Civiele werken in de bodem



[pic]

Bodembeheerplan gemeente XX

Blauwdruk bodembeheerplan voor Brabantse gemeenten Tot stand gekomen in de werkgroep BIS/BKK onder de vlag van het Platform Bodembeheer Brabant.

Deelnemers aan de werkgroep:

- Gemeente Moerdijk; Jeroen de Vugt

- Gemeente Veghel; Saskia Ouwerkerk

- Gemeente Loon op Zand; Wiel Merx

- Milieudienst Regio Eindhoven; Edith Rutten

- Regionale Milieudienst West Brabant; Saskia van den Bemd en Nicole Borghouts

- Regionaal Milieubedrijf te Cuijk; Michel van Leeuwen

- Provincie Noord Brabant; Marten Biet, Jan van Kleef en Marloes van Sebille

Herziene uitgave: juni 2005

Provincie Noord-Brabant, Elly van Noorden i.o.m. Marloes van Sebille

Duurzaam bodembeheer en grondstromenbeleid

Voorwoord

Voor u ligt het bodembeheerplan van de gemeente XX.

In dit bodembeheerplan geeft de gemeente weer hoe we zaken aanpakken die te maken hebben met het gebruik van de bodem om op te wonen, te werken, te recreëren en voor de winning van delfstoffen en drinkwater. Ruimte is een kostbaar goed en we streven er daarom naar om op een duurzame en efficiënte wijze gebruik te maken van de beschikbare bodem als ‘drager’ van de ruimte. De gemeente heeft een belangrijke taak bij het beheren en beschermen van de bodem en het voorkómen van risico’s als gevolg van bodemverontreiniging.

Het bodembeheerplan bestaat uit twee delen. In deel I staat informatie over het gemeentelijke beleid met betrekking tot duurzaam bodemgebruik en -beheer in relatie tot ruimtelijke ordening. Tevens bevat dit deel een beschrijving van de beschikbare bodeminformatie die betrekking heeft op het grondgebied van onze gemeente.

De bodemgerelateerde oppervlaktewater- en natuuraspecten staan in afzonderlijke plannen beschreven en worden daarom in dit bodembeheerplan buiten beschouwing gelaten.

In deel II staat informatie over het grondstromenbeleid. In dit deel is de gebiedseigen bodemkwaliteit van de gemeente bepaald en zijn regels opgesteld voor het toepassen van vrijgekomen grond als bodem. Dit beleid is gebaseerd op de Vrijstellingsregeling Grondverzet behorende bij het Bouwstoffenbesluit.

Voor wie is dit bodembeheerplan?

Dit bodembeheerplan kent meerdere doelgroepen. Een belangrijke doelgroep voor het onderwerp duurzaam bodembeheer bestaat uit deskundigen op de gebieden van ruimtelijke ordening en van milieubeheer waaronder planologen, bodemdeskundigen, projectontwikkelaars, adviesbureaus en architecten. Daarnaast is inzicht in de bodemkwaliteit en de bodeminformatie van belang voor diegenen die grondtransacties uitvoeren of de aankoop van grond moeten financieren zoals aan- en verkopers van grond (particulieren, gemeentemedewerkers, makelaars) en hypotheekverstrekkers.

Inhoudsopgave

1 Inleiding 1

1.1 De ruimtelijke indeling van onze gemeente 1

1.2 Waarom een bodembeheerplan? 1

1.3 Duurzaam bodembeheer 1

1.4 Grondstromenbeleid 2

1.5 FACULTATIEF Meer achtergrond bij Actief Bodembeheer de Kempen 2

1.6 Reikwijdte en geldigheidsduur 3

1.7 Leeswijzer 3

2 Wat is er al geregeld? 5

2.1 Het Rijk 5

2.1.1 Wetgeving van het Rijk 5

2.1.2 Rijksbeleid 7

2.2 De provincie 8

2.2.1 Provinciale wetgeving 8

2.2.2 Provinciaal beleid 8

2.3 De gemeente 9

Deel I Duurzaam bodembeheer 10

3 Duurzaam bodembeheer 11

3.1 Wat is duurzaam bodembeheer 11

3.2 De thema’s in dit bodembeheerplan 11

3.3 Hoe passen we duurzaam bodembeheer toe? 12

4 De bodemthema’s in XX 13

4.1 Aardkundig en archeologisch waardevolle gebieden 13

4.1.1 Algemene beschrijving 13

4.1.2 Voorkomen binnen de gemeente 13

4.1.3 Beleidsregels voor duurzaam beheer 13

4.2 Lokale bodemverontreiniging 14

4.2.1 Algemene beschrijving 14

4.2.2 Voorkomen binnen de gemeente 15

4.2.2.1 FACULTATIEF Zinkassen in wegen en (particuliere) erven 15

4.2.3 Toepassing kaarten bij de planvorming 15

4.3 Diffuse bodemkwaliteit 15

4.3.1 Algemene beschrijving 16

4.3.2 Voorkomen binnen de gemeente 16

4.3.3 Toepassing kaarten bij de planvorming 16

4.4 Bodemtypen kenmerkend voor bodemgevoeligheid en bodemgeschiktheid 16

4.4.1 Algemene beschrijving 16

4.4.2 Voorkomen binnen de gemeente 16

4.4.3 Toepassing kaarten bij de planvorming 17

4.5 Kwelgebieden 17

4.5.1 Algemene beschrijving en voorkomen binnen de gemeente 17

4.5.2 Toepassing bij de planvorming 17

4.6 Grondwater voor consumptie 17

4.6.1 Algemene beschrijving 17

4.6.2 Voorkomen binnen de gemeente 18

4.6.3 Instrumenten en middelen van het beschermingsbeleid 18

4.7 Ecologische Hoofdstructuur 18

4.7.1 Ecologische Hoofd Structuur in de gemeente XX 18

4.7.2 Gevolgen voor Ruimtelijke ontwikkelingen 18

4.8 Delfstoffen 19

4.8.1 Algemene beschrijving en voorkomen binnen de gemeente 19

4.8.2 Toepassing bij de planvorming 19

Deel II Grondstromenbeleid 20

5 Grondstromenbeleid en bodemkwaliteit 21

5.1 Toepassing van grond als bodem 21

5.2 Doel van de bodemkwaliteitskaart 21

5.3 Doel van het Grondstromenbeleid 21

5.4 Referentiekader 21

6 Opstellen bodemkwaliteitskaart 22

6.1 Vaststellen van de zones 22

6.2 Karakterisering bodemkwaliteit per zone 23

6.2.1 Samenvatting resultaten bovengrond 24

6.2.2 Samenvatting resultaten ondergrond 25

6.2.3 (Samenvatting resultaten grondwater) FACULTATIEF 25

6.2.4 Bepaling gebiedseigen bodemkwaliteit en verhoogde achtergrondwaarden 25

7 Zonebeheer 27

7.1 Hergebruik van grond als bodem 27

7.2 Voorwaarden bij hergebruik van grond als bodem 27

7.2.1 Toepassen in bijzondere gebieden 29

7.2.2. Toepassen in witte zone 29

7.2.3 Herkomst toe te passen grond 29

7.2.4 Toe te passen grond uit andere gemeenten 30

7.2.5 Vergelijkbare kwaliteit 30

7.2.6 Toetsing aan de Bodem Gebruiks Waarden (BGW) 31

7.3 Te volgen procedures 31

7.4 Verantwoordelijkheid 32

7.5 Kleine partijen 33

7.6 Bodemkwaliteit landelijk gebied 33

7.7 Kwaliteitsdoelstellingen 33

7.8 Lokale (verontreinigings-) situaties 34

7.9 FACULTATIEF: Risicobeleid 34

8 Procedures, organisatie en handhaving 35

8.1 Taken en verantwoordelijkheden 35

8.2 Handhaving 35

8.3 Communicatie 36

8.4 Rapportage 36

LITERATUURLIJST 37

vERKALRENDE WOORDENLIJST 38

bIJLAGEN 42

Inleiding

1 De ruimtelijke indeling van onze gemeente

Algemene informatie over de ruimtelijke opbouw van de gemeente zoals oppervlakte, wonen, werken, recreëren, gebruik van de ruimte, enz .. Onderscheid maken in landelijk gebied en de dorpskern(en).

Beschrijving van de gemeente en de activiteiten waarbij duurzaam bodembeheer zal worden toegepast: toekomstplannen, projecten, Structuurvisie, bestemmingsplannen.

FACULTATIEF (indien in onze gemeente geheel of gedeelte in het ABdK-gebied ligt)

In onze gemeente speelt in [geringe/zekere/grote](maak een keuze) mate de invloed van historische verontreiniging met zware metalen als gevolg van voormalige zinkverwerkende industrie in de Nederlandse en Belgische Kempen. [Incidenteel/Regelmatig/Vaak] (maak een keuze) lopen wij bij onze planontwikkeling aan tegen de [diffuse problematiek] en/of [waterbodemproblematiek] en/of [zinkassenproblematiek] die daar onderdeel van is. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben in het voorjaar van 2004 met betrekking tot de zinkassenproblematiek een standpunt ingenomen m.b.t. gebiedsgerichte verbijzondering van terugsaneerwaarden bij verwijdering van zinkassen in het kader van Actief Bodembeheer (lit. 22). In ons bodembeheerplan zullen wij hier rekening mee houden. In paragraaf 7.8 gaan wij hierop nader in.

2 Waarom een bodembeheerplan?

Ruimte is een kostbaar goed In onze gemeente. Als gevolg daarvan is er sprake van een maatschappelijke druk op de beschikbare grond als ‘drager’ van de ruimte. We hebben daarom de taak om op een efficiënte manier gebruik te maken van de nog beschikbare grond in onze gemeente. In deel I van dit bodembeheerplan is de visie van de gemeente met betrekking tot het beheer en de bescherming van de bodem uitgewerkt. In relatie daarmee is bovendien de wisselwerking tussen bodembeheer en ruimtelijke ordening beschreven.

Grondstoffen, waaronder ook schone grond, worden steeds schaarser. Het is daarom belangrijk dat het winnen van grond als primaire grondstof zo veel mogelijk wordt teruggedrongen. Grond die vrijkomt bij bijvoorbeeld bouwprojecten is echter niet altijd schoon en toepassen van deze grond als bodem is niet zonder meer mogelijk. In deel II van dit bodembeheerplan is het grondstromenbeleid beschreven en zijn voorwaarden opgenomen waaronder het toepassen van licht verontreinigde grond als bodem wel mogelijk is.

3 Duurzaam bodembeheer

Voor een efficiënt gebruik van de bodem is het nodig om de beschikbare informatie over de bodem in de gemeente goed in kaart te brengen. Met deze informatie kunnen we de bodemeigenschappen bepalen zodat we weten welke bodems het meest geschikt zijn voor een bepaald gebruik, zoals wonen, industrie, landbouw en natuur. Omdat daardoor wordt voorkomen dat we dure technische maatregelen moeten nemen om minder geschikte gronden voor bijvoorbeeld landbouw, wonen of industrie beter geschikt te maken, leidt deze werkwijze ook tot kostenbesparing. Door bodemeigenschappen en bodemgebruik op elkaar af te stemmen worden dus kosten bespaard en draagt de gemeente bij aan zuinig en efficiënt ruimtegebruik en aan het behoud van een goede bodemkwaliteit op lange termijn.

Duurzaam bodembeheer houdt ook in dat in gebieden met specifieke bodemkenmerken of bodemfuncties speciale beschermingsmaatregelen worden genomen voor het behoud daarvan. Dit geldt bijvoorbeeld voor gebieden met aardkundig waardevolle bodems of voor grondwaterbeschermingsgebieden.

Op sommige plaatsen moeten saneringsmaatregelen worden genomen om de bodemkwaliteit te verbeteren zodat deze weer geschikt wordt voor een bepaald gebruik. Door de saneringsmaatregelen af te stemmen op het beoogde gebruik gaat de gemeente daarbij uit van oplossingen op maat.

De gemeente stelt deze maatregelen en uitgangspunten centraal bij de uitvoering van haar bodemtaken en kiest daarmee voor een duurzaam beheer van de bodem.

4 Grondstromenbeleid

Bij het realiseren van bouwprojecten is vaak extra grond nodig, bijvoorbeeld voor het aanvullen van bouwputten, het ophogen van te laag gelegen percelen of het realiseren van een geluidswal. Schone grond wordt dan ook steeds schaarser en duurder en het is dus belangrijk om efficiënt met grond om te gaan. Tegenover het feit dat vaak grond nodig is, komt bij tal van activiteiten echter ook grond vrij, zoals bij het realiseren van bouwplannen of het aanbrengen of vernieuwen van de infrastructuur. Deze grond zou kunnen worden gebruikt om de vraag naar grond op te lossen. Vaak is de grond die vrijkomt binnen de gemeente echter niet schoon. Daarom moet het toepassen van de vrijkomende grond op een zodanige wijze gebeuren dat verspreiding van verontreinigingen wordt voorkomen. Verontreinigde grond die toegepast wordt in een werk (b.v. een geluidswal) dient zodanig toegepast te worden dat deze terug genomen kan worden op het moment dat het werk zijn nut verliest en afgebroken wordt. Als grond echter wordt toegepast als bodem, bijvoorbeeld bij het aanvullen van een bouwput of het ophogen van een terrein, hoeft van terugnemen geen sprake te zijn. Door middel van de Vrijstellingsregeling Grondverzet (Bouwstoffenbesluit) is het mogelijk gemaakt licht verontreinigde grond onder bepaalde voorwaarden als bodem toe te passen. De licht verontreinigde grond mag dan alleen worden toegepast als daarmee de ontvangende bodem niet in kwaliteit achteruit gaat (stand-still principe) én de kwaliteit voldoet aan de bij het gebruik geldende bodemgebruikswaarde.

Het begrip ‘grondstromenbeleid’

Om grond als bodem te kunnen toepassen dient, conform de Vrijstellingsregeling Grondverzet, voor het toepassingsgebied een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan te zijn vastgesteld. In het bodembeheerplan moet worden vastgelegd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de Vrijstellingsregeling. De term ‘bodembeheerplan’ zoals gebruikt in de Vrijstellingsregeling is in het voorliggende document breder geïnterpreteerd dan sec voor het toepassen van verontreinigde grond als bodem.

Het bodembeleid dat voortkomt uit de Vrijstellingsregeling Grondverzet is een onderdeel van het integrale gemeentelijke bodembeheerplan. In dit bodembeheerplan wordt met betrekking tot dit onderdeel gesproken over ‘grondstromenbeleid’.

FACULTATIEF (indien in onze gemeente geheel of gedeelte in het ABdK-gebied ligt)

5 Meer achtergrond bij Actief Bodembeheer de Kempen

Aan het einde van de negentiende eeuw vestigde zich in de Nederlandse en Belgische Kempen een aantal zinkfabrieken. De fabrieken maakten gebruik van het proces thermische raffinage om het zware metaal zink uit erts te winnen. Dit leidde tot:

- een grote uitstoot van verontreinigende stoffen via de schoorsteen. De stoffen belandden op de bodem tot in een wijde omgeving. Dit wordt gekarakteriseerd als de diffuse problematiek.

In een gebied van 350 km2 kan het gehalte aan cadmium in de bovengrond hierdoor hoger dan 1,0 mg / kg grond zijn, vooral in stedelijke gebieden.

- lozing van verontreinigd afvalwater op nabijgelegen riviertjes. Het verontreinigde oppervlaktewater resulteerde in verontreinigde waterbodems en transport van verontreinigd sediment stroomafwaarts. Dit is gekarakteriseerd als de waterbodemproblematiek. Na overstromingen in de winter bleef verontreinigd slib achter op de oevergronden. Hierdoor is 980 ha grond verontreinigd;

- een grote hoeveelheid zinkassen. Zinkassen zijn afvalstoffen (categorie gevaarlijk afval) uit de voormalige zinkovens. Deze werden grotendeels op de fabrieksterreinen opgeslagen, maar ook toegepast als verharding van naar schatting circa 1.000 kilometer wegen en circa 1.500 erven in Zuidoost-Brabant en Midden Limburg. Dit is gekarakteriseerd als de zinkassenproblematiek.

Het zinkerts bevatte behalve zink ook andere stoffen, waarvan vooral cadmium, arseen, lood en koper van belang zijn. De stoffen die op de bodem zijn neergeslagen en de zinkassen logen uit zodra zij in contact komen met passerend regenwater. Daardoor zijn doorgaans ook de onderliggende bodem en het grondwater verontreinigd. De hier geschetste verontreiniging ging in Nederland door tot 1973. Op dat moment schakelde het bedrijf over op een ander proces (elektrolyse) om zink te winnen.

6 Reikwijdte en geldigheidsduur

Onderhavig bodembeheerplan wordt vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente XX.

Deel I van het bodembeheerplan, duurzaam bodembeheer, is van toepassing bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij planontwikkeling binnen de gemeente.

Deel II van het bodembeheerplan, het grondstromenbeleid, is alleen van toepassing op hergebruik van licht verontreinigde grond als bodem in het kader van de Vrijstellingsregeling Grondverzet. Hergebruik van schone grond, tijdelijk uitnemen en weer terugplaatsen van grond, toepassen van grond in een werk en toepassen van ernstig verontreinigde grond vallen niet onder de werkingsfeer van dit grondstromenbeleid.

Het bodembeheerplan is getoetst aan het Europese, landelijke, provinciale en gemeentelijke beleid en aan wet- en regelgeving op het gebied van bodembeheer. Indien deze regelgeving wordt aangepast, zal het bodembeheerplan zo nodig worden geactualiseerd.

Het grondstromenbeleid en de bijbehorende bodemkwaliteitskaart zullen in ieder geval geactualiseerd worden 5 jaar na inwerkingtreding.

Actualisatie kan eerder noodzakelijk zijn indien:

- na inwerkingtreding, zoveel extra bodemonderzoeksgegevens voorhanden komen, dat statistisch gezien een nieuwe berekening van de bodemkwaliteit noodzakelijk wordt. Dit punt wordt bereikt indien meer dan 25% extra bodemonderzoeksgegevens beschikbaar zijn;

- FACULTATIEF: de inzichten van het projectteam AbdK, met betrekking tot het mengen van grond en het toepassen van grond als bodem aanleiding geven tot aanpassing van ons gemeentelijk beleid zoals vastgelegd in dit bodembeheerplan;

- de Interim-richtlijn ‘Opstellen en toepassen bodemkwaliteitskaarten in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet’ wordt vervangen door een gewijzigde definitieve richtlijn.

De geldigheidsduur van de gebruikte kaarten verschilt per kaart en staat aangegeven in de legenda.

7 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 is opgenomen wat wettelijk en/of beleidsmatig geregeld is op het gebied van duurzaam bodembeheer en grondstromenbeleid. Dit hoofdstuk is van algemene aard en behandelt beide onderdelen van dit bodembeheerplan.

Deel I van dit bodembeheerplan handelt over onze visie met betrekking tot duurzaam bodembeheer en de relatie daarvan met ruimtelijke plannen. Dit biedt de gemeente en andere gebruikers handvatten voor de uitvoering van de taken op het gebied van bodembescherming en bodemsanering. Dit deel bestaat uit de hoofdstukken 3 en 4. In hoofdstuk 3 wordt uitgebreid ingegaan op het begrip duurzaam bodembeheer en wat wij daaronder verstaan. In hoofdstuk 4 worden de relevante bodemaspecten binnen de gemeente, die een rol spelen bij duurzaam bodembeheer, beschreven. Hierbij moet gedacht worden aan o.a. bestaande bodemeigenschappen, de kwetsbaarheid van bepaalde gebieden binnen de gemeente, bodemkwaliteit, enz.. In dit hoofdstuk wordt tevens uitgelegd hoe binnen onze gemeente duurzaam bodembeheer wordt toegepast.

Deel II bestaat uit de hoofdstukken 5 t/m 8. In dit deel van het bodembeheerplan wordt het grondstromenbeleid van onze gemeente beschreven. In hoofdstuk 5 is beschreven binnen welke kaders dit beleid is opgesteld en is het doel van het grondstromenbeleid weergegeven. Hoofdstuk 6 handelt over de bodemkwaliteitskaart en de beleidsmatige keuzes die voor het opstellen daarvan gemaakt zijn. In hoofdstuk 7 wordt beschreven onder welke voorwaarden verontreinigde grond als bodem mag worden toegepast binnen de verschillende bodemkwaliteitszones. Hoofdstuk 8 handelt over de te volgen procedures bij de toepassing van grond als bodem en de wijze van handhaving door de gemeente.

Wat is er al geregeld?

In dit hoofdstuk wordt een korte uitleg gegevens van bestaande wet- en regelgeving en bestaand beleid met betrekking tot duurzaam bodembeheer en het toepassen van grond als bodem. Daarbij maken we onderscheid tussen het Rijk, de provincie en de gemeente.

1 Het Rijk

1 Wetgeving van het Rijk

Archeologische sporen in de bodem.

In april 1998 heeft de Nederlandse Staat, middels een Goedkeuringswet ingestemd met het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien) van 16 januari 1992.

In dit verdrag, ook wel bekend als het Verdrag van Valetta (Malta), staat beschreven dat::

1. de meest optimale bescherming van archeologische sporen een onaangetaste toestand van de bodem is;

2. wanneer de bodem toch verstoord wordt er een verplichting is tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek dat door de bodemverstoorder moet worden betaald.

Met de ondertekening en de goedkeuring van het Verdrag van Valetta is een belangrijke stap gezet in de richting van een betere bescherming van het archeologisch erfgoed in de bodem. Het verdrag bepaalt immers dat archeologische waarden voortaan als onvervangbaar onderdeel van het lokale, regionale en (inter)nationale culturele erfgoed bij de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen expliciet dienen te worden meegewogen en waar mogelijk ontzien. In de doorwerking van het verdrag in de nationale wet- en regelgeving is onder meer voorzien door middel van een wijziging van de Monumentenwet 1988. Volgens artikel 5 van het verdrag dient een goede archeologische monumentenzorg plaats te vinden in nauwe afstemming met beslissingen op het gebied van de ruimtelijke plannen.

Wet Bodembescherming

De Wet Bodembescherming (Wbb) (lit. 8) is de centrale wet die zich richt op de bescherming van de bodem tegen verontreiniging en andere vormen van aantasting. De bodem is, in de Wbb, het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen. Op grond van de Wbb is ieder die op of in de bodem handelingen verricht en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat die handelingen de bodem verontreinigen of aantasten, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die verontreiniging of aantasting te voorkomen. De Wbb is een raamwet en de wettelijke basis voor het opstellen van Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) die de bescherming van de bodem concreet handen en voeten geven.

Wet Milieubeheer

In de Wet milieubeheer is geregeld dat de provincie verplicht is een verordening ter bescherming van het milieu vast te stellen.

Transport van verontreinigde grond

Bij Algemene Maatregel van Bestuur op grond van de Wet Milieubeheer van 7 oktober 2004 zijn regels gesteld aan de afgifte, de ontvangst en het vervoer van alle afval incl. verontreinigde grond. Deze AMvB staat bekend onder de naam Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (lit. 21).

Indien grond wordt afgevoerd naar een grondreiniger, stortplaats of grondbank dient de partij grond vergezeld te gaan van een begeleidingsbrief met afvalstroomnummer. De genoemde meldingsplichtige inrichtingen kunnen afvalstroomnummers afgeven en moeten de verplichte meldingen doen aan het LMA (Landelijk Meldpunt Afvalstoffen).

De provincie is belast met handhaving en op deze manier nauw betrokken bij het hele proces van afvaltransport en meldingen.

Daarnaast bestaat er een reguliere begeleidingsbrief en bestaat er een regeling 'repeterende vrachten'.

Van de regeling 'repeterende vrachten' mag gebruik gemaakt worden als er sprake is van meerdere transporten van uitsluitend bouwstoffen als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit.

Indien sprake is van meerdere transporten van uitsluitend bouwstoffen als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit, afkomstig van één locatie naar één bestemming kan worden volstaan met één begeleidingsbrief pér werkweek, waarbij in de vrije ruimte van of in een bijlage bij de begeleidingsbrief het aantal en de tijdstippen van de transporten zijn vastgelegd. Dit geldt per auto met hetzelfde kenteken.

Informatie over bovenstaande is te verkrijgen bij de directie Ruimtelijke Ordening en Handhaving, bureau Handhaving Bedrijven (tel: 073-6808308, fax: 6812844) van de provincie Noord-Brabant.

Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterbescherming

Per 1 juli 1999 is het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming (hierna Bouwstoffenbesluit) volledig in werking (lit. 1). Het Bouwstoffenbesluit is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) onder de Wet Bodembescherming, de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren en de Woningwet. Het Bouwstoffenbesluit biedt de mogelijkheid om vrijkomende grond toe te passen in werken (verontreinigde grond) of als bodem (schone grond). Hierbij dient de grond te voldoen aan de samenstellings- en immissiewaarden van het Bouwstoffenbesluit.

In het Bouwstoffenbesluit worden vier typen grond onderscheiden, namelijk:

- schone grond (onbeperkt toepasbaar in werken of in de bodem);

- categorie 1-grond (verontreinigde grond die ongeïsoleerd kan worden toegepast in een werk);

- categorie 2-grond (grond die kan worden toegepast in een werk, mits zodanig geïsoleerd dat geen uitloging van verontreinigingen naar de ondergrond en/of het grondwater plaats kan vinden);

- grond verboden als bouwstof (grond die gereinigd moet worden voordat hergebruik mogelijk is; indien reinigen niet mogelijk is, dient de grond gestort te worden).

Een werk is een bouwwerk, grondwerk, wegenbouwkundig of een waterbouwkundig werk.

Om stagnatie van maatschappelijke ontwikkelingen, waarbij grond wordt toegepast, te voorkomen is een tweetal ministeriële vrijstellingsregelingen vastgesteld:

Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden Bouwstoffenbesluit. Deze vrijstellingsregeling is van kracht sinds 1 juli 1999. In deze regeling wordt het begrip ministeriële vrijstellingsregeling grond (MVR-grond) geïntroduceerd. Deze regeling houdt in dat zeer licht verontreinigde grond, die voldoet aan exact omschreven kwaliteitseisen, gelijkgesteld kan worden aan schone grond en ook als zodanig toepasbaar is (lit. 3).

Vrijstellingsregeling grondverzet. In de landelijke nota ‘Grond Grondig Bekeken’ is het beleidskader bepaald voor het omgaan met verontreinigde grond in het kader van Actief Bodembeheer. Een van de belangrijkste elementen van de nota is de invulling van de mogelijkheid voor hergebruik van licht verontreinigde grond als bodem, naast de mogelijkheid voor hergebruik van licht verontreinigde grond in het kader van het Bouwstoffenbesluit. Het Bouwstoffenbesluit zelf sluit toepassen van verontreinigde grond als bodem uit. Hierdoor zou stagnatie optreden van projecten waar verontreinigde grond wordt verzet. Om dit tegen te gaan is sinds 1 juli 1999, de Ministeriële Vrijstellingsregeling grondverzet in werking getreden. De regeling heeft tot doel het gebruik van licht verontreinigde grond als bodem mogelijk te maken door het gebruik vrij te stellen van enkele voorschriften uit het Bouwstoffenbesluit. Het gaat daarbij onder andere om de verplichtingen de grond niet met de bodem te vermengen en te zijner tijd de grond weer te verwijderen (lit. 2).

Vrijstelling wordt verleend indien:

- voor het ontvangende gebied een bodemkwaliteitskaart met bijbehorend grondstromenbeleid is vastgesteld;

- de grond die wordt toegepast van vergelijkbare of betere kwaliteit is dan de kwaliteit van de ontvangende bodem;

- gebruik niet leidt tot risico voor de functie van de betreffende bodem;

- de eigenaar of erfpachter van de bodem waarop de grond wordt toegepast, het gebruik meldt aan burgemeester en wethouders van de gemeente.

Het beoordelen van de afzonderlijke activiteiten waarbij verontreinigde grond wordt hergebruikt als bodem is een taak van de gemeente. De gemeente is dus bevoegd de Vrijstellingsregeling Grondverzet toe te passen. Daarvoor dient de gemeente wel in het bezit te zijn van een vastgestelde bodemkwaliteitskaart met bijbehorend grondstromenbeleid waaraan de toe te passen grond wordt getoetst.

De bodemkwaliteitskaart en het bijbehorende grondstromenbeleid dienen opgesteld te worden conform de Interim-richtlijn ‘Opstellen en toepassen bodemkwaliteitskaarten in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet’ (juni 1999, lit. 4) en de notitie ‘Nadere toelichting en uitleg van de Interim-richtlijn’, behorende bij de brief van de Stuurgroep Bodem (juni 2002, BWL/2002048988), lit. 5).

In het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet zijn door het ministerie van VROM en door het Platform actief bodembeheer Brabant handreikingen opgesteld die voor gemeenten als hulpmiddel kunnen dienen bij het opstellen van een bodemkwaliteitskaart en bijbehorend beleid: Vrijstellingsregeling grondverzet, Handreiking voor gemeenten van het ministerie van VROM (lit. 16) en Handreiking bodembeheerplan, inclusief toelichting zonebeleid, Platform actief bodembeheer Brabant (lit. 11). Beide handreikingen zijn bedoeld om gemeenten te ondersteunen bij het opstellen van beleid voor hergebruik van licht verontreinigde grond als bodem onder het regime van de Vrijstellingsregeling grondverzet.

Wijziging van het Bouwstoffenbesluit

Eind 2003 is de beleidsbrief Bodem (lit. 20) verschenen van het ministerie van VROM. Hierin is onder andere aangegeven dat het Bouwstoffenbesluit gewijzigd wordt. Het insturmentarium voor grondverzet wordt losgekoppeld van het Bouwstoffenbesluit. De bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan zijn de instrumenten waarmee de toepassing van (verontreinigde) grond en baggerspecie geregeld gaat worden. Deze instrumenten worden eveneens in de beleidsbrief bodem genoemd en blijven bestaan Toepassing van (secundaire) bouwstoffen niet-zijnde grond, wordt geregeld in het aangepaste Bouwstoffenbesluit. Daarnaast is de intentie om het Bouwstoffenbesluit op andere punten te wijzigen. In 2007 treedt waarschijnlijk het herziene Bouwstoffenbesluit in werking. Indien wijzigingen van het Bouwstoffenbesluit consequenties heeft voor dit bodembeheerplan, zal dit worden aangepast.

2 Rijksbeleid

Nationaal Milieubeleidsplan 3 (NMP-3):

In het NMP-3 zijn, met betrekking tot bodemverontreiniging, de volgende doelstellingen opgenomen:

- op 1 januari 2005 bestaat er een landsdekkend beeld van alle voorkomende en potentiële bodemverontreiniging;

- op 1 januari 2030 zijn alle bestaande gevallen van ernstige bodemverontreiniging gesaneerd, dan wel beheerd.

Beleidsvernieuwing bodemsanering:

In juni 1997 heeft het kabinet gekozen voor een andere aanpak van bodemverontreiniging. Om geld te sparen en stagnatie van ruimtelijke ontwikkeling te voorkomen heeft men gekozen voor functiegericht en kosteneffectief saneren. Dit betekent dat het landelijke beleid met betrekking tot saneringsdoelstellingen veranderd is (BEleidsVERnieuwing bodemsanering, BEVER). Bij het vaststellen van een saneringsdoelstelling wordt niet meer uitgegaan van ‘schoon, tenzij..’ maar van de gebruiksfunctie van het te saneren terrein. Daarnaast wordt bodemverontreiniging in een steeds vroeger stadium ingebed in planvorming zodat veel kosteneffectiever gesaneerd kan worden.

In het kader van onderhavig bodembeheerplan is met name de saneringsdoelstelling van belang. In het rapport ‘Van trechter naar zeef, afwegingsproces saneringsdoelstellingen’ (lit. 9) zijn saneringsdoelstellingen uitgewerkt voor een aantal gedefinieerde gebruiksfuncties. Dit zijn de zogenaamde bodemgebruikswaarden (BGW) die als saneringsdoelstelling gehanteerd kunnen worden.

Het RIVM heeft in 2002 de in 1999 vastgestelde Bodemgebruikswaarden voor onder meer 8 metalen geëvalueerd en geactualiseerd op basis van de meest recente inzichten over risicobeoordeling voor de mens. Door relatieve verschillen in blootstelling, hetgeen veroorzaakt wordt door verschil in consumptie van groente en aardappelen uit eigen tuin, is er bij de uitwerking van de Bodemgebruikswaarden onderscheid gemaakt tussen “wonen met siertuin” en “wonen met moestuin” (lit.9).

Meer recent is het bodembeleid vastgelegd in de Beleidsbrief Bodem van staatssecretaris Van Geel aan de Tweede Kamer (dec. 2002) (lit. 20). Het zwaartepunt van het bodembeleid ligt hierin niet op het verwijderen van verontreinigingen, maar op het geschikt maken van de bodem voor het beoogde gebruik en het beheren van de kwaliteit van de bodem en het verantwoord omgaan met risico’s.

Ruimtelijk beleid

Het rijksbeleid staat in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. In deze nota en in het provinciaal Streekplan wordt extra aandacht besteed aan de onderste laag. Met de onderste laag wordt bedoeld het bodem- en watersysteem en daarmee samenhangend de landschapswaarden (zie ook intermezzo in Hoofdstuk 3).

Bodemkwaliteit speelt ook een rol in de ruimtelijk plannen van het project voor de revitalisering van het landelijk gebied.

2 De provincie

1 Provinciale wetgeving

In de Provinciale Milieuverordening van de provincie Noord Brabant (PMV) (lit. 12) is beschreven hoe omgegaan moet worden met het toepassen van grond in grondwaterbeschermingsgebieden. Daarnaast zijn er regels in opgenomen met betrekking tot vervoer van grond. Deze aspecten worden hieronder kort beschreven:

Grondwaterbeschermingsgebieden

In de Provinciale Milieuverordening zijn grondwaterbeschermingsgebieden aangewezen. In deze gebieden geldt strenger beleid ten aanzien van grondverzet en zijn regels gesteld voor de activiteiten in deze zones die de kwaliteit van het grondwater kunnen bedreigen. Dit beleid is verwoord in het provinciale beleidsplan ‘Bescherming van grondwater voor de drinkwatervoorziening’ (lit. 18).

FACULTATIEF (Indien van toepassing In onze gemeente): In deel II van dit bodembeheerplan wordt hier verder op ingegaan.

2 Provinciaal beleid

Ruimtelijk beleid

In het streekplan staan de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling op lange termijn (tot 2020) zoals die nagestreefd worden voor de provincie Noord-Brabant (lit. 17). Het plan gaat uit van de lagenbenadering hetgeen aan de orde komt in het volgend hoofdstuk. Het plan is de toetssteen bij de goedkeuring van gemeentelijke en regionale ruimtelijke plannen en grondslag voor het geven van aanwijzingen.

Actief Bodembeheer de Kempen

FACULTATIEF (Indien van toepassing voor onze gemeente)

Het project Actief Bodembeheer de Kempen (ABdK) is een gezamenlijk initiatief van de Provincies Noord-Brabant en Limburg, het Ministerie van VROM, 45 gemeenten uit het betreffende gebied, het Waterschap de Dommel, het Waterschap Peel en Maasvallei en het Zuiveringschap Limburg.

Het project streeft naar een maatschappelijk geaccepteerde vorm van duurzaam beheer van de bodemverontreiniging in de Kempen. Deze vervuiling vindt haar oorsprong eind 19e eeuw: bij het productieproces van een aantal zinkfabrieken in de streek kwamen gedurende decennia grote hoeveelheden verontreinigde stoffen in de lucht, het water en de bodem. Het project Actief Bodembeheer de Kempen zal de komende jaren een groot aantal werkzaamheden ontplooien, variërend van beleidsontwikkeling tot concrete saneringsmaatregelen. Hiertoe is een projectorganisatie opgezet, waarin alle partijen participeren. Bij het projectbureau zullen in de nabije toekomst nadere inzichten over mengen en opbrengen van grond afkomstig uit de Kempen verkregen worden. Voor gemeenten gelegen in de Kempen kan hierover informatie bij het projectbureau verkregen worden, zodat deze informatie meegenomen kan worden bij het opstellen van regels voor het hergebruik van grond.

Voor meer informatie m.b.t. Actief Bodembeheer de Kempen wordt verwezen naar de website van ABdK: abdk.nl

3 De gemeente

FACULTATIEF:

Hier aangeven wat de gemeente zelf heeft vastgesteld, bijvoorbeeld:

Gemeentelijk milieubeleidsplan / groenplan, Structuurvisie en Nota’s over grond en gronduitgiftebeleid. Daarnaast besteden gemeentelijke nota’s over natuur en landschap ook aandacht aan bodemeigenschappen die nodig zijn om bepaalde natuurdoelen te bereiken.

Deel I Duurzaam bodembeheer

Duurzaam bodembeheer

1 Wat is duurzaam bodembeheer

Onder duurzaam bodembeheer verstaat de gemeente XX een zodanig gebruik en beheer van de bodem dat daardoor geen belemmeringen ontstaan voor de huidige en toekomstige vormen van landgebruik, dat er geen risico's ontstaan voor de kwaliteit van watersystemen en dat archeologische en bodemkundige waarden bewaard blijven. Een goede afstemming tussen het grondgebruik en de aanwezige bodemeigenschappen en bodemkwaliteit is de basis van duurzaam bodembeheer. Toepassing van duurzaam bodembeheer wordt vereenvoudigd door in een vroegtijdig stadium bodemaspecten te betrekken bij plannen voor ruimtelijke ordening. Daardoor is het mogelijk om de bodemgesteldheid, naast economische en sociaal culturele aspecten, een rol te laten spelen bij het afwegingsproces om een bepaald gebied op een bepaalde manier in te richten.

In het Streekplan 2002 van de Provincie Noord-Brabant komt het uitgangspunt van duurzaam bodembeheer naar voren in de zogenaamde lagenbenadering, waarbij extra aandacht wordt gegeven aan de onderste lagen. Deze onderste lagen zijn daardoor bij de ruimtelijke ontwikkelingen zoals beschreven in het Streekplan meer sturend dan voorheen het geval was.

Intermezzo lagenbenadering

De lagenbenadering gaat uit van drie lagen. De onderste laag wordt gevormd door de bodemtypologie, de geomorfologie en het watersysteem en de hiermee samenhangende natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische (landschaps)waarden. Het grote belang van de onderste laag vindt zijn oorzaak in de lange reproductietijd en daarmee de onvervangbaarheid van deze waarden en systemen.

De tweede laag wordt gevormd door de infrastructuur. Deze laag, met belangrijke weg-, spoor- en waterverbindingen, moet – evenals de onderste laag – meer sturend worden voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De derde en bovenste laag bestaat uit het ruimtegebruik voor wonen, werken, landbouw en recreatie.

Het is voor onze gemeente van belang om bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen aan te sluiten bij de lagenbenadering. De grotere aandacht voor de natuurlijke bodem- en watersystemen in het Streekplan werkt namelijk door naar de regionale uitwerkingen van het Streekplan en naar de gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen.

De gemeente XX wil met dit bodembeheerplan helderheid geven over de wijze waarop zij de bodemaspecten van de onderste lagen betrekt bij het opstellen van ruimtelijke plannen waaronder bestemmingsplannen.

2 De thema’s in dit bodembeheerplan

Voor onze gemeente zijn de volgende bodemthema’s belangrijk bij het proces van afstemming van bodemeigenschappen met ruimtelijke planning:

facultatief

1. aardkundig en archeologisch waardevolle gebieden;

2. bodemkwaliteit:

- bekende lokale verontreinigingen inclusief voormalige stortplaatsen,

- diffuse verontreinigingen;

3. bodemtype kenmerkend voor:

- gevoeligheid voor uitspoeling van verontreinigende stoffen,

- geschiktheid voor bepaalde functies, b.v. landbouwfuncties;

NB: hierbij is alleen gekeken naar het landelijk gebied. Bodemgeschiktheid voor bijvoorbeeld de aanleg van civieltechnische werken is buiten beschouwing gelaten;

4. kwelgebieden;

5. grondwater voor consumptie;

6. delfstoffen: grind, klei, zand, olie en gas.

3 Hoe passen we duurzaam bodembeheer toe?

Landgebruik stelt eisen áán en heeft gevolgen vóór de bodemkwaliteit. Voor een duurzaam beheer van de bodem is het daarom van essentieel belang om de bodemkenmerken van het betreffende gebied in een vroegtijdig stadium te betrekken bij het proces van ruimtelijke planning.

Daarvoor zijn kaarten nodig die een overzicht geven van de beschikbare bodeminformatie, de ligging van de schone en belaste gebieden, het vóórkomen van verontreinigingen, archeologische en bodemkundige waarden en gebieden waar bij wijziging van de functie risico’s kunnen ontstaan voor de bodemkwaliteit.

Duurzaam bodembeheer houdt onder meer in dat er naar gestreefd wordt dat er geen nadelige gevolgen optreden voor de chemische en fysische kwaliteit en de waarden van de bodem. Daarbij gaat het om eventuele intensivering van het grondgebruik met een toenemend risico voor de belasting van de bodem, evenals om grondgebruik of wijziging van de waterhuishouding van de bodem waarbij er meer verspreiding optreedt van verontreinigende stoffen. Waar mogelijk dient er afstemming plaats te vinden tussen deze bodemkenmerken en de ruimtelijke planning.

Afstemming van de bodemkwaliteit en het grondgebruik houdt in dat:

1. gebieden met een bepaald niveau van bodemverontreiniging zoveel mogelijk worden benut voor functies waarvoor geldt dat een dergelijk verontreinigingsniveau acceptabel is (bijvoorbeeld bedrijventerreinen);

2. (licht) vervuilde gebieden worden schoongemaakt tot het vereiste kwaliteitsniveau van de functie;

3. schone(re) gebieden zoveel mogelijk worden benut voor functies die niet belastend zijn voor de bodem en die afhankelijk zijn van een goede bodem- en waterkwaliteit. Dit zijn grondgebonden functies zoals biologische landbouw, natuur en drinkwatervoorziening.

Het toepassen van de bodeminformatiekaarten in het kader van duurzaam bodembeheer kan als volgt plaatsvinden:

1. vaststellen welke beleidsregels van toepassing zijn: ga na welke beleidsregels over de bodem uit het Streekplan en het gemeentelijk bodembeleid van toepassing zijn bij het opstellen van ruimtelijke plannen in de gemeente. Belangrijke thema’s daarbij zijn: grondwaterbeschermingsgebieden, bodemkwaliteit, de meest geschikte landbouwgronden, archeologie en aardkundige waarden en bepaalde gebieden met bijzondere bodemkenmerken zoals bijvoorbeeld kwelgebieden;

2. benoemen van voorkeursgebieden: op basis van de bodeminformatiekaarten en de bovengenoemde thema’s is het mogelijk om voor de meest voorkomende gebruiksfuncties voorkeursgebieden aan te wijzen;

3. analyseren van kansen en knelpunten: waar liggen bij de huidige ordening van functies en/of bij de geplande ordening van functies kansen en knelpunten, gezien vanuit het oogpunt van duurzaam bodembeheer. Aan de hand van voornoemde thema’s kan dit worden onderzocht.

Indien er met betrekking tot duurzaam bodembeheer knelpunten bestaan of worden voorzien, kan gezocht worden naar een andere ordening van functies, of er kan specifiek beheer plaatsvinden door het toepassen van gebiedsgericht beleid.

In het volgende hoofdstuk worden de bodemthema’s die voor onze gemeente van toepassing zijn bij de ruimtelijke ordening verder uitgewerkt.

De bodemthema’s in XX

1 Aardkundig en archeologisch waardevolle gebieden

1 Algemene beschrijving

Aardkundige waarden zijn landschapsvormen in de bodem of aan het maaiveld die in het verleden zijn ontstaan door menselijke activiteiten of geomorfologische en bodemkundige processen. Dikwijls heeft dit plaatsgevonden onder andere klimatologische omstandigheden waardoor deze waarden als zodanig onvervangbaar zijn. Daarbij moet worden gedacht aan bodemprofielen en reliëfverschijnselen.

Archeologische waarden worden ook wel aangeduid als ‘ondergrondse cultuurhistorische waarden’.

Hoewel nog geen gemeengoed, is het vanuit duurzaam bodembeheer wenselijk dat de herkenbaarheid en existentie van gebieden met bodemwaarden niet wordt aangetast.

2 Voorkomen binnen de gemeente

In onze gemeente ligt het gebied XX dat als aardkundig waardevol gebied in het Streekplan van de provincie Noord-Brabant is vastgelegd (zie de kaart in bijlage 2).

Beschrijving van het gebied xx

Daarnaast is nader onderzoek uitgevoerd ter inventarisatie van de in de gemeente aanwezige aardkundige waarden met regionale of lokale betekenis (deze gebieden zijn niet opgenomen in het Streekplan). Daarvoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

De resultaten worden hier kort beschreven en de gebieden zijn opgenomen in bijlage 2.

Beschrijving van de kaart met actuele en potentiële bodemkundige waarden in onze gemeente.

Binnen onze gemeente liggen de gebieden XX met bekende en te verwachten archeologische waarden die in het Streekplan van de provincie Noord-Brabant zijn vastgelegd als Indicatieve archeologische waarde middelhoog/hoog en archeologisch monument (zie de kaart in bijlage 2).

Beschrijving van het gebied xx

Daarnaast is nader onderzoek uitgevoerd ter inventarisatie van de in de gemeente aanwezige archeologische waarden (deze gebieden zijn niet opgenomen in het Streekplan). Daarvoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

De resultaten worden hier kort beschreven en de gebieden zijn opgenomen in bijlage 2.

Beschrijving van de kaart met archeologische waarden in XX.

3 Beleidsregels voor duurzaam beheer

Aardkundige waarden

Het aardkundig waardevolle gebied XX ligt in de Groene Hoofd Structuur (zie intermezzo) en/of in de Agrarische Hoofd Structuur-Landschap. Voor onomkeerbare ruimtelijke ingrepen in dit gebied geldt in het Streekplan het ‘nee, tenzij-principe’ hetgeen inhoudt dat uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag alleen toelaatbaar is als daar zwaarwegende maatschappelijke belangen aan ten grondslag liggen. Hier moet door middel van een onderzoek worden aangetoond dat er geen alternatieve locaties voorhanden zijn buiten de GHS en de AHS-Landschap, of andere oplossingen waardoor de aantasting van de natuur- en de hiermee samenhangende landschapswaarden wordt voorkomen.

Buiten de GHS en de AHS-Landschap is het uitgangspunt ‘behoud door ontwikkeling’, waarbij in het geval van een ruimtelijke ingreep een hoogwaardige inpassing moet worden verzekerd.

Facultatief: In het Streekplan is tevens beleid geformuleerd voor de verhouding tussen aardkundig waardevolle gebieden en duurzame energievoorziening en ontgrondingen. Hiermee dient rekening te worden gehouden.

Intermezzo groene hoofdstructuur (GHS), agrarische hoofdstructuur (AHS) en ecologische hoofdstructuur (EHS).

Om de hoofdfuncties in het buitengebied (landbouw, natuur en recreatie) maximaal tot hun recht te laten komen is het buitengebied gezoneerd in een groene hoofdstructuur (GHS) en een agrarische hoofdstructuur (AHS). Samen omvatten ze het gehele buitengebied van de provincie Noord-Brabant. In zowel de GHS als de AHS zijn verschillende gebiedscategorieën te onderkennen (bijvoorbeeld Landschap).

In de AHS staat de landbouw voorop, maar is er onder voorwaarden plaats voor toerisme en recreatie.

In de GHS - geïntroduceerd in het Streekplan Noord-Brabant (1992) - staat de natuurfunctie voorop maar is onder voorwaarden plaats voor grondgebonden landbouw en recreatie met een groen karakter.

De EHS is in 1990 door het Rijk geïntroduceerd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van nationaal en internationaal belangrijke ecosystemen. De EHS ligt altijd binnen de GHS en bevat alle gebieden waarop de inspanningen van het Rijk worden gericht om deze opgave te verwezenlijken.

De GHS omvat niet alleen de gebieden die tot de EHS behoren, maar ook andere gebieden die een belangrijke rol vervullen in het functioneren van de ecologische systemen in onze provincie.

Archeologische waarden

In het streekplan is bepaald dat bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met bekende archeologische waarden, zoals die door de rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) zijn aangegeven op de ‘Archeologische Monumentenkaart’(AMK) en de te verwachten archeologische waarden, zoals die door de ROB zijn aangegeven op de ‘Indicatieve Kaart Archeologische Waarden’(IKAW). Beide kaarten vormen een integraal onderdeel van de ‘Cultuurhistorische waardenkaart’ (CHW). Het uitgangspunt hierbij is dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt geldt voor gebieden waar zich volgens de ‘Archeologische MonumentenKaart’ (AMK) bekende archeologische waarden bevinden dat bodemverstorende activiteiten in beginsel uitgesloten zijn. Indien de realisering van een project vanwege een zwaarwegend maatschappelijk belang wenselijk is, dient door middel van een proefsleuvenonderzoek de exacte ligging van de waarden in beeld te worden gebracht. In gebieden die op de ‘Indicatieve Kaart Archeologische Waarden’(IKAW) zijn aangeduid met een hoge en middelhoge indicatieve archeologische waarde, dient een verkennend booronderzoek te worden uitgevoerd. Indien bij dit onderzoek zogenaamde archeologische indicatoren in context worden aangetroffen, dient aanvullend een proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van de onderzoeken dienen onderdeel uit te maken van de ruimtelijke onderbouwing c.q. de afweging die aan de voorgenomen ruimtelijke plannen ten grondslag ligt. De onderzoeksrapportages dienen als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing te worden overgelegd.

2 Lokale bodemverontreiniging

Lokale bodemverontreinigingen zijn bron- of puntverontreinigingen die van verschillende oorsprong kunnen zijn. De verontreinigingen kunnen bijvoorbeeld veroorzaakt zijn door bedrijfsmatige activiteiten of door calamiteiten.

1 Algemene beschrijving

De kaart met (potentieel) verontreinigde land- en waterbodems bevat locaties van allerlei aard waar (mogelijk) sprake is van bodemverontreinigingen. Locaties die op basis van gegevens over het voormalig gebruik verdacht zijn met betrekking tot bodemverontreiniging zijn ook opgenomen. De kaart heeft een signalerende functie. De gegevens berusten voornamelijk op historisch onderzoek, bij een deel van de locaties zijn al meer gegevens bekend. Bij een meerderheid van de locaties die op de kaart zijn aangegeven is de bodem op zich nooit onderzocht. In de fase van planvorming zal wel rekening gehouden moeten worden met de aanwezigheid van potentiële bodemverontreiniginglocaties.

(FACULTATIEF) (indien in onze gemeente geheel of gedeelte in het ABdK-gebied ligt)

Binnen onze gemeente nemen de locaties die verontreinigd zijn als gevolg van het toepassen van zinkassen een bijzondere plaats in.

Het projectbureau ABdK heeft in [2003/2004/2005] (maak een keuze) in overleg met onze gemeente door middel van een [intensief/extensief] traject van voorlichting en enquêtes veel gegevens over de potentiële en actuele aanwezigheid van zinkassen op particuliere erven.

Het projectbureau ABdK heeft in [yy] (aantal invullen) gevallen door middel van bodemonderzoek de aanwezigheid van zinkassen in onze gemeente bevestigd en tevens de daaraan gerelateerde bodemverontreiniging in kaart gebracht. Het projectbureau ABdK streeft ernaar samen met de eigenaren en onze gemeente zoveel als mogelijk zinkassensaneringen uit te voeren met een verbetering van de lokale bodemkwaliteit als gevolg.

2 Voorkomen binnen de gemeente

Op de kaart (kaartnummer 1a en 1b) 'Risicolocaties verontreinigingen land- en waterbodems' zijn de locaties aangegeven waarbij mogelijk sprake is van verhoogde concentraties of verontreinigingen.

Beschrijving van de kaart met lokale verontreinigingen van het grondgebied van de gemeenten XX.

(FACULTATIEF, indien van toepassing in onze gemeente):

Het projectbureau ABdK beschikt [wel/niet] (maak een keuze) over gegevens met betrekking tot de aanwezigheid van zinkassen in wegen binnen onze gemeente. Deze gegevens zijn vroeger [wel/niet] (maak een keuze) door onze gemeente zelf opgegeven in het kader van de zogenaamde Haskoning-inventarisatie omstreeks 1985. Deze gegevens [zijn/worden] (maak een keuze) verwerkt in de kaartlaag lokale verontreinigingen van onze bodemkwaliteitskaart.

3 Toepassing kaarten bij de planvorming

De aanwezigheid van bodemverontreiniging, maar ook bijvoorbeeld de aanwezigheid van gesloten stortplaatsen in het landelijk gebied kan knelpunten opleveren bij een maximale benutting van de beschikbare ruimte en bij de herinrichting van gebieden. De kansen en knelpunten met betrekking tot het hergebruiken van de locaties van gesloten stortplaatsen in de provincie Noord-Brabant zijn beschreven in de nota ‘Hergebruik van Stortplaatsen’ van 22 juni 2004 (lit. 19). Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied kunnen knelpunten ontstaan door de aanwezigheid van bodemverontreiniging, waardoor bepaalde gebieden, zonder saneringsmaatregelen niet geschikt zijn voor woningbouw of een andere gevoelige bestemming.

Daar waar de bodemverontreinigingen een reëel risico vormen voor geplande functies kan functiewijziging worden overwogen of moet rekening worden gehouden met extra maatregelen en kosten bij realisatie. Daar waar voor bestaande functies de functie-eisen niet in overeenstemming zijn met de aangetroffen verontreinigingen moet bij voortzetting van de functie worden overwogen de verontreiniging te saneren dan wel door specifieke gebruiksbeperkende maatregelen de risico's te reduceren.

3 Diffuse bodemkwaliteit

De diffuse bodemkwaliteit is de kwaliteit die van nature aanwezig is of veroorzaakt is door decennialang menselijk handelen (bijvoorbeeld als gevolg van depositie).

1 Algemene beschrijving

Op de kaart met diffuse bodemkwaliteit zijn gebieden opgenomen waar als gevolg van natuurlijke afzettingen dan wel door menselijk ingrijpen verhoogde gehalten aan chemische verontreinigingen op regionale schaal voorkomen (zie hiervoor deel II van dit bodembeheerplan).

2 Voorkomen binnen de gemeente

In het rapport ‘Bodemkwaliteitskaart gemeente XX ‘ (bijlage 6) is beschreven hoe de bodemkwaliteitskaart tot stand is gekomen. In dit rapport zijn enkel de resultaten opgenomen. De bodemkwaliteitskaart is ingedeeld in de volgende bodemkwaliteitszones:

In bijlage 1 is een kaart opgenomen met deze zone-indeling.

De diffuse bodemkwaliteit is bepaald voor: bovengrond, ondergrond.

Beschrijving van de kaart met diffuse verontreinigingen van het buitengebied van onze gemeente. Op de kaart wordt aangegeven waar streefwaarden, en LAC (Landbouw Advies Commissie)-waarden (mogelijk) worden overschreden in bovengrond en in het freatisch grondwater.

3 Toepassing kaarten bij de planvorming

De aanwezigheid van verhoogde achtergrondconcentraties kan knelpunten opleveren omdat deze verontreinigingen gebruiksbeperkingen opleggen: risico's voor (moes)tuinen, openbaar groen, grondgebonden teelten (voedingsgewassen), drinkwatervoorziening, verschillende vormen van natuur, biologische landbouw, grasland. Op basis van de kaartinformatie kan bij de planvorming al rekening gehouden worden met mogelijke bodemverontreinigingen zoals aangegeven op de kaart. Dit loont mede de moeite vanuit het oogpunt van extra kosten die kunnen ontstaan bij de aanleg van waterlopen, wegen, inrichting natuurgebieden, aanleg van waterbergingsvoorzieningen etc. evenals bij het ruilen van kavels.

Gebieden die nog als schoon kunnen worden aangemerkt worden bij voorkeur bestemd voor functies die de bodem en het grondwater weinig of niet belasten (biologische landbouw, natuur en drinkwater) én die een schone bodem behoeven.

4 Bodemtypen kenmerkend voor bodemgevoeligheid en bodemgeschiktheid

1 Algemene beschrijving

Onder bodemtype wordt hier verstaan: de samenstelling van de bodem uit bijvoorbeeld klei- of zandgronden en de kenmerken die daarmee samenhangen zoals bijvoorbeeld de vochtvoorziening.

2 Voorkomen binnen de gemeente

In onze gemeente komt een aantal gebieden voor dat op grond van het bodemtype zeer gevoelig is voor:

1. uitspoeling van nitraat en fosfaat;

2. uitspoeling van bestrijdingsmiddelen en metalen;

3. mobilisatie van zware metalen die kan ontstaan als door het stopzetten van onderhoudsbekalking een toename van bodemverzuring optreedt.

Beschrijving van de kaart met kwetsbare bodemtypen.

Daarnaast komen gebieden voor die vanwege het bodemtype zeer geschikt zijn voor landbouwdoeleinden.

Beschrijving van de kaart met voor landbouwdoeleinden geschikte bodems.

3 Toepassing kaarten bij de planvorming

De kwetsbare functies in het landelijk gebied (o.a. drinkwater, natuur) staan onder druk vanwege een ontoereikende kwaliteit van de bodem. Een aantal gebieden is vanwege de bodemsamenstelling zeer kwetsbaar voor uitspoeling van bijvoorbeeld zware metalen en mineralen. Met dit gegeven kan bij de planvorming rekening worden gehouden door:

- gebruiksfuncties die potentieel een belasting van de bodem en het grondwater veroorzaken bij voorkeur te realiseren in gebieden met een geringe gevoeligheid voor uitspoeling;

- rekening te houden met de gevolgen van functiewijziging en het adequaat onderzoeken van de effecten ervan in die gebieden waar negatieve gevolgen worden verwacht.

In onze gemeente komt een aantal gebieden voor dat op grond van het bodemtype zeer geschikt is voor landbouwdoeleinden. De bodemkwaliteit (vochtvoorziening, vruchtbaarheid en draagkracht) is sterk bepalend voor de bedrijfsvoering van de grondgebonden landbouw. Een bodemsoort met een goede vochtvoorziening en een hoge vruchtbaarheid vraagt om weinig kunstgrepen als bemesting en beregening. Het is daarom belangrijk dat er voldoende van deze gronden voor de grondgebonden landbouw beschikbaar blijven. Indien mogelijk zal bij de keuze voor nieuwe locaties dit agrarisch belang worden meegenomen.

5 Kwelgebieden

1 Algemene beschrijving en voorkomen binnen de gemeente

Kwelgebieden hebben van nature een hoge grondwaterstand en zijn potentieel belangrijk zijn voor natuurontwikkeling. De kwelgebieden binnen onze gemeente liggen in de Groene Hoofd Structuur (GHS) die opgenomen is in het Streekplan. Daarin is ook opgenomen welke aanduiding deze gebieden hebben gekregen/welke beschermende regels daar gelden.

Binnen onze gemeente liggen de volgende kwelgebieden waarbij er nog geen Streekplanaanduiding is (zie kaart 2).

Beschrijving van de kaart met voor natuurontwikkeling potentieel belangrijke bodems.

2 Toepassing bij de planvorming

Vanwege de van nature hogere grondwaterstanden zou uitbreiding van woningbouw of bedrijventerreinen bij voorkeur niet in kwelgebieden moeten plaatsvinden aangezien hiervoor meestal aanvullende ontwatering noodzakelijk is. Dit geldt ook voor agrarische functies zoals glastuinbouw en grondgebonden tuinbouw. Deze gebieden zijn wel geschikt voor niet-grondgebonden landbouw, in het bijzonder voor rundveehouderij.

6 Grondwater voor consumptie

1 Algemene beschrijving

In de provincie Noord-Brabant wordt op 42 plaatsen grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening gewonnen. Deze plaatsen liggen binnen zogenaamde grondwaterbeschermingsgebieden waarvoor regels gelden die tot doel hebben de kwaliteit van het grondwater te beschermen. Deze regels zijn verschillend voor gebieden met een verschillende kwetsbaarheid van de grondwaterwinning. Acht grondwaterbeschermingsgebieden zijn als zeer kwetsbaar aangemerkt vanwege het ontbreken van afschermende bodemlagen.

Het provinciale beleid zoals verwoord in het beleidsplan ‘Bescherming van grondwater voor de drinkwatervoorziening’ van september 2002 stelt dat de waterkwaliteit niet verder mag verslechteren en dat maatregelen moeten worden genomen om de toestand van het grond- en oppervlaktewater te beschermen, te verbeteren of te herstellen.

2 Voorkomen binnen de gemeente

Binnen onze gemeente ligt het grondwaterbeschermingsgebied XX. De gemeente heeft daardoor een belangrijke regionale maatschappelijke taakstelling met betrekking tot de drinkwatervoorziening. Het grondwaterbeschermingsgebied is opgenomen in het Streekplan en de Provinciale Milieu Verordening (PMV). In de PMV zijn regels opgenomen met betrekkingen tot handeling in of op de bodem binnen het grondwaterbeschermingsgebied.

Beschrijving van de kaart met het grondwaterbeschermingsgebied. Het grondwaterbeschermingsgebied bestaat uit een waterwingebied, een intrekgebied en een boringsvrije zone etc..

3 Instrumenten en middelen van het beschermingsbeleid

Het beleid ter bescherming van grondwater dat bestemd is voor de openbare drinkwatervoorziening kent drie sporen, te weten milieubeleid/regelgeving, stimuleringsbeleid en ruimtelijk beleid.

Ten aanzien van het milieubeleid en regelgeving is de PMV het belangrijkste regelgevende instrument.

Deze bevat ge- en verbodsregels ten behoeve van de bescherming van de grondwaterkwaliteit binnen grondwaterbeschermingsgebieden.

Voor het stimuleringsbeleid bestaat de Subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid (SGB) waarmee voor de 8 zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden, initiatieven die bijdragen aan de verbetering van de bodem- en grondwaterkwaliteit worden gestimuleerd.

In het kader van dit bodembeheerplan is het ruimtelijk beleid relevant dat is vastgelegd in het Streekplan en nader zal worden uitgewerkt in een Uitwerkingsplan Grondwaterbeschermingsgebieden. Uitgangspunt van het ruimtelijk beleid is dat de risco’s voor het grondwater bij nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding zo klein mogelijk dienen te blijven. Daartoe wordt het instrument ‘watertoets’ ingezet.

De verdere vertaling van het grondwaterbeschermingsbeleid via de ruimtelijke ordening dient plaats te vinden in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Door inpassing van het grondwaterbeschermingsbeleid in het ruimtelijk beleid draagt onze gemeente bij een duurzame bescherming van het grondwater voor de drinkwatervoorziening.

7 Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofd Structuur (EHS) is in 1990 door het Rijk geïntroduceerd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van nationaal en internationaal belangrijke ecosystemen. De EHS bevat alle gebieden waarop de inspanningen van het Rijk worden gericht om deze opgave te verwezenlijken.

1 Ecologische hoofd Structuur in de gemeente XX

Delen van de gemeente XX vallen binnen de Ecologische Hoofd Structuur (EHS), zoals die op Rijksniveau is vastgesteld (zie kaart xxx). Het gaat hierbij om natuurgebieden, reservaatgebieden, beheersgebieden en verbindingszones tussen verschillende natuurgebieden.

Beschrijving van voorkomen in gemeente XX.

2 Gevolgen voor ruimtelijke ontwikkelingen

Voor de EHS geldt een planologische bescherming vanuit de Rijksoverheid. Dit betekent dat binnen de EHS het behoud, het herstel en de ontwikkeling van nationaal en internationaal belangrijke ecosystemen voorop staat. In het Streekplan van de provincie Noord-Brabant (paragraaf 3.4, beleidslijnen) zijn de mogelijkheden en onmogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de EHS uitgebreid beschreven (lit. 17).

8 Delfstoffen

1 Algemene beschrijving en voorkomen binnen de gemeente

Delfstoffen zoals bouwzand, klei en grind zijn belangrijke bodemschatten met een duidelijke economische waarde.

Beschrijving van de kaart met gebieden waar winbare delfstoffen voorkomen.

2 Toepassing bij de planvorming

Facultatief.

Binnen Brabant zijn tot 2009 geen nieuwe primaire ontgrondingslocaties voorzien voor de winning van beton- en metselzand. Regels voor ontgrondingen als gevolg van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen, de zogenoemde secundaire ontgrondingen zijn opgenomen in het Streekplan.

Op de uitbreiding van bestaande ontgrondingen in de GHS of de AHS-landschap is het ‘nee, tenzij-principe’ van toepassing zoals ook beschreven in paragraaf 4.1.3.

Bij de ruimtelijke planvorming zal reeds in een vroeg stadium worden afgestemd met plannen voor winning van delfstoffen waardoor voorkomen wordt dat winbare delfstoffen niet meer bereikbaar zijn.

Deel II Grondstromenbeleid

Grondstromenbeleid en bodemkwaliteit

1 Toepassing van grond als bodem

Op grond van de Vrijstellingsregeling grondverzet (ministeriële regeling behorende bij het Bouwstoffenbesluit) is het onder voorwaarden mogelijk om licht verontreinigde grond als bodem her te gebruiken. Eén voorwaarde is dat de gemeente beschikt over een door Burgemeester en Wethouders vastgestelde bodemkwaliteitskaart met bijbehorend bodembeheerplan (hier grondstromenbeleid, zie paragraaf 1.4). Deze kaart met bijbehorend beleid is vastgesteld voor een bepaald gebied. Hierin is, ten behoeve van hergebruik van licht verontreinigde grond in dat gebied, de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem weergegeven (Vrijstellingsregeling grondverzet, art. 1).

2 Doel van de bodemkwaliteitskaart

Doel van de bodemkwaliteitskaart is het vastleggen van de bodemkwaliteit binnen de gemeente. De bodemkwaliteit wordt gebiedsgericht vastgelegd door middel van onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van de gemeente en statistische bewerking van de meetgegevens binnen een kwaliteitsgebied (zone). De op deze wijze vastgelegde gebiedsgerichte kwaliteit kan voor twee doeleinden worden gebruikt:

- het opstellen van grondstromenbeleid;

- het vaststellen van de achtergrondwaarde per zone (FACULTATIEF)

3 Doel van het Grondstromenbeleid

De doelstelling van het grondstromenbeleid is het vastleggen van de gemeentelijke randvoorwaarden en mogelijkheden voor het hergebruik van licht verontreinigde grond als bodem. Uitgangspunten hierbij zijn:

- het stand-still principe; gebieden mogen niet vuiler worden dan ze al zijn;

- de gebruiksfunctie van de bodem; de kwaliteit van de bodem moet in ieder geval voldoende zijn voor het beoogde gebruik.

4 Referentiekader

De bodemkwaliteitskaart en het bijbehorende grondstromenbeleid zijn opgesteld conform de Interim-richtlijn ‘Opstellen en toepassen bodemkwaliteitskaarten in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet’ (lit.4), en de notitie ‘Nadere toelichting en uitleg van de Interim-richtlijn’ (lit.5).

Daarnaast zijn de handreikingen van het ministerie van VROM (lit. 16) en het Platform actief bodembeheer Brabant (lit. 11) betrokken bij het opstellen van de bodemkwalteitskaart en het grondstromenbeleid.

Opstellen bodemkwaliteitskaart

In de Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten is een stappenplan opgenomen op basis waarvan een bodemkwaliteitskaart kan worden opgesteld. Het stappenplan is in detail beschreven in bijlage 1 ‘Rapport Opstellen gemeentelijke bodemkwaliteitskaart’. Hieronder worden de beleidsmatige keuzes besproken.

1 Vaststellen van de zones

De bodemkwaliteitskaart is opgesteld voor twee lagen:

- bovengrond (0-0,5 m-mv);

- ondergrond (0,5-2,0 m-mv).

- FACULTATIEF: freatisch grondwater. Hiervoor worden geen zones opgesteld, de gegevens worden wel opgenomen in dit rapport.

Voor elke laag is het grondgebied van de gemeente opgedeeld in zones. Deze zonering is gebaseerd op historisch bodemgebruik en analytische gegevens uit bestaande bodemonderzoeken en aanvullende onderzoeken (FACULTATIEF):

- de zonering op basis van historische gegevens is uitgevoerd door gebiedseigen kenmerken (bodemgebruik) van de bodem te definiëren die van invloed zijn of (kunnen) zijn geweest op de bodemkwaliteit;

- de analytische parameters waarvoor de kwaliteit per zone is vastgesteld zijn arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel, zink, 10 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK), minerale olie en extraheerbare organische halogeenverbindingen (EOX)[1].

In onze gemeente zijn de volgende zones te onderscheiden op basis van historische gegevens (door de gemeente zelf in te vullen). Voorbeelden:

- industrie voor 19..;

- industrie na 19..;

- woningbouw voor 19..;

- woningbouw na 19 ..;

- buitengebied..

FACULTATIEF: (indien in onze gemeente geheel of gedeelte in het ABdK-gebied ligt)

Bijzondere ligging in de Kempen.

Met name het bewustzijn dat (delen van) het grondgebied van de gemeente te maken heeft met invloeden vanuit voormalige zinkertsverwerkende industrieën in de Nederlandse en Belgische Kempen is bepalend voor de rol van Actief Bodembeheer de Kempen in het gemeentelijk bodembeheerplan. Dit bewustzijn is toetsbaar aan de probleemomschrijving van de zware metalenverontreiniging in de Kempen.

Daarnaast kunnen op basis van bijzondere omstandigheden de volgende gebieden worden onderscheiden waar aanvullende regels gelden:

- grondwaterbeschermingsgebieden;

- bijzondere gebieden (opgehoogde gebieden enz.);

- gebieden met natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden (bijv. veengronden);

- wegbermen (indien sprake is van verontreinigde wegbermen kunnen deze worden uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart dan wel als aparte zone worden opgenomen);

- facultatief: Eventuele andere gebieden verder door gemeente aan te vullen.

De indeling in zones is getoetst aan de in de zone bestaande analysegegevens en vastgelegd op kaart. De historische gegevens en de statische berekeningen waarop de zonering is gebaseerd zijn uitgebreid beschreven in bijlage 1 (rapport bodemkwaliteitskaart gemeente XX).

2 Karakterisering bodemkwaliteit per zone

Gebiedseigen bodemkwaliteit

De gebiedseigen bodemkwaliteit van een zone wordt, conform de interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten, gekarakteriseerd door twee statistische parameters: het rekenkundig gemiddelde en het 95-percentiel (P95) van de aangetroffen concentraties (zie kader Statistische analyse). Met behulp van het rekenkundig gemiddelde wordt bepaald of de toe te passen grond van vergelijkbare of betere kwaliteit is dan de ontvangende bodem. Met het 95-percentiel wordt bepaald of grond die vrijkomt uit een bepaalde zone op basis van een historisch onderzoek in dezelfde of in een andere zone mag worden toegepast of dat voor de vrijkomende grond een partijkeuring noodzakelijk is voor de kritische stoffen. Kritische stoffen zijn stoffen waarvan het 95-percentiel van de aangetroffen concentraties in een zone het gemSW (gemiddelde Samenstellingswaarde 1 en 2 Bouwstoffenbesluit) overschrijdt. De toetsing van het 95-percentiel aan het gemSW heeft vergaande gevolgen voor het reguleren van hergebruik van grond als bodem. In de ‘Interim-richtlijn Bodemkwaliteitskaarten’ wordt gesteld dat:

1. indien in een zone de P95 voor één of meer stoffen hoger is dan het gemSW (kritische parameters) dan dient in deze zone altijd de kwaliteit van een partij vrijkomende grond te worden onderzocht ongeacht of er sprake is van een historisch verdachte locatie. De achterliggende gedachte hiervan is dat de kans dat er sterk verontreinigde grond in een dergelijke zone vrijkomt te hoog wordt geacht wanneer de P95 hoger is dan het gemSW;

2. voor zones waar de 95-percentielwaarde voor alle stoffen lager is dan de gemSW laat de Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaart veel ruimte aan het bevoegd gezag met betrekking tot hoe het hergebruiksbeleid voor de desbetreffende zone wordt ingevuld;

3. een zone waarbinnen te weinig gegevens bekend zijn of waarbinnen de spreiding tussen de gegevens zodanig is dat niet met voldoende nauwkeurigheid een gebiedseigen bodemkwaliteit kan worden vastgesteld, (‘witte zone’) mag niet worden meegenomen in de bodemkwaliteitskaart.

Statistische analyse

De bodemkwaliteit in een zone kan worden beschreven als een frequentieverdeling (vaak een scheve verdeling). Deze frequentieverdeling kan met een aantal statistische parameters worden gekarakteriseerd en geven gezamenlijk inzicht in het voorkomen van gehalten in een zone. De bodemkwaliteit kan worden gekwantificeerd aan de hand van beschrijvende statistische parameters, waarbij de gehele statistische verdeling van gehalten van belang is. De volgende statistische kengetallen kunnen worden onderscheiden: als verwachtingswaarde wordt het gemiddelde of de mediaan gebruikt, als maat voor de spreiding van waarnemingen rond het gemiddelde wordt de standaarddeviatie of variantiecoëfficiënt gebruikt, de percentielwaarden worden gehanteerd als maat voor de verdelingen van waarnemingen in het hoge bereik van de populatie. Voor het vaststellen van de betrouwbaarheid van de percentielwaarden wordt een betrouwbaarheidsinterval benoemd en is het aantal waarnemingen (meer waarnemingen geeft een hogere nauwkeurigheid) een indicatie voor de nauwkeurigheid van de statistische analyse. Zo geeft de mediaan (50-percentielwaarde) de waarde weer, waaronder de helft van de waarnemingen liggen, maar doordat sprake is van een scheve verdeling wordt het gemiddelde door enkele hoge waarnemingen ‘omhoog getrokken’. Hierdoor ligt bijvoorbeeld de 95-percentielwaarde (95% van de waarnemingen liggen onder deze waarde) in de staart van de verdeling.

Voordat een statistische analyse kan plaatsvinden dient eerst een uitbijtertoets te worden uitgevoerd. Hieronder worden waarnemingen verstaan die niet passen in het patroon (frequentieverdeling) dat door het gros van de waarnemingen wordt gevormd. In de Interim-richtlijn wordt geen methode voorgeschreven om een uitbijtertoets te doen. De 25- en 75-percentielwaarden kunnen een indicatie geven van uitbijters, maar ook het grafisch tegen elkaar uitzetten van de waarnemingen of de dixontoets kunnen gebruikt worden om uitbijters te bepalen.

In de interim-richtlijn wordt het gemiddelde gebruikt om het begrip vergelijkbare kwaliteit aan te toetsen. Om te bepalen of grondverzet mogelijk is wordt de 95-percentielwaarde gehanteerd.

De keuze voor een percentielwaarde is een beleidsmatige en afhankelijk van het doel. Veelal wordt naast het gemiddelde en de 95-percentielwaarde ook de 90-percentielwaarde gebruikt als achtergrondgehalte en eventueel, in overleg met de provincie, als terugsaneerwaarde.

Achtergrondgehalte FACULTATIEF

Achtergrondgehalten in een zone worden gekarakteriseerd door het 90-percentiel (P90)[2] van de aangetroffen concentraties. Door middel van, ten opzichte van de streefwaarde, verhoogde achtergrondgehalten worden diffuus verontreinigde gebieden binnen de gemeente in kaart gebracht. De verhoogde achtergrondgehalten kunnen tevens worden gebruikt bij het afperken van gevallen van bodemverontreiniging.

Achtergrondwaarde

Bepalen van de achtergrondwaarde (hiervoor kan het 90-percentiel of P90 worden gebruikt) komt niet voort uit de Vrijstellingsregeling grondverzet en is ook niet bepalend voor het toepassen van grond als bodem. Omdat de meetgegevens toch statistisch bewerkt moeten worden ligt het voor de hand deze waarde eveneens te bepalen. Deze waarden zijn, in overleg met de provincie, eventueel als terugsaneerwaarden te gebruiken.

FACULTATIEF: (indien in onze gemeente geheel of gedeelte in het ABdK-gebied ligt)

Om te komen tot een voorstel voor achtergrondwaarden die specifiek voor de Kempen gelden, is in lijn met het landelijk beleid als uitgangspunt genomen dat er geen onaanvaardbare (humane) blootstellingsrisico’s en verspreidingsrisico’s (uitloging naar grond en grondwater) plaatsvinden. De waarden van de onaanvaardbare blootstellingsrisico’s zijn gebaseerd op de Bodemgebruikswaarden van het RIVM onderzoek (lit. 9).

Bodemgebruikswaarde in de Kempen

Het vasthouden aan de landelijk gedefinieerde Bodemgebruikswaarde-I voor ’wonen met tuin’ zonder onderscheid tussen siertuin en moestuin, maakt dat de strengste gebruikseis dominant is, waardoor de oplossing voor de omvangrijke problematiek in de Kempen geen stap dichterbij zal komen doordat dit ondoenlijk en onbetaalbaar is.

In de praktijk blijkt dat het hanteren van Bodemgebruikwaarde-II voor zink, cadmium, koper, arseen en lood als achtergrondwaarde in de Kempen veilig te zijn bij de functie wonen met siertuin, zoals die ook door RIVM gehanteerd is bij recente onderbouwingen voor de Bodemgebruikswaarden. Een en ander is beschreven in het rapport Van Trechter naar Zeef (lit. 9).

Daarnaast blijkt dat sanering tot aan de Bodemgebruikswaarde-I of de Streefwaarde op basis van kostenoverwegingen, vrachtbenadering en/of milieuverdienste onrendabel is.

1 Samenvatting resultaten bovengrond

In het rapport ‘Opstellen gemeentelijke bodemkwaliteitskaart’ (bijlage 1) zijn, per zone, het gemiddelde, het 90- en het 95 –percentiel van de verschillende parameters berekend. Daarnaast zijn de kritische parameters vastgesteld. In tabel 1 zijn, per zone, die parameters opgenomen waarvan het gemiddelde en/of het 95-percentiel de samenstellingswaarden bijlage 1 Bouwstoffenbesluit (SW1) overschrijden.

FACULTATIEF De achtergrondgehalten worden getoetst aan de streefwaarden uit de Circulaire Streef- en Interventiewaarden Wbb 3e tranche. In tabel 2 zijn de parameters opgenomen waarvan de P90-waarde de streefwaarde overschrijdt (verhoogd achtergrondgehalte).

Tabel 1: overschrijdingen van SW1 door gemiddelden en P95 bovengrond

|Zone |Parameter 1 |Parameter 2 |Parameter 3 |Enz | |

| |gem |P95 |Gem |P95 |Gem |

|1 | | | | | |

|2 | | | | | |

|3 | | | | | |

|4 | | | | | |

|5 | | | | | |

|6 | | | | | |

2 Samenvatting resultaten ondergrond

Ook voor de ondergrond zijn, per zone, het gemiddelde, het 90- en het 95 –percentiel van de verschillende parameters berekend en de kritische parameters bepaald (zie bijlage 1).

Voor de ondergrond zijn in tabel 3, per zone, de parameters opgenomen waarvan het gemiddelde en/of het 95-percentiel de samenstellingswaarden uit bijlage 1 van het Bouwstoffenbesluit (SW1) overschrijden. FACULTIEF In tabel 4 zijn de parameters opgenomen waarvan de P90-waarde de streefwaarde overschrijdt (verhoogd achtergrondgehalte).

Tabel 3: overschrijdingen van SW1 door gemiddelden en P95 ondergrond

|Zone |Parameter 1 |Parameter 2 |Parameter 3 |Enz | |

| |Gem |P95 |Gem |P95 |Gem |

|1 | | | | | |

|2 | | | | | |

|3 | | | | | |

|4 | | | | | |

|5 | | | | | |

|6 | | | | | |

3 (Samenvatting resultaten grondwater) FACULTATIEF

Ook de meetgegevens van het grondwater zijn statistisch bewerkt. De volledige resultaten hiervan zijn terug te vinden in bijlage 1. In tabel 5 zijn de P90-waarden opgenomen die de streefwaarden overschrijden.

Tabel 5: overschrijdingen van de streefwaarde door P90 freatisch grondwater

|Zone |Parameter 1 |Parameter 2 |Parameter 3 |enz | |

|1 | | | | | |

|2 | | | | | |

|3 | | | | | |

|4 | | | | | |

|5 | | | | | |

|6 | | | | | |

4 Bepaling gebiedseigen bodemkwaliteit en verhoogde achtergrondwaarden

In tabellen 1 tot en met 5 is per zone en per bodemlaag vastgelegd wat de gebiedseigen bodemkwaliteit is en wat de verhoogde achtergrondgehalten zijn. Daarnaast zijn voor elke zone en elke bodemlaag de kritische stoffen bepaald.

In tabel 6 is aangegeven welke bewijslast wordt gevraagd voor de kwaliteit van de grond bij grondverzet tussen de zones, op basis van de gebiedseigen kwaliteit (rekenkundig gemiddelde en P95):

Tabel 6: Kruistabel grondverzet tussen zones

|Naar |Zone 1 |Zone 2 |Zone 3 |Zone 4 |Zone 5 |Zone 6 |

|Van | | | | | | |

|Zone 1 | | | | | | |

|Zone 2 | | | | | | |

|Zone 3 | | | | | | |

|Zone 4 | | | | | | |

|Zone 5 | | | | | | |

|Zone 6 | | | | | | |

A: Minimaal historisch onderzoek vereist conform NVN 5725.

B: Grond niet zondermeer toepasbaar op basis van onderhavig grondstromenbeleid.

N.B.: Het is mogelijk dat de bodemkwaliteit in een bodemkwaliteitszone niet voldoet aan de Bodemgebruikswaarden of het Maximaal toelaatbaar risiconiveau. Voor degelijke situaties geeft het grondstromenbeleid expliciet aan welke regels gehanteerd moeten worden voor hergebruik van licht verontreinigde grond.

Naast de te leveren bewijslast voor de toe te passen grond wordt daarom tevens het gebruik van de ontvangende bodem meegenomen in de beoordeling of grond uiteindelijk op een bepaald perceel als bodem mag worden toegepast. Dit betekent dat ook zal worden getoetst aan de Bodemgebruikswaarden (Van trechter naar zeef). Zie paragraaf 7.2.6.

Zonebeheer

1 Hergebruik van grond als bodem

Dit grondstromenbeleid gaat specifiek in op hergebruik van grond als bodem in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet. De onderstaande situaties vallen buiten deze regeling:

- verwerking van grond in werken (zie het Bouwstoffenbesluit);

- verwerking van grond binnen dezelfde locatie (mits onbewerkt conform het Bouwstoffenbesluit);

- toepassen van schone grond (zie Bouwstoffenbesluit).

Bij het verwerken van grond binnen saneringen dient in overleg met de provincie besproken te worden of gebruik kan worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart en het grondstromenbeleid. De wens om gebruik te maken van een bestaand bodembeheerplan dient opgenomen te zijn in het saneringsplan, zodat de provincie hierop kan beschikken. Ook het gebruik van verhoogde achtergrondwaarden als terugsaneerwaarden dient per saneringslocatie vastgelegd te zijn in het saneringsplan.

2 Voorwaarden bij hergebruik van grond als bodem

schema toepassen licht verontreinigde grond als bodem

Aan de hand van het schema op de volgende pagina worden de voorwaarden voor grondverzet van één partij grond uiteengezet.

[pic]

Figuur 3: Schema toepassing van grond als bodem

Hieronder zijn de voorwaarden voor toepassing van grond als bodem aan de hand van bovenstaand schema nader uitgewerkt

1 Toepassen in bijzondere gebieden

Bij de start van het schema wordt de vraag gesteld of de grond toegepast wordt in een bijzonder gebied. Dit zijn gebieden waarvoor door de provincie of de gemeente specifieke regels zijn opgesteld met betrekking tot het toepassen van grond en bouwstoffen. Indien grond in deze gebieden toegepast wordt als bodem dienen deze specifieke regels in acht te worden genomen. Grond die vrijkomt uit een milieubeschermingsgebied kan wel in andere zones binnen de gemeente worden toegepast mits de toe te passen grond van vergelijkbare of betere kwaliteit is dan de het toepassingsgebied en de kwaliteit van de grond voldoet aan de bodemgebruikswaarden gerelateerd aan de functie van het toepassingsgebied.

In onze gemeente komen de volgende gebieden voor waar specifieke regels van toepassing zijn:

- waterwingebied/grondwaterbeschermingsgebied;

- aardkundig en archeologisch waardevol gebied;

- natuurgebied/EHS;

- wegbermen;

- andere bijzondere gebieden vastgesteld door de gemeente

Als één van deze bijzondere situaties zich voordoet, moet contact opgenomen worden met de coördinator Bouwstoffenbesluit van onze gemeente en/of, indien de PMV van toepassing is, de provincie.

2 Toepassen in witte zone

Grond kan niet zondermeer toegepast worden in een zone waarvan de gebiedseigen kwaliteit (nog) niet bepaald is (witte zone). Deze zones vallen buiten het toepassingsgebied van deze bodemkwaliteitskaart. Grond kan in dat geval alleen conform het Bouwstoffenbesluit worden toegepast. Er dient dus altijd een partijkeuring te worden uitgevoerd.

3 Herkomst toe te passen grond

Wordt de grond niet toegepast in een beschermd gebied of in een witte zone, dan kan aan de hand van de rest van het schema bepaald worden of de grond toepasbaar is in de beoogde ontvangende zone. Op basis van de herkomst van de grond wordt bepaald of een partijkeuring conform Bouwstoffenbesluit nodig is voor het vaststellen van de kwaliteit van de grond. Indien grond uit dezelfde zone of uit een zone van vergelijkbare of betere kwaliteit toegepast wordt, kan in eerste instantie volstaan worden met een historisch onderzoek conform NVN 5725. Blijkt uit dit historisch onderzoek dat de grond niet verontreinigd zal zijn door een lokale verontreinigingsbron (onverdachte grond) dan is de grond toepasbaar als bodem in de ontvangende zone. Blijkt uit historisch onderzoek dat de grond verontreinigd kan zijn door een lokale bron dan moet de kwaliteit van de grond bepaald worden door middel van een partijkeuring conform het Bouwstoffenbesluit. Dit geldt ook voor grond uit een witte zone en voor grond die komt uit een bodemlaag waarvoor de kwaliteit niet is vastgesteld, bijvoorbeeld de laag dieper dan 2 meter beneden maaiveld. Grond afkomstig van een erkende grondbank is in de regel al gekeurd conform Bouwstoffenbesluit. De resultaten van de partijkeuring worden vergeleken met de kwaliteit van de ontvangende bodem (vergelijkbaarheidstoets). Is de grond van vergelijkbare of betere kwaliteit dan de ontvangende bodem, dan kan de grond toegepast worden. Indien een partij grond die vrijkomt tijdelijk in depot gezet wordt omdat deze partij, om bepaalde redenen, nog niet direct toegepast kan worden dient overleg plaats te vinden met de gemeente over de wijze waarop de kwaliteit van de grond aangetoond moet worden. Dit geldt ook als de partij volgens bovenstaand schema zonder partijkeuring toepasbaar zou zijn in de ontvangende zone.

Indien de grond afkomstig is van een gemeente waarvan de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan door ons erkend is, bepaalt de coördinator Bouwstoffenbesluit van onze gemeente of deze grond toepasbaar is in de beoogde ontvangende zone.

N.B.: bij het bepalen van de kwaliteit van de grond spelen ook bijmengingen (zoals puin, kolen, sintels, stukjes asbest, enz.) een rol.

4 Toe te passen grond uit andere gemeenten

Indien deze andere gemeente een vastgestelde bodemkwaliteitskaart heeft, dient afstemming plaats te vinden met onze gemeente of deze kaart door ons erkend is en, zo ja, op welke wijze bepaald moet worden of de grond als bodem toepasbaar is in de ontvangende zone en bij de beoogde functie. De erkenning van een bodemkwaliteitskaart van een andere gemeente is een bestuurlijk besluit, dat opnieuw genomen dient te worden als deze andere gemeente een nieuwe versie vaststelt.

Van de volgende buurgemeenten is de bodemkwaliteitskaart en het bijbehorende grondstromenbeleid/bodembeheerplan op vergelijkbare wijze opgesteld als in onze gemeente:

-

-

-

Van deze gemeenten wordt de bodemkwaliteitskaart en het bijbehorende grondstromenbeleid/bodembeheerplan door ons erkend.

5 Vergelijkbare kwaliteit

In paragraaf 2.8.6 van de Interim-richtlijn is het begrip ‘vergelijkbare kwaliteit’ nader uitgewerkt. Het begrip vormt de kern voor het al dan niet accepteren van een partij grond als bodem. Hierbij vormt het ‘Stand-still’ –beginsel het uitgangspunt. De kwaliteit van de bodem waarin de grond wordt toegepast mag immers niet verslechteren. Er zijn verschillende methoden denkbaar om een vergelijkbaarheidstoets uit te voeren. In deze richtlijn is gekozen voor een vergelijking op basis van de gemiddelde waarden van de toe te passen grond en de ontvangende bodem. Een ander alternatief voor de vergelijkbaarheidstoets is het grafisch vergelijken van de frequentieverdeling van voorkomende concentraties.

Indien voor alle parameters geldt dat het gemiddelde van de toe te passen grond kleiner is dan 1,2 maal het gemiddelde van de ontvangende kwaliteitszone is de kwaliteit van de toe te passen grond vergelijkbaar met de kwaliteit van de ontvangende bodem. Afhankelijk van de herkomst van de grond en de kwaliteit van de ontvangende zone wordt het gemiddelde van de toe te passen grond op de volgende wijze bepaald:

a. partij grond afkomstig uit een zone waarvan alle 95-percentielwaarden (P95) onder het gemiddelde van de betreffende samenstellingswaarden SW1 en SW2 (gemSW) liggen: de gemiddelden van de bodemkwaliteitszone van herkomst mogen worden gebruikt als schatter voor de gemiddelden van de partij.

(N.B.: de Interim-richtlijn is op dit punt onduidelijk door, ten onrechte, te refereren aan de Streef- en Interventiewaarden. In de Nadere toelichting en uitleg van Interim-Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten –beter bekend als de Reparatiebrief- is dit aangepast, zie lit. 5);

b. partij grond afkomstig uit een zone waarvan een of meerdere 95-percentielwaarden gelijk zijn aan of groter zijn dan de gemSW: er dient voor de betreffende stoffen een partijkeuring conform Bouwstoffenbesluit uitgevoerd te worden om de gemiddelden van de partij te bepalen.

De tekst in de Interim-richtlijn met betrekking tot de vergelijkbaarheidstoets zou kunnen worden geïnterpreteerd alsof er geen toetsing op vergelijkbare kwaliteit nodig is, indien voor een bodemkwaliteitszone geen kritische stoffen (P95 > gemSW) zijn vastgesteld.

In de Reparatiebrief (lit. 5) is dit verduidelijkt: Voor het merendeel van de stoffen geldt dat, ook in het geval dat P95 < gemSW, er toch sprake kan zijn van een zodanige diffuse bodembelasting dat het, voorafgaand aan eventueel hergebruik, wenselijk is te toetsen of er sprake is van vergelijkbare kwaliteit.

In de interim-richtlijn en de reparatiebrief is, voor het toetsen van de vergelijkbaarheid, aangesloten bij de Vrijstellingsregeling Samenstellings- en Emmissiewaarden (lit. 3).

c. In de reparatiebrief wordt aangegeven dat een partij grond waarvan het gemiddelde van alle parameters kleiner is dan 2*SW1 doorgaans kan worden toegepast zonder het uitvoeren van een vergelijkbaarheidstoets.

d. Een vergelijkbaarheidstoets is volgens de reparatiebrief wél nodig indien het gemiddelde van één of meerdere parameters in een zone (c.q. toe te passen partij grond) groter is dan 2*SW1.

N.B.

Als toegestane vormen van bodemonderzoek voor bovengenoemde situaties a en c komen de onderzoeksstrategieën ‘onverdacht’of ‘grootschalig onverdacht’ van de NVN 5740 in aanmerking.

De noodzakelijke partijkeuring voor bovengenoemde situaties b en d moet worden uitgevoerd volgens een van de volgende voorschriften:

- Gebruikersprotocol Uitvoeringsregeling Bouwstoffenbesluit, aanwijzigingen voor schone grond of categorie 1 of 2 grond (ex-situ),

- Bodemonderzoek NVN 5740 onderzoeksstrategie schone grond/schone bodem, voor categorie 1 of 2 grond/bodem (in-situ).

Er is sprake van vergelijkbare kwaliteit (toepassing is toegestaan), indien de gemiddelde gehaltes van de bodem van de leverende zone en van de bodem van de ontvangende zone minder dan een factor 1,2 van elkaar verschillen.

6 Toetsing aan de Bodem Gebruiks Waarden (BGW)

Nadat bepaald is of de grond toepasbaar is in de ontvangende zone wordt ook getoetst of de grond voldoet aan de BGW-waarden voor de beoogde functie van de locatie waar de grond wordt toegepast als bodem. Indien dit het geval is, bestaat er geen belemmering voor het gebruik van de grond als bodem op de beoogde locatie.

FACULTATIEF (indien in onze gemeente geheel of gedeelte in het ABdK-gebied ligt)

Gèdeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben in het voorjaar van 2004 besloten om de achtergrondwaarden bij verwijderen van zinkassen in het kader van Actief Bodembeheer de Kempen gebiedsspecifiek te verbijzonderen volgens onderstaande tabel.

Tabel. Vastgestelde terugsaneerwaarde ABdK bij standaardbodem

|Functie/gebruik |gebruikswaarde (in mg/kg ds) voor standaardbodem |

| |Zink |Cadmium |Lood |Koper |Arseen |

|Wonen met siertuin |720 |12 |276 |190 |55 |

|Wonen met moestuin |720 |3.7 # |85 |190 |55 |

# De gebruikswaarde voor cadmium bij de functie wonen met moestuin zal nog worden geëvalueerd in samenhang met de resultaten van het lopende onderzoek naar de moestuinen. Indien een verdere bijstelling noodzakelijk zou blijken, zal dit alsnog ter besluitvorming worden voorgelegd aan Gedeputeerde Staten.

Inherent aan de keuze voor functiegericht en kosteneffectief saneren betekent dit dat een bepaalde mate van restverontreiniging wordt achtergelaten waarvoor in beginsel nazorg geldt. Dit betekent enerzijds dat door verandering van de gebruiksfunctie op een locatie een nieuwe risicobeoordeling noodzakelijk kan zijn. Met het oog hierop wordt in de saneringsbeschikking voorzien in een meldingsplicht hieromtrent aan het bevoegde gezag. Anderzijds betekent dit dat bij toekomstig grondverzet op de locatie (licht)verontreinigde grond kan vrijkomen voor toepassing elders (in onze gemeente). Reden dat wij de locatie ook na sanering blijven registreren op onze bodemkwaliteitskaart als verdachte locatie (zie ons grondstromenbeleid).

3 Te volgen procedures

melding

Het voorgenomen hergebruik van grond als bodem dient minimaal vijf werkdagen van te voren bij de afdeling Bouwen/Milieu van onze gemeente te worden gemeld. Een meldingsformulier is opgenomen in bijlage 5. Alle hierop gevraagde gegevens moeten worden aangeleverd bij de melding.

De coördinator Bouwstoffen van de gemeente beoordeelt de melding. Indien de verstrekte gegevens naar het oordeel van de coördinator Bouwstoffen onduidelijk, onvolledig of anderszins niet toereikend zijn, kunnen nadere gegevens van de melder worden verlangd. Indien de coördinator de melding correct vindt, dan registreert hij/zij de melding en ontvangt de melder een schriftelijke ontvangstbevestiging.

uitvoering

algemene eisen

Het hergebruik van licht verontreinigde grond dient op zorgvuldige wijze plaats te vinden. Om dit te waarborgen geldt een aantal regels van procedurele aard:

- indien de melding heeft plaatsgevonden geruime tijd vóórdat de werkzaamheden daadwerkelijk worden uitgevoerd of wanneer de uitvoeringsdatum niet kon worden aangegeven ten tijde van de melding, dient de gemeente uiterlijk 2 dagen vóór aanvang van de werkzaamheden op de hoogte te worden gesteld;

- tijdens de grondwerkzaamheden dient de uitvoerder van het project de voor de aan te voeren / toe te passen partij grond relevante bewijsmiddelen te kunnen overleggen. Voorbeelden van bewijsmiddelen kunnen zijn:

- Historisch onderzoek NVN 5725, Verkennend onderzoek NEN 5740, bewijs van herkomst;

- afwijkingen van de oorspronkelijke melding dienen meteen te worden gemeld;

- wanneer tijdens de uitvoering van het grondverzet uit zintuiglijke waarnemingen blijkt dat de grond mogelijk verontreinigd is, mag deze grond niet zonder nader onderzoek of nadere bewerking worden hergebruikt als bodem. Indien een dergelijke waarneming wordt gedaan dient de grond in depot te worden gezet en dient contact te worden opgenomen met de coördinator Bouwstoffenbesluit. Voorbeelden van dergelijke zintuiglijke waarnemingen zijn bijmengingen van puin, koolas of asbest dan wel afwijkende geuren of kleuren.

transport

Voor het transport van verontreinigde grond gelden landelijke regels die vastgelegd zijn in het besluit melden bedrijfsafvalstoffen (lit. 21). Zie hiervoor hoofdstuk 2.1 wetgeving van het Rijk. In ieder geval dienen er altijd transportbonnen in de voertuigen aanwezig te zijn.

terugmelding na afloop

De afronding van het project dient te worden teruggemeld aan de coördinator Bouwstoffen waarbij eventuele afwijkingen ten opzichte van de oorspronkelijke melding worden gerapporteerd.

4 Verantwoordelijkheid

De verantwoordelijkheid voor naleving van de regels van het gemeentelijke grondstromenbeleid ligt bij degene die eigenaar is van de ontvangende bodem.

De door de gemeente vastgestelde algemeen geldende voorwaarden voor het toepassen van grond als bodem zijn hieronder gegeven:

- voor toepassen van grond als bodem gelden de procedures uit hoofdstuk 8;

- er dient te worden gecontroleerd of er geen sprake is van een lokale bijzondere situatie (milieubeschermingsgebieden). Bij bijzondere situaties kunnen specifieke voorwaarden aan grondverzet verbonden zijn;

- bij hergebruik van grond dient altijd de locatie van herkomst te worden gecontroleerd op (historisch) verdachte activiteiten, tenzij de grond afkomstig is van een erkende grondbank. De melder dient historische informatie te verstrekken waaruit blijkt dat de herkomstlocatie niet verdacht is voor bodemverontreiniging. De gemeente controleert de betreffende informatie;

- hergebruik van grond waarvan de gemiddelde waarde voor één of meer parameters de interventiewaarde overschrijdt is niet toegestaan;

- hergebruik over de gemeentegrens is alleen mogelijk als de bodemkwaliteitskaarten en bodembeheerplannen goed op elkaar zijn afgestemd. Bij gemeentegrensoverschrijdend hergebruik is vooroverleg nodig met de desbetreffende gemeente. De ontvangende gemeente moet toestemming geven voor het toepassen van de grond.

5 Kleine partijen

Voor particulieren die een partij grond van minder dan 50 m3 grond (volume na ontgraving) met eigen vervoer willen verzetten, gelden de volgende regels:

- FACULTATIEF: In onze gemeente kan de grond tijdens de openingstijden aangeboden worden aan de gemeentewerf/grof afvaldepot;

- er behoeft geen melding van het grondverzet aan de gemeente te worden gedaan;

- er behoeft geen onderzoek naar de historie van de locatie of naar de partijkwaliteit te worden gedaan door een extern onderzoeksbureau;

- indien tijdens de uitvoering van het grondverzet uit waarnemingen blijkt dat de grond mogelijk verontreinigd is, vervalt de mogelijkheid om deze als bodem toe te passen en dient vervolgens als verontreinigde grond of als afvalstof aangeboden te worden aan erkende instanties als een grondbank, recyclingbedrijf of de milieustraat. Voorbeelden van dergelijke waarnemingen zijn bijmengingen van puin, koolas of asbest dan wel afwijkende geuren of kleuren.

Voor alle andere omstandigheden gelden de regels in de volgende paragraaf.

6 Bodemkwaliteit landelijk gebied

De provincie Noord Brabant heeft de bodemkwaliteit in het landelijk gebied geïnventariseerd en op kaart vastgelegd. Onze gemeente heeft de bodemkwaliteitskaart van de provincie, voor zover van toepassing voor ons grondgebied, overgenomen. De gegevens uit het stedelijk gebied zijn door ons zelf aangevuld. Op deze wijze is een bodemkwaliteitskaart ontstaan voor het gehele grondgebied van XX. Omdat de provincie kaarten heeft opgesteld voor het landelijk gebied van Noord-Brabant zijn de bodemkwaliteitszones aan de rand van ons grondgebied grensoverschrijdend. Hoewel de bodemkwaliteitskaart vastgesteld wordt voor het grondgebied van de gemeente zullen de gegevens van de gehele grensoverschrijdende zone meetellen voor het bepalen van de gebiedseigen kwaliteit van die zone.

7 Kwaliteitsdoelstellingen

Hieronder worden de kwaliteitsdoelstellingen beschreven die als randvoorwaarden gelden voor toepassen van verontreinigde grond als bodem.

chemische kwaliteit

De belangrijkste randvoorwaarde voor het toepassen van verontreinigde grond als bodem is dat de hergebruiksgrond van vergelijkbare of betere kwaliteit dient te zijn dan de kwaliteit van de ontvangende bodem (Stand-still principe). Verder geldt dat de kwaliteit van de op te brengen grond geschikt moet zijn voor de huidige (toekomstige) gebruiksfunctie (bodemgebruikswaarden) en niet mag leiden tot verspreidingsrisico’s.

fysische kwaliteit

De gemeente heeft aanvullende voorwaarden gesteld, gericht op de fysische kwaliteit van de bodem. Daarbij kan de gemeente beperkende regels stellen ten aanzien van:

- de her te gebruiken bodemtypen in een bepaalde bodemkwaliteitszone;

- de hoeveelheid bodemvreemd materiaal, zoals puin, glas en slakken;

- hoeveelheid lutum (doorlaatbaarheid);

- hoeveelheid humus (zandgebieden);

- asbest of ander gevaarlijk afval.

Grond wordt in het kader van hergebruik gezien als een mengsel van bestanddelen van natuurlijke oorsprong, waarin ook eventueel wat bodemvreemd materiaal aanwezig kan zijn.

Indien grond verontreinigd is met bijmengingen kan dit, bij bepaalde gebruiksfuncties, reden zijn om de grond niet te mogen toepassen als bodem.

In de praktijk wordt gehanteerd dat er maximaal 20% bodemvreemd materiaal aanwezig mag zijn om nog van grond te spreken. Binnen de bebouwde kom wordt van dit praktijkcriterium uitgegaan. Buiten de bebouwde kom mag de grond maximaal 10% bodemvreemd materiaal bevatten.

8 Lokale (verontreinigings-) situaties

Hieronder worden situaties beschreven die uitgesloten zijn van dit grondstromenbeleid aangezien er sprake is van lokale verontreinigingen. Door middel van historisch onderzoek dient nagegaan te worden of een locatie verdacht is voor bodemverontreiniging.

In het kader van het ‘landsdekkend beeld 2005’ zijn alle potentieel verdachte voormalige bedrijfsterreinen in Brabant in kaart gebracht. Dit bestand kan een hulp zijn bij het hierboven genoemde historisch onderzoek.

stortplaatsen

(Voormalige) stortplaatsen worden beschouwd als lokale verontreinigingen. Van locaties met een lokale verontreiniging mag geen grondverzet op basis van de Vrijstellingsregeling grondverzet plaatsvinden.

De kansen en knelpunten met betrekking tot het hergebruiken van de locaties en het stortmateriaal van gesloten stortplaatsen in de provincie Noord-Brabant zijn beschreven in de nota ‘Hergebruik van Stortplaatsen’ van 22 juni 2004 (lit. 19).

saneringslocaties

- ernstig verontreinigde locaties dienen gesaneerd te worden conform de Wet bodembescherming en vallen onder de bevoegdheid van de provincie. Sanering van de verontreinigde grond op deze locaties kan alleen op basis van een door de provincie goedgekeurd saneringsplan. In het saneringsplan moet de kwaliteit van de toe te passen grond zijn opgenomen. Het toepassen van grond als bodem op saneringslocaties valt dus buiten de werkingssfeer van dit grondstromenbeleid;

- locaties die in het verleden zijn gesaneerd tot beneden de streefwaarde mogen niet opnieuw verontreinigd raken door het aanbrengen van licht verontreinigde grond;

- indien op gesaneerde locaties een leeflaag is aangebracht dient deze in stand gehouden te worden conform het nazorgplan dat is opgenomen in het saneringsplan en eventueel verder is uitgewerkt in het evaluatieverslag van de sanering. Toepassen van grond als bodem op deze locaties of uitnemen van grond dient dan ook altijd getoetst te worden aan dit nazorgplan;

- voor hergebruik van vermoedelijk schone grond afkomstig van een verontreinigde locatie dient de kwaliteit te worden bepaald door middel van een partijkeuring ‘schone grond’ conform het Bouwstoffenbesluit.

bermgrond

Bij het onderhoud en beheer van wegbermen komt jaarlijks een hoeveelheid grond vrij. Bermen worden als gevolg van de jaarlijkse schoonmaak van sloten opgehoogd door uitkomend slootslib. Daarnaast nemen landbouwvoertuigen grond mee van hun akkers dat via het wegdek in de bermen terechtkomt. Tevens kan verkeer de kwaliteit van bermgrond negatief beïnvloeden. Bermgronden zijn daardoor vaak heterogeen van samenstelling en kunnen bodemvreemd (puin, asfalt) materiaal bevatten. De kwaliteit van de bermgrond kan hierdoor slechter zijn dan de bodem in de omgeving. Dit geldt met name voor de hoofdwegen in het buitengebied. De hier mogelijk aan te treffen verontreiniging bestaat uit een cocktail van PAK, minerale olie, koper, lood of eventueel andere metalen.

Dit betekent dat grond die vrijkomt in wegbermen niet automatisch kan worden toegepast als bodem. Hiertoe dient eerst de kwaliteit van de vrijkomende bermgrond te worden bepaald middels een partijkeuring conform AP04.

9 FACULTATIEF: Risicobeleid

verspreidingsrisico’s

De Vrijstellingsregeling grondverzet stelt geen randvoorwaarden aan het uitlooggedrag van verontreinigingen in her te gebruiken grond. Gemeenten kunnen in het bodembeheerplan extra randvoorwaarden opnemen om uitloging of verspreiding te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld gewenst zijn in gebieden waar het grondwater aantoonbaar belast is door een diffuse verontreiniging in het gebied. De gemeente heeft voor dergelijke gebieden aanvullende eisen opgenomen in het grondstromenbeleid, beschreven in dit bodembeheerplan.

Procedures, organisatie en handhaving

Om grondverzet op een zorgvuldige manier te begeleiden is er een aantal procedures opgesteld. De procedures zijn deels verplicht en afkomstig van de Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten en deels opgesteld door de gemeente zelf op basis van eigen inzichten en visie.

1 Taken en verantwoordelijkheden

Het invoeren van hergebruik van grond als bodem op basis van de vrijstellingsregeling heeft consequenties voor de werkzaamheden van de gemeente. Er zal een aantal structurele taken bijkomen. Kortweg zijn dit:

1a. melding van voorgenomen hergebruik;

1b. beoordeling van de melding;

1c. registratie van meldingen;

2. handhaving van het grondstromenbeleid.

In figuur 4 zijn deze taken met de uitvoerende afdelingen als voorbeeld uiteengezet.

Figuur 4 : Taken en uitvoerende afdelingen

|Activiteit | |Uit te voeren door |Verantwoordeli|Opmerking |

| | | |jke | |

|1a Melding doen van hergebruik | |Afdeling civiel, |B&W |Afdeling houdt zich bezig met onderhoud|

|verontreinigde grond. | |beheer en groen | |van de gemeente. |

| | |Afdeling |B&W |Afdeling houdt zich bezig met de aanleg|

| | |projectontwikkeling en| |van nieuwe werken |

| | |beheer | | |

| | |Derden |Melder |Kunnen particulieren, aannemers e.d |

| | | | |betreffen |

| | | | | |

|1b Beoordeling van melding | |Afdeling |B&W |Indien niet akkoord, kan grondverzet |

| | |Milieu/Bodem | |niet plaatsvinden |

| | | | | |

|1c Registratie van de melding | |Afdeling |B&W |- |

| | |Milieu/Bodem | | |

| | | | | |

|2. Handhaving van het | |Afdeling |B&W |- |

|grondverzet | |Milieu/Bodem | | |

De meldingsprocedure en de uitvoering is nader beschreven in hoofdstuk 7. Hieronder wordt ingegaan op de handhaving, kadastrale registratie, communicatie en rapportage.

2 Handhaving

Het Platform Actief Bodembeheer Brabant heeft een notitie over handhaving met betrekking tot grondstromen opgesteld. Invulling van de handhaving in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet vormt hiervan een onderdeel. In deze paragraaf wordt naar deze notitie verwezen.

afbakening handhavingregime

Bij de handhaving moet vastgesteld worden welk kader van toepassing is:

1. voor verontreinigingsituaties in de gemeente (of binnen de geografische grenzen van de bodemkwaliteitskaart) is het reguliere bodembeleid van toepassing. Hierbij is de provincie of gemeente het bevoegd gezag. Procedures en voorwaarden zijn vastgelegd in de saneringsregeling Wet bodembescherming (lit. 8), het Bouwstoffenbesluit (lit. 1) en de bij beide regelingen behorende ministeriële circulaires (o.a. lit. 10);

2. toepassing van grond als bodem, op onverdachte locaties binnen de geografische grenzen van de bodemkwaliteitskaart, valt onder de werkingssfeer van de Vrijstellingsregeling grondverzet. Procedures en voorwaarden zijn vastgelegd in dit grondstromenbeleid;

3. toepassing van grond als bodem buiten de gemeentegrenzen (of buiten de geografische grenzen van de bodemkwaliteitskaart), toepassing van schone grond of toepassing van grond in een werk valt buiten het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet, maar binnen de werkingssfeer van het Bouwstoffenbesluit. Procedures en voorwaarden zijn vastgelegd in het Bouwstoffenbesluit, Uitvoeringsregeling Bouwstoffenbesluit en Handhavings- en Uitvoering Methode Bouwstoffenbesluit (HUM);

4. transport van grond volgens AMvB van 7 oktober 2004 (lit. 21)

toezicht en controle

De gemeente is bevoegd gezag voor het toezicht en de handhaving bij het toepassen van grond als bodem in het kader van de Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet. Dit geldt ook voor de gebieden waarvoor de provincie de bodemkwaliteitskaart en het grondstromenbeleid opstelt. Indien de regels van de vrijstellingsregeling worden overtreden, vindt er een overtreding van het Bouwstoffenbesluit plaats welke op de daarvoor geldende wijze bestraft kan worden.

De gemeente zal de meldingen registreren (meldingsgegevens, eventueel aanvullende gegevens, gereedmeldingen en afwijkingen in de uitvoeringen vastleggen). Er wordt een ontvangstbevestiging gestuurd, waarna de meldingen worden gecontroleerd op volledigheid en juistheid. De gemeente houdt toezicht op de juiste uitvoering van de Vrijstellingsregeling grondverzet. Bij overtreding van de regels zal de gemeente handhavend optreden.

Voor de handhaving zal de sectie Milieu/Bouwen (maak een keuze) van de gemeente optreden als bevoegd gezag. De handhaver is onafhankelijk en op geen andere wijze betrokken bij het project.

3 Communicatie

De gemeente zorgt ervoor dat de betrokkenen op de hoogte gesteld worden van de mogelijkheden en beperkingen van hergebruik van verontreinigde grond als bodem op basis van de bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan.

De voornaamste betrokkenen zijn in te delen in drie groepen:

1. (toekomstige) gebruikers: bewoners, aannemers, projectontwikkelaars en overheid;

2. intermediairen: aannemers, projectontwikkelaars, planners en adviesbureaus;

3. handhavers: gemeentelijke ambtenaren, provinciale ambtenaren, regionale milieudienst, regionale inspectie, politie, OM.

De gemeente is ook het centrale aanspreekpunt voor betrokkenen.

- verder in te vullen door de gemeente (Communicatieplan).

Voorbeelden voor het communicatiemiddelen zijn:

- het plaatsen van een bericht in het huis-aan-huis krantje;

- foldermateriaal (voorbeeld bijvoegen, VROM/B5).

4 Rapportage

Over de uitvoering van de Vrijstellingsregeling grondverzet informeren burgemeester en wethouders de gemeenteraad in het gemeentelijke milieujaarverslag. Dit verslag wordt tevens toegezonden aan de VROM Inspectie Zuid en de provincie.

Literatuurlijst

1. Bouwstoffenbesluit Bodem- en Oppervlaktewaterenbescherming, Staatsblad 567, november 1995, inclusief wijziging uitvoeringsregeling Bouwstoffenbesluit supplementbij de Nederlandse Staatscourant van 30 oktober 2000 nr. 210.

2. Vrijstellingsregeling grondverzet; ministeriële vrijstellingsregeling bij het Bouwstoffenbesluit; 10 september 1999.

3. Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden; ministeriële vrijstellingsregeling bij het Bouwstoffenbesluit; Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu; Staatscourant, 6 juli 1999.

4. Interim-richtlijn Opstellen en toepassen bodemkwaliteitskaarten in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet; bijlage 1 van de nota ‘Grond grondig bekeken’, ministerie van VROM, juni 1999.

5. Nadere toelichting en uitleg van de Interim-richtlijn Bodemkwaliteitskaarten, bijlage bij de brief van de Stuurgroep Bodem, juni 2002, kenmerk BWL/2002048988.

6. Saneren zonder stagneren; Commissie Welschen; november 1993.

7. Grond, grondig bekeken: verantwoord omgaan met schone en verontreinigde grond; Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu; augustus 1999.

8. Wet Bodembescherming; Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu.

9. Van trechter naar zeef; uitvoeringsprogramma BEVER; Bunnik, 15 oktober 1999.

10. Circulaire Streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering; Staatscourant, 24 februari 2000.

11. Handreiking bodembeheerplan, inclusief een toelichting zonebeleid, Platform Actief Bodembeheer Brabant, juni 2000.

12. Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant, provincie Noord-Brabant, ISSN: 0920-1408, juni 2004.

13. Provinciaal Milieubeleidsplan 2000-2004, provincie Noord-Brabant, 24 maart 2000.

14. Bijdrageregeling bodeminformatiesystemen, Handreiking voor keuze en implementatie van een bodeminformatiesysteem, Platform Bodembeheer Brabant, werkgroep BIS/BKK, april 2002.

15. Interimbeleid Asbest in de bodem, richtlijnen voor asbestverontreiniging in de bodem daterend van voor 1987 én mogelijkheden voor bodemsanering en verwerking van asbesthoudende grond, provincie Noord-Brabant, 13 november 2001.

16. Vrijstellingsregeling grondverzet, Handreiking voor gemeenten, Ministerie van VROM, directie Bodem, april 2000, distributienummer 22749, minvrom.nl.

17. Streekplan Noord-Brabant 2002.

18. Provinciaal Beleidsplan: ‘Bescherming van grondwater voor de drinkwatervoorziening’, provincie Noord-Brabant, september 2002.

19. Nota: Hergebruik van Stortplaatsen, vastgesteld door GS van Noord-Brabant, d.d. 22 juni 2004.

20. Beleidsbrief Bodem, van drs. P.L.B.A. van Geel aan de Tweede Kamer, BWL/2003 096 250.

21. Besluit van 7 oktober 2004, houdende regels met betrekking tot de afgifte, de ontvangst en het vervoer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen)

22. Gebiedsgericht verbijzonderen terugsaneerwaarden bij verwijdering van zinkassen in het kader van Actief Bodembeheer de Kempen, voorjaar 2004.

Verklarende woordenlijst

Achtergrondwaarde

De 90-percentielwaarde in een bepaalde kwaliteitszone. Deze waarde kan in overleg met de provincie gebruikt worden als terugsaneerwaarde bij saneringen.

Actief bodembeheer

Het geheel van sanerende en preventieve maatregelen gericht op de verbetering en het behoud van de kwaliteit van de bodem.

Beheergebied

Gebied waarvoor geldt dat één organisatie de bodemkwaliteit beheert. De organisatie kan bijvoorbeeld een gemeente, provincie of waterschap zijn.

BIS

Bodeminformatiesysteem.

Bodem

In de Wet bodembescherming wordt het begrip ‘bodem’ als volgt gedefinieerd: ‘Bodem is het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen’ (lit. 7)

Grondstromenbeleid

Het grondstromenbeleid is een plan waarin staat hoe actief bodembeheer wordt uitgevoerd. Daar waar de kwaliteit gelet op het (beoogde) bodemgebruik onvoldoende is, wordt aangegeven naar welke kwaliteit gestreefd wordt. Eveneens wordt aangegeven op welke termijn en op welke wijze deze kwaliteit gerealiseerd wordt. Om in het kader van de MVG (Ministeriële Vrijstellingsregeling grondverzet) grond als bodem te kunnen toepassen dient het grondstromenbeleid te zijn vastgelegd in een bodembeheerplan. Een tweede onderdeel van dit plan is een vastgestelde bodemkwaliteitskaart, waarin aangeven is welke bodemkwaliteit aanwezig is.

Bodembeheerplan

Het bodembeheerplan is een plan waarin het gehele bodembeleid van de gemeente is vastgelegd. Dit behelst zowel het duurzaam bodembeheer als het beleid met betrekking tot actief bodembeheer.

Bodemkwaliteitskaart (BKK)

Onder het begrip bodemkwaliteitskaart wordt zowel de set van kaarten als de karakteristiek van de gebiedseigen bodemkwaliteit door middel van kengetallen verstaan. De set van kaarten geeft een beschrijving van de bodemkwaliteit in een bepaald gebied met een bijbehorend bodembeheerplan. De bodemkwaliteitskaart bestaat als het ware uit verschillende 'lagen', waarbij voor elke laag een bepaald kenmerk dat bepalend is voor de bodemkwaliteit ruimtelijk wordt weergegeven.

In het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet worden specifieke eisen aan de bodemkwaliteitskaart gesteld, die in de interim richtlijn nader zijn uitgewerkt.

Bodemkwaliteitszone

Deel van een beheergebied waarvoor geldt dat er een zelfde verwachting bestaat met betrekking tot de bodemkwaliteit, waarbij zowel de verwachtingswaarde als de mate van variabiliteit bepalend zijn.

Een bodemkwaliteitszone is in drie richtingen begrensd: x,y,z (dus ook diepte).

Cultuurhistorische (landschaps)waarden

Landschappelijke structuren en elementen in een gebied die getuigen van een lange, nog herkenbare ontwikkelingsgeschiedenis, inclusief archeologische waarden.

Deelgebied

Deel van een beheergebied waarvoor geldt dat dit op eenduidige wijze kan worden gekarakteriseerd door middel van de kenmerken waarvan wordt verondersteld dat deze voor het betreffende beheergebied bepalend zijn voor de bodemkwaliteit. In tegenstelling tot de bodemkwaliteitszone is voor het deelgebied nog geen toetsing uitgevoerd of het daadwerkelijk een bodemkwaliteitszone is. Deze toetsing vindt plaats op het moment dat van het deelgebied voldoende waarnemingen beschikbaar zijn.

Diffuse verontreiniging

Ten opzichte van de streefwaarde verhoogde concentratie binnen een gebied waarvoor geldt dat er geen sprake is van één of meerde puntverontreinigingen.

Duurzame ontwikkeling

Ontwikkeling van het gebied dat voldoet aan de gebruikseisen van de huidige generatie, zonder daarbij de gebruikseisen van de toekomstige generatie aan te tasten.

Ernstig verontreinigde grond

Grond waarvan de gehalten van één of meerdere stoffen de interventiewaarden overschrijden.

Gebiedseigen bodemkwaliteit

De voor een deelgebied kenmerkende bodemkwaliteit, die is ontstaan als gevolg van het historisch gebruik van het gebied.

Gezoneerd gebied

Gebied dat is weergegeven als één of meer bodemkwaliteitszone(s) op een bodemkwaliteitskaart

Grond

Het geheel aan bestanddelen van de aardbodem van natuurlijke oorsprong, dat wil zeggen een mengsel van gesteente en mineraalfragmenten vermengd met organische stof, niet ontstaan door menselijk handelen, dat door ontgraven is vrijgekomen uit de bodem.

In het Bouwstoffenbesluit wordt ‘grond’ als volgt gedefinieerd; ‘Grond is een niet-vormgegeven bouwstof met een vaste structuur, die van natuurlijke oorsprong is, niet door een mens is geproduceerd en onderdeel van de Nederlandse bodem kan uitmaken’. In het kader van de Ministeriële Vrijstellingsregeling grondverzet mag een grondwerk onder randvoorwaarden bodem worden (lit. 2).

Grond kan bodemvreemd materiaal bevatten. Dit bodemvreemd materiaal mag in het buitengebied ten hoogste 10% uitmaken van het totale volume van de partij. In binnenstedelijk gebied is dit 20%.

In het beleid van de provincie Noord Brabant is vastgesteld dat het gewichtspercentage aan deeltjes groter dan 2 mm 50% of meer moet zijn als het gaat om halfverhardingslagen (zie Meerjarenprogramma Bodembeheer 2002-2005).

Hergebruik als bodem

Hernieuwde toepassing van grond, zodanig dat deze weer bodem wordt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij ophogingen of aanvullingen van de bodem met uitsluitend grond.

Hergebruik in werken

Hergebruik van grond als bouwstof in werken conform het Bouwstoffenbesluit. De grond wordt niet vermengd met de bodem.

Historisch onderzoek

Onderzoek naar de gebruiksgeschiedenis van de grond. Voor het historisch onderzoek gelden de volgende voorschiften:

- voor partijen die afkomstig zijn uit het buitengebied en de herkomstlocatie in gebruik is als agrarisch land (geen erven, wegen of paden!) of natuur dient het onderzoek te worden uitgevoerd conform het verminderd basisniveau van het protocol NVN 5725;

- voor andere situaties dient het onderzoek minimaal te worden uitgevoerd conform het basisniveau van het protocol NVN 5725;

- in alle gevallen dient het Hbb (bestand met historische bedrijfsterreinen) geraadpleegd te worden.

Kritische stof

Een stof waarvoor geldt dat de gehalten binnen (een deel van) het beheergebied zodanig hoog en/of variabel zijn in vergelijking met de andere stoffen, dat de betreffende stof bepalend is voor de bodemkwaliteit in (het betreffende deel van) het beheergebied.

Elke stof waarvoor geldt of wordt verwacht dat de 95-percentielwaarde de voor deze stof geldende gemSW (gemiddelde tussen samenstellingswaarde 1 en 2 Bouwstoffenbesluit) overschrijdt moet in ieder geval als kritische stof worden aangemerkt.

Licht verontreinigde grond

Grond die bij toetsing conform de methodiek uit de Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden Bouwstoffenbesluit niet voldoet aan de samenstellingswaarden 1, maar waarbij voor géén van de stoffen sprake is van overschrijding van de samenstellingswaarden 2.

Lokale verontreiniging (puntverontreiniging)

Een, in relatie tot de onderzoeksschaal, ruimtelijk beperkte (kern)belasting van de bodem, veroorzaakt door b.v. een lekkage/morsing, verbranding, etc.

Ontvangende bodem

Bodem waarop of waarin grond wordt hergebruikt of toegepast.

Partijkeuring

Keuring om de kwaliteit van een partij grond te kunnen vaststellen. Een partijkeuring dient uitgevoerd te worden conform één van onderstaande strategieën:

- het gebruikersprotocol Uitvoeringsregeling Bouwstoffenbesluit, bijlage F, aanwijzingen voor schone grond of categorie 1- of 2- grond;

- VKB protocol 1018 (monsterneming grond ten behoeve van partijkeuringen);

- NEN 5740, de onderzoeksstrategieën voor schone grond voor categorie 1- of 2-grond.

Het onderzoek dient te worden uitgevoerd door een door de minister van VROM en de staatssecretaris van V&W in het kader van het Bouwstoffenbesluit aangewezen instantie (monsternemers en laboratoria). Actuele lijsten met erkende monsternemers en laboratoria zijn te downloaden van de site van het ministerie van VROM (minvrom.nl).

Percentielwaarde

De getalswaarde waaronder een bepaald percentage van de waarnemingen ligt. Een percentielwaarde van 95 is dus het getal waarvoor geldt dat 95% van de waarnemingen onder deze waarde (P95) ligt. Dit betekent automatisch dat 5% van de waarnemingen boven deze waarde ligt.

Schone grond

Grond waarin de gemiddelde concentratie van elk van de stoffen voldoet aan de streefwaarde (S) of de samenstellingswaarde 1 (SW1).

Tussenwaarde

Gedefinieerd als 0,5 x (streefwaarde + interventiewaarde). 0,5 X (S + I).

GemSW

Gemiddelde van de samenstellingswaarde 1 en 2 Bouwstoffenbesluit. 0,5 X (SW1 + SW2). Deze term wordt gebruik in de notitie bij de reparatiebrief.

Vergelijkbare bodemkwaliteit

Er is sprake van vergelijkbare bodemkwaliteit indien het gemiddelde gehalte van de toe te passen grond voor alle kritische stoffen kleiner of gelijk is aan het product van de acceptatiefactor (1,2) en het gemiddelde gehalte van de bodemkwaliteitszone, waarin de grond zal worden toegepast. Afhankelijk van de situatie kan het gemiddelde gehalte van de toe te passen grond via verschillende methoden zijn bepaald.

Werk

Een grondwerk, bouwwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk.

Witte zone

Een ‘witte’ zone is een zone waarbinnen onvoldoende gegevens bekend zijn of waarbinnen de spreiding tussen de gegevens zodanig is dat niet met voldoende nauwkeurigheid een gebiedseigen bodemkwaliteit kan worden vastgesteld.

Bijlagen

Bijlage 1: Bodemkwaliteitskaart gemeentelijk grondgebied

Bijlage 2: Kaarten met (milieu)beschermingsgebieden

Bijlage 3: Tabel met achtergrondgehalten

Bijlage 4: Uitzonderingsgebieden

Bijlage 5: Voorbeeld meldingsformulier Vrijstellingsregeling grondverzet

Bijlage 6: Rapport Bodemkwaliteitskaart gemeente XX

Bijlage 1: Opstellen gemeentelijke Bodemkwaliteitskaart

Bijlage 2: Kaart met (milieu)beschermingsgebieden

Bijlage 3: Achtergrondgehalten

Bijlage 4: Uitzonderingsgebieden

Voor plangebieden bestemd voor woningbouw of industrieterrein kan de gemeente toestaan of dwingend voorschrijven anders om te gaan met bepaalde onderdelen van het gemeentelijk bodembeheerplan. De voornaamste afwijkingen zullen in de praktijk zijn:

- eisen aan de kwaliteit van de toe te passen grond die afwijkt van de zonekwaliteit;

- een afwijkend meldingen- en registratiesysteem, waarbij niet meer per transport of toepassing gemeld wordt, maar meer met het karakter van een ‘raam-melding’.

Er wordt voor de uitwerking van dit beleid van uitgegaan dat er twee betrokken partijen zijn, namelijk:

1. de gemeente als bevoegd gezag;

2. een eigenaar (of althans een consortium dat als eigenaar optreedt) die moet voldoen aan de eisen van het Bouwstoffenbesluit en de Vrijstellingsregeling grondverzet (en daar mee ook aan de eisen gesteld in deze nota).

Er kunnen zich situaties voordoen dat de gemeente lid is van het consortium van eigenaren. Door duidelijk onderscheid te maken in de rol van de gemeente als eigenaar en als bevoegd gezag wordt evenwel voorkomen dat er een ‘twee-petten-probleem’ ontstaat.

De regels voor het omgaan met uitzonderingsgebieden zijn als volgt:

1. initiatiefnemer kan zowel de gemeente zelf (in de hoedanigheid van bevoegd gezag) als de eigenaar van het gebied zijn;

2. de bevoegdheid om een plangebied als uitzonderingsgebied te bestempelen ligt bij de gemeente in de hoedanigheid van bevoegd gezag;

3. de eigenaar dient voor een gebied dat als uitzonderingsgebied is bestempeld zowel een bodemkwaliteitskaart als een bodembeheerplan op te stellen;

4. de gemeente beoordeelt deze gebiedsgerichte bodemkwaliteitskaart én het bodembeheerplan;

5. de bodemkwaliteitskaart van het gebied dient in hoofdlijnen te voldoen aan de Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Bij de keuze voor een getalsmatige invulling dient rekening te worden gehouden met het beleid dat de gemeente met betrekking hiertoe hanteert, maar er kan gemotiveerd van worden afgeweken. De gemeente heeft het recht om een beleidsmatig bepaalde bodemkwaliteitswaarde voor het gebied vast te stellen die als terugsaneerwaarde dient te worden gehanteerd én als drempelwaarde voor het hergebruiken van grond als nieuwe bodem;

6. het bodembeheerplan dient gebaseerd te zijn op het gemeentelijke beleid zoals in deze nota verwoord. In het bodembeheerplan mag een afwijkend (voor de uitvoering van het project eenvoudiger) meldingen- en registratiesysteem van grondtransporten en toepassingen worden voorgesteld. De gemeente kan dit als bevoegd gezag ook dwingend voorschrijven (omwille van capaciteit). In het bodembeheerplan dient vervolgens uitgewerkt te worden op welke wijze het bevoegd gezag inzage kan krijgen in de grondtransporten en –toepassingen en op welke wijze een effectieve handhaving mogelijk is.

Bijlage 5: Voorbeeld meldingsformulier

Gegevens over de procedure

1. Deze melding vindt gelijktijdig plaats met:

← een aanvraag voor een Bouwvergunning (ex Woningwet)

← een melding van een bouwvoornemen (ex Woningwet)

← aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning

← een aanvraag voor een aanlegvergunning (in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening)

← melding krachtens bouwstoffenbesluit

← geen van deze

2. Datum van de vergunningaanvraag of de melding die bij vraag 1 is genoemd.

Gegevens over de meldingsplichtige en de eventueel gemachtigde

3. Wie is de meldingsplichtige?

- Naam:

- Adres:

- Postcode en woonplaats:

- Telefoonnummer:

- Faxnummer:

- Contactpersoon:

4. Wordt de meldingsplichtige vertegenwoordigt door een gemachtigde?

- ja, ga verder met vraag 5

- nee, ga verder met vraag 7

5. Wie is de gemachtigde?

- Naam:

- Adres:

- Postcode en woonplaats:

- Telefoonnummer:

- Faxnummer:

- Contactpersoon:

6. Wat is de functie van de gemachtigde?

Gegevens over de plaats waar de grond wordt toegepast

7. Waar wordt de grond toegepast?

- Adres:

- Postcode en woonplaats:

8. Hoe is de plaats van toepassing kadastraal bekend?

- Gemeente:

- Sectie:

- Nummer(s):

- Eventueel X- en Y-coördinaten:

9. Onder welke van de volgende bodemgebruiksvorm valt het perceel waar de grond wordt toegepast?

← wonen met intensief gebruikt (openbaar) groen;

← extensief gebruikt openbaar groen;

← bebouwing en verharding;

← landbouw en natuur.

10. Wanneer wordt de grond aangevoerd?

11. Wie is de eigenaar van het perceel waar de grond wordt toegepast?

- Naam:

- Adres:

- Postcode en woonplaats:

- Telefoonnummer:

- Faxnummer:

12. Wat is de hoeveelheid van de toe te passen grond in tonnen?

Gegevens betreffende de toe te passen grond

13. Wat is de herkomst van de toe te passen grond?

- Adres:

- Plaats:

- Kadastrale gegevens:

14. Wie is de eigenaar van de het perceel waarvan de grond vrijkomt?

- Naam:

- Adres:

- Postcode en woonplaats:

- Telefoonnummer:

- Faxnummer:

15. Wat voor soort document over de kwaliteitsgegevens voegt u bij?

← Historisch onderzoek, exclusief partijkeuring

← Historisch onderzoek, inclusief partijkeuring

← Historisch onderzoek, inclusief verkennend bodemonderzoek conform NVN 5740

16. Welk bedrijf heeft bovengenoemd document opgesteld?

17. Wat is het nummer en de datum van het rapport of bewijsmiddel?

Ondertekening

Plaats:

Datum:

Handtekening meldingsplichtige

Plaats:

Datum:

Handtekening gemachtigde

Bijlagen

- een plattegrond met schaalaanduiding (schaal 1:2.000), waarop wordt aangegeven op welk deel van het perceel de grond wordt toegepast;

- een plattegrond met schaalaanduiding (schaal 1:2.000), waarop de herkomst van de toe te passen grond wordt aangegeven;

- kopie van het rapport betreffende de kwaliteit van de toe te passen grond (zie vragen 11 t/m 13).

-----------------------

[1] Minerale olie en EOX vormen hierin een aparte groep. Minerale olie komt niet voor als diffuse verontreiniging. De gebiedseigen kwaliteit voor minerale olie wordt per zone vastgesteld op de detectiegrens. EOX is een groepsparameter met een ‘trigger’functie. EOX heeft waarde voor het bepalen van achtergrondwaarden als in een bepaalde zone frequent verhoogde EOX-waarden worden aangetoond.

[2] Een 90-percentiel (P90) is de waarde waaronder 90% en waarboven 10% van de waarnemingen liggen.

-----------------------

Extern

Intern

Ja

Toepassing conform Bsb of schone grond

Auteur

gemeente XX

Datum

-

Grond NIET als bodem toepasbaar bij deze functie

Grond als bodem toepasbaar bij deze functie

Ja

Neen

Neen

Ja

Neen Neen

Ja

Ja

Neen

Neen

Ja

Ja

Neen

3. Waar komt de toe te passen grond vandaan?

Stroomschema toepassen van grond als bodem

4. Uit een andere gemeente

Grond als bodem toepasbaar in deze zone

Grond NIET als bodem toepasbaar in deze zone.

Met de gemeente en/of de provincie (indien PMV toepasbaar is) afstemmen:

- Aan welke kwaliteit moet de toe te passen grond voldoen;

- Welk onderzoek is noodzakelijk om de kwaliteit van de grond vast te leggen.

6. Kwaliteit voldoet aan BGW van de beoogde functie op de ontvangende bodem?

Verdacht?

HO uitvoeren

Kwaliteit van de grond is vergelijkbaar of beter dan ontvangende bodem?

Partijkeuring conform Bouwstoffenbesluit uitvoeren

5. Kwaliteit van de zone is vergelijkbaar met of beter dan de ontvangende zone?

Van een erkende grondbank

Uit een ‘witte’ zone van de gemeente of uit een bodemlaag waarvan de kwaliteit niet is vastgesteld

Uit een andere zone van de gemeente met bekende kwaliteit

Uit zelfde zone als waarin de ontvangende bodem ligt

2. Grond toe te passen in ‘witte’ zone?

1. Grond toe te passen in bijzonder gebied?

(grondwaterbeschermingsgebied, groengebied, enz.)

Ja

................
................

In order to avoid copyright disputes, this page is only a partial summary.

Google Online Preview   Download