijdsvoorkeur (nominale munt van volgend jaar afgewogen tegen nominale |

| |munt van nu |

|Pareto-criterium: |Overheidsoptreden is verantwoord als er enkel begunstigden en geen benadeelden zijn |

|Kaldor-Hicks-compensatiecriterium: |Overheidsoptreden is verantwoord indien het totale monetaire voordeel van de begunstigden het |

| |totaal monetaire nadeel van de benadeelden overtreft |

|meervoudige criteria-analyse: |Effecten niet in een gemeenschappelijke noemer uitgedrukt, maar elk volgens hun eigen maatstaf |

| |gemeten |

|kosteneffectiviteitanalyse: |Gaat na hoe een bepaalde overheidsdoelstelling op de goedkoopste manier kan gerealiseerd worden |

|Begroting |Systematisch overzicht van toekomstige en geschatte uitgaven en inkomsten van de staat gedurende|

| |bepaalde periode (op basis hiervan zal de wetgevende macht aan de uitvoerende macht toelating |

| |geven om de inkomsten en uitgaven te verrichten |

|begrotingskrediet: |De voor een bepaalde taak in de begroting toegewezen gelden |

|Algemene Rekening van de Staat: |Weergave ex post van overheidsinkomen en uitgaven |

|annaliteit: |Begroting heeft betrekking op één kalenderjaar. |

|universaliteit: |Alle uitgaven en ontvangsten van de staat moeten in de begroting worden opgenomen. |

|niet-affectatie: |Een specifieke ontvangst mag niet dienen tot het dekken van een specifieke uitgave; alle |

| |ontvangsten moeten worden gecentraliseerd worden in 1 kas, die dan voor alle uitgaven moet |

| |instaan (gezamenlijke uitgaven worden gefinancierd door gezamenlijke inkomsten) |

|earmarking: |Bepaalde begrotingsfondsen worden voor specifieke uitgaven aangewend |

|Debudgetteren |Dikwijls worden er verbintenissen aangegaan die niet in de begroting van dat jaar zijn |

| |ingeschreven. De uitgaven worden eerst door andere instellingen betaald, maar de terugbetaling |

| |van de leningen (+ interest) komen op begroting |

|specialiteit: |Alle ontvangsten en alle uitgaven in de begroting worden gespecificeerd, programma per |

| |programma. Programma wordt onderverdeeld in basisallocaties |

|voorlopige kredieten: |Kredieten die worden toegekend omdat de begroting nog niet gestemd is (ook voorlopige twaalfden |

| |genoemd) |

|lopende ontvangsten: |Hebben geen vermogensvermindering in particuliere sector tot gevolg |

| |Vb. indirecte belastingen, heffingen,… |

|lopende uitgaven: |Brengen geen vermogenstoename van de overheid teweeg |

| |Vb. lonen, sociale kosten, … |

|kapitaalsontvangsten: |Bevatten vermogensheffingen, plus niet-fiscale kapitaalontvangsten (=o.a. verkoop van onroerende|

| |overheidsbezittingen) |

|kapitaaluitgaven: |Vergroten vermogen van overheid |

| |Vb. bruggen, wegen |

|vastlegging: |(eerste fase vd uitgavencyclus) |

| |Voor de staat ontstaat er nu de verplichting de betrokken bedragen te betalen |

|vereffening: |(tweede fase vd uitgavencyclus) |

| |Onderzoek naar het bestaan, de grootte, wettelijkheid van de schuld en erkennen van die schuld |

| |in hoofde van de staat |

|ordonnancering: |(derde fase vd uitgavencyclus) |

| |Bevel tot betalen |

|betaling: |(laatste fase vd uitgavencyclus) |

| |Door de rekenplichtige op bevel van Ministerie van Financiën |

|Rekenwet: |Legt de finale resultaten van een begrotingsjaar vast |

|bijkredieten: |Aanpassingen op einde van het jaar omdat geraamde en werkelijke uitgaven en ontvangsten niet |

| |overeenkomen |

|Heffingen: |Door gebruik te maken van haar politieke en / of haar economische macht, vraagt zij van de |

| |particuliere huishoudingen geldsommen of goederen volgens algemene door haar opgestelde normen |

|belastingen: |Heffingen waarbij er geen band bestaat tussen de mate waarin de betrokken huishouding van de |

| |dienstverlening van de overheid gebruik maakt en het te betalen bedrag. Maatstaf houdt rekening |

| |met andere variabelen (gezinsgrootte…) |

|profijtbeginsel: |De kosten van de overheidsdiensten worden toegerekend naar de gebruikers ervan. |

|contributies: |Globale omslagen van de kosten van bepaalde overheidsvoorzieningen onder de gebruikers ervan |

|retributies: |Gelijken het best op prijzen, ze impliceren een zekere differentiatie van het gevraagde tarief |

|draagkrachtbeginsel: |Benodigde belastingsontvangsten moeten tussen de belastingbetalers verdeeld worden volgens hun |

| |financiële draagkracht, los vd intensiteit vh gebruik vd voorzieningen |

|lump-sum -heffingen: |Wanneer heffing geen enkel verband houdt met economische variabelen. De getaxeerde huishouding |

| |kan door gedragsverandering de heffinglast niet verkleinen |

|Tiebout-hypothese: |Mensen stemmen met hun voeten: d.w.z. zij verhuizen naar die regio´s waar de desbetreffende |

| |overheid volgens hen een aantrekkelijkere mix tussen collectieve voorzieningen en belastingen |

| |kan aanbieden. |

|monetaire financiering van het overheidsdeficit: |Wanneer het aangaan van overheidsleningen leidt tot geldschepping |

| | |

|Netto te financieren saldo |Overheidsinkomsten – overheidsuitgaven |

| |( geeft nieuwe financieringsbehoefte op buitenlandse en binnenlandse markten aan |

|Bruto te financieren saldo |Netto te financieren saldo + aflossingen + terugbetalingen |

| |( geeft de werkelijke financieringsbehoefte (= totale bedrag dat overheid dat jaar op |

| |vermogensmarkt moet lenen) aan |

|verdringingseffect: |Wnr hoge interestlasten een groot gedeelte van de overige staatsuitgaven verdringen |

|rentesneeuwbal: |Interestlasten op uitgaande schuld stijgen sterker dan belastingsopbrengsten, waardoor |

| |overheidsschuld haar eigen groei genereert. |

Hoofdstuk 7: Markten van goederen en diensten

|Markt: |Ruilsysteem waarbij vragers en aanbieders met elkaar negotiëren over de prijs en de te |

| |verhandelen hoeveelheden |

|Marktorganisatie: |Betrekking op de technisch-institutionele aspecten vh marktgebeuren |

|open ruil: |Bij de ruiltransactie is altijd interferentie van derden mogelijk. |

|Naturamarkt: |Meest eenvoudige vorm van marktorganisatie. Vragers, aanbieders en producenten zijn fysiek |

| |aanwezig bij het ruilgebeuren. Er wordt ter plekke onderhandeld, als er een akkoord is verklaard|

| |worden de betrokken goederen onmiddellijk meegenomen. |

|Beurs: |Gereglementeerde markt van goederen, gekenmerkt door uniformiteit |

|Veiling: |Prijsvormingtechniek: - prijs afslag: de veilingmeester vertrekt van een hoge prijs die hij |

| |achtereenvolgens verlaagt |

| |-prijsopbod: de veilingmeester vertrekt van een lage prijs die hij achtereenvolgens verhoogt tot|

| |er geen vragers meer zijn |

|Aanbesteding: |De aanbieders zijn verplicht hun verkoopprijs onafhankelijk van elkaar aan de vrager mee te |

| |delen. Vindt plaats wnr vrager zich in een sterke onderhandelingspositie bevindt |

|Inschrijving: |De vragers zijn verplicht onafhankelijk van elkaar aan de aanbieder mee te delen hoeveel zij |

| |bereid zijn te betalen. Vindt plaats wnr de aanbieder dus in een sterke onderhandelingspositie |

| |bevindt |

|gesloten ruil: |Bij de ruiltransactie is de interferentie van derden niet mogelijk |

|zelfstandige handel: |Ondernemingen die OF groothandelsfunctie OF de detailhandelsfunctie vervullen |

| |-groothandel (grossier) koopt producten aan in grote hoeveelheden en levert ze aan detaillisten |

| |-detaillist richt zich onmiddellijk op de verbruikers |

| |* gespecialiseerde detailhandel (kaas, wijn) |

| |* niet-gespecialiseerde detailhandel (levensmiddelen, dagelijkse gebruiksgoederen) |

| |*ambachtelijke detailhandel (maakt en verwerkt zelf een gedeelte van zijn koopwaar of biedt een |

| |dienst aan) |

|geïntegreerde distributie: |Ondernemingen die een groot- EN detailhandelsfunctie vervullen. |

| |-Warenhuizen (uitgebreid assortiment, vrije toegang, vaste en publiek gemaakte prijzen…) |

| |-volkswarenhuizen(eerder gericht op massaklanten met lager inkomen) |

| |-filiaalbedrijven (ondernemingen die gespecialiseerd zijn in bepaalde branche) |

| |-verbruikerscoöperaties (groepering van verbruikers met bedoeling buiten gevestigde handel om |

| |veelgevraagde goederen goedkoper aan te schaffen) |

|geassocieerde handel: |Alle samenwerkingsvormen van handelaars |

| |Inkoopcombinaties: gesticht door detaillisten en groothandelaars met de bedoeling gezamenlijk |

| |inkopen te doen |

| |vrijwillige filiaalbedrijven: groothandelaar werkt samen met cliënteel uit detailhandel |

| |franchising: contractuele verbintenis tussen franchisegever en -nemer |

| |middenstandswarenhuizen: wnr onafhankelijke winkeliers uit verschillende branches onder een dak |

| |gehuisvest zijn met de bedoeling “one stop shopping” mogelijk te maken |

|contante transacties: |Prijs wordt bepaald en goed wordt direct geleverd |

|tijdtransacties: |Koper en verkoper gaan akkoord uitvoering van de transactie in de tijd te verschuiven. Prijs en |

| |de te verhandelen hoeveelheid worden op het ogenblok vastgelegd maar uitvoering ervan gebeurt |

| |slechts na afloop van bepaalde periode |

|termijntransacties: |Zelfde als tijdtransacties, alleen is het hier niet echt de bedoeling de transactie effectief |

| |uit te voeren. |

|liquideren: |Het prijsverschil berekenen na 2 tegengestelde transacties |

|hedging: |Neutraliseren |

| |Heeft als doel het prijsrisico op de contantmarkt te vervangen door het risico ten aanzien van |

| |de veranderingen in het verschil tussen termijn- en contantprijzen op een bepaald ogenblik |

|Speculatie: |Uit prijsrisico voordeel proberen halen |

|short hedge: |Producenten vrezen prijsdaling en gaan dus op termijnmarkt verkopen en vervolgens aankopen |

|long hedge: |Aankopers vrezen prijsstijging en gaan dus op de termijnmarkt eerst aankopen en dan verkopen |

|arbitrage: |Er wordt op de duurste markt verkocht en op de goedkoopste aangekocht |

|Basis: |Prijsverschil op een bepaal ogenblik |

|opties: |Geven aan de houder ervan het recht om een bepaald financieel activum te kopen (call optie) of |

| |te verkopen (put optie) tegen een vooraf bepaalde prijs (uitoefenprijs) |

|prijszetting (price making): |Situaties waarbij de individuele marktpartijen zelf prijs en andere (ver)koopvoorwaarden kunnen |

| |vastleggen |

|prijsneming (price taking): |Situaties waarbij de prijs resulteert uit het gedrag van alle marktpartijen samen zonder dat één|

| |enkele partij alleen de prijs kan bepalen |

|Bilateraal monopolie: |Wrn er laar één aanbieder en één vrager op de markt zijn om te onderhandelen over de voorwaarden|

| |van de ruiltransactie |

|volkomen concurrentie: |(De eerste en meest bestudeerde marktvorm) |

| |* Zeer groot aantal aanbieders en vragers (polypsonie en polypolie) |

| |* Vrije toetreding op de markt |

| |* Afwezigheid van positieve interne schaaleconomieën |

| |* Volkomenheid van de markt = alle goederen worden tegen dezelfde prijs verhandeld |

|Wet van Davenant-King: |Wnr een te groot aanbod van goederen negatieve gevolgen teweegbrengt |

| |Vb. zeer goede oogst kan voor producenten catastrofale gevolgen hebben |

| |(zie grafiek) |

|spinnenwebtheorema: |Markten waar het aanbod op korte termijn onelastisch is worden vaak gekenmerkt door grote |

| |cyclische prijsbewegingen waarbij de prijzen zich moeilijk op een evenwichtsniveau stabiliseren |

|x-efficiëntie of producentenefficiëntie: |De maximale technische efficiëntie die aan de dag moet gelegd worden om te overleven op de markt|

|Monopolie |Er is slechts één aanbieder op de markt |

|Natuurlijke monopolie |Ontstaat wnr de kostencurves van potentiële ondernemingen op een bepaalde markt meebrengen dat |

| |het minimum vd gemiddelde kostencurve overeenkomt met een productiehoeveelheid die groter is dan|

| |of gelijk aan de totale marktomvang bij een prijs gelijk aan die minimale gemiddelde kosten |

|punt van Cournot: |Punt op vraagcurve bij monopolie waar de hoeveelheid voor verkoop optimaal is |

|prijsdifferentiatie: |Wanneer aan consumenten van een zelfde product een verschillende prijs wordt gevraagd omdat de |

| |kosten om het product te verschaffen verschillend zijn |

|peak-load-pricing: |Tijdens piekuren wordt een hoger tarief aangerekend dan in de daluren. |

|prijsdiscriminatie: |Wanneer prijsverschillen niet ingegeven zijn door kostenverschillen (sociale en economische |

| |motieven) |

|monopolistische concurrentie: |Sector telt breed beschouwd veel aanbieders, maar is wel gekenmerkt door een zodanige mate van |

| |productdifferentiatie, dat iedere aanbieder zich binnen zekere grenzen een eigen markt heeft |

| |geschapen. |

|oligopolie: |Gekenmerkt door een klein aantal aanbieders, waardoor de feitelijke onderlinge relaties tussen |

| |hun gedragingen van groot belang zijn |

|kartel: |Samenwerking onder vorm van een akkoord om de concurrentie te beperken. |

| |Bv. Productiekartels, prijskartels, afzetkartels, conditiekartels, rationalisatiekartels |

|umbrella pricing: |Prijsleiderschap van een dominante onderneming. |

| |Zij kan door lage prijzen andere doodconcurreren. Daarom leggen deze zich neer bij de |

| |prijsbepaling van deze dominante onderneming |

|barometric-price-leadership: |Eén onderneming dient als barometer voor de prijsbepaling. |

|mark-up pricing: |De oligopolisten calculeren hun gemiddelde kosten bij een bevredigende capaciteitsbezetting |

| |(tussen 2/3 en ¾) en berekenen op basis daarvan hun prijs door een |

| |vaste opslag aan te rekenen die niet-toerekenbare kosten en nagestreefde winst vertegenwoordigt.|

|penetratieprijspolitiek: |Voldoende lage prijzen om de ruimst mogelijke penetratie (aantal gezinnen dat gebruikt) te |

| |bereiken |

|afroomprijspolitiek: |Nieuwe product eerst in dure versie en als markt verzadigd is, introduceert hij een |

| |goedkope variant |

|verticale prijsbinding: |Producent en niet de detaillist stellen de voor alle consumenten geldende verkoopprijs vast. |

|margeconcurrentie: |Concurrentie tussen producenten verplaatst zich van consument naar detaillist. |

|algemeen evenwicht: |Evenwicht van de verschillende markten van goederen, halfafgewerkte producten, grondstoffen en |

| |productiefactoren kan door onderlinge samenhang van prijzen en verkochte hoeveelheden een |

| |algemeen evenwicht in de volkshuishouding tot stand brengen. |

|labiel marktevenwicht: |Zodra de markt uit dit evenwicht geraakt kan de spontane marktwerking er niet meer voor zorgen |

| |dat de sector opnieuw in het evenwichtpunt belandt. |

|stabiel marktevenwicht: |Door marktwerking komt t wel terug in evenwicht |

|horizontale overeenkomsten: |Afgesloten tussen concurrenten |

|verticale overeenkomsten: |Afgesloten tussen ondernemingen in verschillende stadia van de bedrijfskolom van een product |

|alleenverkoopovereenkomsten: |De leverancier belooft in een bepaalde regio slecht bij één leverancier te leveren |

|exclusieve overeenkomsten: |Men belooft slecht bij één leverancier aan te kopen |

|selectieve distributiesystemen: |Leveranciers beperken de verkoop van hun producten tot verkooppunten die aan zekere criteria |

| |voldoen. |

|de minimisregel: |Mededingingsregels |

|marktinterventie: |De overheid stuurt direct de werking van de markt bij. |

|directe prijsinterventie: |De overheid dicteert, tegen marktvoorwaarden in, rechtstreeks de prijs die zij met controle en |

| |bestraffing probeert te doen handhaven. |

| |De overheid grijpt in op het particuliere vraag- en/of aanbod of treedt zelf als marktpartij op |

|indirecte prijsinterventie: |teneinde de marktprijzen indirect te beïnvloeden. |

|plafondprijs: |Prijsmaximum opgelegd door overheid |

|bodemprijs: |Prijsminimum opgelegd door overheid |

|deficiency-payments: |Subsidies betalen om de inkomens van de betrokken producenten te beschermen |

|deregulering: |Vereenvoudigen, meer marktconform maken of zelfs afschaffen van reglementeringen |

Hoofdstuk 8: Markten van productiefactoren

|functionele inkomensverdeling: |Prijsbepaling van de productiefactoren |

|categoriale of macro-economische: |Verdeling van het nationaal inkomen over de productiefactoren |

| |= respectievelijke loonsom, interestsom, winstsom, … |

| |Nationaal inkomen |

|personele inkomensverdeling: |Verdeling van het nationaal inkomen over de verschillende leden van de samenleving |

|economische rente: |Verschil tussen de factorbeloning en de opportuniteitskosten; |

| |Wat de productiefactor meer verdient dan minimum inkomen |

| |Zie blad |

|rent seeking: |Wanneer economische rente het gevolg is van succesvolle inspanningen van individuen |

| |om de sociale en politieke instituties in hun voordeel te beïnvloeden |

|rekruteringsbevolking: |15- tot 65-jarigen die in aanmerking komen voor economische activiteit |

|tewerkgestelde beroepsbevolking: |Som van de binnenlandse werkgelegenheid en het saldo van de grensarbeid |

|totale beroepsbevolking: |Tewerkgestelde en werkloze beroepsbevolking |

|burgerlijke beroepsbevolking: |Totale beroepsbevolking gewapende macht |

|participatiegraad: |Verhouding van de totale beroepsbevolking van een bepaalde leeftijdsgroep op |

| |rekruteringsbevolking van die groep |

|werkloosheid: |EU-definitie: Geregistreerde personen zonder werk, die werk zoeken en onmiddellijk beschikbaar |

| |zijn |

|uitstroompercentage: |Meet de theoretische kans van een werkloze uit een bepaalde groep om na 1 jaar werk te vinden |

|werkloosheidsval: |Het netto inkomen bij wel werken bij laaggeschoolden is niet veel meer dan de |

| |werkloosheidsuitkering bij niet werken dus er is weinig motivatie om te gaan werken |

|Actieve welvaartsstaat: |Overheid neemt allerlei maatregelen om de werkloosheidsval te verkleinen |

|frictiewerkloosheid: |(Search unemployment)Werkloosheid die werknemers hebben omdat ze na het verliezen van een job |

| |tijd nodig hebben om een nieuwe job te vinden |

|binnenfrictie: |Binnen een beroepsgroep zijn er vacatures en werklozen |

|tussenfrictie: |Vacatures in ene beroepsgroep staan tegenover werklozen in andere beroepsgroep |

|structurele werkloosheid: |Omdat de samenstelling van de arbeidsvraag kwalitatief verschilt van de samenstelling van het |

| |arbeidsaanbod |

|Keynesiaanse of conjuncturele werklozen: |Door gebrek aan macro-economische vraag |

|klassieke werkloosheid: |Een normale bezetting van een te kleine kapitaal-goederenvoorraad |

|natuurlijke werkloosheid: |Werkloosheid waarbij keynesiaanse werkloosheid volledig weg is. De resterende werkloosheid is |

| |dan te verklaren door de frictiewerkloosheid en de structurele werkloosheid. |

|technische werkloosheid: |Arbeiders verliezen werk om technische redenen |

| |Vb. brand in de fabriek |

|verborgen werkloosheid: |Wanneer in een bepaalde sector te veel werkende mensen zijn tov de te verrichten taken |

|onvrijwillige werkloosheid: |Komt voor wanneer werkzoekende werklozen bereid zijn arbeid te verrichten tegen het op dat |

| |ogenblik aangeboden loon of zelfs tegen een lager loon |

|arbeidmarktsegmentatie: |Bestaan van deelmarkten |

| |Vb. dubbele arbeidsmarkt |

|theorie van de dubbele arbeidsmarkt: |Arbeidsmarkt bestaat uit een primaire markt met goedbetaalde, rechtszekere, stabiele, |

| |aantrekkelijke banen en een secundaire markt met juist tegenovergestelde karakteristieken ( |

| |grote loonverschillen |

|collectieve onderhandelingen: |Werknemers onderhandelen niet individueel met werkgevers over omvang van loon maar via vakbonden|

| |en patronaat. |

|closed shop bepalingen: |Alleen arbeiders aangesloten bij vakbonden kunnen voor tewerkstelling in aanmerking komen. |

| |Vakbonden: |

| |* onderhandelen rechtstreeks over arbeidsvoorwaarden met werkgevers |

| |* treffen onrechtstreeks maatregelen die |

| |-arbeid schaarser maken dr arbeidsaanbod te |

| |verkleinen (dr bv. Vervroegd pensioen) |

| |-arbeidsvraag vergroten (dr bv. Verplichte aanwerving van jongeren) |

|insider/outsider theorie: |Vakbonden houden zich vooral met de belangen van de werkenden (insiders) bezig. Met werklozen |

| |die gebaat zouden zijn met een lager loon, houden ze geen rekening (outsiders) |

|inkomensbeleid: |Overheid kan rechtstreeks in de loonvorming van bepaalde categorieën van arbeid tussenkomen door|

| |minima op te leggen of tewerkstelling van bepaalde groepen verplicht te maken. |

|centrale loonnorm: |Legt maximale ruimte voor reële loonstijging vast om prijsstijgingen te vermijden |

|Primaire loondrift: |Werkgevers en werknemers slagen erin de maxima te omzeilen (bv. Door aankoopbons, gratis tanken)|

| |en zo hun relatieve loonpositie te verbeteren. |

|secundaire loondrift: |Arbeiders uit zwakke sectoren maken van gunstige gelegenheden gebruik om de loonpariteiten van |

| |voor de primaire loondrift te herstellen. |

|C.A.O. s: |Loonvorming in overleg tussen vakbonden en patronaat waarbij akkoorden op verschillende niveaus |

| |tot stand komen: interprofessioneel, professioneel (sectoraal), subsectoren, |

| |ondernemingsvlak |

|theorie van de laffercurve: |Totale belastingsopbrengst hangt af van belastingtarief |

| |Zie grafiek blad |

|Nominale inkomen: |Ontvangen hoeveelheid geld |

|Reële inkomen: |Nominale inkomen gecorrigeerd voor veranderingen in levensduurte |

|Indexering: |Lonen proberen aanpassen aan prijsbeweging |

|Voorindexering: |Vakbonden en patronaat ramen gezamenlijk toekomstige inflatie en houden er rekening mee id |

| |loonovereenkomst |

|Na-indexering: |Lonen worden volgens een of ander formule aangepast aan voorbije prijsstijgingen |

|aanbodeconomie: |Aanbod creëert de macro-economische vraag, niet andersom. |

|vermogensmarkt: |Ter beschikking stellen van vermogen aan andere huishoudingen |

|geldmarkt: |Vermogen voor korte periode (1 jaar) uitgeleend |

|Kapitaalmarkt: |Vermogen voor lange periode (meer dan 1 jaar) uitgeleend |

|hot money : |Kapitaalsinvoer geldt voor korte termijn |

|oppotting: |Gelden worden liquide gehouden en komen dus niet in aanmerking voor uitlening |

|Crowding-out: |Verdringen van private investeringen via intereststijging door overheiduitgaven |

| |Zie grafieken blad |

|Fisher-formule: |Nominale interestvoet = reële interestvoet + verwachte inflatiegraad |

|Inverse intereststructuur: |Wnr interest op lange termijn financiële activa lager is dan die op korte termijn beleggingen |

|Syndiceren: | |

|Onmiddellijk rendement: |= jaarlijks uitgekeerde interestbedrag * 100 |

| |Kostprijs (*) |

| | |

| |(*) kostprijs = koers * aanschafkosten |

|Actuarieel rendement: |Berekende interne interest, die de actuele waarde van alle toekomstige ontvangsten uit een |

| |obligatie gelijk maakt aan haar kostprijs |

|Claims: |Inschrijving- of intekenrechten |

|scripts |Claims na inschrijvingsperiode |

|Effectenbeurs: |Gereglementeerde secundaire markt waarop effecten (vooral aandelen) worden verhandeld door |

| |specialisten in opdracht van anderen of voor eigen rekening. Zij centraliseren koop- of |

| |verkooporders en brengen daardoor markt tot stand waarin koersen schommelen naargelang vraag en |

| |aanbod |

|Groeiaandelen: |Kernmerken zich door een aanhoudende groei van winst per aandeel. |

|Cyclische aandelen: |Koersen lopen vooruit op beweging vd conjunctuurgevoelige sectoren en leveren wisselende winst |

| |per aandeel op |

|Rendementsaandelen: |Keren relatief hoog rendement uit en kennen een vrij stabiel koersverloop (bv omdat betrokken |

| |onderneming een monopolie positie inneemt) |

|Winst: |-Wat er overblijft nadat ondernemer productiefactoren heeft vergoed |

| |-dient gedeeltelijk als vergoeding voor inbreng van risico-dragend kapitaal, gedeeltelijk als |

| |vergoeding voor ondernemersfunctie en daarbij komend ondernemersrisico |

|Super- of overwinst: |Wnr winst de normale beloning voor risicodragend kapitaal overtreft |

|Differentiële-grondrente-theorie: |(arbeid en kapitaal krijgen overal dezelfde vergoeding) |

| |= marginale geldproduct op de meer productieve gronden – marginale kosten van arbeid en kapitaal|

| |wordt ontvangen door eigenaars vd meer productieve gronden |

| |zie grafiek boek p. 428-430 |

|Common property goederen: |Bepaalde gedeelten vd natuur die nt onder het stelsel vd private eigendom vallen, waardoor hun |

| |allocatie nt dr de markt kan gebeuren. Hoewel ze schaars zijn, is het gebruik ervan gratis |

|Hotelling-hypothese: |In een goed werkend marktmechanisme is het prijsstijgingspercentage van nt-hernieuwbare |

| |natuurlijke rijkdom gelijk ad interestvoet |

|Primaire inkomensverdeling: |Men groepeert in hoofde van een bepaalde persoon de diverse functionele inkomens (= lonen, |

| |interesten, pachten, dividenden) die hij voor het ter beschikking stellen van zijn |

| |productiefactoren (arbeid, kapitaal, bodem) verkrijgt |

| |( productieve inkomens vóór taxatie en afhouding sociale zekerheid |

|Secundaire inkomensverdeling: |Men vergelijkt beschikbare gezinsinkomens a herverdeling vd overheid |

| |( gebeurt via RSZ en via het moduleren van belastingen en uitgaven vd staat |

|Tertiare inkomensverdeling: |Wnr men naast secundaire verdeling ook rekening houdt met differentiële mate waarin personen van|

| |collectieve voorzieningen genieten |

|Kapitalisatieprincipe: |Pensioenstelsel waarbij bedragen betaald gedurende loopbaan worden gestort in een fonds, dat |

| |belegd wordt en waaruit later het pensioen wordt gefinancierd |

|Repartitiebeginsel: |Pensioenstelsel waarbij de jaarlijkse bedragen vd actieven dienen om de pensioenen van dat jaar |

| |te betalen |

|Sociale zekerheid: |Omvat het stelsel v kinderbijslag, ziekteverzekering, werkloosheidvergoeding, de kas van weduwen|

| |en wezen en de pensioenstelsels (behalve voor overheidspersoneel) |

| |-combinatie van verplicht collectief verzekeringssysteem met herverdelingsmechanisme |

|Horizontale verdeling: |Van kinderlozen ( kinderrijken |

| |Van actieven ( werklozen |

| |Van gezonden ( zieken |

|Verticale verdeling: | |

|Matteüseffect: |Rijkeren profiteren van RSZ terwijl de echt behoeftigen dppr de gaten vd mand vallen |

|Progressieve inkomensverdeling: |Verdeling via belastingstelsel |

| |Het belastingtarief neemt toe volgens hoogt van belastbaar inkomen |

|Lorenz-curve: | |

|Gini-coëfficiënt: |De verhouding vd oppervlakte tss lorenz-curve en diagonaal op oppervlakte vd driehoek OTZ´ |

|Normatieve welvaartstheorie: |Om groepswelvaart te maximaliseren moet het inkomen herverdeeld worden zolang dr de overheveling|

| |het additionele nut dat gecreëerd wordt bij de ontvangers, de groepswelvaart meer verhoogt dan |

| |het nutverlies bij degenen die de transfer moeten financieren de groepswelvaart vermindert |

|Total allowance catch: | |

Hoofdstuk 9: Internationale economische betrekkingen

|Interindustriele handel: |Wnr landen producten ruilen die behoren tot een verschillende industrietak |

| |Vb. VS stuurt computers naar Singapore en Singapore exporteert textiel nr de VS |

|Intra-industriele handel: |Wnr landen producten ruilen die tot dezelfde industrietak |

| |behoren |

| |vb. Duitsland exporteerde auto’s naar Frankrijk, die auto’s terug exporteert |

|Relatieve factorbegiftiging: |Verhouding vd hoeveelheid beschikbare kapitaal op de hoeveelheid beschikbare arbeid |

| |(kapitaal/arbeid ratio) |

| |- land is relatief kapitaalovervloedig: wnr verhouding vh land hoger is dan de verhouding ve |

| |ander land |

|Relatieve factor intensiviteit: |Wnr ongeacht de verhouding arbeidsvergoeding / kapitaalsbeloning het bepaalde product telkens|

| |op kapitaalintensievere manier wordt geproduceerd dan het andere |

|Stolper-Samuelson theorema: |Bezitters vd overvloedige productiefactor gaan er na internationale handel in welvaart op |

| |vooruit (ongeacht hun bestedingspatroon); terwijl bezitters vd schaarse productiefactor |

| |(ongeacht hun bestedingspatroon) hun welvaart zien achteruit gaan |

|Multidomestic industries: |Wnr de concurrentie in een land onafhankelijk is vd concurrentie ve ander land. Concurrentie |

| |en competitief voordeel worden door land per land bepaald |

|Global industries: |Wnr de competitieve positie ve onderneming in een land een invloed heeft op, en wordt |

| |beïnvloed door haar competitieve positie in een ander land |

|Ruit van Porter: |Geeft het verband weer tussen vier belangrijke determinanten ve nationaal competitief |

| |voordeel |

| |( zie blad |

|Internationale ruilvoet: |Geeft de evolutie weer vd internationale ruilverhouding weer ve land |

|Bruto ruilvoet: |Verhouding vd geëxporteerde op de geïmporteerde hoeveelheden gedurende een bepaalde periode |

| |( geeft dus een beeld vh aantal eenheden exportgoederen dat het land moet afstaan om een |

| |eenheid import te bekomen (stijging vd ruilvoet -> verslechtering vd ruilvoorwaarden) |

|Netto ruilvoet: |De in een indexcijfer utgedrukte verhouding vh indexcijfer vd invoerprijzen op dat vd |

| |uitvoerprijzen (of omgekeerd) |

| |(stijging vd ruilvoet -> verbetering vd ruilvoorwaarden) |

|Globale competitiviteitsindex: |Een totaal beeld wordt opgehangen vd relatieve score van verschillende landen ten aanzien van|

| |vele factoren die de competitiviteit bepalen |

|Delphi-methode: |Is gebaseerd op een gestructureerd proces voor het verzamelen van kennis bij en groep van |

| |experts dmv een aantal enquêtes afgewisseld met feedback naar die experts. De enquête is |

| |bedoeld als aanvulling op de statistische gegevens. |

| |(maw. niet alleen de competitiviteit ve land wordt gemeten, maar er wordt ook nagegaan hoe |

| |die ervaren wordt door mensen die dagelijks concurreren met buitenlandse ondernemingen. ) |

|Opvoedend protectionisme: |(Infant industry targeting) |

| |Wnr de beginnende nijverheden tijdelijk bescherming van hun binnenlandse markt behoeven om |

| |hen toe te laten op voldoende grote schaal te produceren en zo hun gemiddelde productiekosten|

| |op een concurrentieel niveau te brengen |

|Industry targeting: |Exportgeleide groei op gans brengen door belovende industrietakken via bescherming tot |

| |ontwikkeling te brengen en daarmee de wereldmarkt veroveren |

|Protectionsime: |Wnr regeringen proberen door handelspolitieke maatregelen de eigen industrie ten opzichte van|

| |buitenlandse rivalen te beschermen |

|Tarifaire handelsbelemmeringen: |Hebben tot doel dmv een uitvoer- of invoerheffing de prijs vd uit- of ingevoerde producten |

| |kunstmatig te verhogen |

|Productiekost: |De kosten die gemaakt werden tijdens het productieproces (materialen, processen,…) |

|Consumptiekost: |Kosten die gemaakt worden tijdens het consumeren vh product (bv. Vervoerskosten, inpakken, …)|

|Ruilvoeteffect: |Positief ruilvoeteffect ( daling vd invoerprijzen |

| |Negatiefruilvoeteffect ( stijging vd invoerprijzen |

|Nominale rechten: |Een vast bedrag per ingevoerde eenheid |

|Ad valoremrechte: |Een procent op de ingevoerde waarde |

|Nominale protectie: |Het percentage vd invoerbelasting op de prijs vh ingevoerde product |

|Effectieve protectie: |Heeft betrekking op de toename vd toegevoegde waarde als gevolg vh feit dat de belasting op |

| |de invoer van eindproducten zwaarder is dan de belasting op de invoer van halffabrikaten |

|Niet-tarifaire handelsbelemmeringen: |Zie blad |

|Statische welvaartsverliezen van protectie: |kan je afleiden uit de bijhorende grafieken (verlies aan consumentensurplus door |

| |protectionisme die slechts ten dele naar toename producentensurplus gaat). |

|Dynamische welvaartsverliezen van protectie: |gaan nog een stuk verder, immers door de protectionistische maatregelen wordt X-inefficiënt |

| |gewerkt (er is immers slechts beperkte concurrentie van het buitenland door de |

| |invoerheffing). |

|Autonome transacties: |Vloeien uit het autonome handels- en betalingsverkeer voort |

|Compenserende transacties: |Hebben tot doel de autonome transacties te financieren |

|Internationale monetaire reserves: |Omvatten de vermogensbestanddelen waarover de monetaire overheden beschikken om |

| |betalingsbalansdeficits te regelen of op de wisselmarkt te interveniëren. |

|Basisbalans: |Betreft het saldo vd lopende rekening + saldo vd kapitaalverrichtingen op lange termijn |

|Kasbalans: |Het kapitaalverkeer op korte termijn en veranderingen in de monetaire goud- en |

| |deviezenvoorraad |

|vlottende of zwevende wisselkoersen: |Wanneer het spel van vraag en aanbod op de wisselmarkt in alle vrijheid het koersniveau |

| |bepaalt. De monetaire overheden interveniëren daarin dan niet door aankoop of verkoop van |

| |monetaire reserves |

|depreciatie van een munt: |Wanneer de vraag naar buitenlandse valuta het aanbod overtreft en daardoor de eigen munt ten |

| |opzichte van buitenlandse munten in waarde vermindert |

|appreciatie van de munt: |De eigen munt neemt tov de buitenlandse munten in waarde toe, de wisselkoersen vd valuta |

| |dalen |

|J-Curve-effect: |Na depreciatie vd eigen munt verslechtert de handelsbalans alvorens te verbeteren, doordat de|

| |daling vd ingevoerde hoeveelheid en de stijging vd export slechts later optreedt |

|Begeleid zwevende wisselkoersen: |= managed / dirty floating |

| |Wnr de monetaire autoriteiten actief op wisselmarkt ten einde ongewenst de koersschommelingen|

| |tegenwerkt door aan- of verkoop van valuta |

|Vaste wisselkoersen: | |

|Wisselkoersopties: |Wnr de koper tegen betaling het recht verwerft om later een hoeveelheid munt tegen een nu |

| |bepaalde prijs te kopen of te verkopen |

|Hedgingoperatie: |Wnr men termijnverkopen of termijnaankopen sluit om zich tegen negatieve toekomstige |

| |wisselkoersontwikkelingen in te dekken |

|Bodemkoers: |De laagste vooraf bepaalde en aangekondigde waarde |

|Plafondkoers: |De hoogste vooraf bepaalde en aangekondigde waarde |

|Devaluatie: |Officiële waardevermindering |

|Revaluatie: |Officiële waardevermeerdering |

|Pariteit: |Officiële waardeverhouding |

|Veelvuldige wisselkoersen: |Wnr de monetaire autoriteiten verschillende wisselkoersen vaststellen |

|Bandbreedte: |Plafondkoers + bodemkoers |

|Gouden standaard: |de munten vd deelnemende landen hadden een pariteit in goud en derhalve ook een onderlinge |

| |pariteit |

| |er waren aanvankelijk alleen gouden munten in omloop, later ook papieren geld |

| |de internationale goudbewegingen geschieden vrij |

|Goudwisselstandaard: |De dekking vh binnenlandse papiergeld werd verzekerd door goud |

|Goudinvoerpunt: |Wnr buitenlandse valuta zeer goedkoop werd |

|Gouduitvoerpunt: |Wnr de prijs vd buitenlandse valuta op de wisselmarkt zijn goud pariteit overschrijdt, de |

| |munt werd dus minder waard |

|Wereldhandelsorganisatie: |WHO; World Trade Organisation (WTO) |

| |legaal echte, permanente instelling met permanente en volledige engagementen vd leden |

| |de regels vd WHO hebben naast op goederen ook betrekking op handel in diensten en op met |

| |handel verbondenaspecten van intellectuele eigendom |

| |met de WHO is grotendeels een einde gekomen aan de praktijk van de codes, die alleen geldig |

| |waren voor de ondertekende landen. Voortaan gelden nagenoeg alle bepalingen voor alle landen |

| |de principes die geldig zijn voor de handel in industriële producten gelden ook op de handel |

| |in landbouwproducten, textiel, confectie en diensten |

| |de geschillenregeling voorzien in WHO is sneller, automatisch en minder gevoelig aan |

| |nationale blokkage dan deze die gold in GATT-regeling |

|Grandfatherclause: |Wnr lidstaten bepaalde regels niet moeten naleven doordat deze in strijd zijn met interne |

| |wetten die bestonden op het moment van hun toetreding |

|Meestbegunstigingsclausule: |De handelsvoordelen, die de lidstaten toekennen aan andere lidstaten, worden automatisch |

| |uitgebreid tot alle andere leden vd WHO |

|Clausule van nationale handeling: |Stelt dat producten uit andere partnerlanden op het grondgebied ve lidstaat geen minder |

| |gunstige behandeling mogen krijgen dan deze die aan gelijke producten van nationale oorsprong|

| |wordt toegekend |

|Dumping: |Het verkopen van goederen in het buitenland tegen een prijs lager dan de ‘normale’ waarde |

| |(meestal de vergelijkbare prijs op de binnenlandse markt vh exporterende land) |

|Anti-dumpingrechten: |Wnr men via de procedure gn akkoord bereikt en stelt men aanzienlijke schade vast dankzij het|

| |dumpen, kan de WHO een land machtigen tot het instellen van anti-dumpingrechten (deze gelden |

| |in principe 5 jaar) |

|Specifieke subsidies: |Subsidies die alleen beschikbaar zijn voor een onderneming of industrietak of voor een groep |

| |van ondernemingen of industrietakken die vallen onder de jurisdictie vd autoriteit die de |

| |subsidie toekent |

|Retorsierechten: |Invoerrecht als tegenmaatregel voor verboden subsidies als deze niet afgeschaft worden |

|Enabling clause |Het betreft unilaterale voordelen die de ontwikkelde landen aan de minder ontwikkelde landen |

| |toekennen |

|Wereldbank: |Bestaat uit de volgende instellingen: |

| |De International Bank for Reconstruction and Development (IBRD) |

| |International Finance Corporation (IFC) |

| |International Development Association (IDA) |

| |Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA) |

| |( de instellingen vd wereldbank vergemakkelijken de internationale kapitaalmobiliteit naar de|

| |minder ontwikkelde landen |

|Internationale arbeidsorganisatie |Gaat uit van 4 basisprincipes: |

| |arbeid is geen koopwaar |

| |de vrijheid van expressie en vereniging is essentieel voor de sociale vooruitgang |

| |armoede betekent overal een gevaar voor welvaart |

| |alle mensen hebben ongeacht hun ras, geloofsovertuiging of geslacht het recht om materiele |

| |welvaart of hun geestelijke welzijn na te streven in voorwaarden van vrijheid en waardigheid,|

| |economische zekerheid en gelijke kansen |

| |( Internationale arbeidsorganisatie streeft naar een verbetering van de werk- en |

| |leefomstandigheden |

| |( Binnen het ILO zijn 3 belangrijke organen actief: |

| |International Labour Conference: biedt internationaal forum aan voor het discussiëren over |

| |sociale problemen en internationale arbeidsvoorwaarden |

| |Governing Body: stuurt ILO tussen de conferenties |

| |International Labour Office: permanent secretariaat, operatoneel hoofdkwartier, het |

| |onderzoekscentrum en publicatiebureau |

|wisselmarkt: |Er worden valuta aangeboden en gevraagd. |

|wisselkoers: |Prijs waartegen de valuta verhandeld worden |

|cliëntenmarkt: |Private personen kopen en verkopen internationale deviezen met banken als tegenpartij |

|interbankenmarkt: |Banken wisselen internationale deviezen van verscheidene landen uit. |

|valutaswap: |(Combinatie van contante en termijntransactie) |

| |Houdt een aankoop (verkoop) op de contantmarkt in met terzelfder tijd de tegenovergestelde |

| |verrichting op de termijnmarkt |

|driehoeksarbitrage: |Op goedkoopste markten munten kopen en die na omzetting in één munt op de duurste markten |

| |verkopen |

|convertibele valuta |= harde valuta (hard currency): |

| |Kunnen elk moment omgewisseld worden zonder controle van de monetaire autoriteiten op het |

| |gebruik ervan |

|zachte valuta |(soft currency): |

| |Wanneer convertibiliteit beperkt is |

|sleutelvaluta: |Worden in de wereldhandel op grote schaal gebruikt, daarom houden landen ze gaarne in hun |

| |reservevoorraad aan (pond, euro, dollar, yen, …) |

|muntzone: |Een gebied waarbinnen één enkele munt als reken- en ruilmiddel wordt gebruikt of waarin |

| |verscheidene munten circuleren die elk min of meer vastgebonden zijn aan dezelfde |

| |referentiemunt en samen zweven tov de wereld |

|effectieve wisselkoers: |Een gewogen gemiddelde vd waarden vd munt ve bepaald land, uitgedrukt in munten van zijn |

| |belangrijkste handelspartners berekend als indexcijfer ten opzichte van bepaalde basisperiode|

|Nominale effectieve wisselkoers: |Geeft een beeld van de waarde-evolutie ve munt ve land tov het geheel van zijn |

| |handelspartners |

|Reële effectieve wisselkoers: |Nominale effectieve wisselkoers * verhouding vh prijspeil vh betrokken land en dat van zijn |

| |handelspartner |

|Betalingsbalans: |Geeft een systematisch overzicht vd economische transacties tss ingezetenen en nt-ingezetenen|

| |vd land gedurende bepaalde periode (meestal 1 jaar) |

| |Zie blad |

|Lopende rekening: |Bevat alle verrichtingen die in de productie-, bestedings- of inkomenssfeer vd economische |

| |activiteit liggen (komt in principe overeen met de rekening Buitenland vd Nationale |

| |Rekeningen) |

|Goederen- of handelsbalans: |Hier worden import (-) en export (+) van goederen genoteerd |

|Actieve handelsbalans: |Wnr export > import |

|Passieve handelsbalans: |Wnr export < import |

|Dekkingscoefficient: |Verhouding van export op import |

|Dienstenbalans: |Hier worden de internationale transacties genoteerd |

| |export ( + |

| |import ( - |

|Inkomensbalans: |Omvat alle betaalde en ontvangen vergoedingen voor het ter beschikking stellen van de |

| |productiefactoren van buitenlanders in het eigen land (-) en van ingezetenen in het |

| |buitenland (+) |

|Overdrachtenbalans: |Heeft betrekking op tegenboekingen van eigendomsveranderingen, die plaatgrijpen tss |

| |ingezetenen en nt-ingezetenen met betrekking op reële of financiële activa |

|Kapitaalrekening: |Betreft kapitaaloverdrachten en de verwerving/verkoop van niet-geproduceerde, niet-financiële|

| |activa |

| |Vb. immateriële goederen zoals patenten, leasingen, … |

|Financiële rekening: |Omvat de directe investeringen, de portefeuillebeleggingen, andere investeringen en reserves |

|Directe investering: |Brengt met zich mee dat de ingezetene van een bepaalde economie een blijven belang wenst in |

| |een andere economie |

| |Bv. Onder vorm van aandelenkapitaal, … |

|Portefeuille belegging: |Omvatten naast aandelen en obligaties ook geldmarktinstrumenten en afgeleide producten, die |

| |financiële claims of verrichtingen doen ontstaan |

|‘andere beleggingen’ |Omvat alle financiële transacties die niet in een andere categorie vd financiële rekening |

| |ander te brengen zijn |

| |Bv. Handelskredieten, spaar- en termijndeposito’s |

|Internationale monetaire reserves: |De financiële activa die ter beschikking en onder controle staan van de monetaire overheden, |

| |o.a. voor de financiering van onevenwichtigheden op de betalingsbalans |

| |Vb. monetaire goudvoorraad, …. |

|Kapitaal import: |Wnr buitenlanders vermogensactiva verwerven aan eigen ingezetenen (de vraag naar eigen munt |

| |stijgt) |

|Kapitaal export: |Betreft onder meer de aanschaf van onroerende goederen, het beleggen in obligaties, aandelen,|

| |het aanhouden van buitenlandse zich- en termijnrekeningen en het verlenen van |

| |handelskredieten |

|Kapitaalwederinvoer: |Wnr eigen ingezetenen het vroeger geëxporteerde kapitaal door verkoop van de desbetreffende |

| |vermogensbestanddelen aan nt-ingezetenen weer naar het eigen land repatriëren (plusteken) |

|Kapitaalwederexport |Wnr buitenlandse ingezetenen de vroeger van eigen ingezetenen verworven vermogensbestanddelen|

| |opnieuw aan eigen ingezetenen afstaan (minteken) |

|Internationale vermogensstaat: |( actief: overzicht vd bezittingen en vorderingen vd eigen ingezetenen in en op het |

| |buitenland |

| |(passief: buitenlandse bezittingen in het eigen land en de schulden vd eigen ingezetenen aan |

| |buitenland |

|Debiteurland |Actief < passief |

|Crediteurland |Actief > passief |

|“regels van het spel” |Afvloeiing van reserves ( daling geldvoorraad |

| |Stijging van reserves ( stijging geldvoorraad |

|Bretton Woodssysteem: |De deelnemende landen stelden voor hun eigen munt een officiële pariteit vast tov goud. |

| |Hierdoor werden ook de onderlinge pariteiten vastgelegd. De dollar wordt als interventiemunt |

| |aanvaard: deelnemers verbonden zich ertoe op interventiemarges van 1% boven en onder de |

| |dollarpariteit van hun munt te interveniëren in dollars |

|Tunnelakkoord: |De dollar werd gedevalueerd. Er werd opnieuw naar een systeem van vastgebonden wisselkoersen |

| |overgeschakeld |

|Europees Monetair Systeem (EMS): |Bestond oorspronkelijk uit 11 lidstaten: België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, |

| |Italië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal en Spanje |

|Internationaal Muntfonds (IMF): |Drievoudige functie: |

| |toezicht op de werking vh wisselkoerssysteem |

| |hulpverlening in geval van betalingsbalansdeficit |

| |toezicht op de lidstaten |

|Quota: |Bijdragen (vd lidstaten) |

|Trekkingsrechten: |Eerste kredietmodaliteit |

|Reservetranche: |= het bedrag waarmee het quotum ve lidstaat vd IMF-bezittingen aan eigen munt vh overtreft, |

| |nadat men de bezittingen aan munten vh opvragende land die het gevolg zijn vh gebruik van |

| |IMF-kredieten door het betrokken land er heeft van afgetrokken |

|Krediettranche: |Kredietfaciliteiten bovenop de reservetranches |

|Conditionality: |Voorwaarden voor het gebruik van krediettranches |

|Speciaal trekkingsrecht (SDR): |(special drawing rights) |

| |Vormt een rekeneenheid voor de boekhouding vh Fonds en voor een aantal internationale en |

| |regionale organisaties |

| |(euro 29%, Japanse yen 15%, pond sterling 11%, VS-dollar 45%) |

|Regionale economische integratie: |Wnr een beperkte groep landen overgaan tot een grotere vrijmaking vd onderlinge economische |

| |relaties dan tov de overige landen het geval is, zodat zij vd voordelen ve grotere |

| |economische markt knn genieten |

|Sectorale integratie: |De betrokken samenwerkingsvormen hebben alleen betrekking op één of enkele sectoren |

|Vijhandelszone: |(douanetarieven worden afgeschaft |

| |(douanewetgeving wordt geharmoniseerd |

| |MAAR enkel voor betrokken landen |

|Tariefunctie: |(douanetarieven worden afgeschaft |

| |(douanewetgeving wordt geharmoniseerd |

| |OOK tov derde landen |

|Douane-unie: |(douanetarieven worden afgeschaft |

| |(douanewetgeving wordt geharmoniseerd |

| |( indirecte belastingen worden geharmomiseerd |

| |OOK tov derde landen |

|Gemeenschappelijke markt: |Alle maatregelen die het vrije verkeer van goederen, diensten en productiefactoren beletten |

| |worden afgeschaft. |

|Economische en monetaire unie |(douanetarieven worden afgeschaft |

| |(douanewetgeving wordt geharmoniseerd |

| |( macro-economisch beleid vd lidstaten wordt onderling op elkaar afgestemd |

| |( muntstelsels worden geharmoniseerd |

|Handelscreatie: | |

|Handelsverlegging: | |

|Europese vrijhandelsassociatie: |IJsland, Noorwegen, Zwitserland en Liechtenstein |

|Europese Unie (EU): |Politieke, economische en monetaire unie |

|Europese Commissie: |( legt de Raad voorstellen en ontwerpen voor |

| |( ziet toe op de toepassing en naleving vd oprichtingsverdragen |

|Raad van de Europese Unie: |lidstaten worden er vertegenwoordigd via de bevoegde ministers. Bepaalt de Europese |

| |wetgeving. |

|Europees Parlement: |controlerende en adviserende functie aan de Raad en de Commissie |

|Europese Raad: |Staatshoofden en regeringsleiders, de voorzitter vd Commissie bijgestaan door de ministers |

| |van Buitenlandse Zaken en een commissielid |

|Hof van Justitie: |Zorgt voor het handhaven vh recht bij de uitleg en toepassing vd gemeenschapsverdragen en de |

| |door de Raad en Commissie vastgestelde wetgeving |

|Verordeningen |wettelijke maatregel die direct bindend en toepasbaar is voor de lidstaten |

|Richtlijnen |Wettelijke maatregel die alleen binden is wat doelstellingen betreft, de lidstaten mogen vrij|

| |hun middelen daartoe kiezen |

|Beslissingen |Wettelijke maatregel die alleen bindend is tov specifieke erin vermelde natuurlijke of |

| |juridische personen |

|Subsidiariteitsbeginsel: |de Europese instellingen treden pas op wanneer zij door hun actie een duidelijke meerwaarde |

| |ten opzichte vd nationale of regionale bestuursniveaus kunnen bereiken |

|Institutionele concurrentie: | |

|Eigen middelen vd EU: |Landbouwheffingen en bijdragen voor suiker en isoglucose, evenals in- en uitvoerheffingen die|

| |op grond vh gemeenschappelijk douanetarief van toepassing zijn op het handelsverkeer met |

| |landen buiten EU – 25% inningkosten voor lidstaten |

|Verplichte uitgaven: |uitgaven die voortvloeien uit de Europese verdragen of op grond daarvan genomen besluiten. |

|Niet-verplichte uitgaven: |parlement heeft het laatste woord |

|Cohesiebeleid: |( ≠ in welvaart tss regio’s verminderen |

| |( werkgelegenheid verbeteren vd diverse Europese regio’s |

| |( milieu beschermen en verbeteren |

| |zodat alle burgers kunnen profiteren vd voordelen vd gemeenschappelijke muntunie |

|Structuurfondsen: |fonds voor regio’s. bestaat uit: |

| |Sociaal Fonds ( arbeidsmarktproblemen |

| |Oriëntatie vh Landbouwfonds ( financiert structuurmaatregelen |

|Cohesiefonds: |Draagt bij tot financiering van projecten in lidstaten waar het BNP per hoofd minder dan 90% |

| |vh gemiddelde vd Unie |

| |Bv Griekenland |

|Europees munt Systeem (EMS): |doel: in Europa een stabiele monetaire zone tot stand brengen gebaseerd op prijsstabiliteit |

| |en wisselkoersstabiliteit |

|European Currency Unit (ECU): |Korfmunt waartegen de pariteiten vd andere munten op werden gebasseerd |

|Convergentiecriteria: |aan voldoen om te kunnen toetreden tot de muntuniebetrekking op inflatie, het houdbare |

| |karakter vd overheidsfinanciën, de stabiliteit vd wisselkoers en de rentetarieven op lange |

| |termijn |

|De Eurosysteem: |De euro wordt definitief als munteenheid ingevoerd en de munten vd deelnemende landen worden |

| |tijdelijk nt-decimale onderverdelingen vd euro |

|Lomé-akkorden: |bevat akkoord van niet wederkerige vrije toegang voor industriële producten en voor |

| |landbouwproducten en financiële hulp, onder de vorm van goedkope leningen en giften |

|Europese akkoorden: |associatieakkoorden; doel: in een zekere periode een vrijhandelszone creëren tss EU en de |

| |betrokken landen op basis van wederkerigheid, op een asymmetrische manier toegepast; omvatten|

| |ook een politieke dialoog, harmonisatie van wetgevingen , industriële samenwerking en |

| |samenwerking op het vlak van milieu, transport, en douane |

|Kopenhagen-criteria: |aan welke voorwaarden landen moeten voldoen om toe te treden tot de EU |

|Acquis communautaire: |als lid moet je alles aanvaarden |

Hoofdstuk 10: Macro-economische ontwikkelingen

|Exogene factoren: |Ze ontstaan niet uit de macro-economische activiteit, maar beïnvloeden ze wel doorheen de |

| |tijd. Vb. oorlog, rampen,… |

|Seizoenschommelingen: | |

|Trend: | |

|Conjunctuur: |Verloop van de economie |

|Economische groei: |Een aanhoudende stijging van het (netto) reëel nationaal product (of inkomen) per inwoner. |

|Kondratiff-cyclus: |Lange –termijnevolutie wordt door golfpatronen gekenmerkt. Langdurige perioden van sterke |

| |groei worden daarbij afgewisseld met perioden van zwakke activiteit. |

|Feitelijk BNP: | |

|Potentieel BNP: |= full employment product |

| |Geeft de omvang aan van de reële productie die een volkshuishouding zou kunnen realiseren bij|

| |volledig gebruik van haar productiefactoren op een normale gebruiksintensiteit. |

|BNP-gap: |Afwijking (in % uitgedrukt) van het werkelijke BNP tov het potentiële. |

|Conjunctuurcyclus: |Golfpatroon van expansie (hoogconjunctuur, herstel) en contractie (recessie, |

| |laag-conjunctuur) van het werkelijke BNP rondom zijn potentiële waarde. |

|Crisis: |De omslag van hoogconjunctuur (boom) naar recessie. |

|Depressie: |Langdurige recessie |

|Boom: | |

|Leads |Breukpunten in tijdreeksen van economische variabelen kunnen systematisch voorlopen. |

|Lags: |Breukpunten in tijdreeksen van economische variabelen kunnen achternahinken |

|Inflatie: |Een aanhoudende stijging van het algemeen prijspeil. |

|Deflatie: |Een daling van het algemeen prijspeil. |

|Okun-relatie: |Legt het kwantitatieve macro-economische verband tussen de relatieve wijzigingen in het reële|

| |BNP en de wijzigingen in het werkloosheidscijfer. |

| |Zij geeft weer hoeveel procent toename van het reële BNP nodig is om een stijging van de |

| |werkloosheid te beletten. |

|Macro-economisch bestedingsevenwicht: |Wanneer macro-economische vraag en macro-economisch aanbod aan elkaar gelijk zijn. |

|Macro-economische vraag: |Deze wordt gevormd door de som van de macro-economische bestedingscomponenten: gezins- en |

| |overheidsconsumptie, bedrijfs- en overheidsinvesteringen en nettobestedingen ivm het |

| |buitenland |

|Wet van Say: |Het aanbod schept macro-economisch zijn eigen vraag; een goed werkend prijsmechanisme |

| |voorkomt sectorale onevenwichten van vraag en aanbod. |

|Direct transmissiemechanisme: |Een gestegen geldvoorraad impliceert grotere kasvoorraden. Willen de economische |

| |huishoudingen zich van de overtollige kasvoorraden ontdoen, dan doen zij extra bestedingen. |

|Indirect transmissiemechanisme: |Ongewilde wijzigingen in de kasvoorraad zet economische huishoudingen er toe aan meer geld op|

| |de financiële markt aan te bieden en men zo via interestdaling invloed uitoefent op de met |

| |leningen gefinancierde bestedingscomponenten. |

|Macro-economisch aanbod: |Ontstaat uit de complexe interactie van goederenmarkten en markten van pf. |

|Marginal efficiency of capital |Marginale efficiëntie van het kapitaal, die de verwachte opbrengsten van een |

| |investeringsproject over zijn gehele levensduur vergelijkt met de kosten. |

|Bestedingslekken |(import en sparen) veronderstelt geld dat uit de kringloop wegvloeit. |

|Bestedingsinjecties |(export en investeringen) veronderstelt geld dat de kringloop binnenvloeit. |

|Multiplicator: |Een toename van de autonome bestedingen leidt tot een stijging van het inkomen, die een |

| |veelvoud is van de toename van de betrokken bestedingscomponent. Dit noemt men de |

| |multiplicator. |

|Spaarparadox: |In het keynesiaanse model werken besparingen nefast. De ME- lekkencurve wordt immers steiler,|

| |de curve van de voorgenomen bestedingen vlakker, waardoor het nationaal inkomen daalt en de |

| |multiplicatoren lager uitvallen. |

|Liquiditeitsval: |In economische depressie kan het voorkomen dat de interestvoet dermate daalt dat de mensen |

| |hun vertrouwen in beleggingen in staatsobligaties verliezen en hun vraag naar geld oneindig |

| |groot wordt. |

|Pigou-effect: |Dalende prijzen verhogen tijdens de depressie de reële waarde van de kasvoorraden en |

| |stimuleren aldus de ME-vraag, zodat ze op die manier de tewerkstellingen weer op niveau |

| |kunnen brengen. |

|Postkeynesianen: |blijven in de zuiver keynesiaanse traditie. |

|Neo_keynesianen: |streven een synthese na tussen het keynesianisme en het neoklassieke gedachtegoed. |

|Q_Factor: |Relatie tussen de marktwaarde van het bestaande kapitaal en de vervangingswaarde van het |

| |bestaan kapitaal. |

|Knelpunteninflatie: |Op sommige markten van producten en pf treden reeds spanningen op, nog vóór het potentiële |

| |BNP is bereikt. Vanuit die knelpunten zal de inflatie zich over de hele economie verbreiden, |

| |naarmate de economische activiteit tot dichter bij het full-employmentniveau wordt opgevoerd.|

|Recessiegap: |een daling van de ME-vraag leidt op korte termijn tot een afname van het nationaal inkomen en|

| |het ME-p-peil en een stijging van de werkloosheid. |

|Inflatiegap: |een toename van de ME-vraag leidt op kt alleen tot een stijging van de economische activiteit|

| |en een daling van de werkloosheid. |

|Phillips-curve: |Deze curve impliceert dat lage werkloosheid samengaat met hoge loonstijging en omgekeerd. |

|Macro-economisch aanpassingsmechanisme: |Zelfcorrigerend mechanisme |

|Oorspronkelijke Phillipscurve: |legt het verband tss het werkloosheidspercentage en de procentuele loonstijging. |

|Afgeleide Phillipscurve: |legt het verband tss het werkloosheidspercentage en de stijging van het algemeen prijspeil. |

|Stagflatie: |Perioden van stijgende werkloosheid gaan gepaard met een (nauwelijks verzwakkend) hoog |

| |inflatieritme. (-> einde van de Phillips-gedachte) |

|Theorie vd adaptieve verwachtingen: |Bij langdurige inflatie houden economische huishoudingen rekening met een zekere |

| |inflatieverwachting. Die inflatieverwachting bouwen ze op adhv hun ervaringen uit het |

| |verleden, waarbij de inflatiecijfers van de jongste perioden het meeste doorwegen. |

|Theorie vd rationele verwachtingen: |Deze gaat ervan uit dat economische huishoudingen leren uit hun foute verwachtingen en |

| |derhalve steeds accurater hun anticipaties kunnen opbouwen op basis van beleidsdaden van de |

| |overheid. Na verloop van tijd verdwijnt hun geldillusie derhalve volledig en bestaat er dan |

| |ook geen kt-trade-off meer tussen inflatie en werkloosheid |

|Accelerator: |Dit steunt op een vaste verhouding ts de lopende productie en de kapitaalgoederenvoorraad. |

|Multiplicator-acceleratormechanisme: | |

|Politieke conjunctuurmanipulatie: |Blz. 574 (nen helen uitleg) en blz. 580 |

|conjunctuurgolven |Patronen van cumulatieve bewegingen die uiteindelijk zichzelf ombuigen. |

|Accomoderend bestedingsbeleid: |bestedingsbeleid probeert via ME vraagstimulering negatieve aanbodschokken te compenseren |

|Validerend bestedingsbeleid: |bekrachtigt positieve vraagschokken teneinde de economie blijvend boven het full |

| |employement-niveau te tillen. |

|‘magische driehoek’: |Prijsstabiliteit, volledige werkgelegenheid en een evenwichtige structuur van de |

| |betalingsbalans. |

| |Dit zijn de drie overheidsdoelstellingen inzake hun stabilisatiebeleid. |

|Begrotingsbeleid: |De invloed van de overheid is zo groot, dat zowel het niveau als de veranderingen van haar |

| |ontvangsten en uitgaven de totale bestedingen sterk beïnvloeden en dus aangewend kunnen |

| |worden om de economische activiteit te wijzigen |

|Klassieke begrotingsregel: |De overheid zal bij hoogconjunctuur de belastingen verlagen of de uitgaven versterken en bij |

| |laagconjunctuur, net het tegenovergestelde doen |

|Automatische stabilisatoren: |Inkomens- en uitgavenstromen van de overheid als stabilisatoren voor het ME- |

| |conjunctuurverloop |

|Procyclisch beleid: |De automatische stabilisatie verhinderen door bij laagconjunctuur de belastingtarieven te |

| |verhogen en de uitgaven af te remmen, en omgekeerd bij hoogconjunctuur |

|Discretionair beleid: |= anticyclisch beleid |

| |De overheid geeft bij laagconjunctuur de bestedingen een extra stimulans door via additionele|

| |uitgaven of belastingverlagingen haar deficit te accentueren bovenop de werking van de |

| |automatische stabilisatoren |

|Cyclische begroting: |Het totaal van de tijdens de goede jaren opgestapelde surplussen moet opwegen tegen de |

| |tijdens de slechte jaren geaccumuleerde deficits |

|Balanced budget multiplier: |De verhouding van de wijziging van het nationaal inkomen op de met belastingsgelden |

| |gefinancierde toename van de overheidsuitgaven die die wijziging in het nationaal inkomen |

| |veroorzaakte |

|Full-employment-budget: |Dit laat toe te bepalen in welke mate het overheidssaldo aan discretionair beleid te wijten |

| |is. |

|Monetair beleid: |Het doelbewust door de overheid beïnvloeden van de binnenlandse geldhoeveelheid en eventueel |

| |het interest percentage in het kader van stabilisatiepolitiek |

|Kredietpolitiek: |In het geldstelsel fungeert de centrale bank voor de particuliere banken als lener in laatste|

| |instantie. |

| |Zij vervult die functie door het manipuleren van de discontovoet en de overige voorwaarden |

| |waartegen zij financiële activa van de private banken hermobiliseerde. |

|Discontopolitiek: |In het geldstelsel fungeert de centrale bank voor de particuliere banken als lener in laatste|

| |instantie. |

| |Zij vervult die functie door het manipuleren van de discontovoet en de overige voorwaarden |

| |waartegen zij financiële activa van de private banken hermobiliseerde. |

|Open-marktbeleid: |De monetaire autoriteiten verkopen en kopen handelspapier met de bedoeling de geldhoeveelheid|

| |in te krimpen of te stimuleren |

|Directe regulering: |Aan bepaalde soorten kredieten worden kwantitatieve limieten gesteld |

|Beggar-thy-neighbour policy: |Binnenlandse problemen worden op het buitenland afgewenteld. |

|Ricardo-equivalentie: |De mensen weten dat de overheidsschulden van vandaag, de belastingen van morgen zijn. Ze gaan|

| |de extra inkomsten nu dus al sparen voor die toekomstige belastingen |

|Embodied technological change: |is wanneer de innovatie tot uitdrukking komt in fysieke kapitaalgoederen. |

|Stationaire staat: |Door hogere landbouwprijzen en hogere landrente, moeten de ondernemingen hogere lonen |

| |uitbetalen, waardoor hun winsten dalen en er uiteindelijk geen prikkel meer overblijft tot |

| |investeren. Zo komt men terecht in een stationaire staat |

|Duurzame ontwikkeling |Een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generaties zonder daarmee voor |

| |toekomstige de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. |

|Kringloopeconomie: |Er worden uit de natuur geen nieuwe grondstoffen en energie opgenomen, omdat zij de voor de |

| |economische activiteit benodigde inputs uit haar afvalstoffen regenereert |

|Zwakke duurzaamheid: |Sterke duurzaamheid impliceert dat men toelaat het ene soort kapitaal door het andere kan |

| |substitueren. |

| |Bij zwakke duurzaamheid laat men dit niet toe. |

|Eenzijdige verklaringen: |Programma’s opgezet door de ondernemingen zelf en ter kennis gebracht aan de belanghebbende |

| |partijen |

|Vrijwillige overeenkomsten: |De vervuilers bepalen vrij of ze al dan niet tot dergelijke schema’s zullen toetreden |

|Convenanten: |Contracten tussen de openbare autoriteiten en de industrie. Zij bevatten een doelstelling en |

| |een tijdschema om die doelstellingen te behalen. |

................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download